Misstanden binnen de United Nations Office for Project Services (UNOPS) |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe de VN Nederlands geld voor schone toiletten verkwistten»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel Nederlandse middelen, afkomstig van de begrotingen van uw departementen of van andere departementen, er naar de United Nations Office for Project Services (UNOPS) zijn gegaan ten behoeve van de uitvoer van projecten voor het Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) of voor andere projecten of fondsen?
In de afgelopen 10 jaar zijn vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken 31 contracten afgesloten met UNOPS, voor een totaalbedrag van EUR 123,5 miljoen. Aanvullende gegevens over de Nederlandse projecten bij UNOPS kunt u vinden in het open data OS Portaal2.
Naar aanleiding van welke conclusies in de samenvatting van het frauderapport hebt u besloten om betalingen aan het WSSCC tijdelijk stop te zetten?
Er zijn geen betalingen aan WSSCC stopgezet. De laatste betaling aan UNOPS ten behoeve van WSSCC was in december 2019 voor de uitvoering van activiteiten in de periode januari t/m december 2020. WSSCC is per eind december 2020 opgehouden te bestaan.
Wel is in december 2020 de ondertekening van een arrangement met UNOPS ten behoeve van het nieuwe Sanitation and Hygiene Fund (SHF) en de betaling van de eerste bijdrage daaraan aangehouden. Dit omdat Nederland volledige openheid van UNOPS wilde aangaande onregelmatigheden die bij WSSCC waren geconstateerd en aanvullende waarborgen eiste om de kans op dergelijke herhalingen binnen SHF te minimaliseren. Nederland is pas overgegaan tot committering nadat UNOPS voldoende vertrouwen had gegeven dat aan de gevraagde voorwaarden en waarborgen zou worden voldaan.
Op basis van welke informatie of conclusies heeft u na ontvangst van het gehele rapport besloten om de stopgezette betalingen alsnog doorgang te laten vinden?
In juni 2021 had het ministerie op basis van de conclusies van de onafhankelijke interne audit- en onderzoeksdienst van UNOPS en gesprekken die werden gevoerd met medewerkers van deze dienst, voldoende vertrouwen in het beheer van het voorgestelde programma en werd een nieuw arrangement met UNOPS voor SHF aangegaan. Aan dat arrangement werden wel voorwaarden gesteld, zoals de toezending van het volledige onderzoeksrapport, welke vertrouwelijk is, om volledig inzicht in de bevindingen te hebben. Hieraan heeft UNOPS na het afsluiten van een Memorandum of Understanding met het ministerie vóór de gestelde deadline voldaan.
Hoe reflecteert u op het besluit om de VN-medewerker en zijn collega’s die werkzaam waren bij het WSSCC en zich hebben gemeld als klokkenluider bij de ambtenaren van uw ministerie niet te horen?
Klokkenluiders die zich melden bij Buitenlandse Zaken worden altijd gehoord. Iedere melding wordt serieus genomen en opgevolgd. Het ministerie doet geen uitspraken over specifieke gevallen, omdat deze gesprekken op vertrouwelijke basis plaatsvinden.
Hoe reflecteert u op de conclusie van klokkenluider Mukesh Kapila dat binnen de organisatie UNOPS sprake is van een gebrek aan toezicht op investeringen, due dilligence, compliance, risicomanagement, scheiding der machten en leiderschap?
Sinds maart 2022 kwamen steeds meer serieuze, systemische problemen bij UNOPS aan het licht. De Uitvoerende Raad, waarin Nederland dit jaar procesmatig een actieve rol heeft als voorzitter, en de Executive Director a.i. van UNOPS hebben hier op gehandeld om enerzijds meer duidelijkheid te krijgen over de situatie en anderzijds bestaande risico’s zo veel mogelijk te mitigeren.
Nederland heeft, samen met andere lidstaten, een toezichthoudende rol ten aanzien van het werk van VN organisaties als UNOPS en diens audit- en onderzoeksdienst (Internal Audit and Investigation Group – IAIG). Voor nu is het van belang dat alle feiten op tafel komen. De Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA/UNOPS heeft hiertoe opdracht gegeven tot twee externe onderzoeken. Deze twee externe onderzoeken naar UNOPS, over mogelijke misstanden bij het S3i-initiatief en naar de interne controlesystemen en het management van UNOPS, moeten meer inzicht gaan geven. Op basis hiervan, en los van deze onderzoeken, maakt Nederland, samen met andere donoren, afspraken met UNOPS ter verbetering van de interne controle- en toezichtmechanismen.
Hoe reflecteert u op de conclusie van de New York Times dat er 22 miljoen dollar is verdwenen bij UNOPS?2
In het United Nations Board of Auditors (UNBoA) Rapport over UNOPS4 uit 2021 zijn de betalingsproblemen rondom S3i gesignaleerd. UNBoA keurde het UNOPS financieel jaarverslag wel goed. Tijdens de Uitvoerende Raad van september 2021 en in de Vijfde Commissie van de 76e Algemene Vergadering is hier ook aandacht aan besteed. Op dat moment waren er nog geen indicaties van systemische problemen binnen UNOPS en gaf UNOPS aan dat betreffende zaken onder controle waren en dat aanbevelingen van UNBoA opgevolgd zouden worden.
Vanaf maart 2022 werd steeds meer duidelijk dat er sprake was van serieuze problemen bij UNOPS en is door Nederland als voorzitter van de Uitvoerende Raad om extra informatie en helderheid gevraagd bij UNOPS en andere relevante VN onderdelen in voorbereiding op de jaarlijkse vergadering in juni. Mede op aandringen van Nederland – in zowel haar procesmatige voorzittersrol van de Uitvoerende Raad alsook als lidstaat, werd daarom door de Uitvoerende Raad in juni stevig ingegrepen bij UNOPS. Er werd besloten tot bevriezing van alle investeringsfondsen en -reserves, anders dan de operationele reserve die noodzakelijk is voor het functioneren van UNOPS. Daarnaast werd onmiddellijke actie van UNOPS geëist om eventueel verkeerd besteedde fondsen direct terug te vorderen en een tweetal externe onderzoeken gelast naar enerzijds S3i en anderzijds UNOPS controlesystemen. Sinds juni wordt door de VN juridische dienst (OLA) onderzocht hoe en hoeveel van deze fondsen inderdaad teruggevorderd kunnen worden en lopen er meerdere onderzoeken naar de achtergronden en oorzaken. Nederland hecht grote waarde aan accountability en rechtvaardigheid en zal zich er dus voor blijven inzetten dat onrechtmatig besteedde financiering teruggevorderd wordt en dat er passende sancties volgen voor de verantwoordelijken.
Op basis van welke informatie heeft u besloten alle resterende betalingen aan UNOPS te bevriezen en geen nieuwe contracten meer met UNOPS af te sluiten? Wanneer heeft u dit besluit genomen?
De informatie die in de periode vanaf maart 2022 werd ontvangen vanuit UNOPS en van andere betrokken VN-partijen, alsmede verdere ontwikkelingen zoals het aftreden van de Executive Director van UNOPS op 8 mei, hebben tot grote zorgen over het functioneren van UNOPS geleid bij Nederland en andere betrokkenen/partners.
Dit resulteerde in zeer vergaande ingrepen en gevraagde acties door de Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA/UNOPS tijdens de jaarlijkse vergadering (6 t/m 10 juni j.l.). Zo zijn investeringsreserves bij UNOPS bevroren, externe onderzoeken om misstanden te onderzoeken afgedwongen en wordt op aandringen van Nederland de onafhankelijkheid van de interne onderzoeksdienst en Ethics Office versterkt.
Op 30 juni 2022 werd, in het licht van datgene wat op dat moment bekend was en gegeven de onzekerheden over de reikwijdte van de problemen, besloten om in de Nederlandse samenwerking met UNOPS een tijdelijke betaalpauze in te gelasten en tevens een verzwaarde procedure in te stellen voor het aangaan van nieuwe committeringen.
Heeft u signalen om aan te nemen dat UNOPS Nederlandse middelen op een oneigenlijke manier heeft uitgegeven?
Op dit moment hebben we geen indicaties dat Nederlandse middelen aan UNOPS op een oneigenlijke manier zijn uitgegeven anders dan de middelen die betrokken zijn bij de geconstateerde problemen rondom het S3i initiatief. Dat S3i initiatief is namelijk gefinancierd uit de reserves van UNOPS, die zijn opgebouwd uit de onbestede management tarieven welke door UNOPS voor haar werkzaamheden worden geïnd. De exacte herkomst en opbouw van die reserves is niet eenvoudig herleidbaar tot individuele bijdrages van lidstaten.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat Nederlandse middelen in de toekomst door UNOPS of andere VN-fondsen op een oneigenlijke manier worden uitgegeven?
Nederland en andere donoren en partners van UNOPS volgen de ontwikkelingen bij UNOPS kritisch en nauwgezet en zetten de organisatie voortdurend aan om de zaken snel en degelijk op orde te krijgen. Vanuit de procesrol als voorzitter van de Uitvoerende Raad vraagt Nederland, sinds de ernst van de zaak duidelijk is geworden, regelmatig updates van UNOPS voor de leden van de Uitvoerende Raad. Er heeft onder andere, voor het eerst ooit, een gesloten bijeenkomst plaatsgevonden tussen de UNOPS controlediensten en de Uitvoerende Raad, om zonder aanwezigheid van management open en eerlijk te spreken over onafhankelijkheid, hervormingen en noodzakelijke verbeteringen. Zo zorgen we ervoor dat alle partijen continue geïnformeerd blijven over de laatste ontwikkelingen, inzichten en genomen acties. Het Nederlandse leiderschap in deze zaak als voorzitter wordt breed gewaardeerd door de leden van de Uitvoerende Raad. Er zal onder Nederlands voorzitterschap eind november bij uitzondering een speciale sessie van de Uitvoerende Raad worden georganiseerd om de uitkomsten van de gevraagde externe onderzoeken te bespreken.
Mogelijke vervolgstappen zet het ministerie op basis van feiten en onderzoek, daar lopen we nu niet op vooruit. In afwachting van de onderzoeken en maatregelen die worden genomen, heeft Nederland een tijdelijke betaalpauze ingelast en is er een verzwaarde procedure voor het aangaan van nieuwe committeringen bij UNOPS.
Aanvullend is, mede op initiatief van Nederland, in september tijdens de Uitvoerende Raad extra aandacht besteed aan en zijn relevante besluiten genomen op het terrein van de toezicht- en controlestructuren van UNDP/UNFPA/UNOPS5, UN Women6 en UNICEF7 in hun respectievelijke Uitvoerende Raden. Met de besluiten die zijn aangenomen wordt de informatievoorziening aan de Uitvoerende Raad in de toekomst beter, waardoor mogelijke risico’s sneller kunnen worden aangepakt.
De dreigende sluiting van 200 zwembaden. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energierekening van 250.000 euro per jaar: sluiting dreigt voor 200 zwembaden»?1
Ja.
Klopt het dat sluiting dreigt voor 200 zwembaden vanwege de onbetaalbare energierekeningen?
NOC*NSF en POS hebben op basis van een eigen inventarisatie gemeld dat sluiting dreigt voor 200 van de in totaal 637 openbare zwembaden. Deze cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar ik deel wel de zorgen omtrent de impact van de stijgende energiekosten voor openbare zwembaden.
Wat doet u om dit te voorkomen?
Openbare zwembaden zijn maatschappelijk van groot belang, bijvoorbeeld vanwege het aanbieden van zwemlessen die een belangrijke bijdrage leveren aan de zwemveiligheid. Daarnaast verzorgen zwembaden belangrijke sportmomenten voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking.
In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. Daarnaast bent u door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten voor het energie-intensief mkb. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, daarop aanspraak kunnen maken om de gestegen energielasten voor een deel te compenseren. In het kader van de uitwerking van de motie Mohandis c.s. onderzoek ik momenteel in hoeverre ook de sportsector en daarmee ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de bovengenoemde maatregelen en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer in november verder over de stappen die ik zet om de sport te ondersteunen.
Hoeveel kinderen die zwemles volgen zullen hier de dupe van worden?
Daar zijn geen concrete cijfers over beschikbaar, omdat ook niet te zeggen is voor hoeveel en voor welke zwembaden precies sluiting zou dreigen. Wel is duidelijk dat jaarlijks ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma halen.
Hoeveel sportaanbieders in Nederland komen dit jaar nog in de knel door de stijgende energielasten?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen.
Hoe zorgt u ervoor dat sport betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen nu steeds meer sportaanbieders zich genoodzaakt zien om de kostenstijgingen door te berekenen in de tarieven die ze bij sporters en verenigingen in rekening brengen?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Het bericht 'Grote giftige spin rukt op: in hele land gesignaleerd' |
|
Erik Haverkort (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote giftige spin rukt op: in hele land gesignaleerd»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in welke mate de valse wolfspin een gevaar voor mensen vormt?
Deze spin vormt voor mensen geen gevaar. De spinnendeskundige die in het krantenartikel kort wordt aangehaald, nuanceert in een later artikel in Nature Today2 en in het Jeugdjournaal3 zelf de berichtgeving rond de valse wolfspin. Incidenteel, wanneer de spin zich bedreigd voelt, kan de spin bijten. De beet van de valse wolfspin is vergelijkbaar met een wespensteek en kan bij uitzondering – net zoals in het geval van een wespensteek – een allergische reactie veroorzaken. Het geringe gevaar wordt ook bevestigd door de spinnendeskundige van het Nederlands Instituut voor Vectoren, Invasieve planten en Plantgezondheid (NIVIP) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Hoe verklaart u de stelling uit het artikel dat de valse wolfspin vergeleken met een jaar geleden twee keer zo vaak in Nederland gezien is?
De eerste waarneming van de valse wolfspin dateert uit 2007. Sindsdien wordt de soort geregeld waargenomen; hij heeft zich gevestigd, en neemt in aantal toe. Experts voorspellen de komende decennia verdere en snellere toename van het aantal introducties van exoten als gevolg van menselijke activiteiten. Vooral internationale handel, transport en toerisme dragen bij aan introductie van exoten in ons land. Intensief gebruik van land, water en zee en klimaatverandering vergroten vervolgens de kans op vestiging en verdere verspreiding van exoten. Dit lijkt ook het geval voor de valse wolfspin.
Wat is uw reactie op de constatering uit het artikel dat de valse wolfspin zich definitief in Nederland gevestigd heeft? In hoeverre is er meer onderzoek nodig om dit aan te tonen?
Op basis van het aantal waarnemingen kan worden geconcludeerd dat de valse wolfspin zich in Nederland gevestigd heeft. Aanvullend onderzoek is daarvoor niet nodig.
Klopt de constatering dat als de valse wolfspin zich in Nederland definitief gevestigd heeft, deze diersoort opgemerkt kan worden als een invasieve exoot?
De valse wolfspin is een uitheemse soort. Hij komt van nature onder meer in Zuid-Europa voor. Het is waarschijnlijk dat de valse wolfspin niet op eigen kracht in Nederland terecht is gekomen, maar hierbij «geholpen» is door de mens. Dat kan door bewuste introductie in ons milieu (zoals import en loslaten van dieren), maar ook onbedoeld. Bijvoorbeeld door het meeliften van de spin met (goederen-) transport, bagage of via kampeerspullen na een vakantie in Zuid-Europa. In geval van de valse wolfspin wordt aangenomen dat menselijk handelen op zijn minst heeft bijgedragen aan de introductie, en dan spreken we van een exoot. Indien een exoot schadelijk is voor natuur of anderszins, bijvoorbeeld doordat deze inheemse Nederlandse spinnen- of diersoorten (organismen) verdringt, dan spreken we van een invasieve exoot. Er zijn geen signalen dat de valse wolfspin schadelijk is voor de Nederlandse biodiversiteit.
Klopt het dat invasieve exoten teruggedrongen dienen te worden, vanwege hun negatieve effect op de biodiversiteit en daarmee de kwaliteit van onze leefomgeving?
Invasieve uitheemse soorten vormen een van de voornaamste bedreigingen voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten. Introductie van invasieve exoten in ons milieu dient daarom zoveel mogelijk te worden voorkomen. Als introductie in het milieu toch plaatsvindt, dan is de meest effectieve aanpak om de populatie in een zo vroeg mogelijk stadium van invasie proberen uit te roeien. In de praktijk blijkt uitroeiing echter niet altijd haalbaar.
In de Europese Unie komen duizenden soorten exoten (planten en dieren) voor. De meesten zijn nuttig en onschadelijk (zoals aardappel en tomaat). Echter, zo’n 10 tot 15% van de soorten blijkt in meer of mindere mate invasief. Binnen de Europese Unie is daarom afgesproken de aanpak te richten op zorgwekkende invasieve uitheemse soorten van de Europese Unielijst (verder: Unielijst). De Unielijst komt tot stand via een zorgvuldig proces van risicobeoordeling en Europese besluitvorming. De Europese Exotenverordening (Nr. 1143/2014) is van toepassing op de soorten van de Unielijst. De valse wolfspin staat niet op de Unielijst.
Wat is uw reactie op de causale relatie tussen klimaatverandering en de toename in invasieve exoten, zoals de valse wolfspin en de jachtkrabspin?
Het leefgebied van soorten verandert door klimaatverandering. In Nederland hebben zich laatste decennia nieuwe soorten gevestigd, soms door natuurlijke verspreiding en soms geholpen door de mens. Klimaatverandering kan maken dat invasieve exoten zich dankzij veranderde klimaatomstandigheden beter kunnen vestigen en verspreiden in Nederland.
Welke stappen neemt u op dit moment om ervoor te zorgen dat het aantal invasieve exoten in Nederland afneemt of in elk geval niet verder toeneemt?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werkt in de aanpak van invasieve exoten samen met andere overheden en organisaties. Met name de provincies vervullen hierbij een belangrijke rol vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies. De Europese Exotenverordening is leidend voor de inzet die zich richt op drie hoofdsporen; preventie, beheersing en herstel. De opgave zal, zie ook antwoord 3, de komende decennia groter worden. Dit betekent dat er steeds slimmere strategieën gevolgd moeten gaan worden, zoals meer preventie vóóraf in plaats van bestrijding en herstel achteraf. Ook zal in de toekomst scherp geprioriteerd moeten worden welke invasieve exoten wel of niet (kunnen) worden aangepakt en op welke locaties. Handelingsperspectief ontbreekt vaak bij gebrek aan effectieve en uitvoerbare bestrijdingsmethoden. En ook kan niet ongelimiteerd beroep worden gedaan op (schaarse) mensen en middelen.
Het bericht ‘Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet’? |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben, niet thuishoren in de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, zich actief inzetten om in Nederland technologische en andere wetenschappelijke kennis te verwerven.2 Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen via inlichtingenprogramma’s of via andere weg, is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat alsmede aan de producten die deze bedrijven leveren.
Het DBB schrijft voor dat bij gerubriceerde opdrachten de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)3 moeten worden gehanteerd teneinde ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen te voorkomen. Voor ongerubriceerde opdrachten is het gebruik van de ABDO niet standaard verplicht, maar indien een risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, kan Defensie ook bij zulke opdrachten de ABDO hanteren.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) beoordeelt en toetst vooraf en periodiek of opdrachtnemers van Defensie en hun onderaannemers zich aan de ABDO of andere specifieke internationale regelingen (kunnen) houden.
Ook kunnen bedrijven worden geweerd uit opdrachten op basis van specifieke eisen binnen die opdracht. In voorkomend geval beslist de behoeftesteller over het weren van specifieke bedrijven. Het effect waarnaar hier wordt gevraagd, de uitsluiting van bepaalde landen, wordt daarmee behaald door ongewenste bedrijven en producten te weren.
Worden landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben op dit moment geweerd uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mechanismes bestaan er om deze toeleveringsketens te monitoren en bedrijven aan te zetten tot due diligence?
Nederlandse wet -en regelgeving sluit niet bij voorbaat landen uit ten aanzien van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht. De toepassing van de geldende regelgeving heeft echter als de facto effect dat bedrijven uit bepaalde landen slechts in zeer beperkte mate, of geen, onderdeel uit kunnen maken van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht omdat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij hoeveel bedrijven of specifieke casussen is er besloten om onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Specifieke casussen kan ik vanwege het gevoelige en vertrouwelijke karakter van deze informatie niet langs deze weg met uw Kamer delen. Ik kan wel meegeven dat de beoordeling c.q. toetsing in het kader van de ABDO zorgvuldig wordt uitgevoerd en in de praktijk leidt tot weigeringen waar nodig. Tevens blijkt in de praktijk dat bedrijven vaak al geen aanbieding doen als ze weten dat ze niet door de ABDO toets heen zullen komen. Het aantal geweigerde ABDO-autorisaties door BIV staat vermeld in de openbare jaarverslagen van de MIVD. Het ging de afgelopen jaren om de volgende aantallen: 46 geweigerde autorisaties in 2019, 41 in 2020 en 57 in 2021.4
Klopt het dat de Verenigde Staten regelgeving hebben, zoals onder meer vervat in de Defense Federal Acquisition Regulation Supplement, om Chinese onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen?
Ja, de Verenigde Staten hebben regelgeving die specifiek de aankoop verbieden van speciale metalen die buiten de VS zijn geproduceerd voor toepassingen c.q. gebruik in Amerikaanse wapen(systemen), dus ook uit China. Een afzonderlijke wet uit 2006 verbiedt ook de aankoop van onderdelen en/of componenten die dergelijke speciale metalen bevatten. Sinds augustus van dit jaar wordt ook het speciale metaal «tantalium« afkomstig uit een aantal specifieke landen, waaronder China, geweerd uit de Amerikaanse productie- en toeleveringsketen van wapensystemen. Daarmee worden niet alle Chinese onderdelen geweerd, maar alleen de voor de VS relevante onderdelen.
Hoe verhouden de Nederlandse regels zich op dit terrein tot de Amerikaanse regels?
Zoals gemeld in de antwoorden op vraag 3 en vraag 4, richt de Nederlandse regelgeving zich op bedrijven en producten. Defensie kan ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen voorkomen door toepassing van de ABDO en door aanvullende eisen te stellen aan bedrijven en het te leveren product in een behoeftestelling.
Daarnaast is de wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) dit voorjaar door uw Kamer en de Eerste Kamer behandeld en aangenomen.5 Deze wet moet voorkomen dat ongewenste investeerders via investeringen, fusies en overnames invloed krijgen op ondernemingen in Nederland die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie zoals opgenomen in de dual-use en militaire goederenlijst van de EU. De wet biedt de mogelijkheid om bij vermoeden van een risico voor de nationale veiligheid investeringen tot 8 september 2020 met terugwerkende kracht te toetsen.
Verder wordt momenteel door de Ministeries van EZK en Defensie gewerkt aan een sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie, waarover uw Kamer midden 2021 is geïnformeerd.6 Deze investeringstoets is specifiek gericht op de beheersing van risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, overnames en andere verwervingsactiviteiten gericht op ondernemingen uit de Nederlandse Defensie Technologische en industriële Basis (NL DTIB) die essentieel zijn voor de uitvoering van de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht.
Voor de specifieke regelgeving van de Verenigde Staten op dit gebied wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 5.
Bestaan er binnen de instrumenten voor defensiesubsidies binnen de Europese Unie, zoals het Europees Defensiefonds, regels om China of andere landen met een offensief inlichtingenprogramma tegen de Nederlandse en Europese belangen te weren uit productie- en toeleveringsketens?
Ja. Deze regels staan beschreven in art. 9 van de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF). De ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers dienen te zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land.7 China is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Ook mogen partijen die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land niet onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Bij wijze van uitzondering kunnen deze partijen deelnemen indien het land waarin deze is gevestigd garanties afgeeft dat betrokkenheid van deze entiteit de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. De Commissie informeert de lidstaten over deze betrokkenheid.
Dergelijke regels zijn ook voorzien in de conceptverordening inzake versterking Europese defensie-industrie door gemeenschappelijke aanbestedingen, waarmee € 500 mln. beschikbaar wordt gesteld uit EU-budget om gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel te stimuleren.8
De moord op een Palestijnse journaliste |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de verklaring d.d. 5 september van de Israëlische strijdkrachten over de dood van de Palestijnse journaliste Shireen Abu Akleh?1
Nederland heeft kennisgenomen van de verklaring van de Israëlische strijdkrachten. De conclusie die hierin wordt getrokken is dat Shireen Abu Akleh zeer waarschijnlijk om het leven is gekomen door een kogel van de Israeli Defence Forces (IDF). Om te begrijpen wat er precies is gebeurd, is een uitgebreide beschrijving nodig van de omstandigheden en de gebeurtenissen die tot haar dood hebben geleid. Het IDF-rapport draagt hieraan bij. Samen met gelijkgezinde partners blijft Nederland bij Israël aandringen op verantwoording en op berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Shireen Abu Akleh. Vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en de veiligheid van journalisten zijn essentieel voor een democratische rechtsstaat.
Bent u het eens dat de conclusie van deze verklaring – dat de schuldige niet kan worden aangewezen en het onderzoek daarmee ten einde is – uitermate onbevredigend is?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de motie Jasper van Dijk/Agnes Mulder om zich voor deze zaak te blijven inspannen zodat de daders kunnen worden berecht, nog altijd niet is uitgevoerd?2 Wat gaat u doen om dit alsnog te realiseren?
Nederland heeft zich er met gelijkgezinde landen hard voor gemaakt dat de oproep tot berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Shireen Abu Akleh zou worden opgenomen in het EU-statement voor de EU-Israël Associatieraad. Ook heeft Nederland zich als co-voorzitter van de Media Freedom Coalition ingespannen voor een gezamenlijke verklaring waarin het overlijden van de Palestijnse journaliste Shireen Abu Akleh scherp wordt veroordeeld. In deze verklaring wordt opgeroepen tot verantwoording en bepleit dat aanvallen op journalisten en mediapersoneel grondig onderzocht moeten worden. Mede dankzij de inzet van Nederland is deze oproep door 26 landen ondertekend. Ten slotte benadrukt Nederland ook in bilaterale contacten met Israël het belang van verantwoording en gerechtigheid. Op basis hiervan is het kabinet van oordeel dat uitvoering is gegeven aan de motie van Jasper van Dijk en Agnes Mulder (Kamerstuk 35 925-V, nr. 109).
Erkent u dat onafhankelijk onderzoek naar de toedracht nog altijd hard nodig is? Gaat u daarop aandringen?
Israël heeft, na oproepen van de internationale gemeenschap inclusief Nederland, een forensisch onderzoek ingesteld. De United States Security Coordinator of the Israel-Palestinian Authority (USSC) heeft hier als onafhankelijke partij toezicht op gehouden.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van uw diplomatie richting Israël? Erkent u dat u veel meer kunt doen dan gesprekken voeren en verbale veroordelingen?
Het voeren van gesprekken en het veroordelen van gebeurtenissen zijn beproefde instrumenten in het diplomatieke verkeer. In de kwestie van de dood van Shireen Abu Akleh hebben oproepen van de internationale gemeenschap inclusief Nederland ertoe bijgedragen dat Israël een forensisch onderzoek heeft ingesteld.
Dankzij de goede bilaterale relatie is Nederland in staat gesprekken met Israël aan te gaan ook over gevoelige onderwerpen.
Het bericht ‘Vrijheid voor leider Bende van Venlo lonkt na zeven moorden’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrijheid voor leider Bende van Venlo lonkt na zeven moorden»?1
Ja.
Klopt het dat de Frank P. in totaal ongeveer 250 geweldsdelicten heeft gepleegd, waaronder ten minste zeven moorden?
De heer P. is op 26 april 1996 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor meervoudige moord en meervoudige gekwalificeerde doodslag op in totaal zeven personen. Over mogelijk gepleegde delicten die niet hebben geleid tot deze veroordeling kan ik geen uitspraken doen.
Sinds wanneer staat de tot levenslang veroordeelde Frank P. op de wachtlijst van de Rooyse Wissel?
P. staat sinds 8 september 2022 op de wachtlijst van het forensisch psychiatrisch centrum (FPC) De Rooyse Wissel.
Zijn alle slachtoffers en nabestaanden betrokken bij het besluit om Frank P. op de wachtlijst van de Rooyse Wissel te plaatsen? Zo ja, hoe zij zijn betrokken en zo nee, waarom niet?
Om te beginnen wil ik benadrukken dat P. mogelijk wordt overgeplaatst naar FPC De Rooyse Wissel zodat hij daar een behandeltraject kan volgen, er is geen sprake van re-integratieactiviteiten zoals verlof of andere vrijheden (zie ook de beantwoording op vraag 6 en 7). Slachtoffers en nabestaanden worden geïnformeerd over een overplaatsing als er sprake is van vrijheden. In dit geval is dat daarom niet gebeurd.
Klopt het dat er in 2019 meerdere adviezen zijn geweest, waaronder die van het Adviescollege Levenslanggestraften, op grond waarvan destijds is geoordeeld dat zelfs van een eerste stap richting terugkeer in de samenleving niet aan de orde kon zijn?
Voordat ik in ga op de zaak P., schets ik eerst het beleidskader voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.2 Het beleidskader voorziet in een procedure voor herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf en biedt mogelijkheden voor de levenslanggestrafte om zich daarop voor te bereiden. Op grond van dit kader adviseert het Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: Adviescollege) 25 jaar na aanvang van de detentie of een levenslanggestrafte kan worden toegelaten tot de re-integratiefase. Dit doet het Adviescollege bij iedere levenslanggestrafte. Het Adviescollege hanteert hierbij de volgende vier criteria:
Voorafgaand aan de advisering door het Adviescollege vindt een uitgebreid onderzoek plaats, waarbij de betrokkene onder meer ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt geplaatst voor ten minste zes weken. Het Adviescollege baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Ook hoort het Adviescollege de slachtoffers en nabestaanden, indien zij dat wensen, en tot slot de levenslanggestrafte zelf.3
Het Adviescollege brengt vervolgens advies uit aan mij zodat ik een beslissing kan nemen over het al dan niet toelaten van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase.
In de zaak P. heeft het Adviescollege op 11 maart 2019 negatief geadviseerd omtrent de toelating tot de re-integratiefase. Zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften ben ik gehouden bij een negatief advies van het Adviescollege dienovereenkomstig te beslissen. Bij besluit van 8 juli 2019 heb ik aan P. medegedeeld dat hij niet wordt toegelaten tot de re-integratiefase. Het Adviescollege heeft in zijn advies van 2019 opgenomen dat het na twee jaren een vervolgadvies zou uitbrengen (zie antwoord op vraag 6 en 7).
Waarom kan een eerste stap richting terugkeer in de samenleving nu wel aan de orde zijn?
In november 2021 heeft het Adviescollege vervolgadvies uitgebracht in de zaak P. Het Adviescollege adviseerde op basis van zijn deskundig oordeel en alle uitgevoerde onderzoeken opnieuw om P. niet toe te laten tot de re-integratiefase. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5 ben ik gehouden bij een negatief advies van het Adviescollege dienovereenkomstig te beslissen. Bij besluit van 21 december 2021 heb ik wederom aan P. medegedeeld dat hij niet wordt toegelaten tot de re-integratiefase.
De plaatsing van P. op de wachtlijst van FPC De Rooyse Wissel is dan ook niet in het kader van de re-integratiefase, maar in het kader van behandeling. Het PBC heeft door middel van observatieonderzoek een stoornis bij P. geconcludeerd en hierover in juni 2021 gerapporteerd. P. heeft in september 2021 een verzoek ingediend tot overplaatsing naar een FPC voor behandeling van die stoornis. In dit verband is het Murray-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van belang. Op grond van het Murray-arrest is elke lidstaat verplicht zijn volledige medewerking te geven aan een behandeling van een stoornis bij een gedetineerde wanneer er een reële kans is dat door de behandeling zijn recidiverisico wordt verminderd. Het OM heeft negatief geadviseerd over het opstarten van een behandeltraject van P. Het Adviescollege heeft in november 2021 overwogen dat betrokkene een behandelingstraject zal moeten ingaan gericht op vermindering van het recidiverisico, teneinde in de toekomst eventueel in aanmerking te kunnen komen voor toelating tot de re-integratiefase.
Alles overwegende heb ik bij besluit van 21 december 2021 aan P. gecommuniceerd dat ik de besluitvorming omtrent zijn overplaatsingsverzoek naar een FPC aanhoud in afwachting van de uitkomst van de indicatiestellingsprocedure (een indicatie is een verwijzing die nodig is voor behandeling van een justitiabele in een instelling). Inmiddels is voor P. een indicatie afgegeven voor plaatsing in een FPC voor behandeling. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 staat P. sinds 8 september 2022 op de wachtlijst van FPC De Rooyse Wissel. Wanneer een opnamedatum bekend is, neemt de directeur van de penitentiaire inrichting namens de Minister een besluit over het overplaatsingsverzoek. Tijdens het behandeltraject zal geen sprake zijn van re-integratieactiviteiten zoals verlof of andere vrijheden. Na afloop van de behandeling gaat P. weer terug naar de penitentiaire inrichting. Het Adviescollege brengt in 2023 weer een vervolgadvies uit in de zaak P. omtrent de re-integratiefase.
Heeft het Openbaar Ministerie positief geadviseerd tot deze stap? Zo nee, waarom heeft u daar dan toch toe besloten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is bij het besluit in 2019 en het besluit in 2022 de impact op de vele slachtoffers en nabestaanden in Venlo en omstreken gewogen?
Het wegen van de belangen van slachtoffers en nabestaanden gebeurt door het Adviescollege in het kader van zijn advisering aan de Minister voor Rechtsbescherming over de toelating tot de re-integratiefase. Aan slachtoffers en nabestaanden wordt gevraagd of zij bereid zijn mee te werken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek. Een dergelijk onderzoek vindt plaats door tussenkomst van Slachtofferhulp Nederland.
Indien de slachtoffers en nabestaanden dat wensen, worden zij door het Adviescollege gehoord in het kader van het eerste advies. Bovenstaande is ook van toepassing op de zaak P.
Het niet weigeren van de toegang tot de EBI aan de advocaat en neef van Ridouan T. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Politie en OM wisten al in 2018 dat advocaat en neef van Taghi niet deugde» en «Politie wist dat advocaat Youssef Taghi contacten had met criminele milieu, maar hij mocht toch EBI in»?1, 2
Ja.
Door wie is besloten dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verkreeg?
De directeur van de PI Vught heeft dat op 10 maart 2021 besloten.3
Op grond waarvan is de beslissing genomen dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de EBI verkreeg?
Die beslissing is genomen omdat er op dat moment onvoldoende concrete informatie was die een weigeringsgrond vormde.
Het besluit om Y. Taghi in zijn hoedanigheid als rechtsbijstandverlener de toegang tot de EBI te weigeren is genomen na aanwijzingen dat hij zijn geprivilegieerde positie zou hebben misbruikt door misbruik te maken van de geheimhoudertelefoon. De deken deed als toezichthouder naar aanleiding van een signaal van het Openbaar Ministerie, onderzoek naar deze aanwijzingen. Gedurende dit onderzoek is, ter bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten, Y. Taghi de toegang ontzegd. De deken heeft in zijn onderzoek geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie.
Daarmee verviel de grond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Welke noodzaak was er om Youssef Taghi tot de EBI toe te laten, gelet op het feit dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) de beslissing van de EBI om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren, in stand liet?
De Commissie van Toezicht van de PI Vught en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) hebben geoordeeld dat het besluit om Y. Taghi de toegang tot de EBI gedurende het onderzoek van de deken te weigeren niet onredelijk of onbillijk was. Nadat de deken in zijn onderzoek had geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie verviel de weigeringsgrond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Waarom was het welbekende feit dat Youssef Taghi ook in contact stond met Anouar Taghi, een andere neef van Ridouan T. en tevens een verdachte in de zaak van de moord op Derk Wiersum, niet voldoende om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren?
Ik realiseer mij dat het verbazing wekt dat een familielid van een gedetineerde die in het strengste detentieregime dat Nederland kent is geplaatst zonder toezicht toegang tot een gedetineerde heeft. De toegang kan geweigerd worden in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, het voorkomen van strafbare feiten of ter bescherming van slachtoffers.
Alleen het bestaan van een familierelatie tussen gedetineerde en advocaat is conform de regelgeving geen weigeringsgrond.
Hoe en door wie is het onderzoek van de Deken van de Orde van Advocaten gewogen en beoordeeld?
Nadat het OM, de politie en DJI na lezing van het onderzoek moesten concluderen dat de eerdere weigeringsgrond voor het verlenen van toegang was weggevallen, en hadden vastgesteld dat er ook geen andere weigeringsgronden meer waren, heeft de directeur EBI besloten om de advocaat weer toegang te geven.
Waarom is kennelijk zoveel waarde gehecht aan het onderzoek van de Deken, terwijl evident zowel bij het Openbaar Ministerie als bij de politie meer relevante informatie beschikbaar was over Youssef Taghi?
In overleg met de betrokken ketenpartners is onderzocht of er nog andere gronden zijn waarop de toegang kon worden ontzegd. Daartoe is ook advies van de landsadvocaat ingewonnen. Daarbij is door politie en OM beoordeeld of de bij hen aanwezige informatie over Youssef T. op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen geven voor een zodanige ontzegging. De beschikbare informatie was naar hun oordeel niet van dien aard dat deze een zo ingrijpende beslissing tot weigering van een advocaat, konden rechtvaardigen. Het onderzoek naar het misbruik van de geheimhoudertelefoon door de deken was vanaf het moment dat Youssef T. zich in december 2020 meldde echter wél een gegronde reden om hem de toegang tot de EBI te ontzeggen. Toen dat onderzoek in maart 2021 afgerond was en de deken geen misbruik had vastgesteld, verviel de mogelijkheid om hem nog langer toegang te ontzeggen.
Waarom is niet alles op alles gezet om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te ontzeggen, zeker toen duidelijk was dat Ridouan Taghi persisteerde in het toevoegen van zijn neef Youssef Taghi als advocaat?
Zie antwoord vraag 7.
Nieuwe onderzoeksresultaten m.b.t. schade door mRNA coronavaccins Pfizer en Moderna |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het hogere aantal bijwerkingen veroorzaakt door de mRNA-vaccins van Pfizer en Moderna en de bijbehorende onderzoeksresultaten?1, 2
Ja, ik heb kennis genomen van deze studie en het bericht van Stichting Artsen Covid Collectief.
Wat vindt u van de bevindingen uit dit onderzoek dat een veel groter aantal deelnemers dan aanvankelijk gedacht na het ontvangen van een mRNA-coronavaccinatie te maken krijgt met ernstige bijwerkingen?
De resultaten van dit onderzoek zijn niet gebaseerd op directe klinische data. De onderzoekers hebben gekeken naar het totaal aantal ernstige bijwerkingen en deze niet gekoppeld aan de individuele deelnemers. Het kan dus zijn dat één persoon meerdere bijwerkingen heeft ervaren, terwijl de bijwerkingen wel afzonderlijk zijn geteld. Het kan hierdoor lijken alsof er meer personen met bijwerkingen zijn, terwijl dit in realiteit niet zo is. Tevens is door deze onderzoekers niet bekeken of de klachten ook daadwerkelijk gerelateerd zijn aan de vaccinatie. De benoemde klachten kunnen ook andere oorzaken hebben dan de vaccinatie. Verschillen tussen de resultaten van dit onderzoek en de resultaten van andere onderzoeken zijn ontstaan door verschillen in de opzet van het onderzoek of de data waarmee het onderzoek verricht is, zoals ook de auteurs van het door u gerefereerde onderzoek vermelden.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de gebruikte data voor dit recente onderzoek, die voordat de coronavaccins op de markt kwamen een veel lager aantal ernstige bijwerkingen zou hebben laten zien, nu opeens tot heel andere resultaten leidt? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien recent al bleek dat de coronavaccins bij (vooral) jonge mannen tot relatief veel hartschade leidt, hoe reflecteert u daarop in combinatie met de resultaten uit dit onderzoek?
Ik ben mij bewust van het zeer kleine risico op myocarditis en pericarditis. Myocarditis en pericarditis zijn dan ook opgenomen als mogelijke zeer zeldzame bijwerkingen in de bijsluiters van de COVID-19-vaccins. Echter is het nog steeds zo dat de kans op deze aandoeningen aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2. Bijwerkingencentrum Lareb stelt dat het risico op myocarditis na een SARS-CoV-2-infectie 19 keer groter is na een infectie met SARS-CoV-2 dan na een vaccinatie. Voor pericarditis is het risico 5 keer groter na een infectie dan na een vaccinatie. Het risico op myocarditis voor mannen tussen de 12 en 17 jaar is 6 keer groter na een infectie dan na een vaccinatie. Het gezondheidsvoordeel van een vaccinatie weegt dan ook zwaarder dan het risico op eventuele bijwerkingen na een vaccinatie. Er is brede wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins, ook bij jonge mensen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek en de eerdere bevindingen omtrent hartschade bij jonge mannen?
Ik vind het niet nodig extra stappen te zetten naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek en andere bevindingen rondom hartschade bij jonge mannen. Resultaten van verschillende onderzoeken kunnen van elkaar afwijken door de manier waarop het onderzoek is opgezet. De huidige vaccinatiestrategie is tot stand gekomen op basis van de wetenschappelijke adviezen van o.a. de Gezondheidsraad en het OMT-V. Bij deze adviezen wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente (internationale) wetenschappelijke inzichten. Daarnaast wegen experts van onder andere het RIVM, Lareb en CBG regelmatig relevante onderzoeken en informeren mij op het moment dat daar voldoende aanleiding toe is. Ook worden bijwerkingen zorgvuldig gemonitord en onderzocht door het Lareb en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Er bestaat een brede wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins.
Deelt u de mening dat er nieuwe risico-analyses gemaakt zouden moeten worden, per gespecificeerde leeftijdsgroep, met betrekking tot de bijwerkingen van mRNA-coronavaccinaties? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Met betrekking tot dit onderwerp wordt al uitvoerig onderzoek gedaan. Daarnaast zijn er bij de tot nu toe gevaccineerde mensen geen nieuwe bevindingen aan het licht gekomen die nieuwe of andere risicoanalyses dan de huidige naar bijwerkingen nodig maken. Bij iedere nieuwe vaccinatieronde is door de Gezondheidsraad of het OMT-V zorgvuldig bekeken of een extra vaccinatie voldoende gezondheidswinst oplevert per doelgroep. Bij deze adviezen wordt gebruik gemaakt van verschillende bronnen.
Is het niet verstandig om het op grote schaal vaccineren met mRNA-vaccins voorlopig stop te zetten, totdat opnieuw uitgebreid onderzoek is gedaan naar de (ernstige) bijwerkingen per gespecificeerde leeftijdsgroep? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Vaccins worden alleen goedgekeurd door het EMA en het CBG als de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid voldoende zijn aangetoond, volgens de in Europa vastgestelde regels. Dat is voor alle COVID-19-vaccins die in Nederland worden gebruikt het geval. De veiligheid van de vaccins wordt ook na goedkeuring door het EMA voortdurend in de gaten gehouden3. Tot op heden zijn er geen zorgwekkende bevindingen gedaan en daarmee zie ik geen noodzaak om extra onderzoeken op te zetten naast de onderzoeken die al worden gedaan. Ik vind het nog steeds verantwoord om de eerder vastgelegde vaccinatiestrategie uit te voeren. De voordelen van vaccinatie wegen nog steeds op tegen het zeer kleine risico op ernstige bijwerkingen, omdat de kans op complicaties na een infectie groter is dan de kans op complicaties na een vaccinatie.
Als inderdaad blijkt dat de risico-analyse waarop de voorlopige goedkeuring van de mRNA-vaccinaties destijds is gebaseerd niet correct en/of ontoereikend was, wat betekent dat dan voor de vele mensen die de afgelopen twee jaar met deze vaccins zijn ingeënt? Kunt u inzichtelijk maken hoe groot het gezondheidsrisico is voor deze mensen?
Vaccins worden alleen door het EMA goedgekeurd als ze voldoen aan de in Europa vastgestelde eisen voor effectiviteit, kwaliteit én veiligheid. Daarbij wordt ook gekeken naar de onderzoeksmethoden en het productieproces. Daarnaast worden na toelating de vaccins nauwkeurig in de gaten gehouden. De vaccinproducenten moeten hier na toelating data over blijven aanleveren, wat gecontroleerd wordt door het EMA. Ook de bijwerkingen worden nauwkeurig gemonitord en internationaal gedeeld4.
Het gezondheidsrisico van vaccinatie is nog altijd kleiner dan het risico van een SARS-CoV-19 infectie. De meeste mensen hebben na een vaccinatie kort last van milde klachten zoals spierpijn, koorts en hoofdpijn. Deze bijwerkingen verdwijnen doorgaans binnen een aantal dagen vanzelf. Het is zeer onwaarschijnlijk dat er op lange termijn bijwerkingen optreden. Dit komt door de manier waarop vaccins werken. Het vaccin zorgt er alleen voor dat het lichaam antistoffen aanmaakt. Het vaccin zelf wordt binnen 4 tot 6 weken volledig door het lichaam opgeruimd. Alleen de antistoffen blijven in het lichaam achter.
Afgaand op de conclusies van deze recente studie, hoeveel gevaccineerde mensen lopen op dit moment het risico om last te krijgen van (ernstige) bijwerkingen als gevolg van een mRNA-coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u ondernemen om deze potentiële schade te ondervangen? Gaat u een plan maken hoe de zorgketen de te verwachten toegenomen zorgvraag als gevolg van deze bijwerkingen gaat opvangen? Gaat u de schade die mensen oplopen als gevolg van een mRNA-coronavaccinatie compenseren? Zo ja, op welke manier?
Zoals ik in het antwoord op vraag 8 en 9 heb toegelicht, is het zeer onwaarschijnlijk dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen veroorzaken. Ik verwacht dan ook geen significante toename in de zorgvraag als gevolg van de vaccinaties. Door middel van vaccinatie kunnen we bescherming tegen COVID-19 op peil houden en voorkomen dat mensen ernstig ziek worden. Vaccineren draagt dus positief bij aan het verminderen van de zorgvraag als gevolg van COVID-19.
Mocht onverhoopt duidelijk worden dat, na grondige beoordeling, een duidelijk (causaal) verband bestaat tussen enig gebrek van het vaccin en de betreffende bijwerking dan zal moeten worden onderzocht of de producent van het vaccin in dit kader een toerekenbaar verwijt kan worden gemaakt. Als dat zo is, dan kan de producent onder omstandigheden worden aangesproken voor de gevolgen van daaruit voortvloeiende bijwerkingen. In die situatie kan de overheid onder specifieke en strikte voorwaarden de aansprakelijkheid overnemen van de producent. Deze voorwaarden zijn geregeld in de aankoopcontracten van de vaccins tussen de overheid en de producenten. Mocht iemand ervoor kiezen de overheid hiervoor aansprakelijk te stellen dan zal aan de hand van de geldende wettelijke criteria per individueel geval beoordeeld worden of de overheid aansprakelijk kan worden geacht.
Gaat u de personen die op dit moment een mRNA-vaccinatie van Pfizer of Moderna hebben ontvangen informeren over de nieuwe onderzoeksresultaten? Gaat u de burger bij de op handen zijnde nieuwe vaccinatieronde actief informeren over het risico op deze bijwerkingen? Zo ja hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende (online) kanalen kunnen mensen informatie vinden over de COVID-19 vaccins en de mogelijke bijwerkingen die kunnen optreden als zij dit willen. Daarnaast staan mogelijke bijwerkingen beschreven in de bijsluiters van de vaccins, welke te vinden zijn op de website van het CBG. Deze bijsluiters worden geüpdatet op het moment dat er nieuwe bijwerkingen aan het licht komen. Overige informatie over bijwerkingen en de voordelen en risico’s van de vaccinaties zijn te vinden op de websites van de rijksoverheid, Lareb, het RIVM en het CBG. Ook de zeer kleine kans op meer ernstige bijwerkingen zoals myocarditis en pericarditis wordt daarin benoemd.
Bent u van mening dat de vaccinatieplicht, waarover in het recent uitgekomen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over toekomstscenario’s met betrekking tot de coronapandemie wordt gesproken, nog altijd potentieel geoorloofd is, ook als de bijwerkingen van de mRNA-vaccinaties veel hoger liggen dan aanvankelijk gedacht? Zo ja, waarom?
De WRR en de andere betrokken organisaties zijn onafhankelijk en gaan zelf over de inhoud van hun eigen publicaties. Voor vragen over de onderbouwing van de analyses in het rapport verwijs ik u daarom naar het rapport zelf. Vaccineren is in Nederland een persoonlijke keuze. Het kabinet heeft geen voornemens of plannen om een vaccinatieplicht in te voeren. Ik hecht er wel aan om aan te geven dat het onjuist is dat de WRR zou hebben geadviseerd om een vaccinatieplicht te overwegen. Hier ben ik in de antwoorden op uw schriftelijke vragen van 7 september jl.5 al uitgebreid op ingegaan.
Wervingscampagnes ten behoeve van donoren via social media |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat spermabanken, zoals de European Sperm Bank, donoren werven via verschillende sociale mediaplatforms en daarbij adverteren met «voordelen» van donorschap zoals regelmatige gezondheidschecks en vergoedingen tot 560 euro per maand?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat dit soort marketing bestaat en op deze manier donoren worden geworven?
In Nederland mogen bedrijven reclame maken voor hun producten en diensten, mits zij zich houden aan de ter zake geldende Nederlandse wet- en regelgeving. Er zijn geen signalen dat de European Spermbank (ESB) zich niet aan die wet- en regelgeving houdt.
Bent u het ermee eens dat deze online marketing strijdig is met het feit dat er in Nederland niet gedoneerd mag worden voor gewin maar alleen op basis van een onkostenvergoeding, zoals beschreven staat in artikel 272 van de Embryowet en in de richtlijn van het Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) waarin staat dat donatie er alleen is om iemand te helpen en niet voor eigen gewin?3
In de Embryowet (artikel 5, lid 2) is bepaald dat de terbeschikkingstelling van geslachtscellen alleen om niet kan worden gedaan. Dat betekent dat alleen de onkosten mogen worden vergoed. In het Landelijk standpunt spermadonatie van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) wordt klinieken geadviseerd voor de onkostenvergoeding een maximum van € 75 te hanteren. Op de website van ESB is aangegeven dat een spermadonor € 40 per donatie ontvangt. Dit bedrag is in lijn met voornoemd Landelijk standpunt spermadonatie.
De European Sperm Bank is een private Deense onderneming met een vestiging in Amsterdam. In hoeverre valt deze vestiging onder de Nederlandse wet- en regelgeving?
De vestiging van de ESB in Amsterdam richt zich op het in ontvangst nemen na verkrijgen, bewaren en bewerken van menselijk sperma voor fertiliteitsbehandelingen en deze handelingen vallen onder de Nederlandse wet- en regelgeving. Met ingang van 1 juni 2022 heeft de ESB een erkenning gekregen op basis van artikel 9 van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) als orgaanbank.
Mag de European Sperm Bank juridisch gezien op deze manier een wervingscampagne richten op Nederlandse socialmedia-accounts? Op welke manier verhoudt deze juridische status zich tot klinieken in Nederland die aangesloten zijn bij de European Sperm Bank? Kunnen aangesloten klinieken aangesproken worden op deze manier van werving?
Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de ESB zich niet houdt aan de Nederlandse wet- en regelgeving, zodat voor optreden door de IGJ op dit moment geen aanleiding bestaat.
Welke mogelijkheden heeft u of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om tegen deze (online) marketing op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er, voor zover bij u bekend, meer bedrijven die zich niet houden aan de richtlijnen die er voor dergelijke organisaties en bedrijven?
Voor zover u met deze vraag bedoelt of er andere klinieken zijn die zich bij het werven van donoren niet houden aan de geldende wet- en regelgeving, geldt dat er daarvoor op dit moment geen aanwijzingen zijn.
Het falen van het Nederlandse aalbeheerplan |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Kent u het opinieonderzoek dat aantoont dat 79% van de Nederlanders vindt dat de overheid in actie moet komen om de paling van uitsterven te redden en dat 85% voor een stop is op alle palingvisserij? Zo ja, wat is uw reactie op dit opinieonderzoek?1
Ja.
Vindt u dat het uw taak is om te voorkomen dat de paling uitsterft? Zo nee, waarom niet?
Het is een taak van de overheid om diersoorten voor uitsterven te behoeden, waar dat binnen haar mogelijkheden ligt. De Europese aalstand staat ernstig onder druk. Daarom is het goed dat al sinds 2008 er in Europees verband op basis van de Aalverordening (de EU-verordening 1100/2007) afspraken zijn waarbij alle lidstaten maatregelen moeten treffen ter bescherming van de aalstand. Dat gaat over visserijbeperkende maatregelen, maar ook nadrukkelijk om bijvoorbeeld het aanpakken van migratiebelemmeringen. Dit is van belang omdat meerdere oorzaken een rol spelen in de achteruitgang van deze soort. Over mijn inzet hieromtrent heb ik u eerder geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1361 en 1365).
Als onderdeel van deze aanpak heeft Nederland sindsdien substantiële visserijmaatregelen ingesteld, te weten een 3-maands sluiting van de aalvisserij in de belangrijkste uittrekperiode, sluiting van de volledige aalvisserij in de rivieren en van de recreatieve visserij op aal. Daarbij is de inzet er in de afgelopen periode steeds op gericht geweest om in Europees verband tot een verdere versterking van de afspraken te komen: effectieve maatregelen in alle lidstaten, heldere doelstellingen en een stevige aanpak van illegale vangst en handel.
Erkent u dat Nederland jaarlijks verantwoordelijk is voor de vangst van honderdduizenden volwassen palingen en van miljoenen glasalen (jonge palingen) die naar zogenaamde «kwekerijen» gaan (waar de uit het wild gevangen glasaaltjes worden vetgemest) en dat Nederland hiermee de grootste palingvisser en -opmester is in de wereld?2
In de gezamenlijke Europese aanpak is afgesproken dat binnen de ingestelde beperkingen er nog vangst van aal kan plaatsvinden. In Nederland wordt binnen deze afspraken gevist op volwassen aal. Over de laatste evaluatieperiode van het aalbeheerplan (2018–2020) is ingeschat dat in totaal 479 ton aal is gevangen. Of dit de hoogste palingvangsten ter wereld zijn is niet bekend. Binnen de kaders van de Aalverordening mag daarnaast in Zuid-Europa gevangen glasaal worden ingezet voor uitzet in Noordwest-Europese wateren en daarnaast voor een deel ten behoeve van de aalkweek. Voor de toegestane visserij op glasaal stellen wetenschappers jaarlijks het glasaalbestand vast, op basis waarvan een quotum wordt bepaald van glasaal die mag worden gevangen. U bent hierover ook geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen op 13 april van dit jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2404). De binnen het quotum gevangen glasaal komt, naast uitzet, daarbij dus voor een deel ter beschikking aan de aquacultuurbedrijven in Nederland. Daarnaast zijn er ook in andere lidstaten zoals bijvoorbeeld Duitsland, Denemarken en Zweden palingkweekbedrijven. Binnen Europa zijn Nederland en Duitsland hierbij de grootste spelers met een ongeveer vergelijkbare productie van kweekpaling.
Erkent u dat Nederland in de afgelopen jaren méér volwassen palingen is gaan vangen? Namelijk van 352 ton in 2012 naar 475 ton in 2020? Wat is hierop uw reactie?3
De visserij op volwassen aal in Nederland en in Europees verband is sterk teruggebracht met de implementatie van de Aalverordening en de op basis hiervan ingestelde gesloten periode en gebieden. De totale visserijinspanning (aantal vissers, aantal toegestane netten) is daarbij, sinds de beperkingen van kracht werden, niet meer toegenomen. De hiermee gerealiseerde vangsten verschillen echter van jaar tot jaar, ook afhankelijk van het natuurlijk aanbod van aal en de seizoensomstandigheden. In de looptijd van de Aalverordening zijn er daarbij periodes met lagere vangsten en periodes waarin de vangsten hoger liggen. Over de laatste evaluatieperiode van het aalbeheerplan (2018–2020) ligt de totale ingeschatte vangsthoeveelheid (479 ton) daarbij hoger dan in de hieraan voorafgaande periode. Behalve door natuurlijke variatie hangt dit mogelijk ook samen met de ingeschatte hoeveelheid aal in een deel van de beviste wateren. Zo is bijvoorbeeld in het IJsselmeergebied in de recente periode sprake van een hoger ingeschat aalbestand, en worden daar ook hogere vangsten gerapporteerd.
Klopt het dat een recente evaluatie van Wageningen Universiteit aantoont dat het Nederlandse aalbeheerplan te weinig resultaten boekt? Zo ja, wat is uw reactie hierop?4, 5
De evaluatie van Wageningen Universiteit is een evaluatie van de «Aalverordening». Het doel in deze verordening is het bereiken van 40% schieraaluittrek op de lange termijn ten opzichte van vroeger. Gelet op de lange levenscyclus van de aal, waarbij de dieren pas na meer dan tien jaar gaan bijdragen aan de voortplanting, is aan het bereiken van deze doelstelling geen specifieke termijn verbonden. De aalsterfte is behoorlijk afgenomen ten opzichte van voor de implementatie van de Aalverordening. De schieraalbiomassa is sinds de implementatie ook toegenomen.
Herstel van de hoeveelheid glasaal die aankomt bij de Europese kusten vindt echter nog onvoldoende plaats. In die zin wordt in Europees verband nog onvoldoende progressie geboekt in de verbetering van de aalstand. Dit is een Europees probleem dat om actie in alle lidstaten vraagt. Immers, slechts een beperkt deel van de Europese aalpopulatie bevindt zich in Nederland. Om die reden is mijn inzet erop gericht om in Europees verband tot een verdere versterking van de aanpak te komen middels wijziging van de Europese Aalverordening.
Klopt het dat wetenschappers hebben aangetoond dat het huidige vangstverbod van drie maanden per jaar onvoldoende is om de migratie van volwassen palingen naar zee te ondersteunen en dat ICES (International Council for the Exploration of the Seas) daarom adviseert voor een algeheel verbod op alle palingvangst? Zo ja, bent u bereid om in lijn met de wetenschap het vangstverbod van drie maanden tijdelijk uit te breiden naar een jaarrond vangstverbod? Zo nee, waarom niet?6
De Europese aal komt voor van IJsland tot Noord-Afrika. Door het grote verspreidingsgebied is herstel in Nederland niet alleen afhankelijk van de situatie in Nederland en hebben maatregelen van een enkele lidstaat slechts beperkt effect op het hele bestand. Aan herstel van de aal moet daarom internationaal, door de landen in het gehele verspreidingsgebied, worden gewerkt zoals de EU Aalverordening ook beoogt. Zoals ik in de beantwoording van de vragen 2 en 5 heb toegelicht zal aanscherping van de Aalverordening daardoor het meeste effect hebben. Ik onderschrijf de conclusie dat een verdere versterking van de Europese aalaanpak noodzakelijk is. Daarbij is mijn insteek dat er in alle lidstaten een duidelijke aanpak komt die getoetst wordt aan meetbare reductiedoelstellingen van door menselijk handelen veroorzaakte (antropogene) sterfte van aal (visserij, migratie). De huidige doelstellingen verbonden aan een uittrekpercentage schieraal in de ongestoorde situatie (zonder enige menselijke invloed) is complex en modelmatig, en maakt het in de praktijk erg lastig om tot een uniforme beoordeling van de aanpak in de verschillende lidstaten te komen. Daarom zet ik in op eenduidigere doelstellingen en op een versterking van de aanpak, inclusief effectieve visserijmaatregelen. Een totaalverbod op alle visserij is daarbij voor dit moment niet mijn inzet. Indien de Europese Commissie desondanks wilt inzetten op een verlenging van het huidige vangstverbod in de kustwateren in de TAC- en Quota-verordening, zal ik zo goed mogelijk de sociaaleconomische gevolgen mee nemen in de discussies hierover in Brussel.
Klopt het dat het succes van terugplaatsen van glasalen in Nederlandse wateren nog nooit is aangetoond en dat ICES adviseert om hiermee te stoppen, aangezien schade bij vangst wel is aangetoond? Zo ja, waarom houdt u vast aan dit beleid? Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u het Nederlandse beleid?7, 8
Voor het antwoord hierop verwijs ik uw Kamer naar de brief
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2404) waarin ik heb aangegeven dat het in wetenschappelijke zin nog onduidelijk is of uitzet nu juist wel of niet bijdraagt aan een succesvolle migratie naar de paaigrond van schieraal en hiermee een bijdrage zou kunnen leveren aan het herstel van de aalpopulatie. Hiervoor is nog onderzoek nodig en dat geldt ook voor de vraag of opvissen in Zuid-Europese landen en vervolgens uitzetten in Noordwest-Europese landen schadelijk zou zijn voor het herstel van de aalstand.
Wanneer bent u van plan gehoor te geven aan het wetenschappelijke advies van ICES, die pleit voor een algehele stop op de palingvangst (inclusief glasalen) en palingkweek om de soort te redden, gezien de impact Nederland heeft op de paling? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?9
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Wat bent u verder voornemens om te doen om de paling voor uitsterven te behoeden?
In de beantwoording van de vragen 2, 5 en 6 heb ik mijn inzet ten aanzien van de bescherming van de aal toegelicht.
De berichten 'Uitpuilende collegezalen en ellenlange wachtlijsten: universiteiten willen niet meer groeien' en 'UvA: minder buitenlandse studenten toelaten' |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Uitpuilende collegezalen en ellenlange wachtlijsten: universiteiten willen niet meer groeien»1 en «UvA: minder buitenlandse studenten toelaten»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke onderbouwing hanteren instellingen zoals de UvA om voor de opleidingen psychologie, politicologie, mediastudies en communicatie, met het oog op de eindtermen (en uiteindelijk ook het functioneren in de Nederlandse samenleving), meerwaarde te onderbouwen voor het hanteren van het Engels in plaats van het Nederlands als voertaal van de opleiding?
Instellingen bepalen zelf de taalkeuze van de opleiding. De NVAO beoordeelt de motivering van de taalkeuze van zowel nieuwe als bestaande opleidingen. Ik heb de NVAO reeds verzocht om een rapportage op te stellen over de wijze waarop de opleidingstaal in de afgelopen periode door de NVAO is beoordeeld en tot welke conclusies dit geleid heeft. Hierin wordt de motivatie voor de keuze van een opleidingstaal meegenomen. Over de uitkomsten hiervan informeer ik u begin 2023 in mijn brief over internationalisering.
Herkent u het punt in het artikel, dat al vaker gemaakt is, dat Nederlandse vwo-scholieren níet terecht kunnen bij populaire studies omdat ze worden weggeconcurreerd door studenten uit het buitenland? Kunt u bij benadering aangeven wat de omvang hiervan is?
Toegankelijkheid voor Nederlandse studenten van het Nederlandse hoger onderwijs is een van de uitgangspunten voor het hoger onderwijs. Het hoger onderwijs in Nederland is dan ook zeer toegankelijk voor Nederlandse studenten. Met het juiste diploma (en vakkenpakket) uit het voortgezet onderwijs zijn Nederlandse studenten bij alle opleidingen direct toelaatbaar; slechts een beperkt aantal opleidingen hanteert een capaciteitsfixus. In dat geval zijn aspirant-studenten wel toelaatbaar, maar kan niet iedere kandidaat wegens capaciteitsgebrek ook worden toegelaten. De numerus fixus geldt voor alle studenten, zowel Nederlandse als internationale studenten. De plaatsen worden op basis van selectie verdeeld, waarbij de kandidaten worden gerangschikt op basis van minimaal twee kwalitatieve criteria.
Wat wel voorkomt is dat Nederlandse studenten niet altijd terechtkunnen bij de studie van hun eerste keuze. In studiejaar 2021–2022 kon vijf procent van de Nederlandse studenten die een selectieprocedure heeft doorlopen niet de opleiding van de eerste keuze volgen (Kamerstuk 31 288, nr. 972). Al deze Nederlandse studenten konden wel elders in het hoger onderwijs worden toegelaten. Het is niet bekend of de vijf procent niet kon starten bij de opleiding van de eerste keuze vanwege concurrentie van andere Nederlandse studenten of van internationale studenten.
Wat is uw definitie van internationalisering? Hoe verhoudt dit zich tot toegankelijkheid, kansengelijkheid én de regionale verankering van instellingen?
In 2018 stuurde mijn ambtsvoorganger de brief «Internationalisering in evenwicht» naar uw Kamer. In deze brief staat een aantal noties omtrent internationalisering dat nog steeds geldt (Kamerstuk 22 452, nr.3. Van oudsher kenmerkt Nederland zich door een open samenleving, een blik naar buiten en een diverse populatie. Die openheid heeft ons veel gebracht en zal ons – gezien de ontwikkelingen in de wereld en in de Nederlandse samenleving – ook in de toekomst heel goed van pas blijven komen. Het onderwijs speelt een essentiële rol bij het toerusten van onze beroepsbevolking voor deelname in die open, naar buiten gerichte, diverse samenleving. De Onderwijsraad formuleert internationalisering dan ook als volgt: «de versterking van internationale dimensies in het onderwijs ten behoeve van het internationaal competent worden van leerlingen en studenten»4.
Zoals in de Internationale Kennis- en Talentstrategie weergegeven, is een internationale oriëntatie voor wetenschappelijke organisaties en hogeronderwijsinstellingen vanzelfsprekend. Kennis is grenzeloos. Wetenschappelijke doorbraken komen tot stand in internationaal werkende teams op kennisinstellingen wereldwijd (Kamerstuk 31 288, nr. 893). Mee blijven doen in de wereldtop vereist samenwerking op internationaal niveau en sterk, kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek. Dat betekent namelijk meer toegang tot de beste mensen, de beste ideeën en de beste onderzoeksfaciliteiten. Samen bereik je meer dan als Nederland alleen. Onderzoeksprogramma’s met internationale – ook private – partners vergroten de kans op excellente wetenschap en doeltreffende innovatie. Ze maken Nederland tot een van de belangrijkste kennis- en innovatiehubs van de wereld. Voor sommige onderzoeksonderwerpen zoals gezondheidszorg, biodiversiteit en sociale cohesie, is transnationale samenwerking zelfs een noodzaak om te komen tot goede conclusies en zinvolle aanbevelingen.
Tegelijkertijd is elke onderwijsinstelling ook geworteld in de lokale en regionale samenleving. De gevolgen van internationalisering worden in die omgeving gevoeld. Enerzijds in positieve zin, bijvoorbeeld omdat de economische groei wordt versterkt, anderzijds in negatieve zin, omdat er bijvoorbeeld extra druk kan ontstaan op huisvesting, faciliteiten en vervoer.
Nederlandse onderwijsinstellingen dienen in de eerste plaats toegankelijk te zijn voor Nederlandse studenten, ook indien er bij een instelling sprake is van een vergaande mate van internationalisering. Zoals bij vraag 3 reeds aangegeven is het Nederlandse hoger onderwijs nog altijd zeer toegankelijk voor de Nederlandse student. Daarnaast dient internationalisering kansengelijkheid niet in de weg te staan. Uit het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Onbedoelde zelfselectie: drempels die gekwalificeerde jongeren ervan weerhouden om een specifieke opleiding in het hoger onderwijs te kiezen» komt het signaal dat «Engels als instructietaal» voor bepaalde groepen mbo-studenten en havisten een reden is om de opleidingskeuze nog eens goed te overwegen5. Dit is een zorgelijk signaal en zoals in het bestuursakkoord reeds aangegeven is het behoud van het Nederlands als academische taal een thema dat aan de orde zal komen tijdens de toekomstverkenning. Daarnaast is in bestuursakkoord overeengekomen dat instellingen zich blijven inzetten voor kansengelijkheid in het hoger onderwijs en in het bijzonder besteden instellingen bij selectieprocedures aandacht aan het borgen van gelijke kansen.
De vraag is hoe we de lokale, regionale, nationale en internationale dimensie op een evenwichtige manier met elkaar kunnen verbinden (Kamerstuk 22 452, nr.6. In de toekomstverkenning wordt gekeken hoe we onze vooraanstaande internationale positie kunnen behouden en we tegelijkertijd kunnen zorgen voor een stevige worteling van het hoger onderwijs en onderzoek in de regio met maximale benutting van de onderwijsinfrastructuur, ook in het licht van (regionale) krimpscenario’s. De ontwikkeling en het welzijn van de student moeten hier onder andere bij centraal staan.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van motie van de leden Wiersma/van der Molen3 waarin de Minister verzocht is beleid te formuleren waarbij op grond van macrodoelmatigheid en ons toekomstig verdienvermogen regie wordt gevoerd op een gewenste instroom van buitenlandse studenten en onderzoekers, waaronder sturingsinstrumenten voor instroom? Deelt u de mening dat deze motie uit 2019 overlapt met het pleidooi van de heer Duisenberg «kijk wat de komende jaren nodig is op de arbeidsmarkt voor je gaat zeggen dat er minder academici moeten komen»?
In de Internationale Kennis- en Talentstrategie die eind 2020 naar uw Kamer verzonden is, is invulling gegeven aan deze motie (Kamerstuk 31 288, nr. 893). Daaropvolgend wil ik in de toekomstverkenning de (internationale) studenteninstroom in samenhang bezien met onder andere de regionale en internationale arbeidsmarkt en de krapte die in sommige sectoren heerst. Macrodoelmatigheid en toekomstig verdienvermogen maken hier onderdeel van uit. Op basis van de uitkomsten van de toekomstverkenning worden vervolgstappen bepaald over de instroom van buitenlandse studenten en onderzoekers. Begin 2023 informeer ik uw Kamer op basis van de eerste uitkomsten van de toekomstverkenning.
Wat is de stand van zaken rondom de verkenning naar nieuwe wettelijke sturingsinstrumenten en wanneer kan de Kamer de eerste uitkomsten hiervan verwachten?
In mijn brief aan uw Kamer over internationalisering afgelopen juni heb ik uw Kamer laten weten dat ik nog niet verder ga met het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid en dat ik het wetsvoorstel voorlopig aanhoud (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Het vraagstuk van de groeiende internationale instroom kan namelijk niet los worden gezien van vraagstukken zoals de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs, Nederlands als academische taal en studentenhuisvesting, waar in de toekomstverkenning op wordt ingegaan. Ook wil ik de (internationale) studenteninstroom in samenhang bezien met de regionale en internationale arbeidsmarkt en de krapte die in sommige sectoren heerst. Zoals eerder aangegeven in antwoord 5, informeer ik op basis van de eerste uitkomsten van de toekomstverkenning begin 2023 de Tweede Kamer over de vervolgstappen op dit onderwerp.
Welk signaal geeft de passage in het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap4 aan alle instellingen in het hoger onderwijs «de universiteiten zijn zeer terughoudend met internationale wervingsactiviteiten gericht op uitbreiding tenzij zij zich bevinden in krimpregio’s en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor de tekortsectoren»?
Het bestuursakkoord is afgelopen juli gesloten tussen de Vereniging Hogescholen (VH), de Universiteiten van Nederland (UNL) en het Ministerie van OCW, en aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Dit bestuursakkoord maakt samen met de toekomstverkenning deel uit van de zoektocht naar oplossingen om een balans te bewerkstelligen en te komen tot een toekomstig bestel van het hoger onderwijs en wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Aangezien een aantal opleidingen (en een aantal steden) nu al tegen de grenzen van hun capaciteit aanloopt, is in het bestuursakkoord met de universiteiten een aantal concrete afspraken gemaakt voor op de korte termijn. Een van deze afspraken gaat over de terughoudendheid omtrent internationale wervingsactiviteiten, tenzij de universiteiten zich in krimpregio’s bevindt en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor tekortsectoren. Het signaal dat hiermee wordt gegeven is dat het vraagstuk van de groeiende internationale studenteninstroom een vraagstuk is dat vraagt om een integrale benadering en niet los kan worden gezien van onder andere vraagstukken zoals (regionale) arbeidsmarkt(krapte) en krimp. Tevens wordt het signaal afgegeven dat er ruimte blijft in Nederland voor internationaal talent, echter niet per definitie overal en niet zondermeer voor alle sectoren. Een ander signaal dat hiermee wordt afgegeven, is dat universiteiten hier zelf ook een rol en verantwoordelijkheid in hebben die zij ook (in)nemen.
Klopt het dat 75 procent van de afgestudeerde buitenlanders volgens Nuffic binnen vijf jaar Nederland weer verlaat? Wat zijn redenen voor deze studenten om Nederland weer te verlaten? Wat vindt u hiervan? Zouden we meer moeten doen, bijvoorbeeld het aanleren van de Nederlandse taal, om de blijfkans te vergroten?
Afgelopen mei heeft het Nuffic het onderzoek naar de blijfkans en de arbeidsmarktpositie van internationale afgestudeerden in Nederland gepubliceerd.9 Een van de uitkomsten van het onderzoek is dat over de periode van het collegejaar van 2006–2007 tot en met het collegejaar van 2015–2016 gemiddeld 24,6% van de afgestudeerden woonachtig is in Nederland na vijf jaar. Dit betekent dat het klopt dat gemiddeld ongeveer 75% van de afgestudeerde buitenlanders Nederland binnen 5 jaar na het afstuderen heeft verlaten. Zodra onderscheid gemaakt wordt tussen EER- en niet-EER-afgestudeerden wordt het duidelijk dat de blijfkans na vijf jaar van niet-EER-afgestudeerden gemiddeld 19% hoger ligt dan die van EER-afgestudeerden. Belangrijk om hierbij op te merken, is dat internationale afgestudeerden die uit Nederland zijn vertrokken en weer zijn teruggekeerd naar Nederland niet worden meegenomen in de berekening van de blijfkans. De werkelijke blijfkans ligt om deze reden hoger en kan met name van invloed zijn op de blijfkans van EER-studenten.
In het onderzoek worden verschillende mogelijke factoren benoemd die de blijfkans van internationale afgestudeerden kunnen beïnvloeden. Deze zijn: de kracht van sociale netwerken, het al dan niet hebben van een Nederlandse partner, de kansen op de arbeidsmarkt in Nederland en het thuisland, en de beheersing van de Nederlandse taal3. Tevens is huisvesting mogelijk van invloed op de blijfkans.
Er valt zeker nog winst te behalen in het verhogen van de blijfkans voor met name EER-studenten. In de toekomstverkenning wordt de blijfkans van internationale studenten meegenomen waarbij de mogelijkheden hier tijdens de studie reeds invulling aan te geven in kaart gebracht worden. Andere ministeries zijn betrokken bij aanverwante vraagstukken zoals huisvesting. Tevens kunnen werkgevers een rol spelen in het verhogen van de blijfkans, bijvoorbeeld door het aanbieden van taalcursussen Nederlands.
Bent u bekend met artikel 7.56 in de WHW waarmee u een beperking op de inschrijvingen van studenten aan universiteiten en hogescholen op kan leggen op grond van de behoefte van de arbeidsmarkt? Hoe vaak is deze beperking opgelegd geweest? Wat zijn de afwegingen om dit artikel tot op heden niet in werking te stellen, gezien de enorme internationale instroom die grotendeels na hun studie weer weg gaan en Nederlandse studenten die weg geconcurreerd worden en de enorme tekorten op de arbeidsmarkt?
Ja, ik ben bekend met artikel 7.56 in de WHW. Een dergelijke beperking op het aantal inschrijvingen wegens arbeidsmarktoverwegingen, ook wel een arbeidsmarktfixus genoemd, is nog niet eerder ingesteld.
Het kabinet investeert op verschillende manieren in verdere versterking van de aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt en draagt daarmee bij aan de gezamenlijke aanpak van de arbeidsmarktkrapte. Denk aan verbetering van de studiekeuzeinformatie, € 30 miljoen voor hbo-opleidingen in tekortsectoren en € 200 miljoen in sectorplannen voor meer rust en ruimte in onderwijs en onderzoek, waarlangs ook wordt ingezet op macrodoelmatigheid.
Meer sturende maatregelen zoals een arbeidsmarktfixus beschouwt het kabinet echter als een ultimum remedium. Ten eerste is een zo toegankelijk mogelijk hoger onderwijs essentieel. Het instellen van een arbeidsmarktfixus vermindert de studiekeuzevrijheid van alle studenten, zowel Nederlandse als internationale studenten, en heeft daarmee een negatief effect op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Bovendien mag, zoals bij een capaciteitsfixus, bij het instellen van een arbeidsmarktfixus op grond van de wet geen onderscheid worden gemaakt tussen Nederlandse en internationale studenten. Het instellen van een maximum aantal studenten kan er dan juist voor zorgen dat bij een groeiende internationale instroom de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor de Nederlandse studenten in het gedrang komt.
Daarnaast is het twijfelachtig of de inzet van een arbeidsmarktfixus het gewenste effect zal hebben ter vermindering van grote tekorten. De kans is namelijk groot dat aspirant-studenten kiezen voor verwante opleidingen zonder fixus. Het instellen van een arbeidsmarkfixus vraagt bovendien om uiterste voorzichtigheid, gezien de complexiteit door regionale verschillen en de lastig te voorspellen arbeidsmarkt.
De uitspraak van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad ten aanzien van verplichte anticonceptie in de gesloten jeugdzorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad dat verplichte anticonceptie op basis van de Wet verplichte ggz (Wvggz) in strijd is met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM)?1
Ja. Ik wacht de uitspraak van de Hoge Raad met belangstelling af. Het advies van de advocaat-generaal is overigens iets genuanceerder dan de hier weergegeven samenvatting. De voorliggende vraag is of de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voldoende basis biedt om in uitzonderlijke gevallen anticonceptie te verplichten. Rechters gaan nu verschillend om met het opnemen van tijdelijke verplichte anticonceptie als vorm van verplichte zorg in een zorgmachtiging op grond van de Wvggz. In enkele gevallen is met toepassing van de criteria voor verplichte zorg – tijdelijk – (voor de duur van de zorgmachtiging) het verplichte gebruik van anticonceptie opgelegd. Verplichte zorg mag uitsluitend in een zorgmachtiging worden opgenomen indien er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, er voor de betrokken persoon geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn, het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg, evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. Tijdelijke verplichte anticonceptie als vorm van verplichte zorg ter voorkoming van ernstig nadeel voor de vrouw zelf (vrouwen wier behandeling geschaad zou worden door een zwangerschap of door het (herhaaldelijk) moeten afstaan van een kind) sluit de advocaat-generaal (AG) niet uit. Waar het echter gaat om de bescherming van een nog niet verwekt kind (waar sommige rechters ook naar verwezen) zegt de AG dat deze interpretatie van «ernstig nadeel voor een ander» geen onderbouwing heeft in de Wvggz2. Op dat punt is er volgens de AG geen formeel wettelijke grondslag voor de inperking van grondrechten, dus zou het opleggen van verplichte zorg ter bescherming van een toekomstig kind in strijd kunnen zijn met het EVRM.
Hoe gaat u gevolg geven aan een eventuele uitspraak van de Hoge Raad, indien deze in lijn is met het advies van de advocaat-generaal?
De Hoge Raad moet nog uitspraak doen en ik wil hierop niet vooruitlopen.
Bent u ook van mening dat verplichte anticonceptie (in de gesloten jeugdzorg) een onwenselijke praktijk is?
Wat betreft de uitspraak van de Hoge Raad over de Wvggz heb ik hierboven aangegeven hierop niet vooruit te willen lopen. Ten aanzien van jeugdigen die in de gesloten jeugdhulp verblijven, merk ik ten eerste op dat in dat geval op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet een rechterlijke machtiging voor gesloten jeugdhulp is verleend. Gesloten jeugdhulp valt niet binnen de reikwijdte van de Wvggz, maar is onderdeel van de Jeugdwet. In artikel 6.3.2 van de Jeugdwet is bepaald dat tegen de wil van de jeugdige voor wie zo’n machtiging is verleend geneeskundige behandelingsmethoden toegepast kunnen worden voor zover dat noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de jeugdige of anderen en de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Het gaat bijvoorbeeld om het toedienen van insuline bij een jeugdige die diabetes heeft. Het niet toedienen van dat medicijn zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de jeugdige. Omdat een gedwongen geneeskundige behandeling zeer ingrijpend is, moet altijd worden overwogen of het beoogde doel niet met andere middelen kan worden bereikt. Alleen als aan alle bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, zou gedwongen anticonceptie mogelijk zijn. Dat zal echter slechts bij (hoge) uitzondering het geval zijn. Ik ben van mening dat het uitgangspunt moet blijven dat anticonceptie op vrijwillige basis wordt gebruikt en terughoudend moet worden omgegaan met gedwongen anticonceptie indien in een zeer uitzonderlijke situatie toch aan de wettelijk gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat zorginstellingen in lijn met het EVRM handelen en geen verplichte anticonceptie opleggen, indien de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal overneemt?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven, wil ik niet op de zaken vooruitlopen en de uitspraak van de Hoge Raad eerst afwachten. Daarbij is van belang dat gesloten jeugdhulp niet valt onder de reikwijdte van de Wvggz, maar onderdeel is van de Jeugdwet. De Wvggz en de Jeugdwet zijn twee gescheiden rechtsstelsels.
Is er eerder een bepaalde vorm van toetsing geweest of verplichte anticonceptie wel of niet in strijd is met het EVRM en mogelijk zou zijn onder de Wvggz? Zo ja, waarom is daar toen geen gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom is dat niet onderzocht toen bleek dat op grond van de Wvggz verplichte anticonceptie werd opgelegd in de gesloten jeugdzorg?
Er kan geen verplichte zorg op grond van de Wvggz worden opgelegd in de gesloten jeugdhulp. Er is sprake van twee gescheiden rechtsstelsels. Bij de parlementaire behandeling van de Wvggz is anticonceptie als verplichte zorg geen onderwerp geweest. Wel is in de oorspronkelijke memorie van toelichting van 2010 aandacht besteed aan de bescherming van «anderen» tegen ernstig nadeel, waaronder ook de foetus van een zwangere wordt begrepen. Indien het gedrag van de zwangere ernstig nadeel kan veroorzaken voor de foetus (bijvoorbeeld drugsverslaving), kan dat gronden opleveren voor verplichte zorg (bijvoorbeeld afkicken). Daarbij is bewust geen leeftijdsgrens van de foetus is bepaald, omdat ook juist in de eerste weken van een zwangerschap schade kan ontstaan door middelenmisbruik. Het wetsvoorstel is indertijd getoetst aan de Grondwet en het Europees recht. In de signalen over anticonceptie in de jeugdzorg is geen aanleiding gezien om opnieuw naar de Wvggz te kijken, te meer omdat de Wvggz niet van toepassing is in de jeugdzorg (zie antwoord3.
Waarom is er bij het opstellen van de Wvggz geen aandacht geweest voor de impact van de wet op eventuele verplichte anticonceptie?
De beschermwaardigheid van het toekomstige – nog niet verwekte – kind is geen onderwerp van de parlementaire behandeling geweest. Daarnaar verwijst de AG ook in haar advies, waarin ze betoogt dat voor de inperking van grondrechten ter bescherming van een toekomstig kind geen grond te vinden is in de wet(sgeschiedenis).
Was verplichte anticonceptie ook mogelijk op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)?
De Wet Bopz was een opnamewet. De rechter toetste enkel de legitimiteit van gedwongen opname, en als daarmee het gevaar niet was weggenomen, kon de geneesheer-directeur (GD) vervolgens besluiten tot gedwongen behandeling, bijvoorbeeld dwangmedicatie. Het is zeer onwaarschijnlijk dat onder de Wet Bopz werd overgegaan tot verplichte anticonceptie in de ggz. De noodzaak voor verplichte anticonceptie als iemand al gedwongen was opgenomen lijkt niet voor de hand te liggen.
In hoeveel gevallen is sinds invoering van de Wvggz op grond van deze wet verplichte anticonceptie opgelegd en welk deel daarvan betrof mensen onder de 18 jaar?
Er zijn tot nu toe negen4 uitspraken openbaar gemaakt waarin de rechter zich heeft uitgesproken over het opnemen in een zorgmachtiging van anticonceptie als vorm van verplichte zorg. In de eerste jaren na inwerkingtreding zijn respectievelijk 14.000 en 16.000 zorgmachtigingen afgegeven op grond van de Wvggz5.
In de uitspraken staan geen persoonsgegevens zoals leeftijd vermeld, maar in al deze gevallen werd verwezen naar de zorghistorie van de betrokkene en ernstig nadeel door eerdere zwangerschap(pen). Het is daarom aannemelijk dat het niet om minderjarigen gaat.
In welke mate is er sprake van gedwongen of aangedrongen anticonceptie bij jongeren zonder dat er een rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden in de (gesloten) jeugdzorg?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is gedwongen anticonceptie bij jeugdigen in beginsel niet toegestaan. Gedwongen medische behandelingen zijn alleen toegestaan in het kader van gesloten jeugdhulp voor zover noodzakelijk ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de jeugdige of anderen en de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken.
Naar aanleiding van de uitzending van Pointer van 3 februari 2022 over anticonceptie onder drang heeft Jeugdzorg Nederland daarover een uitvraag gedaan onder alle instellingen voor gesloten jeugdhulp. De instellingen gaven aan dat in hun organisaties geen sprake is van gedwongen anticonceptie of anticonceptie onder drang. Ook meldden zij dat geen consequenties verbonden zijn voor de jeugdigen aan het wel of niet gebruiken van anticonceptie. De instellingen herkennen zich dus niet in het beeld dat door de uitzending van Pointer is ontstaan. Wel bespreken zij met jeugdigen in het kader van seksuele voorlichting over het gebruik van anticonceptie. Soms geven zij jeugdigen het advies om anticonceptie te gebruiken. Het is mogelijk dat sommige jeugdigen deze gesprekken of adviezen als drang hebben ervaren.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar dwang en drang ten aanzien van verplichte anticonceptie zonder rechterlijke toetsing en eventueel maatregelen te nemen naar aanleiding daarvan?
Op grond van de Wvggz kan verplichte zorg uitsluitend worden opgelegd door middel van een zorgmachtiging die wordt afgegeven door de rechter, dus ook wanneer het zou gaan om verplichte anticonceptie. Desondanks verwacht ik, gelet op het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)6 op dit punt, dat zorgverleners in de ggz daar zeer terughoudend in zijn. Indien daar aanleiding toe bestaan zal eerder worden geprobeerd het gesprek aan te gaan over vrijwillig gebruik van anticonceptie. Bijvoorbeeld met het GGD programma «Nu niet zwanger». Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding nader onderzoek te doen.
In hoeverre vindt u dat dit advies en een eventuele uitspraak van de Hoge Raad ook aanleiding geeft op herbezinning op gedwongen zwangerschapstesten, zoals genoemd in het onderzoek van Pointer van 3 februari 2022?2
Gedwongen zwangerschapstesten zijn in de jeugdzorg niet toegestaan.
Ziet u in dit advies van de advocaat-generaal aanleiding om seksuele voorlichting, preventie en informatie in jeugdzorg te verbeteren en welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Uiteraard is het ontzettend belangrijk dat jeugdigen goede seksuele voorlichting en goede informatie over anticonceptie krijgen. Daarom staat ook in het kwaliteitskader JeugdzorgPlus dat hier structureel aandacht voor moet zijn en jeugdzorgaanbieders passend aanbod moeten hebben voor de voorlichting en ondersteuning van jongeren bij hun seksuele ontwikkeling.8 Daarnaast is voor jeugdprofessionals de richtlijn Seksuele ontwikkeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming (2020) ontwikkeld.9 Ik zie in het advies van de advocaat-generaal geen aanleiding om actie te ondernemen op dit gebied nu voor de jeugdzorg al een kwaliteitskader en richtlijn bestaan die hier aandacht aan besteden.
Hoeveel jeugdzorginstellingen hebben iemand in dienst die gespecialiseerd is in seksualiteit?
Alle jeugdzorginstellingen behoren seksuele voorlichting en ondersteuning te bieden op het gebied van de seksuele ontwikkeling van jeugdigen, afgestemd op de leeftijd van de jeugdigen en bruikbaar voor de betreffende doelgroep. Ondersteuning bij de seksuele ontwikkeling is een integraal onderdeel van de brede opvoed- en jeugdhulp die binnen de jeugdzorg wordt geboden. Om die reden wordt hiervoor niet (altijd) een op dat terrein gespecialiseerde medewerker aangetrokken. Er wordt dan ook niet bijgehouden hoeveel medewerkers binnen een jeugdzorginstelling zich bezighouden met seksualiteit. Jeugdprofessionals kunnen bij opvoed- en hulpvraagstukken rondom seksualiteit gebruik maken van de richtlijn Seksuele ontwikkeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming (2020). De Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, het Nederlands Instituut van Psychologen, het Nederlands Jeugdinstituut en de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijsdeskundigen hebben deze richtlijn ontwikkeld.
Bent u het eens met mevrouw Van der Sanden, de voormalig aandachtsfunctionaris seksualiteit bij de inmiddels gesloten Hoenderloo Groep, dat iedere instelling iemand zou moeten aanstellen die meer gespecialiseerd is in seksualiteit?
Zie antwoord vraag 13.
Maken alle jeugdzorginstellingen al gebruik van programma’s zoals «Nu niet zwanger» van GGD?
Op grond van het Kwaliteitskader Voorkomen seksueel misbruik jeugdzorg dient elke jeugdzorginstelling vast te stellen welk aanbod, afgestemd op leeftijd en doelgroep inzetbaar is in het kader van voorlichting en ondersteuning van jeugdigen bij de seksuele ontwikkeling.10 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) controleert met haar toezicht of jeugdzorginstellingen zich aan deze verplichting houden.
Gelet op de bepaling dat het aanbod afgestemd moet zijn op leeftijd en doelgroep, kan het per jeugdzorginstelling en zelfs per groep verschillen welke methodiek het meest passend is. Het programma «Nu niet zwanger» richt zich bijvoorbeeld op cliënten in de vruchtbare leeftijd met (een combinatie van) complexe problemen.
Het bericht “Minder vluchten en toch nieuwbouw” |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Schiphol fysiek wil groeien met de bouw van Terminal Zuid?1
In 2016 hebben de aandeelhouders van Schiphol de investering goedgekeurd om een nieuwe pier en terminal te bouwen om de toenmalige groei van het aantal reizigers op te vangen. Door de reisrestricties samenhangende met de coronacrisis en met het oog op de financiële positie van Schiphol zijn deze plannen uitgesteld.
Naar aanleiding van de berichtgeving in de media over de bouw van een nieuwe terminal op Schiphol heb ik de luchthaven gevraagd naar de status van dit plan. Schiphol geeft aan dat er nog geen besluit is genomen en dat de impact van het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen te beperken tot 440.000 per jaar nog in beeld wordt gebracht.
Kunt u zich voorstellen dat dergelijke berichtgeving voor omwonenden rond Schiphol als toondoof overkomt en niet bevorderlijk is voor het herstel van vertrouwen tussen de partijen?
Ik kan me voorstellen dat dit bericht op Tenderned tot verwarring leidt. Er had beter benadrukt kunnen worden dat het hier niet gaat om een besluit tot aanleg, maar om een marktconsultatie. Marktpartijen zijn via Tenderned gevraagd mee te denken met het ontwerp voor de nieuwe terminal. Deze stap vindt parallel plaats aan het in beeld brengen van de impact van het kabinetsbesluit op het nut en de noodzaak van een nieuwe terminal. Naast het aantal vliegtuigbewegingen spelen ook andere factoren zoals veiligheid, de ontwikkeling van het aantal passagiers en kwaliteit een rol. De besluitvorming over een eventuele aanleg vindt op een later moment plaats. Mocht Schiphol willen investeren in een nieuwe terminal dan zal het voorgenomen investeringsbesluit moeten worden goedgekeurd door de aandeelhouders van Schiphol, omdat het om een grote investering gaat. Het Ministerie van Financiën betrekt het Ministerie van IenW om een eventuele investering te toetsen op de publieke belangen.
Hoe verhoudt zich dat tot uw besluit het aantal vliegtuigbewegingen te laten krimpen omwille van rechtszekerheid, gezondheid- en milieuschade?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat Schiphol zich te midden van de uitwerking van het krimpbesluit richt op uitbreiding?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat deze bouw, zoals Schiphol stelt, noodzakelijk is om schuifruimte te creëren?
Zoals in de vorige antwoorden aangegeven zal Schiphol het nut en de noodzaak van een nieuwe terminal opnieuw in beeld brengen naar aanleiding van het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen te beperken tot 440.000 per jaar.
Kan de verouderde C-Pier gerenoveerd of vervangen worden zonder de te bouwen Terminal Zuid als schuifruimte te moeten benutten, wanneer er wordt gewerkt met 440.000 vliegtuigbewegingen?
Zie antwoord vraag 5.
Gelet op het feit dat Schiphol in 2019 zo’n 70 miljoen passagiers vervoerde met 500.000 vliegtuigbewegingen, dat dit betekent dat een gemiddelde vlucht 140 passagiers bevatte, dat de nieuwe terminal 14 miljoen nieuwe passagiers moet kunnen vervoeren en dat met een gelijkblijvend gemiddeld aantal passagiers per vlucht dat dus betekent dat Schiphol een groeiambitie heeft van (minstens) 100.000 nieuwe vliegtuigbewegingen, aan u de vraag: onderschrijft u die ambitie? Zo ja, op wat voor termijn bent u van mening dat er ruimte moet zijn voor 100.000 nieuwe vliegtuigbewegingen?
Het is van belang dat er op Schiphol voldoende fysieke capaciteit beschikbaar is voor een vlotte en veilige operatie. Het huidige terminalcomplex is gebouwd in de jaren zestig en de laatste uitbreiding is opgeleverd in de jaren »90. Ook het bagagesysteem is aan vernieuwing toe. Verder betekent de verlaging van het aantal toegestane vliegtuigbewegingen naar 440.000 per jaar niet automatisch ook een afname van het aantal passagiers op piekmomenten. Om de passagiersstromen op deze piekmomenten goed af te kunnen handelen kan aanpassing van de terminal nodig zijn. Dat is nu wat Schiphol gaat onderzoeken. Daarnaast zou het aantal passagiers per vliegtuig toe kunnen nemen als gevolg van hogere bezettingsgraden en grotere vliegtuigen die maatschappijen gaan inzetten.
Hoe ziet u dat in het geval wordt gerekend met een nieuwe vloot, bijvoorbeeld met de A321neo (max. 244 passagiers), dus 57.000 extra vliegtuigbewegingen of de A320neo (max. 194 passagiers), dus zo’n 72.000 extra vliegtuigbewegingen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het nut van een uitbreiding waarbij 14 miljoen extra passagiers kunnen worden verwerkt wanneer het aantal vliegtuigbewegingen moet afnemen in plaats van toenemen?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat 14 miljoen nieuwe passagiers een bijdrage kunnen leveren aan een kwalitatief hoogwaardige luchthaven die u zegt na te streven, met een focus op kwaliteit en voor Nederland relevante bestemmingen in plaats van aantallen passagiers en vliegtuigbewegingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de zomerbonus die Schiphol uitkeerde aan beveiligers, bagagepersoneel, schoonmakers en buschauffeurs verdwijnt?
Ja.
Hoe apprecieert u het feit dat Schiphol Group miljoenen vrijmaakt voor een nieuwe verbouwing, terwijl deze zomerbonus verdwijnt?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven is er nog geen besluit genomen over de bouw van een nieuwe terminal.
Waar haalt Schiphol de stikstofruimte vandaan voor deze grote verbouwing?
Mocht Schiphol het besluit nemen om te investeren in een nieuwe terminal dan zal Schiphol de benodigde vergunningen moeten krijgen om de bouw te kunnen starten. Als hiervoor stikstofruimte nodig is dan is het aan Schiphol om dat in kaart te brengen.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment geen aanleiding is om Schiphol verder uit te breiden?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 tot en met 10.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de heer Benschop dat de krimp, het aantal vliegtuigbewegingen waaruit deze krimp bestaat en de termijn waarop het nieuwe maximumaantal vliegtuigbewegingen ingaat, niet vaststaat?2
In het kabinetsbesluit van 24 juni 2022 is duidelijk aangegeven dat het aantal toegestane vliegtuigbewegingen van en naar Schiphol wordt beperkt tot 440.000 per jaar, in plaats van de 500.000 vliegtuigbewegingen die in het ontwerpLuchthavenverkeerbesluit (LVB) waren opgenomen en die in de praktijk al werden gerealiseerd voordat de COVID-19 pandemie uitbrak. Om dit aantal te verankeren worden er de komende periode verschillende stappen gezet (zoals beëindiging anticiperend handhaven, opstellen experimenteerregeling, doorlopen Balanced Approach procedure) die leiden tot een daling van het maximum aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol met als einddoel een structurele verankering in een gewijzigd LVB.
De berichtgeving omtrent arbeidsomstandigheden bagageafhandelaars Schiphol |
|
Don Ceder (CU) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Inspectie controleerde twaalf jaar niet op zwaar werk Schiphol»1 en «Arbonormen bagagepersoneel Schiphol jarenlang overschreden, deel heeft gezondheidsklachten»2 en «Schiphol geeft toe: «we hadden te weinig oog voor arbeidsomstandigheden»»3?
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Kunt u toelichten hoe zelfregulering en «zelfinspectietools» in zijn werk gaan?
Uitgangspunt van het arbostelsel is dat werkgevers de primaire verantwoordelijkheid dragen om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Hierbij dienen werkgevers bij de invulling van hun processen ervoor te zorgen dat zij aan de relevante wet- en regelgeving voldoen.
Het instrument zelfregulering is vastgelegd op wetsniveau. De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. In de Arbeidsomstandighedenwet krijgt zelfregulering bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om arbocatalogi vast te stellen. In een arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie.Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak.
De Arbeidsinspectie toetst alleen arbocatalogi van branches en dus niet van individuele bedrijven, zoals de bagageafhandelbedrijven op Schiphol. Wel zet de Arbeidsinspectie zelfinspectietools in om de ondernemer te helpen om zelf risico’s te onderkennen en passende maatregelen te nemen. Dat is geen vorm van zelfregulering, maar een manier om bewustwording te creëren, om het gedrag van werkgevers in positieve zin te beïnvloeden en werkgevers daarbij te ondersteunen en om naleving van wet- en regelgeving te bevorderen.
Ik verwijs uw Kamer naar de toelichting van de Arbeidsinspectie op haar werkwijze in bijlage bij de antwoorden op deze Kamervragen.
Momenteel wordt de Arbovisie 2040 voorbereid. Zoals in de hoofdlijnennota4 is opgenomen ten aanzien van het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving zal het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder tevens de toepassing van arbocatalogi) worden geëvalueerd.5
Op basis waarvan wordt besloten of een sector en/of bedrijf geschikt is voor zelfregulering? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om als sector en/of bedrijf in aanmerking te komen voor zelfregulering? Zijn kenmerken van het werk – zoals fysiek laagbetaald zwaar werk evt. in combinatie met zware concurrentiestrijd – risicofactoren die meewegen in een beslissing tot zelfregulering?
Alle sectoren kunnen kiezen voor het opstellen van arbocatalogi, dat vergt geen nadere afweging of besluit van overheidswege. De Arbeidsinspectie toetst alleen arbocatalogi van branches en niet van individuele bedrijven. Verder verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 2 en naar de beschrijving van de werkwijze van de Arbeidsinspectie zoals bijgevoegd in de bijlage.
Zijn er naast de eerdere onderzoeken van de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) andere rapporten of signalen bekend aangaande het overschrijden van de Arbonormen door afhandelingsbedrijven op Schiphol? Wat is er naar aanleiding van deze rapporten en/of signalen gedaan?
In de afgelopen jaren zijn er bij de Arbeidsinspectie wel meldingen binnengekomen van medewerkers die werken op Schiphol bij de bagage-afhandelaars. Deze meldingen gingen vooral over het loon en de werktijden. Naar aanleiding van deze meldingen is daar door de Arbeidsinspectie in de afgelopen jaren ook op gecontroleerd. Er zijn in deze periode geen relevante meldingen over het tillen bij de Arbeidsinspectie binnengekomen. Op andere terreinen – zoals gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol. In het geval van fysieke belasting bij bagage-afhandelaars, geeft de Arbeidsinspectie aan geen meldingen van een vakbond of personeelsvertegenwoordiging te hebben ontvangen. Recent heeft de Arbeidsinspectie controles uitgevoerd bij bagage-afhandelbedrijven op Schiphol, naar aanleiding van het onderzoek van NOS/Nieuwsuur dat de Arbeidsinspectie als signaal heeft gezien. Die onderzoeken lopen nog. Voor de vrachtafhandeling (cargo) had de Arbeidsinspectie al eerder een controle gepland, die later dit jaar zal plaatsvinden. In het algemeen roep ik iedereen op om misstanden te melden bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directie link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum, maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7.
Hoe kan het dat een Inspectie twaalf jaar niet heeft gecontroleerd bij de afhandelingsbedrijven op Schiphol terwijl door dezelfde inspectie in 2004 werd geconstateerd dat «twee tot vier keer de gezondheidskundige grenswaarde» werd overschreden bij het tillen van bagage, en waar in 2003 in een inspectierapport van Verkeer en Waterstaat werd geconcludeerd dat «het zelfregulerend vermogen van de sector (...) onvoldoende [is] gewaarborgd»? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving over de bagageafhandeling op Schiphol. Ik vind dat een onwenselijke situatie. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan. Ik onderschrijf dat. De Arbeidsinspectie maakt keuzes als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties op welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Wat is de verklaring voor het niet opvragen door de Inspectie van Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) rapporten met betrekking tot «fysieke belasting» terwijl de Inspectie eerder constateerde dat sprake was van «zeer gezondheidsbedreigend» werk?
Werkgevers zijn wettelijk verplicht om een RI&E en plan van aanpak op te stellen. Het doel hiervan is om risico’s in het bedrijf helder te hebben en maatregelen te nemen om die te voorkomen of te verkleinen. De RI&E is voor het bedrijf zelf en de werknemers en de Ondernemingsraad heeft een rol bij de vaststelling. RI&E en plan van aanpak worden niet opgesteld voor de overheid. De Arbeidsinspectie kan bij controles om inzage vragen. Naast het inzien tijdens of na een controle bij een werkgever, vraagt de inspectie de afgelopen jaren in een aantal specifieke projecten de RI&E op bij groepen werkgevers zoals bijvoorbeeld de garagebranche6. Dat stimuleert bedrijven om de Arbowet na te leven en een RI&E te maken of up-to-date te brengen. De Arbeidsinspectie heeft na 2010 geen controles uitgevoerd op fysieke belasting bij bagageafhandelbedrijven (wel op andere terreinen). De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan. Ik onderschrijf dat.
Wat is de reguliere procedure van controle op het naleven van de Arbonormen na het maken van zelfreguleringsafspraken? Is het kabinet bereid om (desnoods voor een aantal sectoren) een periodieke controle alsnog in te voeren?
De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. Zie het antwoord op vraag 2. Zelfregulering krijgt in de Arbeidsomstandighedenwet concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om Arbocatalogi vast te stellen. Arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de RI&E en het plan van aanpak.
Het toezicht van de Arbeidsinspectie is gericht op de grootste risico’s en het behalen van maximaal effect. In de bijlage vindt u een toelichting op de werkwijze van de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie onderscheidt initiële inspecties en herinspecties. Uit het jaarverslag van de Arbeidsinspectie over 2021 blijkt dat her-inspecties een handhavingspercentage van 23% opleveren, tegen een handhavingspercentage van 37% bij eerste inspecties. De Arbeidsinspectie bepaalt op basis van haar Inspectiebrede Risicoanalyse of her-inspecties moeten worden ingezet. De Arbeidsinspectie zet het instrument her-inspecties deels ad random in en deels risicogericht, dat wil zeggen daar waar wordt getwijfeld of de werkgever na inspectie afdoende maatregelen neemt om werknemers veilig en gezond te laten werken.
In het kader van de Arbovisie 2040 zal het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder tevens de toepassing van Arbocatalogi) worden geëvalueerd.7
Is er een overzicht bekend van grote bedrijven en/of sectoren, vergelijkbaar met afhandelingsbedrijven op Schiphol (zwaar fysiek werk), waar de Inspectie een lange periode geen inspectie heeft uitgevoerd?
Een dergelijk overzicht is er niet. De Inspectie houdt risicogericht toezicht op basis van de Arbeidsomstandighedenwet. De Arbeidsinspectie doet een Inspectiebrede Risicoanalyse, waarin in kaart wordt gebracht welke arbeidsrisico’s (waaronder fysieke belasting) het grootst zijn. Wanneer uit een controle ter plekke blijkt dat sprake is van een verhoogd risico, kan een waarschuwing, eis of een (her)-inspectie volgen. Wanneer de werkgever verzuimt afdoende maatregelen te nemen, kan een boete volgen.
Is er een overzicht van het aantal sectoren en/of bedrijven waar de Inspectie «zelfreguleringsafspraken» heeft gemaakt? Zo ja, is het bekend hoe deze sectoren en/of bedrijven presteren met betrekking tot de Arbonormen?
Nee, zie antwoord op vraag 2. De werkgever is primair verantwoordelijk voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. De werkgever dient er bij de inrichting van de processen zelf voor te zorgen dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Verder is het zo dat de Arbeidsinspectie alleen Arbocatalogi toetst van sectoren of branches en niet van individuele bedrijven. In de database van Arbocatalogi wordt een lijst bijgehouden van de getoetste catalogi van sectoren.8 Deze lijst wordt jaarlijks geüpdatet.
Hoe wordt de personele capaciteit van de Inspectie verdeeld? Op welke wijze wordt besloten hoe deze capaciteit in te zetten? Wordt er bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan sectoren en/of bedrijven waar zwaar fysiek werk wordt verricht en sectoren en/of bedrijven die eerder Arbowetgeving hebben overtreden?
Graag verwijs ik u hiervoor naar de bijlage. In de bijlage wordt door de Arbeidsinspectie ingegaan op de werkwijze, waaronder de bepaling van capaciteitsinzet. Om keuzes te maken wordt gebruik gemaakt van risico-analyse. De strategische analyse vindt plaats door een inspectiebrede risico analyse en omgevingsanalyse en leidt tot het meerjarenplan. Deze strategische keuzes worden verder uitgewerkt op tactisch en operationeel niveau in programma’s en projecten.
Wat is er gedaan met de brief van topman Dick Benschop aan Minister Harbers van afgelopen zomer, waarin hij concludeert dat het hoge aantal afhandelaars leidt tot «risico’s met betrekking tot arbeidsomstandigheden»?
De brief van de heer Benschop is medio juli 2022 door het Ministerie van IenW ontvangen. In de brief wordt gevraagd naar een sluiting van de markt voor grondafhandelaren en spreekt Schiphol de wens uit om op termijn het aantal bedrijven te beperken. Op 6 september stond een belangrijk overleg gepland met het Ministerie van IenW, Schiphol, FNV en grondafhandelaren. Na afloop van dat overleg is de brief van de heer Benschop beantwoord, waarbij ook verwezen kon worden naar de conclusies uit het overleg. In het overleg is ook toegelicht dat het verzoek om de toegang tot de markt te sluiten op basis van de (Europese) regelgeving niet tot de mogelijkheden behoort. Wel is afgesproken voortvarend aan de slag te gaan met de mogelijkheden die er wel zijn. In de eerste plaats is dat het starten van het traject om het aantal afhandelaren structureel te beperken. De Europese regelgeving biedt deze mogelijkheid mits onderbouwd kan worden dat dit voor de veiligheid van belang is. Het Ministerie van IenW neemt samen met Schiphol het voortouw om de onderbouwing uit te werken en te bepalen wat het wenselijke aantal afhandelaren is dat daarbij hoort.
Wat gebeurt er met de meldingen van arboartsen die binnenkomen bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten? Is een hoog aantal meldingen bij een zelfde werkgever en/of sector aanleiding om melding te doen bij de Inspectie?
Van gezondheidsklachten bij personeel wordt door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Bedrijfsartsen melden beroepsziekten niet herleidbaar tot personen of werkgevers bij het NCvB overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679.
Het NCvB registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland, geaggregeerd op sector niveau, houdt ontwikkelingen daarin bij en signaleert de opkomst van nieuwe beroepsziekten. Deze statistische gegevens worden gebruikt in de risicoanalyses van de Arbeidsinspectie.
Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de inspectie om de melding direct in behandeling te nemen.
Het bericht 'Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald»1?
Ja
Klopt het dat er met de motie-Klaver2 vanaf 2020 vijftien miljoen euro structureel is vrijgemaakt om het aantal zedenrechercheurs op te schalen? Wat was het aantal zedenrechercheurs eind 2019?
Met de motie Klaver is met ingang van 2020 15 miljoen euro structureel geïnvesteerd in de aanpak van zedenzaken. Met dit geoormerkte geld werkt de politie aan een structurele en gefaseerde uitbreiding van de capaciteit met in totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie.
In mijn brief van 10 mei jl. heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken. De verwachting is dat de beoogde uitbreiding eind 2023 is gerealiseerd. Van de in totaal voorziene formatie-ophoging van 113 fte is 98,7 fte gerealiseerd, dat is 87%.
Het opplussen van de bezetting is gegeven de arbeidsmobiliteit (m.n. uitstroom, doorstroom en krappe arbeidsmarkt) geen gemakkelijke opgave.
Op peildatum 31 augustus 2019 is de formele bezetting binnen de teams Zeden 619,6 FTE en op de peildatum 31 augustus 2022, 667,8 FTE. Afgezet tegen de totale formatie van de teams Zeden in 2022 van 668,5 fte is dit een toename in de bezetting van 48,2 FTE in de afgelopen 3 jaren. De bezetting is altijd een momentopname. Door vertrek of nieuwe instroom van medewerkers fluctueert dit getal.
Klopt het dat uit de middelen van de motie-Klaver 60 fulltime-equivalent (fte) aan zedenrechercheurs geworven zou worden? Klopt het voorts dat u in uw brief3 van 10 mei schetst dat daar reeds 44,5 fte van geworven is? Per wanneer zijn deze extra zedenrechercheurs feitelijk aan het werk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling van Argos dat dit aantal een papieren werkelijkheid is? Kunt u aangeven wat de feitelijk inzetbare extra geworven recherchekracht is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat met de motie-Hermans4 vanaf 2022 27,5 miljoen euro structureel is vrijgemaakt voor het thema zeden waaronder vier miljoen euro voor de politie? Hoeveel extra fte komt er bij de politie bij en waar in de politieorganisatie landen deze extra fte? Klopt het dat deze intensivering van vier miljoen euro bij de politie per 2024 geëffectueerd wordt? Zo ja, waarom is dit het geval en waar is de vier miljoen euro die in 2022 en 2023 beschikbaar was aan besteed?
Uw Kamer is bij brieven van 21 september en 13 oktober 2021 over de besteding van de middelen die met de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld geïnformeerd.5 De motie Hermans voorziet onder andere in financiële dekking voor de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel seksuele misdrijven, zoals deze op 11 oktober 2022 aan uw Kamer is gezonden. Het betreft 20 miljoen structureel en 3,6 miljoen incidenteel. Hiervan zijn ruim 5 miljoen structureel voor de politie (vanaf de voorziene datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel seksuele misdrijven) en circa 2,4 miljoen incidenteel in de periode 2022 – 2023. Deze incidentele middelen worden ingezet om de implementatie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven voor te bereiden. Met de structurele gelden kan de politie in de toekomst tegemoetkomen aan de taken die de voorziene wetgeving met zich meebrengt, zoals de mogelijke vermeerdering van het aantal meldingen door de wijziging van het aanrandings- en verkrachtingsdelict.
Daarnaast heeft uw Kamer door middel van dezelfde motie-Hermans6 een extra impuls, namelijk 4 miljoen, gegeven aan de versterking van de zedenteams van de politie. Zoals nu verwacht worden deze extra middelen besteed aan de doorlooptijden op de aanpak van zeden en de teams kinderporno. Deze Hermans-gelden komen (in tranches) vanaf 2024 vrij. De uitwerking hiervan is nog gaande maar zal zich concentreren op het verkorten van de doorlooptijden van zedenzaken en de aanpak van kinderporno.
Kunt u in een tabel voor de motie-Klaver vanaf 2020 en motie-Hermans vanaf 2022 gedetailleerd per jaar aangeven hoe deze structurele middelen worden besteed tot en met 2028?
Functie
Totaal eind 2023
Geworven
Aangesteld
Zedenrechercheur
60
51,5
49,5
Intelligence
11
8
7
Digitale recherche
19,3
12,3
11,4
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Totaal
113,3
94,8
89,9
De Klavergelden gaan in tranches naar de politie. In tranche 2022 dient er nog 1 fte intelligence medewerker en 2,9 fte digitaal rechercheurs te worden geworven. De werving loopt hiermee goed op schema. Voor tranche 2023 geldt dat er in totaal 8,5 fte zedenmedewerkers, 2 fte intelligence medewerkers en 4,1 fte digitaal rechercheurs dienen te worden ingevuld. Vooruitlopend hierop is al wel gestart met de werving om te zorgen dat medewerkers zo snel mogelijk in 2023 kunnen worden aangesteld. Het verschil tussen geworven en aangesteld komt voort uit bijvoorbeeld lopende veiligheidsonderzoeken.
Zie voor de motie Hermans ook het antwoord op vraag 5.
In hoeverre zijn de middelen uit het tweetal moties gebruikt om een pensioengolf op te vangen, in plaats van de zedenteams op te schalen? Waarom is er in de cijfers uit de brief van 10 mei geen rekening gehouden met het natuurlijke verloop en andere uitstroom bij deze teams?
Voor de brief van 10 mei is geantwoord op de vraag hoeveel fte’s zijn aangesteld op grond van de gelden van de motie Klaver. Dit staat in principe los van het natuurlijk verloop dat binnen de gehele politieorganisatie plaatsvindt, omdat het hier gaat om het creëren van nieuwe formatieplaatsen. De Klavergelden zijn gebruikt om 87% van de nieuwe formatieplaatsen te realiseren. De laatste tranche komt vrij in 2023.
Dat betekent dat deze middelen conform hun doelen worden besteed en niet worden aangewend om bijvoorbeeld een pensioengolf op te vangen.
Kunt u voortaan bij intensiveringen in capaciteit door het structureel beschikbaar maken van extra geld de uitstroom van personeel meenemen?
Intensiveringen in de capaciteit van de politie, door het structureel beschikbaar stellen van extra geld, worden door politie verwerkt in het Strategische Prognosemodel Politie (SPP). In dit model wordt (onder meer) gewerkt met prognoses ten aanzien van de on/voorzienbare uitstroom van personeel. Hierbij wordt dus al rekening gehouden met (on)voorzienbare uitstroom.
Klopt het dat er grote regionale verschillen in de wachttijden van zedenaangiftes zijn? Kunt u uitleggen waarom die regionale verschillen ontstaan zijn? Welke regio’s lopen achter?
Voorop staat dat elk slachtoffer van seksueel geweld alle bescherming, begeleiding en ondersteuning verdient die hij of zij nodig heeft. Onderlinge verschillen in de doorlooptijden bij verschillende eenheden van de politie kunnen onder andere te maken hebben met het aantal zaken met een grote complexiteit en zijn ook afhankelijk van overige partners in de strafrechtketen. Er kan over het algemeen niet gestuurd worden op in welke eenheden van politie op welk moment meer of minder complexe zaken gaan spelen. Wel werkt de strafrechtketen (OM, politie en ZM) aan een plan om de doorlooptijden in de strafrechtketen zoveel als mogelijk te verkorten. Hierbij is nadrukkelijk ook aandacht voor het met gerichte maatregelen verbeteren van onderlinge verschillen in de doorlooptijden per arrondissement en eenheden van politie. Naar verwachting zal het plan eind 2022 gereed zijn.
Wat doet de politie respectievelijk het Bestuurlijk Ketenberaad om deze regionale verschillen te verkleinen?
In het algemeen geldt dat het Bestuurlijk Ketenberaad dit voorjaar aan de slag is gegaan met het vormgeven van een hernieuwde aanpak van de doorlooptijden in zedenzaken, waarover uw Kamer bij brief van 30 mei jl. is geïnformeerd.7 Daartoe wordt op dit moment een plan van aanpak opgesteld, dat bestaat uit verschillende ketenbrede maatregelen die mede tot doel hebben om de doorlooptijden te verbeteren. In dit kader wordt ook bezien of er binnen de regio’s best practices bestaan die relevant kunnen zijn voor andere regio’s. Zoals hierboven aangegeven is dit plan van aanpak naar verwachting eind 2022 gereed.
Klopt het dat het implementatietraject van de Wet seksuele misdrijven incidenteel € 600.000,– bedraagt en dat de uitgaven worden gedaan in 2024, zoals is uiteengezet in de brief van 13 september 2021 over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven is uw Kamer bij brieven van 21 september 2021 en 13 oktober 2021 over de financiële gevolgen van het wetsvoorstel seksuele misdrijven respectievelijk de besteding van een deel van de middelen die via de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld om de aanpak van seksuele misdrijven en online kinderpornografisch materiaal een impuls te geven, geïnformeerd. Ik ga, gelet hierop, ervan uit dat de brief waar u in deze vraag naar verwijst eerdergenoemde brief van 21 september 2021 is. Daarin is inderdaad aangegeven dat voor het implementatietraject in het kader van het wetsvoorstel seksuele misdrijven een bedrag van 600.000 euro is opgenomen. Dit bedrag is bedoeld voor de ondersteuning vanuit JenV om de (uitvoerings)organisaties, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, die in 2024 is voorzien, bij de voorbereiding op de implementatie van het wetsvoorstel. Denk bijvoorbeeld aan opleidingen en het aanpassen van werkprocessen en systemen.
Kunt u de Kamer een nieuwe raming doen toekomen over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Ja, zie onderstaande tabel waarin de financiële gevolgen van het wetsvoorstel nader gespecificeerd zijn.
Politie
NFI
OM
DRC
Raad voor Rechtsbijstand
Raad voor de rechtspraak
RvdK
CJIB
0
0
81
73
75
75
Reclassering Nederland
0
0
4
3
-3
-3
Slachtofferhulp Nederland
103
103
310
206
206
206
Slachtofferzorg
0
0
1.041
1.056
1.187
1.153
Schadefonds Geweldsmisdrijven
0
0
283
285
310
310
Halt
RSJ
0
0
4
20
31
36
DJI-gevangeniswezen
DJI-Forensische zorg
DJI – jeugd
Het bericht 'Vulva maakt nummer over abortus genaamd 'Kill The Baby' en over misbruikers genaamd 'Abusers'' |
|
Mirjam Bikker (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vulva maakt nummer over abortus genaamd «Kill The Baby» en over misbruikers genaamd «Abusers»»1 en de albumreleaseparty op 27 augustus jongstleden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop in de muziek en op de releaseparty over zoiets kwetsbaars als abortus wordt gesproken ronduit schokkend is?
Ik vind dat in het nummer «Kill the baby» op weinig tactvolle wijze wordt gezongen over abortus. Echter, het nummer valt wat mij betreft onder de vrijheid van artistieke expressie. Hoe precies op de releaseparty is gesproken over abortus is mij niet bekend. Ik begrijp uit een artikel op de website Vice dat op de bewuste avond een veelzijdig programma is aangeboden rond het thema abortus.
Hoe verhoudt de tekst en boodschap van het nummer «Kill the Baby» zich tot de manier waarop de Wet afbreking zwangerschap (Waz) spreekt over abortus en de waarde van het ongeboren leven?
De tekst van het nummer hangt op geen enkele wijze samen met de manier waarop in de Waz wordt gesproken over abortus en de waarde van het ongeboren leven.
Deelt u de mening dat deze clip en muziek, waarin abortus als iets feestelijks wordt gepresenteerd, afbreuk doet aan het kabinetsbeleid om het aantal ongewenste en onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen?
Het kabinetsbeleid staat los van deze clip en muziek. Met de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap (het vervolg op het Zevenpuntenplan onbedoelde zwangerschap), zet het kabinet in op het voorkomen van en bieden van ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen2. Daarbij wordt keuzehulp en nazorg gegarandeerd voor eenieder die dit nodig heeft. Ook het bieden van goede, betrouwbare en vindbare informatie waarmee vrouwen weloverwogen keuzes kunnen maken hoort hierbij. Binnen de vormgeving en de uitvoering van het beleid wordt rekening gehouden met de verschillende opvattingen die over dit onderwerp leven: politiek maar zeker ook maatschappelijk. De gezondheid van vrouw en kind én de autonomie (keuzevrijheid) van de vrouw blijven hierbij leidend.
Betekent de betrokkenheid van de organisatie Ava bij de releaseparty dat de samenwerkingspartners van Ava, te weten Rutgers, Fiom, de Nederlandse Vereniging voor voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), ook achter de boodschap van het nummer «Kill the Baby», zoals verwoord in het artikel «Feesten in een kerk voor het recht op abortus»2 staan?
De suggestie dat genoemde organisaties achter de boodschap van het nummer staan mist elke grondslag. Ik acht het echter niet gepast om te spreken voor deze organisaties; als zij zich willen uitlaten over de boodschap van het nummer, is dat aan hen. Overigens werkt het Ministerie van VWS constructief en naar tevredenheid samen met Rutgers, Fiom, de NVOG, de NGvA. Ook is in het kader van de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap sinds kort de samenwerking met AVA gestart.
Zijn er bestuurlijke, dan wel juridische mogelijkheden om hiertegen op te treden? Zo ja, wat gaat u daarmee doen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van artistieke expressie is een belangrijk gegeven en hoort bij onze samenleving. Als zodanig is die vrijheid nauw verbonden met het in de Grondwet verankerde recht op vrijheid van meningsuiting. Zolang een uiting niet discrimineert of onnodig kwetst wordt deze beschermd door dit recht. Het is niet ongebruikelijk dat kunst grenzen opzoekt om maatschappelijke discussie aan te wakkeren. Dat kunstenaars gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting is een grote verworvenheid, die niet zomaar ingeperkt mag worden. Ik acht ingrijpen dan ook ongewenst.
Kunt u toelichten welke grenzen er zitten voor publieke media om te berichten over gewelddadige en kwetsende kunstuitingen? Hoe beoordeelt u dat in deze kwestie?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De VPRO, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de VPRO dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud van de berichtgeving. Het filmpje bij het nummer zal door sommigen aanstootgevend gevonden worden, en men kan het ook zien als artistieke expressie. Het is echter niet aan de overheid om een oordeel uit te spreken over het media-aanbod van de publieke media-instellingen.
Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma's is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd. De rechter kan eventueel naderhand bepalen dat een programma bepaalde grenzen heeft overschreden. Als aangifte is gedaan bij de politie en het Openbaar Ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
De brief over de evaluatie van de IT-storing bij NS van 3 april 2022 |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat het spoor van het Rijk is?1
Ja, voor wat betreft de hoofdspoorwegen is dat het geval.
Deelt u de opvatting dat de wijze van besturing van dat spoor wordt ingevuld door de vervoerder, maar dat het beoordelen van de vraag – of die besturing efficiënter kan worden ingevuld of op een manier die beter is voor de reiziger (bijvoorbeeld bij grote verstoringen) – primair aan het Rijk en ProRail is en niet aan de NS?
Ik interpreteer dit als een vraag naar de verantwoordelijkheidsverdeling tussen ProRail, NS en het Rijk. NS is als vervoerder verantwoordelijk voor een goede dienstverlening aan de reiziger. In de concessie voor het hoofdrailnet heb ik als concessieverlener met NS afspraken gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening. Eén van de afspraken is dat verstoringen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. In de concessie zijn tevens afspraken gemaakt over de wijze waarop NS tijdens verstoringen moet handelen. Met NS heb ik ook afspraken gemaakt over het opstellen en uitvoeren van de dienstregeling. Daarbij valt te denken aan afspraken over de minimale bediening van stations, aansluiting van de dienstregeling op de verwachte vervoersvraag en de wijze waarop decentrale overheden en consumentenorganisaties bij de ontwikkeling van de dienstregeling moeten worden betrokken. Het opstellen van de dienstregeling is, met inachtneming van deze en andere eisen, de verantwoordelijkheid van NS. Net als het hierop (efficiënt) inrichten van haar eigen bedrijfsvoering.
ProRail is als infrastructuurbeheerder verantwoordelijk voor het adequate beheer van de spoorweginfrastructuur, waaronder de verdeling van de capaciteit van de hoofdspoorweginfrastructuur (die door onder andere vervoerders wordt aangevraagd) en het leiden van het verkeer over de hoofdspoorweginfrastructuur. Ook met ProRail zijn op dit moment in de beheerconcessie afspraken gemaakt over verstoringen. Een belangrijk element van de afspraken met NS en ProRail is dat zij samenwerken om verstoringen zoveel mogelijk te voorkomen en, indien verstoringen toch optreden, samenwerken om die adequaat op te lossen. Ik kan op basis van de concessies met NS en ProRail sturen op de naleving van de gemaakte afspraken. Ik treed periodiek met NS en ProRail in overleg over de uitvoering van de respectievelijke concessies, onder meer aan de hand van prestatie-indicatoren waarvoor bodem- en streefwaarden gelden.
Hoe beoordeelt u het feit dat ProRail verbeteringsmogelijkheden ziet voor een snellere opstart na grootschalige verstoringen door een sterkere eenvoudiger besturing van het netwerk en een sterkere focus op de regio daarbij?
ProRail heeft drie aanbevelingen geformuleerd voor het structureel verbeteren van de opstart van de treindienst van NS bij impactvolle verstoringen, op basis van gesprekken met diverse (regionale) vervoerders. De aanbeveling zoals deze in de vraag verwoord is, herken ik niet geheel uit het rapport. Uit de context leid ik af dat het gaat over de aanbeveling om de reguliere landelijke dienstregeling en de hieraan gerelateerde inzetplannen voor personeel en materieel te vereenvoudigen. Vereenvoudiging van de dienstregeling houdt in het opknippen van lange trajecten in kortere trajecten en het ontvlechten van treinseries die elkaar nu kruisen. De inzetplannen voor personeel en materieel kunnen – zo luidt de aanbeveling – vereenvoudigd worden door een meer lijnsgebonden inzet van materieel en vooral ook personeel.
Het vereenvoudigen van de reguliere landelijke dienstregeling en de hieraan gerelateerde inzetplannen voor personeel en materieel zou kunnen bijdragen aan het sneller opstarten van de treindienst van NS na (grootschalige) verstoringen. NS erkent dit, maar stelt dat een «opgeknipte» dienstregeling voor de reiziger in reguliere omstandigheden leidt tot een reistijdverslechtering en toename in het aantal overstappen. Ik vind dat de reiziger moet kunnen rekenen op een goede reguliere dienstregeling. Ik vind het dan ook belangrijk om te voorkomen dat de reguliere dienstregeling voor de reiziger suboptimaal wordt in een poging om de reiziger in geval van een verstoring (een uitzondering dus) optimaler te kunnen vervoeren.
Dat laat onverlet dat er mogelijk vereenvoudigingsmogelijkheden zijn die geen ingrijpende en reizigersonvriendelijke wijzigingen aan de dienstregeling vergen. Ik heb NS daarom gevraagd kritisch te bezien welke (reizigersvriendelijke) vereenvoudigingsmogelijkheden zij wél kan doorvoeren die ook kunnen bijdragen aan een snellere opstart na verstoringen.2
Bent u van mening dat het gegeven dat NS de genoemde aanbeveling bij vraag 3 als «niet aanvaardbaar» beschouwt meegenomen kan worden in uw afwegingen, maar het oordeel of dit wel of niet aanvaardbaar is, niet bij de NS ligt maar bij de eigenaar van het spoor (het Rijk)?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 stuur ik NS en ProRail aan op grond van outputgeoriënteerde prestatie-indicatoren. Het opstellen van de dienstregeling en de daarbij behorende inzetplannen voor materieel en personeel is – met inachtneming van de verplichtingen uit de concessie – de verantwoordelijkheid van NS. Als concessieverlener verlang ik dat NS hierbij het reizigersbelang voorop zet. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat ik NS heb gevraagd om kritisch te bezien welke (reizigersvriendelijke) vereenvoudigingsmogelijkheden zij wél kan doorvoeren die ook kunnen bijdragen aan een snellere opstart na verstoringen.
Bent u bereid om ProRail te verzoeken om haar conclusie en aanbeveling rondom eenvoudiger besturing en een meer regionale focus van het netwerk nader uit te werken, zodat helder wordt hoe en op welke wijze die vereenvoudigde besturing uitvoerbaar is en op welke termijn dat haalbaar is?
Het opstellen van de dienstregeling is – met inachtneming van de eisen uit de vervoerconcessie – de verantwoordelijkheid van NS, niet van ProRail. Ik zie geen aanleiding om ProRail of NS te vragen om de aanbeveling nader uit te werken.
Bent u bereid om daarin een nader onderscheid te maken tussen intercitylijnen en sprinterlijnen en daarbij de ontwikkeling van corridors te betrekken?
In mijn antwoord op vraag 5 geef ik aan dat ik geen aanleiding zie om ProRail of NS te vragen om de aanbeveling nader uit te werken. Wel heb ik NS gevraagd om kritisch te kijken naar wat er wél mogelijk is aan (reizigersvriendelijke) vereenvoudigingsmogelijkheden. NS is daarnaast bezig met de opvolging van de aanbevelingen uit de evaluaties van de IT-storing op 3 april jl. NS onderzoekt alternatieve dienstregelingen na (grootschalige) verstoringen die mogelijk in de toekomst kunnen zorgen voor het continueren van een treindienst (in beperkte vorm) na verstoringen. Drie van de onderzochte alternatieven betreffen plannen voor sprinterdiensten. De overige drie betreffen zogenoemde «pendelplannen».
Bent u van mening dat de uit het regionaal spoor geleerde lessen hierbij betrokken moeten worden?
Ik heb NS gevraagd om de uit het regionaal spoor geleerde lessen te betrekken bij de uitwerking van de plannen voor de voornoemde sprinterdiensten en pendelplannen.
Heeft u reizigersorganisaties om een reactie en advies gevraagd over het ProRail-rapport? Zo ja, wat was hun reactie? Ze nee, bent u bereid om dat advies alsnog te vragen?
ProRail heeft reizigersorganisatie Rover gesproken over verbetermogelijkheden die zij vanuit reizigersperspectief ziet, ter voorbereiding op het onderzoek waarvoor ProRail in gesprek ging met (regionale) vervoerders. De uitkomsten van het onderzoek van ProRail zijn gepresenteerd in een themasessie met de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het Locov (Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer).
De Wet personenvervoer 2000 verplicht mij als concessieverlener in een aantal situaties om advies te vragen aan consumentenorganisaties. Het gaat om de situaties waarin een concessie verleend of gewijzigd wordt. Hiervan was geen sprake. Daarom heb ik de consumentenorganisaties ook niet om een formeel advies gevraagd. Omdat ik veel waarde hecht een aan goede betrokkenheid van de consumentenorganisaties bij de uitvoering van de concessies, heb ik wel opgeroepen om hen goed mee te nemen bij de uitvoering van het onderzoek. Zij zijn zowel voorafgaand aan als na afloop van het onderzoek van ProRail betrokken geweest.
Wat vindt het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (Locov) van het huidige besturingssysteem van de NS?
In contacten met mijn ministerie heeft reizigersorganisatie Rover zich kritisch geuit ten aanzien van de reactie van NS op de aanbeveling om de reguliere dienstregeling en bijbehorende inzetplannen voor materieel en personeel te vereenvoudigen. Gezien de verschillen in de standpunten van Rover en NS moedig ik beide partijen aan om met elkaar in gesprek te gaan.
Bent u bereid om in het programma van eisen voor de nieuwe hoofdrailnetconcessie eisen op te nemen waarmee u de NS – zo nodig – kunt dwingen om eventuele instructies van het Rijk op dit punt op te volgen?
De concessiehouder dient zich uiteraard te houden aan de concessie-eisen. Ik stuur daarbij op output waar het kan en alleen op input waar het maatschappelijke noodzaak is. De komende periode werk ik aan een ontwerpconcessie, die ik ook zal delen met uw Kamer.
Bent u tevens bereid om te onderzoeken of en in welke mate decentralisatie van spoorlijnen kan bijdragen aan een betere regionale afstemming bij verstoringen, bijvoorbeeld doordat vervangend busvervoer dan sneller geregeld kan worden vanwege multimodale netwerken en aanbieders, maar ook vanwege een beperktere omvang van de benodigde busvloot?
Decentralisatie zie ik niet direct als oplossing voor een betere regionale afstemming bij verstoringen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat afstemming in een gedecentraliseerde context eerder meer dan minder aandacht vraagt (eenmeting Limburg)3. Er zullen dan immers aanvullende afspraken moeten worden gemaakt tussen meerdere concessieverleners en vervoerders over wie het vervangend vervoer organiseert, voor welke reizigers en onder welke voorwaarden. Mijn aanname is bovendien dat ook in een gedecentraliseerde context eenzelfde hoeveelheid reizigers van A naar B gebracht moeten worden. Het lijkt me daarom niet aannemelijk dat een kleinere busvloot nodig is om vervangend vervoer te organiseren. Ik wil ook het beeld wegnemen dat een regionale vervoerder in allerijl beschikking kan hebben tot een eigen busvloot. Deze zijn immers gebonden aan allerlei concessieafspraken met regionale overheden. Daarom ben ik niet overtuigd van de noodzaak om dit te onderzoeken vanuit de invalshoek van een betere regionale afstemming bij verstoringen.
Kunt u deze vragen gedetailleerd en een voor een beantwoorden?
Ja.
Het Nederlandse stemgedrag in de World Health Assembly |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat Nederland op 25 mei 2022 tijdens de 75e World Health Assembly (WHA) tegen een jaarlijkse resolutie stemde met de titel «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan»?1
Ja.
Herinnert u zich ook dat Nederland een jaar eerder, tijdens de 74e WHA in 2021, tegen dezelfde jaarlijkse resolutie stemde, vlak na hevige Israëlische bombardementen op de bezette Gazastrook?2
Ja.
Herinnert u zich tevens de stemverklaring van Nederland over deze jaarlijkse resolutie in 2021, waarin u volgens het rapport van de World Health Organization (WHO) de Nederlandse tegenstem als volgt onderbouwde: «[D]e Health Assembly was een technisch forum en de politisering ervan moet worden vermeden», «[H]et besluit was niet nodig om de WHO in staat te stellen haar mandaat in het bezette gebied uit te voeren», en «[E]en deel van de gebruikte bewoordingen in het besluit ... ging verder dan de feitelijke informatie vereist om de situatie te adresseren»?3
Ja.
Is het juist dat deze twee resoluties geen directe kritiek op Israël bevatten en dat zelfs het woord «Israël' daarin niet werd genoemd?
De jaarlijkse resolutie «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan» verzoekt de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) onder meer te rapporteren over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem, en de bezette Golanhoogten, rekening houdend met de verantwoordelijkheden van de bezettende macht, zijnde Israël. In de resolutie van zowel 2021 als 2022 werd uitsluitend gerefereerd aan de verplichtingen van Israël als bezettende macht en de WHO. Het onderliggende rapport ging daarentegen in op de verantwoordelijkheden van alle partijen die betrokken zijn bij het verbeteren van de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse gebieden.
Herinnert u zich dat Nederland op 26 mei 2022 tijdens de 75e WHA een resolutie steunde (en daarvan ook – terecht – een van de medeindieners was), getiteld «Health emergency in Ukraine and refugee receiving and hosting countries, stemming from the Russian Federation’s aggression»?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze resolutie de Russische agressie tegen Oekraïne in de sterkste bewoordingen veroordeelt («condemns in the strongest terms») en dat Rusland daarin zeventien keer wordt genoemd?
Ja.
Deelt u op basis van deze feiten de conclusie dat de resolutie over de door Israël bezette gebieden als minder politiek en confronterend en meer technisch en op de gezondheidssituatie toegespitst moet worden beschouwd dan de WHA resolutie over Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beoordeelt iedere resolutie op inhoud en merites. Een verschil tussen de in vraag vier benoemde resoluties over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse Gebieden en Golanhoogten en de resolutie over Oekraïne is dat er bij deze laatste resolutie geen sprake was van een discrepantie tussen de resolutie en het onderliggende rapport.
Daarnaast wordt de situatie in de bezette Palestijnse Gebieden en de Golanhoogten als een separaat agenda item besproken, terwijl de situatie in Oekraïne wordt behandeld onder agenda item 16.3 «WHO’s work in health emergencies», evenals andere noodsituaties wereldwijd waar de WHO werkt. Om disproportionele aandacht voor een land binnen de VN te voorkomen pleit het kabinet, conform de motie Van der Staaij c.s. (21 501-02, nr. 2367 en 2374), voor eenzelfde manier van behandelen van de situatie in de bezette Palestijnse Gebieden en de Golanhoogten gebieden als andere landensituaties. Daarom heeft het kabinet in de stemverklaring aanbevolen het rapport over de bezette Palestijnse Gebieden en de Golanhoogten onderdeel te laten zijn van het rapport over het werk van de WHO in noodsituaties en eveneens onder agenda item 16.3 te bespreken.
Deelt u de mening dat, ook al is elke casus anders, Nederland consistent moet zijn in haar internationaalrechtelijke uitgangspunten en haar onderbouwing van stemgedrag in internationale fora, zoals de WHA? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de verklaring die Nederland gaf om tegen de resolutie over de gezondheidsomstandigheden in de door Israël bezette gebieden te stemmen niet meer houdbaar is in het licht van de steun van Nederland voor de veel politiekere en hardere WHA resolutie over Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Nee. De noodsituatie in Oekraïne op het gebied van gezondheid die de betreffende WHA resolutie behandelt is geheel het gevolg van de Russische invasie. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is het verbeteren van de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse gebieden de verantwoordelijkheid van de verschillende betrokken partijen.
Deelt u de mening dat het meten met twee maten bij resoluties over de door Israël bezette gebieden enerzijds en resoluties over Oekraïne anderzijds, de geloofwaardigheid van Westerse landen aantast, vooral bij ontwikkelingslanden, waarvan 53 zich van stemming onthielden bij de WHA resolutie over Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beoordeelt iedere resolutie op inhoud en merites. Dit verklaart het verschil in stemgedrag.
Zal Nederland haar standpunt omwille van beleidsconsistentie en internationale geloofwaardigheid corrigeren en de resolutie over de gezondheidsomstandigheden in de door Israël bezette gebieden bij de volgende jaarlijkse vergadering van de WHA opnieuw steunen, zoals Nederland telkens deed tot 2017? Zo nee, waarom niet?
Steun voor toekomstige resoluties hangt af van de behandeling, context en inhoud van desbetreffende resoluties.
Wilt u deze vagen afzonderlijk beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken?
Ja.
Het artikel ‘Inspectie controleerde twaalf jaar niet op zwaar werk Schiphol’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Chris Simons (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaande artikel?1
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Klopt het dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) na 2010 geen enkele controle meer heeft uitgevoerd op de naleving van de Arbowet in de bagageafhandeling op Schiphol? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit?
Ja dat klopt. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving over de bagageafhandeling op Schiphol. Ik vind dat een onwenselijke situatie. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden.
De Arbeidsinspectie is inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dat. Hierbij is het zo dat de Arbeidsinspectie altijd keuzes maakt als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren op fysieke belasting bij bagageafhandeling. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Inspectie in haar reactie aangeeft geen inspecties meer uitgevoerd te hebben omdat zij erop «vertrouwden» dat werkgevers in de bagageafhandeling op Schiphol zich zouden houden aan de gemaakte afspraken na een langdurig verbetertraject?
Mijn beoordeling is als volgt. Op grond van de wet- en regelgeving is het uitgangspunt dat de primaire verantwoordelijkheid ligt bij werkgevers en werknemers. In 2010 constateerde de Arbeidsinspectie dat de werkgevers in de bagageafhandeling concrete maatregelen hadden getroffen. In lijn met de uitgangspunten van het arbostelsel is het vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgevers en werknemers om de voortgang daarin te behouden.
Dit laat onverlet dat ik graag had willen zien dat de Arbeidsinspectie eerder was langsgegaan om te controleren of de voortgang daadwerkelijk werd voortgezet. Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Inspectie aangeeft sinds 2010 geen controles meer uitgevoerd te hebben op Schiphol, mede omdat er geen meldingen van overtredingen zijn ontvangen? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de in het onderzoek aangehaalde bedrijfsartsen die aangeven herhaaldelijk meldingen gemaakt te hebben van beroepsziekten en tot het risicogestuurde toezicht van de Inspectie?
Ik constateer dat dit voortvloeit uit de werkwijze van de Arbeidsinspectie. Tevens wordt met «meldingen van bedrijfsartsen» waarschijnlijk gedoeld op meldingen aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, niet aan de Arbeidsinspectie.
Meldingen zijn een belangrijk onderdeel van het risico gestuurde toezicht door de Arbeidsinspectie. Graag verwijs ik u naar bijgaand document, waarin de Arbeidsinspectie haar werkwijze toelicht. Zij geeft daarin aan dat bij de Arbeidsinspectie geen meldingen zijn gedaan door bedrijfsartsen of anderen over de arbeidsomstandigheden van bagage-afhandelaars op Schiphol.
Hoe kijkt u aan tegen de bedrijfscultuur binnen Schiphol waarbij de medewerkers en bedrijfsartsen geen (anonieme) meldingen doen ondanks dat zij wisten van de overtredingen van de Arbowet en de hoge aantal beroepsgerelateerde fysieke klachten? Hoe gaat u om met het dit signaal waarbij er niet gemeld wordt in relatie tot de bedrijfscultuur, kijkend naar andere grote bedrijven?
Ik vind het een zeer kwalijke zaak als er sprake is van een bedrijfscultuur bij de afhandelingsbedrijven waarin medewerkers en bedrijfsartsen geen (anonieme) meldingen doen van overtredingen van de Arbowet of beroepsgerelateerde fysieke klachten. Ik vind het belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. In dit geval zijn de afhandelingsbedrijven daarvoor verantwoordelijk.
Werknemers kunnen -in het geval hun klachten door de leidinggevende niet serieus genomen worden- via de ondernemingsraad (OR), personeelsvertegenwoordiging of vakbond kenbaar maken dat wettelijke voorschriften op het gebied van arbobeleid volgens hen niet worden nageleefd. Ook voor bedrijfsartsen is het mogelijk om al dan niet anoniem meldingen te doen bij de Arbeidsinspectie. Bij meldingen van de OR, personeelsvertegenwoordiging of vakbond stelt de Arbeidsinspectie conform artikel 24, lid 7 van de Arbowet altijd een onderzoek in.
Hoeveel vergelijkbare langdurige verbetertrajecten heeft de Inspectie met werkgevers in risicosectoren afgerond? Is het gebruikelijk dat de Inspectie na een dergelijk verbetertraject bij een werkgever geen controles meer uitvoert? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, hoe vaak worden na afloop van een langdurig verbetertraject herhaalinspecties uitgevoerd?
De Arbeidsinspectie onderscheidt initiële inspecties en herinspecties. In de tabel met kerncijfers in de SZW begroting en de jaarstukken van de inspectie wordt het handhavingscijfer bij initiële inspecties en het cijfer bij herinspecties getoond. Het verschil tussen de cijfers is een maatstaf voor effect.
Uit het jaarverslag van de Arbeidsinspectie over 2021 blijkt dat her-inspecties een handhavingspercentage van 23% opleveren tegen een handhavingspercentage van 37% bij eerste inspecties. Het is aan de Arbeidsinspectie om op basis van Inspectiebrede Risicoanalyse te bepalen of en wanneer het instrument her-inspecties moet worden ingezet. De Arbeidsinspectie zet het instrument her-inspecties deels ad random in en deels risicogericht, dat wil zeggen daar waar wordt getwijfeld of de werkgever na inspectie afdoende maatregelen neemt om werknemers veilig en gezond te laten werken.
Een verbetertraject zoals met de bagage-afhandeling over zoveel jaren komt niet veel voor. In algemene zin geldt dat hoe langer het traject, des te groter de aandacht bij de Arbeidsinspectie of de tekortkomingen worden opgelost.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de noodzaak van herhaalinspecties van de Inspectie na afloop van verbetertrajecten zoals het traject dat op Schiphol tot 2010 liep?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Schiphol en de bedrijven in de bagageafhandeling om het opzetten van «equipment pooling», waarmee afhandelaars toegang krijgen tot de benodigde hulpmiddelen, zo snel mogelijk te realiseren?
In het Sociaal akkoord dat op 1 juni jl. is afgesloten tussen Schiphol en de FNV en CNV is afgesproken dat er wordt overgegaan tot equipment pooling. Equipment pooling moet ervoor zorgen dat er een standaard set aan afhandelmateriaal (GSE) beschikbaar is voor algemeen gebruik op vliegtuigopstelplaatsen. De invoering van equipment pooling gaat vanaf 1 oktober 2022 van start.2 Schiphol zal contact houden met het Ministerie van IenW over het verloop van de start met equipment pooling.
Klopt het dat luchtvaartmaatschappijen het gebruik van specifieke hulpmiddelen niet toestaan uit angst voor beschadiging aan vliegtuigen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Dit is mij niet bekend voor alle afhandelaren. In november breng ik samen met de Minister van IenW een werkbezoek op Schiphol en zullen we hierover navraag doen bij de afhandelingsbedrijven.
Kunt u schetsen op welke wijze de Inspectie toezicht houdt op de naleving van de Arbowet in de bagageafhandeling op andere Nederlandse luchthavens?
Het toezicht op bagage-afhandeling is, net als het toezicht op alle andere werkzaamheden, risicogericht en zowel actief als reactief/responsief. Vanwege het lopende onderzoek op Schiphol, gaat de Arbeidsinspectie na wat de situatie op andere luchthavens is.
Op welke wijze worden risico-inventarisaties en evaluaties (RI&E’s) van bedrijven en organisaties extra beoordeeld wanneer zij als gevolg van een bevinding van de Inspectie een verbetertraject hebben moeten doormaken?
Indien bij een controle is geconstateerd dat een werkgever overtredingen begaat (het niet hebben van een RI&E is ook een overtreding), dan wordt handhavend opgetreden. Afhankelijk van de zwaarte van de overtreding en de feiten en omstandigheden van het geval, worden de werkzaamheden ter plekke stilgelegd, wordt een boeterapport opgemaakt en veelal wordt een eis gesteld aan de werkgever om verbeteringen door te voeren. Bij voortgangscontrole of her-inspectie verifieert de Arbeidsinspectie of de werkgever opvolging heeft gegeven aan de eis. Afhankelijk van waar het over gaat, kan dat ook aanpassing van de RI&E vergen. Indien dat het geval is, zal de Arbeidsinspectie de RI&E van die bedrijven extra beoordelen.
Deelt u de mening dat het uitblijven van structurele verbeteringen zoals geconstateerd in de door de bedrijven opgestelde RI&E’s opgemerkt had moeten worden door de Inspectie en dat dit had moeten leiden tot verdere handhavingsacties? Zo ja, hoe gaat u er op toezien dat dit in de toekomst de standaard wordt?
Werkgevers zijn wettelijk verplicht om een RI&E en plan van aanpak op te stellen. Dat is om risico’s in het bedrijf helder te hebben. En om maatregelen te nemen om risico’s te voorkomen of te verkleinen. De RI&E is voor het bedrijf zelf, voor de werknemers en voor de Ondernemingsraad, die een rol heeft bij de vaststelling. RI&E en plan van aanpak worden niet opgesteld voor de overheid. Dit laat onverlet dat de Arbeidsinspectie bij controles om inzage kan vragen. Naast het inzien tijdens of na een controle bij een werkgever, vraagt de inspectie de afgelopen jaren in een aantal specifieke projecten de RI&E op bij groepen werkgevers zoals bijvoorbeeld de garagebranche. Dat stimuleert bedrijven om de Arbowet na te leven en een RI&E te maken of up-to-date te brengen. De Arbeidsinspectie heeft na 2010 geen controles uitgevoerd op fysieke belasting bij bagageafhandelingsbedrijven op Schiphol, wel op andere terreinen. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan. Ik onderschrijf dat.
Het lekken van geheime kabinetsplannen |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven of het klopt dat uw kabinet voornemens is met een koopkrachtpakket te komen van bijna 16 miljard euro en dat dit bedrag een combinatie is van incidentele (eenmalige) uitgaven en structurele (langjarige) uitgaven? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?1
De Prinsjesdagstukken zijn momenteel onder embargo aan de Tweede Kamer verstrekt. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Kunt u aangeven of uw kabinet voornemens is het minimumloon met 10% te laten stijgen? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of uw kabinet voornemens is om mensen met lage inkomens dit jaar een energietoeslag van 1.300 euro te geven? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of uw kabinet voornemens is zowel de huur- als de zorgtoeslag als het kindgebonden budget te laten stijgen? Klopt het dat de zorgtoeslag 412 euro stijgt? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de korting op accijns van brandstof tot 1 juli 2023 blijft gelden? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat uw kabinet de inkomstenbelasting in de eerste schijf gaat verlagen en er 500 miljoen euro extra beschikbaar is in 2023 voor de arbeidskorting? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is 250 miljoen euro uit te trekken om de beurs voor uitwonende studenten te verhogen? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de mijnbouwheffing te verhogen en dat deze maatregel 2 miljard euro zou moeten opleveren? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de zelfstandigenaftrek voor zzp’ers versneld af te bouwen en dat deze maatregel 170 miljoen euro oplevert? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
De geldende afspraak is dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen. Met de brief van de Minister van Financiën van 8 september 20222 is de Kamer wel reeds geïnformeerd over het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit ten aanzien van het Herstel- en Veerkracht Plan (HVP). In deze brief licht de Minister van Financiën toe waarom enkele voornemens uit de augustusbesluitvorming onderdeel zijn van het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de vennootschapsbelasting te verhogen van 15% naar 19% en dat deze maatregel 1,5 miljard euro oplevert? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
De Prinsjesdagstukken zijn momenteel onder embargo aan de Tweede Kamer verstrekt. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de belasting op vermogen licht te verhogen en dit van 100 miljoen in 2023 naar 300 miljoen in de jaren erna zal gaan? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat uw kabinet van plan is de overdrachtsbelasting op bijvoorbeeld bedrijfspanden te verhogen en dat deze maatregel 130 miljoen euro oplevert? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de doelmatigheidsmarge af te schaffen en dat deze maatregel 540 miljoen euro op moet leveren? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven of uw kabinet voornemens is nog meer investeringen en besparingen door te voeren voor 2023 dan de hierboven genoemde en zo ja, waarom zijn deze maatregelen volgens u niet benoemd door de pers?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoe de pers volgens u aan zulke gedetailleerde informatie komt over de vermeende plannen van uw kabinet?
De Prinsjesdagstukken zijn momenteel onder embargo aan de Tweede Kamer verstrekt. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd en niet voortijdig in de media op basis van eerder verstrekte of uitgelekte informatie.
Kunt u aangeven welke strategie er bij het lekken van deze plannen is gehanteerd?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de fractievoorzitters van de coalitiepartijen deelnamen aan «de marathonsessies», de onderhandelingen over dit pakket, en hebben zij de plannen in hun bezit?2
In het Nederlandse staatsrecht is een belangrijk uitgangspunt dat een kabinet moet kunnen rusten op het vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer. Om te toetsen of draagvlak bestaat voor het te voeren beleid vindt op velerlei manieren overleg plaats, in het kabinet, maar ook met fracties in de Tweede Kamer. Bij de coalitieoverleggen over de augustusbesluitvorming waren de fractievoorzitters van de coalitiefracties, de vicepremiers, de Staatssecretaris van Financiën en ikzelf aanwezig. Daarnaast was ook ambtelijke ondersteuning van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Algemene Zaken aanwezig.
Kunt u aangeven wat u in de afgelopen jaren hebt ondernomen om te voorkomen dat de voorgenomen kabinetsplannen naar de pers worden gelekt, zodat onder andere journalisten en Kamerleden daadwerkelijk het voorgenomen beleid kunnen controleren en bediscussiëren?3, 4, 5, 6, 7
De afgelopen jaren heb ik herhaaldelijk aandacht gevraagd voor dit onderwerp in de ministerraad Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd en niet voortijdig in de media op basis van eerder verstrekte of uitgelekte informatie.
Zijn er mensen ontslagen vanwege het lekken van geheime kabinetsstukken in de afgelopen 15 jaar? Zo nee, waarom niet?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Hoeveel concrete onderzoeken zijn er ingesteld naar het lekken van geheime kabinetsplannen in de afgelopen 15 jaar?
Het kabinet zelf doet geen strafrechtelijk onderzoek naar schending van ambtsgeheimen of het openbaar maken van staatsgeheime informatie, maar er kan wel een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Het is mij niet bekend hoeveel onderzoeken in dit kader zijn ingesteld.
Hoe kunt u garanderen dat staatsgeheimen veilig zijn als kabinetten er al meer dan 15 jaar niet in slagen de begrotingsstukken niet uit te laten lekken?
Het kabinet acht het van groot belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met staatsgeheime stukken. Juridische voorschriften voor de beveiliging van staatsgeheime stukken zijn vastgelegd in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI). Ook praktische omgang met gerubriceerde informatie is van groot belang. Daarnaast is het schenden van een ambtsgeheim een misdrijf op grond van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht en kan schending van een ambtsgeheim aanleiding zijn voor maatregelen in de arbeidsrechtelijke sfeer. Een garantie op veiligheid is evenwel nooit te geven.
Kunt u aangeven wie er allemaal toegang hadden tot de stukken over de aankomende begrotingsmaatregelen van uw kabinet?
Dat overzicht heb ik niet. Het was in ieder geval bekend bij de fractievoorzitters van de coalitiefracties, de vicepremiers, de Staatssecretaris van Financiën, mijzelf en op de Ministeries van Algemene Zaken, SZW en Financiën.
Kunt u aangeven of Kamerleden, bijvoorbeeld van coalitiepartijen op de hoogte zijn gebracht van maatregelen die gepresenteerd zullen worden of gepresenteerd zouden worden? Zo ja, van welke partijen?
In het Nederlandse staatsrecht is een belangrijk uitgangspunt dat een kabinet moet kunnen rusten op het vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer. Om te toetsen of draagvlak bestaat voor het te voeren beleid vindt op velerlei manieren overleg plaats, in het kabinet, maar ook met fracties in de Tweede Kamer. Bij de coalitieoverleggen over de augustusbesluitvorming waren de fractievoorzitters van de coalitiefracties, de vicepremiers, de Staatssecretaris van Financiën en ikzelf aanwezig. Daarnaast was ook ambtelijke ondersteuning van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Algemene Zaken aanwezig. Los daarvan heb ik geen overzicht met wie bewindspersonen of fractievoorzitters (onderdelen van) de augustusbesluitvorming hebben besproken.
Kunt u aangeven of het klopt dat Kamerleden van coalitiepartijen betrokken zijn bij het stikstofbeleid van uw kabinet, voordat Kamerbrieven verzonden werden?8
In het Nederlandse staatsrecht is een belangrijk uitgangspunt dat een kabinet moet kunnen rusten op het vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer. Om te toetsen of draagvlak bestaat voor het te voeren beleid vindt op velerlei manieren overleg plaats, in het kabinet, maar ook met fracties in de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven op welke beleidsterreinen Kamerleden van de coalitie vooraf bekend zijn met de inhoud van brieven en daar ook aan mee kunnen schrijven?
Zie antwoord vraag 24.
Kunt u aangeven op welke wijze Kamerleden van de coalitie hebben meegeschreven aan de Prinsjesdagplannen?
Zie antwoord vraag 24.
Wilt u deze vragen voor 19 september 2022 beantwoorden?
Ja.