Wat is uw reactie op de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van kinderen zonder ouders in Ter Apel?1, 2
De situatie in Ter Apel heeft zoals uw Kamer weet mijn uiterste aandacht en de situatie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) gaat mij daarbij bijzonder aan het hart. Voor amv geldt dat zij zoveel mogelijk in de gebruikelijke amv-opvang worden opgevangen. Binnen deze opvanglocaties is de overbezetting echter enorm en dit geldt bij uitstek voor Ter Apel waar de afgelopen maanden sprake is van een structurele bezetting van 200–250 amv, soms met een uitschieter naar boven de 300, terwijl er normaal gesproken plek is voor 55 amv. Daarnaast is de verblijfsduur normaal gesproken 4–5 dagen, maar deze loopt voor amv momenteel op tot zelfs 4 weken.
Als gevolg van deze enorme en structurele overbezetting hebben we de begeleiding van deze groep al langere tijd niet kunnen uitvoeren op de wijze die we wensen en die noodzakelijk is. Dit valt mij zeer zwaar omdat dit juist een bijzonder kwetsbare groep is die de juiste begeleiding en zorg nodig heeft vanaf het moment van aankomst. Er wordt de afgelopen maanden dan ook volop ingezet om de zorgen die de inspecties hebben aangekaart waar mogelijk aan te pakken. Dit gebeurt onder andere door extra beveiliging in te zetten, door maatregelen te nemen die bijdragen aan de verbetering van de hygiëne en door de maaltijden aan te passen. Het voornaamste middel om de situatie in Ter Apel voor amv per direct en structureel te verbeteren is echter het terugschroeven van de bezetting en de verblijfsduur.
In dit verband acht ik het positief dat Nidos een aantal amv tijdelijk elders opvangt. Gelet op de aanhoudende instroom is het huidige aanbod bij COA en de tijdelijke opvang bij Nidos echter niet voldoende. We kijken daarom ook naar structurele maatregelen. Zo is de inzet om ten behoeve van de kleinschalige opvang door Nidos onder andere op korte termijn per provincie 25–30 eengezinswoningen te realiseren voor amv met een status. Dit staat gelijk aan 1.400 opvangplekken. Dit kan relatief snel enige verlichting geven aan de COA amv-opvanglocaties waar statushouders verblijven waarmee de doorstroom vanuit Ter Apel ook weer op gang kan komen. Ook doet het COA op basis van actuele prognoses bij gemeenten een concrete uitvraag voor extra amv capaciteit. Daarnaast blijft de reguliere inzet op het realiseren van opvangplekken voor amv onverminderd doorgaan. Zo heeft het COA in de afgelopen zes maanden zo’n 900 opvangplekken voor amv weten te creëren. Een enorme hoeveelheid, maar zoals aangegeven is het lang niet genoeg.
Met de huidige instroom van 100 – 150 amv per week en de beperkte doorstroom is de verwachting dat de bezetting in de verschillende opvangvormen voor amv in de komende periode nóg verder toe zal nemen. Vóór 1 januari 2023 zijn er 1.700 extra amv-plekken nodig (1.000 bij het COA en 700 bij Nidos), om iedere minderjarige een bed te kunnen bieden. Vanwege deze acute noodzaak om meer opvangplekken te creëren heb ik in de Landelijke Regietafel van 5 oktober jl. nogmaals met klem opgeroepen om een bijdrage te leveren aan de amv opvang door middel van het beschikbaar stellen van voornoemde eengezinswoningen of door middel van het realiseren van een procesopvanglocatie voor amv (POA) waar 50–80 amv opgevangen kunnen worden gedurende hun asielprocedure. Deze oproep heb ik per brief aan alle gemeenten doen te komen. Alleen door zo spoedig mogelijk opvolging te geven aan deze oproep zal voorkomen kunnen worden dat deze kinderen buiten in de kou moeten slapen of door gemeenten gaan zwerven op zoek naar onderdak.
Kunt u een gedetailleerde opsomming geven van alle stappen die er sinds de mondelinge vragen van het lid Podt op 19 april 2022 («Kinderen in Ter Apel verwaarloosd»)3 zijn gezet om de situatie van deze kinderen in Ter Apel te verbeteren?
Zoals reeds gedeeld met uw Kamer in mijn brief van d.d. 21 april jl.4 zijn er interculturele coaches en straatcoaches ingezet ten behoeve van de mentale ondersteuning van de amv en om relevante signalen door te geven aan het amv-team. Ook is er een activiteitenaanbod vanuit onder andere stichting de Vrolijkheid en krijgen amv enkele uren per week Nederlandse les, vanaf december wordt dit uitgebreid met de start van een NT2-docent. Inmiddels is het zo dat daarnaast twee ochtenden per week sport activiteiten worden aangeboden onder leiding van een sportcoach. Daarnaast wordt er nu ook extra beveiliging ingezet die vrijwel continu over het terrein loopt om tijdig signalen op te vangen en daarop te acteren dan wel door te geven. Hiermee wordt beoogd veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk in te perken. Ook wordt er sinds 12 september jl. gebruik gemaakt van een schoonmaakbedrijf om de gemeenschappelijke ruimtes in de woonunits van de jongeren dagelijks schoon te maken. Het was reeds voor het signaal van de inspecties de inzet om dit te realiseren, echter bleek het moeilijk voor bedrijven om te kunnen leveren. Hiernaast wordt in gesprekken met de gemeente en lokale partners bezien wat er nog meer kan gebeuren om een passend aanbod te creëren voor amv die langer in Ter Apel moeten verblijven.
De werkdruk onder de jeugdbeschermers van Nidos en in het bijzonder de jeugdbeschermers werkzaam in Ter Apel is hoog. Het is daarbij belangrijk te benoemen dat Ter Apel een aanmeld- en doorstroomlocatie is en de rol van de jeugdbeschermers in Ter Apel daarom een andere is dan de rol van de jeugdbeschermers die voogdij-begeleiding bieden op de POA’s elders in het land. In de huidige context verblijven jongeren langer dan gebruikelijk in Ter Apel. Nidos anticipeert op (de aanhoudende) toename van het aantal amv dat in Ter Apel verblijft door nieuwe jeugdbeschermers te werven. Echter lukt het vanwege de krapte op de arbeidsmarkt niet (tijdig) om de openstaande vacatures op te vullen. Hierdoor kampt het team van jeugdbeschermers in Ter Apel al geruime tijd met een personeelstekort.
Naast deze inzet op het verbeteren van de omstandigheden en begeleiding in Ter Apel zijn er ook verschillende stappen genomen om de bezetting aldaar te verlagen. Zo zijn er begin mei kansrijke amv vervroegd doorgeplaatst naar Nidos opvanglocaties om daarmee de druk op Ter Apel te verlichten. Dit bleek echter onvoldoende vanwege de aanhoudende instroom en daarom is er voor gekozen om 17,5-jarige amv vervroegd door te plaatsen naar reguliere azc’s. Een noodmaatregel waarvan Nidos heeft aangegeven dat daarmee de uitvoering van haar wettelijke taak bemoeilijkt wordt. Hierover is uw Kamer per brief d.d. 2 augustus jl. geïnformeerd.5 Inmiddels is het ook noodzakelijk gebleken om 17,5-jarige amv op het moment van aanmelding door te plaatsen vanuit Ter Apel om de situatie aldaar beheersbaar te houden. Deze maatregel valt mij en het COA zo mogelijk nog zwaarder dan de eerdere maatregelen om 17,5-jarige amv door te plaatsen omdat dit amv betreft die nog heel kort in Nederland zijn. Gelet op het gebrek aan alternatieven om acute verlichting te bieden aan Ter Apel is deze maatregel helaas toch nodig geweest. De Inspectie Justitie en Veiligheid is over deze maatregel geïnformeerd.
Ook is er gebruik gemaakt van noodopvang en zelfs ook crisisnoodopvanglocaties om de opvang in Ter Apel beheersbaar te kunnen houden. Hoewel er COA-begeleiding aanwezig is op de crisisnoodopvanglocaties acht ik het zeer betreurenswaardig dat deze maatregel aangewend moest worden.
Om de druk op Ter Apel verder te verlichten heeft Nidos tijdelijke opvangplekken beschikbaar gesteld voor 150 amv.
Ten slotte zal het COA de komende periode de volgende maatregelen treffen om amv op te kunnen blijven vangen en de veiligheid en leefbaarheid op amv-locaties te kunnen blijven waarborgen:
Zoals ook aangegeven onder antwoord 1 is al deze inzet echter onvoldoende en blijft de enige duurzame en structurele oplossing het realiseren van meer opvangplekken voor amv. Ik blijf daar vanuit mijn rol de benodigde bestuurlijke druk op uitoefenen en aandacht voor vragen. Zo heb ik als onderdeel van de bestuurlijke afspraken van 26 augustus jl. aangekondigd dat er structureel 40 miljoen vrij gemaakt zal worden voor de verlengde opvang en begeleiding voor ex-amv met een status. Gemeenten hebben in het verleden het signaal afgegeven dat de intensieve zorg en begeleiding van ex-amv met een status een grote (financiële) druk op jongerenhuisvesting en op sociale voorzieningen legt voor hen. Dit is voor verschillende gemeenten aanleiding geweest om terughoudend te zijn in het realiseren van nieuwe opvangplekken voor amv. Nu de verlengde opvang en begeleiding voor ex-amv met een status geregeld wordt, vertrouw ik er echter op dat gemeenten zich volledig zullen inzetten op dit vlak.
Kunt u per stap aangeven wat er wel en niet is gelukt en wat bij elke stap de oorzaak hiervan was (naast het ontbreken van voldoende opvangplekken)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de stelling eens dat, zelfs bij het ontbreken van opvangplaatsen voor deze kinderen, het onaanvaardbaar is dat kinderen te weinig begeleiding en toezicht krijgen? Kunt u toelichten waarom het niet is gelukt aan deze basis te voldoen?
Ik ben het met u eens dat deze kwetsbare doelgroep de juiste begeleiding en toezicht behoort te krijgen. De inzet van zowel het COA als Nidos is daar dan ook volledig op gericht. Helaas geldt voor beide organisaties dat het in de huidige arbeidsmarkt een uitdaging is om voldoende gekwalificeerd personeel te kunnen werven. Binnen de mogelijkheden die er bestaan doen zowel het COA als Nidos echter alles wat ze kunnen om de amv op Ter Apel van de benodigde begeleiding en toezicht te voorzien. Bij de andere poa’s van het COA geldt dat het tot op heden is gelukt om een team te formeren dat de begeleiding en opvang verzorgt, al staat de kwaliteit door personeelstekorten, zoals ook genoemd in mijn antwoorden op vraag 2 en 3, overal wel onder druk.
Daarnaast is de instroom fors, de doorstroom beperkt en loopt daarmee de bezetting steeds verder op. Voornaamste is daarom dat de amv-opvang capaciteit landelijk moet toenemen. Indien dit gerealiseerd kan worden zal er vanuit Ter Apel sneller doorstroom plaats kunnen vinden en zal de verblijfsduur van jongeren in Ter Apel afnemen en uiteindelijk terugkeren tot enkele dagen, conform het opvangmodel. Onder deze omstandigheden zijn begeleiders in staat om begeleiding conform de standaarden te bieden en zicht te hebben en houden op de jongeren die in Ter Apel verblijven.
Was u op de hoogte van het feit dat er onder de 213 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMVs) in Ter Apel negentien kinderen waren van veertien jaar en jonger? Zo ja, waarom zijn niet in ieder geval deze kinderen op een andere plek opgevangen – of in een pleeggezin zoals gebruikelijk op deze leeftijd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat dit onbekend was, terwijl de inspectie dit wel kon constateren?
Het was inderdaad bekend dat er amv van onder de 15 jaar verblijven op Ter Apel, op dit moment zijn nog niet alle amv van onder de 15 geplaatst. Van de groep waar de inspectie naar verwijst verblijven er nog ca. 5 op Ter Apel.
Ik acht het in deze context van belang te noemen dat nagenoeg alle amv van onder de 15 jaar conform het amv-opvangmodel worden opgevangen in opvanggezinnen van Nidos. Het is daarbij, ook onder normale omstandigheden, niet ongebruikelijk dat een enkeling tijdelijk op Ter Apel verblijft. Dit kan er in gelegen zijn dat er enige twijfel is over de gestelde leeftijd van de amv of omdat deze amv moeilijk plaatsbaar is bij een opvanggezin. In dergelijke gevallen wordt er gekeken naar passende alternatieven in overleg tussen het Nidos en COA. Zo zijn er op dit moment twee kleinschalige locaties specifiek ingericht om 13- en 14-jarigen op te vangen die niet in een opvanggezin opgevangen kunnen worden. Deze locaties zitten ook vol en daarom kan de doorstroom vanuit Ter Apel naar deze locaties niet altijd plaatsvinden.
Naast voornoemde redenen is het inmiddels ook zo dat bij de opvanggezinnen de druk begint op te lopen wat betreft de beschikbare capaciteit. Dit heeft niet tot gevolg dat er in het geheel niet meer geplaatst kan worden, maar wel dat het langer duurt, dat de matching door gebrek aan keuze moeilijker verloopt, dat bepaalde groepen (13 en 14-jarige Syriërs) moeilijker te plaatsen zijn en dat dat schakelgezinnen rondom Ter Apel vol komen te zitten.
Hoewel Nidos er alles aan doet om deze jongeren te plaatsen in opvanggezinnen kan echter niet voorkomen worden dat er momenteel toch enkele amv van onder de 15 jaar langere tijd in Ter Apel verblijven. Het aantal amv van jonger dan 15 jaar dat langere tijd in Ter Apel verblijft is verhoudingsgewijs weliswaar niet hoger dan het gebruikelijke aandeel, echter is het totale aantal dat wordt genoemd door de inspecties reden tot zorg. Om hier een oplossing voor te vinden zullen COA en Nidos het gesprek voeren over additionele (kleinschalige) groepsopvang voor amv onder de 15 jaar die niet geplaatst kunnen worden. De mate waarin dit op korte termijn zal lukken is zoals u begrijpt afhankelijk van de locaties die beschikbaar komen en de werving van gekwalificeerd personeel. Ook zal Nidos aanvullende schakelcapaciteit inzetten rondom Ter Apel waardoor verstopping van schakelgezinnen niet meer leidt tot overnachting in Ter Apel en er iets meer matchingstijd is voor moeilijker plaatsbare amv van onder de 15 jaar. Ten slotte zet Nidos een wervingsproject in voor de komende 6 maanden, om de werving van nieuwe gezinnen te ondersteunen en specifiek op gezinnen voor moeilijker plaatsbare groepen in te zetten.
Wat is de huidige situatie in Ter Apel ten aanzien van AMVs: hoeveel AMVs verblijven er op het moment dat deze vragen zijn ingediend en hoeveel begeleiders zijn verantwoordelijk voor deze kinderen? Is dit een acceptabele verhouding die maakt dat de kinderen voldoende veilig en begeleid zijn?
Op het moment van indiening (19 september jl.) verbleven er ca. 240 amv in Ter Apel. Op dat moment waren er 39 begeleiders voor de 24/7 begeleiding. Dit is zowel volgens het COA als mijzelf onvoldoende capaciteit en het COA is de afgelopen maanden continu bezig geweest met het werven van personeel. Vanwege de bestaande krapte op de arbeidsmarkt is het echter niet mogelijk om de benodigde begeleiders te werven.
Zijn alle kinderen recent gezien door een arts en krijgen zij (zoals toegezegd in het mondelinge vragenuur van 19 april) een vorm van onderwijs en dagbesteding aangeboden? Zo nee, wanneer is dat wel het geval?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vragen 2 en 3 is er een vorm van taalonderwijs en dagbesteding aanwezig. De kinderen worden op dag twee van hun verblijf altijd gezien door een arts van de GZA, in geval van klachten kunnen ze daarna altijd op het spreekuur van de GZA terecht, ook voor een eventuele doorverwijzing naar specialistische zorg.
Hoeveel kinderen zijn er sinds begin september vanuit Ter Apel geëvacueerd door Nidos en wat is de situatie van deze kinderen? Hebben zij voldoende begeleiding en toegang tot onderwijs, dagbesteding en medische zorg?
Er zijn sinds begin september 150 amv uitgeplaatst door Nidos verdeeld over drie locaties. Op al deze locaties is er voldoende toegang tot onderwijs, dagbesteding en medische zorg. Deze opvang locaties zijn opgezet door ervaren contractpartners van Nidos en zij werken met ervaren medewerkers en daarnaast met zoveel mogelijk dezelfde ZZP-ers zodat de amv gedurende de periode dat zij daar worden opgevangen een vast team zien door wie zij worden begeleid.
Wat is de situatie van de negentien jongeren van veertien jaar en jonger? Zijn zij inmiddels geplaatst in een pleeggezin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat wordt er de komende tijd gedaan – naast de inzet op voldoende opvangplaatsen zoals toegezegd tijdens het asieldebat van 8 september 2022 – om de situatie van AMVs in Ter Apel en op noodopvanglocaties te verbeteren? Wordt daarbij specifiek gekeken naar voldoende begeleiding, veiligheid, medische (en zo nodig psychische) zorg, onderwijs en dagbesteding?
Er is op alle locaties aandacht voor het welzijn van het kind in alle opzichten. Dat betekent dat in samenspraak met partners de toegang tot zorg en onderwijs geregeld wordt. Alleen het onderwijs op de locatie Ter Apel is niet standaard, aangezien amv normaal gesproken daar maximaal vijf dagen verblijven. Vanaf 1 december zal er daarom voor 32 uur per week een NT2 docent op de locatie aanwezig zijn. Daarnaast zijn zoals hierboven aangegeven diverse extra maatregelen genomen op de locatie Ter Apel. Tegelijkertijd geldt voor alle locaties dat de druk hoog is en de personele bezetting niet ruim, hetgeen bij een hoge bezetting tot beperkingen leidt.
Is er een standaard voor het aantal begeleiders op een groep kinderen? Zo ja, welke is dit? Mogen we er vanuit gaan dat er vanaf nu voldoende begeleiders zullen zijn die kunnen zorgen voor het welzijn en veiligheid van deze kinderen?
Op een poa waar 50 amv wordt ingezet is het gebruikelijk dat er 21 fte aan begeleiders wordt ingezet. In geval dat er 80 worden opgevangen is dat 23 fte. Daarnaast worden deze medewerkers ondersteund door gedragsdeskundigen. Uiteraard is het de inzet om te allen tijde voldoende begeleiders aanwezig te hebben echter is het vanwege de huidige krapte op de arbeidsmarkt niet altijd mogelijk om gekwalificeerd personeel te werven.
Kunt u bevestigen dat de uitwerking van de nareismaatregel voor AMVs, ook al is hun uitgangspositie op de woningmarkt anders dan die voor reguliere statushouders, in de uitvoering niet zal leiden tot een grotere vertraging?
De maatregel is in beginsel ook van toepassing op amv. Het streven is dat de andere positie op de woningmarkt daarbij geen invloed heeft op de doorlooptijd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat asiel op 19 oktober?
Ja.
Het recent uitgebrachte VN rapport over de mensenrechtenschendingen jegens de Oeigoeren in Xinjiang. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Verenigde Naties (VN) over de mensenrechtenschendingen in Xinjiang dat woensdag 31 augustus jl. is uitgebracht?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat dit VN-rapport bevestigt wat al sinds 2018 wordt onderzocht, te weten dat in de regio van Xinjiang ernstige mensenrechtenschendingen en inhumane handelingen plaatsvinden zoals gedwongen arbeid, gedwongen abortus en stelselmatig seksueel misbruik, en wat is uw oordeel hierover?
Het rapport bevestigt onze eerdere zorgen over ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Oeigoeren. Naast de schendingen genoemd in de vraag is er volgens het rapport mogelijk sprake van misdrijven tegen de menselijkheid in Xinjiang. Het Chinese beleid zou hebben geleid tot dwangarbeid, marteling, mishandeling, seksueel geweld, schending van reproductierechten en arbitraire vrijheidsbeperking op grote schaal, met schattingen dat het meer dan 1 miljoen gedetineerde leden van Oeigoerse en andere Moslim gemeenschappen in Xinjiang betreft. Ook spreekt het rapport over transnationale repressie en de intimidatie van de Oeigoerse diaspora. Ons oordeel is dat dit VN-rapport geloofwaardig is en daarom serieus dient te worden genomen en opvolging verdient.
Kunt u aangeven of dit onderzoek het Nederlandse standpunt ten opzichte van deze situatie heeft veranderd? Zo ja, hoe?
Het standpunt van Nederland is onveranderd. Nederland steunt de aanbevelingen van OHCHR en spoort China aan de arbitrair opgesloten individuen vrij te laten, intimidatie en vergelding jegens Oeigoeren en andere Moslimminderheden in het buitenland onmiddellijk stop te zetten, het repressieve beleid in Xinjiang te beëindigen en de individuen verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen aansprakelijk te houden.
Deelt u de mening dat deze mensenrechtenschendingen zeer verwerpelijk zijn en dat de uitkomsten van dit VN-rapport, afkomstig van het hoogste internationale orgaan voor de waarborging van mensenrechten, niet ondermijnd mogen worden?
Deze mening delen wij.
Kunt u aangeven welk percentage van de totale handel tussen Nederland en China plaatsvindt met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang?
Volgens gegevens uit het Chinese douane platform was de waarde van de import en export tussen Nederland en Xinjiang in 2021 ruim 108 miljoen USD.
Het aandeel van de totale handel tussen Nederland en Xinjiang in 2022 t/m juli bedraagt 52,9 miljoen USD. De totale waarde van de bilaterale handelsrelatie met China in 2021 was ongeveer 73 miljard euro. Dat betekent dat het percentage van de totale handel tussen Nederland en China met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang neerkomt op minder dan 1 procent.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten wettelijk de import van alle goederen uit Xinjiang verbieden en dat Duitsland bedrijven wettelijk zal verplichten te voorkomen dat ergens in de toeleveringsketen dwangarbeid zit?2
Ja, ik ben bekend met de wetgeving van de Verenigde Staten gericht op goederen gemaakt met dwangarbeid en de Duitse wet voor toeleveringsketens.
Deelt u de opvatting dat dergelijke wettelijke sancties nastrevenswaardig zijn, zeker met het oog op de aanbeveling uit het rapport om zoveel mogelijk maatregelen te treffen om mensenrechten binnen de handelsketen te waarborgen?
In de Verenigde Staten betreft het een importverbod voor goederen gemaakt met dwangarbeid. In Duitsland gaat het om wetgeving op gepaste zorgvuldigheid die bedrijven verplicht risico’s voor mensenrechten – waaronder dwangarbeid –, arbeidsomstandigheden en milieu in kaart te brengen en aan te pakken.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Net als de Duitse wet zal zowel het Europese voorstel voor een richtlijn op het gebied van IMVO (CSDDD), dat op 23 februari 2022 werd gepresenteerd, als de nationale wetgeving in voorbereiding, bedrijven verplichten tot gepaste zorgvuldigheid op gebied van risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, inclusief gedwongen arbeid.
Bent u bereid ten gevolge van dit rapport handelsmaatregelen te treffen jegens China voor handel afkomstig uit deze regio? Zo nee, kunt u uitleggen waarom voor een andere koers gekozen wordt dan eerdergenoemde landen?
Handelsbeleid is een gemeenschappelijke bevoegdheid van de Europese Unie. Nederland kan als EU-lidstaat niet zelfstandig een handelsmaatregel introduceren.
De Europese Commissie publiceerde op 14 september jl. een wetgevend voorstel tegen dwangarbeid. Dit voorstel komt neer op een verbod op het op de Europese markt brengen en de uitvoer van producten die vervaardigd zijn met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen, het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid. Het voorstel voor de verordening kan een belangrijke bijdrage zijn aan het aanpakken van deze misstanden.
De Duitse wet is geen handelsmaatregel, evenmin als de concept-CSDDD en nationale wetgeving in voorbereiding. Dit zijn wettelijke maatregelen die zien op ketenverantwoordelijkheid voor bedrijven.
Hoe verhouden de conclusies van dit rapport zich tot het feit dat in de Beleidsnotitie «Doen Waar Nederland Goed in is» China juist als een van de focuslanden voor internationale handel wordt genoemd? Bent u het eens met het feit dat met een land dat structureel mensenrechten schendt, volgens de uitgangspunten van de nota («Nederland kiest voor het beschermen van mensenrechten en westerse waarden») juist minder, in plaats van meer handel gedreven zou moeten worden?
De relatie van Nederland en de EU met China is «open waar het kan, beschermen waar het moet». Dit houdt in dit geval in dat handeldrijven met China mogelijk is, maar we tegelijkertijd terdege rekening houden met de risico’s hiervan. China is een belangrijke partner op handelsgebied, onze handelsrelatie omvatte meer dan 73 miljard euro in 2021. Bovendien is samenwerking met China bijvoorbeeld noodzakelijk om de energietransitie waar te maken, vanwege zijn grote rol in de betreffende waardeketens. Een ambitieuze inzet op de energietransitie is cruciaal om de wereldwijde klimaatagenda binnen bereik te houden en er liggen bovendien voor Nederlandse bedrijven veel kansen in de Chinese markt.
Uiteraard heeft het kabinet ook oog voor de problematische kant van de handelsbetrekkingen, waaronder m.b.t. mensenrechten. Nederland veroordeelt het schenden van mensenrechten in alle gevallen en vraagt hier doorlopend aandacht voor. Daar waar handel afbreuk aan mensenrechten zou doen, dienen passende maatregelen genomen te worden, in eerste instantie door bedrijven zelf, en waar opportuun door de overheid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Ook wordt bedrijven hulp geboden bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld via het IMVO-steunpunt en via de sectorale samenwerking. Het kabinet verwacht dat door deze mix van maatregelen bevorderd wordt dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid in hun waardeketens toepassen en misstanden in hun internationale waardeketens identificeren, aanpakken en voorkomen. Daarnaast zal, zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, de kabinetsappreciatie van de door de Europese Commissie voorgestelde verordening met betrekking tot een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten aan uw Kamer toekomen. De handelsrelatie met China biedt voorts ook mogelijkheden om de dialoog over mensenrechtenschendingen aan te gaan.
Tevens heeft het kabinet toenemende aandacht voor risico’s van strategische afhankelijkheden van derde landen, waaronder China. Het kabinet mitigeert de risico’s hiervan o.a. via inzet op diversificatie. Voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken gaat uw Kamer een brief toe over open strategische autonomie, waarin onder andere wordt ingegaan op de motie voor het oprichten van een interdepartementale taskforce strategische afhankelijkheden (Motie Brekelmans en Mulder, 35 925, nr. 97)
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland van plan is bij te dragen aan de opvolging van dit rapport door de VN Mensenrechtenraad, om te zorgen dat dit rapport niet in een la verdwijnt nu de ambtstermijn van Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Bachelet, is verlopen?
Nederland heeft tijdens de huidige sessie van de VN Mensenrechtenraad in de nationale item 2 en item 4 verklaringen China opgeroepen zich te houden aan zijn mensenrechtenverplichtingen. Tevens heeft Nederland de OHCHR opgeroepen het rapport en de situatie in Xinjiang met voorrang te bespreken in de VN Mensenrechtenraad. Daarnaast steunt NL een procedurele resolutie om China op de agenda te krijgen van de volgende Mensenrechtenraad.
Het annuleren van Europride |
|
Kati Piri (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Servische regering het Europride evenement dat tussen 12 en 18 september zou plaatsvinden annuleert vanwege mogelijke extreemrechtse tegendemonstraties en vanwege economische problemen in het land en spanningen met Kosovo?1
Ik ben bekend met de berichten over mogelijke annulering.
Deelt u de mening dat de Servische regering conform mensenrechtenverdragen juist ruimte moet bieden voor demonstraties en demonstranten tegen geweld dient te beschermen?
Ja. Vrijheid van vereniging en vergadering zijn universele mensenrechten en een belangrijke voorwaarde voor een gezond functionerende democratie. De Servische overheid was ruimschoots van tevoren op de hoogte van de organisatie van Europride in Belgrado. Het land heeft in 2019 het besluit genomen om als eerste land in de Balkan-regio de organisatie van de Europride te ondersteunen. De Servische overheid toonde hiermee dat de bescherming van gelijke rechten voor LHBTIQ+ personen op de agenda staat.
Met het hosten van de evenementen rondom Europride en de verwachte toestroom van vele duizenden (internationale) bezoekers heeft Servië ook de verantwoordelijkheid aanvaard voor de bescherming en veiligheid van de deelnemers aan Europride, wanneer mogelijke veiligheidsrisico’s zich voordoen. Het recht op vrijheid van vereniging en vergadering dient ook onder uitdagende omstandigheden gehandhaafd te worden.
Deelt u de mening dat juist van een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie verwacht mag worden dat zij een evenement als Europride toestaat en beschermt tegen intimidatie en geweld?
Ja. Het bevorderen van gelijke rechten voor iedereen en het recht van vereniging en vergadering zijn kernelementen die aan de orde komen in de toetredingsonderhandelingen met Servië en andere kandidaat-lidstaten van de EU. Beide rechten zijn onderdeel van het Fundamentals Cluster; het cluster waar alle hervormingen op het gebied van mensenrechten en de rechtsstaat aan de orde komen. Zoals gesteld in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20212 is het kabinet van mening dat van Servië meer verwacht wordt op het terrein van de rechtsstaat en fundamentele rechten.
Klopt het dat andere landen zoals Zweden en Tsjechië al openlijk afwijzend hebben gereageerd op het Servische besluit?
Internationaal is de afgelopen dagen breed gereageerd op de ontwikkelingen rondom Europride. Diverse landen, waaronder de Verenigde Staten, Zweden, Denemarken, Italië, Nederland maar ook de VN, de EU en de Raad van Europa hebben zich publiekelijk uitgesproken over de berichtgeving.
Bent u bereid ook namens Nederland afkeuring van het besluit aan Servië kenbaar te maken en erop aan te dringen dat Europride alsnog door kan gaan in Servië?
Nederland heeft sinds de berichtgeving over Europride nauw overleg gevoerd met maatschappelijke partners in Servië, met de EU en met gelijkgezinde landen over mogelijke handelingsopties voor zowel voor als achter de schermen. Op 29 augustus heeft Nederland, als co-voorzitter van een werkgroep binnen de Equal Rights Coalition, Europride geagendeerd en samen met gelijkgezinde landen besloten tot informatie-uitwisseling en gezamenlijk optreden.
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft op 2 september het onderwerp geagendeerd bij haar Europese collega-mensenrechtenambassadeurs en de Italiaanse LHBTIQ+ gezant. Zij heeft samen met haar collega’s de Servische autoriteiten opgeroepen om Europride doorgang te laten vinden zoals gepland en om het recht op vrije vereniging en vergadering te respecteren.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat deze actie van de Servische regering meegewogen wordt bij de eerstkomende beoordeling van het land in het EU-toetredingstraject, indien Europride niet alsnog onder adequate politiebescherming door kan gaan?
De Europese Commissie volgt de ontwikkelingen t.a.v. Europride op de voet en zal hierover naar verwachting ook rapporteren in het jaarlijkse voortgangsrapport van de Commissie dat in oktober wordt gepresenteerd (uitbreidingspakket 2022). Het kabinet zal hier op aandringen en zal zoals gebruikelijk de belangrijkste zorgen op het gebied van rechtsstaat en mensenrechten adresseren in de kabinetsappreciatie van dit voortgangsrapport.
Kunt u gezien de korte termijn waarop Europride zou plaatsvinden deze vragen binnen één week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een journalist die jarenlang gevolgd wordt door de AIVD |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Begrijpt u dat journalisten zich zorgen maken over het feit dat zij op indringende wijze worden gevolgd door de AIVD, waardoor zij hun werk niet in vrijheid kunnen uitvoeren? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?1, 2
Ik begrijp goed dat journalisten zich kunnen afvragen of zij onder de aandacht staan of hebben gestaan van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Ik kan mij ook verplaatsen in zorgen over de integriteit van bronbescherming. Het beschermen van journalistieke bronnen is een zwaarwegend belang dat de overheid in het belang van een goed functionerende democratische rechtsorde in vergaande mate dient te respecteren. Ik licht in de beantwoording van deze vragen graag toe hoe dit is geborgd in het werk van de AIVD.
Persvrijheid is, net als persveiligheid, essentieel voor onze democratische rechtsorde. Een journalist moet altijd onafhankelijk en onbelemmerd kunnen werken. Ik realiseer mij terdege dat het recht op bronbescherming hierbij een onmisbaar element is. Ook bronnen van journalisten dienen vrij en veilig te zijn, en hun identiteit beschermd te worden. Juist de laatste jaren staat ook in Nederland de vrijheid en veiligheid van de pers onder druk. Vandaar dat het kabinet maatregelen neemt om persvrijheid beter te beschermen en persveiligheid te versterken.
Kunt u aangeven of het staande praktijk is dat (onderzoeks-)journalisten worden gevolgd door de inlichtingendienst?
Van «volgen» (te weten: het doen van onderzoek door de AIVD met inzet van bijzondere bevoegdheden) van journalisten is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De AIVD kan een journalist onderzoeken indien daar zwaarwegende redenen voor zijn. Dit wordt onderbouwd en getoetst conform de regels van de Wiv2017. Indien de AIVD voornemens is om bijzondere bevoegdheden in te zetten zijn er – vanwege het zwaarwegend belang van bronbescherming – in geval van journalisten extra waarborgen ingebouwd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat een journalist voor het uitvoeren van het werk zoals het beschermen van bronnen, ervan uit moet kunnen gaan dat de inlichtingendienst niet volgt wat iemands handelingen en wat diens contacten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beschermen van journalistieke bronnen is van groot belang voor een goed functionerende democratische rechtsorde. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan immers een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Gezien het belang van de bescherming van de bronnen van journalisten worden aan een dergelijk onderzoek en de inzet daarbij van bijzondere bevoegdheden zware eisen gesteld. Dat belang, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld, heeft er toe geleid dat in de Wiv2017 zware procedurele eisen zijn gesteld aan onderzoek naar journalisten waarbij mogelijk gegevens van hun bronnen worden verworven. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid is toestemming van de rechtbank Den Haag vereist en is de toestemmingstermijn beperkt tot 4 weken (met de mogelijkheid van verlenging). Ook vindt er bij journalisten een zwaardere proportionaliteitstoets plaats.
Ik licht deze extra waarborgen opgenomen in de Wiv2017 nader toe:
Erkent u tevens dat het een grove schending van de vrije pers en nieuwsgaring is dat de inlichtingendienst (AIVD en diens voorganger BVD) een dossier bijhoudt van een journalist? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus. Wel kan ik u in algemene zin aangeven wat een persoon die een inzageverzoek doet verstrekt kan krijgen en wat dit betekent.
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in het archief en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Deze documenten worden gebundeld aangeboden als inzagedossier. Het bestaan van deze documenten en het bundelen hiervan ten behoeve van een inzageverzoek betekenen niet dat de aanvrager voor de AIVD heeft gewerkt (bijvoorbeeld als informant) of onderwerp van onderzoek is geweest.
Het is mogelijk dat de persoonsgegevens van een (onderzoeks)journalist voorkomen in de systemen van de AIVD. Dit voorkomen van iemands naam in de systemen van de AIVD kan uiteenlopende redenen hebben. Bijvoorbeeld wanneer iemand onderzoek doet naar een onderwerp dat ook door de AIVD wordt onderzocht, of wanneer iemands naam in mediaberichtgeving wordt genoemd die door de AIVD wordt verwerkt. Dit betekent niet dat de journalist van wie de naam voorkomt in de systemen van de AIVD zelf onderwerp is van onderzoek door de AIVD. Ik geef u nog twee voorbeelden. Een journalist kan worden genoemd door een persoon die wel onderwerp is van onderzoek, tijdens een telefoongesprek dat door de dienst wordt afgetapt. Ten tweede kan de AIVD kennis nemen van publicaties van een journalist en de publicaties opslaan in de eigen systemen wanneer deze relevante informatie bevatten over een persoon, groep of fenomeen waar de AIVD onderzoek naar doet.
Klopt het dat de betreffende journalist, namelijk Stella Braam, in 1986 in het vizier van de inlichtingendienst is gekomen door een naamgenoot die de anti-apartheidsbeweging in Nederland oprichtte?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus.
Kunt u aangeven welke gronden de BVD in 1986 had om iemand die apartheid wilde bestrijden als gevaar voor de staatsveiligheid te beschouwen? Hoe kwam de weging tot dit oordeel tot stand?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen er kunnen zijn om een staatsburger te volgen of aan onderzoek te onderwerpen omwille van een familieband? Beseft de inlichtingendienst afdoende dat het zijn van familie op zich niets zegt over iemands beweegredenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het hebben van een familieband is op zichzelf beschouwd geen reden en onvoldoende proportioneel voor onderzoek door de AIVD.
Wat zijn precies de gronden waarop een journalist gevolgd kan worden door de inlichtingendienst? Kunt u een limitatieve lijst verstrekken?
De AIVD maakt in haar wettelijke taakopdracht (beschreven in artikel 8 van de Wiv2017) geen onderscheid naar personen of beroepsgroep. Leidend is of er een ernstig vermoeden is dat personen een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde danwel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Er gelden voor het door de AIVD in onderzoek nemen van journalisten de nodige extra waarborgen. Zie voor de verzwaarde proportionaliteitstoets en de bijzondere toestemmingsprocedure het antwoord op vraag 3.
Wie toetst of het volgen van een journalist mag? Kunt u de procedure uiteenzetten, zowel bij de start, als bij het blijven volgen van een journalist?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als de AIVD uiterste terughoudendheid betracht om journalisten te volgen en dat zij dit altijd zo kort mogelijk doet, mocht zij dit nodig achten? Zo ja, wie houdt hier toezicht op? Zo nee, waarom niet?
De AIVD betracht uiterste terughoudendheid bij het in onderzoek nemen van journalisten. Indien van een onderzoek sprake is doet de AIVD dit zo kort mogelijk. Vanwege de bijzondere status van de beroepsgroep journalisten en het belang van de bescherming van journalistieke bronnen zijn er tevens, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, extra waarborgen ingebouwd. De CTIVD houdt hierop toezicht, zoals blijkt uit hun toezichtsrapport nr. 52. Zie ook mijn antwoord op vraag 19.
Vindt u het tevens wenselijk dat als journalisten voor een (langere of kortere) tijd gevolgd zijn, dat zij hierover dan actief worden geïnformeerd door de dienst – opdat zij bijvoorbeeld kunnen inschatten of en zo ja hoe hun bronnen gevaar liepen of lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij zijn onderzoeken mag de AIVD gebruik maken van zogenoemde bijzondere bevoegdheden. Hieronder wordt onder meer begrepen het openen van brieven, het aftappen van telefoongesprekken en het binnentreden van een woning. Omdat het uitoefenen van deze bijzondere bevoegdheden een inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, bepaalt artikel 59 van de Wiv2017 dat vijf jaar nadat de bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend, ten aanzien van de hierboven genoemde bevoegdheden moet worden onderzocht of de betrokkene daarover kan worden geïnformeerd. Dit is (nog) niet mogelijk als gegevens van belang zijn voor een lopend onderzoek of als bronnen, werkwijzen of de relatie met buitenlandse diensten in het geding komt. Als informeren van betrokkenen wel mogelijk is, dan ontvangt hij of zij een brief waarin staat dat er een bijzondere bevoegdheid is ingezet en de periode waarin dat heeft plaatsgevonden, waarbij de exacte begindatum en de exacte einddatum wordt vermeld. Waarom er een bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend en welke informatie hieruit naar voren is gekomen wordt daarbij niet verteld. Deze zogeheten notificatieplicht, die voor iedereen geldt, is van kracht met het inwerkingtreden van de Wiv2002.
Bent u bereid te inventariseren welke journalisten er afgeluisterd zijn door de AIVD en hen daarvan op de hoogte te brengen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?3
Zie antwoord vraag 11.
Waarom is de betreffende journalist niet actief geïnformeerd over het feit dat zij gevolgd is door de inlichtingendiensten? Is zij door meer inlichtingendiensten gevolgd dan alleen de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven waarom de journaliste bij het verkrijgen van haar dossier – dat maar liefst 35 jaar beslaat – slechts een juridisch schrijven en geen begeleidend gesprek is aangeboden? Vindt u niet dat het ten principale juist is om als inlichtingendienst bereid te zijn toe te lichten wat zich in het dossier bevindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in de bestanden van de AIVD en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Ik heb u in de beantwoording van vraag 4 enkele voorbeelden genoemd van manieren waarop een persoon kan voorkomen in de systemen van de dienst en dat dit niet betekent dat iemand informant of onderwerp van onderzoek van de AIVD is geweest. Het is echter niet mogelijk bij de documenten alle relevante context te vermelden. Daarnaast is vaak een deel van de tekst onleesbaar gemaakt omdat die tekst informatie bevat over het actuele kennisniveau, werkwijze of bronnen van de AIVD. Dit maakt het inzagedossier vaak moeilijk te duiden voor diegene die het verzoek om inzage heeft ingediend en daarop een inzagedossier krijgt verstrekt.
Men kan bezwaar aantekenen tegen het besluit op het verzoek om inzage in de door de AIVD verwerkte gegevens omtrent betrokkenen. In dat geval behoort ook een hoorzitting tot de mogelijkheden. Op 6 september heeft een hoorzitting met mevrouw Braam plaatsgevonden. Over dit gesprek is na de hoorzitting in de media bericht. Daarbij heeft mevrouw Braam de gelegenheid gekregen om haar bezwaargronden mondeling toe te lichten. Van de kant van de AIVD is toelichting en uitleg gegeven, waarbij de AIVD zoals gebruikelijk geen vragen heeft kunnen beantwoorden die het actuele kennisniveau, werkwijze of de bronnen van de dienst raken.
Alles overziend constateer ik dat er misverstanden zijn ontstaan over de procedure en de strekking en aard van de documenten die de aanvrager ontvangt. De AIVD neemt stappen om de uitleg van en toelichting bij de inzageprocedure te verbeteren.
Klopt het dat de (undercover-)journalist Mehmet Ülger – en mede onderzoeker van de Grijze wolven in de jaren negentig – ook gevolgd is door de inlichtingendienst en dat zijn erfgename zijn dossier heeft opgevraagd?4
Ik kan in deze beantwoording niet op deze vragen ingaan omdat ze individuele casuïstiek betreffen. Daarnaast zou een inhoudelijk antwoord inzicht geven in de werkwijze van de dienst.
Erkent u dat zowel Ülger als Braam, door hen te volgen, gebruikt zijn door de inlichtingendienst om netwerken in kaart te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft de inlichtingendienst zich destijds of later gerealiseerd dat ze, door het volgen, deze journalisten in gevaar heeft gebracht? Welke reflectie heeft de BVD/AIVD gemaakt van haar inzet in deze periode? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 15.
Welke «lakinstructie» gebruikt de AIVD bij het verstrekken van persoonsdossiers van mensen die dat opvragen? Is deze instructie of werkwijze juridisch getoetst? Kan de Kamer deze juridische toets ontvangen?
In hoofdstuk 5 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 staat aangegeven aan de hand van welke weigeringsgronden en beperkingen inzageverzoeken worden getoetst. Indien er tijdens een archiefonderzoek informatie wordt gevonden die ziet op de gegevens die zijn opgevraagd dan wordt pagina voor pagina beoordeeld welke informatie wel en welke niet vrijgegeven kan worden. De AIVD probeert altijd – waar mogelijk – zoveel mogelijk context te laten staan in een document zodat duidelijk wordt wat er eigenlijk staat. Dit is niet altijd mogelijk. Artikel 23 van de Wiv2017 regelt de zorgplicht van het hoofd van de dienst voor geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens, bronnen waaruit deze gegevens afkomstig zijn en de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld. De AIVD mag dus niets vertellen over de bronnen, de actuele werkwijzen en het actueel kennisniveau van de AIVD, omdat het de nationale veiligheid schaadt als die informatie bekend wordt. Ook kan het zijn dat een bepaalde passage uit een document niet ziet op de informatie die wordt opgevraagd. Een dergelijke passage dient dan om die reden verwijderd te worden. Te denken valt daarbij aan een verslag van een vergadering waarbij meerdere onderwerpen zijn besproken en dat slechts een passage ziet op het onderwerp dat is opgevraagd.
Kunt u aangeven hoe volgens u de meest recente Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten journalisten beter beschermd worden tegen het volgen door de inlichtingendiensten? Kunt u daarbij ingaan op de kritiek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) die destijds concludeerde dat er geen specifieke regels zijn voor het verwerken en vernietigen van gegevens die betrekking hebben op de identiteit van een bron van de journalist en die verkregen zijn door de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid?5
Ik heb de Kamer op 28 maart 2017 (Kamerstuk 29924–147) geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen van de CTIVD in het toezichtsrapport nr. 52 Over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD. Het is goed om hier op te merken dat het toezichtsrapport 52 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wiv2017. Vanaf begin 2016 gold de Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv2002 jegens advocaten en journalisten.
De belangrijkste aanbeveling van de CTIVD ten aanzien van journalisten betrof een onafhankelijke bindende toets in die gevallen waarin inzet van bijzondere bevoegdheden jegens een target (mede) is gericht op het achterhalen van een journalistieke bron. Deze onafhankelijke bindende toets ten aanzien van journalisten is vastgelegd in artikel 30, lid 2 Wiv2017. Bij de inzet van bijzondere bevoegdheden is gekozen voor toestemming van de rechtbank Den Haag.
Kunt u aangeven wie en welke instanties toegang hebben tot het AIVD-dossier?
Informatie waarover de AIVD beschikt is niet toegankelijk voor derden tenzij deze door de AIVD wordt gedeeld in de vorm van een ambtsbericht of een ander inlichtingenproduct. Binnen de AIVD gelden strikte regels van compartimentering. Alleen degenen die verantwoordelijk zijn voor onderzoeken hebben toegang tot de informatie die uit dat onderzoek voortkomt. Indien informatie van de AIVD met derden wordt gedeeld is de groep ontvangende instanties meestal beperkt (bijvoorbeeld tot het Openbaar Ministerie, Nationale Politie, NCTV) en is er sprake van een rubricering waardoor ook binnen die instanties slechts enkele personen toegang hebben tot die informatie. De CTIVD heeft toegang tot alle informatie waarover de AIVD beschikt.
Een aan een persoon verstrekt inzagedossier bestaat uit gederubriceerde informatie die slechts wordt verstrekt aan de persoon de het inzageverzoek heeft ingediend. Die persoon kan besluiten het dossier te delen met anderen. Ook hier geldt dat de CTIVD toegang heeft tot de AIVD informatie die in een inzagedossier is opgenomen.
Beseft u dat Stella Braam haar werk niet meer kan uitoefenen omdat zij de bronbescherming, essentieel voor de persvrijheid, niet meer kan garanderen? Bent u bereid zo spoedig mogelijk te verklaren dat Braam niet meer gevolgd wordt door de AIVD, zodat zij haar werkzaamheden weer kan uitoefenen.
Over de individuele casus waar u aan refereert communiceert de AIVD met de betreffende persoon en diens vertegenwoordigers via de geëigende kanalen.
Het aandringen bij Indonesië voor het maken van excuses voor de Bersiap |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «bestuur Indiëherdenking zwicht voor intimidatie en geweld. Indonesische ambassadeur krijgt prominente rol tijdens ceremonie»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de Nationale Herdenking 15 augustus 1945, mede gelet op de onaangekondigde en niet-overlegde wijziging van het memorandum van de Nationale Dodenherdenking, opnieuw een klap in het gezicht is van Indische Nederlanders en andere betrokken?
Nee, deze mening deel ik niet. Op 15 augustus worden alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van voormalig Nederlands-Indië herdacht. De Indonesische slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog horen hierbij. Dat is reeds lange tijd de beleidslijn van de organiserende stichting. Ik ben mij ervan bewust dat sommige Indische Nederlanders de aanpassingen als pijnlijk ervaren. Anderen zien de aanpassingen juist als een positieve ontwikkeling.
Deelt u de mening dat de organisatie van de nationale herdenking nooit had mogen zwichten voor intimidatie en geweld?
De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 heeft laten weten dat er geen sprake was van intimidatie of geweld dat heeft geleid tot wijzigingen. Nederland kent een herinnerings- en herdenkingscultuur waarbij ontwikkelingen in de samenleving leidend zijn. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 beweegt hierin mee en probeert een zeker evenwicht te vinden tussen alle verschillende opvattingen die er over de herdenking bestaan.
Begrijpt u dat de prominente rol die de Indonesische ambassadeur nu krijgt op de nationale herdenking door Indische Nederlanders wordt beschouwd als een regelrechte provocatie, omdat zij zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog als tijdens de daaropvolgende Bersiap zwaar hebben geleden onder Indonesisch racisme én terreur?
Tijdens de Nationale herdenking 15 augustus 1945 wordt stilgestaan bij alle bevolkingsgroepen in voormalig Nederlands-Indië die het slachtoffer waren van de oorlog tegen Japan, waaronder Molukkers, Indo-Europeanen, Europeanen, Papoea’s, de Joods-Indische, Chinees-Indonesische gemeenschap en miljoenen Indonesiërs. Allen die geleden hebben. In dit licht wordt de ambassadeur van Indonesië al vele jaren uitgenodigd om gezamenlijk bij onze gedeelde geschiedenis en de slachtoffers stil te staan.
Ik besef dat er binnen de Indische gemeenschap verschillend wordt gedacht over een prominentere rol van de Indonesische ambassadeur. Een deel beschouwt dit als provocatie. Vanwege de complexe geschiedenis, die veelal tot op de dag van vandaag bij mensen en families doorwerkt, is dat begrijpelijk. Anderen spreken juist hun waardering uit voor een inclusieve aanpak waarbij alle slachtoffers binnen ons Koninkrijk worden herdacht van de oorlog tegen Japan.
Deelt u de mening dat het absoluut ontoelaatbaar is, zelfs sadistisch, dat de Indonesische ambassadeur, als vertegenwoordiger van een staat waarvan belangrijke politieke actoren en instituties tijdens de Tweede Wereldoorlog op grote schaal hebben samengespannen met de asmogendheid Japan en ook tijdens de daaropvolgende Bersiap verantwoordelijk is voor duizenden doden aan (Indisch-)Nederlandse zijde, nu een krans legt op de herdenking waar die doden worden herdacht?
Zie antwoord vraag 4.
In een reactie in de Volkskrant geeft de Indonesische ambassadeur ook aan dat de doden die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan Indonesische zijde zijn gevallen in Indonesië NIET worden herdacht. Heeft u misschien een idee waarom dat is? Kan het toevallig iets te maken hebben met het feit dat Indonesiërs tijdens de Tweede Wereldoorlog op grote schaal samenspanden met de Japanners?
In Indonesië vindt geen nationale herdenking plaats rondom het einde van de Tweede Wereldoorlog op 15 augustus 1945 zoals dat in Nederland gewoon is. Landen herinneren en herdenken naar eigen inzicht.
Waarom zijn de Indische Nederlanders niet gekend in deze ongewenste aanpassing van hun herdenking?
De verschillende zienswijzen en emoties binnen de Indische gemeenschap ten aanzien van het herdenkingsprogramma zijn bij de stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 bekend.
Heeft u de bereidheid om bij het bestuur van de nationale herdenking aan te dringen de aanpassingen onmiddellijk terug te draaien?
Nee, dat heb ik niet. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de herdenking wordt vormgegeven.
Deelt u de mening dat de nationale herdenking een Nederlandse herdenking is en dat dat ook zo moet blijven?
De herdenking op 15 augustus is een nationale herdenking, waarin alle onderdanen van het toenmalig Koninkrijk, die slachtoffer werden van Japans geweld, terreur en verwaarlozing tijdens de Tweede Wereldoorlog, worden herdacht. Velen van de betrokken families wonen in Nederland, maar ook elders in de wereld, ook in Indonesië.
Wordt de nationale herdenking ook live uitgezonden op de Indonesische staatstelevisie of andere buitenlandse media?
De nationale herdenking is voor zover bekend niet live uitgezonden op de Indonesische staatstelevisie of door andere buitenlandse media. Het was zoals in voorgaande jaren wel te volgen op internet.
Wat voor afspraken zijn er met de Indonesische regering gemaakt omtrent de wijziging van de Indië herdenking? Is dit onderdeel van een ruil? Wat krijgen wij er voor terug/wat is de inzet van Indonesië?
De Nederlandse overheid heeft geen afspraken gemaakt met de Indonesische regering omtrent de Nationale herdenking 15 augustus 1945.
Is de prominentere rol van de Indonesische ambassadeur tijdens de Indië herdenking direct of indirect verzocht door de overheid?
Nee, dat is niet gebeurd. De stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 is een onafhankelijke organisatie die zelf bepaalt hoe de herdenking er inhoudelijk uitziet. De overheid stuurt hier niet in.
Is er momenteel een plan om Indonesië (de ambassadeur dan wel Joko Widodo) aan te moedigen excuses aan te bieden voor de Bersiap? Zo nee, waarom niet?
De focus van het kabinet ligt bij ons eigen verleden en onze eigen rol daarin. Het is aan landen zelf om naar eigen inzicht met hun verleden om te gaan.
Op de nationale herdenknig herdenken Indische Nederlanders onder andere het verlies van familieleden en vrienden die zijn vermoord tijdens de Bersiap. U heeft deze verschrikkelijke episode uit onze geschiedenis tussen aanhalingstekens geplaatst nadat de Indonesiër Bonnie Triyana de Bersiap een racistische term noemde. Welke rol speelt de ambassadeur dan wel de Indonesische overheid in het bagatelliseren van de Bersiap?
De Minister-President gebruikte aanhalingstekens rond de term Bersiap op 17 februari 2022 omdat deze term aanleiding bleek voor maatschappelijke discussie en niet door iedereen als gepast werd ervaren. Het gebruik van aanhalingstekens markeert dat het belangrijk is om deze term van context te voorzien.
Ook het optreden van het Van Heutsz-regiment tijdens de nationale herdenking wordt aangepast. Bent u bereid bij het bestuur erop aan te dringen dit onmiddellijk terug te draaien?
Nee, dat ben ik niet. Het is aan de stichting om de herdenking naar eigen inzicht vorm te geven. Zie verder de antwoorden op vragen 8 en 12.
Een geweldsincident tijdens de Amsterdam Pride |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het geweldsincident in de nacht van vrijdag 5 augustus op zaterdag 6 augustus tussen een Uber-chauffeur en diens passagiers, waarover onder andere De Telegraaf heeft bericht?1
Ja. Het onderzoek naar de toedracht van dit incident loopt nog.
Gezien het feit dat de slachtoffers vermoeden dat het om lbhtiq-gerelateerd geweld gaat, houdt de rijksoverheid cijfers bij over het aantal lbhtiq-gerelateerde geweldsincidenten binnen de taxisector? Zo ja, kunt u de cijfers van de afgelopen jaren delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Iedereen moet in Nederland altijd en overal de ruimte krijgen om zichzelf te kunnen zijn. Ook als iemand gebruikmaakt van het openbaar vervoer of de taxi. Geweldsincidenten die gerelateerd zijn aan de seksuele gerichtheid van een individu passen daar dan ook niet bij.
Cijfers over geweld gerelateerde incidenten tegen LHBTIQ+ personen zijn, voor zover voorhanden, terug te vinden in de discriminatiecijferrapporten die jaarlijks door politie en antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) gepubliceerd worden en de eveneens jaarlijkse rapporten van het openbaar Ministerie «Cijfers in beeld». Er worden geen specifieke cijfers bijgehouden over geweld gerelateerde incidenten in de taxisector tegen LHBTIQ+-personen. Gegevens daarover zullen in de genoemde rapporten eerder beschrijvend van aard zijn. De Minister van Justitie en Veiligheid laat momenteel onderzoek verrichten naar aard en omvang van geweld tegen LHBTIQ+-personen, waarbij onder andere gekeken wordt naar vormen van geweld.
Voor zover bekend houden ook belangenorganisaties zoals het COC of het Transgender Netwerk Nederland (TNN) geen aparte gegevens hierover bij. Wel spelen deze organisaties een belangrijke (bemiddelende) rol in het melden van en rapporteren over dergelijke incidenten.
In deze bredere context zie ik geen aanleiding om geweldsincidenten specifiek in de taxisector te onderzoeken.
Erkent u dat lbhtiq’ers nog vaak worden geweigerd voor een rit door taxichauffeurs?
Er zijn geen cijfers over bekend.
Beschikt u over cijfers over deze weigeringen en kunt u die delen met de Kamer?
Hoe vaak LHBTIQ+-personen geweigerd worden voor een rit door taxichauffeurs wordt niet systematisch bijgehouden. Ik ben van oordeel dat elke vorm van weigering van LHBTIQ+-personen er hoe dan ook één te veel is.
Kunt u aangeven of de introductie van de «discriminatieknop» door Uber2 het aantal weigeringen heeft teruggedrongen?
Het is hoe dan ook moeilijk vast te stellen hoeveel ritweigeringen er in het taxivervoer plaatsvinden. Dit geldt niet alleen voor Uber, maar ook voor andere aanbieders van taxivervoer. In de meeste gevallen wordt een geweigerde rit niet geregistreerd door de passagier. Nog lastiger is om vast te stellen op welke grond een rit wordt geweigerd. Zeker wanneer een rit online besteld wordt en vervolgens online geweigerd wordt (zoals bij Uber mogelijk is), kan de reden van weigering uiteenlopend zijn. Omdat niet bekend is om hoeveel weigeringen het ging voordat Uber het keuzemenu aanpaste met de «discriminatieknop», is niet vast te stellen of aan het aantal weigeringen is teruggedrongen. Wel geeft Uber aan gerichter actie te kunnen ondernemen sinds het instellen van deze «knop». Deze «discriminatieknop» is op eigen initiatief van Uber aan het keuzemenu van de Uber app toegevoegd en derhalve geen wettelijke verplichting.
Kent u de aanklacht van 550 vrouwen in de VS tegen Uber voor het seksueel geweld dat hen door Uber-chauffeurs is aangedaan?3
Ja, deze aanklacht ken ik.
Houdt de rijksoverheid cijfers bij over het aantal seksuele geweldsincidenten binnen de taxisector? Zo ja, kunt u de cijfers van de afgelopen jaren delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De rijksoverheid houdt cijfers bij van seksuele geweldincidenten in het algemeen, maar niet specifiek voor de taxisector. Uw Kamer is in mei dit jaar voor het laatst geïnformeerd over de meest actuele cijfers.4 Ik ben van mening dat dergelijk geweld in zijn algemeenheid ontoelaatbaar is. Ik zie geen aanleiding om dit voor de taxi-sector apart te onderzoeken. Het kabinet werkt aan een nationaal actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Door in te zetten op een samenhangende aanpak rondom de preventie, signalering en terugdringing van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld werken we toe naar een samenleving waar we zo met elkaar omgaan dat iedereen zich veilig voelt.
Deelt u de opvatting dat het taxivervoer bij uitstek een vervoersvorm is die gekozen wordt door mensen die zich onveilig (kunnen) voelen in het openbaar vanwege hun sekse, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, werk als dragqueen of anderszins? Zo ja, welke stappen neemt u om een veilig vervoer voor deze mensen door taxibedrijven en aanbieders van taxidiensten te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen, dus ook LHBTIQ+- personen, zich overal veilig moeten kunnen voelen, ook in het openbaar vervoer en in de taxi. Het Actieplan Veiligheid LHBTI bevat maatregelen gericht op een correcte bejegening van slachtoffers en zowel correcte als betekenisvolle afhandeling door politie en OM van geweldsincidenten tegen LHBTIQ+-personen. Voor dat doel wordt geïnvesteerd in kennis en expertise bij beide organisaties.
Via de wet personenverkeer 2000 is de taxiregelgeving vastgelegd. Deze wet- en regelgeving richt zich specifiek op de kwaliteit- en veiligheid van taxivervoer voor iedereen. Bij overtredingen van deze regels worden taxichauffeurs beboet. Afhankelijk van de ernst van overtredingen kan een chauffeurskaart geschorst of zelfs ingetrokken worden. Er zijn geen mogelijkheden in de huidige wet- en regelgeving om voor specifieke groepen extra juridische maatregelen te nemen.
Kunt u ingaan op het beleid dat u voert en de instrumenten die u en gemeenten hebben om ervoor te zorgen dat de taxisector veilig is voor bovengenoemde groepen?
De taxiwetgeving- en het bijbehorende beleid is in het algemeen gericht op kwalitatief goed en veilig vervoer voor iedereen. Voor aanvullende maatregelen zijn verschillende partijen (zowel vanuit de overheid als het maatschappelijk middenveld) regelmatig in overleg met de sector om te kijken hoe die veiligheid voor iedereen geboden kan worden. Overleg tussen COC en Uber heeft bijvoorbeeld tot de discriminatieknop geleid bij Uber.
Kunt u ingaan op de bereikte resultaten van het «Actieplan Veiligheid LHBTI 2022»?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer in 2020 voor het laatst bericht5 over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het Actieplan Veiligheid LHBTI. Over het vervolg hiervan wordt u dit najaar geïnformeerd.
Wat is uw appreciatie van deze resultaten en kunt u daarbij ook ingaan op de resultaten ten aanzien van veiligheid in openbaar vervoer en taxi?
De looptijd van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2022 is bijna voorbij. De verschillende initiatieven uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019- 2022 richten zich op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Zo worden in het samenwerkingsverband aanpak discriminatie tussen OM, politie en ADV’s, de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten, waaronder de incidenten die LHBTIQ+-gerelateerd zijn. Alle eenheden ontvangen een overzicht hiervan en de politie neemt deze informatie mee naar het reguliere regionaal discriminatieoverleg met het OM en de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s).
Een ander voorbeeld is dat het Openbaar Ministerie op 22 juni 2021 een
bijeenkomst heeft gehouden met het Ministerie van JenV, LHBTI-belangenorganisaties en media-experts over de vraag hoe de strafrechtelijke aanpak van LHBTI-discriminatie beter over het voetlicht kan worden gebracht, om de norm te versterken dat discriminatie, en daarbinnen discriminatoir geweld, absoluut niet toelaatbaar is. Het Actieplan bevat geen actiepunten die specifiek zien op veiligheid in het openbaar vervoer of de taxi.
Daarnaast blijft het gehele kabinet werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTIQ+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie of welke grond dan ook.
Tot slot wordt in opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid en in samenspraak met de Minister van OCW, momenteel een onderzoek uitgevoerd dat zich richt op de daderprofielen van daders van geweld tegen LHBTI-personen. Meer kennis over de daderprofielen en achterliggende motieven, kan bijdragen aan een gerichte inzet in bepaalde sectoren, zoals het openbaar vervoer of de taxi. Het onderzoek wordt naar verwachting komend voorjaar afgerond. Uw Kamer zal nadien over de uitkomsten geïnformeerd worden.
Gezien dit actieplan tot 2022 loopt, bent u bereid hier vervolg aan te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ingaan op het proces en planning van het tot stand komen hiervan?
De veiligheid van LHBTIQ+-personen is en blijft een belangrijke prioriteit en staat expliciet in het Regeerakkoord genoemd. Over het vervolg van het actieplan wordt u geïnformeerd in de Emancipatienota, die in het najaar aan uw Kamer wordt gezonden door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Deelt u de indruk dat Uber is oververtegenwoordigd in de signalen over geweld en weigering? Kunt u hierover cijfers delen of dit aspect meenemen in de bovengenoemde onderzoeken (vraag 2 en 7)?
Er zijn hierover geen cijfers bekend.
Kunt u reflecteren op de risico’s van het bedrijfsmodel van Uber (waarbij chauffeurs niet in dienst zijn, maar als zzp’er werken) voor veilige en inclusieve dienstverlening richting klanten?
Naast Uber maken tal van taxicentrales en Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s) gebruik van ZZP-ers die niet in vaste dienst zijn. Bovendien weten reizigers die via Uber een taxi gebruiken van te voren wie hun chauffeur is, dit kan juist de veilige en inclusieve dienstverlening bevorderen. Deze aanname is derhalve niet gebaseerd op feiten.
Fors hogere rekening drinkwater |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de rekening voor drinkwater fors duurder gaat worden?1
Ja, de komende jaren zullen de drinkwatertarieven stijgen. De tarieven van drinkwater dienen kostendekkend te zijn (artikel 11 van de Drinkwaterwet). Als de kosten die de drinkwaterbedrijven maken voor productie en levering toenemen mogen de drinkwaterbedrijven hun tarieven verhogen. De komende jaren verwachten de drinkwaterbedrijven veel meer te moeten investeren en zullen de tarieven daarom naar verwachting stijgen.
Deelt u de mening dat drinkwater een primaire levensbehoefte is? Zo ja deelt u de mening dat 30 tot 35% prijsstijging (10% inflatie, 20 tot 25% investeringen vanwege klimaatgedram) onaanvaardbaar is?
Drinkwater is een eerste levensbehoefte. Toegankelijkheid tot voldoende en veilig drinkwater voor iedereen is belangrijk voor de volksgezondheid en ook een Europese verplichting. Betaalbaarheid van drinkwater is in dit kader erg belangrijk. Dat de drinktarieven komend jaar stijgen met 30 tot 35% is niet aan de orde. Vitens geeft in het artikel aan dat zij voor komend jaar een tariefstijging van 10% verwacht, het is aan de aandeelhouders van Vitens om daarover te beslissen.
Heeft u, zeker gezien het feit dat de bevolking al te kampen heeft met vele zaken die duurder worden, de bereidheid inzet te leveren om een prijsstijging op de primaire levensbehoefte drinkwater te voorkomen? Zo ja, graag een gedetailleerd antwoord hoe u dat gaat bewerkstelligen.
De drinkwatertarieven worden jaarlijks vastgesteld door de drinkwaterbedrijven. Als de kosten van de drinkwaterbedrijven stijgen, dan zullen de tarieven mee stijgen, dit is wettelijk zo bepaald. In algemene zin is het kabinet zich zeker bewust van de gevolgen die de inflatie van de afgelopen maanden heeft, en bekijkt het op welke wijze deze gevolgen te bestrijden zijn.
Bent u het eens met het streven om voor de voorziening in ons drinkwater volledig soeverein te zijn en dus onafhankelijk van het buitenland?
We zijn afhankelijk van de natuur en geografische ligging van ons land. De watersystemen waar wij ons drinkwater uit bereiden, zowel grondwater als oppervlaktewater, zijn grensoverschrijdend. Volledig onafhankelijk zijn van het buitenland is daardoor niet mogelijk.
De rol van Frontex bij illegale pushbacks door de Griekse kustwacht |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Frontex keek weg bij deportaties van migranten door Griekse kustwacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vernietigende conclusies van het rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding, waaronder het feit dat Frontex al in een vroeg stadium wist van de pushbacks uit Griekenland en in plaats van deze te voorkomen, deze heeft toegedekt door patrouilles terug te trekken en pushbacks expres niet te melden?
In het algemeen neemt het kabinet stelling tegen alle vormen van het schenden van mensenrechten aan de EU-buitengrenzen. Uit eerdere onderzoeken naar het Agentschap is gebleken dat Frontex grote uitdagingen heeft in het verbeteren van de sturing, interne cultuur en het waarborgen van fundamentele rechten. Daarnaast is het aan de Europese Commissie om actie te ondernemen, als hoedster van de verdragen, wanneer een EU-lidstaat zich niet houdt aan Europees rechtelijke verplichtingen.
Het is van belang te benadrukken dat het mandaat van het onderzoek van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (hierna: OLAF) zich beperkt tot vermeende integriteitschendingen van drie leidinggevende medewerkers, waaronder de voormalige Uitvoerend Directeur en betreft het dus niet een onderzoek naar eventuele pushbacks als zodanig. Gezien de ernst van deze integriteitschendingen, mede in relatie tot het waarborgen van fundamentele rechten, heeft Nederland er in de Management Board voor gepleit een disciplinaire procedure te starten tegen de voormalig Uitvoerend Directeur. Hier was echter geen meerderheid voor in de Management Board. De voormalig Uitvoerend Directeur heeft na bespreking van de onderzoeksresultaten in de Management Board besloten op te stappen.
Het kabinet onderstreept de bevindingen en aanbevelingen vanuit verschillende onderzoeken. Adequate opvolging van al deze signalen en transparante communicatie is nu cruciaal. Hiervoor heeft Nederland meermaals gepleit, en zal dat blijven doen, in de Management Board.
Wat is uw reactie op het feit dat Frontex hierdoor mede schuldig is aan grove mensenrechtenschendingen gepleegd door Griekenland?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, is het van belang te benadrukken dat het mandaat van het onderzoek van OLAF zich beperkt tot vermeende integriteitschendingen van drie leidinggevende medewerkers waaronder de voormalige Uitvoerend Directeur, en betreft het dus niet een onderzoek betreft naar vermeende pushbacks als zodanig. In die context kan ik geen antwoord geven op de vraag, behalve dan datgene wat ik in het antwoord op vraag 2 heb geantwoord. Het is aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat de grensbewaking in lidstaten wordt uitgevoerd conform de geldende Europees rechtelijke verplichtingen.
Bent u bereid te onderzoeken waarom het rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding geheim is gebleven? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In een formele reactie laat het Agentschap weten in lijn met de OLAF-verordening de vertrouwelijkheid van de onderzoeksresultaten te respecteren en daarmee ook de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokken medewerkers van Frontex. Vervolgens geeft het Agentschap aan niet in de positie te zijn mededelingen te kunnen doen over de onderzoeksresultaten van OLAF. OLAF heeft in vertrouwelijkheid een beperkte versie van het rapport gedeeld met de Raad van Bestuur van Frontex, de Management Board en enkele leden van het Europees Parlement. Nederland zal in het kader van transparantie blijven pleiten voor het openbaar maken van een samenvatting van het rapport.
De Europese Commissie laat in haar reactie weten dat zij in deze situatie geen bevoegdheid heeft om in de Management Board maatregelen voor te stellen. Dit is voorbehouden aan het voorzitterschap van de Management Board en de vertegenwoordigende leden namens de lidstaten. Wel geeft de Commissie aan dat er de afgelopen jaren – ook onder de voormalig Uitvoerend Directeur – belangrijke stappen zijn gezet in het verbeteren van de interne cultuur van het Agentschap. De Commissie wijst daarbij op de rapportage mechanismen en de Standard Operating Procedureten aanzien van artikel 46 van de Europese Grens- en Kustwacht-verordening (hierna: EGKW-verordening) inzake opschorting en beëindiging van Frontex-operaties. Voor het kabinet heeft de nieuwe Uitvoerend Directeur een belangrijke positie om deze goede weg voort te zetten. Het kabinet kijkt daarom met interesse uit naar de voordracht van de nieuwe Uitvoerend Directeur.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen de Europese Commissie precies heeft ondernomen sinds de uitkomst van het rapport? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te achterhalen in hoeverre onderzoek plaatsvindt of heeft gevonden naar soortgelijke mensenrechtenschendingen door Frontex aan andere buitengrenzen van Europa? Zo ja, wanneer kunt u hier de Kamer over informeren? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap heeft conform de EGKW-verordening een speciale, onafhankelijke grondrechtenfunctionaris. De grondrechtenfunctionaris en zijn personeel onderzoeken of in de gezamenlijke operaties fundamentele rechten in voldoende mate worden gewaarborgd. Indien er vanuit de gezamenlijke operaties meldingen in het zogeheten Serious Incident Report Mechanism worden aangemaakt over vermeende mensenrechtenschendingen, belanden deze automatisch bij de grondrechtenfunctionaris. Ook zet Frontex zogeheten grondrechtentoezichthouders in die zijn aangewezen om een operationele activiteit te monitoren. Jaarlijks presenteert de grondrechtenfunctionaris een rapport over de mensenrechtensituatie aan de buitengrenzen. Dit rapport is openbaar en te vinden op de officiële website van Frontex.2 Tot slot kent Frontex ook een adviesforum dat het Agentschap bijstaat door het verstrekken van onafhankelijk advies op het gebied van grondrechten.
Zoals uw Kamer bekend zijn er recentelijk verschillende onderzoeken gedaan naar het functioneren van Frontex. Uw Kamer is daarover een aantal keer geïnformeerd.3 Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat de rapportage- en klachtenmechanismen binnen Frontex onvoldoende functioneren. Uit de verschillende onderzoeken komen ongeveer honderd aanbevelingen voort. Momenteel wordt door Frontex hard gewerkt aan de uitvoering daarvan. De voortgang wordt voortdurend besproken in de Frontex Management Board.
Bent u bereid te onderzoeken wat het Nederlandse aandeel is geweest in het bijdragen aan pushbacks door Frontex in Griekenland, onder andere door onze bijdragen middels marineschepen, kustwachtvliegtuigen of marechausseepersoneel? Zo ja, op welke wijze, met welke middelen en op welke termijn, en wanneer kunt u hier de Kamer over inlichten? Zo nee, waarom niet?
Het vertrouwen in het Nederlands personeel is groot. Het uitgeleende personeel is goed opgeleid, waarbij er uiteraard ook speciale aandacht is voor grondrechtenwaarborging. In de periode van 2020 tot heden zijn personeel en middelen vanuit Nederland ingezet in Griekenland. Over de algehele inzet van Nederland in Frontex operaties in 2020 is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd en over de algehele inzet van dit jaar is uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.4 In Griekenland werd in de periode van begin 2020 tot heden ongeveer 129 VTE ingezet vanuit de KMar, DV&O, IND en de Politie. Dit bevat ook de inzet van Nederland in de Rapid Border Intervention in Griekenland in 2020. Daarnaast werden vanaf begin 2020 twee Nederlandse patrouillevoertuigen aan de landgrens van Griekenland met Turkije ingezet. Vanaf 1 april 2020 tot en met heden worden er drie patrouillevoertuigen in dit gebied ingezet. Nederland heeft in genoemde periode geen varende en/of vliegende middelen in Griekenland ingezet en dit is in de nabije toekomst ook niet voorzien.
Bent u bereid om de Nederlandse bijdrage aan Frontex op te schorten zolang niet duidelijk is of Frontex nog steeds actief bijdraagt aan illegale pushbacks? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de EGKW-verordening, is het een juridische verplichting om bij te dragen aan Frontex-operaties. Het kabinet hecht aan deze bijdrage in het kader van een robuust en effectief beheer van de buitengrenzen.
Ingevolge artikel 46 lid 4 van de EGKW-verordening kan een activiteit van Frontex door de Uitvoerend Directeur worden geschorst of beëindigd, na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris, indien er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van internationale bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens Artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen en worden deze niet gebaseerd op een enkel incident. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de uitvoerend directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten, verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder deze verordening vallende gebieden. De bevoegdheid om activiteiten op te schorten of te beëindigen is daarmee voorbehouden aan de Uitvoerend Directeur. De Standard Operating Procedure ten aanzien van artikel 46 werkt de uitvoering van deze bevoegdheid van de Uitvoerend Directeur verder uit. Daarmee is beter inzichtelijk geworden en vastgelegd wanneer en hoe de bevoegdheden in artikel 46 kunnen worden ingezet.5
Welke andere drukmiddelen zet u in om mensenrechtenschendingen door Frontex binnen Europees verband aan het licht te brengen en te bestrijden?
In het antwoord op vraag 6 worden de verschillende maatregelen en grondrechtenmechanismes omschreven. Daarnaast staat het waarborgen van fundamentele rechten voor het kabinet bovenaan de Nederlandse inzet in bijvoorbeeld de Management Board. Het kabinet kijkt in dat kader ook uit naar de evaluatie van de Commissie die zij uiterlijk eind 2023 uitgevoerd heeft. Dit betreft de verplichte evaluatie op grond van artikel 121 van de EGKW-verordening. Het kabinet heeft ten aanzien daarvan een positief kritische houding en zal daarover uw Kamer te zijner tijd informeren.
Welke drukmiddelen en concrete acties zet u in om illegale pushbacks door Griekenland te beëindigen, naast het uitspreken van uw zorgen hierover?
De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten zelf. Het staat voorop dat grensbewaking door lidstaten, en met eventuele ondersteuning van Frontex, te allen tijde moet worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen uit het Europees en internationaal recht. Naast het signaleren van bepaalde vraagstukken in bilaterale gesprekken en EU-gremia, worden er op dit moment geen drukmiddelen ingezet naar andere EU-lidstaten. Ook blijft het kabinet voorstander van onafhankelijke monitoringsmechanismen en zal het belang hiervan blijven benoemen.
Biologische oorlogsvoering en DNA-specifieke wapens |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten van onder andere The New York Post en Axios over de bewering van een Amerikaanse vertegenwoordiger van de Democratische Partij dat het mogelijk is om op specifieke individuen gerichte biowapens te maken wanneer men beschikt over iemands DNA?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of het theoretisch gezien mogelijk is om een biowapen specifiek voor een bepaald persoon te ontwikkelen die enkel die persoon kan beschadigen of doden?
In het artikel wordt verwezen naar een toekomstige mogelijkheid die in ontwikkeling zou zijn en nu nog theoretisch is. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de haalbaarheid hiervan.
Indien ja, hoe verhoudt dit zich tot de massale afgifte van DNA door mensen wereldwijd aan bedrijven als 23andme, MyHeritage etc. die het DNA van mensen analyseren voor genetisch onderzoek? Is dit in uw ogen een gevaarlijke ontwikkeling?3
Afgezien van de theoretische dreiging die in het artikel beschreven staat, is het van belang dat beheerders van lichaamsmateriaal zorgvuldig omgaan met het materiaal, ook in kader van de privacy van de donoren, en dat mensen weten wat er met hun lichaamsmateriaal gebeurt. Mede om die reden heb ik het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl) ingediend, dat wettelijke eisen stelt aan een verantwoord beheer van lichaamsmateriaal en informatievoorziening aan de donor.
Is het, gezien het feit dat grootschalige diefstal van data en persoonsgegevens schering en inslag is, denkbaar dat ook Nederlandse DNA-gegevens bewaard door de Nederlandse Staat gevaar lopen, aangezien de Nederlandse staat ook DNA-gegevens van Nederlandse personen bewaart, bijvoorbeeld van veroordeelden? Kunt u de veiligheid van DNA van Nederlanders garanderen?4
Ten algemene geldt dat, conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming, gegevens alleen maar mogen worden verzameld met een gerechtvaardigd doel en dat de gegevens op een passende manier moeten worden beveiligd. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt daar toezicht op. Voor bijzondere gegevens, zoals over ras, gezondheid en geloofsovertuiging, gelden extra strenge regels.
Meer specifiek wat betreft DNA-gegevens van veroordeelden, worden de profielen van veroordeelden (en overigens ook de profielen van bijvoorbeeld verdachten) bewaard in de DNA-databank voor strafzaken. Deze profielen bevatten een minimale hoeveelheid genetische informatie, terwijl voor een doel als genoemd door de vraagsteller, informatie van het volledige genoom nodig zou zijn. Overigens is de DNA-databank volgens de geldende hoge standaarden beveiligd.
Het bijbehorende celmateriaal wordt door het Nederlands Forensisch Instituut beheerd, waarbij er sprake is van een hoog niveau van fysieke beveiliging van het materiaal.
Heeft u reeds een plan voor verdediging tegen biologische wapens? Deelt u de mening uit het stuk van Axios dat ook vee en landbouw en daarmee de voedselketen het gevaar lopen om doelwit te worden van biologische oorlogsvoering?5
De in het artikel beschreven mogelijkheid om een biologisch wapen te ontwikkelen, is theoretisch en de verdediging hiertegen zal afhangen van de manier waarop dit in de praktijk vorm zal worden gegeven, als het een haalbare techniek blijkt. De verschillende betrokken departementen houden dergelijke ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
In algemene zin geldt dat bij de respons op een uitbraak van een virus of ander biologisch agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken er diverse draaiboeken zijn, onder meer bij de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM. Het LCI is daarnaast ook 24/7 bereikbaar om overheid en professionals inhoudelijk te adviseren bij het bestrijden van uitbraken van infectieziekten. Daarnaast is er het Bureau Biosecurity van het RIVM. Dat is een kennis- en informatiepunt voor biosecurity om de kans op misbruik van risicovolle ziekteverwekkers, kennis en technologieën te verkleinen. Het bureau vergroot bewustwording rondom biosecurity in Nederland en ondersteunt organisaties bij het vrijwillig implementeren van biosecurity maatregelen.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag, kan worden gesteld dat alle levende organismen in potentie doelwit zijn van een biologische aanval. Daarmee bestaat inderdaad de mogelijkheid dat een biologisch incident gevolgen heeft voor vee, landbouw en de voedselketen.
Is er genetisch materiaal bewaard gebleven bij de afname van coronatesten in Nederland? Wat is het standaard protocol m.b.t. het verwerken van DNA?
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen genetisch materiaal van het virus en genetisch materiaal van mensen. Genetisch materiaal van het virus is bewaard gebleven, dat van mensen niet. Er is hier dus geen sprake van verwerking van menselijk DNA.
Kunt u uitsluiten dat er genetisch materiaal of DNA van Nederlanders bewaard is gebleven bij de afname van coronatesten?
Het genetische materiaal of DNA van Nederlanders dat bij de afname van coronatesten vrijkomt, u moet dan denken aan celresten in het monster, wordt niet bewaard.
Hoe kijkt u naar de uitspraak van het Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention (CDC), waarin zij vermelden: «Remember that #COVID19 nose swab test you took? What happened to the swab? If it was processed with a PCR test, there’s a 10% chance that it ended up in a lab for genomic sequencing analysis»? Is er in Nederland ook sprake geweest van dergelijke «genomic sequencing analysis»?6
Ook hier geldt dat het belangrijk is onderscheid te maken tussen genetisch materiaal van het virus en genetisch materiaal van mensen. De tweet van het CDC waarnaar u verwijst, en waar een illustratief filmpje achter zit, gaat over genetisch materiaal van het virus. Ook in Nederland wordt genoomsequencing van het virus uitgevoerd (zie ook www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/onderzoek/kiemsurveillance).
Het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool?1
Ja.
Vindt u het ook volstrekt legitiem dat een instelling voor hoger onderwijs die topkwaliteit wil leveren de eis stelt van uitstekende taalbeheersing in de Nederlandse taal voor functies waarin curriculumontwikkeling en afstemming met allerlei Nederlandse partners een belangrijke rol spelen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het legitiem en ook wenselijk dat een instelling voor hoger onderwijs bevordert dat haar medewerkers de Nederlandse taal uitstekend beheersen wanneer het voor een functie noodzakelijk is. Of dit noodzakelijk is kan verschillen tussen functies. Het College voor de rechten van de mens heeft in dit geval geoordeeld dat de Haagse Hogeschool «niet heeft aangetoond dat het voor alle op dat moment opengestelde vacatures noodzakelijk was om een taaleis te stellen, laat staan dat het voor alle vacatures noodzakelijk was dat dit taalvaardigheidsniveau uiteindelijk uitstekend zou moeten zijn».
Is het naar uw mening wenselijk als er een cultuur ontstaat waarin instellingen zoveel mogelijk moeten beknibbelen op de Nederlandse taal omdat anders personen die niet aan de geobjectiveerde eisen voldoen zich gegriefd kunnen voelen? Is de samenleving erbij gebaat als we in een neerwaartse spiraal komen waarin kwalificaties als redelijk of voldoende in plaats van uitstekend de voorkeur verdienen om niet met juridische oordelen om de oren geslagen te worden?
Ik juich het toe dat instellingen voor hoger onderwijs hoge eisen stellen aan hun werknemers, ook waar het de taalbeheersing betreft. Daarnaast horen de instellingen personen gelijk te behandelen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De samenleving is erbij gebaat dat een onafhankelijk, nationaal instituut zich buigt over gevallen waarbij die eisen op gespannen voet staan met gelijke behandeling en daarover een oordeel geeft. Dat is hier ook gebeurd. De instelling is gevraagd beter te motiveren voor welke functies deze eis daadwerkelijk noodzakelijk is.
Onderkent u dat het voor instellingen een behoorlijke administratieve belasting kan worden als ze per functie uitgebreid moeten gaan aantonen dat basale uitgangspunten als een uitstekende beheersing van de Nederlandse taal echt noodzakelijk zijn? Vindt u ook dat de instelling behoorlijk haar best gedaan heeft om intern uit te leggen dat er ook voor de klagers perspectief bestond bij sollicitatie?
Van instellingen voor hoger onderwijs mag verwacht worden dat zij vacatures met zorg opstellen. Het College heeft zich een oordeel gevormd over de wijze waarop de Haagse Hogeschool dit heeft gedaan. Ik maak uit het oordeel van het College onder andere op dat de hogeschool zich heeft ingespannen om eventuele drempels weg te nemen voor sollicitanten, bijvoorbeeld door een ontwikkelperspectief te bieden voor sollicitanten voor wie de taalbeheersing in het Nederlands nog niet voldoende is. Het is sowieso goed dat de hogeschool dat aanbod doet.
Hoe stimuleert u dat ook het excelleren in de Nederlandse taal over de volle breedte van het hoger onderwijs als kwaliteitskenmerk wordt gezien? Bent u bereid hierover met de sectororganisaties in gesprek te gaan?
De kwaliteitseisen die de overheid stelt aan opleidingen in het hoger onderwijs zijn vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en nader uitgewerkt in het accreditatiekader van de NVAO. Uw Kamer heeft met de Wet accreditatie op maat (2018) ingestemd om bij de kwaliteitsbeoordelingen niet langer oordelen als goed en excellent te hanteren. Het is aan de instellingen zelf om keuzes te maken waarin zij wensen te excelleren. Ik zie geen aanleiding om daarover nu met de sectororganisaties in gesprek te gaan. Wel heb ik onlangs aangekondigd met de koepels een verkenning te doen naar de toekomst van het hoger onderwijs. In die verkenning zal ook aandacht zijn voor de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd.
De Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het contractueel lastig was om de rechtstatelijke steun aan Oeganda ter waarde van 2,4 miljoen op te schorten? Om welke verplichtingen gaat het precies?
De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan het Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hen aangegane verplichtingen. In het geval van de betaling van € 2,4 miljoen betrof dit al gemaakte kosten voor activiteiten. In het geval van de slotbetaling van € 850.000 waren er nog geen kosten gemaakt voor vooraf goedgekeurde activiteiten.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Kunt u de overeenkomst waar het om gaat delen met de Kamer? Kunt u daarbij aangeven wat precies in deze overeenkomst is opgenomen dat het opschorten van hulp onmogelijk maakte?
Nee, de overeenkomst kan niet worden gedeeld met de Kamer, omdat het een in vertrouwen getekend arrangement met de Oegandese autoriteiten betreft en het delen met derden in het interstatelijke verkeer ongebruikelijk is. De afspraken in een arrangement bevatten geen afwijkingen van of uitzonderingen op geldend nationaal en internationaal recht en zijn politiek of moreel verbindend, maar niet juridisch.
Het niet-juridisch verbindende karakter brengt met zich mee dat de ondertekenaars deze afspraken in principe kunnen korten of opzeggen na een voorafgaand overleg. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis de door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Waarom heeft u met opschorting van steun gedreigd als dit juridisch onmogelijk was?
Opschorting van de steun is juridisch wel degelijk mogelijk. De eerste betaling (van € 2,4 miljoen) is tijdelijk opgeschort om een signaal af te geven en om de Oegandese overheid aan te sporen werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Hoe effectief was het dreigement om de rechtstatelijke steun te beëindigen? Welke acties heeft de Oegandese regering naar aanleiding hiervan genomen, en hebben deze de situatie verbeterd?
Het besluit om de betalingen op te schorten past volgens het kabinet in de positionering van Nederland, de EU, andere EU lidstaten en gelijkgezinde landen als de VS en het VK in reactie op het geweld rond de verkiezingen en de verslechterende mensenrechtensituatie in Oeganda. Hierbij hebben wij collectief richting de Oegandese autoriteiten via zowel publieke verklaringen als achter de schermen regelmatig zorgen uitgesproken en is aangedrongen op het nemen van betekenisvolle stappen op het vlak van accountability.
Mede als gevolg van deze internationale aandacht en druk heeft de overheid de afgelopen tijd een aantal stappen gezet. Zo zijn er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dusver 66 agenten veroordeeld, hebben er 153 agenten ontslag gekregen, en worden er nog 80 lopende zaken onderzocht. Ook heeft de president publiekelijk erkend dat er fouten zijn gemaakt door de veiligheidsdiensten en zijn in bepaalde gevallen nabestaanden van slachtoffers gecompenseerd.
Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen doen: er is binnen de politie op hoger niveau weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen en ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Welke andere maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de onderdrukking en schending van mensenrechten door het Oegandese regime te beëindigen, en met welk resultaat?
Zoals ook al eerder aan uw Kamer gemeld2 hecht het kabinet groot belang aan het naleven van mensenrechten, het behoud van democratische ruimte en goed bestuur in Oeganda. Het kabinet heeft in contacten met de Oegandese autoriteiten dan ook benadrukt dat negatieve ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse inspanningen waar die direct ten goede komen aan de overheid.
In algemene zin heeft Nederland, onder andere in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de JLOS-donorgroep, herhaaldelijk zorgen geuit over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Ik heb dat persoonlijk gedaan in gesprekken met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens mijn eigen bezoek aan Oeganda in februari 2022, maar Nederland deed dat ook publiekelijk in bijvoorbeeld de VN-Mensenrechtenraad of via lokale EU-verklaringen. Binnen de EU heeft Nederland zich er actief voor ingespannen dat de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, Oeganda in april 2022 kon bezoeken.
Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers, zoals bijvoorbeeld Nicholas Opiyo, de winnaar van de Mensenrechtentulp in 2021. Nederland ondersteunt in Oeganda zelf ook mensenrechtenverdedigers om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren. Nederland blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda en blijft die dan ook via alle genoemde sporen op de voet volgen.
Hoe reageert u op de in het bovengenoemde artikel gemaakte suggestie dat Westerse donorlanden ernstige misdragingen van het Oegandese bewind bewust door de vingers zien vanwege het hoge aantal vluchtelingen dat het land huisvest en troepen levert aan de interventiemissie tegen terreurbeweging Al-Shabaab in Somalië?
Het kabinet kan alleen toelichting geven op de Nederlandse positie. Nederland ziet ernstige misdragingen in geen enkel geval door de vingers. Zie ook het antwoord op vraag 6 over de verschillende manieren waarop Nederland aandacht vraagt voor de mensenrechtensituatie in Oeganda. De Nederlandse zorgen op het vlak van mensenrechten, accountability en krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld worden regelmatig besproken met de overheid, net zoals dat het geval is voor bijvoorbeeld het inclusieve, vooruitstrevende Oegandese vluchtelingenbeleid dat Nederland zeer waardeert en actief financieel ondersteunt. Beide onderwerpen zijn ook uitgebreid aan de orde gekomen in mijn eigen gesprek met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken, tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022.
Waarom heeft u uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken niet met de Kamer gedeeld?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS zijn ingezet anders dan op de afgesproken activiteiten. Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 13.
Hoe reflecteert u erop dat de Kamer niet is meegenomen in uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het ook onwenselijk dat Nederlandse ontwikkelingshulp contractueel niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten?
Ontwikkelingshulp kan wel degelijk worden stopgezet, mits afspraken daarover zijn vastgelegd in een arrangement, en tijdig is overlegd en gecommuniceerd met de andere partij. In arrangementen is afgesproken dat de Minister de financiële bijdrage kan beëindigen na een voorafgaand overleg met de buitenlandse overheidsorganisatie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 3. Als afspraken over ontwikkelingssamenwerking zijn gemaakt in de vorm van een verdrag ligt het gecompliceerder, omdat een verdrag voor staten juridisch bindende verplichtingen in het leven roept. Ontbinding van bij verdrag gemaakte afspraken of opzegging ervan is slechts mogelijk indien het betreffende verdrag hierin voorziet of door overeenstemming tussen partijen.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om risico’s te minimaliseren en altijd probeert te voorkomen dat steun voor verkeerde doeleinden wordt ingezet. Tegelijkertijd is het kabinet van mening – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in dergelijke landen adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten. Het kabinet houdt geen lijst bij van landensituaties waar dergelijke aanpassingen zijn doorgevoerd, omdat het per casus maatwerk betreft. Naast de opschorting van de steun in Oeganda zijn onderdelen van de samenwerkingsrelatie met bijvoorbeeld Ethiopië, Mali en Burkina Faso recent tegen het licht gehouden.
Ook om geopolitieke redenen benadrukt het kabinet het belang te blijven engageren met Afrikaanse partners. Voor veel van de uitdagingen waar Nederland en de EU zich mee geconfronteerd zien is versterkte samenwerking met Afrikaanse partners essentieel, zeker in het licht van de toegenomen geopolitieke activiteit van landen als China en Rusland op het Afrikaanse continent.
Hoe vaak komt het voor dat ontwikkelingshulp niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Kunt u een lijst opstellen met landen waaraan Nederland ontwikkelingshulp geeft waarbij dit het geval is en specificeren om wat voor soort ontwikkelingshulp het daarbij gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die voorkomen dat Nederland in de toekomst verplicht wordt om ontwikkelingshulp voort te zetten als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komen er weer beslismomenten ten aanzien van de voortzetting van Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda, en hoe gaat u de Kamer hierin meenemen?
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS3 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en het verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Het bericht ‘Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de Volkskrant «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»1?
Ja.
Waarom is besloten de opgeschorte ontwikkelingssteun aan Oeganda te hervatten?
De opgeschorte steun is niet volledig hervat. De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling is uitgevoerd, aangezien deze reeds uitgevoerde activiteiten betrof welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Wat wordt er precies bedoeld met «contractueel lastig»?
De betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Bent u het eens dat er geen belastinggeld overgemaakt had moeten worden naar Oeganda?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Wat gaat u doen om dit soort onwenselijke betalingen in de toekomst te voorkomen?
Ik kwalificeer deze betaling niet als onwenselijk. Door de Nederlandse betaling zijn immers belangrijke activiteiten uitgevoerd op het vlak van rechtstoegang voor Oegandese burgers. De beslissing om de betalingen aan te houden is genomen om de Oegandese overheid aan te sporen meer werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Onder andere als gevolg van die druk heeft de overheid meer aan publieke verantwoording gedaan dan anders het geval zou zijn geweest. Ik heb op basis van de mij beschikbare informatie in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken.
Deelt u de analyse van hoogleraar ontwikkelingsstudies Paul Hoebink dat de ontwikkelingssteun indirect onwenselijke gevolgen kan hebben?
Dat kan niet totaal worden uitgesloten, zeker wanneer de politieke situatie in een land verandert. Werken in fragiele landen en landen met zwak bestuur gaat altijd gepaard met risico’s. Om deze risico’s te minimaliseren maakt Nederland bij aanvang van activiteiten, tijdens het identificatie- en beoordelingstraject, een zorgvuldige risico-inschatting en stelt passende mitigerende maatregelen op. Een belangrijk uitgangspunt hierin is het do no harm principe, waarin wordt geanalyseerd of activiteiten onbedoeld negatieve effecten kunnen hebben.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om de impact van deze risico’s zo veel mogelijk te minimaliseren, maar tegelijkertijd van mening is dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur, en dat daarom een adaptieve manier van programmeren wordt toegepast.
De Nederlandse inzet is gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de uitbetaling van de ontwikkelingssteun?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS2 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn wel degelijk de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds. Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 3 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS verkeerd zijn ingezet.
Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Ik zal uw Kamer spoedig uitgebreider informeren over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij ook ingaan op bovengenoemde punten.
Bent u het eens dat de Tweede Kamer buitenspel is gezet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingshulp aan Oeganda per direct beëindigd moet worden?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Het bezoek van de Europese Commissie aan Azerbeidzjan. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «European Commission’s Von Der Leyen Visits Azerbaijan To Seek Deal On Natural Gas»?1
Ja.
Wat is het doel van het bezoek van de Europese Commissie aan Azerbeidzjan?
De voorzitter van de Europese Commissie was op 18 juli jl. in Azerbeidzjan om de samenwerking tussen de EU en Azerbeidzjan te versterken. Tijdens dit bezoek werd een Memorandum of Understanding (MoU) getekend op het gebied van energiesamenwerking. Zoals staat in een verklaring afgegeven door Commissievoorzitter Von der Leyen zijn drie punten in het MoU vooral van belang: verdubbeling van de gastoevoer van Azerbeidzjan naar de Europese Unie, samenwerking op het gebeid van hernieuwbare energie en klimaatsamenwerking inclusief het verminderen van methaanemissies.2
Kunt u ervoor pleiten dat mensenrechten, waaronder die van politieke gevangenen, aangekaart worden tijdens het bezoek?
Aandacht voor de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan is een integraal onderdeel van de EU-Azerbeidzjan relatie. De zorgen over de mensenrechten worden mede op instigatie van Nederland in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. in Brussel. Ook tijdens het bezoek van Commissievoorzitter Von der Leyen op 18 juli jl. in Azerbeidzjan is over mensenrechten gesproken. Het kabinet zal de zorgen over mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, waaronder die van politieke gevangenen, blijven aankaarten.
Bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie Josep Borrell, te vragen om in Azerbeidzjan te pleiten voor het vrijlaten van gevangengenomen politieke oppositie, waaronder de heer Elvin Isayev?
De zorgen over de mensenrechten worden mede op instigatie van Nederland in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. waar de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell de delegatie van de Europese Unie leidde. Het kabinet zal zich ervoor inspannen de zorgen over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, waaronder die van politieke gevangenen, ook in EU-verband te blijven aankaarten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het rapport van het Leger des Heils «In Europa uitgebuit nergens beschermd»? Heeft u de verhalen tot u genomen? Bent u ook geschrokken van het enorme leed dat Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel gedurende hun reis hebben moeten doorstaan, zowel binnen als buiten Europa?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Nederland stuurt slachtoffers mensenhandel terug naar Italië ondanks risico op herhaalde uitbuiting» van Lost in Europe?2
Ja.
Bent u bekend met het rapport van het European Migration Network Study (EMN) «Third country national victims of trafficking in human beings»?3
Ja.
Kunt u aangeven hoe uitvoering is gegeven aan beide dictums van de motie Segers/Buitenweg (Kamerstuk 28 638, nr. 172) waarin wordt gevraagd naar een fenomeenonderzoek naar de stijging in aangiften mensenhandel en waar wordt gevraagd extra zorg te dragen voor een warme overdracht bij vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel?
In de motie Segers/Buitenweg werd verzocht om in het belang van de opsporing en informatiepositie een verkenning te starten naar de toedracht van de toenmalige stijging in aangiften mensenhandel en indien deze verkenning hier aanleiding toe geeft, over te gaan tot een fenomeenonderzoek. Het WODC heeft destijds de mogelijkheid verkend voor het uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Het heeft geconcludeerd dit niet te kunnen uitvoeren, omdat wetenschappelijk onderzoek naar de toedracht van de stijging niet mogelijk is. Zoals ook op 1 juli 2020 per brief aan uw Kamer is medegedeeld, werken de opsporingsdiensten voortdurend aan het verbeteren van hun informatiepositie en worden er stappen ondernomen om zicht te krijgen op mogelijke achterliggende criminele netwerken.4
Het EMM5 heeft onderzoek gedaan naar signalen van slachtofferschap van mensenhandel en betrokkenheid bij mensensmokkel van personen met de Nigeriaanse nationaliteit die met onbekende bestemming uit een COA-locatie zijn vertrokken. Een factsheet hierover is al met de partners van het EMM gedeeld en wordt binnenkort gepubliceerd wanneer de openbare website van het EMM online zal gaan.6 Het EMM heeft ook een literatuuronderzoek uitgevoerd naar Nigeriaanse mensensmokkel en mensenhandel, ook dit onderzoek is reeds met de partners van het EMM gedeeld en zal binnenkort op de website van het EMM worden gepubliceerd. Dit literatuuronderzoek geeft inzicht in de structuur en handelwijzen van Nigeriaanse criminele netwerken die zich bezighouden met mensensmokkel en mensenhandel in en naar Europa. Eerder heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid, een data-analyse gemaakt van personen die met onbekende bestemming uit de COA-opvang vertrekken.7 Hierover is uw Kamer op 20 december 2021 geïnformeerd.8 De uitkomsten van deze onderzoeken worden betrokken in de aanpak en opsporing van mensenhandel en de criminele netwerken erachter.
Wat betreft het tweede deel van de vraag, gaat Nederland er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit dat de verantwoordelijke lidstaat zijn Unierechtelijke en andere internationale verplichtingen nakomt.
Als de politie en OM concluderen dat er opsporingsindicaties voor de desbetreffende lidstaat aanwezig zijn, deelt de politie (na beoordeling door het OM), informatie uit de aangifte met de bij Europol aangesloten lidstaat waar de gestelde uitbuiting heeft plaatsgevonden. De Liaison Officers van het OM en de politie die vanuit Nederland in bron- en transitlanden zijn gevestigd, kunnen indien nodig ook ingezet worden om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten. Tevens kan de DT&V, met toestemming van de Dublinclaimant, met de verantwoordelijke lidstaat delen dat de Dublinclaimant een wens heeft om aangifte te doen van mensenhandel.
Indien er bij de DT&V signalen bekend zijn dat de Dublinclaimant een kwetsbaar persoon is (mogelijk in relatie tot slachtofferschap mensenhandel) dan kan informatie daarover bij de aankondiging van de overdracht in het kader van vitaal belang gedeeld worden met de verantwoordelijke lidstaat (zie artikel 31 van de Dublinverordening). Het is dan aan de ontvangende lidstaat om gepaste zorg te organiseren. Voor de overdracht zal de Dublinclaimant toestemming worden gevraagd om medische gegevens te delen. Voor het delen van gegevens in het kader van vitaal belang is geen toestemming nodig.
Herkent u het signaal van Frankrijk dat EU-lidstaten moeite hebben met het beschermen van derdelanders doordat vermoedelijke slachtoffers gedwongen worden asiel aan te vragen en daarbij onder dwang een onjuiste verklaring afleggen en wanneer zij in een later stadium een waarheidsgetrouwe verklaring wensen af te leggen deze doorgaans in een versnelde procedure wordt afwezen wegens de eerdere afgelegde verklaring?4 Zo ja, hoe kunt u de bescherming verbeteren? Deelt u de mening dat in dit licht de aanscherping van de Vreemdelingencirculaire in 2019 een onwenselijke situatie heeft opgeleverd? Zo nee, hoe onderbouwt u dat?
Er zijn geen signalen in Nederland bekend dat vermoedelijke slachtoffers gedwongen worden asiel aan te vragen en onder dwang een onjuiste verklaring afleggen. Indien een verklaring in de asielprocedure afwijkt van een eerdere verklaring, dan gaat de IND daar zorgvuldig mee om en wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om uitleg te geven over de verschillende verklaringen.
De beleidswijziging van de B8/3 regeling in 2019 heeft plaatsgevonden op basis van een zorgvuldige afweging. Op dit moment stelt het WODC een beleidsevaluatie op om te bezien of de thans geldende regeling aansluit bij het beoogde effect van de wijziging. De afronding van de evaluatie wordt in de loop van 2023 verwacht.
In welke best practises, zoals gedeeld in het genoemde rapport van de EMN, ziet u een meerwaarde ook in Nederland de bescherming van onder meer Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel te verbeteren?
Zoals ik hiervoor heb vermeld, ben ik bekend met het EMN Rapport. Ik hecht aan de signalen en rapporten die mij vanuit de ketenpartners en het maatschappelijk middenveld toekomen, waaronder ook het literatuuronderzoek «Structuur en modus operandi van Nigeriaanse criminele netwerken van het EMM». Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen door het WODC voor een beleidsevaluatie van de wijziging van de B8/3 regeling. Hierbij zullen ook voormelde rapporten en onderzoeken betrokken worden.
Op welke wijze biedt de B8/3-regeling momenteel bescherming aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel die tevens Dublinclaimant zijn? Hoeveel Dublinclaimanten hebben sinds de Wijziging van de regeling van 1 september 2019 met succes een beroep kunnen doen op de B8/3-regeling? Is hier sprake van een af- of toename?
Voorafgaand aan de beleidswijziging B8/3 in 2019, kreeg een vreemdeling die aangifte deed van mensenhandel vrijwel direct (binnen de streeftermijn van 24 uur) een tijdelijke B8/3-verblijfsvergunning. Als duidelijk was dat er geen opsporingsindicaties waren, werd deze tijdelijke vergunning ingetrokken.
Deze procedure is aangepast voor Dublinclaimanten. Momenteel geldt dat wanneer een Dublinclaimant aangifte doet van mensenhandel, de politie en het OM de aangifte binnen een streeftermijn van vier werkweken behandelen. Zij beoordelen of er voldoende opsporingsindicaties in Nederland zijn waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk moet worden geacht in het belang van de opsporing en vervolging. Wanneer dit het geval is, zal de IND een tijdelijke B8/3-vergunning verlenen. Wanneer het OM oordeelt dat aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is, wordt door de IND geen verblijfsvergunning verstrekt en zal de Dublinoverdracht naar de desbetreffende lidstaat voortgezet worden.
Voor wat betreft de vraag hoeveel Dublinclaimanten sinds de wijziging van 1 september 2019 een beroep op de regeling hebben gedaan en of er sprake is van een af- of toename: dit is onderdeel van de evaluatie van de regeling. Ik kan daar op dit moment nog niet op vooruit lopen.
Kunt u de procedure schetsen wanneer een Dublinclaimant in Nederland, met als eerste land van binnenkomst bijvoorbeeld Italië, mogelijk slachtoffer is van mensenhandel? Op welke wijze vindt onderzoek plaats, hoe worden opsporingsindicaties verzameld, hoe wordt de weging gemaakt of iemand wel of niet wordt uitgezet en op welke wijze vindt overdracht plaats wanneer iemand wordt uitgezet naar het land van de oorspronkelijke asielaanvraag?
De IND is verantwoordelijk voor de verblijfsprocedure, de politie en het OM zijn verantwoordelijk voor de aangifte en het onderzoek naar mensenhandel. In de Dublinverordening is vastgelegd op basis van welke criteria een lidstaat verantwoordelijk is een asielverzoek inhoudelijk te behandelen. Als een lidstaat op basis van de criteria in de Dublinverordening heeft bepaald dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, wordt een terug- of overnameverzoek10 naar de lidstaat verzonden.
Wanneer een vreemdeling die een asielverzoek in Nederland heeft gedaan aangifte van mensenhandel doet, wordt eerst nagegaan of Nederland de voor het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat is. Bij een lopende asielprocedure wordt in beginsel geen bedenktijd aangeboden aan de vreemdeling, tenzij diens individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven. Na de intake worden alle B8-zaken11 door het Landelijke Coördinatie Centrum (LCC)12 in behandeling genomen, waarbij de zaken evenredig worden verdeeld over de politie-eenheden voor het opnemen van de aangiften. Bij elk slachtoffer mensenhandel, ongeacht herkomst, wordt op dezelfde wijze een opsporingsonderzoek ingesteld en opsporingsindicaties verzameld door de politie. Sinds de aanpassing van de verblijfsregeling per 1 augustus 2019 geldt dat wanneer een Dublinclaimant aangifte doet van mensenhandel, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) de aangifte binnen een streeftermijn van vier werkweken behandelen en beoordelen of er voldoende opsporingsindicaties in Nederland zijn, waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk moet worden geacht in het belang van de opsporing en vervolging. Wanneer dit het geval is, zal de IND een tijdelijke B8/3-vergunning verlenen. Wanneer het OM oordeelt dat aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is, wordt door de IND geen verblijfsvergunning verstrekt op grond van mensenhandel en zal de overdracht naar het desbetreffende Dublinland voortgezet worden.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan uit worden gegaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn Unierechtelijke en andere internationale verplichtingen nakomt. De Dublinclaimant kan in die lidstaat aangifte van mensenhandel doen, en Nederland vertrouwt erop dat daar onderzoek naar zal worden gedaan en dat de juiste opvang geregeld wordt. De politie zal waar mogelijk de aangifte in afstemming met het OM via EuropOL delen met de aangesloten lidstaten en specifiek met het land waar de uitbuiting heeft plaatsgevonden. Tevens kan de DT&V, met toestemming van de Dublinclaimant, delen met de verantwoordelijke lidstaat dat de Dublinclaimant een wens heeft om aangifte te doen van mensenhandel.
Wanneer de DT&V zodanig kort voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum (UOD) signalen die kunnen wijzen op slachtofferschap van mensenhandel ontvangt, en het niet meer mogelijk is om voor het verstrijken van de UOD de aangifte op te nemen conform de hiervoor omschreven procedure, dan wordt de Dublinclaimant aan de verantwoordelijke lidstaat overgedragen zonder aangifte te hebben gedaan. In dat geval wordt aan de Dublinclaimant toestemming gevraagd om de verantwoordelijke lidstaat op de hoogte te brengen van de wens om aangifte te doen. Als de vreemdeling daar toestemming voor geeft, zal dit met de desbetreffende lidstaat worden gedeeld. Wanneer de Dublinclaimant hiervoor geen toestemming verleent, wordt de wens tot het doen van aangifte in Nederland niet met de verantwoordelijke lidstaat gedeeld.
Tot slot, kan de Liaison Officer (OM en politie) die vanuit Nederland in bron- en transitlanden is gevestigd, mogelijk ingezet worden om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten.
Deelt u de constatering dat juridisch slachtofferschap, hetgeen niet altijd valt te bewijzen, iets anders is dan feitelijk slachtofferschap? Hoe is deze notie zichtbaar in het beleid?
Een gebrek aan opsporingsindicaties betekent inderdaad niet in alle gevallen dat er ook geen feitelijk slachtofferschap is. De koppeling van het verblijfsrecht met het strafrecht is door de wetgever echter bewust gemaakt in art. 3.48 Vb 2000, aangezien het doel van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel tweeledig is. Naast het bieden van bescherming aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt het van groot belang geacht dat deze slachtoffers aangifte doen. Deze aangiften dragen bij aan de opsporing van daders van mensenhandel en daardoor hopelijk ook aan het voorkomen van nieuwe slachtoffers.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat zoveel daders van mensensmokkel en mensenhandel straffeloos hun gang kunnen gaan? Ziet u ook dat de huidige B8/3-regeling onbedoeld kan bijdragen aan mensenhandel en mensensmokkel, omdat slachtoffers en daarmee opsporingsindicaties uit zicht verdwijnen en mensensmokkelaars en mensenhandelaren daarmee buiten beeld blijven? Tot welke acties brengt dit u?
Het is inderdaad onverteerbaar dat er mensenhandelaren en mensensmokkelaars actief zijn. Graag wil ik benadrukken dat mensenhandel en mensensmokkel twee verschillende misdrijven zijn, met beide verschillende modus operandi. De huidige B8/3 regeling is gekoppeld aan het strafrecht. Zoals bij de vorige vraag is toegelicht, is deze koppeling door de wetgever bewust gemaakt. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vraag 4 en 11.
Bent u bereid, indachtig de Koolviszaak en de Kluivingsboszaak, actief op zoek te gaan naar meer inzicht in de werkwijze van de Nigeriaanse maffia, juist ook waar het activiteiten in Nederland betreft? Bent u bereid hierin de samenwerking met andere Europese landen op te zoeken? Welke afspraken zijn sindsdien met Nigeria gemaakt?
Het EMM heeft recent (juli 2022) een literatuuronderzoek volbracht dat inzicht verschaft in de werkwijze van Nigeriaanse criminele netwerken, ook in relatie tot Nederland. Het onderzoek gaat in op de omvang en structuur van de Nigeriaanse netwerken die zich bezighouden met mensenhandel en mensensmokkel, maar ook op de manier waarop ze opereren als het gaat om het in contact komen met en verplaatsen van slachtoffers, onder meer door gebruik te maken van verblijfsrechtelijke procedures. In de discussie wordt ook gerefereerd aan internationale samenwerking die cruciaal is voor de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel, waaronder het Nigeriaanse agentschap NAPTIP, dat in 2022 een nieuw actieplan voor de aanpak van mensenhandel heeft gepresenteerd.
Nederland is driver van EMPACT THB (Trafficking in Human Beings) dat ziet op de Europese operationele samenwerking van opsporingsdiensten en het OM in de aanpak / bestrijding van mensenhandel. Een van de projecten binnen EMPACT THB waar Nederland aan deelneemt, richt zich specifiek op de bestrijding van mensenhandel in relatie tot Nigeria. In dit project wordt ook samengewerkt met Nigeria en Niger. Nederland blijft onverminderd actief binnen de internationale samenwerking.
Bent u bereid, in lijn met de aanbevelingen van het Leger des Heils, de Wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 september 2019 te herzien om de bescherming van slachtoffers te waarborgen en zo te voorkomen dat Nederland onbedoeld mensensmokkelaars en mensenhandelaars in de kaart speelt?
Zoals hierboven omschreven onder vraag 9 zal de beleidswijziging in 2022 geëvalueerd worden door het WODC. Voordat ik in ga op het mogelijke vervolg, wil ik deze resultaten afwachten.
Kunt u aangeven welke lessen de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) heeft getrokken uit de pilot Multidisciplinaire Aannemelijkheid Slachtofferschap en hoe deze lessen zijn geïmplementeerd? Kunt u aangeven op welke wijze de IND de best practises van deze pilot heeft ingebed in de interne werkwijze zoals destijds werd toegezegd? Bent u van mening dat hierbij een verbetering van de werkwijze van de IND heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de genoemde pilot? Zo ja, op welke manier heeft dit concreet bijgedragen aan het vaststellen van het slachtofferschap? Zo nee, hoe wordt gewaarborgd dat de geleerde lessen uit de pilot alsnog vertaald worden in het beleid?
De pilot moest uitwijzen of het gebruik van multidisciplinaire deskundigenberichten over de aannemelijkheid van slachtofferschap van toegevoegde waarde was voor verschillende groepen slachtoffers en de betrokken partijen zoals IND, Schadefonds Geweldsmisdrijven en opvanginstellingen. Uit de evaluatie van de pilot bleek dat slechts in beperkte mate in een behoefte werd voorzien. De deskundigenberichten worden door een beperkte doelgroep aangevraagd, namelijk buitenlandse slachtoffers van mensenhandel. Zij vragen deze aan met een beperkt doel, namelijk als ondersteuning in verblijfsrechtelijke procedures. Hoewel het goed is dat de werkwijze bij kan dragen aan het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor deze groep, is de reikwijdte van de pilot aanzienlijk beperkter gebleken dan vooraf beoogd. Uit de pilot blijkt bovendien dat de IND in haar eigen toets grotendeels tot hetzelfde oordeel komt als de commissie die in de pilot de deskundigenberichten uitbracht. Het oorspronkelijke doel van de pilot, namelijk erkenning van het slachtofferschap en verbetering van de toegang tot voorzieningen voor alle typen slachtoffers buiten het strafrecht om, wordt op deze wijze onvoldoende gerealiseerd.
De positieve aspecten zien met name op het multidisciplinaire karakter van de identificatie van het slachtoffer. Specifieke kennis van trends en ontwikkelingen in mensenhandelzaken is daarbij van belang. Daarnaast is het gevoel van erkenning en de manier van bejegening door de subcommissieleden als belangrijke meerwaarde door de onderzoekers benoemd. De hoorzitting die standaard onderdeel uitmaakte van de procedure binnen de pilot heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. De geleerde lessen uit de pilot zijn mogelijk relevant voor verschillende bestaande procedures. Daarom zal met relevante organisaties in gesprek worden getreden om te bezien hoe de opgedane kennis overgebracht kan worden en hoe de positieve ervaringen waar mogelijk een plek kunnen krijgen in bestaande procedures.
In het resultatenoverzicht dat bij de voortgangsbrief van 17 november 2021 over het programma Samen tegen Mensenhandel is gevoegd, is ingegaan op de wijze waarop dit gedaan is.13 De IND heeft bijvoorbeeld een werkinstructie opgesteld om de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas binnen hun eigen werkprocessen te beoordelen.14 In deze openbare werkinstructie voor de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden wordt ingegaan op de beoordeling van de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas. Openbaarmaking van deze instructie draagt bij aan meer openheid en transparantie in het besluitvormingsproces met betrekking tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het vastleggen van het recht op abortus in het Europees Handvest van grondrechten van de Europese Unie |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Laurens Dassen (Volt), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u onze afschuw over het feit dat vrouwen in de Verenigde Staten (VS) het fundamentele recht op abortus is ontnomen door het intrekken van Roe v. Wade, waardoor in de helft van de Amerikaanse staten abortus een strafbaar feit wordt?
Het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft op 24 juni j.l. in de zaak Dobbs v. Jackson Women’s Health Organization geoordeeld dat er in de Verenigde Staten geen grondwettelijk verankerd recht op abortus is. Hiermee werd de uitspraak uit 1973 in de zaak Roe v. Wade teruggedraaid. Als gevolg van deze uitspraak wordt abortuswetgeving weer een statelijke in plaats van federale aangelegenheid. De precieze gevolgen van de uitspraak van 24 juni zijn op dit moment nog niet volledig te duiden. Sinds het besluit van het Hof hebben twaalf staten abortus reeds verboden. Aangenomen wordt dat in 20 tot 25 staten abortuswetgeving zal worden aangenomen die restrictiever is dan het recht op abortus tot 24 weken zwangerschap, zoals dat gold tot deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Er zijn ook staten die proberen het recht op toegang tot abortus nu juist sterker te verankeren.
Het kabinet staat pal voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes over de wereld, inclusief hun gezondheid, keuzevrijheid en toegang tot veilige abortus. Naar aanleiding van de uitspraak van het Amerikaans Hooggerechtshof heb ik langs deze lijnen op twitter gereageerd. Ook andere leden van het kabinet hebben een reactie gegeven.
Deelt u de zorgen dat anti-abortusbewegingen vaak gesteund en soms zelfs gefinancierd worden door organisaties uit de VS? Deelt u dat het onwenselijk is dat het recht op abortus in EU lidstaten wordt beknot?
Het kabinet maakt zich zorgen over landen binnen de EU waar abortuswetgeving is aangescherpt, of waar discussies over zulke aanscherping plaatsvinden. Dit is onderdeel van een bredere druk op vrouwenrechten en keuzevrijheid. In dit licht maakt het kabinet zich ook zorgen over de groeiende wereldwijde verbinding tussen en financiering van anti-gender organisaties, waaronder veel organisaties die tegen abortus zijn. In juni 2021 lanceerde het European Parliamentary Forum (EPF) het onderzoeksrapport «Tip of the Iceberg» waarin de sterke verbanden tussen zulke allianties en organisaties worden beschreven. Zo identificeerde het rapport USD 707.2 miljoen anti-gender financiering in Europa over de periode 2009–2018. Een deel van die financiering komt van Amerikaanse organisaties. De andere twee grootste geografische bronnen zijn Rusland en Europa zelf. Anti-gender groeperingen richten zich vaak op advocacy tegen abortus, seksuele voorlichting maar ook bijvoorbeeld tegen rechten en gelijke behandeling van lhbtiq+ personen.
Bent u het ermee eens dat vrouwen in de hele Europese Unie (EU) toegang moeten hebben tot veilige en betaalbare abortus?
Ja, ik ben het ermee eens dat vrouwen in de hele EU toegang zouden moeten hebben tot veilige en betaalbare abortus, en ben bekend met de abortusrestricties in Polen en Malta. Gezondheidszorg is grotendeels een competentie van de lidstaten. In EU-verband draagt Nederland actief het belang uit van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief legale en veilige abortus. In Europees en bilateraal verband vraagt Nederland met regelmaat aandacht voor Europese kernwaarden zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid. Daarbij bepleit Nederland toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Bent u bekend met dat in Polen en Malta de facto een abortusverbod geldt? Wat voor rol ziet u voor Nederland om te voorkomen dat dit zich verder door Europa verspreidt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat nu de VS een grote stap terug zet, de EU juist nu de sprong naar voren moet maken en het fundamentele recht op abortus beter moet verankeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op de eerste en tweede vraag aangegeven, deel ik uw zorg over de ontwikkelingen in de VS en de bredere druk op vrouwenrechten en keuzevrijheid.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn Europese kernwaarden die tevens verankerd zijn in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waaraan alle lidstaten zich derhalve hebben gecommitteerd. In de EU zet het kabinet zich dan ook in voor het beschermen en bevorderen van de genoemde kernwaarden. Tevens heeft de Europese Raad sinds 2015 in meerdere conclusies het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten erkend.
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 heeft het Handvest dezelfde juridische waarde als de EU-verdragen. Dit is vastgelegd in artikel 6, lid 1, van het VEU. Dat betekent dat er een verdragswijziging nodig is om het recht op een veilige en legale abortus aan het Handvest toe te voegen. Hiertoe zal de gewone herzieningsprocedure van artikel 48, leden 2 t/m 4, van het VEU moeten worden gevolgd. Ook wanneer er bijvoorbeeld een bijlage (annex) aan het Handvest zou worden toegevoegd, vergt dat een verdragswijziging. Het is dus niet mogelijk het recht op het abortus in het Handvest te verankeren zonder verdragswijziging.
Het kabinet volgt de discussie over het verankeren van het recht op abortus in het Handvest op de voet en zal zich verder verdiepen in de haalbaarheid van dit initiatief. Op 7 juli j.l. stemde het Europese Parlement voor een resolutie die oproept het recht op abortus op te nemen in het Handvest. Ook kondigde dit jaar Franse president, Emmanuel Macron, aan zich hiervoor in te zetten. Abortuswetgeving verschilt sterk per EU lidstaat, omdat o.a. volksgezondheid binnen de EU een competentie van lidstaten is. Lidstaten kunnen dus zelf bepalen of en onder welke omstandigheden abortus legaal is. In algemene zin geldt wel dat de lidstaten bij het maken van de keuzes, en het uitoefenen van hun eigen bevoegdheden, de betrokken EU-kaders en basisverplichtingen dienen te respecteren. Door deze verschillen is het te betwijfelen of er voldoende steun is onder EU lidstaten om het recht op abortus te verankeren in het Handvest.
Bent u bereid om zich in Europa in te zetten voor het verankeren van het fundamentele recht op abortus in het Handvest van grondrechten van de Europese Unie? Bent u bereid daarbij aan te sluiten bij de eerdere oproep van Macron op 19 januari 2022? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om abortus aan het Handvest van grondrechten van de Europese Unie toe te voegen, zonder dat het verdrag daarvoor gewijzigd hoeft te worden? Zou er bijvoorbeeld een annex aan het Handvest toegevoegd kunnen worden? Bent u bereid dit te onderzoeken en eventueel te steunen in de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Het plegen van meerdere ambtsmisdrijven tijdens coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderstaande artikel?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit het WOB-onderzoek blijkt dat ambtenaren zich ervan bewust waren dat voor de ingevoerde coronamaatregelen weinig tot geen wetenschappelijk bewijs was?
Ik deel de conclusie niet dat uit het Wob-onderzoek blijkt dat er weinig tot geen wetenschappelijk bewijs was voor de ingevoerde coronamaatregelen. In het door Indepen aangehaalde stuk is te lezen dat een ambtenaar aangeeft dat de «harde wetenschappelijke onderbouwing voor 1,5 m» «bescheiden» is en dat «internationale adviezen (WHO / ECDC) en vergelijking met landen om ons heen» een belangrijk toegevoegd argument vormen voor de werkzaamheid van de maatregel van 1,5 meter afstand. Dit is een illustratie van de wijze waarop er voortdurend getracht werd om te komen tot zo min mogelijk ingrijpende maatregelen die tegelijkertijd wel effectief de crisis bestreden.
Ook voor de andere in het Indepen-artikel genoemde maatregelen, namelijk de mondkapjesplicht, de quarantainevoorschriften en de lockdowns, is de werkzaamheid in samenhang door het RIVM aannemelijk gemaakt; de modelleurs van het RIVM rekenden immers pakketten van maatregelen door op hun impact op het R-getal.
Waarom heeft u vanaf het begin van de coronacrisis de Grondwet ernstig onder druk gezet met de mondkapjesplicht, de anderhalve meter, de quarantainevoorschriften en de lockdowns, terwijl u wist dat er geen tot nauwelijks bewijs was of deze rigoreuze maatregelen enig soelaas zouden bieden?
Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet verplicht de overheid maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Grondrechten kunnen in de regel alleen worden beperkt in overeenstemming met het in de Grondwet vastgelegde stelsel van grondrechtenbeperkingen. Daarvoor is een regeling bij (of krachtens) wet in formele zin vereist. Daartoe hadden de regering en de beide Kamers van de Staten-Generaal samen, namelijk met de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), een zorgvuldig, democratisch gelegitimeerd besluitvormingsproces ingericht waarbij de Tweede Kamer een beslissende stem had. Aangezien bij de getroffen maatregelen het grondwettelijk systeem van grondrechtenbeperkingen in acht is genomen, deel ik niet de conclusie dat de Grondwet ernstig onder druk gezet is.
Ook de stelling dat er geen tot nauwelijks bewijs was of de maatregelen enig soelaas zouden bieden, deel ik niet, aangezien de werkzaamheid van deze pakketten van aannemelijk is gemaakt door experts van het RIVM.
Wat vindt u van het feit dat uit de WOB-stukken blijkt dat ambtenaren en ministers maandenlang bezig zijn geweest met het uitwerken van wetsvoorstellen die de Grondwet met voeten zouden hebben getreden? U moet daarbij denken aan pogingen om het verbod op met stemverheffing meedoen aan demonstraties erdoor te krijgen, telefoongegevens van iedere burger ongevraagd te gebruiken, computernetwerken van bedrijven te doorzoeken, huizen binnen te dringen, lichamelijk onderzoek verrichten, gezonde burgers in quarantaine te plaatsen, en meer van dit soort zaken die fundamentele rechten en vrijheden van burgers ernstig inperken.
Ter bestrijding van de crisis zijn verschillende mogelijke maatregelen overwogen en voorbereid die al dan niet en in meerdere of mindere mate zouden kunnen ingrijpen in het dagelijks leven van mensen. Het kabinet werd hiertoe genoodzaakt om de ernstigste volksgezondheidscrisis van de afgelopen decennia te bestrijden met zo min mogelijk ingrijpende maatregelen, mede gelet op de eerdergenoemde verplichting in artikel 22, eerste lid, van de Grondwet.
Juist vanwege het feit dat maatregelen de vrijheden van mensen zouden kunnen inperken, heeft het kabinet steeds het democratische proces bij en een goede onderbouwing en legitimering van (mogelijke) maatregelen voorop gesteld. De stelling dat er wetsvoorstellen zijn uitgewerkt die de Grondwet met voeten zouden hebben getreden, mist iedere feitelijke grondslag. Bij de voorbereiding van wetsvoorstellen die beoogden een wettelijke basis te bieden voor maatregelen is juist steeds zeer zorgvuldig gekeken naar overeenstemming met de Grondwet.
Bent u zich ervan bewust dat de coronawet niet strookt met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wetgeving die boven de Nederlandse wetgeving staat? Zo ja, wilt u de coronawet deponeren waar die thuishoort, in de prullenmand?
Ervan uitgaande dat met de coronawet de Twm wordt bedoeld, wijs ik er allereerst op dat deze wet per 20 mei 2022 is vervallen.
Ik ben van oordeel dat die wet niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Een aantal rechten die zijn vastgelegd in dit verdrag bevatten een beperkingsclausule. Dit betekent dat een recht beperkt mag worden onder bepaalde voorwaarden met een regeling bij of krachtens een wet in formele zin, zoals de Twm. De grondrechtenbeperkingen in de Twm voldeden naar het oordeel van de wetgever aan de voorwaarden om de in het Verdrag genoemde rechten voor zover van toepassing te kunnen beperken. In dit verband wijs ik erop dat over het voorstel voor de Twm de Afdeling advisering van de Raad van State een op het punt van de grondrechten instemmend advies heeft uitgebracht.2 Ik wijs er ook op dat diverse maatregelen die op grond van de Twm-bepalingen zijn genomen, aan de rechter zijn voorgelegd. Ook uit de rechtspraak volgt niet dat de maatregelen waarin de Twm voorzag en die zijn genomen, in strijd waren met het EVRM.3
Bent u zich ervan bewust dat, aangezien Nederland géén constitutioneel hof heeft en dit normaliter de enige plek is waar je als burger nieuwe wetgeving kunt laten toetsen aan de Grondwet, de Nederlandse burger nu voor een voldongen feit staat? Zo ja, wat zegt dat over de staat van onze democratie en vindt u het niet verbijsterend om te constateren dat de rechterlijke macht in Nederland haar mond heeft gehouden en nog altijd houdt? Graag een gedetailleerd antwoord.
In het Nederlandse staatsbestel is er in 1848 voor gekozen in de Grondwet niet te voorzien in een toetsing door de rechter van wetten aan de Grondwet (zie artikel 120 Gw). Over de grondwettigheid van wetgeving in formele zin wordt geoordeeld door de wetgever, waarvan de Tweede en de Eerste Kamer deel uitmaken, mede op basis van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik herken me dan ook niet in de vraagstelling en laat de kwalificaties voor rekening van het Kamerlid.
Waarom werd de Kamer, vlak voor de bespreking in de Kamer zelf, verrast door een pakket van 160 pagina’s, terwijl de zaak volgens de WOB-stukken al vooraf beklonken was met enkele oppositiepartijen? Waarom maakte u van de behandeling in de Tweede Kamer een toneelstukje voor het volk?
Gegeven de context van het artikel, is mijn aanname dat met een omvangrijk stuk voor de bespreking van de Twm in de Kamer, gedoeld wordt op de nota naar aanleiding van het verslag (van 208 bladzijdes).4 Ik deel de opvatting niet dat dit stuk de Kamer heeft verrast, aangezien dat stuk zoals gebruikelijk de beantwoording bevat van de (505) vragen die de leden zelf hebben gesteld. De Kamer heeft het stuk bovendien niet vlak voor het debat van 7 oktober 2020, maar al op 30 september 2020 ontvangen.
Tijdens deze crisis moesten er op zeer korte termijn besluiten worden genomen en daarom zijn er soms nog op zeer korte termijn omvangrijke stukken aan de Tweede Kamer gestuurd. De conclusie dat de «zaak vooraf beklonken zou zijn» deel ik niet, evenmin als de kwalificatie dat er een «toneelstukje voor het volk» opgevoerd zou zijn.
Bent u zich ervan bewust dat vanwege het feit dat geen enkele rechter de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm-wet) mag toetsen aan de Grondwet, omdat dat op grond van Artikel 120 verboden is? Wat zegt dit over de staat van onze democratie?
Het verbod op rechterlijke toetsing van een wet aan de Grondwet geldt voor elke wet. Voor de goede orde wijs ik er opnieuw op dat diverse maatregelen die op grond van de Twm-bepalingen zijn genomen, aan de rechter zijn voorgelegd. In verband met de verwijzing naar de staat van de democratie merk ik op dat op grond van huidig recht over de grondwettigheid van wetgeving in formele zin wordt geoordeeld door de wetgever, waarvan de Tweede en de Eerste Kamer deel uitmaken. Met de totstandbrenging van de Twm is destijds het democratisch proces gewaarborgd. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer was als medewetgever betrokken. De Afdeling advisering van de Raad van State liet zich over het voorgelegde ontwerp positief uit.5 De Eerste Kamer heeft op 17 mei 2022 niet ingestemd met het voorstel voor de goedkeuringswet van de vijfde verlenging van de Twm, waardoor de Twm op 20 mei 2022 is komen te vervallen, en alle senatoren die spraken tijdens het debat, betrokken de grondrechten in hun betoog.6
Wat gaat u doen aan het feit dat er met de ondertekening van de Twm-wet op grond van Hoofdstuk 1, artikel 1, lid 2 van de wet «Ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen» door drie ministers ambtsmisdrijven zijn gepleegd en dit ook geldt voor iedere ambtenaar die hieraan meegewerkt heeft?
Het oordeel dat met ondertekening van en meewerken aan de Twm ambtsmisdrijven zouden zijn begaan, mist iedere grond.
Heeft u kennisgenomen van de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni jl.: «Een onzichtbare muur»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het VPRO-artikel: «Een onzichtbare muur – verstrikt in het web van de terrorisme-aanpak?»2
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze radiouitzending van Argos op zaterdag 11 juni: «Een onzichtbare muur», het VPRO-artikel: «Een onzichtbare muur – verstrikt in het web van de terrorisme-aanpak» en de geconstateerde problemen voor de benadeelde burgers? Zo nee, waarom niet?
De overheid doet er alles aan om te voorkomen dat Nederlanders onterecht gesignaleerd worden. Als er mensen zijn die bewezen ten onrechte op buitenlandse lijsten staan en hierdoor hinder ondervinden bij het reizen is dit zeer vervelend.
Een persoon die het vermoeden heeft onterecht te zijn gesignaleerd kan bij de daartoe bevoegde organisaties nagaan of er een signalering op diens naam is gezet. Indien er sprake is van een aantoonbare onterechte signalering kan Nederland een verzoek doen aan een derde land om deze signalering te verwijderen. Het is echter aan het derde land om te bepalen of zij aan dit verzoek willen voldoende. Mijn Ministerie staat in contact met de politie en Buitenlandse Zaken om te bezien hoe we deze mensen kunnen helpen. Op individuele zaken kan ik echter niet in gaan.
Kunt u aangeven wat het beleid is met betrekking tot het uitwisselen van informatie met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Uitwisseling van informatie met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, vindt primair plaats tussen de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en hun buitenlandse tegenhangers. Internationale samenwerking is van essentieel belang voor het werk van de AIVD en de MIVD, en daarmee voor de nationale veiligheid. Het uitwisselen van gegevens met collegadiensten geschiedt altijd op grond van de Wet op inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2017). Dit houdt in dat gegevens die door de diensten zelf verwerkt zijn, verstrekt kunnen worden in het kader van de eigen goede taakuitvoering (artikel 62, Wiv 2017) of in het kader van de taakuitvoering van een collegadienst (artikel 89, eerste lid, Wiv 2017). De basis voor een samenwerking met een collegadienst is een wegingsnotitie. In de wegingsnotitie wordt aan de hand van een aantal wettelijke criteria vastgesteld of er risico’s kunnen zijn bij een samenwerking met de collegadienst en, zo ja, welke mitigerende maatregelen er dan gelden. De CTIVD houdt toezicht op deze gegevensuitwisseling.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse autoriteiten gegevens van Nederlanders, die geen strafblad hebben en geen verdachte zijn, uitwisselt met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Kunt u aangeven waaruit dit blijkt? Zo nee, waarom niet?
Binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders mogen de verschillende onderdelen van de Nederlandse overheid informatie uitwisselen met buitenlandse autoriteiten. Daartoe hebben de verschillende onderdelen van de Nederlandse overheid eigen wettelijke mandaten die ook voorzien in waarborgen en toezicht.
Bent u het eens dat de Nederlandse autoriteiten gegevens van Nederlanders, die geen strafblad hebben en geen verdachte zijn, onder geen beding mogen uitwisselen met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) eens dat: «Je er blind op moet kunnen vertrouwen dat de overheid je persoonsgegevens niet onrechtmatig gebruikt.»? Zo nee, waarom niet?3
Ja, dat ben ik het met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) eens.
Klopt het dat alleen mensen, die veroordeeld zijn, opgenomen mogen worden in de database van Interpol of SIS (Schengen Informatie Systeem)? Zo nee, waarom niet?
Nee dat klopt niet, het gaat bij beide databases niet alleen om personen die veroordeeld zijn. Opname in de systemen van Interpol en SIS II geschiedt pas nadat is voldaan aan daarvoor gestelde eisen. Hiervoor verwijs ik naar de INTERPOL’s Rules on the processing of Data en voor het SIS II naar het Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni en de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006.
De International Criminal Police Organisation INTERPOL (verder: Interpol) is er, met haar databanken en een informatiesysteem, op gericht om rechtshandhavingsautoriteiten van individuele landen te ondersteunen in het uitvoeren van hun respectievelijke taken. Zo kan via Interpol een notificatie verspreid worden waarmee de lokalisering en arrestatie van een persoon verzocht wordt omdat deze persoon gezocht wordt omwille van een strafrechtelijk onderzoek ofwel ter executie van een straf. Interpol biedt ook de mogelijkheid om landen over vermiste personen te notificeren en heeft databanken met informatie over bijvoorbeeld gestolen reis- en identiteitsdocumenten en ter voorkoming van seksuele uitbuiting van kinderen.
Het Schengen Informatiesysteem II (SIS II4) is een hit/no-hit informatiesysteem dat grenscontroles en samenwerking tussen rechtshandhavings- en migratieautoriteiten ondersteunt in en tussen de Schengenlidstaten. Hoofddoel van SIS II is het behouden van interne veiligheid binnen het Schengengebied bij het ontbreken van interne grenscontroles. Een bevoegde autoriteit van een lidstaat kan signaleringen invoeren met als doel dat een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat de aan de signalering verbonden actie uitvoert. Het gaat hierbij onder meer om signaleringen van personen met het oog op bijvoorbeeld aanhouding, overlevering of uitlevering of het houden van toezicht op onderdanen van derde landen voor wie een verbod op binnenkomst of verblijf (inreisverbod) is genomen. Ook kunnen personen voor onopvallende of gerichte controle worden gesignaleerd om informatie te verkrijgen over die personen met het oog op het vervolgen van strafbare feiten en het voorkomen van dreigingen ten aanzien van de publieke of nationale veiligheid. Daarnaast bevat SIS II signaleringen op objecten zoals reis- en identiteitsdocumenten, vuurwapens, voertuigen of containers ten behoeve van opsporing en inbeslagname.
Kunt u aangeven welke procedure er is om inzage te krijgen in de opgenomen persoonsgegevens in het SIS of Interpol? Zo nee, waarom niet en is er de mogelijkheid bezwaar of beroep aan te tekenen?
Bij Interpol heeft iedereen de mogelijkheid om bij de Commission for the Control of INTERPOL Files (CCF) een schriftelijk verzoek in te dienen voor toegang tot of wijziging ofwel verwijdering van de gegevens in het Interpol informatiesysteem die hem aangaan. Deze onafhankelijke commissie functioneert op basis van een eigen statuut en neemt definitieve en bindende besluiten, bijvoorbeeld tot correctie van de gegevens en het toekennen van remedies. Bezwaar en beroep zijn dus niet mogelijk.
Voor het SIS II geldt dat iedereen recht heeft om kennis te nemen van gegevens (overeenkomstig de SIS II Verordening en het SIS II Besluit) die over hem zijn opgenomen. Iedere lidstaat heeft hiervoor zijn eigen procedure en het verzoek dient dan ook bij dat lidstaat te worden ingediend. Voor Nederland kan een verzoek hiertoe schriftelijk worden ingediend bij de Landelijke Eenheid van de politie, overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet Politiegegevens (Wpg). Het staat iemand ook vrij om in beroep te gaan bij de nationaal bevoegde rechter of instantie van elke lidstaat indien men het niet eens is met een signalering.
Kunt u uitsluiten dat persoonsgegevens van Nederlanders, die opgenomen zijn in het informatieknooppunt Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER) van de landelijke eenheid van de politie worden gedeeld met buitenlandse veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel er geen directe uitwisseling van persoonsgegevens is tussen het CTER-Cluster van de Landelijke Eenheid en buitenlandse veiligheidsdiensten, kunnen personen waaromtrent informatie wordt verwerkt door het CTER-Cluster van de Landelijke Eenheid binnen de wettelijke kaders die hiervoor gelden geplaatst wordenn in andere informatiesystemen zoals SIS II waarvan ook daartoe bevoegde instanties uit andere landen gebruikmaken.
Kunt u aangegeven wie verantwoordelijk is voor de data en meldingen, die zichtbaar zijn in het systeem van de CTER, en wie verantwoordelijk is voor de beheer hiervan? Zo nee, waarom niet?
De CTER teams van alle eenheden van de politie en de KMar verwerken informatie betreffende CTER registraties in de applicatie SummIT. Alle informatie heeft een label waaruit blijkt welke eenheid deze informatie heeft verwerkt. De verwerkende politie-eenheden en de KMar zijn zelf verantwoordelijk voor de door hen verwerkte informatie. In het kader van de Wpg zijn uiteindelijk de korpschef en de Minister van Defensie verwerkingsverantwoordelijken.
Hebben burgers recht op volledige inzage op alles wat het CTER (politie) qua persoonsgegevens heeft bijgehouden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wpg heeft eenieder het recht om een schriftelijk verzoek in te dienen bij de politie tot inzage of wijziging ofwel verwijdering van de gegevens die de politie over hem heeft geregistreerd.5 Dit recht is echter geen absoluut recht De privacyfunctionaris van de politie beoordeelt het verzoek. Het recht op inzage kan worden beperkt als dit noodzakelijk is in het belang van onder andere de bescherming van de openbare veiligheid, de voorkoming, opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de bescherming van de nationale veiligheid. Indien er een reden is om het recht op inzage te beperken wordt een burger hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Indien men zich niet kan vinden in het besluit kan er een verzoek worden ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Heeft de Koninklijke Marechaussee (KMAR) toegang tot de persoonsgegevens en data in het CTER?
Aan de KMar is op grond van artikel 4 van de Politiewet 2012 (Pw 2012) de nader omschreven politietaken opgedragen. In het kader van de uitvoering van die taken kan de KMar voor zover dit nodig is persoons- en/of politiegegevens ten aanzien van CTER personen verwerken. De KMar en de politie werken, onder meer, op het gebied van CTER samen, binnen de kaders van de aan hen opgedragen taken en bevoegdheden, zoals deze uit respectievelijk artikel 4 en 3 van de Pw 2012 volgen. De personen waarvan het voor het uitvoeren van hun taak noodzakelijk is dat zij toegang hebben tot bepaalde gegevens en/of systemen, kunnen geautoriseerd worden om die toegang te verkrijgen.
De gegevensverwerking voor politietaken van zowel de politie als de KMar valt onder de Wpg. Voor persoonsgegevens die te maken hebben met grensbewaking en vreemdelingen geldt de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De KMar verwerkt politiegegevens in haar eigen systemen, maar kan deze politiegegevens ook ter beschikking stellen aan de politie op basis van de bovengenoemde artikelen. De KMar is ook bevoegd om deze gegevens zelf te registreren in de politiesystemen waarvoor zij geautoriseerd zijn.
De politie verwerkt deze gegevens vervolgens binnen de kaders van haar, bij artikel 3 van de Politiewet 2012, opgedragen politietaak in de politiesystemen.
Kunt uitsluiten dat persoonsgegevens uit het CTER worden gedeeld met buitenlandse veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de KMAR niet bevoegd is data in te voeren in de CTER?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor de Landelijke Opsporingslijsten (LOP)? Zo nee, waarom niet?
Het landelijke overzicht politie (LOP, ook wel LOP-lijst genoemd), bestaat niet meer. De LOP-lijst werd gebruikt om binnen de politie overzicht te houden van alle personen die betrokken waren bij uitreizen van personen naar het strijdgebied in o.a. Syrië en Irak. Dit overzicht werd tot 2018 bijgehouden door de landelijke eenheid, die ook verantwoordelijkheid droeg voor het beheer.
In 2018 is een landelijk uniform werkproces ingevoerd waarin alle politie-eenheden de informatie over personen die mogelijk betrokken zouden kunnen zijn bij het plegen of beramen van terroristische misdrijven worden verwerkt in een afstemmingslijst. De LOP lijst is opgegaan in de afstemmingslijst. Op basis hiervan worden personen, indien mogelijk en noodzakelijk, besproken worden in het lokale casusoverleg. Per individuele casus wordt door de politie afgewogen of internationale signalering noodzakelijk en proportioneel is. De KMar kan zelf geen personen op de afstemmingslijst plaatsen, maar kan de politie verzoeken om dit te doen en heeft tevens wel inzage in deze lijst.
Kunt aangeven of ID-controles of verkeerscontroles (Wegenverkeerswet), uitgevoerd door de politie, ook opgenomen worden in de database van het CTER of de LOP? Kunt u aangeven met welke overheidsinstanties de informatie uit de LOP en CTER wordt gedeeld? Kunt u uitsluiten dat deze informatie direct of indirect uitgewisseld wordt met buitenlandse veiligheidsdiensten?
Alle gegevens, en dus ook gegevens van ID-controles of verkeerscontroles kunnen worden opgenomen in de CTER-registratie in het kader van art 10 lid 1 onder b, Wpg6 als deze relevant zijn voor de uitvoering van de CTER-taak. Op de LOP-lijst stonden tot 2018 personen die betrokken waren bij het uitreizen van personen naar het strijdgebied (o.a. Irak en Syrië).
Informatie op de voormalige LOP-lijst of informatie die wordt beheerd door het CTER-cluster konden/kunnen binnen de wettelijke kaders worden gedeeld met andere overheidsinstanties. Zo kunnen personen in het kader van de samenwerking binnen de lokale persoonsgerichte aanpak eventueel worden besproken in het Zorg- en Veiligheidshuis.
Voor verdere beantwoording met betrekking tot de buitenlandse veiligheidsdiensten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 14.
Kunt u aangeven hoeveel weekberichten van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en overige signalerings- en duidingsberichten betrekking hebben op Nederlandse burgers, hoeveel burgers betreft dit en met wie is dit gedeeld en waarom? Zo nee, waarom niet?
De NCTV doet en deed geen onderzoek naar Nederlandse burgers. De NCTV doet onderzoek naar de algemene ontwikkelingen van dreigingen jegens de nationale veiligheid. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juli jl.7 heeft de NCTV geen persoonsdossiers of registers van personen of namen ter uitvoering van de coördinatie- en analysetaken. Dit betekent dat niet werd en wordt bijgehouden hoeveel persoonsgegevens er exact voorkomen in signalerings- en duidingsberichten van de NCTV. In de brief van 8 juli wordt ook aangegeven dat de verzendlijst voor het herstelbericht aan ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring op organisatieniveau ter inzage zal worden gelegd bij de Tweede Kamer.8 Op dit moment ligt er een wetsvoorstel in uw Kamer dat de grondslagen voor deze activiteiten van de NCTV verder zal inkaderen.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de NCTV en met wie zij in de afgelopen jaren data heeft uitgewisseld en over welke personen? Bent u bereid dit onderzoek te laten uitvoeren door een bedrijfsrecherchebureau? Zo nee, waarom niet?
Zoals in vraag 18 is gesteld doet de NCTV geen onderzoek naar personen en daarom is een onderzoek mijn inziens niet noodzakelijk. De NCTV kijkt naar de algemene ontwikkelingen van dreigingen jegens de nationale veiligheid. Aan het monitoren van uitingen ten behoeve van het duiden van trends en ontwikkelingen die in potentie de stabiliteit van Nederland kunnen ontwrichten is soms bepaalde informatie over personen verbonden; uitingen worden immers door personen gedaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld is de internetmonitoring is sinds februari 2021 opgeschort.
Kunt u garanderen dat data van de politie van onschuldige burgers, waar geen verdenking tegen is, niet belandt bij buitenlandse veiligheidsdiensten of in de systemen van Interpol en het SIS? Zo nee, waarom niet?
Het gaat bij de databases van Interpol en SIS II niet alleen om personen die verdacht worden van een strafbaar feit danwel veroordeeld zijn. Opname in de systemen van Interpol en SIS II geschiedt pas nadat is voldaan aan daarvoor gestelde eisen. Hiervoor verwijs ik naar de INTERPOL’s Rules on the processing of Data en voor het SIS II naar het Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni en de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid de email-headers op te vragen en te laten analyseren door een onafhankelijk bureau, om zo tot een samenstelling van landen te komen, waarmee informatie is gedeeld? Bent u bereid een eventueel onderzoek te laten uitvoeren door FOX-IT? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat u hier doelt op de verzendlijst van de Weekberichten Internetmonitoring. Zie ook de beantwoording van vraag 19 waarin ik aangeef dat aanvullend onderzoek in mijn ogen niet nodig is. Hierbij verwijs ik naar de Kamerbrief van 8 juli jl. waarin is opgenomen op welke wijze de verzendlijst voor het herstelbericht voor ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring tot stand is gekomen.9
Bent u op de hoogte van het feit dat email-headers teruggehaald kunnen worden via Microsoft, om te achterhalen naar wie de mails zijn verzonden? Bent u op de hoogte van het feit dat Microsoft dit niet verwijdert en dit dus te allen tijde opvraagbaar is?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid de NCTV de opdracht te geven mee te werken en mensen, die een verzoek indienen voor inzage in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), daadwerkelijk inzage te geven in hun verwerkte persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Het is verplicht om mee te werken aan AVG-verzoeken en dit doet de NCTV dan ook. Sinds het voorjaar van 2021 is door meer dan 270 mensen een inzageverzoek gedaan en deze verzoeken zijn allemaal in behandeling genomen.
Kunt u aangeven hoe kan het zijn, dat in mailwisselingen tussen de NCTV en de politie staat, dat de NCTV geen loket is waar burgers vrije inzage kunnen krijgen in hun verwerkte persoonsgegevens, hoewel dit in eerste instantie al niet mocht vanwege het ontbreken van een juridische grondslag?
Gelet op uw vraag vind ik het belangrijk om duidelijkheid te geven over hetgeen er gedeeld is tussen de politie en de NCTV.De mailwisseling tussen de NCTV en politie heb ik openbaar gemaakt. Zoals u kunt lezen in de mailwisseling is er door de NCTV niet gezegd dat de NCTV geen loket is waar burgers vrije inzage kunnen krijgen in hun verwerkte persoonsgegevens. De NCTV heeft aangegeven dat betrokkene zich niet tot de NCTV kan wenden omdat hij geen paspoortmaatregel heeft gehad. De NCTV heeft geen taak om op persoonsniveau, anders dan in haar eigen systeem, onderzoek te doen of een persoon gesignaleerd staat. In deze context wordt het woord «loket» gebruikt. Zoals u in de mailwisseling kunt lezen, heeft de NCTV actief meegedacht hoe betrokkene geholpen zou kunnen worden.
In algemene zin heeft iedereen het recht heeft om een inzageverzoek te doen bij de NCTV voor het inzien van eventueel opgeslagen persoonsgegevens. Een inzageverzoek wordt door de NCTV altijd uitgevoerd. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Kunt u aangeven hoe kan het zijn dat de NCTV, los van de weekberichten, ook deelneemt aan de samenwerking tussen politie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) wat betreft het verwerken en bespreken van persoonsgegevens van het LOP?
De NCTV heeft nooit een rol gehad in het opstellen van de LOP-lijst. Zie ook het antwoord op vraag 16 en 17. Wel heeft de NCTV tot februari 2021 deelgenomen aan lokale casusoverleggen radicalisering, waarbij personen werden besproken die uitgereisd zijn naar strijdgebied. Deze personen stonden logischerwijs ook op de LOP-lijst.
Klopt het dat Landelijke Opsporingslijsten afkomstig zijn van de politie en zij als enige dit mogen beheren? Zo nee, wie mogen dit verder beheren?
Ja, deze lijst werd voor en door de politie beheerd. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Kunt u aangeven waarom de NCTV persoonsgegevens van het LOP kan aanvullen, zonder dat de NCTV hier een juridische grondslag voor heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is deze grondslag?
De NCTV had op geen enkele manier toegang tot de voormalige LOP-lijst en kon deze dan ook niet aanvullen. Zie ook het antwoord op vraag 16, 17 en 25.
Kunt u uitsluiten dat burgers, die niet veroordeeld of verdachte zijn, worden opgenomen in het Register Paspoort Signalering (RPS)?
Er zijn verschillende gronden op basis waarvan een persoon kan worden opgenomen in het RPS, zoals meervoudige vermissingen, een vermoeden van het opzettelijk beschadigen van reisdocumenten, (vermoedens van) fraude met het reisdocument, de onttrekking aan een opgelegde straf, in het geval van een faillissement of indien een persoon een publiekrechtelijke schuld heeft en het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich aan zijn betalingsverplichtingen wil onttrekken. Ook indien het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon buiten het Koninkrijk handelingen zal verrichten die een bedreiging vormen voor de veiligheid en andere gewichtige belangen van (een of meerdere landen van) het Koninkrijk of de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden, danwel de intentie heeft om uit te reizen naar een strijdgebied, kan een verzoek worden gedaan voor opname in het RPS. Niet voor al deze gronden is vereist dat de betreffende burger veroordeeld of verdachte is.
Kunt u aangeven welke instanties burgers mogen opnemen in het RPS? Zo nee, waarom niet?
Het RPS wordt namens de Staatssecretaris van BZK beheerd door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Als beheerder van het RPS verwerkt RvIG persoonsgegevens van personen die worden voorgedragen om te worden opgenomen in het RPS. Onderstaande signalerende instanties kunnen een verzoek tot signalering van een persoon indienen, als de instantie van mening is dat er sprake is van een van de in de paspoortwet genoemde gronden (artikel 28 tot en met 24 en 47 en 49). RvIG neemt de signalering dan op in het RPS nadat is vastgesteld dat aan de formele voorwaarden van een dergelijk verzoek is voldaan.
Afhankelijk van de grond op basis waarvan het verzoek tot opname in het RPS wordt gedaan, zijn er verschillende instanties bevoegd tot het doen van een verzoek tot opname in het RPS. De volgende instanties zijn bevoegd:
Gemeenten;
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Openbaar Ministerie;
Dienst Uitvoering Onderwijs;
Belastingdienst;
Rechter-commissaris;
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;
(Gemeentelijke) sociale dienst;
Minister van Buitenlandse Zaken;
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid10.
Voor meer informatie over de signalerende instanties en de werking van en de gronden voor opname in het RPS verwijs ik u naar de website van het RvIG.11
Kunt u aangeven welke instanties, zowel nationaal als internationaal, data uit de database van het RPS mogen overnemen? Klopt het dat uitsluitend Interpol en SIS bevoegd zijn data uit het RPS over te nemen, indien burgers zijn veroordeeld?
Het RPS wordt namens de Staatssecretaris van BZK beheerd door de RvIG. Vanuit de RvIG wordt informatie uit het RPS alleen verstrekt aan de instanties aan wie op grond van artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet moet worden medegedeeld dat een persoon is opgenomen in het RPS. Het betreft de volgende instanties:
Burgemeesters (gemeenten);
Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;
Gezaghebbers van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
De Minister van Buitenlandse Zaken;
De Koninklijke Marechaussee, belast met de uitgifte van nooddocumenten;
Politie.
Ook wordt informatie uit het RPS verstrekt aan de instanties die hebben verzocht om opname van een persoon in het RPS. Het gaat dan uitsluitend om informatie over de opnames in het RPS waar de betreffende instantie om heeft verzocht.
Interpol en SIS II zijn niet bevoegd om data uit het RPS over te nemen.
Kunt u uitsluiten dat data uit het RPS oneigenlijk worden overgenomen en gedeeld met het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de RvIG wordt informatie uit het RPS alleen gedeeld met de in het antwoord op vraag 30 genoemde instanties in het kader van de uitvoering van de Paspoortwet. Het wettelijk kader dat van toepassing is op het RPS biedt geen ruimte om informatie uit het RPS te delen met partijen in het buitenland. Ook zijn er binnen de RvIG voorzieningen getroffen om te voorkomen dat het RPS oneigenlijk wordt gebruikt en de in het RPS opgenomen informatie onbevoegd wordt gedeeld. Hiertoe hebben slechts specifieke medewerkers rechtstreekse toegang tot het RPS. Ook zijn er vastgestelde en vastgelegde (werk-) processen met betrekking tot het RPS.
Begrijpt u dat data gekopieerd uit het RPS een eigen leven kunnen gaan leiden en dit verregaande gevolgen kan hebben voor burgers? Begrijpt u dat het voor gedupeerde burgers lastig is dit weer recht te trekken?
De instanties zoals genoemd in vraag 30 aan wie informatie uit het RPS wordt verstrekt, krijgen deze informatie in het kader van de uitvoering van de Paspoortwet en daarvan afgeleide regelgeving. Bij de verstrekking van deze informatie mogen de betreffende instanties deze informatie slechts gebruiken ter uitvoering van hun taken op grond van de Paspoortwet en daarvan afgeleide regelgeving. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 31.
Klopt het dat burgers, die problemen ondervinden doordat informatie over hen is gedeeld in het kader van terrorismebestrijding, zelfs als zij onschuldig blijken te zijn, nauwelijks kunnen worden geholpen? Kunt u aangeven wat u van plan bent te ondernemen om de lat te verlagen voor mensen, die onterecht zijn opgenomen in diverse systemen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven van hoeveel burgers Nederland sinds 2015 internationaal informatie heeft uitgewisseld in het kader van internationale politie- en justitiesamenwerking met betrekking tot terrorismebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van het aantal burgers in Nederland waarvan informatie is uitgewisseld in het kader van internationale politie- en justitiesamenwerking met betrekking tot terrorismebestrijding. Het is niet mogelijk om binnen de huidige registratiesystemen voor de processen van in- en uitgaande verzoeken inzake rechtshulp in strafzaken dergelijke informatie op te vragen.
Kunt u aangeven hoeveel van de burgers het etiket opgeplakt hebben gekregen van terrorismeverdachte? Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze burgers daadwerkelijk veroordeeld zijn, dan wel strafrechtelijk zijn vervolgd?
Omwille van de vertrouwelijkheid van deze informatie is het niet mogelijk om hierop antwoord te geven.
Bent u het eens met Terrorisme-expert Jelle van Buuren van de Universiteit Leiden, die stelt dat: «wanneer blijkt dat je ten onrechte bent gelabeld, je erop moet kunnen vertrouwen dat je uit die databanken kunt komen. Als dan blijkt dat je nog steeds geregistreerd staat als gevaarlijk persoon en geen toegang krijgt tot een land dan is dat een directe schending van hele primaire burgerrechten.»? Zo nee, waarom niet?
Als blijkt dat een persoon vanwege een onterecht label op een of meer buitenlandse lijsten staat en hierdoor geen toegang heeft tot bepaalde derde landen is dit problematisch Indien registratie in een derde land, ondanks een onterechte label, blijft voortduren, vind ik dat zeer kwalijk. In voorkomende gevallen en afhankelijk van de specifieke situatie, kan dit op gespannen voet staan met primaire burgerrechten. Mijn Ministerie staat in contact met de politie en Buitenlandse Zaken om te bezien hoe we deze mensen kunnen helpen.
Kunt u aangeven hoeveel burgers in totaal op dit moment een signalement hebben in het RPS? Zo nee, waarom niet?
Op 13 juli 2022 stonden er in totaal 8284 personen in het RPS. Dit is het totaal van alle gronden voor opname in het RPS.
Kunt u aangeven welke criteria de NCTV hanteert c.q. hanteerde bij het (online) volgen van burgers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 18 en 19. De handelwijze van de NCTV is uitvoerig toegelicht in meerdere Kamerbrieven waarbij de eerste brief hierover dateert van 12 april 2021.
Daarbij was internetmonitoring niet gericht op het doen van onderzoek naar personen. Om trends en ontwikkelingen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat relevante openbare uitingen van personen in beeld komen.
Deelt u de mening dat het volgen van onschuldige burgers door de NCTV kan leiden tot afnemend vertrouwen in de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor ook aangegeven volgt de NCTV geen personen, helaas is dat beeld wel ontstaan en dat is in meerdere Kamerbrieven en debatten ook uitgelegd door mijn voorganger en door mij.
Op dit moment ligt een wetsvoorstel in uw Kamer. Het wetsvoorstel begrenst wat wel en niet mogelijk is ter uitvoering van de taken van de NCTV. Duidelijkheid en transparantie zijn een belangrijke stap voor het terugwinnen van vertrouwen in de overheid en de NCTV.
Kunt u aangeven wat u van plan bent te ondernemen, om het vertrouwen van gedupeerde burgers in de overheid en NCTV te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 39.
Deelt u de mening dat het niet de taak is van de NCTV allerlei stigmatiserende (voor)oordelen te plakken op onschuldige burgers? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening, zoals ik eerder heb aangegeven, dat als de NCTV ontwikkelingen analyseert of duidt, deze analyses of duidingen feitelijk van aard moeten zijn en gericht op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid. Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen.
Kunt u aangeven wat u zult ondernemen teneinde ervoor te zorgen, dat de NCTV uitsluitend op basis van objectieve criteria haar werkzaamheden zal uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven heeft de NCTV verschillende werkzaamheden opgeschort in afwachting van een stevigere juridische basis. Producten die in het verleden zijn gemaakt, zoals de Weekberichten Internetmonitoring komen niet meer in die vorm terug. Zoals reeds genoemd in de beantwoording van vraag 18 ligt er een wetsvoorstel in de Kamer dat de grondslagen voor de activiteiten van de NCTV verder zal inkaderen. De NCTV beziet voortdurend kritisch het proces van totstandkoming en de inhoud van zijn analyseproducten en brengt waar nodig verbeteringen aan.
Kunt u aangeven over hoeveel burgers in totaal de NCTV signalen heeft, dat zij een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid? Hoeveel van deze burgers hebben een strafblad of zijn verdachte in een strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De NCTV doet en deed geen onderzoek naar Nederlandse burgers. De NCTV ontvangt ten behoeve van de analysetaak geen signalen over personen, dit behoort niet tot zijn taken. Daarbij monitort de NCTV geen personen (burgers) en er zijn dan ook geen dossierhouders op «personen».
Naast de analysetaak heeft de NCTV coördinatietaken ten behoeve van de coördinatie op (beleidsvorming rond) de integrale aanpak van terrorisme en (gewelddadig) extremisme. Voor deze coördinatietaken ontvangt de NCTV nog in zeer beperkte mate persoonsgegevens, bijvoorbeeld voor de coördinatie op personen die terugkeren uit strijdgebied van Syrië.
Kunt u aangeven wat het kader is en welke criteria er zijn voor de NCTV, om over burgers te rapporteren in de weekberichten? Zo nee, waarom niet?
De weekberichten internetmonitoring hadden tot doel om vroegtijdig inzicht te bieden in ontwikkelingen met betrekking tot thema’s als (gewelddadig) extremisme, radicalisering en polarisatie. Zij hadden niet tot doel om te rapporteren over burgers.
Bij internetmonitoring is het onvermijdelijk gebleken dat personen die relevante openbare uitingen deden in beeld kwamen. Het criterium voor de Weekberichten Internetmonitoring was of de uiting een raakvlak had met de relevante trends en ontwikkelingen. De Weekberichten Internetmonitoring zijn na februari 2021 niet meer opgesteld.
Kunt u aangeven welke waarborgen er zijn om te voorkomen dat weekberichten van de NCTV een eigen leven zullen gaan leiden en verregaande consequenties kunnen hebben voor onschuldige burgers? Zo nee, waarom niet?
De NCTV is inmiddels gestopt met het maken en verzenden van deze Weekberichten Internetmonitoring en deze keren in deze vorm ook niet meer terug. Inmiddels heeft de NCTV aan de ontvangers van de meest recente verzendlijst (lijst van 1 maart 2021) van de Weekberichten Internetmonitoring een herstelbericht gestuurd. Om zoveel mogelijk ontvangers uit het verleden te bereiken en volledige transparantie te betrachten ten aanzien van zaken die in het verleden niet goed zijn gegaan, is een herstelbericht ook op de NCTV website geplaatst zodat deze informatie publiekelijk toegankelijk is voor een ieder. Op deze wijze is het al het mogelijke gedaan om eventuele consequenties van deze Weekberichten Internetmonitoring te voorkomen.
Klopt het dat burgers al meegenomen kunnen worden in weekberichten, als er sprake zou zijn van «een interessant netwerk»?
Voor de Weekberichten Internetmonitoring keek de NCTV naar trends en ontwikkelingen op het gebied van de nationale veiligheid. Om trends en ontwikkelingen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat relevante openbare uitingen van personen in beeld komen. Dat komt ook naar voren in de Weekberichten Internetmonitoring.
Deelt u de mening dat analyses en duidingen van de NCTV, over burgers feitelijk moeten zijn en dat er geen ruimte dient te zijn voor persoonlijke meningen dan wel (voor)oordelen en stigmatiserende kwalificaties? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Zoals ik in mijn brief van 31 mei jl. heb aangegeven moeten de analyses en duidingen van de NCTV feitelijk van aard zijn en gericht zijn op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid.12 Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen.
Sluit u uit dat bij het opstellen van de weekberichten, naast het raadplegen van open bronnen, door de NCTV ook gebruik is gemaakt van andere bronnen? Kunt u tevens aangeven welke gesloten bronnen er zijn c.q. worden geraadpleegd? Zo nee, waarom niet?
Voor het opstellen van Weekberichten Internetmonitoring werd gebruik gemaakt van vrij toegankelijke bronnen als krantenberichten, wetenschappelijke verhandelingen en open online bronnen, zoals Twitterberichten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat burgers die een inzage-verzoek indienen, naast de door de NCTV verzamelde informatie uit open bronnen waarin zij voorkomen, tevens inzage te geven in andersoortige persoonsgebonden informatie? Zo nee, waarom niet?
Elk verzoek tot inzage wordt behandeld via hetzelfde proces, zoals wettelijk vastgelegd. Er wordt gekeken naar welke persoonsgegevens van de verzoeker aanwezig zijn bij de NCTV. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt waar deze gegevens vandaan komen of wie deze heeft opgesteld. In het besluit wordt zoveel mogelijk inzicht gegeven in de bron waarin het betreffende gegeven is opgenomen en wordt ook de context waarin een gegeven wordt verwerkt weergegeven. Ik verwijs u ook graag naar het antwoord op vraag 23.
Kunt u aangeven of überhaupt toezicht wordt gehouden op de analysetak van de NCTV? Zo ja, door wie en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De NCTV valt onder de AVG. Toezicht op de naleving van AVG is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens in samenwerking met de functionaris voor de gegevensbescherming.
De Inspectie JenV kan daarnaast in haar onderzoeken de werkwijze van de NCTV betrekken als er een relatie is met de uitvoeringsorganisaties waarop de Inspectie JenV toeziet. Een voorbeeld is de analyse van de Inspectie JenV naar de tramaanslag in Utrecht in 2019. Hier keek de Inspectie JenV naar de samenwerking tussen de NCTV en de veiligheidsregio’s inzake de (tijdelijke) op-en afschaling van het dreigingsbeeld. Indien het wetsvoorstel met betrekking tot de werkzaamheden van de NCTV in werking treedt heeft de inspectie wel een wettelijke taak om toezicht te houden op de naleving ervan.
Kunt u aangeven of u bereid bent verantwoordelijkheid te nemen en excuses aan te bieden aan onschuldige burgers, die ten onrechte door de NCTV onder de loep zijn genomen en waarover informatie is gedeeld met buitenlandse inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik aangegeven op welke punten ik vind dat de NCTV anders had moeten handelen en dat ik betreur dat dit niet goed gegaan is13. Zie ook mijn beantwoording van vraag 19 waarin ik nader in ga op de genomen stappen.
Kunt u aangeven wat u zult doen om ervoor te zorgen, dat de informatie van onschuldige burgers die ten onrechte door de NCTV onder de loep zijn genomen en ten onrechte met buitenlandse inlichtingendiensten zijn gedeeld, wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 18 en 19 doet en deed de NCTV geen onderzoek naar Nederlandse burgers, maar naar de algemene ontwikkelingen van dreigingen jegens de nationale veiligheid. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juli jl.14 heeft de NCTV geen persoonsdossiers of registers van personen of namen ter uitvoering van de analysetaken.
In de Kamerbrief van 8 juli jl.is aangeven op welke wijze de verzendlijst voor het herstelbericht voor ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring tot stand is gekomen.15 Deze lijst is op organisatieniveau ter inzage gelegd bij de Tweede Kamer. Er is reeds een herstelbericht verzonden aan de ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring, dit bericht is ook op de website van de NCTV geplaatst. Daarnaast heb ik aangegeven dat deze berichten in deze vorm niet meer terug zullen keren. Tot slot is op de website van de NCTV aangegeven hoe personen die dit willen, middels een inzageverzoek, zich kunnen vergewissen of ze op één of andere wijze voorkomen in de interne documenten van de NCTV.
Kunt u aangeven op basis waarvan u stelt dat tot enkele jaren geleden de heersende opvatting was dat er voldoende juridische basis was voor internetmonitoring? Kunt u aangeven in welke wet die grondslag expliciet was vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrieven van 12 april en 21 mei 2021 is vermeld, is bij het gebruiken van internetmonitoring binnen de NCTV terugkerend gesproken over de juridische grondslag ervan, maar was de heersende opvatting dat deze er voldoende was op basis van het Organisatiebesluit.16 Als persoonsgegevens werden verwerkt bij de totstandkoming van fenomeenanalyses zoals het DTN, deed de NCTV dat ter uitoefening van een taak van algemeen belang: het versterken van de nationale veiligheid en het bevorderen van de identificatie en de analyse van dreigingen en risico's op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid (artikel 50 Organisatiebesluit JenV).
Het Organisatiebesluit, waarin de publieke taak is vastgelegd, is gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst, dat weer zijn grondslag vindt in artikel 44 van de Grondwet (dat de instelling van Ministeries regelt). Tenslotte is de internationaalrechtelijk de taak voor de NCTV ook terug te voeren op de op de Nederlandse staat rustende verplichting om het recht op leven te beschermen.
Kunt u aangeven hoeveel burgers in totaal een signalement hebben in het RPS? Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze burgers geen strafblad hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 37 voor het aantal personen dat is opgenomen in het RPS.
Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel van deze personen geen strafblad hebben, aangezien het al dan niet hebben van een strafblad niet wordt bijgehouden in het RPS en ook bij geen van de gronden voor opname in het RPS een toetsingscriterium is voor opname.
Kunt u aangeven of signaleringen in het RPS na een bepaalde periode opnieuw getoetst worden en indien nodig verwijderd worden? Zo nee, waarom niet?
De signalering komt te vervallen als de signalerende instantie vaststelt dat er geen gronden voor registratie meer bestaan. De signalerende instantie doet hiervan melding bij de RvIG, die het RPS beheert namens de Staatssecretaris van BZK. Deze zal vervolgens naar aanleiding van de melding de signalering uit het RPS verwijderen. Als een signalering twee jaar heeft geduurd, dan is de RvIG namens de Staatssecretaris van BZK verplicht om de signalering onverwijld te verwijderen uit het RPS op grond van artikel 25, vijfde lid van de Paspoortwet, tenzij er grond is voor een verlenging.
De signalerende instantie kan er voor kiezen, indien de instantie van oordeel is dat de grond voor signalering nog steeds bestaat, om tegen het aflopen van deze termijn van twee jaar opnieuw een verzoek tot opname in het RPS in te dienen (hernieuwing). Er vindt dan – evenals bij een nieuwe signalering – een marginale toetsing plaats door RvIG namens de Staatssecretaris van BZK. Hierbij wordt bekeken of het verzoek voldoet aan de procedurele voorwaarden van de grond voor opname in het RPS waar een beroep op wordt gedaan. Het gaat hier met name om een toetsing of aan de formele voorwaarden wordt voldaan. De marginale toetsing is, met andere woorden, geen inhoudelijke toetsing of er een (inhoudelijke) grond voor signalering is. Deze afweging wordt door de signalerende instantie gemaakt. De Staatssecretaris van BZK maakt deze inhoudelijke afweging niet. Als na deze marginale toetsing blijkt dat aan de formele voorwaarden is voldaan, wordt de betrokken persoon opgenomen in het RPS.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met «De Weekberichten zijn niet op basis van formele afspraken gedeeld met buitenlandse inlichtingendiensten, maar wel met enkele individuele medewerkers van veiligheidsorganisaties»? Kunt u aangeven welke informele afspraken er zijn c.q. waren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 31 mei jl. ga ik hier op in17. Dit betrof persoonlijke contacten tussen analisten van de NCTV en medewerkers van veiligheidsorganisaties. In gesprekken die zij voerden, is in een aantal gevallen toegezegd om hen de Weekberichten Internetmonitoring toe te zenden.
Kunt u aangeven of de NCTV een juridische grondslag heeft, om informatie over Nederlanders te delen met individuele medewerkers van veiligheidsorganisaties, dan wel buitenlandse inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
In de internationale samenwerking is de AVG van toepassing. De NCTV kan dan ook alleen persoonsgegevens delen met en ontvangen van organisaties buiten Nederland voor zover daarvoor een wettelijke grondslag toereikend is. Zoals bekend is die grondslag op dit moment niet voor alle taken toereikend. Vanwege het ontbreken van deze grondslag heb ik in mijn brief van 8 juli jl. toegelicht dat er een herstelbericht is verzonden aan de ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring, dit bericht is ook op de website van de NCTV geplaatst.
Het wetsvoorstel gegevensverwerking coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid bevat ook op dit punt een nadere inkadering voor de toekomstige situatie. Voor activiteiten van de NCTV waarvoor wel een wettelijke grondslag bestaat, zal per geval beoordeeld moeten worden of er ook een grondslag is voor verstrekking van dergelijke gegevens aan derden, waaronder internationale contacten.
Is volgens u de Tweede Kamereerder geïnformeerd over de wens van «buitenlandse partners die graag meer wilden weten over de jihadistische dreiging in Nederland»? Zo nee, waarom niet?
Mondiaal jihadisme is per definitie een internationale kwestie, waarbij internationale samenwerking niet alleen zeer gewenst maar ook onmisbaar is. Dit was zeker het geval in de periode waarin een reeks Europese partners te maken kregen met herhaaldelijke aanslagen op hun grondgebied. Internationale samenwerking en informatie-uitwisseling is ook speerpunt in opeenvolgende CT-strategieën. Uitwisseling van informatie met buitenlandse partners over deze dreiging lag en ligt dan ook voor de hand. Uw Kamer is geregeld geïnformeerd over de stappen genomen op het gebied van internationale samenwerking.
Kunt u aangeven of buitenlandse inlichtingendiensten in het kader van de internationale samenwerking ook hun informatie over hun burgers delen met de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat de NCTV geen inlichtingendienst is en dit ook niet wil worden.
Er zijn in het buitenland met de NCTV vergelijkbare organisaties. Deze organisaties delen hun analyses en duidingen van trends en ontwikkelingen met de NCTV, het gaat dan bijvoorbeeld om een analyse met betrekking tot rechts-extremisme of jihadisme in dat desbetreffende land. De NCTV gebruikt deze producten alleen ten behoeve van het in kaart brengen van trends en ontwikkelingen.
Kunt u aangeven of de NCTV een grondslag heeft om internationaal te opereren? Zo nee, waarom niet?
De NCTV werkt vanuit het belang van de Nederlandse nationale veiligheid. Daartoe is het ook van belang en noodzakelijk contact te onderhouden met internationale partners en dat er deel wordt genomen in internationale gremia zoals bijvoorbeeld het Global Counter Terrorism Forum. Ook in de internationale samenwerking is de AVG van toepassing zijn. De NCTV kan dan ook alleen persoonsgegevens delen met en ontvangen van organisaties buiten Nederland voor zover daarvoor een wettelijke grondslag toereikend is. Het wetsvoorstel gegevensverwerking coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid bevat ook op dit punt inkadering voor de toekomstige situatie.
Bent u het eens dat de NCTV, zoals de naam Nationaal Coördinator al stelt, uitsluitend binnen de Nederlandse grenzen dient te opereren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 60.
Kunt u toelichten waarom het laatste weekbericht van mei 2022 door de NCTV is gedeeld, met partners uit Spanje, België, Duitsland en Canada? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds behandeld in het debat van 2 juni jl. De NCTV maakte gebruik van een reguliere verzendlijst. Zodra een partij op deze verzendlijst stond, ontving deze partij de Weekberichten Internetmonitoring. De partners uit Spanje, België, Duitsland en Canada zijn in de loop van de tijd op de verzendlijst gekomen en ontvingen daarom het laatste Weekbericht Internetmonitoring, dat in maart 2022 is verzonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat het niet mogelijk is, te achterhalen of buitenlandse partners actie hebben ondernomen op basis van informatie, afkomstig uit weekberichten van de NCTV? Zo nee, waarom niet?
De NCTV heeft geen onderzoek gedaan naar personen, maar naar ontwikkelingen van de dreiging. In producten van de NCTV komen echter wel in voorkomende gevallen persoonsgegevens voor in relatie tot die dreigingsonderwerpen. Zie ook de antwoorden op vraag 44 en 46. Om met absolute zekerheid te kunnen stellen, zou met terugwerkende kracht moeten worden vastgesteld in welke Weekberichten Internetmonitoring welke persoonsgegevens zijn opgenomen. Vervolgens zou moeten worden nagegaan bij de partners of er op basis van deze informatie is gehandeld. Dit zou betekenen dat er alsnog aandacht zou worden gevestigd op de personen, in plaats van op ontwikkelingen van de dreiging. Ik acht dit niet wenselijk.
Heeft u überhaupt een poging gewaagd en een formeel verzoek ingediend bij buitenlandse partners om te achterhalen of zij actie hebben ondernomen op basis van informatie, afkomstig uit weekberichten van de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 63.
Bent u bereid alsnog een formeel verzoek in te dienen, bij buitenlandse partners om te achterhalen of zij actie hebben ondernomen op basis van informatie, afkomstig uit weekberichten van de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 63.
Bent u op de hoogte dat Muslim Rights Watch Nederland (MRWN) sinds medio mei 2022 een meldpunt heeft geopend en inmiddels tientallen meldingen en klachten heeft ontvangen van gedupeerden? Bent u tevens op de hoogte dat de gedupeerden aangeven dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd en zich machteloos voelen? Zo nee, zou u hier contact over willen opnemen met MRWN?
Ik ben op de hoogte van het meldpunt dat MRWN heeft geopend. Indien burgers van mening zijn dat er sprake is van een misstand in de wijze waarop zij door een overheidsorganisatie zijn behandeld, is er altijd de mogelijkheid om bij de desbetreffende instantie een klacht in te dienen. Indien de afhandeling van de klacht niet afdoende wordt bevonden, staat het iedereen vrij om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.
Bent u bereid in gesprek te treden met MRWN om samen met hen naar een oplossing toe te kunnen werken voor alle gedupeerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 66.
Bent u voornemens om de (onrechtmatige) gegevensverzameling over onschuldige burgers te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 18, 19 en 52 doet en deed de NCTV geen onderzoek naar Nederlandse burgers, maar naar de algemene ontwikkelingen van dreigingen jegens de nationale veiligheid. Om trends en ontwikkelingen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat relevante openbare uitingen van personen in beeld komen. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juli jl.18 heeft de NCTV geen persoonsdossiers of registers van personen of namen ter uitvoering van de analysetaken.
In afwachting van een stevigere juridische basis voor de werkzaamheden van de NCTV zijn deze persoonsgegevens verwijderd uit het primaire proces. Dit proces is echter tijdrovend en hier wordt nog steeds aan gewerkt. Dit geldt echter niet voor persoonsgegevens waar de NCTV, vanuit haar coördinatietaken, wel een juridische basis voor heeft, zoals de paspoortwet en de tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
Bent u bereid de bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden en te voorzien van een toelichting? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het de vertrouwelijkheid van meldingen die binnenkomen bij de meldkamer |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de ouders van een schutter, die zich hebben gemeld bij de meldkamer van de politie, hebben aangegeven vlak daarna te zijn gebeld door een journalist, die ervan op de hoogte was dat de ouders contact hebben gezocht met de meldkamer?1
Ja.
Is er een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het signaal dat er vertrouwelijke persoonsgegevens vanuit de meldkamer zouden zijn doorgespeeld aan een journalist? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen onderzoek ingesteld. De politie heeft geen aanwijzingen dat vertrouwelijke persoonsgegevens zouden zijn gedeeld met derden. Overigens heeft de politie mij gemeld dat gebleken is dat de ouders geen contact hebben gezocht met de meldkamer (via het alarmnummer 1-1-2), maar dat er contact is gezocht met het Regionale Service Centrum van de politie (via het niet-spoed-nummer 0900–8844).
Heeft u er begrip voor dat het afbreuk doet aan het vertrouwen van mensen in de politie en mensen kan ontmoedigen in dergelijke gevallen contact op te nemen met de meldkamer als er eventueel vertrouwelijke persoonsgegevens zijn doorgespeeld? Zo nee, waarom niet?
De reputatie van de politie en het vertrouwen dat burgers hebben in de politie zijn voor de legitimiteit van de politie essentieel. Politiemedewerkers dienen daarom zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke gegevens van burgers. Mocht dit onverhoopt in situaties mis zijn gegaan, dan begrijp ik uiteraard dat dit effect heeft op de betreffende burgers en hun kijk op de politie. Als blijkt dat onzorgvuldig is omgegaan met vertrouwelijke persoonsgegevens, wat in deze casus volgens de politie niet is gebleken, zal de politie hier passend op reageren.
Hoe beoordeelt u in het licht van bovenstaande vraag de weigering van de politie om op deze kwestie te reageren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heeft de politie geen aanwijzingen dat er vertrouwelijke persoonsgegevens zijn gedeeld met derden. Het is verder aan de politie om hierover al dan niet te communiceren.
Hoeveel meldingen over schending van het ambtsgeheim zijn er in de afgelopen vijf jaar geweest? Hoeveel van die meldingen zijn onderzocht? Bij hoeveel van dergelijke meldingen volgde een sanctie, door ofwel de eigen organisatie of de rechter?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik gebruik gemaakt van de jaarverantwoordingen van de politie over de periode 2017–2022. De politie kent meerdere soorten onderzoeken:
In de jaarverantwoordingen van de politie wordt over de aantallen disciplinaire onderzoeken gerapporteerd. Voor het jaar 2021 heeft de politie gerapporteerd dat er landelijk 77 disciplinaire onderzoeken hebben plaatsgevonden aangaande het lekken, misbruiken en/of achterhouden van informatie. De sancties die daarop volgden betreffen bijvoorbeeld (onvoorwaardelijk/voorwaardelijk) ontslag, inhouden vakantie-uren, schriftelijke berisping of een waarschuwing. Voor een uitgebreider overzicht verwijs ik u naar de eerder genoemde jaarverantwoording.2 In 2020 zijn 81 integriteitsschendingen vastgesteld op het gebied van lekken, misbruiken en/of achterhouden van informatie. In 2019 betroffen dit 68 integriteitsschendingen. In de jaarverantwoordingen over 2018 en 2017 is hierover niet zo gedetailleerd gerapporteerd. Ook in de jaarverantwoordingen van het Openbaar Ministerie, voor de onderzoeken door de Rijksrecherche, wordt niet gedetailleerd gerapporteerd over de onderzochte integriteitsschendingen per organisatie en de daaropvolgende sancties.
Het direct of indirect volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen van censuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag drie, aangeven welke bijdragen u levert aan de Europese en internationale beleidsontwikkelingen rond desinformatie?1
Het uitgangspunt voor bijdragen aan Europese en internationale beleidsontwikkeling wordt altijd vastgelegd in BNC-fiches die met uw Kamer worden gedeeld. Op hoofdlijnen is deze inzet dat het kabinet internationale samenwerking, binnen de respectievelijke verantwoordelijkheden, om desinformatie aan te pakken steunt, omdat desinformatie niet ophoudt bij grenzen. Het waarborgen van grondrechten staat hierbij altijd voorop.
Ter illustratie kunt u het BNC-fiche over de mededeling Europees Democratie Actieplan bekijken.2 Daarnaast kan het ook voorkomen dat bijdragen geleverd worden op basis van het Nederlandse beleid rondom desinformatie, die per Kamerbrief ook gedeeld worden met uw Kamer.3
Bent u bekend met de zin uit de actiepuntenlijst uit het WOB-document 279135: «Positieve communicatie over multilaterale verbanden door middel van Strategic Communications (StratCom) om ondermijnende narratieven over EU/NAVO tegen te gaan»?2 Levert u direct of indirect bijdragen aan de bestrijding van desinformatie aan de NATO, bijvoorbeeld StratCom Centre of Excellence (COE) in Litouwen? Zo ja, kunt u specificeren welke bijdragen worden geleverd?
StratCom wordt door de NAVO ingezet ter ondersteuning van het bondgenootschappelijk beleid en de militaire operaties en activiteiten om de doelstellingen van de NAVO te bevorderen. Nederland levert een aantal militairen aan de NAVO op StratCom functies. Het NAVO StratCom Centre of Excellence (CoE) in Letland maakt geen deel uit van de NAVO commandostructuur. Dit CoE doet onderzoek naar en geeft trainingen over strategische communicatie.
Bent u het ermee eens dat uit het WOB-document 279135 en het artikel «Zeg me dat het niet waar is» blijkt dat ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken regelmatig overleg voeren met verschillende socialmediabedrijven over de bestrijding van desinformatie, onder meer met Google, Twitter, Microsoft, LinkedIn, Facebook en Mozilla?3 4 Bent u bereid de Kamer de verslagen te doen toekomen van al deze gesprekken sinds 1 januari 2020? Zo nee, waarom niet?
Het klopt inderdaad dat er contacten zijn met sociale media bedrijven, mede op verzoek van uw Kamer.7 Sociale media bedrijven zijn belangrijke partners in de aanpak van desinformatie. Het contact ziet voornamelijk op het inzicht krijgen in de werkwijze van deze platformen, hun beleid op het gebied van desinformatie, en de uitvoering van de Europese praktijkcode tegen desinformatie. Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. De Staatssecretaris van BZK zal bezien welke overige documenten hierover in bezit zijn. Deze informatie is tevens opgevraagd in een Woo-verzoek en zal daarom waar mogelijk openbaar gemaakt worden en naar uw Kamer gezonden worden.
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag vier, aangeven of ook ambtenaren van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en/of het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken over desinformatie hebben gevoerd met socialmediabedrijven? Bent u bereid de Kamer de verslagen te doen toekomen van al deze gesprekken sinds 1 januari 2020? Zo nee, waarom niet?5
Gesprekken over desinformatie met sociale media bedrijven worden over het algemeen op incidentele basis door het Ministerie van BZK georganiseerd. Voor een deel van deze gesprekken zijn ook ambtenaren van het Ministerie van JenV en de NCTV uitgenodigd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn er geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar van gesprekken met sociale media bedrijven over desinformatie. De NCTV voert van tijd tot tijd gesprekken met sociale mediabedrijven onder andere over het tegengaan van de verspreiding van terroristische content (zie ook het antwoord op vraag 5). In de context van deze gesprekken komt ook (de ervaring van sociale mediabedrijven met) desinformatie en misinformatie aan de orde, zoals ook toegelicht in vraag 3. Het Ministerie van JenV voert ook gesprekken met onder meer sociale mediabedrijven in het kader van de aanpak van online seksueel kindermisbruik.
De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die op dit moment in oprichting is, zal naast een handhavende taak ook een rol spelen bij het stimuleren van de samenwerking tussen deze marktpartijen.
Kunt u uw eerdere antwoord op vraag vier toelichten, voor wat betreft de passage «Met online platformen worden geen afspraken gemaakt om berichten te verwijderen, alleen op grond dat deze desinformatie zouden zijn». Kan daaruit afgeleid worden dat er wel afspraken met online platformen gemaakt zijn over het verwijderen van berichten? Zo ja, kunt u aangeven welke afspraken dat zijn?6
In de Kamerbrief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen schetst de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aanpak en beleid rondom illegale content.11 Ten aanzien van online kinderporno en terroristische inhoud ziet het kabinet een taak voor de overheid weggelegd om de verspreiding van deze online inhoud actief tegen te gaan12.
Ten aanzien van de aanpak van hate speech is het kabinet terughoudender om actief op te treden. Online discriminatie kan worden gemeld bij het Meldpunt internet discriminatie (MiND), dat een onafhankelijke juridische toetsing uitvoert om te bepalen of sprake is van een discriminatoire uiting, al dan niet gevolgd door een verwijderverzoek. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie besluiten om bepaalde uitingen strafrechtelijk te vervolgen. Deze terughoudendheid heeft deels te maken met het feit dat bij hate speech veelal niet eenvoudig is vast te stellen of sprake is van een strafbare uiting en bij een te strikte handhaving een ongerechtvaardigde beperking van de vrijheid van meningsuiting op de loer ligt.
Het gaat hierbij om illegale content wat naast strafbare content ook bestaat uit andere onrechtmatige content. Daaronder vallen onder meer aantastingen van het privéleven, de eer en goede naam en onrechtmatige verwerkingen van persoonsgegevens. De voornemens van het kabinet om onrechtmatige content die mensen persoonlijk raakt aan te pakken zijn uiteengezet in de beleidsreactie op het onderzoek naar een laagdrempelige voorziening voor de verwijdering van onrechtmatige content.13
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere, ontkennende antwoord op vraag vijf, een nadere toelichting geven op het zogenoemde Directeurenoverleg Desinformatie als vorm van georganiseerde aanpak?7 8 Kunt u eveneens een nadere toelichting geven op de zogenoemde Table Top Excercise?9ent u van mening dat dit valt onder georganiseerde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een rijksbrede aanpak desinformatie, waarbij meerdere ministeries acties ondernemen om de impact van desinformatie op de Nederlandse samenleving te verminderen. Het Directeurenoverleg Desinformatie is een interdepartementaal overleg op directeurenniveau. Dit overleg, onder voorzitterschap van BZK, zorgt voor coördinatie bij de beleidsvorming rondom desinformatie met de betrokken departementen. Wanneer het gaat om de specifieke beleidsterreinen van de departementen is de beslissingsbevoegdheid belegd bij de politieke leiding van ieder departement. De overkoepelende beleidsvorming valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK.
Zoals de naam ook aangeeft, gaat het bij de Table Top Excercise om een oefening. Dit is een interdepartementale oefening geweest waarbij een vrije inventarisatie is gemaakt van wat de mogelijkehandelingsopties zouden kunnen zijn i.r.t. de aanpak van desinformatie. Het gaat hier slechts om een concept stuk met geïnventariseerde opties, die niet daadwerkelijk allemaal verder zijn uitgewerkt door het Directeurenoverleg Desinformatie. Ieder departement is zelf verantwoordelijk voor het eventueel ondernemen van acties tegen desinformatie als deze specifiek gaat over een thema binnen de verantwoordelijkheden van dat ministerie. Het Ministerie van VWS heeft m.b.t. covid-19 daarom enkele acties ondernomen om desinformatie over het corona virus te adresseren en uw Kamer hierover ook geïnformeerd.17
Om tot kaders voor de ontwikkeling van beleid te komen, kunnen dergelijke oefeningen behulpzaam zijn. Daar waar het daadwerkelijk omgezet wordt in beleid, wordt dit per Kamerbrief met uw Kamer gedeeld.
Kunt u een toelichting geven op het actiepunt «Desinformatie alliantie opzetten»?10 Bent u van mening dat dit valt onder georganiseerde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Dit actiepunt is genoteerd als mogelijke optie om verder uit te werken. Hier is geen verdere betrokkenheid bij geweest van het Directeurenoverleg Desinformatie. Uiteindelijk heeft, in het kader van de Vaccinatiealliantie een team van experts zich wel verenigd in de denktank desinformatie. Hierover zijn recentelijk door het Ministerie van VWS vragen beantwoordt.19
Bent u bekend met de zin «Personen buiten de overheid die het gesprek over/tegen desinformatie online kunnen voeren»?11 Kunt u aangeven op welke wijze deze personen buiten de overheid – direct of indirect – worden of werden aangestuurd?
Die zin is ons bekend. Zie ook het antwoord op vraag 7, deze optie is niet uitgevoerd door het Directeurenoverleg Desinformatie en hier is daarom geen verdere betrokkenheid van het Directeurenoverleg bij geweest.
Kunt u nadere informatie geven over deze «personen buiten de overheid», zoals naam, functie, werkgever, et cetera? Zo nee, waarom niet? Indien uw mogelijke weigering voortkomt uit de bescherming van persoonsgegevens, bent u dan bereid een geanonimiseerd overzicht naar de Kamer te sturen, eventueel vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven of en hoe deze «personen buiten de overheid» worden of werden betaald? Welk budget was hiermee gemoeid vanaf 1 januari 2020 en uit welke begrotingspost werd dit betaald?
Nee. Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel burgers door toedoen van de overheid, direct en indirect, zijn gedebunked sinds 1 januari 2020? Kunt u tevens aangeven op welke wijze dat is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de eerdere beantwoording is aangegeven, kent ieder departement de mogelijkheid om berichten te ontkrachten via de eigen sociale mediakanalen21. Hierbij is ook het voorbeeld aangehaald waarbij het Ministerie van EZK in een sociale media post een bericht in de campagnestijl van de vaccinatiecampagne waarin stond dat het kabinet ondernemers verplichtte om zicht te laten vaccineren heeft ontkracht. Er wordt niet gemonitord wat hiervan het effect is. Omdat ook niet wordt bijgehouden welke burgers deze informatie mogelijk verspreid hebben, kunnen hier geen cijfers van worden gegeven.
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag acht, nogmaals aangeven of er wel of niet sprake is van structureel beleid om burgers direct of indirect te benaderen over hun berichten op social media, mede in het licht van de inzet van «personen buiten de overheid», het opzetten van een desinformatie alliantie, het Directeurenoverleg Desinformatie, het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) kernoverleg, et cetera?12 Bent u het eens met de stelling dat er wel degelijk sprake was van structureel beleid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals de Staatssecretaris van BZK eerder heeft aangegeven is er sprake van een rijksbrede aanpak desinformatie, waarbij ook de vrijheid van meningsuiting altijd voorop staat. Zoals ook aangegeven in brief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, ligt er voor de overheid een rol in het weerspreken van desinformatie bij een dreiging voor de politieke, economische stabiliteit, volksgezondheid of nationale veiligheid.23 Als illustratie is in de eerdere beantwoording u het voorbeeld gegeven waarbij het Ministerie van EZK een bericht heeft ontkracht24. Wij zijn van mening dat het plaatsen van een dergelijk bericht gerechtvaardigd is. Daarnaast is de strategie om desinformatie aan te pakken veel breder dan alleen het ontkrachten van berichten en ziet deze bijvoorbeeld ook toe op het vergroten van mediawijsheid en het creëren van meer transparantie op online platformen.
Kunt u een toelichting geven op het huisbezoek aan de burger in Enschede, door de wijkagent en een tweede persoon in burger? Kunt u daarbij ingaan op het proces van signalering dat tot het huisbezoek leidde, cq. de omgevingsanalyse, tot en met de acties die werden ondernomen, inclusief de aansturing daarbij en de chain of command?
Zoals u weet kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid wel aangeven dat het een taak van de politie is om signalen en/of informatie over mogelijke openbare orde verstoringen te verifiëren c.q. te duiden. Het actief contact opnemen door de wijkagent met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen is daartoe een van de mogelijkheden en behoort tot het normale politiewerk. Dit doet zij onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag. Echter is het ingaan op individuele casuïstiek dus niet mogelijk. Zie hiervoor ook de beantwoording van schriftelijke vragen door de heer van Houwelingen (FvD) van 22 augustus jl. over het schorsen van een Twitteraccount.25
Kunt u nadere informatie geven van de tweede persoon in burger (functie, organisatieonderdeel) die naast de wijkagent betrokken was bij het huisbezoek? Wat waren zijn bevoegdheden om deel te nemen aan het huisbezoek?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid graag aangeven dat, indien burgers vragen hebben over het contact dat diegene met de politie heeft gehad, er altijd mogelijkheden zijn om hierover vragen te stellen bij de politie, dat kan bijvoorbeeld via de wijkagent.
Kunt u zich voorstellen dat dit huisbezoek als intimiderend en belastend werd ervaren? Bent u zich ervan bewust dat het huisbezoek werd uitgevoerd met een goed herkenbare politiebus die zichtbaar was voor de buurt, en dat daardoor het imago van de burger die thuis werd opgezocht is beschadigd? Zo ja, wat vindt u daarvan en kunt u uitleggen waarom dat machtsvertoon nodig was?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid erop wijzen dat politieagenten vaak in herkenbare politievoertuigen hun werk doen. Een huisbezoek kan om diverse redenen plaatsvinden en hoeft geen negatieve connotatie te hebben.
Bent u ermee bekend dat kort na dit huisbezoek het Twitteraccount van de burger is verwijderd door Twitter? Kunt u bevestigen of ontkennen of dit gebeurde met of zonder enige inmenging door de overheid of gelieerde partners? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan worden op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid graag aangeven dat de politie geen contact opneemt met bedrijven met als doel een account te verwijderen. De politie kan wel contact opnemen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er bijvoorbeeld strafbare content op hun website wordt gepubliceerd.
De beantwoording van de vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen?1
Ja.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het externe onderzoek tegemoet zien en welk onafhankelijk bureau c.q. onderzoeker verricht dit onderzoek?
De opdracht is per 24 juni 2022 gegund aan Integis BV. De planning is dat het eindrapport eind september opgeleverd wordt; ik verwacht uw Kamer in oktober over de uitkomsten te informeren.
Aan welke drie gemeenten zijn de door u genoemde signalen geleverd en hoeveel signalen gingen er naar elke individuele gemeente en zijn deze signalen eigenstandig met deze gemeenten gedeeld, of betrof het hier een vraag van de betreffende gemeenten?
Voor zover mij nu bekend is, betreft het de gemeenten Haarlem (3 signalen), Helmond (12 signalen) en Den Haag (7 signalen). De levering van de signalen vond voor zover bekend plaats in oktober 2015. Het onafhankelijke onderzoek zal deze informatie verifiëren. Mocht dat tot nieuwe feiten leiden, dan zal ik uw Kamer daarover informeren. De signalen zijn eigenstandig met gemeenten gedeeld, conform de werkwijze van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (hierna: LAA).
Hebben de 22 personen reeds een bericht gekregen dat zij mogelijk het onderwerp zijn geweest van een discriminerend risicoprofiel? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onafhankelijke onderzoek zal eerst moeten uitwijzen of de betreffende gemeente naar aanleiding van een signaal de (adres)gegevens van een of meer personen onderzocht heeft en – als dat het geval is – wat de gevolgen van dat onderzoek voor betreffende personen zijn geweest. Pas als daar duidelijkheid over bestaat, kan worden beoordeeld of er aanleiding is om personen te infomeren.
Zijn de 22 personen als gevolg van de terugmelding ook op (enige vorm van) een lijst geplaatst door de overheid?
Dat is mij niet bekend. Het onafhankelijk onderzoek zal uitwijzen wat er met de signalen over 22 personen is gebeurd.
Kunt u uitsluiten dat het betreffende profiel op meer dan 22 mensen is toegepast en kan het profiel buiten de 22 terugmeldingen ook gevolgen hebben gehad voor andere mensen?
Op basis van de informatie die mij nu ter beschikking staat, is dit profiel toegepast op 22 personen. Een doel van het onafhankelijk onderzoek is om dit te verifiëren, zodat uitgesloten kan worden dat het op meer dan 22 personen is toegepast.
Welke vorm van genoegdoening of compensatie bent u bereid te geven aan de mensen die onderwerp zijn geweest van dit discriminerende risicoprofiel?
Ik keur de toepassing van dit risicoprofiel af. Voordat helderheid bestaat over de gevolgen van de toepassing van het risicoprofiel voor individuen, kan ik geen uitspraak doen over genoegdoening of compensatie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is een terugmelding van deze aard altijd geregistreerd, of kan het zo zijn dat er terugmeldingen gedaan zijn die niet zijn geregistreerd?
Voor dit profiel maakte LAA gebruik van de zogenaamde terugmeldvoorziening van de BRP. Die voorziening heeft een archieffunctie. Hierdoor weet ik op dit moment dat het om 22 signalen gaat. Tegenwoordig heeft LAA een eigen informatieknooppunt waaruit terugmeldingen (signalen) worden verstuurd. Ook dit informatieknooppunt houdt een zorgvuldige logging bij.
Bent u bereid om uitvoerig te laten onderzoeken hoe dit profiel exact tot stand is gekomen, wat de exacte reden was om een discriminerend element toe te passen en welke personen hiervoor verantwoordelijk waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst?
Ik heb de onderzoekers opdracht gegeven om na te gaan hoe het profiel is ontstaan, welke partijen betrokken waren en welke afwegingen ertoe hebben geleid dit profiel op te stellen. Het onderzoek richt zich daarmee niet op individuen, de verantwoordelijkheid voor de toepassing van dit risicoprofiel rust bij de Staatssecretaris van Financiën Toeslagen en Douane en bij mij (als verantwoordelijke voor de BRP-voorzieningen en het project LAA).
Hoe kan het nou zo zijn dat het doel «om onjuiste adresgegevens in de de Basisregistratie Personen (BRP) te vinden en te corrigeren» leidt tot de toepassing van een discriminerend risicoprofiel? Is er dan niet iets fundamenteel mis bij de overheid?
Het betreffende risicoprofiel had tot doel om foutieve adresgegevens te vinden. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven keur ik de toepassing van dit risicoprofiel af.
Hoe kan het nou zou zijn dat de Kamer er staande een debat achter moet komen dat de overheid een discriminerend profiel heeft toegepast, terwijl de overheid bezig is om discriminerende data op te ruimen? Wat zegt dit over de kwaliteit van deze opruimactie?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in oktober 2021 over het bestaan van dit profiel geïnformeerd. Het betreft een profiel dat alleen in 2015 is toegepast, daarna niet meer. Daarmee kan het profiel niet in bedoelde opruimactie verschijnen. De opruimactie richt zich op nog actieve systemen en profielen.
Kunt u de besluitvormende stukken of stukken van een andere aard waarin over dit profiel is geschreven of stukken waarin dit profiel vermeld wordt delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie van de stukken waarin dit profiel wordt vermeld, is onderdeel van het onafhankelijk onderzoek. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Bestaat er documentatie bij de overheid waarin een analyse wordt gemaakt van de variabele «in het buitenland geboren» in dit profiel of documentatie waarin over de noodzaak van deze variabele wordt geschreven of documentatie waarin de effectiviteit van het risicoprofiel wordt besproken? Kunt u deze met de Kamer delen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om maatregelen te nemen tegen de personen die verantwoordelijk zijn voor het betreffende profiel? Deelt u met ons de mening dat er verantwoording afgelegd moet worden indien een discriminerend risicoprofiel wordt toegepast?
Ik deel de mening dat verantwoording dient te worden afgelegd. Dit gebeurt door de bewindspersoon die de ministeriële verantwoordelijkheid draagt. In het debat met uw Kamer, in mijn brief van 25 maart jongstleden2 en in antwoord op onderhavige en voorgaande Kamervragen heb ik verantwoording afgelegd over de toepassing van dit profiel.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om aangifte te doen van een mogelijk ambtsmisdrijf, omdat er een discriminerend risicoprofiel is toegepast?
Zie antwoord op vragen 14 en 16.
Heeft de toepassing van een discriminerend risicoprofiel überhaupt gevolgen voor de betrokkenen die dit discriminerende profiel hebben opgesteld of bedacht of is het bij de rijksoverheid zo dat men ongestraft kan discrimineren?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Kunt u meer vertellen over het betreffende risicoprofiel: Betrof dit een zelflerend algoritme? Is het discriminerende element er door middel van een menselijk besluit aan toegevoegd? Waarom is dit element toegevoegd?
De LAA-profielen worden door mensen opgesteld; er wordt geen zelflerend algoritme gebruikt. Het onafhankelijk onderzoek moet uitwijzen hoe het profiel is ontstaan.
Deelt u de mening dat het criterium «in het buitenland zijn geboren» op een doorslaggevende wijze invloed heeft gehad op de uitkomsten en dat de toepassing dus ook in strijd is met het wettelijk kader en de richtlijnen die gelden voor de toepassing van aan afkomst gerelateerde gegevens in algoritmen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of genoemd criterium doorslaggevende invloed heeft gehad op de uitkomsten van het profiel. Dit neemt niet weg dat ik de toepassing van dit profiel afkeur.