Verspreiden van een extreemrechtse omvolkingstheorie bij de omroep Ongehoord Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het vandaag gepresenteerde onderzoek van de onafhankelijke journalistieke ombudsman van publieke omroepen, dat Ongehoord Nederland (ON) de Journalistieke Code van de NPO geschonden heeft?
Ja.
Kunt u in uw beantwoording op eerdere Kamervragen de conclusies van dat onderzoek meenemen?1
Ja, zie de beantwoording van vraag 8.
Het bericht 'Poetin noopt de RUG tot uitbreiden blended onderwijs' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Poetin noopt de RUG tot uitbreiden blended onderwijs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een onderwijsinstelling vaker online onderwijs gaat aanbieden, omdat de energieprijzen zijn gestegen?
Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de onderwijsvisie en -kwaliteit. Het is van belang dat de onderwijsvisie en -kwaliteit – en niet de energieprijzen – bepalen welke onderwijsvormen ingezet worden op een onderwijsinstelling.
Het artikel in Science Guide is gebaseerd op de financiële kaderstelling van de RUG voor 2023. Hierin benoemt de RUG de context waarin deze kaderstelling tot stand komt, namelijk een periode waarin er een oorlog woedt in Oekraïne. Mede hierdoor stijgen de prijzen voor bouwgrondstoffen en energie. De RUG verkent hierom hoe zij zuiniger om kunnen gaan met energie.
De inzet van blended onderwijs en hybride werken is al langer een van de speerpunten van de RUG. In het strategisch plan van 2021 maakte de RUG al bekend dat blended learning past binnen de onderwijsvisie van RUG. Hierbij is het doel van RUG om niet de contactmomenten te verminderen, maar om deze beter te benutten. Dit wil de RUG realiseren door in te zetten op actieve, fysieke werkvormen om zo discussie en vrije uitwisseling van ideeën mogelijk te maken.
Bent u hierover in gesprek met de onderwijsinstellingen? Is bekend hoe andere onderwijsinstellingen omgaan met de stijgende energieprijzen? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Ik ben in overleg met alle sectoren over de ontwikkeling hiervan en heb op dit moment geen signalen dat instellingen in continuïteitproblemen komen als gevolg van gestegen prijzen. De impact van de stijgende energieprijzen op onderwijsinstellingen is wisselend en met name afhankelijk van de vraag of instellingen vaste of variabele contracten hebben en wanneer deze afgesloten zijn.
Hoe kunt u de onderwijsinstellingen ondersteunen bij de stijgende energieprijzen, zodat instellingen niet hoeven te kiezen tussen regulier onderwijs en afstandsonderwijs? Bent u bereid onderwijsinstellingen hiervoor te compenseren?
Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de onderwijsvisie en – kwaliteit. Het is van belang dat de onderwijsvisie en -kwaliteit – en niet de energieprijzen – bepalen welke onderwijsvormen ingezet worden op een onderwijsinstelling.
Heel Nederland heeft of krijgt te maken met hogere energieprijzen. Daarom heeft het kabinet gezorgd voor compensatie in 2022, met name via de Energiebelasting. Hier kunnen ook onderwijsinstellingen voor in aanmerking komen. Daarnaast ontvangen instellingen ook in 2022 loon- en prijsbijstelling over hun bekostiging, waarmee zij prijsstijgingen in elk geval gedeeltelijk kunnen dekken.
Hoe de situatie per individuele instelling uitpakt, kunnen wij niet zeggen. Dat hangt natuurlijk ook van het energiecontract af. Het kabinet blijft de gevolgen van de energiekosten voor iedereen in de gaten houden.
Kunt u aangeven wat het precieze beleid is ten aanzien van de verduurzaming van onderwijshuisvesting? Kunt u hierbij voor zowel het mbo, hbo als de universiteiten het juridisch kader uit het Bouwbesluit en andere relevante regels schetsen en aangeven in welke mate de huidige onderwijshuisvesting voldoet aan de nu geldende normen?
Het kabinet is van mening dat eigenaren van maatschappelijk vastgoed, waaronder onderwijshuisvesting, een voorbeeldrol hebben in de verduurzaming van de gebouwde omgeving. De verduurzaming van de onderwijshuisvesting is onderdeel van het Klimaatakkoord. Alle sectoren met maatschappelijk vastgoed spraken daarin af een sectorale routekaart op te stellen. Ook het mbo, hbo en wo hebben dat gedaan. De sectorale routekaarten geven een beeld van de beoogde CO2-reductie in 2030 en in 2050 en de bijbehorende kosten. Dit jaar rapporteren de sectoren voor de eerste keer over de voortgang en worden de routekaarten herijkt. De (grote) instellingen zelf hebben een portefeuilleroutekaart opgesteld of zijn daarmee bezig. Hierin wordt uitgegaan van de natuurlijke momenten van nieuwbouw, renovatie en onderhoud om middelen effectief in te zeten.
Het economisch en juridisch eigendom van het vastgoed is in handen van de onderwijsinstellingen. Zij maken conform de systematiek van de lumpsum keuzes over de besteding van hun rijksbijdrage en het tempo van verduurzaming binnen de gestelde normen. In de sectoren van het maatschappelijk vastgoed ontbreekt het aan voldoende middelen om de routekaarten daadwerkelijk uit te voeren.
In de Miljoenennota 2022 en het coalitieakkoord zijn middelen beschikbaar gesteld om een deel van de opgave te realiseren. Met deze middelen bereidt het Ministerie van BZK momenteel de Investeringssubsidie duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) voor. De regeling start naar verwachting op 1 oktober 2022. Ook onderwijsinstellingen kunnen hier gebruik van maken. Verder kunnen instellingen voor advies terecht bij het Kennis- en Innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed (KIP MV). Hierin hebben verschillende sectoren hun krachten gebundeld. Binnen het platform wisselen zij kennis uit, worden goede voorbeelden gedeeld en innovaties aangejaagd.
Verder vertaalt de voorbeeldfunctie van het maatschappelijk vastgoed zich in de ambities die zijn opgenomen in het recente Programma Versnellen verduurzamen gebouwde omgeving2 dat begin juni naar de Tweede Kamer is gestuurd. Dit bestaat uit een pakket van onder andere normeren, stimuleren en beprijzen dat relevant is voor onderwijshuisvesting. Daarnaast zal het kabinet gaandeweg bezien of de maatregelen in het PVGO voldoende zijn om de ambities te verwezenlijken die voortvloeien uit EU-regelgeving van het Fit-for-55-pakket. Deze EU-regelgeving wordt op dit moment herzien en kan leiden tot herijking van de nationale ambities, waaronder de ambities ten aanzien van de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Uw Kamer heeft het kabinetsstandpunt op de verschillende Fit-for-55-voorstellen ontvangen in de vorm van BNC-fiches. Uw Kamer ontvangt daarnaast elke zes weken een brief over de voortgang van de onderhandelingen.
Voor de bestaande bouw geldt de energiebesparingsplicht die in het Activiteitenbesluit Milieubeheer beschreven staat. Sinds het eindigen van het MJA convenant in 2020, waar universiteiten en hogescholen aan verbonden waren, moeten alle instellingen nu ook elke vier jaar rapporteren welke energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of korter zijn getroffen.
In het Bouwbesluit zijn minimale energieprestatie-eisen opgenomen die van toepassing zijn bij het wijzigen bij (delen van) de gebouwschil en -installaties. Daarnaast zijn er eisen bij ingrijpende renovatie, wanneer meer dan 25% van de gebouwschil wordt aangepakt. Sinds februari 2022 gelden ook eisen aan het aandeel hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie. De gemeente kan controleren of de eigenaar hier aan voldoet. «Ingrijpende renovatie» is bijna altijd vergunningplichting. Bij een vergunningsaanvraag beoordeelt het bevoegd gezag of aan de (verbouw)eisen wordt voldaan. In het uitzonderlijke geval dat er geen vergunning vereist is als er een eis aan de minimumwaarde hernieuwbare energie wordt gesteld, kan het bevoegd gezag verlangen bescheiden aan te leveren die aannemelijk maken dat aan de gestelde eisen wordt voldaan en desgewenst handhavend optreden.
Nieuwbouweisen gelden ook voor onderwijsinstellingen. Hier toetst de gemeente bij de Omgevingsvergunning of de aanvraag ook voldoet aan de nieuwbouweisen voor bijna-energieneutraal.
Kunt u aangeven wat de ambities van het kabinet zijn ten aanzien van het verder verduurzamen van onderwijshuisvesting?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zijn de recente ontwikkelingen die effect hebben op de energieprijzen aanleiding om het beleid inzake de verduurzaming van onderwijshuisvesting aan te passen of te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Onder de naam «Zet ook de knop om» is de rijksoverheid eerder dit jaar een landelijke campagne gestart om huishoudens en ondernemers met praktische besparingstips te stimuleren om op korte termijn energie te besparen. Ook onderwijsinstellingen willen we daarmee stimuleren. De ambities voor verduurzaming van onderwijshuisvesting zijn zeer ambitieus. Het is aan individuele instellingen om keuzes te maken over het al dan niet aanpassen of versnellen van hun verduurzaming gericht op het bereiken van de doelstellingen in 2030 en 2050, bovenop de in het antwoord op vraag 5 aangeven stappen die het kabinet heeft gezet en op termijn nog zal zetten.
De brief van de Provincie Noord-Holland over geluidsregels van luchtvaart |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de provincie Noord-Holland over de geluidregels voor luchtvaart?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze brief?
Met deze brief wordt verzocht om op korte termijn met de BRS (Bestuurlijke Regie Schiphol) overleg te voeren over het onderwerp cumulatie van geluid. Het gevraagde Bestuurlijk Overleg is gepland op 12 juli 2022.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels van o.a. luchtvaart?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van deze motie?
Bij de beantwoording van een gelijkluidende vraag van het lid Koerhuis aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Aanhangsel Handelingen II 2021/’22, nr. 1089) en een eveneens gelijkluidende vraag van de leden Minhas en Koerhuis aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Aanhangsel Handelingen II 2021/’22, nr. 1446) is toelichting gegeven op de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft aan deze motie. Graag verwijs ik naar het gegeven antwoord.
Hierbij is aangegeven dat het overleg met de bestuurlijke partijen wordt voortgezet. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven zal op 12 juli 2022 nader Bestuurlijk Overleg worden gevoerd.
Wanneer gaat u in gesprek met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) over de uitvoering van deze motie?
Het Bestuurlijk Overleg met de BRS is gepland op 12 juli 2022.
In hoeverre worden huidige bouwprojecten rondom Schiphol vertraagd, doordat de uitvoering van deze motie nog niet is afgerond?
De wijziging van regelgeving heeft geen gevolgen voor bouwprojecten die in uitvoering zijn of waarvoor de besluitvorming plaatsvindt met toepassing van de huidige Wet ruimtelijke ordening en Wet geluidhinder. Ons bereiken signalen dat de doorgaande discussie over de nieuwe regelgeving over cumulatie leidt tot een afwachtende houding bij de ontwikkeling van nieuwe projecten binnen het gebied waarvoor deze regels gelden. Daarom is het van groot belang dat de discussie zo spoedig mogelijk wordt afgerond.
Wanneer verwacht u dat de uitvoering van deze motie wordt afgerond en dat geluidsregels van o.a. luchtvaart beleidsneutraal worden overgezet zonder impact op bouwprojecten?
De rekenregels voor het betrekken van o.a. luchtvaartgeluid bij het berekenen van het gecumuleerde geluid waren al overgezet naar het stelsel van de Omgevingswet op het moment dat de motie werd ingediend. Die omzetting was beleidsneutraal ten opzichte van de aan de Kamer medegedeelde beleidsvoornemens over SWUNG-2 en inzichten over de mate van hinderbeleving van luchtvaartgeluid die in het luchtvaartbeleid al geruime tijd worden toegepast.
Uit de impactanalyse die gezamenlijk met de BRS naar de effecten van de cumulatieregeling is uitgevoerd blijkt niet dat de bouw van de woningen op het spel staat, wel dat gemeenten een nadere motivering moeten maken en dat zij daarbij belemmeringen ervaren. Zoals beschreven in de eerdere beantwoording van Kamervragen en in de brief van mijn ambtsvoorganger van 16 december 2021 (Kamerstuk 31 936, nr. 897) is het kabinet met de regio rondom Schiphol in gesprek hoe we deze problematiek kunnen oplossen. Ik verwacht de Kamer nog deze zomer over de uitkomsten hiervan te kunnen informeren.
Het bericht ‘Weer minder mensen in de wettelijke schuldsanering’ van het CBS |
|
Hülya Kat (D66), Don Ceder (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de cijfers van het CBS met betrekking tot het aantal mensen in de wettelijke schuldsanering?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van de voortdurende daling van het aantal personen dat toegang heeft en krijgt tot een traject van wettelijk schuldsanering?
Aan de hand van de rapporten van de Nationale ombudsman, Raad voor Rechtsbijstand, Adviesbureau Berenschot en het visiedocument van de Rechtspraak2 hebben we geconstateerd dat bepaalde criteria waaraan de rechter een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) moet toetsen, in de praktijk te strikt uitpakken. Mijn ambtsvoorganger heeft bij Uw Kamer een wetsvoorstel ingediend waarbij die criteria worden versoepeld, zodat dit probleem wordt verholpen en er een betere aansluiting komt tussen het buitengerechtelijke schuldhulpverleningstraject en de Wsnp (Kamerstuk 35 915).
Wat is uw standpunt aangaande de dalende trend van het aantal personen in een wettelijk schuldsaneringstraject?
Het is niet de bedoeling dat mensen, die gebaat zijn bij een Wsnp-traject, in een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject blijven indien duidelijk is dat dit geen oplossing biedt voor de schuldenproblematiek. Deze personen moeten dan kunnen doorstromen naar de Wsnp. Het aantal personen die niet doorstromen naar de Wsnp maar die daar wel profijt bij zouden hebben, valt op basis van de gegevens niet exact te beschrijven.
Doorvoering van de versoepeling van de toelatingscriteria, zoals voorgesteld in het eerdergenoemde wetsvoorstel, acht ik daarom van groot belang om de mogelijke knelpunten ten aanzien van de toegang tot de Wsnp zoveel mogelijk weg te nemen.
Het kabinet wil overigens meer mensen schuldhulp bieden en problematische schulden sneller oplossen. Uw Kamer wordt binnenkort geïnformeerd door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de maatregelen van de aanpak geldzorgen, armoede en schulden teneinde een bijdrage te leveren aan het zorgen voor bestaanszekerheid en perspectief voor mensen.
Bent u het eens dat een significante daling van het aantal personen in de wettelijke schuldsanering terwijl het aantal personen met problematische schulden niet significant is gedaald erop kan wijzen dat de drempel om toegang te krijgen tot wettelijke schuldsanering (te) hoog is? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te treden met gemeenten en andere belanghebbenden om deze cijfers van het CBS te bespreken en mogelijke obstakels voor toegang tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WNSP) te inventariseren en zo mogelijk weg te nemen?
Op 8 juni 2022 is de plenaire behandeling van het eerdergenoemde wetsvoorstel in uw Kamer aangevangen. In de aanloop naar die behandeling zijn verschillende amendementen ingediend, waaronder twee amendementen van de Kamerleden Kat, Ceder en Maatoug die beiden tot doel hebben om aanpassingen door te voeren in meer toelatingscriteria en op die manier de toegang tot de Wsnp verder te verruimen.3 Uw Kamer tijdens de genoemde plenaire behandeling ingestemd met mijn voorstel om met spoed advies in te winnen over de amendementen. We krijgen zo meer zicht op het effect van de wetswijzigingen die in de amendementen zijn voorgesteld en de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan een daadwerkelijke verbetering in het aanpakken van problematische schulden. Ik zal advies vragen aan de partijen die in de praktijk betrokken zijn bij de buitenrechtelijke (ook wel minnelijke) schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering. Dit betreft ook expliciet gemeenten. Uw Kamer heeft het plenaire debat geschorst, in afwachting van de uitkomsten van deze adviesaanvragen. Het is mijn voornemen om uw Kamer in september 2022 te informeren over de uitkomsten hiervan.
Bent u van mening dat een schuldregeling waar een schone lei uit volgt in principe voor alle mensen met problematische schulden toegankelijk moet zijn?
Een van de amendementen waarop ik in het antwoord op vraag 5 doelde, ziet precies hierop. Zoals ik eerder heb opgemerkt, zal ik nu eerst met spoed advies inwinnen over onder meer dit amendement bij de partijen die in de praktijk betrokken zijn bij de buitenrechtelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering, waaronder gemeenten. Als ik uw Kamer in september 2022 informeer over de uitkomsten hiervan, zal ik uw Kamer ook antwoord kunnen geven op deze vraag.
De aanpak van voetbalgerelateerde criminaliteit en het opleggen en handhaven van stadionverboden |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het bezoeken van een voetbalwedstrijd een feest moet zijn, maar dat dit feest helaas te vaak verstoord wordt door relschoppers, waar echte supporters de dupe van zijn?
Ik deel deze mening. Ik ben verbijsterd over de intensiteit en omvang van incidenten die ik de afgelopen periode heb gezien. Personen die agenten te lijf gaan, vuurwerk gooien naar een vak waar ook kinderen zitten en zelfs spelers vanaf de tribune slaan, zijn geen voetbalsupporters meer. Daar moet hard tegen worden opgetreden, zodat de echte supporters kunnen blijven genieten van het betaald voetbal.
Klopt het dat het afgelopen voetbalseizoen meer stadionverboden zijn opgelegd dan in voorgaande jaren?
Het aantal opgelegde stadionverboden is dit seizoen significant hoger dan in voorgaande seizoenen. De afgelopen jaren werden gemiddeld 600 stadionverboden over een heel seizoen opgelegd. Op een derde van het seizoen 2021–2022 waren dit er al 354. De Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) zal na 30 juni 2022 de totaalcijfers in kaart gaan brengen. In de zomer zullen zij deze cijfers met de partners bespreken.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de afgelopen jaren op civielrechtelijke basis (Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) of Betaald voetbalorganisatie (BVO)) en in hoeveel gevallen op strafrechtelijk basis stadionverboden zijn uitgedeeld?
Stadionverboden worden met name op civielrechtelijke basis opgelegd. In onderstaande tabel wordt het in totaal door de KNVB en betaald voetbal organisaties (bvo’s) opgelegde stadionverboden in de voorgaande seizoenen weergegeven.
2017–2018
550
2018–2019
595
2019–2021
420
2020–2021
133
Het OM beschikt niet over totaalcijfers van strafrechtelijk opgelegde stadionverboden.
Erkent u dat een stadionverbod eigenlijk gecombineerd zou moeten worden met een meldplicht, omdat dat er voor kan zorgen dat iemand effectief geweerd kan worden uit stadions? Zo niet, waarom niet?
Civielrechtelijke stadionverboden en strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zijn complementair aan elkaar en in sommige gevallen is het wenselijk deze gecombineerd in te zetten. De lokale vierhoeken (gemeente, politie, OM en bvo) moeten hierin samenwerken.
In de eerste instantie is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de betaald voetbalorganisaties (bvo’s). De burgemeester, officier van justitie of strafrechter (hierna: gezagsdragers) kunnen bestuursrechtelijk of strafrechtelijk een gebiedsverbod opleggen als er sprake is van (vrees voor) openbare ordeverstoringen. Zij kunnen dit doen voor het gebied waar bijvoorbeeld (de omgeving van) het stadion of een uitgaansgebied onder valt. Aan een gebiedsverbod kan vervolgens een meldplicht worden gekoppeld.
Het is echter niet haalbaar of wenselijk dat alle civielrechtelijke stadionverboden worden gecombineerd met strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zoals een gebiedsverbod met een meldplicht. Dit instrument is niet in alle gevallen proportioneel. Bovendien kunnen de gezagsdragers een (gebiedsverbod met) meldplicht dus alleen opleggen als er sprake is van (vrees voor) openbare ordeverstoringen. Sommige misdragingen, bijvoorbeeld voorwerpen op het veld gooien of illegaal doorverkopen van kaarten, vallen hierbuiten en worden alleen civielrechtelijk aangepakt. Het is aannemelijk dat de gezagsdragers aan de personen die hiervoor een stadionverbod krijgen, geen gebiedsverbod met meldplicht opleggen.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 15 juni jl.1 hebben we met de partners afgesproken dit wel te doen bij toonaangevende en zwaardere voetbalvandalen.
Gemeente Den Haag bijvoorbeeld kijkt naar de dossiers die zij ontvangen naar aanleiding van de gebeurtenissen bij ADO Den Haag – Excelsior op 29 mei jl. aan welke personen een gebiedsverbod of meldplicht opgelegd moet worden. Het is dus noodzakelijk dat bvo’s en gemeenten samenwerken hierin.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak een stadionverbod wordt gecombineerd met een meldplicht?
Helaas zijn hiervan geen cijfers beschikbaar.
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de digitale meldplicht rondom voetbalwedstrijden?1
Ja, die herinner ik mij.
Hoe vaak is de digitale meldplicht de afgelopen jaren opgelegd? Klopt het dat dit nu al jaren bestaat maar nog niet of nauwelijks gebruikt wordt in de praktijk, wat zijn daarvoor de redenen?
De digitale meldplicht is in 2015 wettelijk mogelijk gemaakt met de aanscherping van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet MBVEO). In de praktijk wordt hier tot op heden echter geen gebruik van gemaakt, omdat er nog geen geschikte digitale faciliteit is die voldoet aan alle juridische en technologische eisen. In het antwoord op vraag 8 ga ik daar nader op in.
Bent u het er mee eens dat er in de praktijk de afgelopen jaren weinig voortgang is geweest op het gebied van de digitale meldplicht? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals benoemd onder vraag 7, ontbreekt een geschikte digitale faciliteit die voldoet aan alle juridische en technologische eisen. Hiervoor zijn in het verleden initiatieven gestart, maar deze zijn bij het gebrek aan draagvlak en financiering niet voortgezet. In 2020 is met de komst van het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen (OVIVI) financiering beschikbaar gekomen en heeft mijn departement in samenwerking met de partners een herstart gemaakt met het traject digitale meldplicht. Het doel van het traject is het beschikbaar stellen van een geschikte faciliteit (een applicatie voor smartphones) waarmee een meldplichtige kan aantonen dat hij zich op een bepaald tijdstip niet in een verboden gebied bevindt.
Door het ontwikkelen van deze faciliteit worden praktische en juridische bezwaren tegen het opleggen van een meldplicht weggenomen. De verwachting is dat de meldplicht vaker zal worden opgelegd en zo verstoringen van de openbare orde en strafbare feiten efficiënter en effectiever voorkomen kunnen worden. Deze verwachting is getoetst met een draagvlakverkenning onder gemeente, politie en het OM.
De voortgang van de digitale meldplicht is afhankelijk van belangrijke randvoorwaarden. Een daarvan is de technische haalbaarheid. Al betreft het ogenschijnlijk een eenvoudige applicatie voor smartphones, er zit een aantal functionaliteiten in die deze ontwikkeling niet alleen uniek maken in het bouwen van deze voorziening, maar juist ook in de toepassing en het gebruik. Ik wil ter verduidelijking hier twee functionaliteiten benoemen. De eerste functionaliteit betreft het vaststellen van de identiteit aan de hand van een gezichtsherkenning en de tweede functionaliteit betreft het nauwkeurig vaststellen van de locatie van de melder. De uitdaging hierbij is het voorkomen van fraude. Want als hier gemakkelijk mee kan worden gefraudeerd, is het instrument niet effectief. Uit onderzoek blijkt dat het risico hierop hoog is, omdat er toegankelijke en eenvoudige tools bestaan om te frauderen met gezichtsherkenning en de locatie. Het vinden van de juiste en geschikte software om zulke fraude op te sporen of tegen te gaan, is dan ook een kritische succesfactor, waarbij nadrukkelijk vanaf de start, in het ontwerp al, rekening wordt gehouden met de privacy van de melder. Daarom wordt er op dit moment gewerkt aan een Data Protection Impact Assessment (DPIA) om de privacy risico’s te bepalen en een Project Start Architecture (PSA) om in kaart te brengen wat de aanpassing en impact gaat zijn op de bestaande organisatie, de processen, de informatievoorziening en de technische infrastructuur.
Samenvattend gaat het om een voorziening die robuust, veilig en breed toepasbaar moet zijn. Dit vraagt om een gedegen en zorgvuldige voorbereiding op dit dossier en dat vergt tijd. In de Kamerbrief van 15 juni jl.3 heb ik een stand van zaken over de huidige voortgang gegeven.
Kunt u aangeven wat u in het kader van de digitale meldplicht verwacht van de kant van de clubs en de KNVB? Wat kan u hieraan bijdragen?
Zoals uiteengezet onder vraag 4, is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de bvo’s. De (digitale) meldplicht is een complementaire maatregel die gezagsdragers kunnen opleggen ter bescherming van de openbare orde. De digitale meldplicht is geen alternatief voor een goede veiligheidsorganisatie en goed toegangsbeleid van een bvo. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.4, hebben we met de partners afspraken, die we nu intensiveren, om ongeregeldheden bij voetbalwedstrijden te voorkomen. Het capaciteits- en kwaliteitsniveau van de beveiliging en stewards van bvo’s en het toezien op de gemaakte afspraken hierover, is onderdeel hiervan.
Van bvo’s en de KNVB wordt verwacht dat personen die zich misdragen worden geïdentificeerd en er dossiers worden opgemaakt om maatregelen zoals stadionverboden en boetes op te leggen, maar ook bestuursrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen. Ik ondersteun de bvo’s en de KNVB hierin met de financiering van de Landelijke Taskforce ondersteuning bij voetbalincidenten (hierna: Landelijke Taskforce). De Landelijke Taskforce ondersteunt bvo’s bij het uitlezen van camerabeelden om personen te identificeren en het opmaken van dossiers.
Bent u bereid te kijken hoe de ketensamenwerking op lokaal niveau tussen partijen, supporters en clubs kan worden versterkt, om tot een betere uitsluiting van relschoppers bij voetbalwedstrijden te komen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de recente ongeregeldheden heb ik hiernaar gekeken. Op 15 juni jl. heb ik in een brief aan uw Kamer aangegeven dat ik constateer dat er genoeg mogelijkheden zijn om straffen uit te delen aan supporters die zich misdragen, maar dat resultaten achterblijven. Daarom zijn met de partners aanvullende afspraken gemaakt die in aanloop naar het nieuwe seizoen worden uitgewerkt. Dit is verder uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.5
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de KNVB over hoe de veiligheid tijdens wedstrijden verder versterkt kan worden?
Mijn departement is doorlopend in gesprek met de KNVB. Voor de afspraken die zijn gemaakt verwijs ik u naar vraag 10.
Bent u bekend met het programma Hooligans in beeld? Kunt u aangegeven of dit programma nog steeds in de praktijk wordt ingezet?
Hooligans in Beeld is een project wat ruim 10 jaar geleden gedraaid heeft als integrale persoonsgerichte aanpak van hooligans. De kern van Hooligans in Beeld was dat toonaangevende ordeverstoorders rondom het voetbal op basis van informatie uit de anonimiteit worden gehaald en gericht werden aangepakt, waardoor de openbare ordeverstoringen door de groep(en) afnamen. De aanpak liep – afhankelijk van de kenmerken en achtergronden van de persoon – van preventie tot repressie. Het programma op zichzelf wordt niet meer ingezet, de persoonsgerichte aanpak van ordeverstoorders wel. Over de persoonsgerichte aanpak is een stand van zaken gegeven in de Kamerbrief van 15 juni jl.6
Bent u bereid te kijken naar de mogelijkheid van slimme camera’s in stadions om op die manier mensen met een stadionverbod die toch in het publiek staan te kunnen signaleren? Zo nee, waarom niet?
Om daders te vervolgen, maar ook om de persoonsgerichte aanpak te laten slagen, is het van cruciaal belang om daders te identificeren. Zoals gezegd draagt de Landelijke Taskforce eraan bij om optimaal gebruik te maken van camera’s. Voor een lik-op-stuk aanpak is bij het opsporen van daders niet alleen het juiste gebruik maar ook de kwaliteit van de camera’s van belang. Kwalitatief goede camera’s in en rond het stadion leveren een belangrijke bijdrage aan identificatie en vervolging. De KNVB werkt daarom aan een aangepaste licentie-eis met betrekking tot camera’s, waardoor het verplicht wordt om twee camera’s op het uitvak en het harde kern-vak te hebben. Deze wordt ter stemming voorgelegd in de Algemene Vergadering Betaald Voetbal eind juni en zal bij akkoord ingaan vanaf seizoen 22/23.
Daarnaast is in het kader van Ons Voetbal is Van Iedereen, de gezamenlijke aanpak van racisme en discriminatie van de rijksoverheid en het voetbal, door het Ministerie van VWS een wedstrijd, de Challenge (Slimme) Technologie, uitgeschreven. Hiermee wordt de markt uitgedaagd om met concrete oplossingen te komen om spreekkoren in het voetbalstadion te kunnen vastleggen. Bvo’s zullen hiermee beter gefaciliteerd worden om vast te kunnen leggen wat er precies wordt gezongen of geschreeuwd waardoor het wellicht eenvoudiger wordt om die personen die zich daadwerkelijk schuldig maken aan discriminerende of kwetsende spreekkoren aan te pakken. Nog dit jaar wordt in samenwerking met drie bvo’s de ontwikkelde technologie getoetst in een realistische (stadion)setting.
Slimme camera’s kunnen al dan niet met behulp van bovenstaande pilot ook worden ingezet om mensen te signaleren met een stadionverbod, mits binnen de kaders van de regelgeving betreffende inzet technologie.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om in en rondom stadions een verbod op gezichtsbedekkende kleding (zoals capuchons of sjaals voor de gezichten) in te stellen, om het daarmee lastiger te maken voor eventuele relschoppers om zich in anonimiteit te hullen?
Het zodanig bedekken van het gezicht is nu al niet toegestaan in de stadions en in de directe omgeving van het stadion (stadionterrein). Dit is opgenomen in de KNVB standaardvoorwaarden en de Richtlijn termijn stadionverbod. Voor het zodanig bedekken van het gezicht waardoor herkenning (deels) onmogelijk wordt gemaakt kan een landelijk stadionverbod van 18 maanden met een geldboete worden opgelegd. In de richtlijn voor nieuwe seizoen (2022/’23) wordt het mogelijk ook voor bezit en/of voorhanden hebben van maskeringen (zoals een bivakmuts) een stadionverbod op te kunnen leggen. Het is ook mogelijk om in een Algemene Plaatselijke Verordening regels over gezichtsbedekkende kleding op te nemen, bijvoorbeeld voor het gebied rondom een stadion.
Wat kunt u er verder nog aan bijdragen om ervoor te zorgen dat het bezoeken van voetbalwedstrijden weer een feestje wordt en de rotte appels beter worden aangepakt en worden geweerd uit de stadions?
Ik blijf mij samen met de vertegenwoordigers van de supporters, de KNVB, politie, OM en gemeenten inzetten voor veilig en gastvrij voetbal zodat alle liefhebbers met plezier een wedstrijd in het Nederlandse betaal voetbal kunnen bezoeken.
Hoe wij hier gezamenlijk aan bijdragen is verder uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.7 Uiteindelijk hebben we een gezamenlijk doel om personen die zich schuldig maken aan voetbalgerelateerd wangedrag buiten een stadion te houden. Zodat iedereen die wil genieten van een potje voetbal, dat ook met plezier in veiligheid kan doen.
Het eerste rapport van de VN-Mensenrechtenraad naar het geweld tussen Israël en Palestijnse terroristen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het eerste rapport van de onderzoekscommissie die binnen de VN-Mensenrechtenraad het geweld tussen Israël en Palestijnse terroristen onderzoekt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël in het rapport 157 keer wordt genoemd, en de terreurorganisaties Hamas en Islamic Jihad, drie respectievelijk nul keer?
Het is belangrijk dat in het rapport recht wordt gedaan aan alle relevante ontwikkelingen en alle daarbij betrokken partijen. Disproportionele aandacht voor een partij is onwenselijk.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël inmiddels 99 keer veroordeeld is door de VN-Mensenrechtenraad, waar landen als China, Pakistan en Turkije nooit zijn veroordeeld?2
Conform de motie-Van der Staaij c.s. (21 501-02, nrs. 2367 en 2374) spreekt Nederland zich uit tegen disproportionele aandacht jegens Israël in VN-gremia. Om die reden heeft Nederland zich ook onthouden van stemming over oprichting van de Commission of Inquiry en zorg uitgesproken over het brede mandaat van deze onderzoekscommissie.
Het kabinet is van mening dat de VN-Mensenrechtenraad een geschikt platform is om mogelijke schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht te bespreken, ongeacht waar ter wereld.
Vindt u het ook compleet belachelijk dat het vandaag gepubliceerde (eerste) onderzoek geleid wordt door een notoire Israël-basher, mevr. Navi Pillay, die kritiek op de eenzijdige Israël obsessie van de Mensenrechtenraad eerder wegzette als «propaganda»?3
Zoals ook toegelicht in Kamervragen van de leden Van der Staaij en Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 558) zijn de commissieleden conform het mandaat van de onderzoekscommissie benoemd. Dit doet de voorzitter van de Mensenrechtenraad, waarbij zorg gedragen wordt voor het waarborgen van de onpartijdigheid, objectiviteit en kunde van de leden. Nederland heeft geen invloed op het benoemen van individuele leden en vertrouwt op de professionaliteit van de voorzitter van de Mensenrechtenraad.
Gaat Nederland als lid van de VN-Mensenrechtenraad het onderzoeksrapport tot de grond toe afbranden en veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft tijdens deze sessie van de VN-Mensenrechtenraad opnieuw de zorgen over het brede mandaat uitgesproken in een gezamenlijke verklaring met de VS, en in een verklaring van de EU.
Het kabinet zal zich blijven uitspreken tegen eenzijdige anti-Israëlische standpunten, conform de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374). Dat laat onverlet dat er ruimte moet zijn voor gerechtvaardigde kritiek op zowel het optreden van lidstaten als op onderzoeksrapporten (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 558).
Bent u bereid zich in te zetten om de zogeheten Commission of Inquiry (COI), die het onderzoek heeft verricht, op te doeken voordat deze commissie nog meer prutswerk levert?
Het mandaat van de Commision of Inquiry heeft een permanent karakter. Nederland heeft zich aangesloten bij een gezamenlijke verklaring van de VS tijdens de 50e sessie van de VN Mensenrechtenraad. Daarin is kritiek geuit op het mandaat van de Commission of Inquiry en de disproportionele aandacht voor Israël in VN-gremia.
Deelt u de mening dat de COI nooit opgezet had mogen worden gezien de vele internationaalrechtelijke bezwaren die ertegen bestonden?
Nederland heeft zich aangesloten bij een gezamenlijke verklaring van de VS tijdens de 50e sessie van de VN Mensenrechtenraad. Daarin is kritiek geuit op het mandaat van de Commission of Inquiry en de disproportionele aandacht voor Israël in VN-gremia. Het mandaat van de Commision of Inquiry omvat gedragingen van alle partijen en heeft een permanent karakter. De breedte van dit mandaat acht Nederland problematisch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3437). Het aansluiten bij de verklaringen van de VS en de EU-past bij de eerdere positie van Nederland om zich te onthouden van stemming over de instelling de Commission of Inquiry.
Wilt u zich tijdens de 50e sessie van de VN-Mensenrechtenraad onthouden van elke vorm van steun voor dit eenzijdige flutonderzoek?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te pleiten vóór het opheffen van de COI? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid te pleiten voor het inperken van het budget en het mandaat van de COI?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u tijdens de komende sessie van de Mensenrechtenraad dusdanig stemmen dat het straks in ieder geval niet aan Nederland ligt dat Israël voor een 100e keer veroordeeld gaat worden? Zo nee, waarom blijft u dan meewerken aan dit theater?
Tijdens de 50e sessie van de Mensenrechtenraad is de Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and Israel niet in stemming gebracht. Het eerste rapport van deze onderzoekscommissie is gepresenteerd tijdens een interactieve dialoog. Nederland heeft hierop gereageerd door een gezamenlijke verklaring geïnitieerd door de VS te steunen waarin kritiek op het mandaat van de commissie naar voren is gebracht. Dit heeft Nederland tevens in een EU-verklaring gedaan. Zie antwoord op vragen 6, 7, 8 en 9.
Kunt u deze vragen nog voor het commissiedebat «Hoofdlijnen beleid Ministerie van Buitenlandse Zaken» d.d. 14 juni 2022 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet haalbaar gebleken.
De uitspraak van de ombudsman van de publieke omroepen dat de omroep Ongehoord Nederland in publicaties de Journalistieke Code van de NPO heeft geschonden |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat kan de NPO ondernemen, nu de Ombudsman van de NPO oordeelt dat ON nepnieuws verspreidt en bijdraagt aan discriminatie, op een manier die niets met journalistiek heeft te maken?1
Zie het antwoord op vraag 8 tot en met 11.
In hoeverre past dit soort berichtgeving binnen de publieke mediaopdracht van de publieke omroepen, zoals de wet deze formuleert?
Zie het antwoord op vraag 10.
Bestaat een risico dat dit rapport zomaar gaat verdwijnen in een la? Zo nee, welke consequenties verbindt u aan dit ongekend harde oordeel?
De NPO is nu eerst aan zet om op basis van het rapport een oordeel te vormen. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11.
Het monitoren van zedendelinquenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Advocaat: verdachte in zaak-Gino eerder veroordeeld voor misbruik»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het te vaak voorkomt dat zedendelinquenten te vaak opnieuw over schreef gaan?
Zedenmisdrijven hebben veel impact op de slachtoffers en de maatschappij. Daarom werkt de gehele strafrechtketen samen om herhaling van misdrijven, en daarmee (nieuw) slachtofferschap, zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat is er gedaan met de conclusies van het onderzoek Van de Bunt, Holvast en Plaisier uit 2011 dat concludeerde dat het toezicht op zedendelinquenten verbeterd kan worden? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
De samenwerking tussen reclassering en politie was in de jaren dat het rapport van Van de Bunt, Holvast & Plaisier (2011) werd opgesteld minder structureel en intensief, dan in de huidige tijd. Dit rapport was één van de aanleidingen voor reclassering, Openbaar Ministerie en politie om de samenwerking in het toezicht op zedendelinquenten met een hoog recidiverisico te verbeteren.
In 2015 startte een pilot ter voorbereiding op de Wet langdurig toezicht (Wlt).2 Het doel van de pilot was om vast te stellen wat nodig was voor de optimale samenwerking bij verdachten of veroordeelden, waarbij een hoog risico op recidive werd ingeschat.
De opbrengsten van de pilot hebben in 2018 geresulteerd in samenwerkingsconvenanten tussen reclassering, Openbaar Ministerie en politie in het kader van ketensamenwerking bij zedenzaken, waarbij tevens ruimte is voor het bieden van maatwerk. Onder andere het werken met vaste contactpersonen per organisatie, waarbij risicofactoren en andere relevante aandachtspunten tussen politie en reclassering gedeeld werden, bleek bij te dragen aan effectiever toezicht houden.
Wat zijn de ontwikkelingen van het monitoren van zedendelinquenten nadat in 2018 het startpunt van intensievere samenwerking met de reclassering en openbaar ministerie werd gegeven? Is teruggekeken op leerpunten en ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de groep zedendelinquenten, waarvan daadwerkelijk recidive is te verwachten, groter is dan de groep met toezichtmaatregelen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Of er toezichtmaatregelen en/of behandeling wordt opgelegd, is afhankelijk van het vastgestelde recidiverisico. Wanneer dat risico substantieel is, is het gebruikelijk om toezicht en/of behandeling te adviseren. De rechter besluit vervolgens of hij dit daadwerkelijk oplegt. Ik zet hieronder de werkwijze uiteen.
Als iemand verdacht wordt van een strafbaar feit, kan het OM de reclassering en/of het NIFP de opdracht geven een adviesrapport op te stellen. De reclassering en het NIFP maken op basis van wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten een inschatting van het risico op herhaling van delictgedrag. Indien een gemiddeld of hoog risico wordt ingeschat of als er een andere aanleiding is voor de inzet van bijvoorbeeld behandeling of begeleiding om het risico te verminderen, dan zal hierover worden geadviseerd.
Bij zedenverdachten wordt vaak het meewerken aan een (ambulante) behandeling bij een forensische zorginstelling geadviseerd als bijzondere voorwaarde of als onderdeel van een maatregel. In het geval er een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een Tbs-maatregel wordt opgelegd, kan ook een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM)3 worden opgelegd. Deze maatregel maakt langdurig toezicht op de veroordeelde mogelijk.
Een laag risico op herhaling of andere persoonlijke omstandigheden van de verdachte kunnen reden zijn om weinig of geen interventies in te zetten. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat zware en ingrijpende interventies een averechts effect kunnen hebben bij laagrisico delinquenten.4
Het OM kan in de strafeis het advies van de reclassering of het NIFP volgen. De rechter beslist welke straf, maatregel of voorwaarden worden opgelegd.
Bij hoeveel procent van de zedendelinquenten worden bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, een verplichting tot behandeling door een zorginstelling of een verbod contact te leggen met bepaalde personen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Op basis van beschikbare informatie van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat in 2021 door de rechter in eerste aanleg 931 zedenzaken bewezen zijn verklaard5. Hiervan werd in 917 zaken een straf opgelegd en in 14 zaken werd geen straf opgelegd. In de zaken waarin een straf werd opgelegd, werden in 405 zaken ook een of meerdere bijzondere voorwaarden opgelegd bij een voorwaardelijke straf of als onderdeel van een zelfstandige maatregel. In 54 zaken werd enige vorm van TBS opgelegd en in 6 zaken een PIJ-maatregel.
De straf of maatregel wordt opgelegd voor de gehele zaak. Er zijn echter zaken waarin meerdere feiten bewezen zijn verklaard. In die gevallen kan de strafoplegging mede voor andere feiten zijn dan enkel zedenfeiten.
Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, kunnen bijzondere voorwaarden ook worden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Hoe is de politiële toezichttaak op zedendelinquenten geborgd waarbij u duidelijkheid schept over de uitvoering door de betrokken politiemensen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Uitsluitend in het geval van bijzondere voorwaarden strekkend tot vrijheidsbeperking, zoals contactverboden, locatiegeboden en -verboden, en verboden om Nederland te verlaten kan de politie een rol vervullen. De politie kan bijvoorbeeld handhavend optreden indien de justitiabele zich niet aan de opgelegde maatregel(en) houdt. De rol van de politie in deze is primair reactief. Indien er een meldplicht is bij de reclassering of gecertificeerde instelling (jeugdreclassering), kan de politie in individuele gevallen hierbij actieve ondersteuning bieden. Denk hierbij aan het afleggen van een huisbezoek aan de justitiabele, waarbij risicosignalen worden gedeeld met de reclassering.
Instanties en organisaties die betrokken zijn bij het toezicht op zedendaders voelen een grote verantwoordelijkheid om het proces van terugkeer van deze personen in de samenleving op veilige en verantwoorde wijze te laten verlopen. Ter bevordering van de samenwerking en het terugdringen van de recidive is wet- en regelgeving (o.a. de Wet langdurig toezicht) ontwikkeld en zijn diverse ketenafspraken gemaakt tussen het OM, de politie en de reclassering. Deze ketenafspraken maken voor de betrokken partijen duidelijk wat hun rol en verantwoordelijkheid is binnen de re-integratie van zedendaders in de maatschappij en wat men van elkaar kan verwachten.
In 2018 is een landelijk ketenoverleg zeden ingericht en de regionale ketensamenwerking zedenzaken geïmplementeerd. Ook hebben het OM, de politie en de reclassering in elke regio een contactfunctionaris die het proces van terugkeer, toezicht en samenwerking binnen toezicht coördineert. Daarnaast is in iedere regio een periodiek casus-gestuurd ketenoverleg georganiseerd.
Hoe is de samenwerking tussen de betrokken instanties inzake het monitoren van zedendelinquenten? Is het voor de reclassering duidelijk wat zij van de politie mag verwachten en vice versa? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven mede in het licht dat binnen de politie werd getwijfeld of het monitoren van zedendelinquenten wel een primaire politietaak is?
Zie antwoord vraag 7.
De Bilderberg-conferentie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Willem-Alexander met Rutte en Hoekstra bij Bilderberg-conferentie»1 en het wel «zeer openhartige» optreden van de Minister-President over deze bijeenkomst2?
Ja.
Klopt het dat de Koning, de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken naar Washington zijn afgereisd voor de 68e editie van de Bilderberg-conferentie? Zo ja, met welk mandaat zijn zij naar Washington gevlogen?
Ja. De uitnodigingen zijn verstuurd aan de Minister-President van Nederland, de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland en Zijne Majesteit de Koning.
Wat is er op de Bilderberg-conferentie besproken? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid van Houwelingen vallen de besprekingen tijdens de conferentie onder de Chatham House Rules om zo een open uitwisseling van ideeën en meningen te bevorderen. Door deel te nemen heb ik dat aanvaard.
Welke beslissingen zijn er op de Bilderberg-conferentie genomen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie het antwoord op vraag 3. Op de Bilderberg-conferentie worden geen besluiten genomen.
Heeft de Nederlandse belastingbetaler meebetaald aan de trip van de Nederlandse delegatie? Kunt u in uw beantwoording een totaal kostenplaatje van uw geheimzinnige reis opnemen?
De kosten voor reis- en/of verblijf komen voor leden van de regering voor Rijksrekening. De totale kosten van mijn deelname betroffen € 8.837,99. Deze kosten vormen ook onderdeel van de regeling «Openbaarmaking Bestuurskosten» en worden altijd openbaar gemaakt.
Op welke wijze heeft de Nederlandse kiezer invloed bij deze ondemocratische politieke bijeenkomst? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
De kiezer heeft de leden van de Tweede Kamer gekozen. De leden van de Tweede Kamer mandateren de leden van het kabinet, om ze vervolgens ook ter verantwoording te kunnen roepen.
Deelt u de mening dat het niet meer van deze tijd is dat een klein groepje welgestelden uit het bedrijfsleven, politiek, wetenschap, media en de financiële wereld over ons denkt te kunnen beslissen? Zo neen, waarom niet?
Ik herken mij niet in het door u geschetste beeld van deze conferentie.
Heeft u de bereidheid om volledige transparantie te verschaffen over de Bilderberg-conferentie? Zo neen, dan de klemmende oproep om geen Nederlandse delegaties af te vaardigen.
Zie het antwoord op vraag 3.
Het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat veel Kamervragen in onze (lange lijst) met (vervolg)vragen over het World Economic Forum (WEF) niet beantwoord zijn1? Indien u dit erkent, waarom is dit het geval? En bent u in dat geval bereid de Kamer alsnog een volledige beantwoording van de vragen te doen toekomen?
Ik heb alle 105 vragen die u hebt gesteld beantwoord in mijn brief van 25 april 2022.
Indien u dit niet erkent, waar kunnen we dan (bijvoorbeeld…) de beantwoording vinden van de laatste zes deelvragen van het eerste vragenblok?
De beantwoording van uw vragen over het overleg tussen het WEF en Nederlandse ambtenaren ter voorbereiding van de jaarvergadering van het WEF treft u aan in de laatste zin van het antwoord: «Tenslotte is van belang op te merken dat het WEF een platform biedt voor de sessies rond de jaarvergadering, en dat er over de inhoud van de sessies niet met het WEF wordt overlegd.»
Kunt u deze zes deelvragen, die we hieronder weer zullen stellen, (wederom of alsnog) afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wie nam(en) er van WEF-zijde deel aan dit vooroverleg?
De initiatiefnemers van de bijeenkomsten die gedurende de jaarvergadering worden georganiseerd nemen het voortouw bij het overleg over de inzet van bewindspersonen bij deze events. Uit privacy-overwegingen geven we de namen van deze personen niet.
Kunt u de «special agenda» die de uitkomst is van dat overleg tussen ambtenaren en het WEF met de Kamer delen? Zo ja, kunt u dan alle documentatie betreffende die nauwe samenwerking tussen Nederlandse ambtenaren en het WEF ter voorbereiding van deze bijeenkomst met de Kamer delen?
De special agenda is geen uitkomst van een overleg tussen ambtenaren en het WEF, maar is een voorstel van een medewerker van het WEF en bevat een reeks suggesties voor events die voor een specifieke bewindspersoon interessant kunnen zijn. Mede op basis hiervan wordt het programma voor de desbetreffende bewindspersoon opgesteld.
Deze special agenda kan uit privacyoverwegingen niet worden gedeeld. De reden hiervoor is dat deze reeks suggesties grotendeels bestaat uit namen van voorgestelde deelnemers.
Dat geldt ook voor de documentatie van de samenwerking tussen Nederlandse ambtenaren en het WEF.
Indien u dat niet kunt, waarom niet?
Daarbij geven privacyoverwegingen de doorslag.
Heeft deze nauwe samenwerking inderdaad plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat houdt die nauwe samenwerking precies in?
Nederlandse ambtenaren hebben medewerkers van het WEF benaderd over vragen met betrekking tot het programma van de jaarvergadering.
Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden over specifieke events waaraan bewindspersonen deelnamen.
Indien u de bovenstaande zes vragen niet volledig en afzonderlijk heeft beantwoord, erkent u hiermee impliciet dat deze Kamervragen dus inderdaad in eerste instantie (zie vraag 1) niet zijn en bovendien ook niet zullen worden beantwoord door de regering? Kunt u hiervoor een reden aan de Kamer geven?
Nee.
Tot slot, er wordt in het antwoord op vraag 90 verwezen naar een «readout» die naar de Kamer zou worden gestuurd maar die de Kamer nog steeds niet heeft ontvangen: wanneer ontvangt de Kamer deze readout?
In reactie op mijn vraag aan het WEF of er bezwaar is tegen openbaarmaking van deze readout heeft het WEF aangegeven dat het daartegen bezwaren heeft. Om die reden zal dit document dan ook niet worden toegestuurd.
En als de Kamer deze readout niet toegestuurd krijgt, wat is hiervoor de reden?
Het WEF wil een platform zijn voor de uitwisseling van ideeën tussen wetenschappers, politici en vertegenwoordigers van bedrijven en NGO’s, met het oog op het helpen aanpakken van wereldwijde problemen. Discussies hebben daarom vaak een vertrouwelijk karakter. Een veilige omgeving, waarin met enige discretie wordt omgegaan met wat iedereen precies zegt, is nodig om dit platform optimaal te laten functioneren. Het openbaar maken van readouts en andere documenten is in strijd met dit uitgangspunt.
Kunt u de bovenstaande twaalf vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het jaarverslag van de AIVD |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het jaarverslag 2021 van de AIVD?1
Ja.
Erkent u dat de AIVD «rechts-extremisme» en «rechts terrorisme» in het jaarverslag 2021 een (veel) grotere bedreiging vindt voor de rechtsorde dan «links-extremisme»? Indien dat niet het geval is, waarom besteedt de AIVD hier in het jaarverslag ongeveer vijf keer meer aandacht aan in vergelijking met «links-extremisme»? En waarom heeft de AIVD het in de alineakoppen dan over «meer aanhangers rechts-extremisme» en «groeiend probleem rechts terrorisme» terwijl er nergens wordt gesproken over «groeiend links-extremisme»?
Alle vormen van extremisme zijn een potentiele bedreiging voor onze democratische rechtsorde. Door het gebruik van zowel gewelddadige als niet-gewelddadige middelen kan extremistisch gedachtegoed worden aangejaagd en/of verspreid. Een dergelijke groei van extremistisch gedachtegoed is zorgwekkend, aangezien het actief nastreven en/of ondersteunen van diepingrijpende veranderingen een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) onze democratische rechtsorde.
De AIVD heeft het afgelopen jaar een groei waargenomen van het rechts-extremisme in Nederland. Ook ziet de AIVD vanuit de stroming van het accelerationisme een dreiging voortkomen van terroristisch geweld. De AIVD heeft in 2021 eenzelfde groei of ontwikkeling niet waargenomen binnen het links-extremisme.
Bent u, net zoals de AIVD, van mening dat «rechts-extremisme» een grotere bedreiging is voor onze veiligheid dan «links-extremisme»? Indien dit niet het geval is, waarom niet. Bent u bereid hierover met de AIVD in gesprek te gaan?
De AIVD doet onderzoek naar alle vormen van extremisme. Rechts-extremisme is geen grotere bedreiging dan links-extremisme, maar op dit moment gaat er door de genoemde ontwikkelingen een dreiging uit van rechts-extremisme. Volgens de AIVD is er in 2021 een groei zichtbaar van rechts-extremisme.
Binnen rechts-extremistische kringen wordt (online) taalgebruik agressiever en opruiender, wordt door sommigen terroristisch geweld toegejuicht en heerst er in deze kringen een grote fascinatie voor vuurwapens. De combinatie van een fascinatie voor wapens en opruiend taalgebruik is zorgwekkend voor de groeiende groep (kwetsbare) personen die in aanraking komen met gewelddadig rechts-extremistisch gedachtegoed.
Binnen de linkse actiescene zag de AIVD activiteiten die ernstig, hinderlijk of heftig waren, maar niet vaak van extremistische aard. De AIVD onderzoekt links-extremisme vanwege de risico’s die uit kunnen gaan van dit extremisme en daarom is dienst ook waakzaam voor radicalisering binnen deze scene.
Erkent u dat de grote gewelddadige politieke aanslagen van de afgelopen decennia in ons land, zoals de aanslag op de Centrumdemocraten in 1986 waarbij de vriendin van Janmaat haar been verloor, de aanslag die de woning van Aad Kosto in 1991 grotendeels verwoestte en de brute moord op Pim Fortuyn, twintig jaar geleden, niet zijn verricht door «extreemrechts» maar juist kwamen vanuit de «extreemlinkse» kant van het politieke spectrum? Zo nee, waarom niet?
Iedere vorm van gewelddadig extremisme veroordeel ik in de meest sterke bewoordingen.
Kunt u drie voorbeelden geven van vergelijkbaar gewelddadige politieke aanslagen in Nederland verricht door «extreemrechts»? Zo ja, wat zijn deze voorbeelden? Indien dit niet het geval is, waarom is de AIVD dan zo geobsedeerd door «extreemrechts» terwijl het politieke geweld tot nu toe overduidelijk en vrijwel uitsluitend vanuit de «extreemlinkse» hoek afkomstig is?
De AIVD heeft zorgen over het accelerationistisch gedachtegoed en de online
verspreiding hiervan. Dit gedachtegoed heeft wereldwijd al geleid tot terroristisch geweld. In Nederland heeft dit in 2021 niet geleid tot terroristisch geweld. Wel zijn er, zoals vermeld in het Jaarverslag, in 2021 door de AIVD zes ambtsberichten verzonden over accelerationisten, op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie konden optreden. Naar aanleiding van een ambtsbericht van de AIVD zijn in december 2021 twee Nederlanders veroordeeld voor opruiing tot een terroristisch misdrijf, en voor deelname aan de rechts-extremistische en terroristische organisatie «The Base».
In het jaarverslag van de AIVD wordt gesproken over «anti-overheidsextremisten» en «anti-overheidsactivisten», wanneer is iemand volgens u een «anti-overheidsactivist» of «anti-overheidsextremist»? Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking is (inmiddels) bij benadering «anti-overheidsactivist» of «anti-overheidsextremist»? Zijn «anti-overheidsactivisten» of «anti-overheidsextremisten» volgens u een gevaar voor de rechtsstaat? Zo ja, waarom?
Activisme vindt plaats binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Activisten die radicaliseren tot extremisten kunnen bij de AIVD in beeld komen. Extremisme vormt een bedreiging voor de democratische rechtsorde. Extremisme is het actief nastreven en/of het ondersteunen van diepingrijpende veranderingen in de samenleving die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde, eventueel door middel van het hanteren van ondemocratische methoden die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde.
Hierbij kunnen niet-gewelddadige extremistische middelen zijn: systematisch
haatzaaien, verspreiden van angst, verspreiden van desinformatie, demoniseren en intimideren. Gewelddadige extremistische middelen kunnen zijn: geweldplegingen, mishandelingen of ernstiger vormen van geweld. De AIVD houdt geen percentages bij van anti-overheidsactivisten en -extremisten binnen de Nederlandse bevolking.
Er wordt op pagina 4 van het jaarverslag gesproken over «complottheorieën van anti-overheidsextremisten», kunt u een paar voorbeelden van dergelijke «complottheorieën» geven?
De AIVD verstaat onder een complottheorie een onbewezen verklaring voor bepaalde gebeurtenissen, situaties en ontwikkelingen in de wereld, welke wordt voorgesteld als het doelbewuste resultaat van een samenzwering van een groep mensen met kwade bedoelingen.
De AIVD doet in het openbaar geen uitspraken over specifieke complottheorieën.
Op pagina 8 van het jaarverslag wordt gesproken over «aansprekende complotdenkers en critici van onder meer het coronabeleid van de regering, met eigen mediakanalen», kunt u een aantal voorbeelden geven van deze «aansprekende complotdenkers» en hun «eigen mediakanalen»? Zo nee, waarom niet?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Op pagina 8 staat dat anti-overheidsextremisten structureel desinformatie en verhalen verspreiden «waarvan ze vaak weten dat die niet kloppen», kunt u hier een paar voorbeelden van geven? En kunt u heel nauwkeurig en precies de bewijsvoering geven op basis waarvan blijkbaar geconcludeerd wordt dat er door deze «anti-overheidsextremisten» bewust en ter kwade trouw leugens worden verspreid? Zo nee, waarom niet?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Als deze voorbeelden en/of het bewijs van kwader trouw door de AIVD en u niet geleverd kunnen worden, mogen we dan concluderen dat dit een onbewezen «complottheorie» van de veiligheidsdienst en de staat zelf is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De AIVD heeft als wettelijke taak om de democratische rechtsorde en nationale veiligheid te beschermen. De AIVD doet dit door onderzoek te verrichten naar personen en organisaties waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD voert onderzoek uit op een divers aantal terreinen, zoals cyberdreiging, spionage en heimelijke beïnvloeding, contraproliferatie en economische veiligheid. Naast deze internationale dreigingen en de daarmee gepaard gaande politieke veiligheidsbelangen, verricht de AIVD op nationaal niveau onderzoek naar onder meer extremisme, terrorisme en radicale groeperingen. Bij de uitvoering van deze taak zet de AIVD verschillende bevoegdheden in om achter de intenties van personen en organisaties te komen. Inlichtingen kunnen worden verstrekt door de AIVD aan afnemers om hen tijdig van relevante informatie en kennis te voorzien over dreigingen, risico’s en ontwikkelingen.
Dit gebeurt via een inlichtingenbericht of en inlichtingenanalyse. Daarnaast brengt de AIVD ook ambtsberichten uit aan personen en instanties die bevoegd zijn naar aanleiding van de verstrekte gegevens maatregelen te treffen tegen bepaalde personen of instanties. Ambtsberichten zijn (doorgaans) niet staatsgeheim gerubriceerd, zodat zij in het verdere proces buiten het inlichtingendomein kunnen worden gebruikt.
De samenleving mag erop vertrouwen dat de AIVD waakt over de nationale veiligheid van Nederland. Daarbij hoort dat er een openbaar jaarverslag wordt gemaakt van wat de AIVD heeft onderzocht om op bovenstaande terreinen de nationale belangen te beschermen en daarmee te waken over de nationale veiligheid.
Op pagina 9 wordt gesteld dat «het zo gewoon wordt om vijandig te denken over politici, wetenschappers, journalisten, politie, rechters en mensen die anders denken», kunt u daar een paar voorbeelden van geven?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Tot slot, als iemand zou schrijven of zeggen dat hij graag «een arts op zijn vestje spuugt», is dat voor u een voorbeeld van «vijandig denken»? Zo nee, waarom niet?
De woorden uit uw vraag laat ik voor rekening van degene die ze uitspreekt.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De behandeling van een klokkenluider door een topambtenaar bij het ministerie van OCW |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het BNR nieuwsbericht «Topambtenaar zet klokkenluider NPO in de kou, Kamerleden willen opheldering»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van inhoud van de podcast Koster en van Dijk «NPO klokkenluider valt in doofpot» van BNR?2
Ja.
Klopt het dat er in 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen een klokkenluider die «misstanden» bij de NPO heeft gemeld en de secretaris-generaal van OCW?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de Auditdienst Rijk (hierna: ADR) onderzoek gedaan, zoals aangekondigd in de brief van de Minister van OCW van 16 juni 2022.3 Op de uitkomsten van dit onderzoek wens ik derhalve nog niet vooruit te lopen.
Is het juist dat dit gesprek plaatsvond op verzoek van toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, Arie Slob?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de klokkenluider door twee Kamerleden van VVD en CDA was doorverwezen naar de Minister?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak komt het voor dat klokkenluiders op deze wijze bij een Minister onder de aandacht worden gebracht?
Het komt op incidentele basis voor dat Kamerleden klokkenluiders onder de aandacht van een Minister brengen. Zo heeft de heer Omtzigt tijdens het commissiedebat van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 21 april jl. de zaak van de heer Kitchen onder de aandacht gebracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.4 Voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mevrouw Guusje ter Horst, heeft verder in het verleden op verzoek van een Kamerlid bij enkele bekende klokkenluiderskwesties actief geïntervenieerd.5 Als een klokkenluiderszaak onder de aandacht wordt gebracht van een Minister, wordt een andere weg doorlopen dan de Wet Huis voor klokkenluiders voorschrijft. Het uitgangspunt is dat een melder eerst intern een melding doet bij zijn werkgever. De werkgever moet op schriftelijke of elektronische wijze informatie verstrekken over de interne meldprocedure en daarbij ook informatie verstrekken over de omstandigheden waaronder een vermoeden van een misstand buiten de organisatie kan worden gemeld. Dat kan bijvoorbeeld bij een bevoegde autoriteit zoals een inspectie of bij het Huis voor klokkenluiders. Kamerleden en ministers zijn volgens de Wet Huis voor klokkenluiders geen extern meldpunt en meldingen komen hier niet op een gesystematiseerde wijze binnen. Derhalve vindt er geen systematische registratie plaats hoe vaak het voorkomt dat Kamerleden klokkenluiderszaken onder de aandacht brengen bij een Minister. Om die reden kan ik niet aangeven hoe vaak dit voorkomt.
Is het juist dat de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de Kamerleden persoonlijk garanties heeft gegeven voor de bescherming van de identiteit van de klokkenluider en de inhoud van de betreffende melding?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3.
Was de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media ten tijde van het gesprek met de klokkenluider op de hoogte van het feit dat de betreffende topambtenaar «innig bevriend» was – zij sliepen volgens de mediaberichten in 2021 samen in een hotelkamer – met de toenmalige voorzitter van het bestuur van de NPO, mevrouw Shula Rijxman? Zo ja, sinds wanneer was hij op de hoogte van deze vriendschap?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het passend dat een melder van een misstand bij een mediaorganisatie wordt doorverwezen naar een topambtenaar die privé banden onderhoudt met de voorzitter van de NPO, waar – volgens de Klokkenluider in de podcast – de melding mede op betrekking had?
Klopt het dat bijna alle bazen van mediaorganisaties (tot aan John de Mol toe) zijn opgeroepen om zorgvuldig om te gaan met meldingen over misstanden binnen mediabedrijven? Hoe beoordeelt u in dat verband de wijze waarop de topambtenaar is omgegaan met de betrokken klokkenluider, die na geconfronteerd te zijn met de privérelatie tussen de topambtenaar en de voorzitter van de NPO, aan de podcastmakers heeft laten weten «ontdaan» te zijn en het gesprek nooit gevoerd te hebben, met de kennis vooraf van deze «vriendschap»?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u met mij van mening dat de topambtenaar haar privérelatie kenbaar had moeten maken aan zowel de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media als de klokkenluider?
Als er sprake is van een melding van een vermoeden van een misstand dient deze altijd uiterst serieus en zorgvuldig behandeld te worden. Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3.
Bent u met mij van mening dat de topambtenaar gezien de persoonlijke omstandigheden had moeten afzien van het gesprek met de klokkenluider?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3. Zoals gesteld door de Minister van OCW in zijn brief van 16 juni 2022, zal hij de Kamer verder informeren als het onderzoek is afgerond.
Nu dit kennelijk niet is gebeurd, kan de topambtenaar nog wel geloofwaardig functioneren nu het duidelijk is dat zij op een cruciaal punt van integriteit niet voldaan heeft aan datgene wat van een secretaris-generaal mag worden verwacht?
Zie antwoord vraag 12.
Wordt de melding van de klokkenluider over misstanden bij de NPO alsnog opgepakt en onderzocht? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Het koninklijk huis en het WEF Young Global Leader programma |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In uw antwoord op vraag 41 weigert u in te gaan op de rol van leden van het Koninklijk Huis en de Koninklijke Familie bij het World Economic Forum (WEF): is het u inmiddels bekend dat enkele leden daarvan zelfs deel uitmaakten van het Young Global Leader programma van het WEF2?
Ja.
Kunt u op eigen initiatief openheid verschaffen over welke leden van het Koninklijk Huis en de Koninklijke Familie aan dat programma deelnamen, ook voordat ze door huwelijk toetraden tot de koninklijke familie of het koninklijk huis?
Een overzicht van leden van The Forum of Young Global Leaders treft u aan op www.younggloballeaders.org.
Wat is de reden dat leden van het Koninklijk Huis en de Koninklijke Familie deelnemen (of deel hebben genomen) aan het Young Global Leader programma? Indien u deze reden niet kan geven, waarom kunt u dat niet?
Het Young Global Leader programma van het World Economic Forum is een netwerk van personen die betrokken zijn bij wetenschap, bedrijfsleven en politiek, met als doel om kennis te maken met elkaars inzichten en meningen. Deelname van het programma kan voor iedereen die werkt aan oplossingen voor wereldwijde vraagstukken interessant zijn, ook voor leden van het Koninklijk Huis en van de Koninklijke Familie.
Wie beslist welke leden van het Koninklijk Huis en de Koninklijke Familie door het WEF kunnen worden uitgenodigd voor het Young Global Leader programma of andere activiteiten en projecten van het WEF?
Dat beslist de organisatie van het WEF en The Forum of Young Global Leaders.
Vallen deze WEF-activiteiten van leden van het Koninklijk Huis of de Koninklijke Familie onder de verantwoordelijkheid van de premier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft de premier daarover nooit verantwoording hoeven afleggen in het parlement?
Zie Kamerstuk 32 791, nr. 3 HERDRUK van 15 oktober 2019, antwoord op de vragen 16 en 17: «De Minister-President heeft de algemene ministeriële verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis. De Minister van Buitenlandse Zaken is ministerieel verantwoordelijk voor de activiteiten van Koningin Máxima in het kader van haar VN-mandaat. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ministerieel verantwoordelijk voor de raakvlakken van het UNSGSA-mandaat met het BHOS-beleid.» Voor leden van de Koninklijke Familie, niet tevens lid van het Koninklijk Huis, geldt geen ministeriële verantwoordelijkheid als zodanig.
Kunt u aangeven of jonge leden van het Koninklijk Huis of de Koninklijke Familie in de komende jaren deel zullen gaan nemen aan het Young Global Leader programma? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie dan en wanneer?
Nee. Ik kan geen inzicht bieden in toekomstige deelname aan dit programma.
In antwoord op dezelfde vraag 4 beweert u dat Minister Hugo de Jonge nog nooit betrokken is geweest bij activiteiten van het WEF, maar uit de door u gerefereerde webpagina3 blijkt dat hij wel degelijk een rol bij het WEF moet hebben gehad, of vergissen we ons? Kunt u die rol toelichten of kunt u toelichten waarom hij op de webpagina is beland? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording op eerdere Kamervragen 10 en 12 van het lid Van Houwelingen (FvD) aan de Minister-President over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met het World Economic Forum naar aanleiding van antwoorden op eerdere vragen (ingezonden 12 augustus 2021) blijkt, is Minister De Jonge niet betrokken geweest bij activiteiten van het WEF. Hij wordt op de door u bedoelde website als Nederlandse Minister genoemd, zonder nadere specificatie van zijn verhouding met het WEF.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen
Ja.
Een klokkenluidersmelding bij de publieke omroep |
|
Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gang van zaken rond een klokkenluider bij de publieke omroep?1
Ja, ik ben bekend met de genoemde berichtgeving.
Bent u bekend met de Wet Huis voor klokkenluiders?2
Ja.
Was hier sprake van een klokkenluidersmelding en heeft de Minister de verwachting gewekt dat het als een klokkenluidersmelding behandeld zou worden?
Elke melding van een vermoeden van een misstand moet serieus en vertrouwelijk worden behandeld, ongeacht of de melding al dan niet op voorgeschreven wijze is gedaan. Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de Auditdienst Rijk (hierna: ADR) onderzoek gedaan, zoals aangekondigd in de brief van de Minister van OCW van 16 juni 2022.3 Op de uitkomsten van dit onderzoek wens ik derhalve nog niet vooruit te lopen. Zodra het onderzoek is afgerond, informeert de Minister van OCW uw Kamer hier verder over.
Kunt u de procedure, die van toepassing was op deze melding (van het ministerie of van de publieke omroep) aan de Kamer doen toekomen?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt, zoals door de Minister van OCW in zijn brief van 16 juni 2022 gemeld, onderzoek gedaan door de ADR. De Wet Huis voor klokkenluiders regelt, kortgezegd, dat een (voormalig) werknemer bij zijn of haar (voormalig) werkgever of het Huis voor klokkenluiders melding kan doen van een vermoeden van een misstand waarbij het maatschappelijk belang in het geding is. Als het gaat om een melding bij de publieke omroep, geldt Regeling A Melden vermoedens van misstanden van de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021.4 Als het gaat om het melden van vermoedens van misstanden binnen het Rijk, waaronder het Ministerie van OCW, is de procedure vastgelegd in hoofdstuk 13 en bijlage 12 van de CAO Rijk.5
Ook hier geldt dat los van of een wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd had dienen te worden, het gesprek met de betrokkene zorgvuldig en vertrouwelijk behandeld moet worden.
Kunt u met een tijdlijn aangeven hoe deze klokkenluidersmelding is behandeld en daarin in elke stap aangeven of de procedure gevolgd is?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3. Los van het wel of niet volgen van een meldprocedure dient de betrokkene er altijd van uit te kunnen gaan dat diens melding zorgvuldig en vertrouwelijk behandeld wordt.
Is de persoon bij wie de klokkenluider gevraagd werd het verhaal te vertellen een functionaris als bedoeld in artikel 2. Lid 2c van de Wet Huis voor klokkenluiders?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Had de functionaris, die het verhaal aanhoorde, zich niet beter ofwel van te voren ofwel tijdens het gesprek moeten verschonen en naar een andere persoon moeten verwijzen?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt onderzoek door de ADR gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Is het mogelijk om de inhoud van de melding alsnog op te pakken?
De betrokkene kan altijd conform de interne meldregeling van de NPO6 naar het Huis voor klokkenluiders als externe meldinstantie in gevallen waarin in redelijkheid niet van de melder kan worden gevraagd om dit intern te melden. Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Welke rechten heeft de klokkenluider, indien zijn melding niet volgens de procedure behandeld is en zijn klacht niet vertrouwelijk behandeld is?
Zoals gezegd kan betrokkene terecht bij het Huis voor klokkenluiders voor informatie en advies omtrent zijn rechten. Voor zover betrokkene onvrede heeft over de wijze waarop het ministerie zich heeft gedragen, heeft die het recht om een klacht bij het ministerie in te dienen. Die klacht dient afgehandeld te worden langs de lijnen van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien na afhandeling van de klacht de onvrede blijft bestaan, bestaat de mogelijkheid om de Nationale ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het ministerie zich jegens die persoon heeft gedragen.
Ik wens ook hier nogmaals te benadrukken, net als in de hiervoor genoemde brief van de Minister van OCW van 16 juni 2022, dat de deur altijd open staat voor een vervolggesprek mocht daar behoefte aan zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klokkenluidersmeldingen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en bij de publieke omroep zijn gedaan in de afgelopen twee jaar en hoe de meldingen zijn opgepakt?
Kunt u deze vragen één voor éen en binnen drie weken beantwoorden? En het liefst zo dat de uitkomst van de vragen betrokken kan worden bij de verdere behandeling van het voorliggende wetsvoorstel en de ingediende initiatiefnota over klokkenluiders?
Koningin Maxima en het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In uw antwoord op vraag 261 stelt u dat in de regel geen notulen worden gemaakt van bijeenkomsten van het World Economic Forum (WEF), maar uit de door u vrijgegeven correspondentie met het WEF blijkt dat dit wel degelijk het geval is: is het kabinet nu alsnog bereid om deze notulen van alle bijeenkomsten waaraan bewindspersonen of ambtenaren deelnamen vrij te geven? Zo nee, waarom niet?
Er worden in de regel geen notulen gemaakt van bijeenkomsten van het World Economic Forum. Wel zijn veel bijeenkomsten live gestreamd en terug te zien via Programme > World Economic Forum Annual Meeting | World Economic Forum (weforum.org).
In uw antwoord op vraag 33 beweert u dat er geen transcript is van het gesprek tussen de Koningin, de Minister-President en Minister Kaag met Klaus Schwab en zijn vrouw, ondanks het feit dat er sprake was van een gedachtewisseling over de thema’s van de jaarvergadering van de VN Speciale Gezant voor Inclusieve Financiering voor Ontwikkeling (UNSGSA): is er wellicht wel sprake van een agenda, notulen of andere notities? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u die dan delen? Zo nee, waarom wilt u dat niet?
Nee, er is geen sprake van een agenda, notulen of andere notities. Doel van het gesprek was een gedachtewisseling over de hoofdthema’s van de jaarvergadering van het WEF, niet het maken van afspraken.
Vindt u ook niet dat het Nederlandse volk recht heeft op openheid over gesprekken tussen de Minister-President, Minister Kaag en de Koningin met Klaus Schwab en zijn vrouw? Zo nee waarom niet?
In dit geval ging het om een gedachtewisseling over de hoofdthema’s van de jaarvergadering van het WEF, niet om het maken van afspraken. Vanwege de aard van het gesprek is hiervan geen verslag gemaakt.
Kan de Minister-President een lijst overleggen van alle personen die aan dit gesprek deelnamen? Zo nee, waarom niet?
Aan dit gesprek op 23 januari 2020 namen de Koningin, de Minister-President, de toenmalig Minister van Financiën, de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport, de toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en dhr. Schwab deel.
Waarom moet er überhaupt met Klaus Schwab en zijn vrouw over deze jaarvergadering gesproken worden? Heeft Klaus Schwab daarin een coördinerende rol?
Klaus Schwab heeft bij de jaarvergaderingen van het WEF de rol van gastheer.
Uit uw antwoord op vraag 34 valt op te maken dat de Koningin vanuit haar functie als lid van het UNSGSA lid is van de Stewardship Board van hetWEF initiative on shaping the future of financial and monetary systems: bent u bekend met de onrust in de samenleving over de toekomst van het financiële systeem? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Valt de rol van de Koningin in dit Stewardship onder de ministeriele verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er volgens u dan van dergelijke gesprekken geen transcript gemaakt?
Ja. In kamerstuk 32 791, nr. 2 van 19 september 2019 is beschreven hoe de ministeriële verantwoordelijkheid voor nevenfuncties van leden van het Koninklijk Huis op een adequate wijze is geborgd.
Vindt het kabinet het constitutioneel juist dat de Koningin deel uitmaakt van een dergelijk politiek gremium? Zo ja, waarom?
Ja. De aanwezigheid van de Koningin vloeit voort uit haar functies als UNSGSA, erevoorzitter van het «Global Partnership for Financial Inclusion» (GPFI) van de G20 evenals lid van de «Stewardship Board of the World Economic Forum System Initiative on Shaping the Future of Financial and Monetary Systems» en het «Steering Committee of the Digital Currency Governance Consortium» van het WEF.
Heeft de Koningin vaker overleg met Klaus Schwab of andere WEF-leden? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
De Koningin heeft de heer Schwab tijdens meerdere jaarvergaderingen van het WEF gesproken, steeds op zijn uitnodiging.
In uw antwoorden op vragen 39 en 40 beweert u dat het Great Reset initiative bedoeld is om inzichten en informatie te delen: betekent dit dat het kabinet expliciet ontkent dat de Great Reset een door het WEF gecoördineerd programma is waaraan Nederlandse bewindspersonen zich hebben gecommitteerd?
Dat is juist.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
Het bericht ‘Medewerkers op Schiphol krijgen deze zomer 840 euro per maand extra’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Medewerkers op Schiphol krijgen deze zomer 840 euro per maand extra»1 en «Schiphol en vakbonden bereiken «akkoord op hoofdlijnen», stakingsdreiging afgewend»?2
Ja.
Klopt het dat in dit akkoord geen sprake is van de verhoging van het CAO-loon, maar dat een loonsverhoging wordt uitgekeerd in de vorm van onder andere een brutouitkering van een hogere toeslag (€ 1,40 bruto per uur extra) en een «zomerbonus» (€ 5,25 bruto per uur extra)?
Ja.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde bruto maandloon is voor verschillende groepen medewerkers waarop dit akkoord ziet, zoals beveiligers, sjouwers, begeleiders van invalide reizigers, schoonmakers, incheckers en chauffeurs?
Op basis van informatie ontvangen van ondernemingen werkzaam op Schiphol is onderstaand overzicht opgesteld.
Beveiligers (o.b.v. minimumuurloon in cao)
€ 2.278
Sjouwers (bagagemedewerkers)
€ 2.140
Begeleiders van invalide reizigers1
€ 2.428
Incheckers (o.b.v. bodem salarisschaal)
€ 2.231
Chauffeurs
€ 3.016
Schoonmakers
€ 2.150
Voor begeleiders van invalide reizigers geldt dat sprake is van loon per vier weken. Dit is omgerekend naar loon per maand.
Bovenstaande bedragen zijn exclusief vakantiegeld, onregelmatigheidstoeslag of winstuitkering.
Kunt u per groep aangeven hoeveel deze medewerkers met dit akkoord er gemiddeld bruto per maand op vooruitgaan?
In het sociaal akkoord wordt de arbeidsmarkttoeslag toegelicht voor een fulltime werkweek van 38 uur. Op basis hiervan komt de arbeidsmarkttoeslag neer op € 230 per maand. De zomertoeslag komt in dat geval neer op € 864,50 per maand.
Zowel voor de zomertoeslag als de arbeidsmarkttoeslag geldt dat deze alleen betaald worden over daadwerkelijk gewerkte uren en dus niet over vakantie-uren, opleidingsuren of ziekte-uren.
Kunt u een inschatting geven van de gemiddelde marginale druk voor deze groepen medewerkers?
De zomertoeslag van € 5,25 bruto per uur gold twee weken in de meivakantie en 13 weken vanaf 1 juni tot begin september. Daarnaast was de arbeidsmarkttoeslag € 230 per maand gedurende een kleine 4 maanden. In totaal komt dat neer op € 3.882 bruto extra op jaarbasis voor een full-time medewerker, dat is gemiddeld € 323 bruto per maand.
Onderstaande tabel toont voor de gevraagde voorbeelden wat zij gemiddeld netto per maand overhouden en hoe hoog de marginale druk op het extra inkomen is. Daarbij is uitgegaan van het maandbedrag aan brutoloon uit het antwoord op vraag 3 met erbovenop 8% vakantiegeld. Daarnaast is uitgesplitst door welke regelingen het extra maandelijkse netto-inkomen lager is dan het maandelijkse bruto-inkomen. In de berekeningen is er verder van uitgegaan dat iedereen woont in een huurwoning van € 750 per maand en dat de Schiphol-medewerkers alleenstaand zijn zonder kinderen. Er is geen rekening gehouden met pensioen. Bij het gezin met kinderen is aangenomen dat het om jonge kinderen gaat (jonger dan 6 jaar) die niet naar de kinderopvang gaan. Ook met de andere uitgangspunten van de vraagsteller is rekening gehouden.
Een belangrijke nuance is dat de gevraagde voorbeelden niet per se een representatief beeld geven van het totaal aan werknemers. In heel Nederland is in 2023 bij slechts 4% van de werknemers de marginale druk hoger dan 70%.
Categorie
Extra per maand bruto
Extra per maand netto2
Marg. druk extra
inkomen
Alleenstaande zonder kinderen met bruto-inkomen van € 22.400
€ 323
€ 44
87%
Alleenverdiener zonder kinderen met bruto-inkomen van € 22.400
€ 323
€ 77
76%
Alleenverdiener met 2 jonge kinderen en bruto-inkomen € 22.400
€ 323
€ 77
76%
Beveiligers (bruto-inkomen € 29.523)
€ 323
€ 98
70%
Sjouwers (bruto-inkomen € 27.734)
€ 323
€ 67
79%
Begeleiders (bruto-inkomen € 31.467)
€ 323
€ 157
51%
Incheckers (bruto-inkomen € 28.914)
€ 323
€ 82
75%
Chauffeurs (bruto-inkomen € 39.087)
€ 323
€ 165
49%
Schoonmakers (bruto-inkomen € 27.846)
€ 323
€ 68
79%
De belasting wordt hoger. Er staat een minteken omdat de extra belasting in mindering komt op het bruto-inkomen.
Dit is de som van de voorgaande kolommen (kan licht afwijken vanwege afronding op hele euro’s). Bij de alleenverdiener met 2 jonge kinderen is er ook recht op kindgebonden budget, maar het verschil is bij het gegeven inkomen € 0.
Gemiddeld genomen gaan de medewerkers er € 67 tot € 165 per maand op vooruit in 2022. Dat is € 804 tot € 1.980 op jaarbasis. De marginale belastingdruk voor sommige van deze medewerkers hoog is, tot 79%. Voor de voorbeeldhuishoudens is de maximale marginale belastingdruk 87% (zie tabel).
In de voorbeelden wordt de afruil tussen gerichte inkomensondersteuning en marginale druk duidelijk. In dergelijke gevallen is sprake van stapeling van afbouw van inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen. Deze inkomensafhankelijke regelingen geven huishoudens met een laag of middeninkomen een tegemoetkoming in de kosten van bijvoorbeeld huur of kinderen en zorgen daarmee weer juist voor een lagere gemiddelde druk (wat levert werken op). In de berekening van de gemiddelde druk is rekening gehouden met huurkosten van € 750 per maand.
Kunt u per groep aangeven hoeveel deze medewerkers er per groep gemiddeld netto per maand op vooruitgaan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u in het antwoord op vraag 4, 5 en 6 twee praktische voorbeelden voor 2 twee specifieke situaties uitwerken (situatie 1: alleenstaande zonder kinderen en situatie 2: alleenverdiener zonder kinderen met voor beide situaties de uitgangspunten: een bruto loon van € 22.400,– (minimumloon), een huur van € 750,– per maand, eventuele partner geboren na 1963, geen substantieel vermogen en geen rekening gehouden met pensioen, met verwijzing naar de overeenkomstige voorbeelden in deze bron3), waarin wordt ingegaan op de stijging van het brutoloon, de invloed op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen en de gevolgen voor het netto-inkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u in het antwoord op vraag 4, 5 en 6 ook een praktisch voorbeeld uitwerken voor de situatie: alleenverdiener met 2 kinderen met als uitgangspunten: een bruto loon van € 22.400,– (minimumloon), een huur van € 750,– p/maand, eventuele partner geboren na 1963, geen substantieel vermogen en geen rekening gehouden met pensioen, met verwijzing naar het overeenkomstige voorbeeld in deze bron4), waarin wordt ingegaan op de stijging van het brutoloon, de invloed op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen en de gevolgen voor het netto-inkomen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat het risico dat medewerkers er netto nauwelijks op vooruitgaan, vanwege een negatief effect op het recht op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen? Zijn hier voorbeelden van te geven en zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat het risico dat medewerkers in 2023 te veel ontvangen toeslagen moeten terugbetalen omdat hun inkomen in 2022 is gestegen, terwijl zij dit bij het aanvragen van toeslagen op voorhand niet konden inschatten? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Toeslagen bieden financiële ondersteuning voor noodzakelijke kosten van levensonderhoud voor burgers die dit het hardste nodig hebben. Bij een hoger inkomen is minder ondersteuning nodig. Toeslagen bouwen dan ook af naar mate het inkomen hoger is. De hoogte van het voorschot dat de burger ontvangt van Dienst Toeslagen wordt onder andere bepaald door het geschatte jaarinkomen dat een burger binnen een toeslagjaar verdient. Wanneer er gedurende het jaar aanvullende inkomsten zijn, dan worden deze bij het definitief vaststellen van de toeslag meegerekend. Om de voorschotten zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de definitieve vaststelling, is het van belang dat aanvragers tussentijdse verhogingen (of verlagingen) tijdig aan Dienst Toeslagen doorgeven. Via onder meer campagnes wijst Toeslagen burgers erop om haar of zijn gegevens regelmatig te controleren en eventueel aan te passen. De recent gestarte campagne «Check. Pas aan. En door.» is hier een voorbeeld van. Daarnaast attendeert Toeslagen burgers proactief indien zij verschillen constateert tussen de aanvraag en tussentijds bekend geworden gegevens. Desondanks bestaat er een risico dat burgers toeslagen moeten terugbetalen, dit is inherent aan de voorschotssystematiek die de basis vormt van het huidige toeslagensysteem. Als de burger de terugvordering niet in één keer kan terugbetalen, dan is het mogelijk om een betalingsregeling te treffen voor het terugbetalen van de toeslag. Als er sprake is van bijzondere omstandigheden in een specifieke situatie waarbij de terugvordering van het gehele bedrag onevenredig zou zijn, heeft Dienst Toeslagen de mogelijkheid de terugvordering te matigen.
Bent u van mening dat werknemers actief op dit risico dienen te worden gewezen door de werkgever en ziet u hierin voor uzelf een rol weggelegd?
Ik heb Schiphol gevraagd of hier oog voor is. De onderneming heeft aangegeven dat dat het geval is en dat onderaannemers van Schiphol hun medewerkers hier actief op wijzen.
Deelt u de mening dat akkoorden over loonsverhoging, waarover inmiddels breder wordt gesproken in verschillende sectoren (bijvoorbeeld bij personeel van Defensie), positief zijn in het licht van de inflatie en het versterken van de koopkracht, maar dat mensen hier ook voldoende van moeten merken in hun netto-inkomen?
Ja. Structureel herstel van de koopkracht zal primair voort moeten komen uit loonsverhogingen, dus akkoorden daarover zijn positief. Ik deel ook de mening dat mensen hier voldoende van moeten merken in het netto-inkomen en gelukkig is dat voor het overgrote deel van de huishoudens ook het geval. Het kabinet heeft dan ook maatregelen genomen om de lasten op arbeid structureel te verlagen. Zo wordt de arbeidskorting verhoogd en het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting verlaagd.
Welke mogelijkheden zijn er om incidentele loonsverhogingen in de vorm van toeslagen of bonussen zodanig vorm te geven dat de ontvangers hier netto het meeste aan overhouden? Kunt u hierbij ingaan op het voorbeeld van de corona-zorgbonus, die kon worden aangewezen als eindheffingsloon en daardoor bijvoorbeeld niet van invloed was op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen? Kan deze mogelijkheid van meerwaarde zijn bij incidentele nabetalingen aan werknemers, ook in andere sectoren?
Dergelijke vergoedingen kunnen door een werkgever worden aangewezen als eindheffingsloon conform artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (de werkkostenregeling). Voor het aanwijzen van een vergoeding van een bepaalde omvang geldt dat deze vergoeding niet meer dan 30% mag afwijken van wat in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is.5 Dit is de gebruikelijkheidstoets. Het deel dat boven die 30%-grens uitkomt, is loon van de werknemer waarover loonheffingen zijn verschuldigd. Door het aanwijzen komt de vergoeding ten laste van de vrije ruimte. Deze vrije ruimte is een forfaitaire vrijstelling voor door de werkgever aan te wijzen vergoedingen en verstrekkingen aan eigen werknemers, zoals een personeelsfeest of een kerstpakket. De omvang van de vrije ruimte bedraagt een percentage van de totale fiscale loonsom. Voor zover de aangewezen vergoedingen de vrije ruimte overschrijden, dient de werkgever een eindheffing af te dragen van 80% over de overschrijding. Daarbij hoeft de werkgever geen premies werknemersverzekeringen af te dragen. Het zal per situatie verschillen of het toepassen van deze eindheffing voor de werkgever voordeliger is dan het bruteren van het loon van de werknemer.
Het aanwijzen van de vergoeding als eindheffingsbestanddeel leidt er bovendien toe dat deze vergoeding geen gevolgen heeft voor de heffing bij de werknemer van inkomstenbelasting, de premie volksverzekeringen, de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en voor het inkomen dat relevant is voor inkomensafhankelijke regelingen.
Bij de zorgbonus dienden de zorgaanbieders deze bonus verplicht aan te wijzen als eindheffingsloon via de werkkostenregeling voor zowel werknemers als derden. De zorgbonus kwam hiermee ten laste van de vrije ruimte en is doorgaans (deels) als eindheffingsloon belast bij de werkgever. Het was niet de bedoeling dat het ten laste brengen van de zorgbonus op de vrije ruimte invloed zou hebben op overige vergoedingen en verstrekkingen die een zorgaanbieder aan haar personeel wenste te verstrekken. Gelet hierop ontvingen werkgevers ook een subsidiebedrag ten behoeve van de verschuldigde eindheffing veroorzaakt door de zorgbonussen.
In hoeverre vormt ons huidige belasting- en toeslagenstelsel, dat voor sommige groepen een hoge marginale druk meebrengt, een belemmering voor het versterken van de koopkracht van werknemers, als loonsverhogingen van acute en incidentele aard zijn?
Er bestaat geen directe relatie tussen marginale druk en koopkrachtverbetering. Beleidsmaatregelen kunnen bijvoorbeeld tegelijkertijd de koopkracht verbeteren en de marginale druk verhogen. De marginale druk is wel van belang voor het netto-effect van loonsverhogingen. Er is een kleine groep Nederlanders die als gevolg van het belasting- en toeslagenstelsel relatief weinig overhoudt van een loonsverhoging. Ongeveer 4% van de werknemers houdt van een loonsverhoging per saldo 30% of minder over. Dit is een belangrijk probleem dat de volledige aandacht van het kabinet heeft, maar niet eenvoudig op te lossen is. Tegelijkertijd houdt dus 96% van de werknemers (ruim) meer dan 30% over van een loonstijging.
Bent u bereid om Schiphol erop te wijzen dat structureel werk ook gewoon in (meer) vaste arbeidscontracten dient plaats te vinden onder goede arbeidsvoorwaarden?
Het kabinet zet in op het stimuleren van duurzame arbeidsrelaties door de wendbaarheid voor ondernemingen te vergroten en flexibele arbeid te reguleren. Daarbij vormen arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de werkvorm voor het organiseren van structureel werk. Dat geldt ook voor Schiphol. Verder is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over de arbeidsvoorwaarden, waaronder het loon en contractvormen, te onderhandelen. Het is goed om te zien dat partijen nu een akkoord hebben bereikt. Daarnaast hebben de Ministers van I&W en van SZW op 8 juli jl. conform de toezegging aan uw Kamer een gesprek gevoerd met KLM en Schiphol over arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden. In dit gesprek hebben beide Ministers nogmaals benadrukt dat ze van Schiphol en KLM een voorbeeldrol verwachten op beide gebieden. Op 2 november jl. zijn beide bewindspersonen ook op werkbezoek geweest op Schiphol. De Kamer is hier apart over geïnformeerd middels de brief die vanuit I&W naar de Kamer verzonden is.6 Daarnaast heeft op 21 december 2022 nogmaals een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen deze Ministers, de FNV en de directie van Schiphol om de voortgang van de genomen maatregelen te bespreken.
Waarom is gekozen voor tijdelijkheid van de zomertoeslag, die loopt tot begin september (daarna komt er voor een deel van de werknemers een bruto toeslag van 1,40 euro per uur; die geldt voor een jaar) en waarom is gekozen voor een selectieve groep (en niet voor medewerkers die de grondafhandeling doen)?
Van Schiphol begrijp ik dat hierbij de volgende overwegingen een rol hebben gespeeld:
Wat betekent het voor de gemaakte afspraken, indien Schiphol, de bonden en de werknemers er niet voor 1 september uitkomen om een structurele oplossing te vinden?
Schiphol en de vakbonden hebben in eerste instantie overeenstemming bereikt over een zomerbonus (welke liep tot 1 september 2022) en een Schipholtoeslag die loopt tot 1 september 2023.
Begin oktober hebben Schiphol en de vakbonden bekend gemaakt dat er ook een structurele afspraak is gemaakt over een hoger loon, aanpassing van roosters en betere rustruimtes voor beveiligers op Schiphol. De beveiligers op Schiphol krijgen vanaf november 2022 € 2,50 per uur extra boven op het bruto cao-loon.
Het interview van 9 mei 2022 met vaccinoloog Geert Vanden Bossche |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met vaccinoloog Geert Vanden Bossche van 9 mei 2022?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat bevolkingsbrede massale vaccinatie volgens vaccinoloog Geert Vanden Bossche mogelijk uiteindelijk desastreus kan uitpakken voor de samenleving en gezondheidszorg?
Ja.
Bent u op de hoogte van de stelling van Geert Vanden Bossche dat kinderen een heel sterk immuunsysteem hebben en niet of nauwelijks risico lopen inzake COVID-19, en dat de risico’s van het vaccineren voor hen vele malen groter zijn dan de (vermeende) baten? Klopt dit volgens u? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het klopt dat gezonde kinderen een klein risico lopen op ernstige ziekte door COVID-19. De kans is echter wel aanwezig. Zo kan de complicatie multisystem inflammatory syndrome in children (MIS-C) optreden na een corona-infectie. Dit is een overreactie van het afweersysteem waarbij kinderen ontstekingsreacties krijgen in meerdere vitale organen. Vaccinatie tegen COVID-19 kan het ontwikkelen van MIS-C voorkomen.
De Gezondheidsraad (GR) heeft in zijn advies van 10 december 20212 de kinderdosering van het vaccin van Pfizer/BioNTech als voldoende veilig en aanvaardbaar beoordeeld. In een actualisatie van dit advies die op 19 januari jl. is gepubliceerd3 constateert de raad dat er geen nieuwe gegevens zijn die suggereren dat er veranderingen zijn in de veiligheid van vaccinatie voor kinderen van 5 tot en met 11 jaar. De bijwerking myocarditis na vaccinatie met het BioNTech/Pfizer-vaccin is in deze leeftijdsgroep zeer zeldzaam en is in de meeste gevallen mild. Dat de risico’s van het vaccineren groter zijn dan de baten is dus onjuist.
Bent u ervan op de hoogte dat de aangeboren natuurlijke immuniteit volgens de heer Vanden Bossche wordt ondermijnd door het massaal injecteren van het experimentele vaccin? Ondersteunt u deze stelling? Zo nee, waarom niet?
Nee. Tot op heden is er geen wetenschappelijke literatuur beschikbaar die deze uitspraak ondersteunt.
Hebben u en uw ambtsvoorganger tijdens de COVID-19-pandemie gebruik gemaakt van de opinies van experts, zoals de heer Vanden Bossche, die kritiek hebben op het massaal vaccineren? Zo ja, welke experts waren dit? Zo nee, waarom niet?
Zowel mijn ambtsvoorganger als ik hebben tijdens de COVID-19 pandemie een beroep gedaan op de onafhankelijke expertise van verschillende wetenschappers. De advisering van de Gezondheidsraad, het RIVM, het OMT is leidend in de beleidsvorming. Verschillende wetenschappelijke expertises zijn vertegenwoordigd binnen deze adviesorganen. Zij baseren hun adviezen op de op dat moment best beschikbare wetenschappelijke literatuur. Het is niet aan mij om te bepalen welke bronnen deze adviesorganen gebruiken.
Bent u, na het bekijken van het interview, ervan op de hoogte dat massale vaccinatie mogelijk evolutionaire druk creëert voor het virus, waardoor er sneller nieuwe varianten kunnen ontstaan? En bent u ervan op de hoogte dat door deze nieuwe varianten de huidige vaccins vervolgens niet goed meer werken (zogenaamde «immune escape»)? Is dit voor u een reëel risico van de huidige vaccinatiestrategie of niet? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraken zijn speculatief. Overigens is er wat dit betreft geen verschil tussen immuniteit door vaccinatie en immuniteit door doorgemaakte infecties.
Bent u het met de heer Vanden Bossche eens dat door vaccinatie en de aanhoudende lockdowns ons immuunsysteem grondig wordt verzwakt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen sprake van aanhoudende lockdowns en er zijn geen aanwijzingen dat vaccinatie blijvende gevolgen heeft op de rest van het immuunsysteem buiten de bescherming tegen COVID-19 infectie.
Bent u het eens met de bewering van de heer Vanden Bossche dat de coronavaccinaties midden in een pandemie er mogelijk toe hebben geleid dat het virus besmettelijker en resistenter is geworden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is normaal dat een virus zich muteert. Dit heeft niet te maken met de vaccinaties. Ook natuurlijke immuniteit leidt tot selectie van varianten die ongevoelig zijn voor bestaande immuniteit.
Erkent u het risico dat gevaccineerden gemuteerde virusvarianten kunnen doorgeven aan ongevaccineerden, wat een wereldwijde gezondheidscrisis kan veroorzaken, zoals de heer Vanden Bossche stelt? Zo nee, waarom niet?
Zowel gevaccineerde mensen als ongevaccineerde mensen kunnen het virus overdragen aan andere personen. Het virus kan overgedragen worden aan zowel gevaccineerden als ongevaccineerden. De kans om ernstig ziek te worden is voor gevaccineerden wel vele malen kleiner dan voor ongevaccineerde personen.
Kunt u bovenstaande vragen ieder afzonderlijk en voor het volgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
De vragen zijn zoals verzocht afzonderlijk beantwoord. Het is evenwel door de korte tijd die tussen het stellen van de vragen en het debat zat niet gelukt om de vragen hiervoor aan uw Kamer te doen toekomen.
‘Digitale vervolging’ door in elk geval China en Rusland, en over de arrestatie van een 90-jarige priester door de Chinese autoriteiten |
|
Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het rapport «The Worldwide Web of Chinese and Russian Information Controls»1 en dat ook blijkt uit rapporten van Christian Solidarity Worldwide (CSW), Kerk in Nood, Open Doors en anderen2 dat informatietechnologie in landen als China, Rusland, maar ook in talloze andere landen gebruikt wordt om grondrechten op ingrijpende wijze te beperken?
Ja, het kabinet deelt de zorgen over de vergaande toepassing van (cyber)surveillance en de negatieve gevolgen die dat kan hebben voor de grondrechten van burgers wereldwijd.
Herkent u dat technologie die primair ingezet wordt voor bijvoorbeeld een pandemie, ook wordt ingezet voor andere doeleinden zoals het monitoren van mensen?
Ja, die risico’s zijn er zeker. Naar de mening van het kabinet bieden de in China geldende regelgeving omtrent het verzamelen van persoonsgegevens als onderdeel van de Cyber Security wetgeving, en een specifieke richtlijn hoe om te gaan met data in tijden van Covid-19, onvoldoende waarborgen voor de gebruiker. Het is bekend dat (cyber)surveillance in China wordt ingezet voor het monitoren van onder andere religieuze en etnische minderheden en dissidenten. Ook de applicaties die voor pandemiebestrijding zijn ontworpen kunnen voor dergelijke doeleinden worden ingezet. Recente berichtgeving3 over Chinese demonstranten waarvan de gezondheidsapp op rood werd gezet wijst erop dat misbruik in de praktijk voorkomt.
Welke mogelijkheden ziet u om landen als China, Rusland maar ook andere autoritair geleide staten aan te spreken op het gebruik van technische middelen om religieuze minderheden, mensenrechtenverdedigers, journalisten en anderen te volgen, te intimideren, uit te sluiten en te vervolgen?
Nederland spreekt zich zowel in bilateraal als in multilateraal verband uit tegen dergelijk misbruik. Deze problematiek werd ook genoemd in de gezamenlijke verklaring over de mensenrechtensituatie in China die Nederland op 14 juni namens 47 landen heeft voorgelezen in de VN Mensenrechtenraad.4 In deze verklaring uiten Nederland en de grote groep landen die zich bij de verklaring heeft aangesloten hun ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, in het bijzonder in Xinjiang. Mede gezien de recente publicatie van de Xinjiang Police Files en het bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan China en Xinjiang afgelopen maand acht het kabinet het van groot belang dat hiervoor internationale aandacht wordt gevraagd en heeft het deze voortrekkersrol op zich genomen.
Hoe werkt het «sociaal kredietsysteem» in China? Heeft u zorgen over a) het systeem en b) de huidige toepassing ervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale overheid en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals het niet kunnen boeken van trein- en vliegtickets en hotels, weigering van bepaalde banen of exclusieve scholen, of weigering van leningen. De mogelijkheid bestaat dat de Chinese overheid op termijn al deze systemen en informatie in één centrale databank verenigt die gebruikt kan worden om het gedrag van burgers in de gaten te houden, te belonen en te bestraffen. Wat de toepassing van sociaal krediet en surveillance in China betreft, ziet het kabinet risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden.
De Nederlandse ambassade en de consulaten-generaal in China staan in nauw contact met Nederlandse burgers en bedrijven in China. Hierdoor kunnen zij tijdig eventuele negatieve gevolgen van het Chinese beleid en regelgeving, zoals het sociaal kredietsysteem, signaleren.
Welke conclusies trekt u uit de gegevens die zijn verkregen uit een inbraak in computersystemen van de politie in Xinjiang over de inzet van technologie om de Oeigoerse bevolking te controleren op geloofs- of culturele uitingen?3
De nieuwe beelden van de onderdrukking van de Oeigoerse gemeenschap in Xinjiang in de Xinjiang Police Files zijn schokkend en bevestigen de reeds bestaande ernstige zorgen bij het kabinet over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Het kabinet heeft direct na publicatie van deze nieuwe informatie publiekelijk deze zorgen kenbaar gemaakt.6
Hoe beoordeelt u de aanwijzingen uit het onderzoek naar deze gegevens, waaruit blijkt dat mensen gevangenisstraf krijgen op grond van het feit dat ze hun telefoon niet meer gebruiken en daardoor niet meer te volgen zijn?4
Ook deze ontwikkelingen acht het kabinet schokkend en ziet daarin een bevestiging van de bestaande zorgen.
Zijn de huidige mechanismen afdoende om bedrijven en hun waardeketens te controleren en waar nodig actie te ondernemen als techniek gebruikt wordt voor inbreuk op mensenrechten?
Een belangrijk mechanisme om ongewenst gebruik van techniek tegen te gaan is exportcontrole. Daarbij is in dit geval met name exportcontrole op cybersurveillancegoederen relevant. In het geval van cybersurveillancegoederen wordt gebruik in verband gebracht met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht. De export van bepaalde cybersurveillancegoederen wordt om die reden reeds gecontroleerd in de herziene Dual-use Verordening (EU) 2021/821. Daarnaast biedt de verordening EU-lidstaten de mogelijkheid om een ad hoc exportvergunningplicht in te stellen wanneer er een reëel risico bestaat dat nog niet gecontroleerde technologie van in de EU gevestigde bedrijven bijdraagt aan ongewenst gebruik. Momenteel wordt in EU-verband de implementatie en toepassing van deze wettelijke mogelijkheid uitgewerkt.
Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om risico’s voor mens en milieu in hun internationale ketens te identificeren, prioriteren en aan te pakken. Aangezien er geen sprake is van een wettelijke verplichting, kan hierop geen toezicht worden gehouden.
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven. Ook worden bedrijven die steun krijgen (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging om eenexpertmeeting over digitale vervolging te organiseren met Europese en andere collega’s om zo tot beleidsafstemming te komen?
Nederland zal ter gelegenheid van de ministeriële conferentie ter bevordering van «International Freedom of Religion and Belief» (juli 2022) voor deze problematiek aandacht vragen. Het thema «technologie» krijgt daar al aandacht.
Welke gevolgen moet de kennis uit genoemde bronnen hebben voor het beleid ten aanzien van China, of het nu gaat om handels- of om politieke relaties? Hoe dienen Nederland en de EU zich tot deze feiten te verhouden?
Zoals omschreven in de Strategic Outlook van de EU van maart 2019 beschouwt de EU China tegelijkertijd als samenwerkingspartner voor mondiale uitdagingen, als concurrent voor ons verdienvermogen op de lange termijn en als systeemrivaal voor onze (economische) veiligheid en waarden. Het kabinet hanteert in het beleid ten aanzien van China dezelfde drieslag. Als gevolg van de ontwikkelingen sindsdien, is de balans in de betrekkingen aan het verschuiven. Zowel binnen de EU als in Nederland wordt meer nadruk gelegd op het beschermen van onze waarden, belangen en veiligheid en op statelijke dreigingsaspecten. Daarnaast vraagt de verslechterende mensenrechtensituatie in China om meer aandacht. Op Europees en op nationaal niveau zijn daarom maatregelen genomen om de weerbaarheid te vergroten, maar ook om mensenrechten beter mee te laten wegen in de economische betrekkingen. Voorbeelden zijn het recente wetgevende voorstel van de Europese Commissie inzake de corporate sustainability due diligence directive (CSDDD) en de voorbereiding van wetgeving om producten die gemaakt zijn met dwangarbeid te weren van de Europese markt.
Dat neemt niet weg dat China een belangrijke handelspartner en concurrent blijft, met wie samenwerking op basis van gedeelde belangen leidt tot economische groei en welvaart. De wederzijdse afhankelijkheid biedt, naast de risico’s, ook de mogelijkheid om de dialoog aan te gaan en te blijven zoeken naar wederzijds engagement. Daarnaast is samenwerken met China van groot belang om mondiale uitdagingen aan te gaan, zoals op het gebied van klimaat en het realiseren van de UN Sustainable Development Goals.
Bent u overigens bereid om opheldering te vragen bij de Chinese autoriteiten over de arrestatie van de katholieke priester Joseph Zen?5 Bent u er ook toe bereid om dit bij uw collega’s binnen de Raad Buitenlandse Zaken aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Kardinaal Zen werd op 11 mei jl. gearresteerd door de politie van Hongkong, tegelijk met vijf andere oud-bestuursleden van een inmiddels opgeheven fonds dat was opgericht om bijstand te verlenen aan opgepakte en veroordeelde demonstranten uit de protestbeweging van 2019. Tijdens een rechtszitting op 24 mei werd Zen op borgtocht vrijgelaten. Nederland en de EU volgen de zaak nauwgezet. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenland en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, sprak namens de EU zijn grote zorgen uit over de arrestatie en riep op de fundamentele rechten te beschermen. Een vertegenwoordiger van het Nederlandse consulaat-generaal in Hongkong was aanwezig bij de zitting, samen met vertegenwoordigers van andere consulaten-generaal in Hongkong, in lijn met de raadsconclusies van juli 2020. Op 9 augustus worden Zen en overige betrokkenen weer voorgeleid voor een «pre-trial review». Naar verwachting vindt het eigenlijke proces plaats tussen 19 en 23 september. Nederland en de EU zullen deze rechtszittingen aandachtig blijven volgen en wanneer nodig in de Raad Buitenlandse Zaken opbrengen.
Het bericht 'Fryslân wil geen extra stikstofgevoelig Natura 2000-gebied' |
|
Thom van Campen (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fryslân wil geen extra stikstofgevoelig Natura 2000-gebied»?1
Ja.
Klopt het dat u het «Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden» in september dit jaar wil vaststellen?
Vaststelling zal naar verwachting kort na het reces plaatsvinden.
Wat is er veranderd sinds de brief van 13 november 2019 waarin uw ambtsvoorganger schreef de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden kritisch te willen bezien, waar mogelijk habitattypen te schrappen en natuurgebieden samen te voegen of anders in te delen, en het Wijzigingsbesluit aanwezige waarden niet vast te stellen, dat maakt dat u het Wijzigingsbesluit nu wel gaat vaststellen?2
Het kritisch bezien heeft plaatsgevonden door het laten uitvoeren van twee onderzoeken, waarvan de uitkomsten op 13 oktober 2020 met uw Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 32 670, nr. 200, met de rapporten als bijlagen). In deze brief werd specifiek ten aanzien van het wijzigingsbesluit opgemerkt: «Het Wijzigingsbesluit Aanwezige waarden heeft tot doel fouten in de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten te corrigeren. Omdat dit besluit nog niet definitief is, zijn er volgens de onderzoekers momenteel te weinig en (in mindere mate) te veel doelen opgenomen in de aanwijzingsbesluiten.» Reeds op dat moment was dus al duidelijk dat het wijzigingsbesluit alsnog vastgesteld zou moeten worden. Vorig jaar is daar ook door de Europese Commissie op aangedrongen. Inmiddels is het vanwege het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) extra belangrijk dat er duidelijkheid is over welke waarden in de gebieden beschermd moeten worden: het niet vaststellen van het wijzigingsbesluit zou die duidelijkheid in de weg staan.
Om welke habitattypen en soorten gaat het precies bij de in de hoofdlijnenbrief van 1 april genoemde circa 100 aanwijzingsbesluiten waarvan «ongeveer twee derde van de betreffende habitats stikstofgevoelig [zijn]»?3
Zie de bijlage bij deze brief.
Is er volgens u thans voldoende data voor de analyse van de kwaliteit van habitats en soorten in een bepaald Natura 2000-gebied? Zo nee, komen de aanwijzingsbesluiten dan niet te vroeg? Zo ja, in hoeverre is het dan terecht dat de provincie Friesland vragen stelt bij de huidige kennis over de kwaliteit van bepaalde habitattypen, waarop de kwalificatie rust om bepaalde Natura 2000-gebieden als stikstofgevoelig aan te merken?
Het wijzigingsbesluit komt niet te vroeg, omdat de gegevens, waar het besluit op is gebaseerd, reeds in 2017 bekend waren. Het ontwerpwijzigingsbesluit is in goed overleg met de voortouwnemers van de gebieden tot stand gekomen. Over de juistheid van het ontwerpwijzigingsbesluit bestond geen twijfel. Geen van deze voortouwnemers heeft dan ook in 2018 een zienswijze ingediend. De provincie Friesland heeft ook nadien geen onderzoeksgegevens overgelegd waaruit zou blijken dat de eerdere overeenstemming op een onjuiste wetenschappelijke basis zou berusten.
Hoeveel hectare stikstofgevoelige Natura 2000 zal er met de aanwijzingsbesluiten in totaal bij komen? Kunt u het totaal aan «extra» stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ook onderverdelen per provincie?
Er komen geen extra Natura 2000-gebieden bij die stikstofgevoelig zijn. Het gebied Oudegaasterbrekken bevatte al stikstofgevoelige natuur, alleen was de kritische depositiewaarde (KDW) van de aangewezen habitats niet overschreden. Dit gebied is nu het enige waarvoor als gevolg van het wijzigingsbesluit getoetst moet worden op stikstofdepositie vanwege de (reeds bestaande) overbelasting van veenmosrietland (dat samen met hoogveenbos wordt toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit).
Het is nog niet precies bekend wat het areaal is waar de KDW van de habitats van het wijzigingsbesluit van wordt overschreden. Op basis van AERIUS-2021 is ingeschat dat het gaat om circa 980 ha, verdeeld over 100 gebieden. Dat is dus gemiddeld ongeveer 10 ha per gebied en minder dan 1% extra oppervlakte die overbelast is.
Wat dit voor gevolgen heeft voor de stikstofberekeningen, hangt sterk af van de precieze locatie: in de meeste gevallen liggen de habitats van het wijzigingsbesluit te midden van andere overbelaste habitats, waardoor er op die locaties geen extra belemmeringen voor toestemmingverlening zijn.
In hoeverre zullen er veehouders zijn die door de nieuwe stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden opeens aangemerkt kunnen worden als een zogeheten piekbelaster? Kunt u een schatting maken van het aantal «nieuwe» piekbelasters per provincie?
In de beschikbare tijd kan deze vraag nog niet met zekerheid beantwoord worden, omdat de zogenoemde pre-release van AERIUS-2022 nog niet beschikbaar is.
Wat vindt u ervan dat de provincie Friesland aangeeft onvoldoende in beeld te hebben wat de juridische gevolgen gaan zijn van het vaststellen van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden?
Het is inderdaad nog niet duidelijk is in hoeverre de bescherming van de betrokken habitattypen en leefgebieden daadwerkelijk uit gaat maken in de toetsing van vergunningaanvragen. Die duidelijkheid is uiteraard gewenst en zal ook binnenkort gaan ontstaan, zodra deze zomer de pre-release van AERIUS-2022 beschikbaar komt voor de bevoegde gezagen.
Kunt u in antwoord op deze vragen aangeven wat de juridische gevolgen gaan zijn voor ondernemers en de legalisatie van PAS-melders in de buurt van gebieden die met de vaststelling van het Wijzigingsbesluit stikstofgevoelig worden?
Ondernemers kunnen te maken krijgen met extra hexagonen die relevant zijn bij toestemmingverlening. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Of, en zo ja welke, gevolgen dit wijzigingsbesluit heeft voor de legalisering van PAS-melders wordt momenteel onderzocht. Overigens werden de extra hexagonen ook al ten tijde van het PAS meegenomen.
In hoeverre is er, met inachtneming van de verwachte «extra» stikstofgevoelige natuur en alle bijkomende juridische gevolgen voor de betreffende ondernemers, agrarische bedrijven en omwonenden, bij de aanwijzingsbesluiten rekening gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden (te weten artikel 2, lid 3 van de Habitatrichtlijn)?
Het genoemde artikel van de Habitatrichtlijn mag niet betrokken worden bij de vraag welke habitattypen en soorten beschermd moeten worden via het aanwijzingsbesluit. Uit vaste jurisprudentie, aangehaald in het ontwerpwijzigingsbesluit, blijkt dat alle (in meer dan verwaarloosbare mate) aanwezige habitattypen en soorten van bijlagen 1 en 2 van de Habitatrichtlijn aangewezen moeten worden. Bij het nemen van maatregelen moet vervolgens rekening worden gehouden met de vereisten van art. 2.
Het toezenden van adviezen van de Landsadvocaat met betrekking tot de WOZ-cap en de middenhuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat op grond van artikel 68 van de Grondwet, het kabinet de Tweede Kamer alles moet vertellen, behalve als de informatievoorziening tegen het belang van de Staat ingaat?
Ja
Bent u het ermee eens dat het «belang van de Staat» kwesties als de nationale veiligheid of terreur betreffen, en niet mogelijke gerechtelijke procedures tegen de Staat in verband met voorgenomen beleid over de volkshuisvesting?
Nee. Het belang van de staat omvat inderdaad mede de veiligheid van de staat, maar is breder dan dat. In welke gevallen het belang van de staat in de weg staat aan openbaarmaking, is niet in theorie en ook niet aan de hand van voorbeelden volledig of exact te beantwoorden. Wel is een aantal aspecten te noemen dat algemeen wordt aanvaard als redenen die kunnen leiden tot de conclusie dat het belang van de staat in een concreet geval in de weg staat aan verstrekking van bepaalde informatie. Naast de reeds genoemde veiligheid van de staat zijn dat bijvoorbeeld internationale en diplomatieke belangen, wettelijke geheimhoudingsplichten, lopende onderhandelingen en ook de bescherming van het procesbelang van de staat. Het procesbelang van de staat wordt geschaad wanneer door het verstrekken van de gevraagde informatie inzicht wordt geboden in de procespositie van de staat in een (mogelijk toekomstige) gerechtelijke procedure.
Kunt u uitleggen op welke manier het openbaar maken van de adviezen van de Landsadvocaat over de WOZ-cap en de middenhuur het belang van de Staat zou schenden? Welke staatsbelangen spelen er om de informatievraag hierover te weigeren? Graag een gedetailleerde reactie.
Inzake de WOZ-cap is in februari 2021 een conceptdagvaarding ontvangen. Ook is 29 september 2021 een artikel verschenen over een mogelijke miljardenclaim bij ongewijzigde invoering van de WOZ-cap.1 Het openbaar maken van het advies van de Landsadvocaat zou de processuele positie van de staat kunnen verzwakken en daarmee het belang van de staat kunnen schaden. Voor meer gedetailleerde informatie verwijs ik u naar het afschrift van de brief van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie aan van Warners van Otterloo Sandberg Advocaten te Amsterdam d.d. 12 februari 2021. Dat afschrift is toegezonden bij brief van 17 mei 2021.2
Wat betreft adviezen van de Landsadvocaat over de middenhuur kan ik u mededelen dat daarover op dit moment geen advies is uitgebracht.
Hoe beoordeelt u de argumentatie van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de adviezen niet naar de Kamer te sturen, omdat de adviezen dateren van vóór het besluit (d.d. 1 juli 2021) waarin werd geregeld dat ze in beginsel openbaar zijn? Bent u het ermee eens dat ook voordat genoemd besluit in werking trad, het kabinet uit moest gaan van het zeer vergaande recht op informatie op grond van artikel 68 van de Grondwet?
Het antwoord van mijn ambtsvoorganger is geheel in lijn met de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht»3. In die kabinetsreactie is de nieuwe beleidslijn voor openbaarmaking van adviezen van de Landsadvocaat geschetst: per 1 juli 2021 worden adviezen van de Landsadvocaat openbaar gemaakt voor zover die niet zien op procedures, maar het karakter hebben van algemeen juridische beleidsadviezen. Adviezen die de Landsadvocaat geeft in het licht van lopende of mogelijke procedures zullen niet openbaar worden gemaakt, omdat het procesbelang van de staat daaraan in de weg staat. De hier bedoelde advisering van de Landsadvocaat dateerde echter van april 2021, dus van voor de datum waarop de nieuwe beleidslijn van kracht is geworden. De Landsadvocaat hoefde destijds nog geen rekening te houden met mogelijke openbaarmaking van de adviezen. Mijn ambtsvoorganger gaf daarbij tevens aan dat ook indien de adviezen van na 1 juli 2021 zouden dateren, deze op dat moment in de tijd niet zouden worden verstrekt gelet op de aangekondigde procedure. Dit zou immers in strijd zijn met het procesbelang van de staat en daarmee met het belang van de staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de betreffende adviezen van de Landsadvocaat vertrouwelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te doen voorafgaand aan het debat over de Staat van de Volkshuisvesting op 30 juni a.s.?
Nee. Het procesbelang – en daarmee het belang van de staat – verzet zich ook tegen het vertrouwelijk bij de Kamer ter inzage leggen van het advies van de Landsadvocaat. De staat moet – net zoals iedere deelnemer aan het maatschappelijk verkeer – de gelegenheid hebben om zich vertrouwelijk voor bijstand en advies te wenden tot een advocaat.4
Bent u bereid tenminste de adviesvraag (d.d. april 2021) van het kabinet aan de Landsadvocaat – al dan niet vertrouwelijk – naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te doen voorafgaand aan het debat over de Staat van de Volkshuisvesting?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Staat van de Volkshuisvesting?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.