Het jachtbeleid |
|
Roelof Bisschop (SGP), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de landelijke vrijstelling van de jacht op de vos?1
Ja.
Hoe waardeert u het onverbindend verklaren van de vrijstelling voor de jacht op de vos, een belangrijke predator van weidevogels, in de Regeling natuurbescherming in verband met de blijkbaar gebrekkige aansluiting op de bepaling in de Wet natuurbescherming (artikel 3.15)?
In artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming (hierna: Rnb) wordt vrijstelling verleend van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor de bestrijding door grondgebruikers ter voorkoming van dreigende schade aan flora of fauna of aan eigendommen van de in artikel 3.1 van het Besluit natuurbescherming aangewezen schadeveroorzakende vogels en dieren, waaronder de vos. Deze zogenoemde landelijke vrijstelling voor schadebestrijding wordt verleend op grond van artikel 3.15, tweede lid, van de Wnb.
In haar uitspraak d.d. 16 februari 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb onverbindend verklaard ten aanzien van de vos. Deze zaak betreft een beroep tegen een ontheffing, verleend door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, voor onder meer het gebruik ’s nachts van het geweer voor de bestrijding van de vos. De rechtbank is van oordeel dat de vrijstelling onbevoegd in de Rnb is opgenomen, omdat in artikel 3.15, tweede lid, van de Wnb de formulering «bij ministeriële regeling» ontbreekt. Volgens de rechtbank moet de vrijstelling daarom in de vorm van een vrijstellingsbesluit worden genomen.
Ik ben het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat ik onbevoegd ben om de vrijstelling in artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb op te nemen. Van onbevoegdheid is geen sprake, want de vrijstelling is door het bevoegde orgaan verleend binnen de door artikel 3.15 van de Wnb voorgeschreven kaders. Ik ben daarom voornemens om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak.
Bent u voornemens op zeer korte termijn in overleg te treden met provincies over de aanpak naar aanleiding van deze uitspraak?
Op 9 maart jl. heeft overleg plaatsgevonden tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de provincies over de aanpak naar aanleiding van deze uitspraak.
Bent u voornemens op zeer korte termijn ervoor te zorgen dat onderhavige vrijstelling en andere vergelijkbare vrijstellingen juridisch goed geregeld worden en dat provincies hierop kunnen anticiperen, zodat het komende broedseizoen predatoren van weide- en akkervogels bejaagd kunnen blijven worden?
Momenteel bereid ik, vooruitlopend op behandeling van het hoger beroep, een uitvoeringsbesluit voor, waarin vrijstelling wordt verleend krachtens artikel 3.15, tweede lid, van de Wnb. Hiermee zou het formele gebrek, dat door de rechtbank is geconstateerd, zijn verholpen. Een dergelijk nieuw vrijstellingsbesluit vereist vanzelfsprekend een zorgvuldige motivering en besluitvorming, met inbegrip van de mogelijkheid van inspraak, en kan dus niet op hele korte termijn worden genomen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Bureau Waardenburg en de Jagersvereniging op basis van warmtebeeldtellingen dat erop wijst dat de populatieomvang van haas, konijn en ree wordt onderschat, omdat zoogdieren steeds meer in de nachtelijke uren actief zijn terwijl reguliere tellingen overdag plaatsvinden?2
Het rapport van Bureau Waardenburg gaat over de vraag op welke momenten van de dag of nacht en met hulpmiddelen als warmtebeeldcamera’s en verrekijkers/zichttellingen méér of minder dieren worden gezien. De conclusie van het onderzoek is dat bij nachtelijke tellingen en met warmtebeeldcamera’s meer dieren worden gesignaleerd dan met zichttellingen overdag. Er worden geen conclusies getrokken over een mogelijke toename van nachtactiviteit van deze dieren.
Hoe waardeert u de analyse dat sprake is van onderschatting van de wildstand omdat de tellingen die ten grondslag liggen aan de Rode Lijst vooral gebaseerd zijn op tellingen overdag?
Zoals ik aangaf bij vraag 5 geeft het rapport van Bureau Waardenburg gaat over de vraag op welke momenten van de dag en met welke hulpmiddelen méér of minder dieren worden gezien. Het gaat echter niet over een mogelijke vertekening van trends of de betrouwbaarheid daarvan. Er worden dan ook geen conclusies getrokken over betrouwbaarheid of vertekening van trends en ook niet over een mogelijke toename van nachtactiviteit van deze dieren of de populatiegrootte.
Deelt u de analyse dat onder meer hazen in de loop van de tijd door externe factoren als toenemende menselijke activiteiten en toenemende predatie steeds meer in de nacht in plaats van overdag actief zijn?
Gezien het feit dat de haas ten prooi kan vallen aan op zicht jagende roofdieren en roofvogels, is het voor de hand liggend dat zij in de schemering en nacht actiever zijn dan overdag. Dat met warmtebeeldcamera’s ’s-nachts méér dieren worden geteld dan met zichttellingen overdag is daarom heel wel denkbaar. Daaruit kan echter niet worden geconcludeerd dat de huidige trendberekeningen onbetrouwbaar en/of vertekend zijn.
Indien inderdaad een verschuiving van dagactiviteit naar meer nachtactiviteit is opgetreden, dan kan dat gevolgen hebben voor de trend, maar daar zijn geen aanwijzingen voor.
Worden de uitkomsten van het genoemde onderzoek betrokken bij het onderzoek naar de staat van instandhouding van wildsoorten door Wageningen Environmental Research en de beleidsreactie daarop?
Wageningen Environmental Research heeft haar rapport reeds afgerond. Ik zal laten onderzoeken of en hoe de uitkomsten van het onderzoek van Bureau Waardenburg in de toekomst meegenomen kan worden bij het bepalen van de staat van instandhouding van soorten op de wildlijst.
Hoe waardeert u de inschatting van het Dutch Wildlife Health Centre op basis van Duits onderzoek dat de hazenpopulatie (ook) in Nederland de afgelopen drie jaar met een kwart is toegenomen?3
De hazenpopulatie kan per jaar sterk schommelen. De weersomstandigheden kunnen een behoorlijke invloed hebben op overleving, maar bijvoorbeeld ook op het succes van de voortplanting4. 2019 en 2020 kende een relatief droge lente en zomer wat positief is voor de overleving van jonge hazen. Desondanks is er sprake van een dalende trends sinds 1997.
Wordt de genoemde analyse eveneens betrokken bij het onderzoek naar de staat van instandhouding van wildsoorten door Wageningen Environmental Research en de beleidsreactie daarop?
De gegevens uit het meetnet Dagactieve Zoogdieren van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) zijn door de Wageningen Environmental Reasearch gebruikt bij het bepalen van de staat van instandhouding van de haas.
Zijn de cijfers en inzichten van faunabeheereenheden, die de wettelijke taak hebben om gegevens over wildpopulaties te verzamelen, integraal betrokken bij het genoemde onderzoek van Wageningen Environmental Research? Zo niet, gaat u ervoor zorgen dat dit alsnog gebeurt dan wel dat deze gegevens betrokken worden in het vervolgtraject?
De cijfers van de faunabeheereenheden zijn door Wageningen Environmental beoordeeld en konden niet meegenomen worden voor het bepalen van de populatietrend. Het huidige protocol en het enkele telmoment zorgen ervoor dat de gegevens niet gevalideerd kunnen worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Omdat het wenselijk is om deze tellingen in de toekomst ook te kunnen gebruiken, wil ik samen met alle betrokken partijen werken aan verbetering van het telprotocol en de verzameling van gegevens.
Deelt u de mening dat het hanteren van 1950 als referentiejaar voor de Rode Lijst geen goed beeld geeft, omdat destijds geen sprake was van structurele, landsdekkende monitoringsprogramma’s en ook van ander landgebruik?
In Nederland hebben we afgesproken om voor alle rode lijsten het referentiejaar 1950 als standaard aan te houden. De rodelijststatus wordt gebaseerd op enerzijds de actuele situatie en anderzijds de trends in verspreiding en populatieomvang.
Voor de verspreiding wordt voor zoogdieren de Zoogdieratlas van Van Wijngaarden et al. uit 1971 (die is gebaseerd op de periode 1946–1969) als representatief gezien voor 1950. Wat betreft de populatieomvang zijn er niet voor alle soorten goede tellingen vanaf 1950. Voor haas en konijn zijn er pas sinds respectievelijk 1997 en 1984 telreeksen beschikbaar om betrouwbare populatietrends te bepalen. De in de rode lijst zoogdieren genoemde trends voor haas en konijn zijn dan ook niet de trends vanaf 1950 maar vanaf deze jaartallen.
Rode lijsten zijn een instrument om de ontwikkeling van een soortgroep in Nederland te volgen. Langjarige trends zijn van belang om juist de effecten van veranderingen in het landschap zichtbaar te maken. Een vast referentiejaar is van belang om te voorkomen dat het probleem van een «shifting baseline» optreedt. (Shifting baseline = als het referentiejaar opschuift terwijl de populatie steeds afneemt, wordt een kleinere afname geconstateerd dan bij een vast referentiejaar). Rode lijsten hebben een belangrijke signaleringsfunctie. Beleidskeuzes worden echter gebaseerd op de criteria vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn die gaan over de staat van instandhouding. Dit is daarom ook het gehanteerde criterium in de Wet natuurbescherming. Het besluit om de jacht op konijn en haas (in drie provincies) niet te openen is gebaseerd op dit criterium uit de Wet natuurbescherming, en niet op de rodelijststatus.
Gaat het bij de cijfers die zijn gebruikt voor de periode 1950–1980 om landsdekkende dan wel voor het hele land representatieve cijfers?
De afschotcijfers van de winters van 1960 tot en met 1979 zijn verzameld door het Ministerie van LNV5. Landelijke afschotcijfers van winter 1980–1981 t/m winter 2010–2011 zijn geregistreerd door de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV). In het basisrapport van de Rode Lijst Zoogdieren zijn deze cijfers gebruikt voor het bepalen van de (historische) populatietrend6.
Welke referentiejaren voor de beoordeling van de staat van instandhouding van wildsoorten hanteren omliggende landen?
De staat van instandhouding vindt zijn oorsprong in de Habitatrichtlijn. Het jaar van inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn (1994) is het referentiejaar voor het bepalen van «gunstige referentiewaarden voor de componenten «populatie» en «verspreidingsgebied»». Het in een gunstige staat van instandhouding brengen en herstellen is een verplichting voor alle soorten die genoemd staan in bijlagen II, IV en V van de Habitatrichtlijn.
Gaat u in overleg met alle betrokken partijen die tellingen uitvoeren en/of wettelijk vastgestelde taken in het jachtdomein uitvoeren over de wijze waarop tellingen uitgevoerd worden en de uniformering daarvan en over de duiding van genoemde onderzoeken met betrekking tot de staat van instandhouding van wildsoorten alvorens maatregelen te nemen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 11. Zoals aangekondigd in mijn brief aan uw Kamer, die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer heb gestuurd, ben ik voornemens voor het komend jachtseizoen de jacht op het konijn in alle provincies en voor de haas in de provincies Utrecht, Limburg en Groningen niet te openen. Voor de wilde eend, houtduif en fazant wil ik eerst meer inzicht krijgen op provinciaal niveau. Op basis van dit inzicht zal ik een besluit nemen over het al dan niet openen van de jacht op deze soorten in het jachtseizoen 2023/2024. Voor het jachtseizoen 2022/2023 blijft de jacht vooralsnog geopend.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het tweeminutendebat Natuur?
Een gedegen beantwoording kostte meer tijd.
Het bericht dat de overheidswebsite plat lag vanwege run op aanvraag duizend euro |
|
Bart van Kent , Peter Kwint |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Overheidswebsite plat vanwege run op aanvraag duizend euro: «Dan maar geen opleiding volgen»»1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over het eerste aanvraagtijdvak van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget.
Vanwege de toegankelijkheid van deze nieuwe regeling werd rekening gehouden met grote belangstelling, maar was vooraf niet duidelijk in welke aantallen mensen zich zouden melden. Door de enorme interesse voor het STAP-budget, met pieken van boven de 50.000 belangstellenden die gelijktijdig op het aanvraagportaal wilden inloggen, zijn er bij aanvang helaas technische problemen door de overbelasting ontstaan. De verwerkingscapaciteit moest worden verlaagd om te voorkomen dat het systeem zou vastlopen. Hierdoor ontstonden er op de eerste dag lange digitale wachtrijen. Gedurende de nacht van 1 op 2 maart zijn de wachtrijen weggewerkt en ontstond een stabiele stroom van aanvragen.
Aan het einde van de derde dag was het volledige budget voor het eerste aanvraagtijdvak (32 miljoen euro) benut en waren ruim 35.000 aanvragen toegekend. Uit de grote belangstelling blijkt wel dat het STAP-budget voldoet aan een scholingsvraag. Het is positief dat zoveel burgers zich willen ontwikkelen. De snelle uitputting laat verder zien dat de regeling toegankelijk is. Met het STAP -budget zijn ten opzichte van de fiscale aftrek scholingskosten belangrijke drempels weggenomen doordat scholingskosten niet langer hoeven worden voorgeschoten, er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig is en voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk is wat de eigen bijdrage is.
De eerste openstelling van het STAP-budget is helaas niet volledig volgens planning verlopen. UWV – als uitvoerder van het aanvraagportaal – had zich voor de eerste openstelling voorbereid op grote aantallen, maar zelfs die verwachtingen werden overtroffen. Inmiddels is duidelijk geworden op welke onderdelen het aanvraagproces kan worden verbeterd. UWV is reeds bezig met verbetermaatregelen zodat de capaciteit voor het volgende aanvraagtijdvak kan worden uitgebreid. Uiteraard is het jammer dat mensen langer moesten wachten voordat zij een aanvraag konden indienen. Tegelijkertijd laten de grote aantallen zien dat de regeling voorziet in een grote behoefte voor scholing en ontwikkeling.
Als het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wist dat het druk ging worden, waarom is daar dan geen rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben hierdoor geen aanvraag van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget kunnen doen? Hoe gaat er in de toekomst voorkomen worden dat iedereen die zich wil laten om- of bijscholen een aanvraag kan doen?
Het is lastig om in te schatten hoeveel mensen door de technische problemen en snelle uitputting geen aanvraag hebben kunnen doen. UWV geeft aan dat er op de eerste dag tussen de 50.000 en 70.000 apparaten op het STAP-portaal ingelogd waren. Uiteindelijk zijn er ruim 35.000 aanvragen toegewezen, maar duidelijk is dat er veel meer mensen een aanvraag hadden willen doen. Het is echter niet uit te sluiten dat sommigen op meerdere apparaten waren aangesloten op het systeem ter oriëntatie of uit pure belangstelling keken zonder intentie voor een daadwerkelijke aanvraag. In ieder geval is duidelijk dat er grote interesse is voor het aanvragen van het STAP-budget.
Om ervoor te zorgen dat gedurende het hele jaar scholing gevolgd kan worden en zoveel mogelijk mensen er gebruik van maken, komt het budget over het jaar verdeeld beschikbaar doordat iedere twee maanden opnieuw € 32 miljoen beschikbaar komt. Dit jaar kunnen in totaal circa 200.000 burgers2 met STAP financiering voor het volgen van scholing aanvragen.
Het is op dit moment te vroeg om te concluderen dat het totaal aan middelen voor het STAP-budget al dan niet voldoende is. Daarvoor zouden meer tijdvakken gevolgd moeten worden.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het STAP-budget een aanvulling is op private middelen voor scholing en ontwikkeling. Het grootste deel van scholing voor werknemers wordt betaald door werkgevers. Het gaat om zo’n € 3,6 miljard aan directe opleidingskosten per jaar. Dit wordt gefaciliteerd door gerichte vrijstellingen voor scholingskosten voor werkgevers binnen de werkkostenregeling van de Wet op de loonbelasting. Verder geven O&O fondsen jaarlijks tussen de € 100 miljoen en € 200 miljoen uit aan opleidingskosten.
Uiteraard wordt het gebruik van het STAP-budget nauwlettend gemonitord. Hierbij wordt ook gekeken naar de verdeling tussen de tijdvakken, alsmede wie er van het STAP-budget gebruik hebben gemaakt en voor welke scholingsactiviteiten. Hiervan zal het kabinet uw Kamer op de hoogte houden.
Bent u van mening dat het budget dat nu beschikbaar is gesteld voldoende is om in alle aanvragen te voorzien? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen overgangsregeling voor mensen die tussen 1 januari 2022 en 1 maart 2022 zijn begonnen aan een om- of bijscholingstraject? Hoe worden deze mensen tegemoet gekomen?
Initieel was het de bedoeling om de STAP-regeling per 1 januari 2022 te laten starten. Dit is verschoven naar 1 maart 2022 in verband met de complexiteit van de uitvoering. In juli 2021 is uw Kamer hier over geïnformeerd3. Zoals toen aangekondigd is per 31 december jl. de fiscale aftrek scholingskosten afgeschaft.
Gezien de korte periode dat mensen geen gebruik kunnen maken van het STAP-budget en het feit dat een overgangsregeling complex is, heeft het kabinet al in juli 2021 geoordeeld dat de uitgestelde openstelling van het STAP-budget een aanvaardbaar risico was en dus niet gekozen is voor een tijdelijke overbruggingsregeling. Ook is destijds verwezen naar een nieuw tijdvak van de regeling NL leert door met inzet van scholing, welk nieuw aanbod van kosteloze scholing vanaf maart 2022 is opengesteld. Vanaf juli 2021 is bekendheid gegeven aan de invoering van het STAP-budget per 1 maart 2022 zodat mensen hun scholingsplannen hierop konden inrichten. Wel is het kabinet zich ervan bewust dat deze overbruggingsperiode gevolgen kan hebben voor individuele deelnemers en opleiders. De komende periode worden door de ministeries FIN, OCW en SZW gesprekken gehouden met belanghebbenden die in hun situatie worstelen met de overgang van fiscale aftrek naar STAP.
Kunt u een volledige lijst geven van opleidingen en instellingen die in het scholingsregister staan?
Op 1 maart jl. was in het scholingsregister reeds een ruim scholingsaanbod beschikbaar met bijna 20.000 ingevoerde opleidingen van een kleine 300 opleiders. Dit aanbod wordt continu geactualiseerd en is raadpleegbaar via UWV_STAP – Scholingsregister (stapuwv.nl). In de bijlage4 treft u een uittreksel van het scholingsregister d.d. 1 maart jl. aan.
Bij dit overzicht moet worden opgemerkt dat het om een momentopname gaat. Niet alleen is het aanbod ondertussen aangevuld met nieuwe opleiders en opleidingen, ook stonden er nog niet-actieve opleidingen in. Per abuis is er een aantal opleidingen zichtbaar dat niet voor het STAP-budget in aanmerking komt. Het gaat hierbij om niet-arbeidsmarktgericht aanbod, opleidingen die niet aan de voorwaarden van STAP voldoen of dubbel in het register zijn opgenomen. Door technische oorzaken konden deze opleidingen voor 1 maart niet worden verwijderd. Omdat opleiders voor deze opleidingen geen bewijs van aanmelding hebben afgegeven, kon hier ook geen STAP-budget voor worden aangevraagd. In het bijgevoegde uittreksel is aangegeven welke opleidingen ten onrechte in het scholingsregister waren opgenomen en waarvoor geen STAP-budget kon worden aangevraagd.
Door de Toetsingskamer STAP wordt nauwgezet gecontroleerd of de scholingsactiviteiten arbeidsmarktgericht zijn. Hierover is contact met keurmerken en opleiders zodat alleen kwalitatief goede en arbeidsmarktgerichte scholing in het scholingsregister terecht komt (zie antwoord vraag 7).
Hoe wordt bepaald of een opleiding, cursus of traject in het scholingsregister komt?
Door de toelating tot het scholingsregister van opleiders en scholingsactiviteiten via keurmerken te laten lopen, wordt toegezien op kwaliteit en arbeidsmarktgerichtheid van het aanbod. Om de kwaliteit van keurmerken, opleiders en scholingsactiviteiten te kunnen borgen is er in de eerste fase van het STAP-budget gekozen voor een ingroeimodel.5 Om pragmatische redenen is er gekozen voor een gefaseerde instroom van generieke, branche overstijgende keurmerken en erkenningen zodat de kwaliteit kan worden gegarandeerd zonder dat de uitvoeringssystematiek van het STAP-budget in de eerste fase wordt overbelast. In de volgende fase komen ook andere keurmerken in aanmerking. Hiervoor wordt op dit moment een toetsingskader ontwikkeld en een beoordelingsproces ingericht om keurmerken te kunnen beoordelen op basis van het toetsingskader.
Opleiders die zijn toegelaten op basis van hun keurmerk of erkenning mogen enkel arbeidsmarktgerichte scholing opgeven in het scholingsregister. De Toetsingskamer STAP ziet toe dat uitsluitend arbeidsmarktgerichte scholing in het scholingsregister vindbaar is.
Waarom zijn veel opleidingen en cursussen die wel voldoen aan de eisen om in het scholingsregister te komen nog niet toegevoegd aan het scholingsregister?
Er wordt hard gewerkt aan de vulling van het scholingsregister. Gaandeweg worden meer opleidingen toegevoegd. Het kost de opleiders echter tijd om het scholingsregister geheel te vullen en bij te houden. De ketenpartners van STAP ondersteunen hen hierbij zoveel mogelijk, bijvoorbeeld via de website www.stapvooropleiders.nl.
Als uitgangspunt geldt dat opleiders zelf verantwoordelijk zijn om hun scholingsactiviteiten te registreren in het scholingsregister. De opleider bepaalt dus zelf welke deel van het eigen aanbod in aanmerking komt voor STAP. Hierdoor kan het voorkomen dat opleidingen van reeds toegelaten keurmerken c.q. opleiders nog niet in het scholingsregister te vinden zijn.
In welke sectoren zijn de meeste aanvragen gedaan? Kunt u een uitputtende lijst geven van alle sectoren met daarbij hoeveel aanvragen er zijn gedaan?
Uit de eerste voorlopige inzichten van STAP-aanvragen van het eerste tijdvak volgt een gemêleerd beeld onder de aanvragers. Met 38 procent zijn de meeste aanvragers actief in de sectoren Zorg en Zakelijke dienstverlening. De meest voorkomende beroepen onder de aanvragers zijn administratief medewerker (1,8 procent), gastouder (1,2 procent) en pedagogisch medewerker (1,1 procent). Hierbij moet wel benadrukt worden dat het gaat om de eerste gegevens en dat een precieze rapportage nog zal worden opgeleverd door het UWV. De verdere uitkomsten worden meegenomen in een separate brief aan Uw Kamer, zoals gevraagd tijdens de procedurevergadering van de commissie SZW op 8 maart jl. Uw Kamer zal daarnaast op regelmatige basis op de hoogte worden gehouden van de uitkomsten van de monitors. De eerste monitor wordt in de tweede helft van 2022 opgeleverd. Voor die tijd beschikt UWV over gebruikscijfers die na afloop van ieder tijdvak worden opgeleverd.
De aanbestedingsregels van de aankoop en productie van defensiematerieel |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, waar ook Defensie zich aan moet houden?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze regels tot langdurige aankoopprocedures leiden?2
Het aanbestedingsproces maakt onderdeel uit van het voorzien-in proces. Voor projecten met een financiële omvang van EUR 25 miljoen of meer wordt het Defensie Materieelproces (DMP) doorlopen, zoals dat met uw Kamer is afgesproken (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Het DMP bestaat bij omvangrijke projecten veelal uit drie fasen, namelijk: A (behoeftestelling), B (onderzoek) en D (verwervingsvoorbereiding). De C-fase (vervolgonderzoek) is uitsluitend aan de orde als sprake is van een ontwikkelingstraject. In het Commissiedebat Hoofdlijnen Defensiebeleid van 17 maart j.l. heb ik u toegezegd dat Defensie, in samenwerking met de betrokken departementen, en in overleg met uw Kamer het DMP wil actualiseren en wendbaarder maken. We kijken hierbij naar het «voorzien-in proces» in de breedte en identificeren processtappen die structureel vertragend zijn. In de Kamerbrief over de voortgang uitvoering motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) informeer ik u nader over alle initiatieven om de wendbaarheid van Defensie te vergroten.
Defensie kan voor overheidsopdrachten gebruikmaken van in de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op het gebied van Defensie en Veiligheid (ADV) genoemde procedures. Genoemde wetten bevatten ook uitzonderingsmogelijkheden waarbij de genoemde procedures niet behoeven te worden gevolgd en waardoor Defensie zich bijvoorbeeld direct tot een gewenste leverancier kan wenden. Dat is ook het geval bij urgentie («dwingende spoed») (AW 2012) en in crisissituaties (ADV).
Tot slot, het voorzien-in proces is breder dan alleen de aanbesteding. Andere factoren, zoals vertraagde leveringen van grondstoffen en computerchips, kunnen ook invloed hebben op de looptijd van het proces.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van CDS Onno Eichelsheim van vorige week dat de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel versoepeld dienen te worden gezien de geplande extra investeringen?3
Ja.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 onderzoekt Defensie de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces wendbaarder te maken. Binnen dat onderzoek wordt onder andere gekeken in hoeverre de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving snellere inkoop kan accommoderen of dat aanpassing daarvan gevergd is. Daarnaast beziet Defensie op welke wijze in Europees verband zo goed mogelijk gezamenlijk kan worden ingekocht.
Ziet u deze aanbestedingsregels als een bureaucratische kink in de kabel inzake de wensen van het kabinet om Defensie snel weer op orde te krijgen vanwege de oorlog in Oekraïne?
De aanbestedingsregelgeving is geen «bureaucratische kink in de kabel». Zelfs in het geval dat aanbestedingsregelgeving niet van toepassing zou zijn op Defensie geldt alsnog dat een goede offerteaanvraag dient te worden opgesteld, dat marktpartijen tijd nodig zullen hebben om een offerte op te stellen en dat het contracteringsproces de nodige tijd kost.
Bent u voornemens om deze aanbestedingsregels voor de «aankoop en productie van materieel» te versoepelen?
Het kabinet onderkent het belang van een snel en wendbaar verwervingstraject. In dat licht en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kijkt Defensie in samenspraak met andere departementen naar de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces te versnellen en wordt daarbij ook gekeken naar de mogelijkheden om de nationale en Europese aanbestedingsregels aan te passen indien dat nodig is.
Hoe staat u tegenover het idee om een dispensatieperiode van vijf jaar aan Defensie te verlenen voor deze aanbestedingsregels, gezien de huidige operationele noodzaak?
Deze vraag valt samen met de vraag over het voornemens zijn tot versoepeling van de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel en graag verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 5.
Kunt u uiteenzetten wat uw mening is om net zoals Duitsland een lange termijn «defensiefonds» op te stellen waardoor er ruim budget voor Defensie geoormerkt blijft, zelfs na Rutte-IV?4
Op weg naar een toekomstbestendige krijgsmacht heeft Defensie de ambitie om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken. Dit realiseert Defensie binnen een schokbestendig Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF). Het DMF zorgt voor meer stabiliteit in de begrotingen over langere periode. Hierdoor kan Defensie de investeringen over een langere periode plannen, in samenhang met beheer en onderhoud. Het fonds is niet alleen bedoeld om materieelprojecten te bekostigen, maar ook voor bijbehorende investeringen en daaraan gerelateerde instandhoudingsuitgaven. Denk aan ICT en infrastructuur. Mocht een project in tijd verschuiven, dan blijft het geld daarvoor in het fonds beschikbaar.
Per 1 januari 2021 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) in werking getreden. Hiermee heeft Defensie invulling gegeven aan de Motie-Belhaj/Voordewind van 5 juni 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 19). Met deze motie is de regering verzocht wetgeving voor te bereiden voor het instellen van een begrotingsfonds voor defensiematerieel, conform de systematiek van het Infrastructuurfonds, omdat dit bijdraagt aan de continuïteit van de investeringsplanning.
In 2020 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) voor het eerst aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570 K nr. 1 van 21 september 2020). Waar voorheen de investeringsmiddelen onder artikel 6 (investeringen) van de reguliere Defensiebegroting (Hoofdstuk X) vielen en de middelen voor instandhouding onder de artikelen van de defensieonderdelen vielen, maken de middelen voor investeringen en instandhouding van het materieel, de infrastructuur en de IT-middelen nu deel uit van het DMF. Door een apart fonds voor de investeringen en instandhouding te creëren, is Defensie beter in staat invulling te geven aan het voorzien in een meerjarig integraal beheer van de financiering en bekostiging van de ontwikkeling, verwerving, instandhouding en afstoting van het materieel, de IT-middelen en de infrastructuur van Defensie.
Bent u op de hoogte van de vertraging in de vervanging van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?5
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat sinds de laatste kamerbrief de huidige status is van het vervangingsproject van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de voortgangsrapportage over het programma vervanging onderzeebootcapaciteit, die op 1 april 2022 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 34 225, nr. 35).
Kunt u uiteenzetten waardoor er vertraging is opgelopen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, zoals medegedeeld in mijn brief van 1 april 2022 aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2298) heeft de afstemming en de samenhang met de Kamerbrief over de voortgang motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) ervoor gezorgd dat de termijn van drie weken niet gehaald is.
De brief ‘Uitkomsten en kabinetsappreciatie extern onderzoek UAWC’ van 5 januari 2022 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wilt u het formele onderzoeksmandaat voor onderzoeksbureau Proximities met de Tweede Kamer delen?
De Terms of Reference (ToR) voor het externe onderzoek door Proximities vormen het onderzoeksmandaat. Deze ToR zijn u toegegaan als bijlage bij de brief aan uw Kamer op 5 januari jl.
Kan het zijn dat vanwege de kabinetsopdracht aan Proximities om zich te beperken tot controleerbare en te verifiëren informatie, juist ter zake relevante informatie buiten het onderzoek is gebleven?
Het kabinet heeft controleerbaarheid en verifieerbaarheid van bevindingen in dit onderzoek steeds voorop gesteld uit oogpunt van zorgvuldigheid en transparantie. Op basis hiervan kon UAWC in de gelegenheid worden gesteld tot uitgebreid wederhoor. Het kabinet is van mening dat deze manier van handelen heeft geleid tot een grondig en zeer zorgvuldig onderzoek. Het kabinet onderkent dat hierdoor vertrouwelijke, zoals door inlichtingendiensten verschafte informatie niet kon worden meegenomen. Gezien de grondigheid van het onderzoek heeft het kabinet geen redenen om te veronderstellen dat dit tot een ander beeld zou hebben geleid.
Waarop heeft Proximities haar definitie van Popular Front for the Liberation of Palestine(PFLP) gebaseerd? Is dit bijvoorbeeld afgestemd met andere relevante actoren binnen andere EU-landen?
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 5 januari jl. bestaat er geen internationaal erkende definitie van de PFLP. De EU heeft de PFLP als terroristisch aangemerkt, maar noemt daarbij bijvoorbeeld niet expliciet de militante vleugel van de PFLP. Het kabinet onderkent dat Proximities de PFLP nader heeft moeten definiëren om nader onderzoek mogelijk te maken. Proximities maakt in het rapport een onderscheid tussen een politieke, militante en maatschappelijke tak van de PFLP. Een toelichting hierop is te vinden in het rapport dat uw Kamer vertrouwelijk toe is gegaan.
De door Proximities gehanteerde definitie is niet afgestemd met actoren binnen andere EU-landen.
In hoeverre en waarom zou openbaarmaking van organisaties die behoren tot de maatschappelijke tak van de PFLP deze organisaties daadwerkelijk onevenredig beschadigen?
Het kabinet plaatst vraagtekens bij de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties te beschouwen als onderdeel van de PFLP. Uit het onderzoek is onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre deze organisaties worden aangestuurd door of onder controle zouden staan van de PFLP. Daar komt bij dat geen van deze organisaties als terroristisch is aangemerkt door de EU of VN. Bovendien gaat er geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig te handelen en geen onnodige schade te berokkenen aan derden. Het kabinet meent dat openbaarmaking van het rapport de betreffende maatschappelijke organisaties onevenredige schade zou kunnen toebrengen, bijvoorbeeld omdat niet uit te sluiten valt dat selectieve passages uit het rapport gebruikt kunnen worden om deze organisaties in diskrediet te brengen. Dit zou deze organisaties onder grote druk kunnen zetten en kunnen leiden tot aanzienlijke problemen bij uitvoering van hun werkzaamheden. Vanuit oogpunt «do no harm» wil het kabinet deze organisaties niet aan dit risico blootstellen.
Om (indirecte) financiering te voorkomen van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie is de due diligence aangescherpt zoals ook is aangeven in de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer.
Wat bedoelt u precies met het principe van «do no harm»1 , en hoe weegt u dat af tegen a) het belang van transparantie richting het Nederlandse parlement en Nederlandse burgers, en b) het voorkomen van (indirecte) financiering van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u vanuit het oogpunt van transparantie alsnog bereid het externe rapport en/of het interne relaas hierover openbaar te maken?
Nee. Ik verwijs u graag naar de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer voor de onderbouwing van de appreciatie van het kabinet en het besluit om het rapport niet openbaar te maken.
Hoe beoordeelt u de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties te beschouwen als onderdeel van de PLFP, ook in het licht van het feit dat UAWC niet als «terroristisch» is aangemerkt door de EU of de VN?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5. Het kabinet gaat op dit punt niet mee in de keuze die Proximities maakt.
Welke maatschappelijke organisaties zijn onderdeel van de «maatschappelijke tak van de PFLP», hoeveel ontwikkelingsgeld is en wordt aan deze organisaties betaald, en overweegt u de subsidies aan deze organisaties stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 6. Het kabinet maakt informatie over deze maatschappelijke organisaties niet openbaar vanuit het principe van «do no harm». Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Volgens de Israëlische overheid zijn er nog meer organisaties gelieerd aan de PFLP, namelijk Addameer, Al-Haq, Defense for children International – Palestine, Union of Palestinian women committees and Health Work Committees. Zijn dit de in het onderzoek van Proximities bedoelde organisaties?
Vanuit het principe van «do no harm» maakt het kabinet geen informatie openbaar over de maatschappelijke organisaties die volgens Proximities tot de maatschappelijke tak van de PFLP behoren. Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Welke banden bestaan er tussen de vijf hiervoor genoemde organisaties en de PFLP?
Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie van de zes ngo’s als «terroristisch» en heeft dan ook geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren. Het uitgangspunt blijft dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten met het Palestijnse (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten.
Op welke wijze(n) wordt, in het kader van de aanscherping van «due diligence», het antwoord gecontroleerd op de vraag hoe een organisatie omgaat met werknemers of bestuursleden die mogelijk deel uitmaken van organisaties die op de EU en VN-sanctielijst staan?
Als onderdeel van de beoordeling van de capaciteit van de uitvoerende organisatie (ORIA) wordt gekeken naar de feitelijke situatie en het interne (personeels)beleid van de organisatie. Hierbij wordt actief het gesprek aangegaan en vragen gesteld over mogelijke banden van werknemers of bestuursleden met geliste organisaties. Hierbij wordt duidelijk het signaal afgegeven dat het voor het kabinet niet acceptabel is wanneer er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Mocht dit wel het geval zijn dan is dit een reden om niet tot financiering over te gaan.
In hoeverre heeft u er vertrouwen in dat betreffende organisaties, in tegenstelling tot de UAWC, openheid van zaken geven?
De betreffende organisaties zijn ermee bekend dat het kabinet het niet acceptabel acht als er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah bespreekt dit uitgebreid met de betreffende organisaties en zal hiervoor ook tijdens de monitoringsfase aandacht houden. Hiermee wordt gedurende de hele looptijd van een project een duidelijk signaal gegeven aan uitvoerende organisaties.
Kunt u de verzekering geven dat door de Nederlandse gesteunde NGO’s in de Palestijnse gebieden geen «groot Palestina» (dus verdwijning of vernietiging van Israël) nastreven?
Er worden geen Palestijnse ngo’s gesteund die streven naar de verdwijning of vernietiging van Israël. Maatschappelijke organisaties die Nederlandse financiering ontvangen mogen geen activiteiten ontplooien die indruisen tegen het Nederlandse buitenlandse beleid. Dit wordt ook standaard contractueel vastgelegd.
Waarom worden voor diverse projecten in de Palestijnse gebieden de uitvoerende organisaties niet (meer) of slechts zeer algemeen omschreven op de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl waar het Ministerie van Buitenlandse zaken de activiteiten, begroting en resultaten van projecten publiceert die (mede) worden gefinancierd met Nederlandse ontwikkelingsgelden?
Het algemene uitgangspunt bij het OS-portaal (www.nlontwikkelingssamenwerking.nl) is om ODA-activiteiten transparant weer te geven, behalve als er een risico is dat dit schadelijk kan zijn voor Nederland, voor uitvoerende partners of voor mensen die behoren tot de doelgroep. In deze gevallen wordt een activiteit geheel of gedeeltelijk geanonimiseerd, waardoor onderdelen zoals de naam en omschrijving van het project, de uitvoerende organisatie of de aanvullende documenten niet zichtbaar zijn via het OS-portaal. Dit principe is ook toegepast bij de Palestijnse gebieden waar het gaat om verzoeningsprojecten. Vanwege de gevoeligheid daarvan en mogelijke risico’s voor deelnemers wordt informatie hierover – ook op verzoek van de uitvoerders – vertrouwelijk behandeld. Dit verklaart waarom er op de website bij een aantal projecten slechts zeer algemene informatie te vinden is.
Wilt u de informatievoorziening op dit punt zo snel mogelijk verbeteren/herstellen?
Per nieuw project wordt bekeken of dit wel of niet gepubliceerd kan worden. Er is geen herstel nodig voor de projecten die op dit moment niet gepubliceerd worden; dit is een bewuste afweging geweest bij aanvang van de betreffende activiteit. Zie ook het antwoord op vraag 14.
De licht verhoogde kans op borstkanker voor GGD’ers door constante desinfectie van de handen met ethanol |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Licht verhoogde kans op borstkanker voor GGD’ers»?1
In de zorgsector wordt aan de hand van infectiepreventierichtlijnen en protocollen gewerkt om infecties te voorkomen. Handhygiëne, waaronder het gebruik van ethanol bevattende handdesinfectiemiddelen, is een onderdeel van infectiepreventie. Desinfecterende handgels met ethanol zijn biocide producten en moeten alvorens op de markt te worden gebracht zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het Ctgb maakt risicobeoordelingen en stelt vast hoe een handdesinfectiemiddel veilig gebruikt kan worden. Op basis daarvan worden de gebruiksvoorschriften vastgesteld.
Sinds de uitbraak van het coronavirus is het gebruik van ethanol bevattende handgels toegenomen. Het is aannemelijk dat diverse groepen mensen tijdens de coronapandemie vaker in contact komen met ethanol bevattende handgel. Het RIVM heeft daarom in 2021 op verzoek van de Ministeries van SZW en VWS2 onderzoek gedaan om na te gaan of, en in welke mate, frequenter gebruik van ethanol bevattende handgel de kans op nadelige gezondheidseffecten vergroot. Het blijkt dat de totale hoeveelheid ethanol waarmee mensen over een langere periode in aanraking komen zo laag is, dat het geen darmkanker of verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Wel berekent het RIVM dat de kans op borstkanker zeer licht toeneemt. Het RIVM heeft de kansen op borstkanker op een rij gezet bij verschillende frequenties van het gebruik op een dag en de totale periode waarin handgel wordt gebruikt
Als het risico op borstkanker door het vaker dan 25 keer per dag desinfecteren van de handen met ethanol verhoogd is van 143.000 naar 143.015 per 1 miljoen mensen, om hoeveel GGD-medewerkers gaat het dan?
Gedurende de pandemie zijn er vele duizenden mensen ingezet voor de enorme test- en vaccinatieoperatie waarbij het gebruik van desinfectiemiddelen en de werkzaamheden per persoon sterk verschillen. Alle werkinstructies en richtlijnen zijn erop gericht om corona bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. Uit het RIVM-rapport van 4 juni 2021 blijkt dat bij een jaar lang 25 keer per dag desinfecteren van de handen met een desinfectiemiddel met ethanol, er 0,0015% extra risico wordt gelopen om gedurende het leven borstkanker te krijgen.
Van hoeveel zorgmedewerkers zorgbreed wordt verlangd dat ze meer dan 25 keer per dag hun handen desinfecteren met ethanol? Tot hoeveel extra borstkankergevallen leidt dat?
Voor handhygiëne hoeven door zorgmedewerkers niet noodzakelijk desinfecterende middelen te worden gebruikt. In veel gevallen voldoet het gebruik van water en zeep.
Op IC’s, op verpleegafdelingen en in operatiekamers is handhygiëne onderdeel van het bredere pakket van infectiepreventie. Er zijn IC’s waar zorgmedewerkers regelmatig hun handen ontsmetten met ethanol, omdat het niet altijd mogelijk is om water en zeep te gebruiken. Ik heb er geen zicht op om hoeveel zorgmedewerkers dit gaat en in hoeverre de norm van 25 keer per dag hierbij wordt betracht en of dat deze mogelijk in incidentele gevallen wordt overschreden.
Waarom is het beleid aangepast tot maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol als 25 keer per dag aantoonbaar leidt tot meer bostkankergevallen?
De werkinstructie met betrekking tot het desinfecteren van de handen met ethanol is door GGD GHOR Nederland gewijzigd op basis van een RIVM rapport uit 2021: Beoordeling van gezondheidsrisico’s bij gebruik van ethanol bevattende handgel. In dit rapport worden de risico’s voor de ontwikkeling van borstkanker, darmkanker en verminderde vruchtbaarheid beoordeeld op basis van standaardscenario’s met verschillende frequenties van gebruik. Het RIVM berekent dat de totale hoeveelheid ethanol waarmee mensen die handgel gebruiken over een langere periode in aanraking komen zo laag is, dat het geen darmkanker of verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Wel neemt de kans op borstkanker zeer licht toe. Vrouwen hebben zonder gebruik van handdesinfectie met ethanol een kans van ongeveer 143.000 op 1.000.000 mensen om tijdens hun leven borstkanker te ontwikkelen. Wanneer iemand een jaar lang 25 keer per werkdag handgel met ethanol gebruikt wordt deze kans 143.015 op 1 miljoen.
In de van toepassing zijnde LCI-richtlijn van het RIVM worden instructies gegeven over de momenten waarop handhygiëne moet worden toegepast, maar wordt geen specifiek handdesinfectiemiddel genoemd, noch een maximum aantal keren gebruik.
Tot hoeveel minder besmettingen met corona leidt het 25 keer per dag desinfecteren met ethanol door GGD-medewerkers?
Bij infectiepreventie, dat een breed pakket aan maatregelen behelst, is naast onder meer het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, het toepassen van handhygiëne één van de basismaatregelen tegen de verspreiding van corona. Tijdens werkzaamheden op test- en vaccinatielocaties is het risico op een coronabesmetting altijd aanwezig. Alle persoonlijke bescherming, werkinstructies en richtlijnen zijn er daarom op gericht om een coronabesmetting bij medewerkers te voorkomen. De combinatie van maatregelen, gekoppeld aan een goede uitvoering, biedt de hoogst mogelijke infectiepreventie. Het is daarmee ook niet te bepalen tot hoeveel minder besmettingen het enkele gebruik van ethanol bevattende handgel leidt.
Wegen deze borstkankergevallen voor u op tegen een verminderde kans op besmetting van corona?
Er is – na het onderzoek van RIVM – aandacht geweest voor zowel de licht verhoogde kans op borstkanker als een optimale bescherming tegen corona bij het gebruik van desinfectie, op dusdanige wijze dat er wordt voldaan aan de gebruiksvoorschriften.
Waarom zijn de desinfectieregels (150 keer op werkdag van 6 uur) niet eerder aangepast, aangezien het sinds mei 2021 de gouden standaard (CDC/WHO) is dat corona zich vooral verspreidt (mainroute) via het inademen van elkaars adem (inhalation of virus)?
Infectiepreventie behelst een breed pakket aan maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de diverse transmissieroutes. Naast het toepassen van handhygiëne is het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder mondkapjes, een van de basismaatregelen tegen de verspreiding van corona. Alle werkinstructies en richtlijnen in het kader van infectiepreventie zijn erop gericht om – vanwege de hoge blootstelling aan potentieel besmettelijke mensen – een besmetting met SARS-CoV-2 bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. In de nieuwe werkwijze wordt op test- en vaccinatielocaties het strengste scenario, van maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol gehanteerd.
Als volgens de wet medewerkers hun handen niet meer dan 32 keer per dag mogen desinfecteren met ethanol, waarom werden zij dan verplicht om dit 150 keer op een werkdag van 6 uur te doen?
Tijdens de enorme test- en vaccinatieoperatie voor het bestrijden van de pandemie was het beleid er altijd op gericht om het risico op besmetting zoveel mogelijk te beperken. De LCI-richtlijn stelt dat medewerkers na ieder patiëntencontact handhygiëne toepassen. Alle werkinstructies en richtlijnen in het kader van infectiepreventie zijn erop gericht om – ondanks het contact met potentieel besmette mensen – corona bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. Door de onzekerheid over de verschillende coronavarianten en de gezondheidsrisico’s die daarmee gepaard gingen, is er veel aandacht besteed aan desinfectie en bescherming tegen corona.
Waarom hield de GGD zich niet aan de wet? Bij wie kunnen de GGD-medewerkers die borstkanker ontwikkelen door het overmatig en tegen de wettelijke regels in desinfecteren van de handen met ethanol terecht? Krijgen zij een schadevergoeding?
Het beleid was er tijdens de pandemie altijd op gericht om het risico op besmetting zoveel mogelijk te beperken. Zie ook mijn antwoorden op vraag 7 en 8. In de afgelopen maanden is, nadat het rapport is verschenen, een risico-afweging gemaakt door een expertgroep van de Landelijke Coördinatie Covid-19 Bestrijding (LCCB), waarbij de voorgestelde nieuwe werkwijze voldoet aan de strengste toxicologische norm, het aantal malen handdesinfectie per dag dat volgt uit het scenario dat het Ctgb gebruikt, van maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol.
GGD-medewerkers kunnen voor alle vragen over hun specifieke situatie terecht bij de door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersoon.
Gaat de GGD de tienduizenden medewerkers die hiermee te kamen hebben gehad een brief sturen en op de risico’s wijzen? Zo nee, waarom niet?
De GGD’en die ethanol bevattende handgel gebruikten hebben hun medewerkers geïnformeerd. GGD GHOR Nederland heeft hiervoor een informatiepakket samengesteld en beschikbaar gemaakt voor de 25 GGD’en. Dit pakket bevat onder andere informatiebrieven voor medewerkers waarin medewerkers worden gewezen op het risico van de voormalige werkwijze met frequente handdesinfectie met alcohol bevattende middelen.
Voor vragen van medewerkers zijn door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersonen beschikbaar, zoals vermeld in antwoord op vraag 9.
Waarom wordt het beleid nu pas, negen maanden na het RIVM-rapport, gewijzigd?
De 25 regionale GGD’en hebben te maken met professionele hygiënerichtlijnen waar zij hun werkwijzen op hebben gebaseerd. De GGD’en hebben naar aanleiding van het bovengenoemde RIVM-rapport (zie mijn antwoord op vraag 1) intern onderzoek gedaan. In afwachting van het onderzoek zijn de regels niet aangepast omdat de GGD GHOR Nederland secuur wilde kijken naar een nieuwe werkinstructie. Na een uitgebreide analyse van de regels en richtlijnen ten aanzien van grenswaarden voor gebruik van desinfectiemiddelen door een expertgroep van de GGD-en hebben de GGD’en besloten om de werkwijze aan te passen. Elke regionale GGD heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid en bepaalt zelf hoe deze het advies opvolgt.
Hoeveel borstkankergevallen waren te voorkomen geweest als de regels direct, negen maanden geleden, waren aangepast?
Uit het rapport van het RIVM blijkt dat er, indien er een jaar lang 25 keer per dag handen zijn gedesinfecteerd met een desinfectiemiddel met ethanol, er 0,0015% extra risico wordt gelopen om gedurende het leven borstkanker te krijgen. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken, aangezien bij het ontstaan van borstkanker vele factoren een rol spelen.
Hoeveel borstkankergevallen waren te voorkomen geweest als de wettelijke regels van het begin af aan gerespecteerd waren geweest?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wie is er verantwoordelijk voor de gezondheidsschade die deze medewerkers hebben opgelopen door het overmatig desinfecteren van handen met ethanol? De GGD als werkgever? Of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of het Ministerie van VWS als hoeders van de wet?
GGD-medewerkers kunnen voor vragen over hun specifieke situatie terecht bij de door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersoon (zie ook mijn antwoord op vraag 9).
Wat zijn de gezondheidsrisico’s van de alternatieve desinfectiemiddelen die nu worden ingezet in plaats van ethanol?
De veiligheid van alternatieve middelen wordt bepaald door de samenstelling van het middel, de frequentie en wijze van gebruik.
Zowel middelen op basis van ethanol, als op basis van andere werkzame stoffen worden gebruikt volgens de strengst voorgeschreven grenswaarde. Bij het gebruik van desinfectiemiddelen moeten zowel het belang van desinfectie (voorkomen van besmetting) als de mogelijke effecten op de gezondheid worden afgewogen. Bij een gebruik volgens de voorschriften wordt de gezondheid van de gebruiker voldoende beschermd. Tevens kan worden afgewogen of handen wassen met water en zeep een optie is.
Dubbele belasting op energie en brandstof |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat er in ons land bij verschillende aankopen belasting wordt betaald over een andere belasting, waardoor de productprijzen onnodig hoog zijn, bijvoorbeeld in het geval van btw-heffing over de rekening aan de benzinepomp waar al accijns bij is opgeteld of btw-heffing over de energierekening waar de energiebelasting al bij is gerekend? Wat is hiervoor de rechtvaardiging en inhoudelijke onderbouwing?
Het heffen van btw over andere belastingen en heffingen zoals accijnzen en energiebelasting volgt uit de Europese Btw-richtlijn.1 In Nederland is dan ook conform de Europese Btw-richtlijn in de Wet op de omzetbelasting 1968 bepaald dat voor de btw-heffing als vergoeding wordt aangemerkt: het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daar niet onder begrepen. Over andere belastingen of heffingen die in de vergoeding zijn begrepen dient derhalve ook btw te worden berekend.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn als btw geheven zou worden over de productprijs exclusief accijns, aangezien het een belasting betreft over «toegevoegde waarde», en daarna pas de accijns erbij wordt opgeteld?
Nee. Het kabinet is niet voornemens een dergelijke beleidswijziging te overwegen, en zal dit daarom ook niet onderzoeken. Deze wijziging is op grond van de Europese Btw-richtlijn namelijk niet mogelijk. De in de Europese Unie geharmoniseerde btw-systematiek, berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven waarbij de heffing moet worden berekend over het bedrag dat de consument besteedt (daarin begrepen belastingen, rechten en heffingen, met uitzondering van de btw). Deze uniforme grondslag beperkt de complexiteit van het stelsel. De hoogte van de accijnzen wordt vastgesteld in de wetenschap dat daar btw over geheven zal worden.
Deelt u de mening dat het, zeker te midden van een oorlog en geopolitieke crisis die de energie- en brandstofprijzen door het dak doen gaan, bijzonder onrechtvaardig is dat burgers met extra hoge kosten te maken hebben omdat er belasting over belasting wordt betaald? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is er geen sprake van onrechtvaardige belasting over belasting. Dit neemt niet weg dat door de oorlog in Oekraïne de energie en brandstofprijzen de afgelopen weken ongekend hard zijn gestegen. Dit raakt veel huishoudens fors. Om de gevolgen voor de koopkracht te dempen stelt het kabinet onder andere voor om de brandstofaccijnzen tijdelijk te verlagen en energie tijdelijk over te brengen naar het verlaagde btw-tarief.
Waarom sluit u belastingverdragen met andere landen die tot doel hebben dubbele belasting voor bedrijven te voorkomen, maar houdt u dubbele belasting voor burgers in stand? Is dat niet oneerlijk?
Nederland sluit verdragen om te voorkomen dat twee landen ongecoördineerd over hetzelfde heffen. Nederland sluit die verdragen voor zowel burgers als bedrijven om dubbele belasting voorkomen. Zij worden in die zin gelijk behandeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle aankopen waarop dit fenomeen van belasting op belasting van toepassing is, en per categorie aangeven hoeveel deze de huidige berekeningswijze met dubbele belastingen de staat oplevert? Met andere woorden: hoeveel zou de staat aan belastinginkomsten mislopen als btw geheven zou worden over de productprijs excl. accijns?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken wat alle, financiële en niet-financiële, gevolgen zouden zijn als deze dubbele belasting zou worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het tijdelijk afschaffen van accijns op brandstof een budgettair effect zou hebben van rond de vier miljard euro?1 Bent u bereid dit te overwegen zolang de oorlog in Oekraïne en de geopolitieke crisis als gevolg daarvan duren?
Het is niet mogelijk de accijnzen af te schaffen. Nederland is gebonden aan de minimumtarieven van de EU. Om de gevolgen van de oplopende prijzen voor de koopkracht te dempen heeft het kabinet wel voorgesteld een tijdelijke verlaging van de brandstofaccijnzen in te voeren. Dit leidt tot een budgettaire derving in 2022 van 1,0 miljard euro.
Het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid en politie |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u dit bericht? Kunt u het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid ofwel de Nederlandse politie bevestigen?1
Ja, de Nederlandse overheid maakt gebruik van Chinese camera’s.
Kunt u verder uitweiden over de mogelijke veiligheidsrisico’s die deze bewakingscamera’s met zich mee brengen?
Het gebruik van digitale producten en diensten kan nationale veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Gelet daarop heeft de overheid onder meer beleid ontwikkeld dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De relevante kaders en beleid zijn in het antwoord op vraag 3 geschetst. Het Ministerie van BZK zal in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik binnen de rijksoverheid van camera’s afkomstig van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Indien dit onderzoek is afgerond zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd. Specifiek voor de politie geldt dat de aangeschafte camera’s voldoen aan de gestelde eisen voor informatiebeveiliging en privacy en dat de camera’s voornamelijk zijn gericht op verkeerstoezicht. Het huidige overheidsbeleid voor inkoop en aanbesteding volgend heeft de politie zelfstandig een afweging gemaakt met betrekking tot het afnemen van deze camera’s. De politie heeft bij de aanbesteding van de camera’s en bij de toepassing daarvan geen risico’s voor de nationale veiligheid voorzien.
Is bij de afweging voor aanschaf van deze bewakingscamera’s het risico op misbruik van het camerasysteem door statelijke actoren een expliciet toetsingscriterium geweest en hoe is dat risico destijds beoordeeld?
De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s van het gebruik van hard- en software afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederlandse belangen (zoals China) bij de uitwisseling van gevoelige informatie of in vitale infrastructuur2.
In relatie tot nationale veiligheidsrisico’s bestaat er overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden. Bij elke casus wordt door de overheidsorganisatie bezien of en hoe risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt en of daartoe te nemen maatregelen proportioneel zijn. Afwegingen rondom de aanschaf en ingebruikname van ICT- producten en diensten zijn de eigen verantwoordelijk van de organisaties die tot aanschaf overgaan. Dat betekent dat overheidsorganisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat (digitale) producten en diensten van een leverancier, zoals beveiligingscamera’s, worden afgenomen en bepalen aan welke (beveiligings)eisen een leverancier moet voldoen om voor verlening van een opdracht in aanmerking te komen. Daarnaast geldt voor de gehele overheid voor de aanschaf van digitale producten en diensten de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). De BIO kent een risicogebaseerde aanpak met een concrete set aan eisen als ondergrens. Uitgangspunt is onder meer ook de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Daarom is er geen centraal overzicht beschikbaar van Chinese camera’s in gebruik bij de overheid en eventuele risico’s die daarmee verbonden zijn en ook niet van de afwegingen die ten grondslag lagen bij de aankoop.
Tevens is er ook expliciet aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens, die worden verwerkt bij het gebruik van beveiligingscamera’s. Deze verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen aan de wettelijke eisen die daaraan zijn gesteld. De Algemene Verordening Gegevensbescherming bevat de regeling hiervan. Met een data protection impact assessment (DPIA) wordt in kaart gebracht of er een goede grondslag is voor de verwerking is en of de verwerking noodzakelijk en proportioneel is. Indien er in dat verband risico’s gesignaleerd worden, wordt in kaart gebracht welke maatregelen genomen worden om die risico’s aan te pakken.
Kunt u een update geven over de huidige risico’s die we momenteel lopen wat betreft Chinese invloed binnen de Nederlandse overheidssystemen zowel binnen de rijksoverheid als binnen de politie? Kunt u daarbij ingaan op de veiligheidsrisico’s die er momenteel spelen bij het gebruik van deze systemen en specifiek ingaan op de situatie omtrent bewakingscamera’s?
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 geeft een overzicht van de belangrijkste dreigingen vanuit China in relatie tot de vitale infrastructuur en de (rijks)overheid. Daarbij wordt ook ingegaan op het risico op digitale spionage- en sabotagemogelijkheden via technologische toeleveringen.
Zoals hierboven aangegeven is er in lijn met deze aanpak overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Opdrachtgevers zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit beleid, de overheid heeft geen overzicht van Chinese apparatuur en programmatuur in gebruik bij de overheid.
In de beleidsreactie op het DBSA wordt aangegeven op welke manier het kabinet met de dreiging van statelijke actoren omgaat4. In het debat met uw Kamer op 22 maart 2022 heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd om onderzoek te doen naar inkoopeisen en -richtlijnen op het terrein van cyberveiligheid, in het bijzonder als het gaat om producten en diensten van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Op 5 april 2022 is in aanvulling daarop door uw Kamer een motie aangenomen om bij dit onderzoek ook te kijken naar de vitale infrastructuur. Uw Kamer zal hierover na afronding van het onderzoek worden geïnformeerd. Voor wat betreft camera’s zal, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
De VS verwijderde de Hikvision en Dahua apparatuur al in 2019 bij federale overheidsgebouwen. Heeft de Nederlandse overheid naar aanleiding van dit besluit in de VS onderzoek gedaan naar de risico’s bij het gebruik van dit soort camera’s en andere gevoelige systemen bij Nederlandse overheidsdiensten? Zo nee, wat zijn de overwegingen hierachter geweest? Wat is er in het verleden verder gedaan om dit soort risico’s te voorkomen?
Elk land of internationale organisatie maakt hierin zijn eigen afweging.
Voor Nederland geldt dat het staand beleid bij inkoop en aanbesteding is dat er per casus wordt bezien of er in relatie tot producten en diensten risico’s zijn voor de nationale veiligheid, en zo ja, of en hoe deze beheersbaar kunnen worden gemaakt. De mogelijke nationale veiligheidsrisico’s in verband met het gebruik van camera’s, die afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland, binnen de rijksoverheid zullen, zoals hierboven aangegeven, worden onderzocht.
Bent u bekend met de motie Buitenweg en Verhoeven (30821–90) uit 2019 over onderzoek naar surveillanceapparatuur van Chinese bedrijven waar geen vervolg aan is gegeven?
Daar zijn wij mee bekend. De ingediende motie van Buitenweg en Verhoeven bij het VAO Nationale Veiligheid van 25 juni 2019 is aangehouden tijdens de stemmingen van 2 juli 2019, omdat de geuite zorgpunten in een eerder toegezegde brief (in het AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van 20 juni 2019) zouden worden meegenomen. In dit AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd een brief te sturen over het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningssoftware voor de opsporing en de daarmee gepaarde risico’s. Met de brief van 20 november 2019 (Kamerstuk 32 761 en 30 821, Nr. 152) is aan die eerdere toezegging gestand gedaan.
Direct nadat de brief naar uw Kamer is gestuurd is de politie gestart met de ontwikkeling van een inzetkader voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Met behulp van dit inzetkader kunnen plannen voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie juridisch en ethisch worden getoetst. Dit inzetkader zal naar verwachting nog voor de zomer van 2022 definitief worden vastgesteld, waarna het gebruik ervan binnen de politie verplicht zal zijn. Dit kader zal zowel inhoudelijke beoordelingsdimensies bevatten als de procedures die (verplicht) moeten worden gevolgd om te zorgen dat deze correct en zorgvuldig zijn toegepast.
Hoe staat u momenteel tegenover een dergelijk onderzoek?
Aanvullend onderzoek naast het hierboven aangekondigde onderzoek en bestaande trajecten zoals het inzetkader voor gezichtsherkenning wordt op dit moment niet nodig geacht. Het staande kabinetsbeleid is dat overheidsorganisaties primair zelf verantwoordelijk zijn voor het meenemen van nationale veiligheidsoverwegingen in de inkoop en aanbesteding van producten en diensten.
Bent u het ermee eens dat de rijksoverheid moet stoppen met gebruik van dit soort systemen op gevoelige plekken bij de rijksoverheid of bij de politie?
Zoals ook in het DBSA wordt benoemd en in antwoord op vraag 4 wordt gesteld, zitten aan de inzet van camera’s ook risico’s verbonden. Het is van belang dat de nationale veiligheidsrisico’s worden meegewogen bij de inkoop en het gebruik hiervan. De relevante kaders en beleid hiertoe, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, houden in dat er per situatie een beoordeling plaatsvindt of er in relatie tot de aanschaf van een product of dienst sprake is van (eventuele) risico’s voor nationale veiligheid en of die risico’s voldoende beheersbaar kunnen worden gemaakt.
Bent u verder bekend met het feit dat Hikvision en Dahua mogelijk worden ingezet door de Chinese overheid om Oeigoeren en andere minderheidsgroepen te onderdrukken? Hoe oordeelt u over deze associatie tussen beide bedrijven en grove mensenrechtenschendingen?
Er zijn rapporten verschenen die Hikvision en Dahua linken aan de surveillance van Oeigoeren en andere minderheden in Xinjiang5.
Daarnaast is het kabinet bekend met rapporten en getuigenissen over grove mensenrechtenschendingen in Xinjiang. Met behulp van het gebruik van big data en camera’s met gezichtsherkenning vergroten Chinese autoriteiten de controle over de bevolking.
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vergaande surveillance. Het kabinet stelt deze zorgen consequent aan de orde in verschillende gremia, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Kunt u een update geven over de veiligheidsrisico’s die de Oeigoerse diaspora in Nederland loopt door dit soort systemen te gebruiken? Hoe denkt het kabinet de veiligheidssituatie van deze groep en andere kwetsbare diaspora groepen te verbeteren? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de overheidssystemen die hierbij mogelijk een kwetsbare rol in spelen?
Er zijn voor zover het kabinet bekend momenteel geen aanwijzingen dat China deze camera’s gebruikt om bepaalde minderheidsgroepen in Nederland te monitoren. Mocht dit in de (nabije) toekomst wel het geval zijn, dan is er naar het oordeel van het kabinet sprake van ongewenste buitenlandse inmenging en heeft het kabinet verschillende instrumenten tot haar beschikking, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging6.
Klopt het dat 10 gemeenten hebben besloten de camera’s van Chinese fabrikanten te verwijderen? Zo ja, welke gemeentes waren dit en wat waren hun afzonderlijke precieze overwegingen om deze beslissing te nemen? Welke lessen trekt het kabinet hier uit voor de Nederlandse overheidsdiensten en de politie?
De VNG heeft geen inzicht in de afwegingen van individuele gemeenten over de inzet van technologie. De VNG werkt samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken, ook in relatie tot het mensenrechtenbeleid van landen of bedrijven. Gemeenten hebben in 2019 een set algemene Principes voor de Digitale Samenleving vastgesteld en inkoopvoorwaarden gemaakt voor innovatieve technologie, welke zij in 2022 uitbreiden en actualiseren voor de inzet van technologie voor crowd-monitoring, zoals camera’s. Op het gebied van veiligheid ondersteunt de VNG gemeenten al bij de afweging en inkoop van dit soort technologie met de Gemeentelijke Inkoop bij IT Toolbox-GIBIT en de integrale risico- en privacy-analyse (IRPA).
De politie zal voor taakuitvoering op grond van artikel 3 Politiewet en/of 126 Wetboek van Strafvordering7 voor nu gebruik blijven maken van camerasystemen van Dahua, op basis van de overwegingen als aangegeven bij vraag 2.
Bij vraag 2 is daarnaast aangegeven dat het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek zal doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
Naar aanleiding van de berichtgeving over Chinese camera’s heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) onderstreept dat gemeenten ethiek en publieke waarden centraal stellen bij de inzet van technologie. De VNG werkt al samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken. Recente berichten over camera’s van Chinese leveranciers onderstrepen de urgentie ervan.
Bestaan er landelijke richtlijnen bij het gebruiken van dit soort risicovolle systemen voor gemeenten als bedrijven? Zo nee, acht u dat nodig?
Er is een instrumentarium ontwikkeld dat overheidsorganisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de VNG adviseert daarnaast gemeenten bij de inzet van technologie ook ten aanzien van spionage. In het kader daarvan leggen gemeenten aanvullend de nadruk op drie aandachtspunten:
Actieve versterking van het bewustzijn (onder bestuurders, managers en medewerkers) met betrekking tot de waarde van de informatie waarover zij beschikken en van de mogelijke interesse van criminelen en buitenlandse overheden.
Werken aan een veilige cultuur. Daarbij zijn gebruikers, de inrichting van gegevensstromen en databases en de gebruikte technieken voor detectie van incidenten belangrijke aandachtspunten.
Ondersteuning vanuit de fabrikant van een product door middel van software-updates vanuit de fabrikant. Na menselijke fouten ontstaan de meeste incidenten door misbruik van ongepatchte kwetsbaarheden in soft- en hardware. Het up-to-date houden van soft- en hardware verkleint niet alleen het risico op incidenten maar ook het risico op spionage door staten en criminelen.
Kunt u verder uitweiden welke maatregelen er momenteel nog meer worden genomen om Chinese spionage bij de Nederlandse overheidsdiensten en de politie te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 wordt beschreven word in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de betreffende kabinetsreactie ingegaan op de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, waaronder spionage door China, en de maatregelen die hiertegen worden genomen8. Daarnaast is op 28 februari jl. het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage in consultatie gegaan die een nieuwe bepaling aan het Wetboek van Strafrecht toevoegt. Op grond van die bepaling wordt het verrichten van handelingen ten behoeve van een buitenlandse mogendheid strafbaar indien daardoor zwaarwegende Nederlandse belangen worden geschaad. Omdat spionageactiviteiten steeds vaker digitaal plaatsvinden, wordt met het wetsvoorstel eveneens de strafmaat van een aantal computerdelicten verhoogd wanneer deze zijn gepleegd ten behoeve van een buitenlandse mogendheid.
Kunt u tot slot uitleggen wat er naar aanleiding van dit bericht concreet gaat gebeuren? Kan de Minister daarbij ingaan op waarom de Nederlandse rijksoverheid ofwel politie wel of niet gebruik zal maken van Chinese beveiligingssystemen en daarbij specifiek ingaan op de systemen van Hikvision en Dahua?
De relevante kaders en beleid, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, blijven van toepassing. Op basis daarvan zal binnen de overheid per situatie gekeken worden of en hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid die verbonden zijn aan een product beheersbaar kunnen worden gemaakt. Zoals vermeld zal BZK in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik van dergelijke camera’s binnen de rijksoverheid. De politie zal, zoals vermeld in vraag 11, camera’s van Dahua blijven gebruiken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Achterblijvende reiskostenvergoeding voor werknemers |
|
Henk Nijboer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verhoog reiskostenvergoeding voor werknemers»?1
Ja.
Hoeveel zijn de reiskosten voor werknemers sinds 2006 gestegen en hoeveel zijn werknemers door het niet-indexeren van de onbelaste reiskostenvergoeding er (in euro’s en percentueel), indien de werkgever deze extra kosten niet heeft bekostigd, op achteruit gegaan?
Bij de beantwoording van deze vragen spelen verschillende aspecten een rol. Daarvoor wil ik eerst stilstaan bij de vraag naar de stijging van de kosten van het woon-werkverkeer van werknemers sinds 2006. De kosten van het woon-werkverkeer zijn afhankelijk van de woon-werkafstand en de werkelijke kosten van het vervoermiddel waarmee die kilometers worden afgelegd. Het zal daarom per werknemer verschillen of er een stijging van de reiskosten heeft plaatsgevonden en hoe hoog die is. Voor sommige werknemers zal overigens sprake zijn van een daling, bijvoorbeeld door een zuiniger auto, carpoolen, meer gebruik van de fiets, een kleinere woonwerkafstand of vaker thuiswerken. Daarentegen zal voor andere werknemers sprake zijn van een stijging, bijvoorbeeld door toenemend autogebruik in plaats van bijvoorbeeld het openbaar vervoer of de fiets of een grotere woon-werkafstand. Het is daarom ook in algemene zin niet bekend of en in welke mate deze kosten zijn gestegen.
In de tweede plaats is van belang in welke mate de kosten voor het woon-werkverkeer ten laste komen van de werkgever. Daarbij speelt de gerichte vrijstelling van thans 19 cent per zakelijke kilometer een rol omdat dat bepaalt welk deel van de vergoeding gericht is vrijgesteld. Bij de vaststelling van deze gericht vrijgestelde 19 cent per kilometer is in beginsel uitgegaan van de variabele reiskosten die zijn verbonden aan het gebruik van een middenklasse auto van de werknemer voor zakelijke kilometers. Dit maximum van 19 cent per kilometer geldt in beginsel ongeacht de wijze waarop die kilometers worden afgelegd, bijvoorbeeld met de auto, met de fiets, met het openbaar vervoer2 of lopend. De werkkostenregeling geeft de mogelijkheid om meer dan de 19 cent per kilometer te vergoeden zonder dat dit leidt tot belastingheffing bij de werknemer.
Dit laat onverlet dat bij een onveranderd reispatroon en brandstofverbruik de reiskosten van velen naar alle waarschijnlijkheid zullen zijn toegenomen als gevolg van de gestegen brandstofprijzen. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld. Uitgaande van een woonwerkafstand van 30 kilometer die tweemaal per dag en vijfmaal per week met de auto moet worden afgelegd (in dit voorbeeld zijn openbaar vervoer of de fiets zijn geen optie), wordt wekelijks 300 kilometer afgelegd. Indien daarbij wordt uitgegaan van een auto met een verbruik van 6,6 liter benzine per 100 km (het gemiddelde verbruik volgens de Verbruiksmonitor) en een benzineprijs van € 2,29 per liter3 is sprake van een stijging van de benzinekosten met € 10,83 per maand ten opzichte van de gemiddelde benzinekosten in april vorig jaar.
Wat zijn de effecten van de enorm gestegen benzineprijzen voor werknemers die voor hun werk moeten reizen en deze niet volledig vergoed krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat veel werkgevers maar zeer beperkt gebruik maken van maximale onbelaste reiskostenvergoeding? Kunt u een overzicht geven van sectoren waar werknemers vaak niet de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding via hun werkgever ontvangen?
Uit data van de 98 grootste cao’s (in totaal 5,1 miljoen werknemers) blijkt dat bij 51 cao’s (2,7 miljoen werknemers) een bepaling over een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer is opgenomen. Dit betreft vaker een vergoeding op of boven de wettelijk gerichte vrijstelling van 19 cent per km (36 cao’s met in totaal 1,8 miljoen werknemers) dan eronder (15 cao’s met in totaal 0,9 miljoen werknemers). De afgesproken vergoeding varieert en ligt tussen 8 en 40 cent per km. In enkele cao’s in de sectoren handel en horeca, industrie, landbouw, overheid, zakelijke dienstverlening en zorg is sprake van een vergoeding lager dan het wettelijke onbelaste maximum van 19 cent per km.
Hieruit kan echter niet worden geconcludeerd dat in die sectoren werknemers vaak niet de maximale onbelaste reiskostenvergoeding ontvangen, omdat geen zicht is op het daadwerkelijke gebruik. Hoewel de 98 grootste cao’s 89% van de werknemers onder een cao in Nederland bevatten is op basis hiervan ook geen volledig beeld van de gemaakte cao-afspraken tussen werkgevers en werknemers. Hierdoor is ook niet duidelijk hoe hoog de vergoeding is in sectoren met een laag loon of naar contractvorm. Het is daarom niet met zekerheid te zeggen dat in sectoren met lagere lonen ook sprake is van een lage reiskostenvergoeding.
Op dit moment bestaat er geen goed inzicht in de mate waarin reiskostenvergoedingen voor het woon-werkverkeer worden verstrekt door de werkgever. Het Ministerie van Financiën doet onderzoek naar een modernisering van de reiskostenvergoeding, dat onderzoek zal in 2022 worden opgeleverd. Hierin wordt gekeken welk deel van de werkgevers een onbelaste reiskostenvergoeding geeft aan hun werknemers met vervoerskosten en tot welk bedrag en hoe dit is verdeeld over verschillende kilometerklassen, inkomensklassen, soort werk en soort vervoermiddelen.4
Klopt het dat het minimaal vergoeden van de reiskosten door werkgevers vaak in sectoren plaatsvindt waar werknemers een laag loon ontvangen en onzekere contracten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook onwenselijk dat door deze lage reiskostenvergoeding werknemers een groot deel van hun salaris moeten gebruiken voor zakelijke reiskosten?
Het kabinet biedt wettelijke ruimte voor een reiskostenvergoeding aan werknemers. Werkgevers en werknemers maken samen afspraken over de ruimte voor een reiskostenvergoeding binnen de cao. Waar dit nog niet is vastgelegd in cao’s, kan dit uiteraard onderdeel zijn van nieuwe onderhandelingen tussen cao-partijen. Ten algemene geldt dat werknemers en werkgevers samen goed zicht hebben op de noodzaak om reiskosten te maken en daardoor in staat zijn om een afweging te maken over de noodzaak van vergoeding van deze kosten.
Bent u niet bevreesd dat, doordat juist in lagelonensectoren een lage reiskostenvergoeding wordt verstrekt, er weinig geld voor werknemers overblijft voor zaken als de huur en de boodschappen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u ook het risico dat werknemers hierdoor financieel in de problemen kunnen komen?
Momenteel hebben we te maken met substantieel gestegen energieprijzen en brandstofprijzen. Het kabinet heeft daarvoor verschillende maatregelen aangekondigd in het kader van de koopkracht, zoals de tijdelijke verlaging per 1 april van de accijns voor benzine en diesel met 21%. Dit betekent dat het accijnstarief van benzine met 17,3 cent per liter daalt en het accijnstarief van diesel met 11,1 cent. De verlaging van de accijnstarieven is tijdelijk en geldt voor 9 maanden. Daarnaast is het kabinet voornemens om per 1 juli de btw op energie te verlagen van 21% naar 9%. Deze verlaging geldt voor zes maanden.
Voorts bevat de huidige wet- en regelgeving een gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen tot maximaal 19 eurocent per km en de mogelijkheid deze, zonder dat dit leidt tot belastingheffing bij de werknemer, te verhogen middels de werkkostenregeling. In het coalitieakkoord is het voornemen opgenomen om deze vrijstelling vanaf 1 januari 2024 te verhogen. De precieze tariefsverhoging wordt nader uitgewerkt.
Daarnaast wordt, naar aanleiding van de op 5 april 2022 aangenomen motie Heinen en Van Dijk5, bezien of de gerichte vrijstelling eerder kan worden verhoogd. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het kabinet enkel de gerichte vrijstelling kan verruimen, de afspraken over het gebruik hiervan zijn vervolgens een zaak tussen werkgever en werknemer.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze financiële problemen bij werknemers met lage inkomens te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bijvoorbeeld bereid om werkgevers op te roepen om, met name in sectoren met lage lonen, een hogere reiskostenvergoeding te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u tevens bereid om de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding, vanwege de enorm gestegen benzineprijzen, te verhogen naar een realistischer bedrag?
Zie antwoord vraag 8.
De Rijswijkse moordzaak |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de podcastserie van NRC-journalist Anna Korterink naar de toedracht rond de gewelddadige moord op drie leden van een amateurmuziekband op 7 maart 1985 te Rijswijk?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Wat vindt u van de veronderstelling dat hier sprake zou kunnen zijn van vergismoorden, omdat de Bevrijdingsraad voor Suriname en de uitgevers van de Weekkrant Suriname die ook in hetzelfde pand gevestigd waren, bekend stonden als tegenstanders van het Surinaamse regime van Desi Bouterse?
Door het onderzoeksteam in deze zaak zijn destijds verschillende scenario’s onderzocht, waaronder de mogelijkheid van vergismoorden.
Wat is uw algemene oordeel over de wijze waarop destijds onderzoek is gedaan naar deze moord? En waarom geldt na al die tijd nog steeds geheimhouding?
Als Minister geef ik geen oordeel over het onderzoek dat destijds is verricht. Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik vernomen dat de zaak toentertijd is onderzocht door een recherchebijstandsteam van zo’n 20 rechercheurs. Volgens het OM hebben zij alle in verband met dit zeer ernstige misdrijf verkregen informatie onderzocht en in dat kader verschillende scenario’s bekeken. Het onderzoek is uiteindelijk beëindigd omdat er geen aanknopingspunten meer waren of werden gezien om op door te rechercheren.
Nu het een niet-opgehelderde zaak betreft die nog onder de aandacht is van het cold caseteam van politie Den Haag, is er – met het oog op de belangen van opsporing en de privacy van slachtoffers en nabestaanden – geen aanleiding om onderzoeksgegevens openbaar te maken.
Waarom is destijds besloten om het onderzoek naar deze drievoudige moordzaak te sluiten? In hoeverre is deze beslissing beïnvloed door de mogelijke link met het toenmalige Surinaamse regime?
Het onderzoek is beëindigd omdat het geen verdere aanknopingspunten meer bevatte om op door te rechercheren. Uit de ter beschikking staande informatie is niet gebleken dat er andere redenen waren om het onderzoek te beëindigen.
Welke initiatieven zijn tot nu toe ondernomen in de richting van het herdenken van de slachtoffers van deze moorden en contact met nabestaanden?
Voor zover bekend zijn hier vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid toentertijd geen initiatieven voor ontplooid. Daarbij moet ik opmerken dat het achterhalen van mogelijke activiteiten ook wordt bemoeilijkt door het grote tijdsverloop sinds deze vreselijke gebeurtenis in 1985.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt wel de organisatie van lotgenotencontact via Slachtofferhulp Nederland (SHN) en staat daarnaast in nauw contact met lotgenotenorganisaties zoals de Federatie voor Nabestaanden van Geweldsslachtoffers (FNG). De FNG organiseert meerdere herdenkingsbijeenkomsten per jaar waar nabestaanden samen hun dierbaren kunnen herdenken. Indien daar behoefte aan bestaat kunnen de nabestaanden van deze gebeurtenis in contact worden gebracht met genoemde organisaties.
Bent u het eens met de stelling dat er door deze podcastserie voldoende aanleiding bestaat om het justitiële onderzoek naar de ware toedracht van deze afschuwelijke moorden te heropenen en te onderzoeken of er nog strafrechtelijke vervolgstappen mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
Het doen van nader onderzoek naar deze moorden is op zich mogelijk, maar heeft niet de hoogste prioriteit van het cold caseteam van de politie, nu deze feiten inmiddels verjaard zijn. Strafrechtelijke vervolgstappen behoren derhalve niet meer tot de mogelijkheden.
De oproep om Rusland uit te sluiten van INTERPOL |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van verschillende landen – waaronder het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada, Nieuw Zeeland en Australië – om Rusland uit te sluiten van INTERPOL?1
Ja.
Bent u bekend met signalen dat Rusland het systeem van INTERPOL kan gebruiken om critici overal ter wereld op te jagen en te vervolgen, vaak zonder enkele vorm van bewijslast?
Ja.
Wat zijn de overwegingen van deze landen om op te roepen tot het uitsluiten van Rusland van INTERPOL?
De overwegingen voor het verzoek aan het INTERPOL Secretariaat Generaal zijn gelegen in de risico-inschatting dat, als gevolg van het conflict met Oekraïne, een grote kans bestaat dat de Russische Federatie Interpol systemen zal proberen te gebruiken voor doeleinden waarvoor INTERPOL volgens haar constitutie niet mag worden gebruikt. Het doel van de oproep van deze landen is het mogelijke misbruik van de Russische Federatie van de INTERPOL-systemen te belemmeren. INTERPOL beoogt een apolitieke en neutrale organisatie te zijn met als taak mondiaal politieorganisaties te ondersteunen bij het voorkomen en bestrijden van criminaliteit. Elke activiteit van politieke of militaire aard is in INTERPOL-verband uitdrukkelijk verboden.
Hoe denken andere Europese lidstaten over het uitsluiten van Rusland van INTERPOL?
Er zijn meerdere Europese lidstaten die een brief aan het INTERPOL Secretariaat Generaal hebben gestuurd met het verzoek te adviseren over het opleggen van preventieve dan wel corrigerende maatregelen ten aanzien van National Central Bureau (NCB) Moskou.
In hoeverre heeft u bilateraal als multilateraal contact over dit onderwerp met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Oekraïne?
Zoals ik u eerder informeerde,2 heeft het kabinet in goed overleg met het Verenigd Koninkrijk besloten ook een brief te schrijven aan het INTERPOL Secretariaat Generaal met het verzoek om de Executive Committee van INTERPOL te adviseren over het opleggen van corrigerende maatregelen. Voorafgaand aan verzending van deze brief heeft de Minister van Justitie de brief van Oekraïne aan het INTERPOL Secretariaat Generaal met hetzelfde verzoek ontvangen en gelezen. Over dit specifieke onderwerp is geen direct contact geweest met de Verenigde Staten of Oekraïne.
Hoe vaak heeft Rusland in het verleden waarschuwingen gekregen van INTERPOL vanwege schendingen binnen het INTERPOL-systeem?
De INTERPOL-regels kennen geen rechtsbasis voor formele waarschuwingen. Als vermoed wordt dat een signaleringsaanvraag voor een notice (bijvoorbeeld een red notice, bedoeld ter lokalisering en arrestatie van een gezocht persoon) niet conform de INTERPOL-regels is opgesteld, wordt door het INTERPOL Generaal Secretariaat (IPSG) contact opgenomen met de desbetreffende National Central Bureau (NCB) en krijgt deze NCB de mogelijkheid om de aanvraag aan te vullen of te corrigeren om alsnog te voldoen aan de regels en kwaliteitseisen. Voldoet de aanvraag alsnog niet, dan wordt de notice niet door IPSG gepubliceerd.
Anders dan bij notices, kunnen lidstaten zelf zogenaamde diffusions plaatsen. Dit zijn minder formele vormen van alarmeringen, door NCB’s zelf onder een selectie van lidstaten worden verspreid. Zij worden door IPSG direct na verspreiding op conformiteit gecontroleerd en zo nodig verwijderd. Het IPSG geeft aan dat het uit hoofde van zijn mandaat met regelmaat ter monitoring en ter onderzoek van gegevensverwerking met NCB Moskou in contact treedt.
Bent u bereid om actief de oproep te steunen om Rusland uit te sluiten van INTERPOL? Zo ja, gaat u zich hier ook binnen de EU sterk voor maken?
Lidstaten kunnen niet van INTERPOL worden uitgesloten. Er kunnen wel correctieve maatregelen worden opgelegd door de Executive Committee. Het vrij gebruik van Interpol systemen wordt hiermee beknot. De Executive Committee besluit hierover op advies en na onderzoek door het Secretariaat Generaal. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 4 maart jl. per brief de Secretaris Generaal van INTERPOL verzocht de noodzaak tot het opleggen van corrigerende maatregelen ten aanzien van de Russische Federatie te beoordelen. Ook andere landen hebben vergelijkbare verzoeken gericht aan het INTERPOL Secretariaat Generaal. Inmiddels heeft de INTERPOL Executive Committee de maatregelen bekrachtigd, welke op 10 maart jl. in werking zijn getreden. NCB Moskou staat onder verscherpt toezicht en alle verzoeken tot plaatsing van internationale signaleringen in het Interpol-systeem afkomstig van NCB Moskou worden eerst beoordeeld door het Secretariaat Generaal en pas na een grondige toets op de regels van gegevensbescherming en gegevensverwerking verspreid onder ontvangende landen. Deze maatregelen zullen in ieder geval gelden tot de volgende bijeenkomst van de Executive Committee. Daar zal ook een analyse en evaluatie van de activiteiten van het NCB Moskou in relatie tot de INTERPOL-systemen worden gepresenteerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De zorgelijke situatie bij de voormalige kerncentrale in Tsjernobyl |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten, van onder andere het Internationaal Atoomenergie Agentschap en de autoriteiten in Oekraïne, over de zeer zorgelijke situatie bij de voormalige kerncentrale in Tsjernobyl, waar 200 personeelsleden nu al twee weken zonder aflossing bivakkeren, de stroomvoorziening is uitgevallen en er ook geen extern toezicht meer is op stralingsniveaus?1
Ja.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om al dan niet via multilaterale organisaties met spoed te zorgen dat de bemensing van de centrale, de stroomvoorziening en de controle op stralingsniveaus weer op een adequaat niveau worden gebracht?
Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) houdt de situatie nauwlettend in de gaten en is ook de aangewezen partij om het mitigeren van risico’s ter plaatse te coördineren. DG IAEA Rafael Mariano Grossi heeft voorstellen gedaan over beveiliging van alle locaties in Oekraïne waar zich nucleair en/of radioactief materiaal bevindt incl. de kerncentrales. Deze heeft hij op 10 maart jongstleden in het Turkse Antalya besproken met de ministers van buitenlandse zaken van Oekraïne en Rusland. Verdere gesprekken tussen beide partijen en het IAEA lopen nog.
Nederland steunt de inspanningen van het IAEA in deze kwestie. Het IAEA is de ter zake bevoegde technische internationale organisatie, waarbij zowel Oekraïne en Rusland zijn aangesloten.
Welke organisatie kan het beste de diplomatieke inspanningen coördineren om hierop snel afspraken te maken met vooral de Russische autoriteiten, bijvoorbeeld als het gaat om het toelaten van additionele noodapparatuur en reparatiewerkzaamheden aan stroomvoorziening?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe lang kunnen de noodgeneratoren de stroomvoorziening gaande houden en zijn er maatregelen mogelijk om die leveringsduur te verlengen, zolang de structurele stroomvoorziening niet hersteld is?
De noodgeneratoren kunnen een aantal dagen de stroomvoorziening gaande houden. Daarna zullen mensen en middelen beschikbaar moeten zijn om de generatoren van brandstof te voorzien en klein onderhoud uit te voeren.
Overigens is de aansluiting van Tsjernobyl op het Oekraïense elektriciteitsnet per 14 maart hersteld.
Wat is er nodig en/of mogelijk om een nieuwe shift van personeelsleden toegang tot te centrale te laten verkrijgen?
Het afwisselen van personeelsleden is alleen mogelijk wanneer veilige toegang tot de centrale verkregen kan worden. Gezien de zeer onoverzichtelijke situatie op de grond op dit moment, is het onmogelijk om in te schatten of en, zo ja, wanneer dit mogelijk is. Dat geldt ook voor de eventuele inzet van alternatieve deskundige medewerkers.
Dit vormt onderdeel van de gesprekken die de DG van het IAEA, voert met Rusland en Oekraïne om afspraken te maken over veiligheid.
Op 21 maart heeft het IAEA bekend gemaakt dat een deel van de staf in Tsjernobyl is gewisseld.
Zijn er alternatieve deskundige medewerkers beschikbaar (desnoods uit andere landen) die eventueel ingezet kunnen worden als Rusland onverhoopt weigert om het huidige personeel te laten vervangen door andere Oekraïense collega’s?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kan bij een worstcasescenario de schade zijn aan de volksgezondheid – binnen en buiten Oekraïne – als de stroomvoorziening definitief wegvalt of uitgeputte personeelsleden op een gegeven moment benodigde werkzaamheden niet meer top tijd kunnen verrichten?
Op korte termijn is de veiligheid op de Tsjernobyl site gewaarborgd en zijn er vanuit radiologisch oogpunt geen schadelijke gevolgen te verwachten voor mens en milieu, zowel binnen als buiten Oekraïne. Dit wordt bevestigd door het IAEA en de Western European Nuclear Regulators Association (WENRA).
Ook een worstcasescenario leidt volgens experts vanuit radiologisch oogpunt hoogstwaarschijnlijk niet tot ernstige gevolgen, omdat stroomvoorziening niet noodzakelijk is voor de veiligheid van de aanwezige splijtstof. De op de Tsjernobyl site aanwezige splijtstof bestaat uit twee delen. Een klein deel van de aanwezige splijtstof is in droge opslag kluizen opgeslagen. Deze behoeven geen actieve koeling en daarmee is dus geen stroomvoorziening noodzakelijk om de veilige opslag van dit materiaal te garanderen. Het grootste deel van de verbruikte splijtstof is opgeslagen in een waterbassin voor nakoeling. Deze splijtstof is inmiddels zodanig afgekoeld dat het in het bassin aanwezige water voldoende koelcapaciteit heeft. Er wordt stroom gebruikt voor actieve koeling om de conditie van de verbruikte splijtstof optimaal te houden, dat wil zeggen, om corrosie van de splijtstofelementen op lange termijn te voorkomen. Op korte termijn vormt het uitvallen van de stroom ook voor deze splijtstof geen risico, op langere termijn zal het risico zeer beperkt zijn.
Personeel op de Tsjernobyl site houdt zich vooral bezig met het uitvoeren van metingen, herstellen van defecten en het onderhoud plegen aan de installaties. Indien deze werkzaamheden in het gedrang komen, leidt dit op de korte termijn niet direct tot serieuze veiligheidsconsequenties. Desalniettemin dient het personeel zijn werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren. Dit is een van de principes voor waarborgen van veiligheid van het IAEA
Bent u bereid al het mogelijke te doen om een nieuwe ramp bij Tsjernobyl te voorkomen en deze vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
Private equity Bencis koopt in stilte weer kinderopvangverblijven op |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Investeerder Bencis koopt in stilte weer kinderopvangverblijven op»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Klopt het dat, zoals in het artikel ook gesteld, Bencis voormalig eigenaar van Estro is? Herinnert u zich het enorme debacle met Estro in 2014 waarbij duizenden ouders en kinderen de dupe werden van het faillissement van Estro?
Dat klopt. In 2006 nam Bencis Capital Partners het toenmalige Catalpa over van Waterland Private Equity Investments. In 2010 werd Catalpa verkocht aan Providence Equity LLP die de organisatie omdoopte tot Estro in 2011. In 2013 namen KKR en Bayside Capital de kinderopvangorganisatie over, waarna het in 2014 als Smallsteps doorging na een flitsfaillissement onder de investeringsmaatschappij HIG Capital. Het Europees Hof van Justitie oordeelde in 2017, in een zaak aangespannen door de FNV, dat bij dit flitsfaillissement de Europese Richtlijnen met betrekking tot de overgang van ondernemingen niet waren gevolgd.2 Uiteindelijk heeft de FNV destijds een schikking getroffen met Smallsteps voor 700 oud-werknemers. Dit was een turbulente periode voor de ouders, kinderen en medewerkers, waar onder andere uw Kamer vragen over heeft gesteld.
Wat vindt u ervan dat een bedrijf met zo’n slecht track record opnieuw kinderopvangorganisaties opkoopt?
De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft op verzoek van de curator in haar beschikking van 10 december 2019 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Estro Groep vanaf 1 januari 2009 tot 9 december 2010.3 Er waren gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken. Daarbij is stilgestaan bij het feit dat kinderopvang in hoge mate met publiek geld wordt gefinancierd via de kinderopvangtoeslag. Tevens is gewezen op de maatschappelijke impact van het latere faillissement van Estro en het algemene maatschappelijke belang bij openheid van zaken. Het onderzoek richt zich op het besluitvormingsproces van het bestuur van Catalpa N.V. (het latere Estro) rond de overname, de informatievoorziening daarover aan het centrale medezeggenschapsorgaan, de mogelijke belangenverstrengeling, en het toezicht op het bestuur. Het verslag van het onderzoek ligt ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage voor eenieder.4
Ook ik vind een juiste gang van zaken, een juist beleid en transparantie belangrijk. Zeker gezien het maatschappelijke belang van de kinderopvang. Het is primair van belang dat kinderopvang veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is en blijft, onafhankelijk van de organisatie- of financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Alle kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de wettelijke (kwaliteits)eisen, ongeacht in welke constructie het eigendom onder is gebracht. Zo ook kinderopvangorganisaties in bezit van Bencis.
Ik zie dat de sector zich hard inzet om het aanbod van kinderopvang aan te laten sluiten op de vraag en ik zie bij veel kinderopvangorganisaties mooie dingen gebeuren. Tegelijkertijd deel ik uw ongemak en zorgen rondom private equity investeringen in de kinderopvang. Het idee dat belastinggeld niet ten goede zou komen aan de kinderopvang, maar zou uitstromen als overwinst naar private equity partijen, vind ik ook niet wenselijk. Daarom wil ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang gaan onderzoeken. Daarbij wil ik ook onderzoek doen naar de mogelijke effecten en de voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders. Ik zal dit binnenkort in gang zetten en uw Kamer informeren over de uitkomsten wanneer deze bekend zijn.
Wat vindt u van het feit dat de overname van Samenwerkende Kinderopvang (248 vestigingen) door Bencis niet vermeld stond op de website van de investeringsmaatschappij en ook niet op de website van Samenwerkende Kinderopvang?
Gezien de gang van zaken, snap ik dat de acties van Bencis in de kinderopvang onder een vergrootglas liggen. In het Landelijk Register Kinderopvang staat wie de houder is van een kinderopvanglocatie. Hier kan echter nog een houdersconstructie boven zitten. Dit betreft openbare informatie, die valt te achterhalen aan de hand van het KvK-nummer dat is opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang, maar vergt wel uitzoekwerk. Het belangrijkst is dat kinderen en hun ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Naast de wettelijke eisen is proactieve transparantie belangrijk voor het vertrouwen van ouders. Dit heeft het ministerie nadrukkelijk in een gesprek met de betreffende kinderopvangorganisatie aangegeven. Dit zal ook breder in gesprek met de sector uitgedragen worden.
Wat vindt u ervan dat ouders waarvan de kinderen op de Samenwerkende Kinderopvang zitten, niet zijn geïnformeerd dat de eigenaar van hun kinderopvang een private equity is? Bent u van mening dat ouders moeten kunnen weten wie de eigenaar is van de organisatie waar zij hun kinderen heen brengen voor opvang?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe rijmt u dat met de door uw voorganger gedane toezegging om ouders beter te informeren over private equity in de kinderopvang?2
Kan uit het feit dat ouders bij de Samenwerkende Kinderopvang geen kennis hadden over het feit dat de eigenaar van hun kinderopvangorganisatie een private equity is, worden geconcludeerd dat u en uw voorganger onvoldoende actie hebben ondernomen aangaande de toezegging om ouders te informeren?
Wat gaat u doen om de door uw voorganger gedane toezegging gestalte te geven? Wat zijn hierbij de mogelijkheden om deze informatie verplicht te stellen voor de kinderopvangsector?
Kunt u aangeven wat de gemiddelde prijzen waren van de kinderopvang en van de buitenschoolse opvang de afgelopen vijf jaar, en hierbij ook de gemiddelde uurprijzen en de gemiddelde prijsstijgingen de afgelopen vijf jaar geven?
De door u gevraagde cijfers zien er als volgt uit.
Dagopvang
Buitenschoolse opvang
Gastouderopvang
2021
€ 8,60 (+2,5%)
€ 7,74 (+1,7%)
€ 6,44 (+0,8%)
2020
€ 8,39 (+3,3%)
€ 7,61 (+2,8%)
€ 6,39 (+2,4%)
20192
€ 8,12 (+8,8%)
€ 7,40 (+2,5%)
€ 6,24 (+4,0%)
2018
€ 7,46 (+3,8%)
€ 7,22 (+3,1%)
€ 6,00 (+2,7%)
2017
€ 7,19 (+3,0%)
€ 7,00 (+2,3%)
€ 5,84 (+2,8%)
Bron: Toeslagen, cijferbeeld januari 2022, bewerking Ministerie van SZW.
De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan Toeslagen doorgeven. Deze kunnen afwijken van de door de ouders werkelijk betaalde uurprijzen. Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.
Per 1 januari 2018 was de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang in werking getreden. De wijzigingen in de kosten voor de dagopvang en buitenschoolse opvang werden vertaald in een evenredige aanpassing van de maximum uurprijzen. Ter compensatie van de maatregelen die per 1 januari 2019 in werking traden is de maximum uurprijs voor de dagopvang (voornamelijk) per 1 januari 2019 opnieuw verhoogd (Stb. 2018, 327).
De tabel geeft de gemiddelde tarieven (in euro’s) en de procentuele jaar-op-jaar stijging weer voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. De cijfers van 2021 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers, die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van uurtarieven. Voor 2020 is het merendeel van de beschikkingen definitief vastgesteld. Voor 2019 en eerdere jaren zijn vrijwel alle beschikkingen en onderliggende gegevens definitief. Enige jaarlijkse prijsstijging is logisch in verband met economische ontwikkelingen. Daarom worden de maximum uurprijzen waarover ouders kinderopvangtoeslag kunnen ontvangen jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is een gewogen gemiddelde van de loon- en prijsontwikkeling op basis van het CEP van CPB. Het Waarborgfonds kinderopvang heeft zichtbaar gemaakt dat de sector een grote variatie kent in de kostprijs van kinderopvangaanbieders.7 Specifieke (kosten)ontwikkelingen kunnen ertoe leiden dat een kinderopvangorganisatie op een andere prijsstijging uitkomt.
Vindt u het stuitend dat de tarieven voor ouders enorm zijn verhoogd, de groepsgrootte is vergroot en dat er tegelijkertijd een miljoen rente moet worden betaald aan investeerder Bencis?
Aan kwalitatief goede kinderopvang die financieel en fysiek toegankelijk is voor ouders en voor kinderen hecht ik groot belang. Daarom moeten alle kinderopvangaanbieders allemaal aan dezelfde regels en eisen voldoen, ongeacht de organisatie- of financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Zo ook rondom de groepsgrootte en de totstandkoming van de tarieven. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, is een kinderopvangaanbieder vrij in hun tariefstelling. Daarbij houden zij rekening met hun verwachte kostprijs, de voorkeur van ouders en potentiële concurrentie vanuit andere kinderopvangaanbieders. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven wil ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang onderzoeken.
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. »Meer algemeen geldt dat er maatregelen genomen zijn voor een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen. Zo is de aftrekbaarheid van rente in de vennootschapsbelasting beperkt met de robuuste implementatie van een generieke renteaftrekbeperking (de earningsstrippingmaatregel). De earningsstrippingmaatregel vloeit voort uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)8 en is een generieke renteaftrekbeperking die met ingang van 1 januari 2019 in werking is getreden. Deze maatregel is primair gericht tegen belastingontwijking. De Nederlandse implementatie van deze earningsstrippingmaatregel is echter voorzien van een aanvullend doel. Nederland wil dat de earningsstrippingmaatregel eveneens (of beter: vooral) tot doel heeft dat een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen wordt bereikt, zodat dit de keus tussen beide minder verstoort. Om die reden is de earningsstrippingmaatregel aanzienlijk strenger vormgegeven dan hetgeen ATAD1 (als minimum) vereist. Zo is de drempel – ten opzichte van de minimumnorm uit ATAD1 – verlaagd van € 3 miljoen naar € 1 miljoen en is de earningsstrippingmaatregel niet voorzien van een zogenoemde groepsuitzondering of een uitzondering voor zogenoemde «stand alone»-entiteiten.
Per 1 januari 2022 is deze renteaftrekbeperking nog verder aangescherpt. Het aftrekpercentage is verlaagd naar 20% van de EBITDA9 (grof gezegd: het bruto bedrijfsresultaat), terwijl ATAD1 een percentage van 30% kent. Bovendien is de specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage met ingang van 1 januari 2021 – als onderdeel van het pakket Belastingplan 2021 – ook verder aangescherpt. Deze renteaftrekbeperking beoogt binnen concernverband grondslaguitholling door renteaftrek tegen te gaan. Als gevolg van de aanscherping kan deze renteaftrekbeperking – kort gezegd – niet langer onder omstandigheden leiden tot een ongewenste vrijstelling. De mogelijkheid om rente in aanmerking te nemen voor aftrek van de winst is in het algemeen derhalve aanzienlijk beperkt.
Bent u het eens dat deze 1 miljoen euro ook had kunnen worden gebruikt voor het aantrekken van extra personeel, hogere salarissen voor kinderopvangmedewerkers en/of verlaging van de uurprijzen voor ouders?
Een organisatie maakt hierin een eigen afweging. Ik zie diverse kinderopvangorganisaties in bezit van private equity investeren in de kwaliteit van kinderopvang. Bijvoorbeeld KidsFoundation met hun Academisch Platform waar in samenwerking met academici wordt ingezet op professionalisering van de praktijk van kinderopvang. Uit eerder onderzoek is dan ook gebleken dat de indeling naar profit, non-profit of rechtsvorm niet bepalend is voor de aangeboden kwaliteit.10 De organisatie die in het onderzoek getypeerd wordt als «sociaal-geëngageerde professionele organisatie» bieden volgens het onderzoek over de hele linie hogere kwaliteit. Dit zijn organisaties waar marktdenken met een winstdoelstelling en klantgerichtheid, gemeenschapsoriëntatie en professionele waarden evenwichtig verenigd zijn en waar management en professionals als team samenwerken. De missie en lokale betrokkenheid van de organisatie en de aandacht voor professionalisering en actieve betrokkenheid van medewerkers zijn dus betere voorspellende kenmerken voor de aangeboden kwaliteit van kinderopvang.
Een private equity investeerder zal na enkele jaren de onderneming willen verkopen voor een hogere prijs dan het de onderneming heeft gekocht. Daarvoor is het belangrijk dat het een gezonde onderneming achterlaat met toekomstperspectief. Een kinderopvangorganisatie kan zich niet uit de kinderopvang prijzen met te hoge uurtarieven. Daarnaast is personeel nodig. Een kinderopvangorganisatie moet een aantrekkelijke werkgever zijn om voldoende personeel aan zich te kunnen verbinden om de kinderopvang tot stand te laten komen. Dit zijn aspecten waar de eigenaar naast de wettelijke eisen rekening mee zal houden. Gezien het verleden, verwacht ik dat een volgende investeerder in de kinderopvang die momenteel in het bezit is van Bencis, extra kritisch naar het toekomstperspectief van de kinderopvangorganisatie zal kijken.
Kinderopvang heeft een publieke functie en daarom is overheidsfinanciering belangrijk. Tegelijkertijd brengt de grote mate van overheidsfinanciering ook een verantwoordelijkheid met zich mee. Dit wordt nog belangrijker nu dit kabinet de kinderopvang nog toegankelijker wil maken en de overheidsfinanciering verder zal toenemen. Het stelsel moet de beste uitkomsten voor ouders en kinderen bieden. Zeker in de ontwikkeling naar het nieuwe stelsel de komende jaren, wordt dit een nog groter aandachtspunt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wil ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang onderzoeken. Zoals eerder aangegeven, wil ik daarbij ook de mogelijke effecten en de voor- en nadelen onderzoeken van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders.
Welke uurprijsstijging wordt er verwacht naar aanleiding van de uitbreiding van de kinderopvangtoeslag naar 95%?
Het is op voorhand lastig te voorspellen wat de effecten van de stelselwijziging op de tariefontwikkeling zullen zijn. Dit hangt onder meer samen met de omvang en snelheid van de stijging van de vraag en de snelheid waarmee het aanbod hierop reageert. Ook andere factoren, zoals de algemene krapte op de arbeidsmarkt en economische ontwikkelingen, spelen een rol. De ontwikkeling van de tarieven is een van de aandachtspunten in de verdere uitwerking waar ik naar kijk.
Overweegt u een maximering van de uurprijs?
Op dit moment is niet duidelijk in hoeverre de tarieven gaan stijgen en is een maximering niet aan de orde. Echter, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 12, is de ontwikkeling van de tarieven een aandachtspunt, omdat dit van invloed kan zijn op de toegankelijkheid. Het is van belang dat de maximum uurprijs (en de daaraan gekoppelde toeslag) de kinderopvang toegankelijk maakt en houdt. De stevige publieke component in de financiering zal van invloed zijn op de prikkels die werkelijke uurprijzen laag kunnen houden. Tegelijkertijd is het zaak dat de maximum uurprijs ruimte biedt voor een doelmatige bedrijfsvoering en investeringen. Bij het eventueel overwegen van het instellen van beperkingen ten aanzien van het bepalen van de tarieven is daarom van belang om de complexiteit van dergelijke regelgeving en gevolgen hiervan goed mee te nemen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik dit betrekken in het onderzoek naar de rol van verschillende financieringsvormen in de kinderopvang waarbij ik ook de voor- en nadelen van een dergelijke maatregel in kaart wil brengen.
Vindt u dat het gedrag van Bencis overeenkomsten vertoont met dat van een sprinkhaankapitalist?
Zoals gezegd bij het antwoord op vragen 4 en 5 hecht ik belang aan transparantie. Zeker in een sector waar kinderen en hun ouders erop moeten kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. De betreffende informatie is openbaar te vinden. Toch vind ik het vanuit transparantie beter als ouders hier door de kinderopvangorganisatie proactief over geïnformeerd worden. Daar is de kinderopvangorganisatie door het ministerie nadrukkelijk op gewezen. Dit zal ook breder in gesprek met de sector uitgedragen worden. Binnen de kinderopvangsector gelden voor iedere aanbieder dezelfde voorwaarden en kwaliteitseisen. Daarin verschilt Bencis niet van andere eigenaren van kinderopvangorganisaties.
Aangezien een groot gedeelte van de kosten van de kinderopvang voor ouders via de kinderopvangtoeslag wordt betaald, wat vindt u ervan dat de overheid feitelijk de zakken van aandeelhouders van Bencis aan het vullen is?
Sinds 2005 zijn verschillende partijen, zowel met als zonder winstoogmerk, actief die investeren in het aanbod van kinderopvang. Zo ook investeringsmaatschappijen. Investeringen in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders, zodat ouders een kinderopvang kunnen kiezen die past bij hun persoonlijke situatie. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang kunnen ouders middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang krijgen. In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken dat deze tegemoetkoming op termijn voor alle werkende ouders 95% zal zijn. Het zijn de ouders die kiezen naar welke organisatie zij hun kind brengen en deze tegemoetkoming ontvangen voor de kosten van de opvang die zij gebruiken. Kinderopvangorganisaties zijn tot op zekere hoogte vrij in wat zij met hun inkomsten doen, maar moeten wel aan alle regelgeving voldoen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 14.
Constaterende dat het waarborgfonds in haar sectorrapport 2020 aangeeft dat er 4,1% resultaat is gemaakt door vennootschappen3, terwijl uit CBS-cijfers blijkt dat de winst meer de orde van grootte van 12,5% is, kunt u specifieker aangeven wat de afgelopen vijf jaar de winsten in de kinderopvangsector waren?
Het Waarborgfonds verzamelt en analyseert voor de rapportage de definitieve geconsolideerde jaarrekeningen. Zowel van grote als kleine organisaties. Voor de meest recente editie van het sectorrapport gaven in totaal 170 kinderopvangorganisaties inzage in hun jaarrekening, goed voor 41,6% van het totale aantal kindplaatsen in Nederland. Het Waarborgfonds werkt met een gewogen gemiddelde, zodat grote organisaties geen disproportionele invloed hebben op de uitkomsten.
Kinderopvang
2020
4,1%
2019
4,8%
2018
5,4%
2017
3,8%
2016
3,0%
Bron: Waarborgfonds kinderopvang – Jaarlijkse Sectorrapport Kinderopvang
De kinderopvangsector bestaat uit enkele grote organisaties en veel kleine, lokale aanbieders. Bij het analyseren van deze percentages dient er rekening gehouden te worden met het feit dat de privéonttrekkingen van eenmanszaken, maatschappen en vennootschappen onder firma nog in mindering gebracht dienen te worden.
Het kan voor (met name kleine) kinderopvangorganisaties ingewikkeld zijn om de gevraagde financiële gegevens aan te leveren. En zeker om dit op een uniforme manier te doen. Daarom ondersteunt het Waarborgfonds hen daarbij (zie ook: Mijn Kostprijs | Waarborgfonds Kinderopvang). Vanwege de sectorspecifieke kennis en ervaring van het Waarborgfonds maakt SZW gebruik van hun jaarlijkse sectorrapportage. Overigens laten het CBS en het Waarborgfonds wel een soortgelijke ontwikkeling van de resultaten voor belasting zien.
Bent u het eens dat als er winst wordt gemaakt in de kinderopvang dit terug moet vloeien naar de kwaliteit van de kinderopvang?
Zie ook mijn antwoord op vraag 11. De betrokken partijen zetten zich hard in om het aanbod van kinderopvang aan te laten sluiten op de vraag en ik zie bij veel kinderopvangorganisaties mooie dingen gebeuren. Ik ben er ook trots op dat de Nederlandse kinderopvang in zijn algemeenheid van hoge kwaliteit is, ook in vergelijking met het buitenland.12 Zoals bij het antwoord op vraag 15 gezegd zijn kinderopvangorganisaties tot op zekere hoogte vrij in wat zij met hun inkomsten doen. Het nodigt investeerders uit om bij te dragen aan de kinderopvang. Investeringen in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders. Zo biedt Partou, een grote organisatie met een private equity partij als eigenaar, in BBL-trajecten, een eigen werkleerbedrijf voor nieuwe medewerkers en een eigen academie voor bestaande medewerkers om zich te kunnen doorontwikkelen. Deze activiteiten zijn waardevol in de huidige krappe arbeidsmarkt en nodig om het aanbod van kinderopvang te kunnen uitbreiden. Volgens het laatste sectorrapport van het Waarborgfonds kinderopvang werd er voor 0,2% uitgekeerd aan dividend.
Bent u het eens dat als straks 95%, en mogelijk zelfs 100%, van alle kosten voor de kinderopvang door de overheid worden gedragen dat het dan nog ongewenster is dat dit geld in zakken van (buitenlandse) aandeelhouders komt?
Vindt u daarom dan ook dat bij de afschaffing van de kinderopvangtoeslag ook moet worden gekeken naar een verbod op winstuitkeringen (naar aandeelhouders) in de kinderopvang?
Bent u bereid om ook verder te onderzoeken welke maatregelen genomen kunnen worden om de ongewenste manier van financieren in ons kinderopvangstelsel te veranderen?
Bent u bereid deze vragen voor het commissiedebat kinderopvang te beantwoorden?
Ja, dat ben ik.
De situatie aan de grens met Oekraïne |
|
Kati Piri (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u onze zorgen over de toenemende geluiden van mensenhandel van Oekraïense vluchtelingen en de specifieke zorgen van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) over het welzijn van alleenstaande kinderen?1
Het kabinet deelt in algemene zin de zorgen van UNHCR over signalen van mensenhandelaren in Europa die misbruik maken van kwetsbare personen, inclusief alleenstaande kinderen die uit Oekraïne vluchten. Wat betreft de positie van alleenstaande kinderen verwijst het kabinet u naar de beantwoording van vraag 2, 3 en 4. In antwoord op vraag 6 wordt in gegaan op de situatie in Nederland.
Onderschrijft u de oproep van de UNHCR om alleenstaande en alleenreizende kinderen te identificeren, registreren en een veilige plek te bieden om te voorkomen dat zij ten prooi vallen aan geweld, misbruik of uitbuiting?
Het kabinet deelt de opvatting van UNHCR om mensenhandel- en smokkel zoveel mogelijk te voorkomen. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben deze zorgen ook aan de orde gesteld tijdens gesprekken met de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Grandi en Directeur-Generaal Vitorino van International Organisation for Migration (IOM) in resp. maart en mei jl. Daarnaast heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het Commissiedebat Noodhulp op 14 april jl. toegezegd te verkennen hoe Nederland kan bijdragen aan betere bescherming en het bereiken van kwetsbare groepen. De Kamer wordt hier nog schriftelijk over geïnformeerd. In dat kader onderschrijft het kabinet het belang van een zo goed mogelijke identificatie, registratie en opvang van alle personen die uit Oekraïne vluchten op dit moment, en met name van kinderen vanwege hun kwetsbaarheid.
Bent u bereid te komen tot spoedoverleg in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad) en met Eurocommissaris Johansson over het voorkomen van mensenhandel bij de grensovergangen met Oekraïne en in te zetten op toezicht aan de grenzen op het voorkomen van mensenhandel, de bescherming van alleenstaande en alleenreizende minderjarigen, het creëren van bewustwording onder vluchtelingen (in het bijzonder vrouwen en kinderen) van de risico’s op mensenhandel en het beschermen van vluchtelingen tegen mensenhandel?
Tijdens de JBZ-raad van 3 en 4 maart jl. heeft het kabinet aandacht gevraagd voor betrokkenheid van Europese autoriteiten bij het tegengaan van mensenhandel en -smokkel, en voor het belang daar actief interventies op te plegen. Het kabinet zal dit blijven aankaarten in Europese contacten. Tijdens de JBZ-raad van 28 maart jl. heeft de Commissie een 10 puntenplan Oekraïne gepresenteerd waarin de aanpak van mensenhandel ook een onderdeel is.2 Op 9 maart en 1 april jl. heeft de Anti-Trafficking Coördinator van de Europese Commissie ad hoc vergaderingen georganiseerd, waar Nederland actief aan deelnam. Hier is informatie uitgewisseld over de situatie in Europa, met name in de grenslidstaten en de buurlanden van Oekraïne.
Op 11 mei jl. heeft de Europese Anti-Trafficking Coordinator, in samenspraak met de Europese Lidstaten, een «Anti-Trafficking Plan Ukraine» gepresenteerd om die aanpak vast te leggen3.
EuropOL monitort de situatie nauwlettend. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor kwetsbare groepen. De gevolgen van het uitbreken van de oorlog voor georganiseerde criminaliteit zijn momenteel nog niet exact duidelijk. Het kabinet zet dan ook, juist op Europees niveau, in op ontwikkelen van een gemeenschappelijk beeld – zodat ook effectieve gezamenlijke interventies kunnen worden gepleegd.
Tevens is er contact tussen de lidstaten via het operationele samenwerkingsverband in het kader van de bestrijding van mensenhandel, European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats – Trafficking of human beings (EMPACT-THB). Onder coördinatie van Spanje wordt ingezet op versterken van de gemeenschappelijke informatiepositie, uitwisseling van ervaringen, preventie en bewustwording. Nederland is als eindverantwoordelijke van EMPACT-THB nauw betrokken. Europol, Eurojust en Frontex ondersteunen dit initiatief. Daarnaast vindt er afstemming plaats tussen EMPACT-THB en het Nationaal Rapporteurs Netwerk van de Europese Commissie en de lidstaten waar het onderwerp mensenhandel beleidsmatig op de agenda staat en waaruit het eerder genoemde Anti-Trafficking Plan is voortgekomen. Ook is Moldavië betrokken bij de gezamenlijke aanpak van mensenhandel via EMPACT-THB. Zij kunnen ook informatie delen met Europol.
Bent u tevens bereid om aan te dringen op Europese coördinatie om vluchtelingen uit Oekraïne, voornamelijk kinderen en vrouwen, te beschermen tegen mensenhandel en de EU-grenslanden en Moldavië daarin te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid tot spoedoverleg met de EU-Coördinator mensenhandel om te komen tot concrete acties aan de grenzen om vluchtelingen te beschermen tegen mensenhandelaren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke verdere mogelijkheden ziet u om zich in te spannen om te voorkomen dat vluchtelingen slachtoffer worden van mensenhandelaren? Op welke wijze is ook in Nederland bij opsporingsinstanties en hulpverlening oog voor mogelijk slachtofferschap, in het bijzonder in branches waar seksuele uitbuiting en/of arbeidsuitbuiting vaker voorkomt?
Het kabinet is in voortdurend overleg met overheidspartijen en NGO’s binnen het domein mensenhandel. Het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (EMM) stelt een terugkerend nationaal (met aandacht voor de Europese situatie) Strategisch Intelligence Beeld op als het gaat om mensenhandel en mensensmokkel omtrent ontheemden vanuit Oekraïne. Het EMM is een samenwerking tussen de Politie, de Koninklijke Marechaussee, de Nederlandse Arbeidsinspectie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Openbaar Ministerie. Zoals vermeld in het beeld van het EMM (d.d. 26 april 2022) zijn er op dit moment enkele tientallen incidenten geregistreerd waarbij sprake is van verdachte gedragingen. Deze registraties hebben onder meer betrekking op aangetroffen Oekraïense sekswerkers en personen die Oekraïense ontheemden benaderen op stations, in opvangcentra of op sociale media.
Dit heeft vooralsnog tot één opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting geleid. Daarnaast is er een aantal van die concrete meldingen bij CoMensha binnengekomen van ontheemden uit Oekraïne die mogelijk slachtoffer zijn geworden van mensenhandel. CoMensha biedt de nodige ondersteuning aan deze personen.
De organisaties betrokken bij de opvang zijn eveneens alert op signalen van mensenhandel- en smokkel. Zo wordt in de Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners en de handreiking particuliere opvang Oekraïners hier aandacht aan besteed en zet het kabinet tevens in op bewustwording van ontheemden zelf middels informatiebrochures. Deze informatiebrochure wordt gedeeld in verschillende relevante overlegstructuren, maar ook met relevante ketenpartners zoals Veilig Thuis en de VNG. Ook tijdens de reis met de trein en bij aankomst in Nederland worden de ontheemden door middel van flyers over risico’s op uitbuiting geïnformeerd. Op de servicepunten van bepaalde NS-stations krijgen zij van de medewerkers van het Rode Kruis de flyer van CoMensha in het Oekraïens.
Transvrouwen in Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van Vice en CBSNews waaruit blijkt dat transvrouwen op dit moment Oekraïne niet kunnen ontvluchten, omdat op hun identificatiedocument «mannelijk» staat, en de Oekraïense autoriteiten mannen tussen de achttien en zestig jaar bij de grens tegenhouden?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het proces om wettelijke geslachtsherkenning te krijgen in Oekraïne door mensenrechtengroeperingen als onrechtmatig en vernederend wordt beschouwd, waardoor veel transvrouwen hun identiteitspapieren niet hebben laten veranderen?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Oekraïense transvrouwen met een identificatiedocument waar «mannelijk» op staat, wanneer zij aan de grens worden tegengehouden worden gedwongen om direct actief aan het gevecht deel te nemen waar dit voor Oekraïense vrouwen niet het geval is?
Ja.
Onderschrijft u dat de normaal gesproken al onveilige situatie voor transvrouwen in Oekraïne door de oorlog significant is verslechterd en dat het daarom zeer onwenselijk is dat transvrouwen op dit moment het land niet kunnen ontvluchten?3
Door de Russische invasie verkeren grote delen van de bevolking, inclusief kwetsbare groepen waaronder LHBTI-personen, zich in erbarmelijke omstandigheden in Oekraïne. Veel vrouwen hebben inmiddels het land verlaten om de oorlog te ontvluchten. Dat dit niet mogelijk is voor transvrouwen die nog als man zijn geregistreerd, is schrijnend.
Welke maatregelen neemt u om deze bijzonder kwetsbare groep te beschermen tegen mensenrechtenschendingen?
De Nederlandse overheid blijft in nauw contact met verschillende organisaties die zich inzetten voor deze groep mensen zoals UNAIDS en UNDP. Deze organisaties zijn in contact met de Oekraïense overheid om dit onderwerp te bespreken. Ook binnen de Equal Rights Coalition, een verband van 42 landen dat zich inzet voor de gelijke rechten van LHBTI personen wereldwijd en waarbinnen Nederland een proactieve rol heeft, staat dit onderwerp op de agenda.
Bent u bereid om bij uw Europese en Oekraïense counterparts te bepleiten dat transvrouwen Oekraïne moeten kunnen ontvluchten?
Ja, ik ben bereid om dit onderwerp verder onder de aandacht te brengen bij Europese en Oekraïense counterparts. Ik zal dit onderwerp meenemen tijdens de aankomende RBZ/OS en in gesprekken die ik met de VN zal voeren. Tijdens mijn bezoek aan Genève, waar ik o.a. sprak met de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR), het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), heb ik ook specifiek aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen (zie ook de Kamerbrief van 7 april n.a.v. mijn bezoek aan Genève).
De voorbereidingen in het funderend onderwijs op de komst van Oekraïense vluchtelingen. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze bereidt u zich voor op de komst van Oekraïense vluchtelingenkinderen en jongvolwassenen in het funderend onderwijs en mbo, zodat alle leerplichtige kinderen en jongeren onderwijs krijgen?
Op verschillende locaties in het land zijn tijdelijke onderwijsvoorzieningen gestart voor kinderen uit Oekraïne. Na hun vlucht voor de oorlog krijgen enkele honderden leerlingen weer voor het eerst les in onder meer Arnhem en Ederveen.
Het is belangrijk dat Oekraïense vluchtelingenkinderen en jongvolwassenen snel een plek in het onderwijs krijgen. Voor minderjarige vluchtelingen uit Oekraïne in Nederland wordt het noodzakelijke onderwijs primair in het gangbare nieuwkomersonderwijs aangeboden, in de vorm van nieuwkomersscholen (po) en internationale schakelklassen (vo). Scholen en gemeenten die vragen hebben over het onderwijs aan Oekraïense leerlingen kunnen voortaan terecht op de website www.onderwijsvooroekraine.nl. Daar kunnen zij veel informatie vinden over bijvoorbeeld het organiseren van lessen, het inzetten van leraren uit Oekraïne, en over lesmateriaal. Scholen kunnen daarnaast ondersteuning krijgen van LOWAN. LOWAN ondersteunt de scholen die het onderwijs aan nieuwkomers verzorgen in zowel het Primair Onderwijs als het Voortgezet Onderwijs. In regio’s waar de bestaande nieuwkomersvoorzieningen, ook in een opgeschaalde variant, onvoldoende zijn, zet het Ministerie van OCW in op het opzetten van extra, tijdelijke centrale onderwijsvoorzieningen. Het Ministerie van OCW werkt nu samen met verschillende betrokken partijen uit hoe op korte termijn grote aantallen Oekraïense kinderen en jongvolwassenen een veilige en goede plek in het onderwijs kan worden geboden.
Welke lessen zijn er geleerd uit de periode instroom van Syrische vluchtelingen naar aanleiding van de oorlog in Syrië, waardoor we nu beter kunnen inspelen op de huidige situatie?
De periode van de verhoogde instroom naar aanleiding van de oorlog in Syrië stelde het Nederlands onderwijs net als nu voor een grote uitdaging. Het is belangrijk om de gevolgen van de extra toename van vluchtelingen in goede banen te leiden. Onderwijs en het leren van de Nederlandse taal zijn belangrijk om zoveel mogelijk een normaal leven op te kunnen pakken in Nederland. Voor het primair en het voortgezet onderwijs zijn naar aanleiding van de situatie rondom de vorige periode van hoge instroom structureel bekostigingsregelingen ingesteld voor het onderwijs aan nieuwkomers. Deze hoeven nu niet opnieuw te worden opgezet, maar kunnen met een kleine wijziging ook direct voor deze groep worden ingezet. Daarnaast is de afgelopen jaren de beschikbare ondersteuning voor nieuwkomersonderwijs door LOWAN nader geprofessionaliseerd. Een voorbeeld hierbij zijn leerlijnen voor nieuwkomersleerlingen die met ondersteuning van OCW zijn doorontwikkeld.
Beschikt het LOWAN over voldoende capaciteit en middelen om scholen te ondersteunen die het eerste opvangonderwijs bieden?
OCW subsidieert de ondersteuningsorganisaties LOWAN-po (via de PO-Raad) en LOWAN-vo (zelfstandig). Omdat er grote aantallen Oekraïense kinderen worden verwacht, en LOWAN een kleine organisatie is, wordt LOWAN versterkt met extra middelen van OCW. Zo krijgt LOWAN de mogelijkheid om zich op korte termijn uit te breiden, om zo veel mogelijk scholen te kunnen ondersteunen die het eerste opvangonderwijs aanbieden. Er is hier een speciale helpdeskfunctie voor ingericht. Daarnaast kunnen scholen en gemeenten ook terecht op de website www.onderwijsvooroekraine.nl. Op de website kunnen zij veel informatie vinden over bijvoorbeeld het organiseren van lessen, het inzetten van leraren uit Oekraïne en over lesmateriaal.
Hoe worden de scholen en roc’s ondersteund in het ontvangen van Oekraïense vluchtelingenkinderen en jongeren? Kunnen deze scholen en roc’s naast onderwijs ook een vorm van traumaverwerking bieden in samenwerking met professionele jeugdhulpverleners?
Scholen die onderwijs bieden aan vluchtelingenkinderen kunnen hiervoor ondersteuning krijgen van LOWAN. Deze organisatie biedt handvatten aan scholen omtrent het lesgeven aan getraumatiseerde kinderen. In het mbo werkt OCW nauw samen met de MBO Raad en onderwijsinstellingen om de huidige capaciteit en de mogelijkheden om op te schalen in kaart te brengen. Mbo-scholen kunnen trauma’s signaleren en intensief samenwerken met professionele hulpverleners om deze vluchtelingen passende ondersteuning te bieden. Het uitgangspunt is om met deze ondersteuning vluchtelingen een goede en veilige plek in het onderwijs te geven.
Zijn er al schoolbesturen bezig met het voorbereiden van taalklassen en internationale schakelklassen?
Op verschillende plekken zijn gemeenten en scholen samen met andere partners bezig dit onderwijs te organiseren en op een aantal plekken gaan gevluchte Oekraïense kinderen al naar school. Deze gemeenten en schoolbesturen proberen zo goed mogelijk de huidige nieuwkomersvoorzieningen op te schalen.
Is al contact met Ingrado over de verwachte toename van minderjarige vluchtelingen?
Ja, OCW heeft contact met Ingrado over de rol van leerplichtambtenaren als gevolg van de Oekraïense vluchtelingenstroom. Deze kinderen zijn namelijk leerplichtig. Daarnaast maakt Ingrado deel uit van de klankbordgroep voor het funderend onderwijs aan Oekraïense kinderen die door OCW is ingesteld.
Tijdens de instroom van Syrische vluchtelingen is er een maatwerkbekostiging gekomen met een vast bedrag per nieuwkomer en extra peilmomenten op scholen voor leerlingaantallen, zodat scholen die te maken kregen met een flinke leerlingstijging adequate bekostiging ontvingen, overweegt u om dit opnieuw in te stellen voor aankomend jaar? Zo ja, hoe wilt u dit inrichten?
Ook voor Oekraïense kinderen ontvangen scholen nieuwkomersbekostiging via DUO. Voor leerlingen in het primair onderwijs moet hiervoor een aanvraag worden ingediend. OCW past de bekostigingsregeling aan om formeel vast te leggen dat ook Oekraïense kinderen binnen de doelgroep van de nieuwkomersbekostiging vallen. Naast deze bekostigingsregeling biedt OCW de mogelijkheid voor aanvullende maatwerkbekostiging onder bepaalde voorwaarden. De reguliere nieuwkomersbekostiging wordt vier keer per jaar uitgekeerd op basis van vier peildata. Omdat het aantal Oekraïense leerlingen op een school snel kan veranderen, kunnen scholen vanaf nu maandelijks bijhouden aan hoeveel nieuwkomers ze lesgeven. De bekostiging wordt daarop aangepast en is daarmee voor de scholen beter op maat.
Zijn de gegevens van het COA en DUO of BRON gekoppeld, zodat er een beeld is van het aantal leerplichtige kinderen en de daadwerkelijke onderwijsdeelname?
Scholen worden opgeroepen om de Oekraïense leerlingen in te schrijven. Deze gegevens komen in ROD (voorheen BRON), het systeem bij DUO, terecht. Er zit een vertraging in het proces van inschrijving en de beschikbare gegevens uit ROD. Om die reden is er nog geen volledig beeld van het aantal Oekraïense leerlingen in Nederland en op welke scholen zij precies zijn ingeschreven. Het precieze aantal leerplichtige leerlingen is nog niet beschikbaar, maar op basis van gegevens over de instroom en inschattingen van J&V over het percentage minderjarige (37%) wordt uitgegaan van ongeveer 6.000–7.000 leerlingen. De instroom wordt dagelijkse geüpdatet met een overzicht van de ontheemden per veiligheidsregio. De gegevens zullen ook op gemeentelijk niveau beschikbaar komen.
Het COA heeft een andere rol in de instroom van Oekraïense vluchtelingen, ten opzichte van andere vluchtelingenstromen. Oekraïners zijn Europeanen, zij kunnen met een biometrisch paspoort zonder visum vrij reizen naar de Europese Unie. Hierdoor is een asielaanvraag geen voorwaarde voor een legaal kortdurend verblijf in Nederland. Op dit moment is niet bekend hoeveel vluchtelingen er naar Nederland komen en dan een asielaanvraag zullen doen. Echter hebben alle kinderen in Nederland, ongeacht de verblijfsstatus, recht op onderwijs en zijn leerplichtig. De gemeenten hebben hier een belangrijke rol in. Vanuit de gemeentelijke opvanglocaties worden kinderen aangemeld op school. Daarnaast wordt het belang om kinderen aan te melden op school ook benadrukt in de communicatie richting gastgezinnen die Oekraïners opvangen.
Voor leerlingen in het primair onderwijs moet een aanvraag worden ingediend voor nieuwkomerbekostiging. Op die manier wordt per peildatum, waarbij de eerstvolgende 1 mei is in het po en 1 juli is in het vo, duidelijk hoeveel nieuwkomerskinderen deelnemen aan het onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs gebruikt het Register Onderwijsdeelnemers (ROD, voorheen BRON) de gegevens van de Basis Registratie Personen (BRP) om de aanvullende bekostiging voor nieuwkomers te bepalen. DUO stelt op basis daarvan per peildatum ambtshalve vast voor hoeveel nieuwkomers in het onderwijs bekostiging wordt ontvangen. Verder kunnen personen met de Oekraïense nationaliteit worden ingeschreven in de BRP op aangifte van verblijf en adres bij de gemeente waar zij (tijdelijk) verblijven. Op basis daarvan kan meer inzicht worden verkregen in het aantal leerplichtige kinderen in Nederland.
Wapenleveringen aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom hebt u besloten minder informatie te geven over het leveren van militaire goederen aan Oekraïne?1
De afgelopen periode is uw Kamer meermaals in detail geïnformeerd over de leveringen van militaire goederen door het Ministerie van Defensie aan Oekraïne. Het kabinet onderschrijft het belang van een open maatschappelijke discussie over dit onderwerp, maar moet transparantie afwegen tegen het waarborgen van de operationele veiligheid.
Eerder achtte het kabinet het van belang om te laten zien dat er militaire goederen ter zelfverdediging van Oekraïne beschikbaar werden gesteld als blijk van steun en solidariteit aan Oekraïne. De veiligheidssituatie was toen nog wezenlijk anders. Ook diverse internationale partners communiceerden in deze fase openlijk over hun materiële steun aan Oekraïne.
Na de Russische invasie van Oekraïne heeft het kabinet met het oog op de (operationele) veiligheid besloten om minder openlijk te communiceren over de militaire goederen die Defensie aan Oekraïne levert.
Zoals ook toegezegd tijdens het plenaire debat op 10 maart jl. laat dit onverlet dat het kabinet verantwoording wil afleggen en daarom de Kamer adequaat zal blijven informeren, via een vertrouwelijke bijlage.
Waarom maakte u eerdere wapenzendingen wel gedetailleerd openbaar? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het gebrek aan transparantie over wapenleveringen een open, maatschappelijke discussie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor voertuigen gaat Nederland aan Oekraïne leveren, zoals gesteld in de brief van 3 maart?2
In de brief van 10 maart jl. (kenmerk: 22 054, nr. 360) heeft het kabinet de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over de aard van de leveringen.2
Klopt het dat Nederland Patriot-raketten gaat leveren in het kader van de oorlog? Om hoeveel Patriots gaat het (met hoeveel raketten) en waar worden zij exact geplaatst?3
Op vrijdag 18 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van een Nederlandse Patriot luchtverdedigingseenheid in Slowakije (Kamerstuk 2022D10685). De inzet in Slowakije draagt bij aan de versterking van de collectieve afschrikking- en verdedigingsfunctie van de NAVO en de geruststelling van onze bondgenoten in de regio.
De inzet vindt plaats in de omgeving van de luchtmachtbasis in Sliac, in centraal Slowakije, samen met onze partner Duitsland en onder aansturing van de NAVO. Ontplooiing van de Nederlandse Patriot-eenheden vergt de inzet van ongeveer 150 Nederlandse militairen, voor de duur van maximaal zes maanden.
Klopt het dat meer dan 20 landen wapens leveren aan Oekraïne?4 Om hoeveel landen gaat het precies?
Nederland heeft kennis genomen van meer dan twintig landen die publiekelijk hebben aangegeven Oekraïne te steunen door militaire goederen en wapens te leveren.
Heeft de NAVO dan wel de EU een coördinerende rol aangaande wapenleveranties aan Oekraïne? Op welke manier wordt deze coördinatie vormgegeven?5
Zoals vermeld in de Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie, die op 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 21 501-28, nr. 237), heeft de EU een coördinatieplatform ingericht (Clearing House Cell – CHC). Hier wordt informatie over de behoeften vanuit Oekraïne en de levering van militaire steun vanuit EU-lidstaten bijeen gebracht. Een aantal niet-EU landen is ook aangesloten bij deze cel. Dit platform fungeert als forum voor afstemming en synchronisatie tussen de lidstaten, bondgenoten en partners onderling en met Oekraïne.
De NAVO heeft geen coördinerende rol aangaande wapenleveranties. Op initiatief van de VS en het VK coördineert een aantal bondgenoten en partners onderling de vraag vanuit Oekraïne en het aanbod vanuit verschillende landen voor de bilaterale leveringen van militaire goederen aan Oekraïne.
Op welke wijze acht u deze wapenleveranties proportioneel? Is het ter beschikking stellen van straaljagers aan Oekraïne proportioneel?
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria. Daarbij wordt meegewogen dat Nederland geen wapens wil leveren die het risico in zich dragen van grotere escalatie, de betrokkenheid van meer landen in het conflict en meer slachtoffers.
Deze afweging stelt meer bondgenoten en partnerlanden voor een lastig dilemma. Uiteindelijk neemt ieder land hier zelf een beslissing over.
Deelt u de opvatting dat Nederland met deze leveranties een keuze maakt met grote risico’s op militaire escalatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Enkele deurwaardergerelateerde zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat bij het leggen van beslag bij of onder een derde, aan die derde een exploot wordt betekend door de deurwaarder en dat de stukken van het exploot vaak zeer gedetailleerde, intieme en vertrouwelijke informatie over de schuldenaar bevatten?1
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel het van belang is dat de derde weet dát er beslag gelegd mag worden, er helemaal geen noodzaak bestaat om de onderliggende, privacygevoelige, stukken aan de derde te betekenen en die derde er ook geen belang bij heeft om gedetailleerd te weten waar het geschil tussen schuldeiser en schuldenaar over gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik gelet op de proportionaliteit en de gevolgen voor de burger toe bereid. De systematiek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is destijds zo vorm gegeven dat bij derdenbeslag recht werd gedaan aan de bijzondere positie van de schuldenaar en dat zeker moest worden gesteld dat daadwerkelijk jegens de juiste schuldenaar derdenbeslag werd gelegd. Daartoe werden, naast het vonnis, ook de onderliggende stukken door de schuldeiser met de derde gedeeld. De derde krijgt daarmee ook inzage in privacygevoelige informatie van de schuldenaar.
Als verantwoordelijk bewindspersoon wil ik een balans vinden tussen enerzijds de belangen van een schuldenaar en anderzijds de belangen van de schuldeiser en de derde. Gelet op hoe we nu omgaan als maatschappij met vraagstukken als privacy vraagt dat ook bij derdenbeslag om een andere manier van denken. Bij een volgende wetswijziging van het Rv zal dit daarom worden meegenomen, na afstemmening met de Raad voor de rechtspraak en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders over hoe dit het beste vorm kan worden gegeven.
Bent u bereid om, in het belang van de privacy van zowel schuldenaar als schuldeiser, de rechtsvordering dusdanig te wijzigen dat de ambtsedige verklaring van de deurwaarder in het exploot volstaat en de onderliggende stukken niet aan derden hoeven te worden betekend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op dit moment een experiment loopt waarbij dagvaardingszaken via het verzoekschrift (artikel 96 Rv) lopen? Kunt u meer vertellen over de inhoud, reikwijdte en duur van dit experiment?
Bij de rechtbank Amsterdam loopt vanaf februari 2021 de pilot «Zorgzaken» waarbij geëxperimenteerd wordt met het bieden van een goedkoper en effectiever alternatief dan de huidige dagvaardings-incassoprocedure in zaken waarbij burgers betalingsachterstanden hebben bij hun zorgverzekeraar. De procedure is gestoeld op artikel 96 Rv. Deze bepaling is een in de wet geregeld alternatief voor de dagvaardingsprocedure.
In de pilotprocedure wordt ernaar gestreefd om het opkomstpercentage op zitting te verhogen en in gesprek te gaan met burgers om een oplossing te bereiken die aansluit bij hun persoonlijke omstandigheden en minder kosten voor hen met zich brengt. In de pilot werkt de rechtbank intensief samen met de zorgverzekeraar Achmea, de gemeente en de schuldhulpverlening.
Na evaluatie heeft de rechtbank Amsterdam besloten de pilot in zijn huidige vorm structureel in te bedden in de kanton-procedure van de rechtbank. Daarnaast heeft de rechtbank aangegeven dat deze pilot wordt uitgebreid met andere zorgverzekeraars en dat een verbreding naar andere basisvoorzieningen, zoals woningcorporaties en energiebedrijven, overwogen wordt.
Ik volg deze pilot met interesse, omdat ik er voorstander van ben dat burgers die betalingsachterstanden hebben ook daadwerkelijk naar zitting komen. In mijn brief aan uw Kamer van 9 februari 2022 over het CBS-rapport «Verstekgangers en verweervoerders. Onderzoek naar de demografische en sociaaleconomische kenmerken van verstekgangers en verweervoerders in handelszaken in 2018» heb ik aangegeven dat de rechtspraak in het visiedocument «schuldenproblematiek en rechtspraak» heeft gesignaleerd dat de rechtspraak zich zou kunnen organiseren rondom het bredere perspectief van een incasso- en schuldencasus voor de burger in plaats van hoofdzakelijk per individuele geldvordering en de verhaalbaarheid daarvan. Daarom is de rechtbank Amsterdam deze pilot gestart.
Naast de uitnodigingsbrief sturen zowel de rechtbank als de zorgverzekeraar de burger vlak voor de zitting whatsapp-berichten of een sms ter herinnering van de zitting.
Het doet mij deugd dat bij deze zaken de uitgenodigde mensen sneller naar de zitting komen. Ik houd vinger aan de pols of dat ook bij de uitbreiding het geval zal zijn en of afdoende rekening wordt gehouden dat bij sommige mensen met problematische schulden deze belangrijke extra informatie door de verzoekschriftprocedure niet bij de rechter bekend zal zijn bij dit soort zittingen, aangezien een gerechtsdeurwaarder bij de dagvaarding meer systemen bevraagd en daardoor beter zicht heeft op de totale schuldenpositie van een gedaagde. Ook geeft de gerechtsdeurwaarder regelmatig advies aan zijn cliënt, de schuldeiser, om een procedure niet door te zetten i.v.m. persoonlijke omstandigheden. Dit aspect ontbreekt vooralsnog in deze pilot.
Klopt het dat een gevolg van bovengenoemd experiment is dat de schuldenaren door de griffie met aangetekende post worden opgeroepen en dat er dus geen deurwaarder meer bij de schuldenaar langs gaat? Kunt u reflecteren op het gegeven dat hiermee wordt ingegaan tegen de wens voor juist meer menselijke maat en meer menselijk contact?
Zie antwoord vraag 4.
Nieuw bewijs voor zware vervuiling van Nederlandse waterwegen met plastickorrels. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Klokkenluider draagt nieuw bewijs aan voor zware vervuiling van Nederlandse waterwegen met plastickorrels»?1
Ja.
Herkent u de situatie die geschetst wordt in dit artikel, namelijk dat de Westerschelde zwaar vervuild blijkt te zijn met zogenaamde «nurdles» (kleine plastic korrels) afkomstig uit de plasticindustrie? Zo ja, kunt u toelichten wat u tot nu toe heeft ondernomen om deze vervuiling tegen te gaan?
Vervuiling door nurdles vind ik zorgelijk. Het is onvoldoende zeker waar de kleine plastic korrels (nurdles) in de Westerschelde precies vandaan komen. Wel weten we dat jaarlijks grote hoeveelheden nurdles door de industrie worden geproduceerd, getransporteerd en verwerkt. Ik vind het belangrijk dat de plasticindustrie er alles aan doet om milieuvervuiling door deze plastic korrels te voorkomen. Met het initiatief Operation Clean Sweep zet de plasticsindustrie belangrijke stappen naar het voorkomen van het verlies van nurdles, maar het initiatief heeft nog niet geleid tot het volledig oplossen van het probleem. Plastics Europe werkt aan de uitwerking van een certificeringssysteem. Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk partijen zich laten certificeren en dat dit certificeringssysteem aansluit bij meetmethoden die worden ontwikkeld in de OSPAR-samenwerking, een regionaal verdrag voor de bescherming van het mariene milieu van de Noordoost-Atlantische Oceaan (zie ook antwoord 5).
Met het actieprogramma Schone Schelde 2022 werken bedrijven, overheden en NGO’s samen aan het terugdringen en voorkomen van zwerfafval. De bronaanpak van nurdles is een speerpunt in het actieprogramma. Rijkwaterstaat neemt actief deel aan deze Schone Schelde samenwerking. Over de voortgang en de aanpak zal Minister Harbers u in het najaar nader informeren.
Daarnaast is het belangrijk om te investeren in de kennisopbouw over (micro)plasticvervuiling uit Nurdles. Nurdles zijn een van de voornaamste bronnen van milieuvervuiling door microplastics. Het Ministerie van IenW investeert in de kennisopbouw over microplastics, er is bijvoorbeeld € 230.000 beschikbaar gesteld voor onderzoek naar methoden om microplastics in water te kunnen meten.
Bent u het met ons eens dat het onderzoek dat in het artikel wordt aangehaald opnieuw aantoont hoe noodzakelijk het is om de immense plasticvervuiling zo snel mogelijk wereldwijd aan te pakken? Zo ja, welke actie heeft u hierop tot nu toe ondernomen?
Plasticvervuiling is een probleem dat over landsgrenzen heen gaat. Een belangrijke stap om het plastic zwerfafval op het land, in het water en op oevers terug te dringen is de richtlijn van de Europese Commissie voor de reductie van wegwerpplastics (hierna: SUP-richtlijn). Sinds vorig jaar zijn eenmalige plastic rietjes, bordjes, bestek en wattenstaafjes verboden. Onlangs heb ik aanvullende regels in de Staatscourant gepubliceerd om het gebruik van kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik te verminderen en het hergebruiken van verpakkingen te stimuleren. Met deze nieuwe regels wordt ook de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) van kracht, waardoor producenten van sigarettenfilters, vochtige doekjes en andere plastic producten mee moeten betalen aan de kosten van het opruimen van zwerfafval. Over deze maatregelen ter implementatie van de SUP-richtlijn heb ik uw kamer eind maart jl. geïnformeerd.2
Daarnaast steun ik de verschillende initiatieven van de Europese Commissie om milieuvervuiling door microplastics te voorkomen uit zowel bewust toegevoegde als onbewust ontstane microplastics. Naast een voorstel ter voorkoming en beperking van bewuste toegevoegde microplastics werkt de Commissie ook aan een breder beleidspakket tegen de vervuiling van microplastics die onbewust in het milieu terechtkomen. De Commissie heeft aangegeven met dit beleidspakket ook microplasticvervuiling door nurdles te willen aanpakken. Ik ben voorstander van een ambitieuze Europese aanpak en zal de Commissie hiertoe blijven aansporen.
Ik vind het ook noodzakelijk om plasticvervuiling wereldwijd aan te pakken. Over de vele acties om de plastic vervuiling mondiaal aan te pakken heb ik uw kamer onlangs nog geïnformeerd in een reactie op twee brieven van de Plastic Soup Foundation.3 Ik ben blij dat – mede door de inspanningen van Nederland – tijdens de United Nations Environment Assembly (UNEA) 5.2 eind maart jongstleden, een internationaal onderhandelingscomité wordt ingesteld om te komen tot een juridisch bindende overeenkomst voor de aanpak van mondiale plastic vervuiling. In 2022 starten de onderhandelingen voor een mondiaal verdrag voor het tegengaan van vervuiling door plastics in het milieu.
Bent u het met ons eens dat het Nederlandse stelstel van vergunning, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) heeft gefaald in het geval van de plasticvervuiling in de Westerschelde?
Bedrijven zijn allereerst zelf verantwoordelijk om te voorvoorkomen dat verontreinigende stoffen, zoals plastic korrels, in het milieu terechtkomen. Het is aan het bevoegd gezag om op basis van de water- en milieuregelgeving erop toe te zien dat aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan. Zowel plastic producerende bedrijven als ook bedrijven in de logistieke keten worden door Rijkswaterstaat en de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland op regelmatige basis geïnspecteerd.
Bent u het eens met de oproep van de directeur van de Platic Soup Foundation dat er in Nederland in deze situatie handhavend opgetreden moet worden en dat er vanuit Nederland een oproep gedaan moet worden aan België en het Verenigd Koninkrijk om hetzelfde te doen?
Over de handhaving verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 4.
Net als Nederland maken België en het Verenigd Koninkrijk deel uit van internationale samenwerkingsverbanden om de milieuvervuiling door plastics te voorkomen en aan te pakken. Bijvoorbeeld zetten Nederland, België en het Verenigd Koninkrijk zich binnen de Regionale Zeeconventie OSPAR actief in voor het verder terugdringen van zwerfvuil in de Noordoost-Atlantische Oceaan. Dit gebeurt onder andere door bij te dragen aan het OSPAR Regional Action Plan Marine Litter. Bij de OSPAR ministeriële conferentie is in oktober 2021 een aanbeveling aangenomen om de verliezen van nurdles te beperken. Ook wordt in OSPAR-verband gewerkt aan het ontwikkelen van gezamenlijke monitoringstechnieken voor het meten van microplastics in sediment, en zijn binnen OSPAR methoden ontwikkeld voor het meten van zwerfvuil op stranden en van plastic deeltjes in de magen van Noordse stormvogels en van zeeschildpadden. Ik vind het belangrijk dat alle landen zich houden aan de afspraken en zal in deze samenwerkingsverbanden aandringen op een voortvarende aanpak om de milieuvervuiling door plastics te voorkomen en aan te pakken.
Kunt u toelichten in hoeverre u gesprekken voert met uw Belgische en Britse collega’s over de vervuiling van Nederlandse waterwegen en of er in dit verband ook specifiek wordt gesproken over plastic korrels? Wat zijn hier tot nu toe de concrete vervolgstappen van?
Zoals ook toegelicht in antwoord 5 zijn er contacten met Belgische en Britse collega’s over het tegengaan van milieuvervuiling door plastic en plastic nurdles in OSPAR-verband. Plastic vervuiling is ook een onderwerp op de agenda van de Internationale Scheldecommissie (ISC) met België en Frankrijk. In de ISC wordt besproken op welke manier de aanwezigheid van verontreinigende stoffen, zoals plastics, in het gehele stroomgebied van de Schelde kan worden gereduceerd.
Wat betekent deze vervuiling voor de flora en fauna in de Hedwigepolder? En wat bent u voornemens te gaan doen?
De flora en fauna van de Hedwigepolder en het toekomstige intergetijdengebied is in principe niet anders dan de flora en fauna in de andere delen van het Westerscheldegebied. De mogelijke invloed van verontreiniging van het gebied met plastics op flora en fauna zal dan ook niet anders zijn dan de invloed die dergelijke verontreinigingen elders hebben. Dat neemt niet weg dat ik mij in de Hedwigpolder net zo zal blijven inspannen om milieuvervuiling te voorkomen en te beperken als in elk ander gebied.
Het bericht ‘Menstruatie meteen melden bij de juf – straks ook in het Westland’. |
|
Bente Becker (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Menstruatie meteen melden bij de juf – straks ook in het Westland»?1
Ja ik heb kennis genomen van het bericht.
Wat vindt u van het feit dat meisjes hun menstruatie moeten melden bij de juf in verband met deelname aan het gebed, volgens de regels van De Islamitische Schoolbesturen Organisatie (ISNO) Yunus Emre in Den Haag?
Voor mij is het essentieel dat elke leerling zich op elke school vrij en veilig voelt. Dit soort regels dragen daar wat mij betreft absoluut niet aan bij en hebben een enorme negatieve impact op het welzijn van de betreffende leerlingen. Ik vind het dan ook van groot belang dat dit signaal aanleiding is geweest voor de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) om deze situatie te onderzoeken. Geen enkele leerling moet zich immers onveilig, gedwongen of uitgesloten voelen. Op elke school moet een prettig en veilig schoolklimaat worden gegarandeerd, waarbinnen leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen en waarin leerlingen zich vrij kunnen uiten. Ook bij ISNO-scholen moet zorgvuldig worden omgegaan met persoonlijke onderwerpen en thema’s die een fijngevoelige benadering vragen. Deze verantwoordelijkheid geldt immers voor alle scholen, ook voor scholen die invulling geven aan religieuze activiteiten en voorschriften.
Deelt u de mening dat dit indruist tegen de integriteit van het lichaam, privacy en de normen en waarden waar we in Nederland voor staan? Zo ja, wat gaat u tegen dit beleid van ISNO doen?
Ja, ik vind dat dergelijke regels inderdaad veel te ver gaan. In het kader van de zorgplicht sociale veiligheid hebben alle scholen in Nederland de plicht zorg te dragen voor de psychische, fysieke en sociale veiligheid van alle leerlingen, daar beleid op te voeren en de veiligheid te monitoren. De inspectie heeft mij laten weten naar aanleiding van dit signaal contact te hebben gehad met ISNO. Het bestuur geeft aan dat de gewraakte passage niet handig geformuleerd was, ook niet vanuit hun eigen islamitische waarden. Tevens heeft het bestuur aangegeven dat de passage niet de geldende praktijk beschrijft. Er is namelijk geen verplichting tot melding voor leerlingen of docenten. ISNO heeft aangegeven de passage te schrappen.
Scholen hebben de vrijheid om schoolregels vast te stellen die gebaseerd zijn op de grondslag van de school, maar die regels moeten binnen de normen blijven die gelden ten aanzien van sociale veiligheid. Het is immers van het allergrootste belang dat schoolregels nooit of te nimmer de veiligheid en het welzijn van leerlingen aantasten. Ik zie het als mijn grote verantwoordelijkheid en plicht daarvoor te waken.
Wat vindt u van de identiteitsregels van ISNO, die beschreven staan in het artikel? Deelt u de mening dat deze regels indruisen tegen onze vrije democratische waarden, dat ze de ontplooiing van kinderen en met name meisjes in de weg staan? Zo ja, waarom heeft de Inspectie van het Onderwijs hiertegen dan nog geen actie ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dergelijke regels lijken in te druisen tegen de vrije democratische waarden die we in het onderwijs zouden moeten uitdragen. Een bericht als dit geeft mij veel ongemak, omdat ik mij kan voorstellen dat dit de sociale veiligheid van meisjes negatief zou kunnen beïnvloeden. Zoals in antwoord 3 aangegeven, heeft de inspectie contact gehad met ISNO naar aanleiding van deze regels. Het bestuur heeft erkend dat de gewraakte passage niet handig geformuleerd was, ook niet vanuit hun eigen islamitische waarden. ISNO heeft aangegeven de passage te schrappen.
Wanneer sociale veiligheid in het geding is, hebben ouders en leerlingen ook zelf de mogelijkheid om melding te doen van eventuele ongewenste situaties. Dat kan bij de vertrouwenspersoon van de school of het bevoegd gezag. Zo nodig kan ook contact worden opgenomen met een vertrouwensinspecteur van de inspectie. Ook kan OCW zelf de inspectie verzoeken onderzoek te doen en contact opnemen met de gemeente en/of het schoolbestuur. Daarnaast biedt de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium ook mogelijkheden om steviger in te grijpen wanneer wordt gehandeld in strijd met de zorgplicht voor veiligheid van leerlingen. Hierover heb ik uw Kamer eerder al geïnformeerd2.
Is dit een casus waar ook contact over is met de gemeente en zo nodig de Taskforce problematisch gedrag van SZW voor wordt ingeschakeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal inderdaad contact opnemen over deze casus met deze gemeente. Er is geen contact tussen de gemeente en de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.
Deelt u de stellingname dat onderwijs niet alleen als taak heeft het bijbrengen van kennis en kunde maar zeker ook het overbrengen van onze democratische waarden en vrijheden? Deelt u de mening dat de identiteitsregels van ISNO hier tegenin druisen en kansenongelijkheid in de hand werken omdat kinderen onvoldoende of niet worden voorbereid op het volwaardig meedoen in onze samenleving?
Ik onderschrijf de stellingname dat het bevorderen van onze democratische waarden en vrijheden een taak is van het onderwijs volledig. Dat staat ook in de wet: alle scholen dienen actief invulling te geven aan de bevordering van actief burgerschap en sociale cohesie. Het bevorderen van respect voor en kennis van de basiswaarden van onze democratische samenleving is daar onderdeel van. Als dit bij een school niet het geval is dan heeft de inspectie hiervoor diverse mogelijkheden ter beschikking, die variëren van gesprekken tot het doen van onderzoek, of het nemen van bekostigingsmaatregelen.
Hoe waarborgt u dat er bij de ISNO scholen geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven?
Net als elke school dienen ook de scholen die vallen onder het ISNO actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te bevorderen. Daarbij moet het onderwijs zich herkenbaar richten op respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtstaat, zoals de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens. En ook op het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid. De inspectie waarborgt dat er geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven door schoolbezoeken, onderzoeken en door signalen op te volgen. In dit geval heeft de inspectie het hele identiteitsbeleid zoals dat op de website stond besproken met het bestuur. Dit heeft er ertoe geleid dat de gewraakte passage wordt verwijderd en – belangrijker nog – dat er niet meer actief gevraagd wordt of actief gemeld moet worden aan de juf dat een meisje ongesteld is.
Welke mogelijkheden heeft u om toezicht te houden en in te grijpen bij dergelijke praktijken?
Bij deze praktijken spelen de wettelijke zorgplicht sociale veiligheid, de opdracht tot bevordering van burgerschap en daaraan gerelateerde kerndoelen een rol. De inspectie ziet er op toe dat scholen daaraan actief invulling geven. De inspectie treedt wanneer nodignadrukkelijk op. Dit kan in de vorm van het doen van een specifiek onderzoek, signalering van problematische situaties, opdracht geven tot herstel en – als herstel uitblijft – het treffen van een bekostigingssanctie. Daarnaast biedt de beoogde uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium mij de mogelijkheid om sneller zelf in te grijpen bij een school die de veiligheid of burgerschapsopdracht niet op orde heeft. Ik verwacht de wet snel in uw Kamer te kunnen bespreken.
In hoeverre hebt u zicht op het onderwijs dat geboden wordt op Koranscholen (waar kinderen in het weekend naartoe gaan)? Hoe waarborgt u dat er bij zulke informele onderwijsplekken geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven?
Dit kabinet wil bij informeel onderwijs sneller ingrijpen wanneer anti-integratief, antidemocratisch of antirechtsstatelijk wordt geopereerd. Daarom heb ik hierover advies gevraagd aan de Landsadvocaat. Ook breng ik via het meldpunt veiligeles@minocw.nl signalen in kaart over informeel onderwijs waar anti-integratief, antidemocratisch of antirechtsstatelijk wordt geopereerd. Via een campagne zal ik dit meldpunt de komende tijd nader onder de aandacht brengen. Daarnaast breng ik, omdat formeel en informeel onderwijs vaak raakvlakken hebben, met scholen en schoolleiders in kaart wat op reguliere scholen de gevolgen zijn van informele onderwijsplekken die antidemocratisch en anti-integratief onderwijs verzorgen. Op deze manier krijg ik meer handvatten om ook via het reguliere onderwijs meer zicht te krijgen op de praktijk die zich in het informele onderwijs afspeelt. Ik zal binnenkort met uw Kamer delen wat deze inspanningen hebben opgeleverd.
Hoe zorgt u ervoor dat orthodoxe islamitische scholen burgerschapsonderwijs geven van voldoende kwaliteit, waarin o.a. wordt verteld over verschillende religies en levenswijzen?
Zoals hierboven al aangegeven hebben alle scholen de plicht actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te bevorderen. Daarbij moeten scholen zich herkenbaar richten op respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtstaat en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens alsmede op het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid. Alle besturen en hun scholen dienen dus te zorgen voor burgerschapsonderwijs dat aan de wet voldoet. Ik zie het als mijn plicht om hier de volle aandacht voor te hebben. Het is daarnaast aan de inspectie om hierop toe te zien. De inspectie reageert ook op signalen, onder meer als leerlingen, ouders of leraren melding maken van situaties die in strijd zijn met de wet. Aanvullend heb ik al eerder aangegeven dat ik, door de inrichting van een onafhankelijk meldpunt, meldingen van misstanden door leerlingen, ouders en leraren wil vergemakkelijken. Ook de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium kan hierbij helpen.
Het bericht ‘Superjachten van rijke Russen in beslag genomen door Frankrijk en Duitsland’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Superjachten van rijke Russen in beslag genomen door Frankrijk en Duitsland»?1
Ja.
Klopt het dat er ook in de wateren van Sint Maarten jachten van een of meer Russische oligarchen liggen?
In de Caribische regio bevinden zich meerdere schepen van Russische eigenaren, een deel daarvan verblijft periodiek ook regelmatig in de wateren van Sint Maarten.
Deelt u de mening dat dit gelet op de huidige situatie in Oekraïne en de ingestelde sancties tegen Rusland ongewenst is en bezien moet worden of deze in beslag genomen kunnen worden? Zo niet, kunt u toelichten waarom niet?
Alle landen binnen ons Koninkrijk zijn verplicht uitvoering te geven aan de sancties die door de EU zijn aangenomen. Indien schepen van eigenaren, die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, zich bevinden in de wateren van Sint Maarten (of andere delen van het Koninkrijk) zal hiertoe actie worden ondernomen. Op dit moment is dit niet het geval.
Bent u reeds in contact getreden met de regering van Sint Maarten over deze kwestie?
Wij staan in contact met alle landen binnen het Koninkrijk op vlak van de uitvoering van het EU-sanctiebeleid, zo ook met de regering en ambtelijke diensten van Sint Maarten.
Heeft u in het verlengde van bovenstaande al gesproken met de Franse autoriteiten, die al jachten van Russische oligarchen die in hun wateren lagen, in beslag hebben genomen?
Nederland staat continu in nauw contact met partners binnen en buiten de EU over de oorlog in Oekraïne, inclusief de gecoördineerde sancties tegen Rusland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van elke lidstaat afzonderlijk om de sancties te implementeren en te handhaven.
Kunt u toelichten waarom een aantal landen, waaronder Frankrijk en Duitsland, reeds actie hebben ondernomen en Sint Maarten nog niet?
De actie door Frankrijk en de onbevestigde actie door Duitsland tegen schepen van eigenaren die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, die zich bevinden in hun respectievelijke wateren, vloeien voort uit de sancties die door de EU zijn ingesteld.
Indien schepen van eigenaren, die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, zich bevinden in de wateren van Sint Maarten (of andere delen van het Koninkrijk) zal hiertoe actie worden ondernomen. Op dit moment is dit niet het geval.
Bent u het ermee eens dat we binnen het gehele Koninkrijk der Nederlanden er alles aan moeten doen om de ingestelde sancties uit te voeren en de druk op Rusland zo groot mogelijk te maken? Zo ja, hoe handelt het kabinet in samenwerking met het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Daar ben ik het mee eens. Dat is ook de reden dat wij de situatie in alle landen van ons koninkrijk nauwlettend in de gaten houden en hieromtrent voortdurend contact onderhouden met de diverse instanties binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn nader over te informeren over deze kwestie?
Ik zal de Kamer informeren indien er zich ontwikkelingen voordoen met betrekking tot dit onderwerp.