Het bericht 'KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud»?1
Ja.
Klopt de conclusie dat de KLM haar oudste vliegtuigen nu laat onderhouden bij een niet-gecertificeerd buitenlands bedrijf waar de European Aviation Safety Agency (EASA) geen toezicht op heeft?
Het klopt dat een vrachtvliegtuig in eigendom van KLM, geleased door Martinair, wordt onderhouden door een onderhoudsbedrijf dat is gevestigd buiten Europa. Het bedrijf heeft geen EASA erkenning. Het onderhoudsbedrijf heeft wel een erkenning van de Federal Aviation Authority (FAA, luchtvaartautoriteit van de Verenigde Staten). De kwaliteit van het onderhoud aan dit toestel valt onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino.
Kunt u aangeven welke potentiële risico’s voor de veiligheid dit kan hebben?
In de regelgeving is rekening gehouden met deze procedure. Het gebeurt vaker dat een luchtvaartuig in Nederland wordt ingeschreven met een onderhoudsgeschiedenis in het buitenland. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid (BVL) moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (de ILT-Luchtvaartautoriteit) doet hier een intensieve controle op.
Worden de vliegtuigen na de onderhoudsbeurt alsnog gekeurd door een (door EASA) erkende instantie?
Zie ook antwoord 3. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een BVL moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De ILT-Luchtvaartautoriteit doet hier een intensieve controle op.
Kunt u bevestigen dat KLM hiervoor vliegtuigen tijdelijk registreert in San Marino, een land dat geen lid is van de EASA, omdat het geen luchthaven heeft?
Het klopt dat het betreffende luchtvaartuig in San Marino is ingeschreven. Conform de geldende regelgeving kunnen luchtvaartuigen worden ingeschreven in een land dat lidstaat is onder het verdrag van Chicago (het internationale verdrag voor de luchtvaart). Met dat verdrag is de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) opgericht. De kwaliteit van het onderhoud aan deze toestellen valt daarmee onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino. San Marino scoorde bij de meest recente audit door ICAO in 2020 94% op het gebied van luchtwaardigheid.
Waarom is het legaal daar vliegtuigen te registreren en zo aan het toezicht te onttrekken? Gebeurt dit vaker?
Er is geen sprake van het onttrekken van toezicht, aangezien de regelgeving hierin voorziet. Het verdrag van Chicago geeft duidelijk aan dat een luchtvaartuig moet zijn geregistreerd in een lidstaat. Dit land van registratie is verantwoordelijk voor de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig. Het is aan de houder/eigenaar om een keuze te maken waar hij zijn luchtvaartuig registreert.
Bij het overschrijven van de ene lidstaat naar de andere, kan het voorkomen dat een ander wetgevingsregime van toepassing wordt. Ook hier stelt het internationale verdrag regels voor het accepteren van een luchtvaartuig op een register. Bij het terug inschrijven in het Nederlandse luchtvaartuigregister wordt het EASA regime vanzelf weer van toepassing. Het is de houder/eigenaar die moet aantonen dat aan alle eisen voor het onderhoud is voldaan.
Het is niet illegaal om een luchtvaartuig uit te schrijven. De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Bent u het eens met de KLM dat het een administratieve maatregel betreft? Vindt u de certificering van bedrijven die vliegtuigonderhoud uitvoeren een administratieve kwestie, of een veiligheidskwestie?
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar en operator om binnen de kaders van de regelgeving zijn zaken uit te voeren. De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt hier toezicht op. In algemene zin geldt dat certificering van het onderhoudsbedrijf een belangrijke rol speelt in het waarborgen van de gecontinueerde luchtvaartveiligheid.
Waarom laat KLM haar vliegtuigen niet in Europa onderhouden?
De overheid mengt zich niet in de bedrijfsvoering van een individueel luchtvaartbedrijf en het bedrijf hen daarin vrij om binnen de grenzen van de geldende regelgeving haar eigen keuzes te maken.
Gebruiken andere in Nederland geregistreerde maatschappijen vergelijkbare administratieve trucjes om onder de EASA-regels uit te komen?
De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Hoeveel vliegtuigen vliegen boven Nederland die niet zijn onderhouden en gekeurd door een door EASA gecertificeerd of erkend bedrijf?
Luchtvaartuigen die in het Nederlandse luchtruim vliegen, moeten voldoen aan het verdrag van Chicago. Deze luchtvaartuigen zijn gekeurd op de initiële en gecontinueerde luchtwaardigheid onder verantwoordelijkheid van het land van registratie.
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Ja.
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Er zijn uiteenlopende redenen voor de politie om bij mensen thuis langs te gaan, aangekondigd en onaangekondigd. Het is een onlosmakelijk onderdeel van verbindend politiewerk. U kunt daarbij denken aan: de wijkagent die de verbinding met de wijk wil vergroten, een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijk onveilige situatie bij de buren, een zogenaamd stopgesprek om bepaalde strafbare gedragingen en uitlatingen te bespreken en stoppen.
Thuis langsgaan bij mensen is derhalve deel van het reguliere politiewerk en wordt op verschillende wijze geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Ik kan mij voorstellen dat een huisbezoek door politie indruk kan maken. In het kader van demonstraties kunnen huisbezoeken worden afgelegd door politie. De politie kan informatie over de aard en omvang van een demonstratie proberen te verzamelen. Juist om de demonstratie goed te kunnen begeleiden. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is. Dat houdt in dat huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval wordt afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken. Alleen iemands aanwezigheid bij demonstraties is geen reden voor een huisbezoek.
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Het Openbaar Ministerie kent dergelijke protocollen en instructies niet. Voor de politie geldt dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Afwegingen over de politie-inzet rondom demonstraties worden gemaakt in afstemming met het bevoegd gezag op basis van kennis van de lokale omstandigheden. In het algemeen is dialoog en de-escalatie hierbij het uitgangspunt.
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen het Openbaar Ministerie bestaan er geen specifieke trainingen of richtlijnen. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht en beperking ervan, in de breedste zin, dient conform de wet en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie hecht veel waarde aan deze uitgangspunten en zal zich er altijd van vergewissen haar handelen hieraan te laten voldoen, gelet op het belang van het demonstratierecht voor de samenleving.
De politie besteedt in de ME-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten. Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ook reeds ingegaan op het interne handelingskader demonstraties van de politie dat onlangs is aangevuld.
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt. Daarom is het belangrijk dat wanneer het in het kader van de politietaak noodzakelijk is om contact te leggen in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huisbezoeken zijn en blijven onderdeel van het werk van politie. Contact zoeken met burgers vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan.
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De stand van zaken van de aanpak van femicide |
|
Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA), Bente Becker (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog het laatste debat over femicide waarbij u een aantal toezeggingen heeft gedaan?
Ja.
Bent u het met ons eens dat, nu nog steeds iedere acht dagen een vrouw wordt vermoord, meestal door haar (ex)partner, het cruciaal is dat het voorkomen van femicide niet alleen een ambitie is op papier, maar snel leidt tot actie in de praktijk?
Ja.
Hoe staat het momenteel met de implementatie van het plan van aanpak femicide? Kunt u per punt schetsen welke concrete acties zijn ingevoerd?
Ik kan op dit moment niet per punt in detail aangeven hoe het staat met de implementatie van het plan van aanpak «Stop femicide!». De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik zullen uw Kamer hierover in juni informeren, zoals door de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijk Zorg en mij toegezegd in de Verzamelbrief van 19 november 2024 naar aanleiding van het commissiedebat over Zeden en (on)veiligheid van vrouwen.1
Wanneer kan de Kamer wetgeving tegemoet zien waarmee psychisch geweld wordt strafbaar gesteld, zoals toegezegd in het laatste debat? Bent u bereid voor het mei-reces wetgeving in consultatie te doen? Kunt u met de Kamer het tijdspad delen dat u voor zich ziet voor dit wetgevingsproces?
Zoals toegezegd zal ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, een wetsvoorstel indienen voor de aparte strafbaarstelling van psychisch geweld en uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de contouren van dit wetsvoorstel. Hiervoor voeren wij momenteel gesprekken met diverse organisaties en experts. De contouren zullen worden opgenomen in bovengenoemde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!». In diezelfde brief zal ik uw Kamer informeren over het beoogde tijdspad van het wetsvoorstel. Momenteel worden er ook twee onderzoeken (een internationale rechtsvergelijking en een onderzoek naar de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld in de praktijk) en een pilot (ter verbetering van de dossiervorming) uitgevoerd, waarvan we de bevindingen meenemen in het wetgevingstraject. De resultaten van deze onderzoeken en pilot worden al in de loop van dit jaar verwacht.
Hoe staat het met het inrichten van het laagdrempelig meldpunt ter voorkoming van femicide uit de motie Van der Werf-Becker (Kamerstuk 29 279, nr. 890)? Welke acties heeft u sinds het aannemen van de motie ondernomen om uitvoering te geven aan de motie?
Ik verwijs u naar de brief van 1 april jl. van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg en mij over de verkenning van een 24/7 bereikbaar meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis, met tevens een reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer.2
Hoe worden de middelen uit het amendement Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), waarbij 10 miljoen euro is vrijgemaakt voor de aanpak van femicide, ingezet?
De middelen worden onder meer besteed aan een brede publiekscampagne die kennis en bewustwording over femicide in de samenleving moet bevorderen. Deze publiekscampagne zal dit jaar nog starten. Daarnaast zet ik in op de inzet van extra officieren van justitie die gespecialiseerd zijn in huiselijk geweld. Ook zal de expertise binnen de politie over dit onderwerp worden vergroot door het verbeteren van de bestaande leermiddelen binnen de politieorganisatie. Verder laat ik een femicide-monitor ontwikkelen en zal ik – in lijn met de aandacht die de initiatiefnota Mutluer hiervoor vraagt – een onderzoek financieren dat forensisch-medisch onderzoek en samenwerking bij (vermoedens van) niet-fatale verwurging moet verbeteren, onder meer door een concrete handreiking te ontwikkelen voor alle betrokken organisaties.
Hoe staat het met het implementeren van meer kennis over de rode vlaggen voor femicide in de opleiding van de politie en hulpverleners? Welke concrete stappen worden gezet?
In opdracht van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg zal in samenspraak met het veld een strategie worden ontwikkeld voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse beroepsgroepen. De totstandkoming van deze strategie wordt vanuit het Rijk gefaciliteerd en gefinancierd. Omdat gemeenten en de betrokken organisaties primair verantwoordelijk zijn voor de scholing en de deskundigheid van hun professionals, zullen organisaties zoals Veilig Thuis, wijkteams, vrouwenopvang, jeugdhulp, gecertificeerde instellingen, politie en justitieorganisaties en gemeenten hier zelf verdere invulling aan geven. Dit gaat om een groot en complex traject waarbij goed moet worden gekeken welke partij dit goed kan vormgeven met alle betrokken organisaties. Het duidelijk formuleren van de opdracht, in samenspraak met alle betrokken organisaties, is nu in de afrondende fase. De opdracht zal naar verwachting in april 2025 worden uitgezet en we verwachten eind 2025 meer te kunnen zeggen over de wijze waarop gemeenten en de organisaties vorm zullen geven aan de deskundigheidsbevordering met betrekking tot femicide en de bijbehorende rode vlaggen.
Hoe staat het met de implementatie van de Richtlijn die landen verplicht een zogenaamd «rape center» ingericht te hebben? Welke rol speelt het Centrum Seksueel Geweld hierbij?
De Centra Seksueel Geweld bieden in Nederland gespecialiseerde ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarmee voldoet Nederland op dit punt aan de verplichting uit de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Aan de voorbereiding van de implementatie van deze EU-richtlijn, inclusief de waarborging van deze rol van de Centra Seksueel Geweld en de eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn, wordt momenteel gewerkt. Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024 heb ik aangegeven het wetsvoorstel voor implementatie in september 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Gezien de omvang en impact van de EU-Richtlijn is echter meer tijd nodig voor de voorbereiding. Op dit moment is de verwachting dat uw Kamer het wetsvoorstel begin 2026 wordt aangeboden. Ik begrijp de belangstelling van uw Kamer en de behoefte aan duidelijkheid over de voortgang. Voor de zomer zal ik in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop Femicide!» ook een nadere toelichting geven op de stand van zaken rondom de implementatie van de EU-richtlijn.
Hoe staat het met de inzet om daders en potentiële daders sneller in de hulpverlening te trekken, door het inzetten van snelrecht en het sneller verplichten van een zogenaamd BORG-traject?
De BORG-gedragstraining van de reclassering wordt momenteel doorontwikkeld voor inzet in het strafrechtelijk kader. De theoretische onderbouwing is recent afgerond, momenteel wordt de training hierop aangepast. Deze nieuwe opzet is naar verwachting voor deze zomer gereed, waarna deze zal worden getest. Daarnaast zal naar verwachting na de zomer dit jaar een WODC-verkenning starten naar de mogelijkheden voor de inzet van deze doorontwikkelde BORG-training ook buitenhet strafrechtelijk kader, bijvoorbeeld bij een bestuursrechtelijk tijdelijk huisverbod.
Met betrekking tot de inzet van het snelrecht verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024: het Openbaar Ministerie bepaalt (in samenspraak met politie en Rechtspraak) welke zaken via het snelrecht worden afgedaan. Dat kan in principe ook bij huiselijk geweld. In zijn algemeenheid geldt daarvoor dat het moet gaan om zaken die eenvoudig van aard zijn, waar het bewijsrechtelijk gemakkelijk is en/of waar de verdachte bekent. Juist bij ernstige vormen van huiselijk geweld is vaak meer nodig. Een advies van de reclassering bijvoorbeeld over welke bijzondere voorwaarden er nodig zijn voor de dader. Een ander belangrijk aspect om in acht te nemen is dat de snelrechter (politierechter) geen gevangenisstraf hoger dan één jaar kan opleggen. Zeker bij huiselijk geweld is het van belang dat de verdachte een passende straf krijgt. Snelrecht systematisch inzetten bij ernstige vormen van huiselijk geweld is dus niet per se wenselijk.
Hoe staat het met de implementatie van de adviezen die zijn gegeven na de moord op Humeyra voor de aanpak van stalking?
In het vervolgonderzoek Gestalkt. Gezien. Gehoord? De aanpak van (ex-)partnerstalking uit 2024 beschrijft de Inspectie Justitie en Veiligheid op welke wijze en in welke mate de adviezen die zijn gegeven na de moord op Hümeyra zijn opgevolgd door de betrokken organisaties en welke verdere verbeteringen nog nodig zijn. De Tweede Kamer is op 25 april 2024 door de toenmalige Minster van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over de beleidsreactie op dit vervolgonderzoek.
Voor wat betreft de voortgang sinds april 2024 verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024.3
Wie implementeert momenteel het protocol dat Regioplan heeft opgesteld voor een meer uniforme aanpak van stalking en wanneer is de implementatie gereed?
Regioplan heeft in opdracht van het Ministerie van VWS samen met alle betrokken partners de Handreiking aanpak stalking opgesteld. Deze handreiking is in april 2024 gelanceerd met een webinar voor professionals en gemeenten. De handreiking is nu te gebruiken voor alle gemeenten in hun lokale inrichting van de aanpak van stalking.4 De inzet op stalking wordt daarnaast ook meegenomen in meerdere lopende trajecten ter verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals de inzet op deskundigheidsbevordering, de verbetering van de veiligheids- en risicobeoordeling en de verbetering van het inzetten van het tijdelijk huisverbod.
Is er al een interne casusregisseur binnen de politie beschikbaar voor de aanpak van stalking en zo nee, waarom niet?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven verkent de politie momenteel hoe regievoering er binnen een eenheid uit kan zien.5 Alle eenheden hebben de opdracht om na te gaan wat passend is om regie te borgen en hier ook een plan op te maken. Uw Kamer wordt in juni 2025 over de stand van zaken geïnformeerd in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het binnen de politie met het verbeteren van de kwaliteit van het invullen van het specifieke screeningsinstrument SASH en het waarborgen dat deze ook wordt ingevuld door een medewerker die daarin is getraind?
De politie ziet er op toe dat de SASH-formulieren door goed opgeleide medewerkers worden ingevuld. Deze formulieren worden ingevuld door politiemedewerkers die een e-learning gevolgd moeten hebben om de gestelde vragen goed te kunnen interpreteren. Daarnaast stuurt de politie op het zorgvuldig invullen van de SASH op basis van nieuwe informatie die de politie binnenkrijgt.
Eén van de tien prioriteiten in het plan van aanpak «Stop femicide!» is het verbeteren van de veiligheids- en risicotaxatie. Het is belangrijk dat we hierbij niet alleen kijken naar het SASH-instrument van de politie. In samenwerking met een aantal van de voornaamste organisaties die een veiligheids- en/of risicobeoordeling uitvoeren wordt onderzocht hoe instrumenten voor veiligheids- en risicobeoordeling (waaronder de SASH) beter in samenhang kunnen worden ingezet en wat ervoor nodig is om deze te verbeteren, zodat rode vlaggen sneller worden herkend. Ook over dit onderwerp zal u verder worden geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het met het verbeteren van de communicatie met slachtoffers en eventueel nabestaanden door het Openbaart Ministerie en de politie? Is de verkenning al afgerond naar de vraag of er één aanspreekpunt bij de politie kan komen?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven, hebben de betrokken organisaties – politie, Openbaar Ministerie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, samen met de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland – gezamenlijk geconcludeerd dat al deze organisaties een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat het contact met een slachtoffer van stalking tijdens het volledige traject goed verloopt.6 De manier waarop en hoe de organisaties dat in samenhang met elkaar doen, werk ik op dit moment samen met hen verder uit. Over de stand van zaken wordt uw Kamer in juni 2025 geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid een specifieke verkenning te doen naar de rol van kinderen rond femicide-zaken en het feit dat minderjarige kinderen na de moord dikwijls verplicht omgang moeten hebben met de dader, terwijl lang niet altijd het kind zelf gehoord is door de rechter of de Raad voor de Kinderbescherming? Bent u bereid te voorkomen dat te snel wordt geconcludeerd dat contact met de dader in het belang van het kind is?
Het recht op contact of omgang van de ouder met zijn of haar kind is een fundamenteel recht dat wordt beschermd door verschillende mensenrechtenverdragen. Dit betekent dat bij partnerdoding contact en omgang van de ouder met het kind op dit moment niet automatisch kan worden ontnomen. Daarvoor zal altijd door de kinderrechter een zorgvuldige afweging worden gemaakt over of contact of omgang in het belang van het kind is. Uit de recente evaluatie van de Wet clausulering recht op contact of omgang na partnerdoding blijkt dat die zorgvuldige afweging ook plaatsvindt.7 Ook blijkt uit deze evaluatie dat in verreweg de meeste gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming op basis van haar onderzoek wordt verzocht om een beëindiging van het gezag van de (gedetineerde) ouder, en dat de kinderrechter dan vrijwel altijd ook hiermee instemt.
Het belang van het kind is leidend. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat het voor nabestaanden vaak zeer moeilijk en pijnlijk is om een omgangsregeling met de pleger na partnerdoding te moeten bespreken of accepteren. Ik zal hierover in gesprek gaan met de Staatssecretaris van Rechtsbescherming, ook het perspectief en de ervaringen van nabestaanden expliciet daarin betrekken en op dit onderwerp in juni 2025 terugkomen in de toegezegde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het commissiedebat over zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 3 april 2025?
Ja.
De late bekendmaking van de forfaitaire rendementspercentages in Box 3 |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat spaarders pas op 7 maart 2025 duidelijkheid hebben gekregen over de definitieve forfaitaire rendementspercentages in Box 3 die gelden voor het jaar 2024? Wat vindt u ervan dat de ministeriële regeling pas na het openstellen van de aangifteperiode inkomstenbelasting 2024 is gepubliceerd?
In de wetgeving voor box 3 is geregeld dat het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden en schulden na afloop van het jaar wordt vastgesteld met een ministeriële regeling. Deze percentages worden met terugwerkende kracht in de wet opgenomen. De bedoeling hiervan is dat de percentages zo dicht mogelijk bij de werkelijke rendementspercentages in het betreffende jaar aansluiten.
De percentages voor 2024 zijn inderdaad op 7 maart 2025 gepubliceerd in de Staatscourant, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024.1 De manier waarop de percentages worden berekend en vastgesteld is opgenomen in de wet. Dit is gebaseerd op gemiddelde rentes in de eerste elf maanden van het jaar zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB). Deze gemiddeldes zijn echter niet direct op 1 december beschikbaar, maar komen jaarlijks in de loop van januari beschikbaar. Vanwege de latere beschikbaarheid is ervoor gekozen om de maand december niet mee te wegen in de berekening. Die gegevens zouden namelijk pas in februari van het volgende jaar beschikbaar komen.2 Het Ministerie van Financiën heeft dit jaar de berekende percentages op 22 januari 2024 aan de Belastingdienst aangeleverd, zodat de Belastingdienst de juiste percentages kon gebruiken in communicatie naar belastingplichtigen. Op die manier worden in het digitale aangifteformulier de juiste percentages al toegepast. Op het moment dat de aanslagen na het openstellen van de aangifteperiode inkomstenbelasting worden opgelegd staan de definitief vastgestelde percentages opgenomen in de wet. In de wet is geen uiterste publicatiedatum opgenomen voor de ministeriële regeling. Aangezien de juiste percentages met terugwerkende kracht op een bij wet voorziene wijze worden vastgesteld zie ik juridisch gezien geen bezwaren in de publicatiedatum van 7 maart 2025.
Klopt de veronderstelling dat alle benodigde informatie al op 1 december 2024 beschikbaar is, omdat voor het berekenen van het forfaitaire rendementspercentage banktegoeden en schulden een gemiddeld rendement wordt uitgerekend over de eerste 11 maanden van het jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat het publiceren van een regeling die enkel twee getallen wijzigt alsnog drie maanden in beslag neemt?
Zoals in het antwoord hierboven is weergegeven is de benodigde informatie om de percentages te berekenen jaarlijks pas in de loop van januari beschikbaar. Daarna moet de regeling worden opgesteld en worden voorgelegd voor een uitvoeringstoets door de Belastingdienst. Deze stappen kosten enige tijd. Het klopt echter dat sprake is van een relatief simpele regeling. Ik zal mij inspannen om de regeling volgend jaar voor 1 maart 2026 te publiceren.
Bent u bereid om, zolang de Wet werkelijk rendement niet is ingevoerd, de publicatie van de jaarlijkse regeling te versnellen, zodat spaarders eerder duidelijkheid hebben over het definitieve forfaitaire rendement waarover zij belasting betalen? Op welke datum verwacht u de regeling volgend jaar uiterlijk gepubliceerd te hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Verwacht u nog formeelrechtelijke bezwaren en/of procedures als gevolg van de (te) late publicatie van de ministeriële regeling?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 is aangegeven is geen sprake van een te late publicatie. Mede daardoor zie ik juridisch gezien geen bezwaren in de publicatiedatum van 7 maart 2025. Ik heb op dit moment geen indicatie voor formeelrechtelijke bezwaren of procedures.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat over Box 3?
Ja.
De toekomst van hospicezorg |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het hospiceDe Vier Vogels in Rotterdam moet sluiten?1
Ik vind het bijzonder spijtig dat alle mensen die bij het hospice betrokken zijn, geconfronteerd worden met deze voorgenomen beslissing om de deuren te sluiten. Ik wil dan ook mijn dank uitspreken aan alle toegewijde vrijwilligers en betrokkenen die zich jarenlang hebben ingezet om mensen een waardig levenseinde te bieden.
Heeft u contact gehad met het hospice over de knelpunten in de bekostiging en mogelijkheden om het hospice toch open te houden? Betreurt u eveneens dat het sluiten van een hospice een abrupt einde maakt aan een jarenlang opgebouwd netwerk van vrijwilligers, zorg- en welzijnsorganisaties en de buurt?
De sluiting van het hospice is inderdaad bijzonder spijtig voor alle mensen die bij het hospice betrokken zijn. Vanuit het Ministerie van VWS is contact opgenomen met het hospice, met koepelorganisatie Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg Nederland (VPTZ Nederland) en met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Uit deze contacten begrijp ik dat verschillende factoren een rol spelen bij de voorgenomen beslissing om het hospice te sluiten, zoals personele problemen die tot extra kosten hebben geleid, een verouderd pand met hoge energiekosten en geen mogelijkheid tot renoveren/uitbreiden, de gemiddelde bezettingsgraad, het aantal vrijwilligers en uiteindelijk nog de dagtarieven. Koepelorganisatie VPTZ heeft in aanloop naar dit besluit al verschillende alternatieven verkend met het hospice, maar helaas bleken toen alle mogelijkheden uitgeput. Zorgverzekeraar Zilveren Kruis is niet bij deze gesprekken betrokken geweest en wil graag in gesprek met de organisatie om te kijken of er toch nog oplossingen mogelijk zijn voor bijvoorbeeld een doorstart in een andere vorm.
Is de hospicezorg in de regio Rotterdam toereikend als dit hospice sluit, gezien het feit dat in 2024 al meer dan de helft van de hospices in die regio gasten heeft moeten weigeren?
VPTZ Nederland heeft recent contact gehad met verschillende Bijna Thuis Huizen in Rotterdam. Er zijn bij hen op dit moment geen zorgen over het opvangen van extra cliënten als gevolg van de sluiting van De Vier Vogels. In Rotterdam ligt de bezettingsgraad en het aantal keren dat mensen niet kunnen worden opgenomen iets onder het landelijk gemiddelde. Bovendien is er vorig jaar een uitbreiding geweest met vier bedden bij een hospice in de regio. De verwachting is dan ook dat de sluiting niet tot acute problemen leidt, maar dat er wel meer hospicebedden nodig zullen zijn in de toekomst.
Herkent u de problematiek van niet-kostendekkende dagtarieven bij bijna-thuis-huizen met 24-uurs verpleegkundige zorg en in het bijzonder bij kleinschalige hospices met minder dan vijf bedden?
Signalen dat niet tot kostendekkende tarieven is gekomen, hebben zorgaanbieders doorgegeven aan VPTZ Nederland. Ik vind het van groot belang dat thuiszorgorganisaties en zorgverzekeraars afspraken maken om tot passende zorg te komen, zodat cliënten de noodzakelijke zorg kunnen blijven ontvangen in hun laatste levensfase. In mijn brief van 14 maart jl. heb ik hierop gereageerd en aangegeven dat ik gesprekken organiseer tussen zorgprofessionals, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om te bezien wat er nu precies aan de hand is, in hoeverre dit om een gerichte oplossing vraagt en welke andere oplossingen mogelijk zijn.
Uit deze gesprekken bleek tot nu toe het volgende. Afgelopen jaar hebben de branchepartijen en beroepsgroepen betrokken bij de hospicezorg gezamenlijk gekeken naar een nieuwe financiering van de hospicezorg. Hierbij is op grond van een duiding van het Zorginstituut Nederland een onderscheid gemaakt tussen2 High Care Hospices (HCH) en palliatieve units en3 Bijna Thuis Huizen (BTH’s). Dit heeft tot de volgende wijzigingen geleid:
High care hospices factureerden in 2024 per individuele indicatie van een klant. Per 2025 vallen zij onder het integraal dagtarief ELV PTZ (eerstelijnsverblijf palliatieve terminale zorg). Het ELV PTZ maximumtarief 2024 was € 407,92; in 2025 is dit maximumtarief € 589,14 geworden, een stijging van ruim 44%. Het maximumtarief voor de ELV PTZ is gebaseerd op het normatieve element van 6,6 uur verpleging en verzorging. In de inkoop spreken zorgverzekeraars passende tarieven af met de hospices. Sommige zorgverzekeraar houden er in de inkoopafspraken ook rekening mee of zorgaanbieders de 6,6 uur extra verpleging en verzorging per patiënt waar gaan maken. Desalniettemin gaan de HCH er fors op vooruit ten opzichte van de tarieven in de wijkverpleging.
Een BTH is in beginsel een burgerinitiatief met vrijwilligers. Vrijwilligers zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Een externe thuiszorgorganisatie levert de verpleegkundige en verzorgende zorg, vergelijkbaar met de thuissituatie. Professionals spelen enkel een aanvullende rol voor de noodzakelijke verpleegkundige of medische zorg. Voorheen werden deze uren op naam van de cliënt geïndiceerd en gedeclareerd. Op verzoek van zorgaanbieders die (medische) zorg in BTH’s verlenen is afgesproken om te gaan werken met een dagtarief. Een wijkverpleegkundige levert namelijk aan meerdere cliënten zorg in hetzelfde huis. Een dagtarief is dan passender en zorgt voor minder administratieve lasten voor de wijkverpleegkundige. Het dagtarief is een gemiddelde prijs waarbij rekening is gehouden met variatie tussen patiënten en variatie per dag. Daarnaast is het gebaseerd op alle dagen zorg die de wijkverpleegkundigen aan alle patiënten in het huis hebben geleverd. Het dagtarief scheelt administratie voor de zorgaanbieder, maar vraagt ook om inkomsten en uitgaven niet per dag of patiënt te bekijken maar naar het totaal per jaar. Het dagtarief is geïntroduceerd om de administratieve lasten te verlagen, maar zorgverzekeraars laten weten de nodige signalen te ontvangen dat het verschillend uitpakt. En soms tot onbedoelde problemen leidt. Dat lijkt te maken te hebben met de grote verschillen tussen BTH’s. Er is een beperkt aantal huizen met twee kamers en een beperkt aantal huizen met tien kamers, gemiddeld heeft een BTH 4 à 5 kamers. Er zijn huizen waar de wijkverpleegkundige een deel van de dag aanwezig is en huizen waar 24/7 wijkverpleegkundigen aanwezig zijn. Er zijn huizen met veel vrijwilligers en huizen met weinig vrijwilligers. BTH’s zien dit ook in en willen werken aan een toekomstbestendige organisatie en inrichting met passende zorg, maar dit heeft tijd nodig.
Zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en branches gaan nu verder in gesprek om voor de korte termijn een oplossing voor de financiering te vinden en voor de langere termijn te voorkomen dat een situatie als vorig jaar zich opnieuw voordoet.
Bent u bekend met het onderzoek van Berenschot dat in kaart heeft gebracht dat er tussen 2022 en 2040 minimaal 375, en waarschijnlijk 650, extra hospicebedden nodig zijn? Hoe kijkt u aan tegen de sluiting van hospices in het licht van deze toenemende vraag naar hospicebedden?2
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek, dit is in het kader van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) uitgevoerd. Het tekort aan bedden in algemene zin heeft dan ook zeker mijn aandacht.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat er meer hospicebedden verdwijnen?
Binnen het NPPZ II is samen met hospicekoepels het project Versterken Hospicezorg gestart om voldoende beschikbare en kwalitatief goede hospicezorg te realiseren. Verschillende zorgaanbieders hebben regionale afspraken gemaakt over beschikbare bedden en capaciteit, zodat een cliënt in het juiste hospice, de juiste zorg ontvangt. De eerste fase van het project liep tot eind 2024. Op dit moment zijn op basis van de resultaten vervolgacties gestart per regio. Zodat elke regio voldoende hospicezorg beschikbaar heeft.
Bent u zich ervan bewust dat de coalitiemiddelen van het kabinet Rutte-IV, van in totaal 150 miljoen euro voor versterking van palliatieve zorg en (daarmee) het nationaal programma palliatieve zorg, tot en met 2026 lopen? Wat onderneemt u om ook middelen te reserveren voor na 2026?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Over eventuele aanvullende middelen na 2026 wordt een besluit genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
Hoe ver bent u met een verkenning van een wijziging in de bekostigingssystematiek voor de subsidieregeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging, zodat deze gebaseerd wordt op het verwachte aantal cliënten in plaats van het aantal cliënten in het verleden? Zet u zich ervoor in dat volgend jaar de subsidie per cliënt gelijk blijft als dit jaar?
Na de zomer van 2025 start een integrale evaluatie van de subsidieregeling, waarin ook de bekostigingssystematiek voor de inzet van vrijwilligers wordt meegenomen. Ik verwacht de eindrapportage begin 2026, op basis daarvan wordt een besluit genomen over eventuele wijzigingen in de systematiek. Daarnaast zet ik mij in voor voldoende middelen voor de subsidieregeling; hierover wordt een besluit genomen in het kader van het totale financiële plaatje bij de voorjaarsbesluitvorming.
Deelt u de zorg dat de tot nu toe incidentele middelen voor de (versterking van) palliatieve zorg niet voldoende zijn om toekomstbestendige palliatieve en terminale zorg te garanderen en om de inbedding in de samenleving van hospicezorg te bestendigen? Zet u zich ervoor in om structureel voldoende middelen te reserveren?
Goede en passende palliatieve zorg als vanzelfsprekend onderdeel van de reguliere zorg vind ik belangrijk. Daaraan wordt momenteel gewerkt in diverse programma’s, projecten en regionale trajecten. Door met de partijen in het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord afspraken te maken kan een belangrijke versnelling van de ingezette beweging naar palliatieve zorg als onderdeel van reguliere zorg plaatsvinden. En worden de resultaten van de nu lopende activiteiten structureel ingebed in de zorg en het sociaal domein. Voortbouwend op deze resultaten en de borging daarvan, wordt momenteel samen met alle betrokken partijen gewerkt aan een toekomstvisie en een langjarige agenda. Over eventuele aanvullende middelen voor palliatieve zorg en palliatieve terminale zorg wordt een besluit genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
De bescherming van persoonsgegevens van militairen op apps |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Persoonsgegevens honderden militairen zichtbaar via sportapp Strava»?1
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte dat apps zoals Strava de veiligheid van Nederlandse militairen in gevaar brengen?
In 2018 heeft Defensie haar beleid voor het gebruik van dergelijke applicaties aangescherpt nadat een bedrijf een wereldwijde heatmap publiceerde waarop ook activiteiten van Defensie zichtbaar waren. Hierop waren onder meer de locaties van militaire bases zichtbaar.
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat er al sprake is van het combineren van openbare of gelekte informatie over militairen door kwaadwillenden? Op welke schaal vindt dit plaats?
In brede zin is het aannemelijk dat locatiegegevens van militairen in handen zijn van andere partijen. Uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 van november 2022 (bijlage bij Kamerbrief 4341330) blijkt dat statelijke actoren, waaronder China, op grote schaal persoonsgegevens verzamelen. Deze gegevens komen zowel uit open bronnen (zoals sociale media) als gesloten bronnen (door hacks). Ook in Nederland is deze vergaring van informatie waargenomen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling waar ik me bewust van ben. Daarom zet ik me in om het cyberbewustzijn en de cyberveiligheid te vergroten.
Deelt u de mening dat privacybescherming van militairen in direct verband staat met hun persoonlijke veiligheid en de nationale veiligheid?
Ja. Militairen vormen een doelgroep waarvan privégegevens en locatiegegevens waardevol zijn voor (vooral) statelijke actoren. Het onbewust delen van deze gegevens door militairen in een operatiegebied kan risico’s opleveren voor zowel de eigen veiligheid, als de operationele veiligheid. Daarom worden militairen die op uitzending gaan vooraf en tijdens de missie gewezen op de risico’s daarvan. Mede vanwege deze risico’s zijn vele applicaties, waaronder fitness-applicaties, niet togestaan op defensieapparatuur. De applicaties kunnen echter wel op de privéapparatuur worden geïnstalleerd, hetgeen door Defensie niet kan worden verboden. Het gebruik van privéapparatuur is in sommige situaties dan ook aan restricties onderhevig. Defensie besteedt verder veel aandacht aan de bewustwording van de risico’s.
Deelt u de mening dat, vanuit het veiligheidsperspectief voor Nederlandse militairen, maximale privacybescherming op online platforms noodzakelijk is?
Ja. Defensie heeft echter geen zeggenschap over privéapparatuur en het privégebruik van het Internet. Defensie richt zich hierbij dus vooral op advisering en voorlichting.
Op welke manier doet u aan advisering en voorlichting voor militairen over online veiligheid? Welke regels gelden er voor zowel werk- als privé telefoongebruik? Verschilt dit tussen militairen in Nederland en uitgezonden militairen?
Defensie informeert en traint militairen actief over (cyber)veiligheid van het gebruik van mobiele apparatuur. Elke militair doorloopt jaarlijks een training inzake militaire basisvaardigheden (MBV) en sinds twee jaar is aan die training een module cyberveiligheid toegevoegd.
Daarnaast is een Handboek Cyberveilig Gedrag uitgebracht, dat regels en aanbevelingen uiteen zet voor het gebruik van zowel privé als defensietelefoons. Een speciale cyberapplicatie is eveneens geïntroduceerd om militairen te informeren over cyberveiligheid. Elke defensiemedewerker heeft toegang tot deze applicatie.
Defensie heeft controle over de werktelefoons en kan daardoor bepaalde applicaties weren. Voor privételefoons is deze controle niet mogelijk, tenzij een militair op missie wordt gestuurd. In dat geval worden militairen geïnformeerd over de specifieke regels en risico's van telefoongebruik in het operatiegebied. Bovendien kunnen er tijdens een inzet aanvullende beveiligingseisen en restricties gelden voor zowel defensie- als privéapparatuur, om de veiligheid te waarborgen.
Bent u bereid tot meer dwingende maatregelen, zoals het verbieden van sportapps en andere apps die de privacy van militairen schaden op militair terrein? Zo nee, waarom niet?
Op Defensieapparatuur zijn reeds bepaalde applicaties verboden waardoor deze niet geïnstalleerd en gebruikt kunnen worden. Om de digitale veiligheid van militairen te blijven waarborgen, monitort en analyseert Defensie continu de nieuwste technologische ontwikkelingen om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen en worden de veiligheidsprotocollen bijgesteld en verbeterd.
Op apparaten die niet beheerd worden door Defensie is het stellen van dwingende maatregelen niet mogelijk. Zoals aangegeven werkt Defensie via training en opleiding aan het veiligheidsbewustzijn van haar medewerkers.
Welke acties heeft u ondernomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen, ook na eerdere berichtgeving en Kamervragen over de privacygevolgen van datingapps en sportapps?2 3
Naar aanleiding van de eerdere berichtgeving en Kamervragen rondom het gebruik van dergelijke applicaties (2018), is het beleid aangescherpt. Bepaalde applicaties kunnen niet worden geïnstalleerd op defensieapparatuur. Voor de overige maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 7.
Hebben de acties die u heeft genomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen effect gehad? Kunt u dit onderbouwen?
Kenmerkend van het nemen van maatregelen ter verhoging van de informatiebeveiliging en de cybersecurity is, dat het lastig is om de effectiviteit te bepalen. Het is daarom van groot belang om constant alert te zijn op bestaande en nieuwe kwetsbaarheden en dreigingen, en op basis van risicoanalyses gepaste maatregelen te treffen.
Bent u bekend met het onderzoek van de KU Leuven uit 2022, waaruit blijkt dat eerdere oplossingen van Strava vooral tot schijnveiligheid leiden?4
Ja. Het onderzoek onderstreept het belang van de door Defensie getroffen maatregelen.
Welke technische mogelijkheden ziet u om de veiligheid van militairen beter te beschermen bij het gebruik van sportapps, datingapps of andere apps die hun data verzamelen?
Indien wordt gesignaleerd dat een bepaalde applicatie een risico vormt voor Defensie, wordt beoordeeld of deze applicatie beschikbaar gesteld kan worden. Op defensieapparatuur zijn maatregelen getroffen dat, indien een applicatie niet toegestaan is en de applicatie toch wordt geïnstalleerd, de defensieomgeving wordt geblokkeerd. Privéapparatuur is niet in beheer van Defensie en door Defensie kan dan ook technisch niet worden afgedwongen welke applicaties worden gebruikt en welke websites worden bezocht. Om risico’s op dit gebied toch te mitigeren, besteedt Defensie aandacht aan het veiligheidsbewustzijn van de defensiemedewerkers.
Is het mogelijk om te achterhalen, al dan niet in overleg met Strava, of de openbare profielen van militairen mogelijk door kwaadwillenden zijn bekeken?
Juridisch gezien is dit niet mogelijk omdat Defensie geen grond heeft om deze persoonsgegevens op te vragen. De gegevens zijn vanaf privéapparatuur gegenereerd en volgens de AVG niet in te zien door Defensie. Daarnaast is het praktisch onuitvoerbaar om logbestanden van bezoeken op openbare profielen van militairen te onderzoeken op een bezichtiging van dat profiel door een mogelijk kwaadwillende actor.
In hoeverre zijn militairen die een gesloten account hebben echt veilig? Welke derde partijen hebben toegang tot de informatie die Strava verzamelt, ook als een account gesloten is? Waaruit blijkt dit?
Defensie beschikt niet over deze gegevens. De applicatie mag niet op defensieapparatuur worden geïnstalleerd. Indien de militair een dergelijke applicatie toch wil installeren, volgt een waarschuwing om de applicatie te verwijderen. Indien dat niet gebeurt, zal de telefoon voor de defensieomgeving worden geblokkeerd.
Ziet u gezien de onvoorspelbare geopolitieke situatie aanleiding om het beleid rondom het gebruik van Amerikaanse apps door militairen te heroverwegen en aan te scherpen?
De onvoorspelbare geopolitieke situatie biedt aanleiding om scherp te zijn op alle factoren die een potentieel risico vormen voor nationale, operationele en persoonlijke veiligheid. Dit beperkt zich niet tot apps afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma. De maatregelen die nu gelden voor gebruik van externe apps blijven van kracht. Indien blijkt dat een app een risico vormt voor Defensie dan kan de app worden geweerd. Dit is niet gebonden aan een specifiek land.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk drie dagen vóór het commissiedebat «Hybride dreigingen en maatschappelijke weerbaarheid» beantwoorden?
Nee, zoals gemeld in het uitstelbericht welke verzonden is op 8 april6, is in verband met de omvang en complexiteit van de vragen dit niet mogelijk gebleken.
Het vergoeden van een passende rolstoel. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat artikel 20 van VN-Verdrag Handicap expliciet voorschrijft dat mensen met een handicap toegang hebben tot hoogwaardige mobiliteitshulpmiddelen, door overheden gefaciliteerd en beschikbaar gesteld tegen een betaalbare prijs?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u ook de mening dat dit betekent dat de overheid verplicht is om maatregelen te treffen zodat mensen met een beperking hulpmiddelen krijgen die passend zijn, en niet leiden tot extra gezondheidsschade of pijn?
De overheid treft maatregelen om te zorgen dat mensen met een beperking toegang hebben tot passende hulpmiddelen. Dit is geregeld via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringwet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wetten worden uitgevoerd door respectievelijk de gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren. De werkprocessen en afspraken met de leveranciers van hulpmiddelen dienen zo te zijn ingericht dat mensen een passend hulpmiddel krijgen dat gezondheidsschade en pijn voorkomt.
Deelt u de mening dat passende hulpmiddelen bij intensief gebruik, ook preventief werkt, zorgt dat mensen kunnen meedoen aan de samenleving en onnodige gezondheidsschade voorkomt? En deelt u de mening dat daardoor uiteindelijk de persoon en samenleving ook zorgkosten bespaart?
Als het gebruik van passende hulpmiddelen gezondheidsschade voorkomt, dan kan dat zorgkosten voor de cliënt en de samenleving besparen.
Hoe verhoudt dit zich tot verschillende crowdfundacties die mensen opzetten om voor hen passende en noodzakelijke hulpmiddelen te financieren?
Deze acties zijn ongewenst als de cliënt een noodzakelijk, passend, kwalitatief verantwoord en kostenverantwoord hulpmiddel niet krijgt, terwijl de verschillende zorgwetten die mogelijkheid wel bieden. Deze acties laten dan zien dat in de praktijk nog niet altijd volgens de gewenste manier hulpmiddelen worden verstrekt.
Bent u bereid te kijken naar bijvoorbeeld de crowdfunding van Julia Finkers die vraagt om donaties voor een passende rolstoel? Wat vind u hiervan?1
Cliënten die in een Wlz-instelling wonen, zoals de mevrouw uit dit voorbeeld, ontvangen hun rolstoel vanuit de Wlz. In de Wlz wordt iedere rolstoel voor individueel gebruik door een ergotherapeut of fysiotherapeut van de betreffende zorginstelling, in overleg met de cliënt(vertegenwoordiger) en eventueel met advies van de leverancier, aangevraagd bij het zorgkantoor. Deze aanvraagprocedure is geprotocolleerd, waarbij de indiceerder van de zorginstelling onder meer dient uit te gaan van het functiegericht indiceren. Dit is een gestructureerde manier om te bepalen wat het best passende hulpmiddel is voor de cliënt. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de functioneringsproblemen van de cliënt en de individuele behoeften van de cliënt2. Indiceerders van zorginstellingen zijn verplicht om een opleiding en training te volgen en worden ook regelmatig bijgeschoold. Binnengekomen aanvragen voor een rolstoel toetst het zorgkantoor op rechtmatigheid, adequaatheid en doelmatigheid.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is vanuit mijn ministerie contact opgenomen met deze cliënt en het betreffende zorgkantoor. Het zorgkantoor geeft aan naar aanleiding van de berichtgeving over de crowfundingactie de cliënt te hebben gesproken en een eerste reactie te hebben ontvangen van de indiceerder van de zorginstelling. Uit deze gesprekken maak ik op dat er misverstanden zijn over de mogelijkheden een passende rolstoel te krijgen. Dat is erg jammer. Dit heeft ertoe geleid dat bij het zorgkantoor geen aanvraag voor een nieuwe rolstoel is ingediend en deze crowdfundingactie is gestart. Vervolggesprekken worden gepland om deze misverstanden weg te nemen. Ik heb van het zorgkantoor en deze cliënt begrepen dat de indiceerder van de zorginstelling in overleg met de cliënt alsnog een aanvraag voor een rolstoel zal indienen bij het zorgkantoor, waarbij wordt gekeken of het zorgkantoor de met de crowdfundactie verkregen rolstoel overneemt. Ik vind het belangrijk dat deze mevrouw een rolstoel krijgt waarmee ze er zelfstandig op uit kan en die bij haar past.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen geen passende rolstoel kunnen krijgen, omdat het assortiment niet aansluit bij de individuele behoeften van een gebruiker?
Ik vind dat iedereen die een rolstoel nodig heeft een rolstoel moet krijgen die aansluit bij de individuele behoefte van gebruiker, van goede kwaliteit is en tevens een doelmatige en duurzame oplossing is voor de behoefte van de cliënt. De keuzemogelijkheden van het zorgkantoor dienen hierop aan te sluiten. De zorgkantoren geven aan dat op basis van het functiegericht indiceren duidelijk wordt aan welke eisen de rolstoel moet voldoen. Vervolgens wordt bekeken welk type rolstoel, in welke samenstelling het beste op deze eisen aansluit. Hierbij kan het gaan om een rolstoel uit het basispakket, maar ook om een rolstoel buiten het basispakket. Deze rolstoelen worden vervolgens op basis van de functie-eisen voor de cliënt op maat gemaakt. Een rolstoel buiten het basispakket is voor de
doelgroep jonge, actieve en zelfstandige mensen meer de regel dan de uitzondering. Volgens het betrokken zorgkantoor krijgen cliënten in de leeftijdsklasse van 19 tot 39 jaar (de leeftijdsgroep waartoe Julia behoort) veelal (in 77% van de gevallen) een rolstoel buiten het kernassortiment aangeboden.
Hoe beoordeelt u in dat kader de reactie van het zorgkantoor die in het artikel in Tubantia?2
Volgens dit artikel stelt het zorgkantoor dat er met standaardrolstoelen wordt gewerkt, omdat dit praktisch is en goedkoper is. De zorgkantoren geven in een reactie naar mij aan dat het standaardpakket van rolstoelen een selectie is van individueel aanpasbare rolstoelen die ervoor zorgt dat de meeste cliënten uit de Wlz duurzaam en doelmatig kunnen worden voorzien van een passend hulpmiddel. Als de rolstoelen uit het standaardpakket niet voldoen, kan er een rolstoel buiten het standaardpakket worden ingezet worden. Hier kan ik me in vinden.
Deelt u de mening dat mensen die hun leven lang rolstoelgebruiker blijven, recht hebben op de best passende rolstoel? Zo ja, bent u bereid per direct hierover betere afspraken te maken met zorgverzekeraars en zorgkantoren waarin maatwerk bij intensief gebruik voorop staat?
Ik ben van mening dat deze mensen recht hebben op een best passende rolstoel die tevens de meest doelmatige en duurzame oplossing is voor hun beperkingen en behoeften. De zorgkantoren geven aan dat deze casus aanleiding geeft specifiek aandacht te besteden aan de doelgroep jonge, actieve en zelfstandige mensen. De zorgkantoren bespreken hoe ze het beoordelingsproces voor deze situaties kunnen herzien. Ook wordt bekeken hoe deze doelgroep beter kan worden geholpen door bijvoorbeeld de ergotherapeut of fysiotherapeut bij het aanvraagproces extra ondersteuning aan te bieden. Ik laat mij hierover voor de zomer informeren door de zorgkantoren. Gelet op deze acties van de zorgkantoren zie ik nu geen aanleiding om op dit moment over dit onderwerp nadere afspraken met de zorgkantoren te maken. Ik doe wel de oproep om bij de aanvraag van een rolstoel vanuit de Wlz en de Wmo goed te blijven luisteren naar de cliënt.
Hoe kan het dat Julia (en waarschijnlijk vele anderen) pas op latere leeftijd van een lotgenoot het advies kreeg om een zit-analyse te doen? Deelt u de mening dat het automatisch zo zou moeten zijn dat bij rolstoelgebruikers wordt gekeken naar optimaal zitcomfort? Waarom wordt dit niet standaard gedaan?
Ik deel de mening dat standaard ook gekeken moet worden naar het optimaal zitcomfort. De zorgkantoren geven aan dat de aanvraag voor een rolstoel uit de Wlz is geprotocolleerd. De indiceerder van de zorginstelling baseert de aanvraag bij het zorgkantoor onder meer op het functiegericht indiceren. Een onderdeel van het functiegericht indiceren is het objectiveren van de (mate van) stoornissen en beperkingen van de cliënt. Hierbij wordt ook gekeken naar het aspect zitten en zitondersteuning. Volgens de branchevereniging Firevaned hebben leveranciers
voor rolstoelen uit de Wmo een werkwijze waarbij ook aandacht is voor de zithouding in relatie tot de beperkingen van de cliënt. Op basis van deze informatie zou zitcomfort een standaardonderdeel moeten zijn van de procedure om een passende rolstoel te krijgen.
Bij welke instantie kunnen mensen terecht als ze zich herkennen in de problemen van Julia? Wat gebeurt er vervolgens met hun klachten?
Voor de Wlz geldt dat wanneer de cliënt ontevreden is over de handelwijze van de indiceerder van de zorginstelling en er met de zorginstelling niet uitkomt, een formele klacht over de zorginstelling kan worden ingediend bij het zorgkantoor. Vervolgens neemt het zorgkantoor de klacht in behandeling. Tegen beslissingen van het zorgkantoor kan een cliënt in bezwaar bij het zorgkantoor. Daarna is het mogelijk in beroep te gaan bij de rechter. Ook kan er een melding gedaan worden bij de IGJ en de NZa. Deze meldingen kunnen de IGJ en de NZa gebruiken bij hun toezicht op de zorg.
Voor hulpmiddelen die op grond van de Wmo worden verstrekt, geldt dat cliënten een klacht kunnen indienen bij de gemeente over onheuse bejegening. Een onafhankelijke cliëntondersteuner kan hierbij ondersteunen. De klacht wordt dan afgehandeld door een gemeentelijke klachtenfunctionaris of een klachtencommissie (soms ook een adviescommissie genoemd).
Tot slot kunnen deze cliënten ook bij de Nationale ombudsman terecht met hun klacht over een overheidsinstelling of een organisatie die een overheidstaak uitvoert. Binnen drie weken hoort de cliënt wat de Nationale ombudsman doet met de klacht. Dit kan een interventie zijn, een bemiddelingsgesprek of een onderzoek. Daarnaast heeft een deel van de gemeente een eigen klachtvoorziening of lokale ombudsman.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen dat rolstoelgebruikers een bij hun leeftijd en mogelijkheden behorende passende rolstoel krijgen, in lijn met het VN-Verdrag Handicap?
Ik heb toegezegd om de Kamer voor deze zomer te informeren over de uitwerking van het VN-verdrag Handicap. Bij de uitwerking van het VN-verdrag Handicap neem ik het verbeteren van toegankelijke en beschikbare hulpmiddelen mee, zodat mensen die hierop zijn aangewezen de komende jaren een merkbare verbetering ervaren.
Het bericht ‘Zorgen bij ziekenhuizen over tekorten aan middelen voor chemokuren’ en de WNL-aflevering Stand van Nederland van 21 maart |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen bij ziekenhuizen over tekorten aan middelen voor chemokuren» en de WNL-aflevering Stand van Nederland van 21 maart?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en de aflevering. Hierbij wil ik graag opmerken dat in de uitzending het aantal geneesmiddelentekorten wordt weergegeven voor de jaren 2021, 2022 en 2023. Maar in het jaar 2024 is het aantal meldingen van tekorten in apotheken met 30% afgenomen. Het is jammer dat dat niet in de uitzending werd getoond. Het betekent natuurlijk niet dat de beschikbaarheidsproblemen zijn opgelost. Ik zet mij daarom, samen met betrokken partijen, volop in om tekorten op te lossen en liever nog te voorkomen.
Wat vindt u van de conclusie dat zelfs een flinke storm al voor leveringsproblemen van medicijnen kan zorgen?
Hoewel er in de uitzending niet verder uitgeweid wordt over deze conclusie, interpreteer ik uw vraag als wat ik vind van kwetsbaarheden in de geneesmiddelenketen. Ik vind het belangrijk dat patiënten in Nederland toegang hebben tot de geneesmiddelen die ze nodig hebben. Helaas zitten er (soms) kwetsbaarheden in de productie- en leveringsketen van geneesmiddelen die we hier gebruiken. Dat kan ik jammer genoeg niet allemaal voorkomen. Ik kijk naar waar ik de kwetsbaarheden in de keten wel kan verminderen. Zo versterk ik mijn relatie met India, als groot producerend land van geneesmiddelen, en worden bijvoorbeeld ook voorraden aangelegd van belangrijke geneesmiddelen, zoals antibiotica en salbutamol, om eventuele leveringsonderbrekingen op te kunnen vangen. Daarnaast worden momenteel verschillende nationale en Europese onderzoeken gedaan waarbij de kwetsbaarheden van de productie- en leveringsketen in kaart worden gebracht. Daar waar mogelijk ondersteun ik deze onderzoeken en uiteraard neem ik de resultaten mee in mijn beleidsvorming.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat de toeleveringsketen van geneesmiddelen zo kwetsbaar is geworden?
Geneesmiddelen komen via een lange complexe keten bij de patiënten in Nederland terecht. De productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen is afhankelijk van een internationaal netwerk van verschillende partijen die elk een rol in deze keten hebben. Veel productielocaties zijn over tijd gevestigd in derde landen mede vanwege het aantrekkelijke vestigingsklimaat zoals lage prijzen. Dat maakt dat Nederland, en de rest van Europa, voor de productie van grondstoffen voor geneesmiddelen afhankelijk is van deze landen. Dit heeft een positief effect gehad op de betaalbaarheid van geneesmiddelen, maar kan ook kwetsbaar zijn.
Ik vind het belangrijk dat er een goede balans is tussen betaalbaarheid van geneesmiddelen én tijdige beschikbaarheid voor de patiënt. Om deze balans te verbeteren investeer ik bijvoorbeeld in de samenwerking met India als groot producerend land en neem ik actief deel aan de Critical Medicines Alliance (CMA), zodat er een gezamenlijk plan binnen de Europese Unie komt voor productie dichtbij huis.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is met betrekking tot tekorten aan oncolytica? Hoeveel patiënten worden hierdoor geraakt?
De afgelopen tijd hebben de leveringen van diverse oncolytica onder druk gestaan. Zo zijn er voor verschillende middelen meldingen van verwachte leveringsonderbrekingen gedaan bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt). Dit betreft een melding van een verwacht probleem, wat gelukkig niet altijd betekent dat er ook daadwerkelijk een tekort ontstaat. Als handelsvergunningshouders op tijd een melding doen bij het Meldpunt, kan er in veel gevallen op tijd een oplossing gevonden worden.
Om deze reden wordt de beschikbaarheid van oncolytica nauwkeurig gemonitord.
Zo kijkt het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (hierna: CBG) wekelijks, samen met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (hierna: LCG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ), in hoeverre het aanbod in Nederland nog voldoende is of dat alternatieven overwogen moeten worden, zoals import uit andere landen.
Zo valt het oncolyticum fludarabinefosfaat per 27 maart 2025 onder de reikwijdte van de Aanwijzing die ik in november aan de IGJ heb gegeven en heeft het CBG in maart een Tijdelijk Afwijkende Verpakking goedgekeurd voor het oncolyticum clofarabine.
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 12 december jl.2 is het tekort aan etoposide via het solidariteitsmechanisme opgelost en is het middel weer beschikbaar op de Nederlandse markt. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel patiënten geraakt worden, maar door de nauwkeurige monitoring wordt het effect op de patiënt zo goed als mogelijk beperkt.
Kunt u de gehele toeleveringsketen van oncolytica, zoals etoposide, vincristine en methotrexaat, in kaart brengen?
Geneesmiddelen, waaronder ook oncolytica, kennen een complexe toeleveringsketen. Bij iedere leveringsketen zijn verschillende internationale partijen betrokken, maar op hoofdlijnen wordt onderstaande productie- en toeleveringsketen doorlopen:
Ook vinden er strikte kwaliteitscontroles plaats op zuiverheid, sterkte en stabiliteit van het geneesmiddel.
In het rapport «Footprint studie geneesmiddelenproductie in Nederland»3 wordt de productieketen in meer detail beschreven. Ik kan niet voor elk geneesmiddel, of oncolyticum, precies aangegeven hoe de keten eruit ziet en wie daarbij betrokken zijn.
Deelt u het risico dat medicijnen of grondstoffen voor medicijnen door een land als China als strategisch wapen worden ingezet en dat we hier niet naïef in moeten zijn? In hoeverre heeft u signalen dat dit al gebeurt?
Op dit moment zijn er geen concrete signalen dat landen posities in de waardeketen van geneesmiddelen inzetten om geopolitieke druk uit te oefenen. Wel deelt het kabinet de mening dat risico’s kunnen ontstaan bij een afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke producten zoals medicijnen of grondstoffen voor medicijnen. Dit speelt niet alleen in Nederland, maar ook in de EU als geheel. Als kabinet benadrukken we daarom het belang van meer Europese open strategische autonomie en de noodzaak om de productie binnen Europa te vergroten.
Welke stappen zet u, zowel op Nederlands als op Europees niveau, om onze afhankelijkheid van grondstoffen en medicijnen te verminderen?
Ik streef ernaar de risico’s van afhankelijkheden te verminderen door productie in Nederland en Europa te stimuleren en door bij te dragen aan meer diverse toeleveringsketens van geneesmiddelen. In het kader van Important Projects of Common European Interest Med4Cure (IPCEI Med4Cure)4 verleen ik subsidie aan projecten die de productieketens in Nederland versterken, waaronder een project dat zich richt op de ontwikkeling van innovatieve productieprocessen voor geneesmiddelen en werkzame stoffen (active pharmaceutical ingedrients(API’s)).
Daarnaast verken ik de mogelijkheid om API-voorraden aan te leggen om in te zetten voor geneesmiddelenproductie tijdens tekorten. De verkennende gesprekken hierover lopen nog. Ook draag ik binnen de Critical Medicines Alliance bij aan een gezamenlijk plan om productie in Europa te stimuleren en om het aantal aanbieders van geneesmiddelen voor Europa te vergroten. De Europese Commissie heeft op 11 maart jl. de Critical Medicine Act gepubliceerd. Daarin zijn een aantal aanbevelingen uit de Critical Medicines Alliance verwerkt. Het doel van dit voorstel is onder andere om de leveringszekerheid en beschikbaarheid van kritieke geneesmiddelen te verbeteren en de strategische autonomie van de Europese Unie te versterken. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces toegezonden.
Verder werk ik samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken binnen de Taskforce Strategische Afhankelijkheden. Deze Taskforce coördineert de kabinetsbrede aanpak van het verminderen van de risicovolle strategische afhankelijkheden, waaronder voor geneesmiddelen. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de Kamerbrief daarover5. Tot slot, werkt het kabinet actief aan het versterken van de betrekkingen met producerende landen, omdat Nederland voor de productie van (bestandsdelen van) geneesmiddelen afhankelijk is van deze landen.
Deelt u de mening dat het niet alleen vanuit strategisch oogpunt, maar ook in het belang van de patiënt noodzakelijk is om te zorgen voor meer eigen Nederlandse en Europese geneesmiddelenproductie? Zo ja, hoe werkt u hieraan?
Het is juist in het belang van de patiënt dat dit kabinet wil dat Europa maximaal onafhankelijk wordt wat betreft geneesmiddelenproductie. Het belang van de patiënt staat namelijk centraal in mijn inzet op de beschikbaarheid.
Het versterken van de productie dichtbij huis moet Europees gecoördineerd gebeuren om efficiënt en effectief te zijn. Ik neem dan ook actief deel aan de Critical Medicines Alliance (CMA), zodat er een gezamenlijk plan binnen de Europese Unie komt voor productie dichtbij huis. De CMA heeft onlangs, middels een strategisch rapport, aanbevelingen gegeven hiervoor aan de lidstaten en de Europese Commissie6. Deze aanbevelingen zijn input geweest voor nieuwe Europese wetgeving, namelijk de Critical Medicines Act. Op 11 maart is dit voorstel gepubliceerd. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.
Hoe staat het met het aanleggen van extra reserves voor geneesmiddelen op de Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen?
Zoals ik uw Kamer heb geschreven7, overweeg ik om de voorraad te verhogen voor bepaalde geneesmiddelen op de Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen. Bij deze verkenning zoek ik onder andere uit voor welke geneesmiddelen dit meerwaarde heeft, hoe groot deze extra voorraad zou moeten zijn en op welke manier de extra voorraad zou kunnen worden gerealiseerd. Zoals uw Kamer zal begrijpen, kost deze verkenning tijd. Wanneer ik mijn verkenning heb afgerond, zal ik uw Kamer vanzelfsprekend over de uitkomst hiervan informeren.
Hoe staat het met uw voornemen om ook te kijken naar het aanleggen van strategische voorraden van grondstoffen en API’s voor geneesmiddelen?
Ik voer op dit moment gesprekken met koepelorganisaties van leveranciers en met bedrijven om te verkennen of het aanleggen van API-voorraden kan bijdragen aan betere beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt.
Hoe beoordeelt u het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening kritieke grondstoffen?
Het kabinetstandpunt op de verordening kritieke grondstoffen is aan uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.8 Deze verordening heeft betrekking op metalen en mineralen die essentieel zijn voor de economie en strategische sectoren, zoals de energietransitie, digitale technologieën, defensie en ruimtevaart. Dit zijn andere grondstoffen dan die nodig zijn voor de productie van geneesmiddelen, zoals genoemd in het artikel en het bericht.
Om onder meer de productie van kritieke geneesmiddelen te stimuleren heeft de Europese Commissie de Critical Medicines Act gepubliceerd. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.
Bent u bekend met het bericht «Terwijl Hongaarse parlement Pride verbiedt, radicaliseert Orbán: zijn critici betitelt hij als «bedwantsen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze maatregel in het licht van de fundamentele rechten en vrijheden binnen de Europese Unie?
Het kabinet vindt de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk en is van mening dat deze, net als eerdere Hongaarse anti-lhbtiq+ wetgeving, niet lijken te stroken met diverse grondrechten uit het EU-Handvest. Nederland heeft onze zorgen en afkeuring bilateraal geuit en zal dit ook in EU-verband doen. Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvest, is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen. Nederland zal de Commissie oproepen om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden.
Welke gevolgen ziet u voor de LHBTI+-gemeenschap in Hongarije en voor de vrijheid van demonstratie in het algemeen?
Het is nu allereerst aan de Commissie om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen met het Unierecht te beoordelen. Voor nu constateert het kabinet dat de wetswijzigingen zeer zorgelijk en kwalijk zijn, omdat ze de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+ gemeenschap verder onder druk zetten en omdat fundamentele rechten, zoals demonstratierecht, op het spel komen te staan. Tezamen met retoriek van de regering gericht tegen het kritische maatschappelijk middenveld en de lhbtiq+ gemeenschap, leidt dat tot verdere stigmatisering en negatieve impact op de emancipatiestrijd van lhbtiq+ personen en toenemende zorgen over de beperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Welke invloed heeft de recente wetgeving op de bredere emancipatiestrijd van LHBTI+-personen in Hongarije, bijvoorbeeld op hun toegang tot zorg, werk en sociale acceptatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de waarden en verdragen van de Europese Unie, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt de Minister dat Hongarije nog cohesiegelden zou moeten ontvangen, gezien de recente ontwikkelingen met betrekking tot de rechtsstaat en fundamentele vrijheden?
Op dit moment is er naar aanleiding van aanhoudende zorgen over de rechtsstaat en corruptieproblematiek ca. EUR 19 mld. aan EU-middelen voor Hongarije opgeschort, waarvan ca. EUR 9,4 mld. aan EU-cohesiemiddelen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening (EUR 6,4 mld.) en op basis van de Common Provisions Regulation(CPR) (ca. EUR 3 mld.), onder meer vanwege het niet voldoen aan de horizontale voorwaarden op het gebied van gelijke rechten voor lhbtiq+-personen. Het is aan de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen van 18 maart jl. met het Unierecht te beoordelen. Nederland roept de Commissie op om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden, in lijn met motie Van Campen c.s.2. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 14 maart in het verslag van de Raad Algemene Zaken-Cohesie.
Hoe is de Minister voornemens de motie-Paternotte/Van Campen met betrekking tot de artikel 7-procedure uit te voeren?2
De artikel 7-procedure is een politiek rechtsstaatinstrument, maar kent een zware besluitvormingsprocedure. Om daadwerkelijk over te kunnen gaan tot het opleggen van sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten is eerst een unaniem besluit van de Europese Raad (minus de lidstaat in kwestie) en goedkeuring van het Europees parlement nodig dat er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de Uniewaarden uit artikel 2 VEU (artikel 7(2) VEU). Pas daarna kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten om sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten op te leggen (artikel 7(3) VEU). De inschatting van het kabinet is dat de benodigde meerderheden hiervoor op dit moment niet in zicht zijn. Ook kan de Raad onder artikel 7(1) VEU constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden, zoals bedoeld in artikel 2 VEU, en kan aanbevelingen doen om deze te adresseren. Hier is een meerderheid van vier-vijfde van de Raad en goedkeuring van het Europees parlement voor nodig.
Het kabinet brengt momenteel het krachtenveld in kaart, en informeert de Kamer verder over de mogelijke vervolgstappen ten aanzien van de artikel 7-procedure in aanloop van de Raad Algemene Zaken (RAZ) van 27 mei 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RAZ van 18 maart jl.
Welke stappen onderneemt Nederland om deze kwestie binnen de Europese Unie aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland al contact gehad met de Hongaarse regering of andere EU-lidstaten over deze wet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het kabinet vindt de anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen zeer zorgelijk en heeft onze zorgen en afkeuring reeds op verschillende manieren overgebracht. Zo heb ikzelf mijn zorgen publiekelijk uitgesproken via X4 en ik heb deze zorgen ook gedeeld met de Hongaarse ambassadeur. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa heeft op 19 maart jl. in het Comité van Ministers een BeNeLux-verklaring5 uitgebracht met ernstige zorgen over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+ wetswijzingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 23 landen, waarvan 19 EU lidstaten. De Nederlandse ambassade in Boedapest heeft eveneens in een gezamenlijke verklaring6 met 21 andere ambassades zorgen uitgesproken en de inzet voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief de lhbtiq+ gemeenschap, herbevestigd. Nederland zal ook in EU-verband zorgen uiten.
Bent u bereid om samen met gelijkgestemde EU-lidstaten een gezamenlijke verklaring of actie tegen deze wetgeving te initiëren?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze zal Nederland zich diplomatiek en politiek inzetten om de rechten van LHBTI+-personen in Hongarije te beschermen?
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief voor de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije. Nederland zal zorgen blijven uitspreken over wetswijzigingen die hier niet mee stroken en in EU-verband via de Commissie inzetten op passende maatregelen indien het Unierecht wordt geschonden (zie het antwoord op vraag 2). Nederland zal de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije in woord en daad blijven steunen.
Hoe kan Nederland maatschappelijke organisaties en activisten in Hongarije ondersteunen die zich inzetten voor LHBTI+-rechten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke gevolgen heeft de veranderde internationale context, zoals de verhouding van de VS, voor de Nederlandse en Europese aanpak van mensenrechten in Hongarije?
Nederland zal zich, ongeacht de inzet van derde landen, blijven inzetten voor mensenrechten wereldwijd, in Europa en in Hongarije, zowel bilateraal als in EU-verband. Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen blijft een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Antwoorden op Kamervragen over risico op hogere prijzen in nieuw kinderopvangstelsel van 17 februari 2025 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met de Handreiking Diensten van Algemeen Economisch Belang (DEAB) uit 2014?
Ja, daar ben ik mee bekend.1
Als in deze Handreiking staat dat kinderopvang een sociale Dienst van Algemeen Economisch Belang is, betekent dit dan dat de financiering van kinderopvang binnen de staatssteunregels valt? Waarom wel of niet?
In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang betaalt de overheid de vergoeding voor kinderopvang direct aan kinderopvangorganisaties. Hierdoor is er sprake van staatssteun waar een oplossing voor gevonden moet worden. Dit kan door het vestigen van een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) in de sector. Het is dus niet per definitie zo dat kinderopvang een DAEB is. Kinderopvang is ook niet op die manier in de Handreiking DAEB genoemd. In de Handreiking DAEB wordt een verwijzing gemaakt naar het DAEB-Vrijstellingsbesluit 20122, waarin de voorwaarden voor het rechtmatig vestigen van een DAEB zijn vastgelegd. Zo moet er bijvoorbeeld sprake zijn van een duidelijk omschreven dienst en er moeten objectieve en transparante criteria zijn voor de berekening van de compensatie. Als een overheid een DAEB compensatiesteun op basis van het DAEB-Vrijstellingsbesluit verleent, hoeft zij de steun niet eerst bij de Europese Commissie te melden. Voor DAEB-steun op basis van het DAEB-Vrijstellingsbesluit met betrekking tot sociale behoeften (waaronder ook kinderopvang wordt begrepen) geldt geen compensatieplafond. Dat betekent dat de overheid geen rekening hoeft te houden met het algemene compensatieplafond van het DAEB-vrijstellingsbesluit ter hoogte van 15 miljoen euro per onderneming die een DAEB verricht.
Bent u bekend met het Europese DAEB-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU) dat het kader bepaalt voor het geven van staatssteun?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Is het juist dat naast de duiding in de Handreiking DAEB 2014, Nederland ook in de manier waarop het kinderopvangstelsel heeft georganiseerd valt onder het Europese Unie (EU)-kader van 2012?
De Handreiking DAEB geeft een overzicht van de huidige mogelijkheden die Europese regelgeving op het gebied van financiering en uitvoering van DAEB biedt. De Handreiking DAEB biedt zelf geen juridische basis voor het vestigen van een DAEB. Voor de nieuwe financiering voor kinderopvang, waarin kinderopvangorganisaties direct vanuit de overheid gefinancierd worden, geldt dat het DAEB-vrijstellingsbesluit 2012 van toepassing is.
Staat u nog steeds achter uw eerdere antwoord uit februari jl. waarin u stelt dat Kinderopvang geen Dienst van Algemeen Economisch Belang is?1 Waarom wel of niet?
Ja, ik sta achter het antwoord dat ik eerder heb gegeven. Op dit moment is de kinderopvangsector geen DAEB. In het huidige kinderopvangstelsel ontvangen werkende ouders (natuurlijke personen) een kinderopvangtoeslag vanuit de overheid. Vanwege de directe financiering van de vergoeding voor kinderopvang aan kinderopvangorganisaties wordt het vraagstuk ten aanzien van staatssteun nu uitgewerkt. Het vestigen van een DAEB is een manier om staatssteun te voorkomen.
Eerder gaf u tevens aan dat voorkomen kan worden dat sprake is van staatssteun door een activiteit te kwalificeren als dienst van algemeen economisch belang, wat bedoelt u hiermee? Hoe kan dit precies worden voorkomen?
Een steunmaatregel, of te wel een bijdrage die de overheid verstrekt aan ondernemingen, wordt niet als staatssteun aangemerkt wanneer de maatregel alleen dient ter compensatie voor de uitvoering van een DAEB door een of meerdere ondernemingen. In dat geval is er dus geen sprake van staatssteun.
Is het juist dat er bij een dienst van algemeen economisch belang sowieso sprake is van staatssteun, maar dat het erom gaat of dit wel of niet geoorloofd is?
Zoals hiervoor in reactie op vraag 6 geantwoord, wordt een steunmaatregel niet als staatssteun aangemerkt, wanneer de maatregel alleen dient ter compensatie voor de uitvoering van de DAEB. Wanneer de dienst voldoet aan de voorwaarden die o.a. het DAEB-vrijstellingsbesluit vereist, is er dus geen sprake van staatssteun.
Kunt u bevestigen dat er bij de financiering van kinderopvang in Nederland overheidsgeld gemoeid is?
Dat klopt. De overheid biedt werkende ouders een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang in de vorm van de kinderopvangtoeslag aan ouders4. In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang zal de overheid de vergoeding voor kinderopvang rechtstreeks aan kinderopvangorganisaties verstrekken.
Kunt u tevens bevestigen dat Nederland wel degelijk rekening moet houden met voorwaarden waaronder dit mag zoals in het kader van 2012 uiteengezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang betaalt de overheid de vergoeding voor kinderopvang, voor een ouder die aan de wettelijke voorwaarden voldoet, direct aan de kinderopvangorganisatie die de opvang voor de betreffende ouder verzorgt. Dit leidt ertoe dat er in het nieuwe financieringsstelsel in beginsel sprake is van staatssteun. Zoals eerder aangegeven is staatssteun in beginsel verboden, echter zijn er mogelijkheden om staatssteun te rechtvaardigen danwel te voorkomen. Er is geen sprake van staatssteun, wanneer een DAEB voldoet aan de vereisten die gesteld zijn in de DAEB-vrijstellingsregeling. Concreet betekent dit dat in de uitwerking van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang rekening wordt gehouden met de voorwaarden die het DAEB-vrijstellingsbesluit stelt aan het vestigen van een DAEB.
Moet Nederland (centraal of decentraal) rapporteren aan de Europese Commissie over staatssteun bij kinderopvang? Waarom wel of niet?
Bij de nieuwe financiering van kinderopvang, zal Nederland moeten rapporteren aan de Europese Commissie. Op basis van artikel 9 van het DAEB-vrijstellingsbesluit moeten (decentrale) overheden tweejaarlijks rapporteren over DAEB-compensaties. Aan de hand van de verslaglegging van (decentrale) overheden, kan de Europese Commissie controleren over de aangewezen DAEB conform de voorwaarden van het DAEB-vrijstellingsbesluit is ingericht.
Wilt u uw eerdere antwoord op de vraag of de door u voorgenomen stelselwijziging voldoet aan de voorwaarden voor staatssteun heroverwegen en aangeven of u daar nog steeds achter staat?
Ik heb geen reden om het eerdere antwoord dat ik gegeven heb over het risico op staatssteun in het nieuwe financieringsstelsel te heroverwegen of te herzien. Zoals uit een ambtelijk en informeel overleg met de Europese Commissie is gebleken, ontstaat er in het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang staatssteun vanwege de directe financiering van de vergoeding voor kinderopvang vanuit de overheid aan kinderopvangorganisaties.
Als u het voornemen heeft om de wet over het nieuwe financieringsstelsel op 1 januari 2027 in te laten gaan en u bent nu nog bezig met in kaart brengen wat effecten zijn van kinderopvang als DAEB, is die datum dan nog reëel? Waarom wel of niet?
De uitwerking van de voorwaarden waaronder een DAEB rechtmatig gevestigd kan worden, vindt zijn weerslag in het wetsvoorstel inzake het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang en de bijbehorende memorie van toelichting die de regering nu voorbereid. Ik heb geen aanleiding om te denken dat die uitwerking invloed heeft op de inwerkingtredingsdatum van het nieuwe financieringsstelsel.
Wilt u deze vragen binnen weken, één voor één beantwoorden?
Ja.
De schijnveiligheid van jongeren op sociale media |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Consumentenbond «Tieneraccounts maken Instagram niet direct «veilig»»1?
Deelt u de conclusies van het onderzoek? Kunt u afzonderlijk in gaan op de conclusies van de Consumentenbond?
Wat is uw reactie op de problemen die de Consumentenbond schetst rondom schermverslaving, een negatief zelfbeeld, en continue privacyschending door Instagram?
Zijn de conclusies van het Consumentenbond-onderzoek voor u aanleiding om Meta aan te spreken op haar verantwoordelijkheid om jongeren daadwerkelijk te beschermen? Indien Meta «tieneraccounts» niet daadwerkelijk veilig maakt, welke gevolgen moet dat wat u betreft hebben?
Deelt u de mening van de indiener dat de online gezondheid van jongeren niet aan techgiganten moet worden overgelaten, maar een verantwoordelijkheid is van deskundigen en de overheid?
Welke verslavende ontwerpkeuzes kent Instagram? Kunt u deze op basis van onderzoek benoemen?
Vindt u dat een Digitale Kijkwijzer voor sociale media, die de vertrouwde methodiek volgt van het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), een effectieve methode zou zijn om verslavende ontwerpkeuzes te onderzoeken en gebruikers te behoeden voor de gezondheidsrisico’s daarvan?
Deelt u de mening dat het adverteren van een «tieneraccount» dat niet daadwerkelijk doet wat het belooft een vorm van schijnveiligheid biedt, en daarmee jongeren en ouders verkeerd informeert?
Erkent u dat het commerciële belang van techbedrijven om zo lang mogelijk de aandacht van een gebruiker te trekken, fundamenteel in strijd is met de belangen van (mentale) gezondheid en online veiligheid?
Vindt u het uitlegbaar dat techbedrijven überhaupt zelf de voorwaarden voor een tieneraccount mogen stellen, nu blijkt dat het niet doet wat het belooft en de belangen in de kern tegenstrijdig zijn?
Is de voorwaarde dat ouders zelf ook een Instagram-account moeten hebben om een tieneraccount in te stellen redelijk volgens u? Wat betekent dit voor ouders zonder Instagram-account?
Hoe bent u van plan om nationaal de schermtijd te verlagen? Welke maatregelen nemen andere EU-landen om hier op te sturen? Zijn deze maatregelen effectief?
Hoe gaat u de motie-Kathmann [Kamerstuk 26 643-1302], die vraagt om een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes, uitvoeren?
Welke EU-lidstaten delen de opvatting van de Tweede Kamer dat er een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes moet komen? Hoe trekt u samen met hen op?
Steunt u de komst van een ambitieuze en sterke Digital Fairness Act (DFA) zoals voorgesteld door de Europese Commissie?2 Zou deze volgens u een verbod op verslavende ontwerpkeuzes moeten bevatten?
Hoe reageert u op de uitspraken van de regering-Trump dat de Digital Services Act (DSA) niet verenigbaar is met Amerikaanse waarden?3
Zal u in Europees verband blijvend en ondubbelzinnig aandringen op maximale naleving, handhaving en waar nodig versteviging van digitale wetgeving, ongeacht politieke druk vanuit de Verenigde Staten?
Indien de regering-Trump wél aandringt op het afzwakken van Europese regelgeving, welke conclusie verbindt u daar in het uiterste geval aan? Bent u bereid om sociale media apps die willens en wetens EU-wetten niet naleven in het uiterste geval geheel te verbieden?
Bent u van mening dat het verhogen van de minimumleeftijd voor sociale media, nationaal of Europees, ook een vorm van schijnveiligheid biedt? Deelt u de mening van de indiener dat de oplossing ligt in een combinatie van niet-bindend wetenschappelijk advies en keiharde Europese regulering van sociale media apps?
Hoe gaat u komen tot nationale adviesleeftijden voor verschillende sociale media apps? Welke expertise betrekt u bij het maken van deze adviezen?
Wat is de rol van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het maken van gezaghebbend gezondheidsadvies over schermtijd bij verschillende leeftijden en verschillende soorten schermtijd? Bent u bereid om het RIVM nauw te betrekken bij het maken van de nationale adviezen?
Hoe gaat u de gezaghebbende adviezen van Nederlandse experts inzetten om tot een uniforme Europese informatievoorziening over de gezondheidseffecten van sociale media apps te komen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De wetenschappelijke onderbouwing voor en weerlegging van de zogeheten “hockeystick” grafiek van het IPCC |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat tijdens het debat over over de Klimaat-en Energieverkenning op 11 maart 2025 aan u werd gevraagd een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van McIntyre en McKitrick, waarin zij de onderbouwing voor de zogeheten «hockeystick» grafiek van Mann – zoals overgenomen door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 1999 – met wetenschappelijke argumenten weerleggen?1
Ja
Kunt u zich herinneren dat u daarop verwees naar het Global Temperature Report for 2024 van Berkeley Earth, dat volgens u juist een wetenschappelijke onderbouwing voor deze grafiek van het IPCC zou geven?2
Ja
Erkent u dat in het rapport, zoals genoemd in vraag 2, op geen enkele wijze wordt verwezen naar deze grafiek van het IPCC, al was het maar omdat deze grafiek een tijdspanne bestrijkt van duizend jaar terwijl het rapport van Berkeley Earth zich slechts baseert op cijfers vanaf het jaar 1850?
Ja
Waarom verwees u in antwoord op de vraag, zoals genoemd in vraag 1, naar een rapport dat deze vraag niet beantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ook Berkeley Earth concludeert dat de Aarde momenteel de hoogste gemiddelde temperatuur heeft sinds 1850 en Berkeley Earth is opgericht vanuit de wens om een aantal zorgen over de data weg te nemen. Oprichters Richard en Elizabeth Muller geloofden dat rigoureuze wetenschap veel van de vragen rond de nauwkeurigheid van de wereldwijde temperatuurregistraties kon oplossen.
Gedurende de twee jaar na de oprichting heeft een toegewijd team wetenschappers de gegevens over de oppervlaktetemperatuur op aarde opnieuw geanalyseerd en vijf belangrijke punten van zorg aangepakt: dataselectie, gegevensaanpassingen, de kwaliteit van meetstations, het stedelijke hitte-eiland- effect en de afhankelijkheid van complexe klimaatmodellen.
De bevindingen toonden aan dat geen van deze bezwaren een significante invloed had op de opwarmingstrend op lange termijn in de historische temperatuurregistratie.
In plaats daarvan bevestigden de bevindingen dat de opwarmingstrend kan worden verklaard door stijgende CO2-niveaus als gevolg van antropogene koolstofemissies.
Erkent u dat de grafiek van het IPCC een van de belangrijkste pijlers is onder (internationaal) klimaatbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, één specifieke grafiek niet. IPCC-rapporten als geheel zijn wel een belangrijke bron voor klimaatbeleid omdat ze de best beschikbare wetenschap vertegenwoordigen en rigoureuze review ondergaan, en de samenvattingen voor beleidsmakers door overheden worden goedgekeurd.
Bent u het ermee eens dat kritiek op het wetenschappelijk gehalte van de grafiek van het IPCC daarom uiterst serieus zou moeten worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gefundeerde kritiek moet uiteraard serieus worden genomen. Kritiek van McIntyre en McKitrick op de hockeystickgrafiek is echter al uitgebreid weerlegd (zie ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op de wetenschappelijke kritiek van McIntyre en McKitrick op de grafiek van het IPCC? Kunt u hierbij in elk geval ingaan op de analyse dat in het onderzoek van Mann verouderde en dubbele datareeksen zijn gebruikt; op de analyse dat de statistische methode van Mann zodanig is dat de grafiek de vorm van een hockeystick krijgt, ongeacht welke data men erin stopt; en op de opgeschoonde data van McIntyre en McKitrick, die een grafiek opleveren van temperatuurschommelingen – met inderdaad een toename vandaag de dag, maar een die niet groter is dan een stijging in de vijftiende eeuw?
Het artikel van McIntyre en McKitrick is 20 jaar oud en al uitgebreid weerlegd (onder andere in hetzelfde tijdschrift, Geophysical Research Letters, en hier samengevat: What evidence is there for the hockey stick?).
Een onafhankelijke beoordeling van de hockeystick van Mann et al. werd uitgevoerd door het National Center for Atmospheric Research. Zij reconstrueerden temperaturen met behulp van verschillende statistische technieken (met en zonder de statistische methode van Mann et al.). Hun resultaten wezen op iets andere temperaturen in het begin van de 15e eeuw. Ze bevestigden echter de belangrijkste resultaten van de originele hockeystick – dat de opwarmingstrend en de temperaturen van de afgelopen decennia ongekend zijn in ten minste de afgelopen 600 jaar.
Sinds het artikel over de hockeystick uit 1999, is de wetenschap van de paleoklimatologie bovendien verder gegaan. Sinds 1999 zijn er veel onafhankelijke reconstructies van temperaturen in het verleden gemaakt met behulp van een verscheidenheid aan proxy-gegevens, waaronder koralen, stalagmieten, boomringen, boorgaten en ijskernen, en een aantal verschillende methodologieën. Ze komen allemaal op hetzelfde resultaat uit – dat de afgelopen decennia de warmste waren in de afgelopen 500 tot 2.000 jaar (afhankelijk van hoe ver de reconstructie teruggaat).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn beantwoorden?
Ja
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsongeschikten zien inkomen fors dalen door beëindigen arbeidskorting»?1
Ja.
Deelt u de stelling uit het artikel dat het besluit de noodzaak toont van de herziening van uitkeringen, belastingkortingen en toeslagen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak laat zien dat het goed is om meer fundamenteel stil te staan bij de arbeidskorting. Als een werkende ziek of arbeidsongeschikt raakt, ontvangt hij of zij een uitkering. Deze uitkering is een percentage van het laatstgenoten bruto inkomen tot een maximumbedrag. Het exacte percentage is afhankelijk van het uitkeringsregime waar hij of zij mee te maken krijgt. In aanvulling daarop, verliest deze persoon het recht op arbeidskorting over de uitkering. Hierdoor wordt het netto inkomen in dat geval nog lager en het verschil in inkomen vanwege de arbeidsongeschiktheid in verhouding met het laatstgenoten bruto inkomen nog groter. In onze brief illustreren wij dit aan de hand van een hypothetische situatie.2 Een fundamentele aanpassing van de arbeidskorting vergt tijd, heeft budgettaire gevolgen en heeft voldoende draagvlak nodig. Het kabinet kiest er wel voor om de samenloop van uitkering, heffingskortingen (zoals de arbeidskorting) en toeslagen te verkennen.
Kunt u inzicht geven in de inkomensdaling van gedeeltelijk arbeidsongeschikten in het slechtste scenario bij het schrappen van de arbeidskorting vanaf 2027?
Naar aanleiding van het oordeel van de Hoge Raad verandert het kabinet de regels rondom de samenvoegbepaling en daarmee ook de arbeidskorting. Als de werkgever de socialezekerheidsuitkering betaalt gaat deze niet langer onderdeel vormen van de grondslag voor het berekenen van de hoogte van de arbeidskorting.3 Wij beseffen ons dat het besluit voor de groep mensen die het betreft, onrechtvaardig kan voelen en dat dit besluit forse negatieve inkomensgevolgen kan hebben. Het besluit is dan ook niet lichtvaardig genomen. Gemiddeld genomen gaan de 11.000 uitkeringsgerechtigden die met de aanpassing te maken krijgen er netto 3.000 per jaar op achteruit. Dit gemiddelde bedrag is inclusief de groep die er voordeel van gaat ondervinden, hierdoor zal de daling in netto inkomen van de groep die er nadeel van gaat ondervinden gemiddeld hoger liggen dan netto 3.000 euro per jaar.
Het aanpassen van de samenvoegbepaling pakt het meest negatief uit voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, gebruikmaken van de samenvoegbepaling en ook recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief hangt de IACK namelijk – net als de arbeidskorting – af van het arbeidsinkomen. Door het samenvoegen van uitkering en loon telt de uitkering mee als arbeidsinkomen en kan er een hoger recht op IACK, en in veel gevallen ook een hoger recht op arbeidskorting ontstaan. Hierbij moet worden benadrukt dat dit slechtste scenario waarschijnlijk zeer uitzonderlijk is. De mensen waarvoor de samenvoegbepaling wordt toegepast moeten dan een inkomen uit uitkering en inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking hebben zoals de voorbeelden in Tabel 1. Bovendien moet er worden voldaan aan de voorwaarden voor de IACK (de persoon moet een minstverdiener of alleenstaande zijn met thuiswonende kinderen jonger dan 12 jaar). Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoeveel mensen die nu gebruikmaken van de samenvoegbepaling ook recht hebben op IACK.
Het nadeel is het grootst voor mensen met een heel klein arbeidsinkomen en een hogere uitkering. In 2027 bereikt de arbeidskorting een maximum van € 5.892 bij een inkomen van € 47.319.4 Bij dat inkomen is ook de IACK maximaal en kunnen alle heffingskortingen verzilverd worden.5 Tabel 1 laat het brutonetto traject zien voor iemand met een inkomen van € 47.319 waarbij de uitkering als gevolg van de samenvoegbepaling tot het arbeidsinkomen wordt gerekend, en de gevolgen bij aanpassing van de samenvoegbepaling.
Vóór het aanpassen van de samenvoegbepaling is het niet relevant welk deel van het inkomen loon is en welk deel bestaat uit een uitkering. Het geheel wordt samengevoegd en belast alsof het arbeidsinkomen is. Bij het totale inkomen ontstaat in de huidige situatie (d.i. vóór aanpassen samenvoegbepaling) een maximaal recht op arbeidskorting en IACK (zie Tabel 1). Na aanpassing van de samenvoegbepaling verliest deze persoon het recht op arbeidskorting en IACK over de uitkering. In de (theoretische) situatie waarin het arbeidsinkomen minimaal is (€ 1) verliest de belastingplichtige het volledige recht op arbeidskorting en IACK, een nadeel van ruim € 8.800 in 2027 (scenario 1).
Aan de tabel is ook nog een tweede scenario toegevoegd waarin het arbeidsinkomen gelijk is aan het inkomen waarbij de IACK begint op te bouwen (€ 6.464 in 2027). In die situatie bedraagt het nadeel ruim € 8.300, omdat dan nog wel een beperkt recht op arbeidskorting blijft bestaan, namelijk over het gedeelte van het inkomen dat daadwerkelijk arbeidsinkomen is.
Voor aanpassing
samenvoegbepaling
Na aanpassing
samenvoegbepaling
Scenario 1
Scenario 2
Arbeidsinkomen
Irrelevant
€ 1
€ 6.464
Inkomen uit uitkering
Irrelevant
€ 47.318
€ 40.855
Belastbaar inkomen
€ 47.319
€ 47.319
€ 47.319
Belasting box 1
€ 16.953
€ 16.953
€ 16.953
Algemene heffingskorting (AHK)
€ 2.212
€ 2.212
€ 2.212
Arbeidskorting
€ 5.892
€ 0
€ 505
IACK
€ 2.985
€ 0
€ 0
Totaal betaalde belasting
€ 5.864
€ 14.741
€ 14.236
Netto-inkomen
€ 41.455
€ 32.578
€ 33.083
Verschil
– € 8.877
– € 8.372
In welke gevallen kan het schrappen van de arbeidskorting gunstig uitpakken voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten?
Het scenario waarin uitkeringsgerechtigden erop vooruit gaan door aanpassing van de samenvoegbepaling komt beperkt voor. Het aanpassen van de samenvoegbepaling pakt gunstig uit voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die met hun totale inkomen (inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking + uitkering) in het afbouwtraject van de arbeidskorting zitten én een niet te hoge uitkering hebben. De voorbeelden in Tabel 2 illustreren dit. Een belastingplichtige met een totaal inkomen van € 57.319 krijgt in 2027 € 5.241 arbeidskorting als het inkomen wordt samengevoegd. Als het inkomen niet wordt samengevoegd kan het recht op arbeidskorting oplopen tot maximaal € 5.892 (in het voorbeeld is dat bij een uitkeringshoogte van € 10.000, scenario 1). Voor belastingplichtigen met een relatief hoge uitkering zal het recht op arbeidskorting wel dalen als de samenvoegbepaling wordt aangepast (scenario 2). Dit is de grootste groep. Gemiddeld genomen gaan de 11.000 uitkeringsgerechtigden die met de aanpassing te maken krijgen er netto 3.000 per jaar op achteruit.
Voor aanpassing
samenvoegbepaling
Na aanpassing
samenvoegbepaling
Scenario 1
Scenario 2
Arbeidsinkomen
Irrelevant
€ 47.319
€ 27.319
Inkomen uit uitkering
Irrelevant
€ 10.000
€ 30.000
Belastbaar inkomen
€ 57.319
€ 57.319
€ 57.319
Belasting box 1
€ 20.707
€ 20.707
€ 20.707
Algemene heffingskorting (AHK)
€ 1.594
€ 1.594
€ 1.594
Arbeidskorting
€ 5.241
€ 5.892
€ 5.135
Totaal betaalde belasting
€ 13.871
€ 13.220
€ 13.977
Netto-inkomen
€ 43.448
€ 44.099
€ 43.342
Verschil
€ 651
– € 106
Welke mogelijkheden ziet u om deze groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten zo goed mogelijk te begeleiden naar de inkomensdaling vanaf 2027?
Het kabinet realiseert zich goed dat de wijziging grote financiële gevolgen heeft voor mensen die die nu wel arbeidskorting ontvangen over hun socialezekerheidsuitkering. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat uitkeringsgerechtigden die door het besluit worden geraakt tijdig te informeren, zodat zij niet worden geconfronteerd met een te abrupte inkomensdaling. Dat zal niet in alle gevallen goed mogelijk zijn. Voor welke uitkeringsgerechtigden het UWV een werkgeversbetaling doet is bekend. Niet iedereen die de uitkering krijgt uitbetaald door de werkgever, krijgt echter te maken met de aanpassing van de samenvoegbepaling. Daarvoor is het ten eerste van belang of er in dezelfde periode naast de uitkering wordt gewerkt én ten tweede of de werkgever voor die periode het loon en de uitkering samenvoegt. Hier zijn geen volledige gegevens over beschikbaar. Daarnaast gaat de aanpassing vanaf 2027 in. Dat houdt in dat de groep die nu een werkgeversbetaling ontvangt, waarschijnlijk niet volledig aansluit met de groep die vanaf 2027 een werkgeversbetaling krijgt en op dat moment geraakt wordt door de aanpassing. Het is zodoende een uitdaging om de groep uitkeringsgerechtigden die door dit besluit wordt geraakt te informeren. Het kabinet treedt daarom in gesprek met werkgevers, het UWV en de Belastingdienst om te kijken welke manieren er zijn om deze groep zo goed als mogelijk in beeld te brengen en zo snel mogelijk te informeren.
Wat is uw duiding van de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 sinds 2001?
Bij de invoering van de arbeidskorting in 2001 is in de memorie van toelichting een tweetal doelen opgenomen. Compensatie voor de gemaakte arbeidskosten en het bevorderen van arbeidsparticipatie. In de loop der tijd is de focus van de arbeidskorting steeds meer te komen liggen op het stimuleren van de arbeidsparticipatie. Het doel om arbeidsparticipatie te stimuleren is bijvoorbeeld terug in te zien in de opbouw van de arbeidskorting. Dit leidt tot een lagere marginale druk voor inkomens in het opbouwtraject, waardoor het lonender is om meer te werken. Dat de nadruk steeds meer ligt op het arbeidsparticipatiedoel in plaats van de kostenvergoeding is terug te zien in de afbouw van de arbeidskorting naar nihil. Immers, werkenden met een hoger inkomen ontvangen door deze afbouw minder of geen arbeidskorting, maar zij hebben niet per definitie minder arbeidskosten dan werkenden met een lager inkomen. Ook in de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 is terug te zien dat het doel van stimuleren van de arbeidsparticipatie meer naar de voorgrond is getreden.
Hoe verhoudt het afschaffen van de arbeidskorting voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de eenverdienersproblematiek in algemene zin en specifiek ten aanzien van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek?
De alleenverdienersproblematiek ziet op een groep eenverdienerhuishoudens die door een samenloop van fiscaliteit, toeslagen en sociale zekerheid een lager besteedbaar inkomen heeft dan een paar in de bijstand. Dit komt voornamelijk doordat de betrokken groep eenverdienerhuishoudens door een hoger bruto inkomen minder recht op toeslagen heeft. Het gaat jaarlijks om circa 6.000 eenverdienerhuishoudens. Het kabinet vindt deze situatie onwenselijk en heeft daarom een fiscale oplossing geïntroduceerd in de vorm van een belastingkorting voor eenverdieners met een laag inkomen.6 Beoogd wordt om deze oplossing per 2028 in werking te laten treden.7 Ter overbrugging naar deze fiscale oplossing voeren gemeenten sinds begin 2025 de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek uit.
Door de voorgenomen aanpassing van de samenvoegbepaling in de arbeidskorting kan het aantal huishoudens in de alleenverdienersproblematiek tussen 2027 en 2038 toenemen.8 Door de aanpassing zal een groep uitkeringsgerechtigden minder arbeidskorting ontvangen dan in de huidige situatie. Omdat het verschil tussen het netto en bruto inkomen hierdoor toeneemt, neemt voor eenverdienerhuishoudens binnen deze groep uitkeringsgerechtigden de kans op de alleenverdienersproblematiek toe. De eenverdienerhuishoudens die als gevolg van de aanpassing in 2027 in de alleenverdienersproblematiek terechtkomen, kunnen voor dat jaar aanspraak maken op de tegemoetkoming op grond van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek.
Hoeveel huishoudens dit precies zal betreffen, is echter niet bekend. Van deze personen is de specifieke huishoudsituatie niet bekend, en dus ook niet in welke mate hier sprake is van eenverdienerhuishoudens. De verwachting is dat het zal gaan om een klein deel van de jaarlijks 11.000 uitkeringsgerechtigden die nu nog arbeidskorting over hun uitkering berekend krijgen. Niet veel uitkeringsgerechtigden zullen aan alle noodzakelijke huishoudkenmerken voldoen. Om na de aanpassing in de alleenverdienersproblematiek terecht te komen, moet de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een partner hebben die geen of een klein inkomen heeft. Daarnaast moet de baanomvang van de uitkeringsgerechtigde klein zijn en moet de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering binnen bepaalde grenzen liggen. Van alle personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 2023 werd minder dan 1% geraakt door de alleenverdienersproblematiek. Voor mensen met ook inkomen uit werk – zoals de 11.000 betrokkenen bij de aanpassing – is dit percentage nog kleiner.
Hoe verhoudt het besluit om de arbeidskorting af te schaffen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de geldende Europese wet- en regelgeving over sociale zekerheid?
De arbeidskorting is een fiscale maatregel. Werkenden krijgen deze korting op het bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekering dat zij moeten betalen. De Europese wet- en regelgeving op het gebied van de sociale zekerheid ziet niet op fiscale maatregelen.
Het (tijdelijk) stoppen vanuit de Verenigde Staten met financiering op de CAS-eilanden |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Wat is de impact van het (tijdelijk) stoppen vanuit de Verenigde Staten met financiering op Curaçao, Aruba en Sint Maarten (de CAS-eilanden) in het algemeen en specifiek op maatschappelijke organisaties? Hoe raakt dit de sectoren zorg en educatie? Hoe raakt dit rechtsbijstand en juridische voorlichting aan ongedocumenteerden, migranten en mensen die bescherming zoeken? Mocht u hierover nog geen concrete informatie hebben, bent u dan bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Door het wegvallen van de financiële middelen van United States Agency for International Development (USAID) is er verminderde financiering voor ontwikkelingsprojecten wereldwijd. Dit heeft ook gevolgen voor de financiering aan internationale en maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Zij zijn op verschillende terreinen actief en de impact verschilt per organisatie en is mede afhankelijk van de mate waarin zij direct of indirect financiering ontvingen vanuit de Verenigde Staten. Het is niet aan het Nederlandse kabinet inzage te geven in deze specifieke financieringsstromen of onderzoek te doen naar de mogelijke impact.
Het is primair aan de overheden van de autonome landen om eventueel het wegvallen van de financiering uit de Verenigde Staten (deels) te compenseren. Daarom is het niet aan het Nederlandse kabinet hier onderzoek naar te doen.
Kunt u aangeven welke concrete gevolgen er zijn als de financiering blijvend wordt stopgezet?
Het Nederlandse kabinet kan niet aangeven wat de concrete gevolgen zullen zijn voor het blijvend stopzetten van de financiering vanuit USAID. Zoals reeds gesteld is het primair aan overheden van de autonome landen om eventueel het wegvallen van de financiering (deels) te compenseren. Zo hebben de autoriteiten van Curaçao recentelijk een eenmalige financiële bijdrage gedaan aan meerdere organisaties waaronder de stichting Salú pa Tur zodat zij de eerstelijnszorgzorg voor de ongedocumenteerden op Curaçao kunnen voortzetten. Het Nederlandse kabinet heeft in 2024 eerder een bescheiden (financiële) bijdrage geleverd aan Salú Pa Tur.
Zijn er ook concrete gevolgen merkbaar voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) (met name Bonaire) nu belangrijke projecten op Aruba en Curaçao (tijdelijk) geen financiering ontvangen?
Er zijn geen signalen bekend dat er concrete gevolgen merkbaar zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Ziet u het belang van projecten die werden uitgevoerd met deze financiering in het algemeen en specifiek door het maatschappelijk middenveld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik erken het belang van deze projecten. Aruba, Curaçao en Sint Maarten kennen een levendig maatschappelijk middenveld met tal van organisaties die zich inzetten voor de bevolking van hun land. De projecten waaraan u refereert worden voor zover mij bekend veelal deels gefinancierd door USAID, naast andere financiers. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2 is het niet aan het Nederlandse kabinet om hier verder onderzoek naar te doen. Het is aan de overheden van de landen om in samenspraak met het maatschappelijk middenveld te verkennen hoe het eventuele tekort aan financiering opgevangen kan worden.
Hoe ziet u deze situatie ontwikkelen na de stop van drie maanden die nu is aangegeven vanuit de Verenigde Staten?
Op 10 maart jl. heeft de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken een indicatie gegeven van de omvang van de structurele bezuinigingen die op de stop volgen. Meer details daarover kwamen onlangs naar buiten via Amerikaanse media. Daaruit blijkt dat het voornemen is om het overgrote deel van alle USAID activiteiten stop te zetten, evenals een aanzienlijk deel van de hulpprogramma’s van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. De besluitvorming in de Verenigde Staten is nog niet afgerond, maar de gevolgen kunnen wereldwijd aanzienlijk zijn. Met 27% van de wereldwijde hulpuitgaven is de Verenigde Staten de grootste individuele donor in absolute termen.
Bent u met de CAS-eilanden in gesprek over de gevolgen van de stop van de financiering door USAID? Zo nee, bent u van plan dit alsnog op korte termijn te doen?
In de recente bestuurlijke overleggen die ik gevoerd heb met de Caribische landen is stilgestaan bij het stopzetten van de financiering van USAID en de mogelijke gevolgen hiervan.
Erkent u dat het wegvallen van deze projecten de verantwoordelijkheid van het Koninkrijk raakt, gezien de bijzondere staatkundige relatie met de CAS-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dit niet. De bijzondere staatkundige relatie betekent niet dat het Koninkrijk verantwoordelijk is voor het compenseren voor het wegvallen van deze externe financiering. Dit blijft primair een verantwoordelijkheid van de Caribische landen.
Welke rol kan het land Nederland spelen in het opvangen van het wegvallen van deze projecten?
Ik voorzie hierin voor Nederland geen concrete rol. Het is primair aan de autoriteiten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten om het wegvallen van de financiering vanuit de Verenigde Staten (deels) te compenseren of te verkennen hoe de projecten die wegvallen op een andere manier voortgang kunnen krijgen.
Is Nederland bereid om mee te denken over alternatieve financieringsbronnen voor deze projecten, zoals internationale humanitaire fondsen of Europese subsidies en hier een faciliterende rol op zich te nemen?
Maatschappelijke organisaties hebben zelfstandig contact met humanitaire fondsen. Zij zullen zelf nieuwe aanvragen moeten indienen. Nederland is bereid een faciliterende rol te vervullen. Zo zijn er verschillende horizontale EU-fondsen die mogelijk kunnen worden aangeschreven. Voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba geldt dat de speciaal-gezant voor de BES ondersteunt bij aanvragen voor soortgelijke EU-fondsen. Curaçao, Aruba en Sint Maarten kunnen, indien gewenst, Nederland verzoeken om soortgelijke ondersteuning te ontvangen. Tot op heden is dit niet gebeurd.
Daarnaast kunnen de CAS-landen gebruik maken van de diensten van de National Contact Points (NCP) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO ondersteunt bij het indienen van voorstellen en organiseert (voor bepaalde fondsen) trainingen en informatiebijeenkomsten. Nederland kan hier desgevraagd dus een faciliterende rol bij spelen.
Kan Nederland proactief financiële ondersteuning aanbieden in deze uitzonderlijke situatie met inachtneming van de specifieke relatie tussen het Koninkrijk en de CAS-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden bij vraag 8 en 9.
Erkennen Nederland en de CAS-eilanden het cruciale werk van lokale en internationale organisaties die personen die bescherming zoeken op de eilanden ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nederland erkent de belangrijke rol die lokale en internationale organisaties kunnen spelen binnen de migratieketen voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Het delen van ervaringen en best practices kan bijvoorbeeld dienen als een waardevol instrument ten behoeve van de doelgroep voor zowel de autoriteiten van de Caribische landen als het maatschappelijk middenveld. Daarnaast worden sommige internationale organisaties zoals United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) ingezet in een adviserende rol met betrekking tot de uitvoering van het migratiebeleid in de Caribische landen.
Gegeven de huidige situatie in Venezuela, beschouwt Nederland Venezolaanse personen op de CAS-eilanden als een groep waarvan een deel specifieke bescherming nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Het toelatingsbeleid voor de Caribische landen is een landsaangelegenheid en geniet de politieke verantwoordelijkheid van de Ministers van Justitie van de Caribische landen. Voor alle Caribische landen geldt dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van toepassing is. Dit betekent dat Venezolanen een beroep kunnen doen op artikel 3 van het EVRM wanneer zij bij terugkeer een risico lopen op een onmenselijke behandeling. Het is aan de betreffende persoon om een reëel risico hierop aannemelijk te maken.
De autoriteiten van de Caribische landen dienen elk artikel 3EVRM-verzoek individueel te beoordelen. Indien de autoriteiten oordelen dat een beroep op het non-refoulementbeginsel of bescherming gegrond is, wordt de desbetreffende persoon niet uitgezet naar het land waar hij/zij vervolging te vrezen heeft.
Voor Nederland geldt dat de veiligheidssituatie in Venezuela niet als zodanig als uitzonderlijk wordt aangemerkt. Dit betekent concreet dat iedere persoon die dient terug te keren naar Venezuela niet per definitie wordt gekenmerkt als iemand die vervolging te vrezen heeft. Net als in de Caribische landen wordt het verzoek om bescherming op basis van artikel 3 van het EVRM individueel beoordeeld door de bevoegde autoriteiten in Nederland.
Voelt Nederland zich, als grootste land binnen het Koninkrijk, verantwoordelijk vanwege de impact die dit besluit heeft op de mensenrechten van personen op de CAS-eilanden in het algemeen en ongedocumenteerden, migranten en mensen die bescherming zoeken specifiek? Zo nee, waarom niet?
Binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn migratie, waaronder dus het toelatings-, opvang-, terugkeer-en asielbeleid, evenals het zorgdragen voor de verwezenlijking van mensenrechten, landsaangelegenheden. De autonome landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn daarom net als Nederland elk voor hun eigen migratiebeleid verantwoordelijk. De samenwerking tussen Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten op het vlak van migratiebeleid is gestoeld op gelijkwaardigheid, wederzijds draagvlak en een goede onderlinge relatie. Hier wordt waarde aan gehecht. Het Nederlandse kabinet is van mening dat mensenrechten waar dan ook ter wereld gerespecteerd en gewaarborgd dienen te worden. De samenwerking met de CAS-landen en geleverde bijstand is altijd gericht geweest om de vreemdelingenketens in de landen afhankelijk van de wederzijdse wensen en behoeften verder te optimaliseren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Ruim honderd vrouwen met spiraaltje van Ballerine tóch zwanger, gros klachten niet gemeld bij inspectie»?1 2 3
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat vrouwen recht hebben op goede informatie? Deelt u de mening dat vrouwen recht hebben op kwalitatief goede voorbehoedsmiddelen, zodat zij een goed geïnformeerde en weloverwogen keuze kunnen maken? Deelt u de mening dat dat hier niet goed is gegaan?
Ja, ik vind het belangrijk dat vrouwen goede informatie krijgen. Alleen dan kunnen zij de best passende keuze maken. Voorbehoedsmiddelen moeten kwalitatief goed en veilig zijn. Een ongewenste zwangerschap is een ontzettend ingrijpende gebeurtenis en ik snap de ongerustheid van vrouwen dus goed.
Om erop toe te zien dat medische hulpmiddelen (zoals voorbehoedsmiddelen) veilig zijn, hebben we in Europa strenge wetgeving. Certificerende instanties («notified bodies») controleren of een medisch hulpmiddel voldoet aan regels (de «medical device regulation», ofwel MDR). Ook moeten producenten van deze hulpmiddelen aantonen dat zij een product blijven volgen als het eenmaal op de markt is, door bijwerkingen of gebreken te registeren. Alleen dan mag een hulpmiddel op de markt komen.
Specifiek over de Ballerine spiraal heeft de IGJ in 2021 geoordeeld dat dit systeem van markttoelating goed heeft gefunctioneerd. Wel constateerde de IGJ dat de plaatsing van de spiraal door zorgverleners niet altijd volgens de instructie is uitgevoerd. Het is gebleken dat het aantal problemen afnam nadat de fabrikant de instructie voor zorgverleners had verbeterd.
Overigens is het goed te melden dat er volgens de distributeur inmiddels geen vraag meer is naar het product in Nederland. Ook wordt de Ballerine spiraal niet aangeraden door het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) in hun richtlijnen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat dergelijke situaties zich in de toekomst niet voor zullen doen? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat vrouwen kunnen vertrouwen op de kwaliteit van voorbehoedsmiddelen?
Zoals gezegd kan ik mij goed voorstellen dat vrouwen zich zorgen hebben gemaakt over de veiligheid van hun spiraal. We hebben een streng systeem in Europa om toe te zien op de kwaliteit en veiligheid van medische hulpmiddelen zoals voorbehoedsmiddelen. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat dit systeem op dit moment niet goed functioneert.
De casus van de Ballerine spiraal leert mij wel hoe belangrijk het is dat gebruikers van hulpmiddelen snel en eenvoudig hun klachten kunnen melden en dat deze klachten snel inzichtelijk worden gemaakt. Op dit moment kunnen gebruikers of zorgverleners klachten over een hulpmiddel melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. Bijwerkingen over koperspiralen kunnen zij melden bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het RIVM. Voor hormoonspiralen met een geneesmiddel als werkzame stof, kan dit bij het Lareb. Ook kan er rechtstreeks bij de fabrikant gemeld worden. Ik wil kijken hoe ik tot een zo helder mogelijke meldstructuur kan komen voor gebruikers en zorgverleners, zodat zij altijd weten waar zij terecht kunnen voor klachten en bijwerkingen bij medische hulpmiddelen.
Hoe reflecteert u op het feit dat meer dan acht duizend Nederlandse vrouwen vertrouwden op de effectiviteitsclaim van de fabrikant? Hoe kan het dat dit product een CE-keurmerk heeft gekregen voor implantaten? Kunt u reflecteren op de mogelijkheid dat het CE-keurmerk verkeerde verwachtingen ten aanzien van veiligheid en effectiviteit in het voorkomen van een zwangerschap zou kunnen creëeren?
Ik vind het belangrijk dat vrouwen erop kunnen vertrouwen dat een spiraal op de Nederlandse markt veilig en effectief is. Hoewel geen enkele vorm van anticonceptie zwangerschap voor 100% kan voorkomen, moet het risico op ongewenste zwangerschap zo klein mogelijk zijn. In haar onderzoek uit 2021 heeft de IGJ geconcludeerd dat de notified body, belast met het verstrekken van een CE-certificaat, haar taak goed heeft uitgevoerd.
Is het inzichtelijk bij de zorgverzekeraars of apotheken welke vrouwen het Ballerine spiraaltje hebben gekregen afgelopen jaren? En zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij proactief benaderd worden met juiste informatie en handelingsperspectief?
Deze informatie is in het patiëntdossier van de betreffende gebruiker opgenomen. Vanzelfsprekend begrijp ik heel goed dat vrouwen met een Ballerine spiraal zich zorgen maken. Ook kan ik mij voorstellen dat zij willen weten wat zij moeten doen als zij nog een spiraal van dit merk dragen. Vrouwen die zich zorgen maken, kunnen het beste contact opnemen met de huisarts.
Zoals gezegd wordt deze spiraal niet geadviseerd in de standaard van het NHG en is er geen vraag meer naar de spiraal in Nederland sinds de aandacht voor het product in 2021. Expulsie (uitstoting) of perforatie vinden vooral plaats in de
eerste maanden na plaatsing. Bovendien wordt een spiraal doorgaans na vijf jaar verwijderd, waardoor veel vrouwen deze inmiddels niet meer hebben. Daarom is er geen reden om vrouwen die een Ballerine spiraal hebben (gehad) proactief te benaderen.
Kunt u reflecteren op de betrouwbaarheidsclaim van het Ballerine spiraaltje, die berust op twee onderzoeken, waar de fabrikanten zelf bij zijn betrokken? Kunt u aangeven of het mogelijk is voor een product als een spiraaltje om toegelaten te worden op de Nederlandse markt zonder onafhankelijk onderzoek naar de effectiviteit? Zo ja, deelt u de mening dat dit potentiële risico’s met zich meebrengt en kunt u deze risico’s ook duiden?
Een fabrikant moet klinische evaluatie uitvoeren om aan te tonen dat een medisch hulpmiddel veilig en effectief is. Onderzoeken maken deel uit van die evaluatie. Dat een fabrikant een rol heeft in dit onderzoek, bijvoorbeeld als financier, is begrijpelijk. Hij wil het immers op de markt brengen en moet daar de kosten voor dragen. Het is aan de certificerende instantie, de eerder genoemde notified body, om de klinische evaluatie van het medisch hulpmiddel te toetsen aan de eisen van de wet. Deze notified body heeft dus een onafhankelijke rol in het beoordelen van deze onderzoeken.
Op welke wijze ziet u erop toe dat het aantal bijwerkingen en de kans op bijwerkingen bij spiraaltjes helder en correct gecommuniceerd wordt?
Het is belangrijk dat vrouwen goed geïnformeerd worden over mogelijke bijwerkingen, wanneer ze kiezen voor een bepaald voorbehoedsmiddel. Om informatie over bijwerkingen zo helder mogelijk te communiceren, hebben verschillende partijen een belangrijke rol. De fabrikant moet mogelijke bijwerkingen duidelijk vermelden in de bijsluiter van het product. De zorgverlener heeft een taak in het bespreken van deze mogelijke bijwerkingen met de gebruiker. Dit is ook opgenomen in de NHG-standaard voor anticonceptie. Daarnaast vind ik het belangrijk dat bijwerkingen worden gemeld bij het MEBI, zodat het MEBI zorgverleners, gebruikers en andere relevante partijen kan informeren als daar aanleiding toe is.
Op welke wijze wordt de kwaliteit en effectiviteit van nieuwe op de markt gebrachte spiralen momenteel gegarandeerd? Deelt u de mening dat deze werkwijze verbeteringen behoeft, gelet op de casus van het Ballerine spiraaltje? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om in de toekomst de kwaliteit en effectiviteit van nieuwe spiraaltjes te garanderen?
Ik heb geen aanleiding om te denken dat het huidige systeem van certificering van medische hulpmiddelen verbetering behoeft. Wel ben ik zoals gezegd van plan te kijken hoe ik tot een zo helder mogelijke meldstructuur kan komen voor gebruikers en zorgverleners, zodat zij altijd weten waar zij terecht kunnen voor klachten en bijwerkingen bij medische hulpmiddelen.
Wat is het verschil tussen het toetsingskader bij het op de markt brengen van hormoonspiraaltjes en koperspiraaltjes? Deelt u de mening dat dit toetsingskader idealiter gelijk getrokken hoort te worden, aangezien deze soorten spiraaltes hetzelfde doel dienen? Wat is de rol van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) hierin?
De reden voor de verschillende toetsingskaders voor hormoonspiralen en koperspiralen is de verschillende werking. Een hormoonspiraal wordt gezien als geneesmiddel en valt daarmee onder de regelgeving voor geneesmiddelen. Een koperspiraal is een medisch hulpmiddel en valt daarmee onder de MDR. Beide toetsingskaders moeten kwalitatief goede, veilige en effectieve producten opleveren, zodat de gebruikers kunnen vertrouwen op het product. De EMA heeft een rol in de centrale toelatingsprocedure van hormoonspiralen voor de Europese markt.
Kunt u nader toelichten waar vrouwen terecht kunnen met vragen over effectiviteit van verschillende soorten spiraaltjes? Hoe gaat u vrouwen van objectieve informatie voorzien over de effectiviteit en de kans op mogelijke bijwerkingen van verschillende spiraaltjes?
Iedereen die meer wil weten over afwegingen rond anticonceptiemiddelen kan terecht bij de huisarts. De huisartsen hebben ook een online keuzekaart met informatie over voorbehoedmiddelen, die beschikbaar is via www.thuisarts.nl. Product specifieke informatie is te vinden in de bijsluiter.
Gaat u onafhankelijk onderzoek instellen op basis van de gemelde bijwerkingen en ontstane zwangerschappen bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI)? Gaat u met de programmamakers van Radar in gesprek om erop toe te zien dat de meldingen die bij hun binnenkomen ook officieel gemeld worden?
Zoals gezegd heeft de IGJ een onderzoek uitgevoerd in 2021. Op dit moment is er geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. Tijdens het programma hebben programmamakers de kijkers aangegeven de meldingen te rapporteren bij het MEBI. Zij zijn dus al op de hoogte van de juiste route voor het doen van meldingen en verwijzen meldingen die bij hen binnenkomen hiernaar door. Dat waardeer ik zeer.
Met de kennis van nu, hoe zou u concreet de samenwerking tussen MEBI en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kunnen verbeteren? Welke acties gaat u inzetten?
Mede naar aanleiding van de uitzending van Radar, wil ik kijken hoe ik tot een zo helder mogelijke meldstructuur kan komen voor gebruikers en zorgverleners, zodat zij altijd weten waar zij terecht kunnen voor klachten en bijwerkingen bij medische hulpmiddelen. Vooruitlopend hierop zijn de IGJ en het MEBI al in gesprek over hoe de samenwerking verder te verbeteren. Zo hebben ze recent nadere afspraken gemaakt over het onderling delen van informatie.
Bent u bekend met het feit dat de gynaecologen en verloskundigen op de website verwijzen naar het MEBI bij koperen spiraaltjes en naar het Lareb bij spiraaltjes met medicatie? Is dit ook het geval voor huisartsen? Is dit ook het geval voor de bijsluiter? Hoe staat dit vermeld op algemene websites met betrouwbare informatie over voorbehoedsmiddelen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit is op dit moment logisch gezien de verschillende werking van de spiraaltjes, zoals toegelicht in vraag 10. Ook huisartsen kunnen daaraan bijdragen, zeker omdat zij een belangrijk aanspreekpunt zijn voor de patiënt. Wat algemene websites vermelden, valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat de vrouw centraal dient te staan bij de besluitvorming tot het toelaten van spiraaltjes in Nederland? Zo ja, hoe komt het dat dit niet het geval is geweest bij het toelaten van de Ballerine spiraal en dat hiermee juist vrouwen negatief beïnvloed zijn? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat in de toekomst de vrouw wel centraal staat bij een dergelijk besluit?
Ik ben het zeer met u eens dat de gebruiker centraal moet staan als een medisch hulpmiddel (zoals een spiraal) wordt toegelaten op de markt. Zoals gezegd worden medische hulpmiddelen, waaronder spiraaltjes, onderworpen aan strenge eisen, voortkomend uit Europese wetgeving. Ik heb geen aanleiding te denken dat hier andere factoren in meespelen dan de belangen van de gebruiker.
Het bericht 'Elines dochter (10) kreeg anorexia: ‘gewacht op hulp tot ze letterlijk een ons woog’' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elines dochter (10) kreeg anorexia: «gewacht op hulp tot ze letterlijk een ons woog»»? Hoeveel kinderen, jongeren en jongvolwassenen zitten in soortgelijke situaties en wachten op passende hulp?1
Ja. Exacte aantallen van kinderen, jongeren en jongvolwassenen in vergelijkbare situaties zijn helaas niet beschikbaar doordat wachttijden niet landelijk en diagnosespecifiek worden geregistreerd voor kinderen en jongeren.
Bent u bekend met de zorgwekkende toename van het aantal kinderen en jongeren met een eetstoornis, met name onder meisjes tussen de tien en veertien jaar? Kunt u hierop reflecteren? 2
Ik ben bekend met signalen dat er jongeren zijn die steeds eerder een eetstoornis ontwikkelen. Dit vind ik een zeer zorgelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt internationaal waargenomen, maar er is nog relatief weinig onderzoek naar gedaan. Zoals blijkt uit de dissertatie waarnaar verwezen wordt, zijn er verschillende mogelijke verklaringen. Het toenemende gebruik van social media op jonge leeftijd is er daar één van. Zoals aangegeven in mijn brief over het actieprogramma mentale gezondheid en ggz3 wordt er in opdracht van VWS gewerkt aan eenduidige richtlijnen voor (mentaal) gezond en verantwoord scherm- en social mediagebruik. Deze richtlijnen behelzen dringende adviezen voor ouders/opvoeders in het gezond online opgroeien en opvoeden.
Daarnaast kan medische mis- en desinformatie, bijvoorbeeld op sociale media, resulteren in (het versterken van) risicogedrag dat schadelijk is voor de gezondheid. In het kader van de Rijksbrede strategie voor een effectieve aanpak van desinformatie heeft het Ministerie van BZK daarom eind vorig jaar een onderzoek uitgezet naar de mogelijke handelingsopties met betrekking tot online desinformatie en volksgezondheid. Met de resultaten van dit onderzoek wordt gewerkt aan een VWS-breed plan van aanpak op dit gebied. Deze wordt in de tweede helft van 2025 verwacht. In het plan van aanpak zal o.a. aandacht zijn voor het verstevigen van de informatievoorziening en het versterken van de weerbaarheid tegen medische desinformatie.
Tot slot wordt op initiatief vanuit de Ketenaanpak eetstoornissen (hierna: K-EET) op dit moment onderzoek gedaan naar de Nederlandse trends op het gebied van eetstoornissen bij kinderen en jongeren. Op basis van deze uitkomsten kan het veld bezien welke vervolgontwikkelingen wenselijk zijn, bijvoorbeeld voor specifieke doelgroepen.
Hoe kijkt u terug op de woorden van uw ambtsvoorganger in 2021, die zei dat het «code zwart» was?
Zoals ik in mijn beantwoording op 13 augustus 2024 aangaf is er veel gedaan op het gebied van eetstoornissen. Hierbij benadruk ik graag nogmaals dat het hierbij gaat om hardnekkige en complexe problematiek. Gelukkig is voor de meerderheid van de jongeren en volwassenen met een eetstoornis de beschikbare zorg passend. Voor een kleiner deel van de jongeren en volwassenen blijkt het ingewikkeld tijdig passende zorg te bieden. Dit kan komen omdat een eetstoornis soms pas laat wordt herkend of erkend. Maar ook omdat een deel van deze jongeren en volwassenen met meerdere problemen tegelijkertijd te maken hebben, zoals bijvoorbeeld suïcidaliteit, trauma, somatische problemen en/of autisme. Deze aandoeningen kunnen elkaar versterken of afwisselen, waardoor behandeling vanuit meerdere expertises en zorgprofessionals nodig is.
Op initiatief van K-EET wordt ingezet op vroegtijdig signaleren en herkennen van jongeren met een eetstoornis. Zij zetten in op scholing van zorgprofessionals uit de eerstelijn. Het proces is mijn inziens goed in ontwikkeling, maar de verandering heeft tijd nodig.
Deelt u de mening dat een wachttijd van bijna een halfjaar, terwijl de norm veertien weken is, onacceptabel is voor een ernstige ziekte zoals anorexia nervosa, die een van de hoogste sterftecijfers onder psychiatrische aandoeningen kent?3
Wachttijden worden niet landelijk bijgehouden. We werken met behulp van het traject standaardisatie uit de Hervormingsagenda Jeugd aan het verbeteren van inzicht in wachttijden op landelijk niveau door verbetering van het (uniform) gebruik van het Berichtenverkeer Jeugdwet. Maar voorlopig hebben we deze inzichten helaas niet.
Ik herken dat sommige jeugdigen met een eetstoornis te lang moeten wachten op passende hulp. Daarom ondersteun ik K-EET dat is opgestart op initiatief vanuit veldpartijen. In mijn beantwoording van 14 augustus 2024 heb ik u uitgebreid hierover geïnformeerd.
Daarnaast wil ik de beschikbaarheid van de specialistische jeugdzorg verbeteren door via het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg gemeenten te verplichten samen te werken, bijvoorbeeld bij de inkoop van specialistische jeugdhulp. Hiermee moet onder meer specialistische hulp zoals anorexia zorg beter beschikbaar komen voor jongeren. Uw Kamer heeft op 15 april jl. dit wetsvoorstel aangenomen. Daarmee is een belangrijke stap gezet. Ik reken op een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer om dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking te laten treden en daarmee de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te verbeteren.
Kunt u uitleggen waarom de aanpak wachttijden van uw voorganger, die u noemde in een voortgangsbrief Jeugd van 21 juni 2024, niet heeft geleid tot het terugdringen van de wachttijden in dit jaar?
Exacte aantallen van kinderen, jongeren en jongvolwassenen in vergelijkbare situaties zijn helaas niet beschikbaar doordat wachttijden niet landelijk en diagnose specifiek worden geregistreerd voor kinderen en jongeren.
De Aanpak Wachttijden richt zich op het regionaal aanpakken van oorzaken van wachttijden. Het gaat daarbij om het aanbrengen van duurzame verbeteringen in het jeugdzorgstelsel, wat betekent dat we nu nog niet 1 op 1 kunnen zien dat wachttijden afnemen. Door de Aanpak Wachttijden is in de regio’s meer inzicht in wat werkt en hoe in de regio de in- door en uitstroom te bevorderen. Dat levert een ander soort resultaten op. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van slimme oplossingen in de praktijk, zoals «Eindje Verder» in regio Eindhoven. Jeugdigen kunnen daar tijdens het wachten op een ggz-behandeling onder begeleiding van een coach alvast aan de slag met hun vragen, o.a. in groepssessies. Dit bleek in sommige gevallen zo effectief dat geen verdere behandeling nodig was of dat jeugdigen sterker aan de behandeling begonnen.
Vindt u het als stelselverantwoordelijke acceptabel dat niet bekend is hoeveel behandelplekken er zijn? Zo ja, hoe kunt u dan de hulp voor mensen met een eetstoornis monitoren? Hoe wordt bijgehouden of er daadwerkelijk plekken voor nieuwe professionals worden gecreëerd?
In ons decentrale stelsel is geen landelijk inzicht in het aantal behandelplekken op regionaal of lokaal niveau. Om de beschikbaarheid van gespecialiseerde jeugdzorg te verbeteren wil ik via het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg de gemeenten in regio’s verplichten om samen te werken, bijvoorbeeld bij de inkoop van zorg voor eetstoornissen. Uw Kamer heeft op 15 april jl. dit wetsvoorstel aangenomen.
Tegelijkertijd is er ook niet één soort behandelplek. Afhankelijk van de problematiek van de jongere, leeftijd en omgeving kan dit verschillen. Zo is, conform de zorgstandaard eetstoornissen, ambulante behandeling in de vorm van systeemtherapie of meergezinstherapie de behandeling van eerste keuze bij anorexia nervosa. Maar ook individuele therapie, zoals cognitieve gedragstherapie, kan ingezet worden voor oudere adolescenten. Daarnaast is het nog aan de zorgprofessionals de afweging of een jongere gebaat is bij opname en/of dit somatisch noodzakelijk wordt geacht. Veelal is het juist wenselijk om de jongere in hun omgeving te ondersteunen en behandelen. Dit maakt dat jongeren met eetstoornissenproblematiek op verschillende plekken kunnen verblijven en via verschillende routes behandeling kunnen ontvangen.
Hoe beoordeelt u het belang van vroegsignalering bij eetstoornissen? Welke stappen onderneemt u, naast de initiatieven genoemd ter beantwoording van onze vorige schriftelijke vragen, op dit moment om eetstoornissen eerder te signaleren en te behandelen? In welke mate dragen al deze initiatieven daadwerkelijk bij aan het eerdere signaleren en behandelen van eetstoornissen, zodat langdurige ziekenhuisopnames en ernstige lichamelijke gevolgen kunnen worden voorkomen? Ziet u ook dat op dit moment nog te veel kinderen, jongeren en ouders niet serieus worden genomen totdat de ziekte ernstige gevolgen heeft?4
Het is enorm belangrijk dat kinderen, jongeren en hun ouders serieus genomen worden wanneer zij zich melden bij zorgprofessionals. De zorgverleners die ik spreek doen dit ook. Ik zie hierbij een spanningsveld: ouders zien hun kind in de greep van een eetstoornis verslechteren. Zij willen, zeer begrijpelijk, direct actie. Behandelingen voor bijvoorbeeld anorexia nervosa zijn ook gebaseerd op ziekte-inzicht. Zonder enige vorm van motivatie bij het kind of jongere, is psychologische behandeling en begeleiding zeer moeizaam en vaak weinig succesvol. Dit dilemma is ook een grote en zware uitdaging voor zorgprofessionals. Daarbij komt ook dat, zoals eerder genoemd, eetstoornissen hardnekkig en complex zijn. Alhoewel vroegsignalering belangrijk is voor tijdige en passende behandeling, is het niet zo dat dit alle ernstige lichamelijk gevolgen en/of ziekenhuisopnames kan voorkomen.
Het (bij)scholen van zorgprofessionals en initiatieven om vroegsignalering van eetstoornissen te bevorderen is een continu proces en blijft aandacht vragen. Er wordt nog volop ingezet via K-EET op verschillende initiatieven, bijvoorbeeld de website van First Eet Kit, en webinars van Stichting Kiem. De K-EET netwerken zijn verdeeld in acht bovenregionale netwerken. In elke K-EET regio wordt er samen met een kernteam van zorginhoudelijke professionals ingezet op wat er in een regio nodig is om de zorg voor eetstoornissen te versterken. Daarnaast worden er vanuit K-EET zowel landelijk als per regio scholingsbijeenkomsten georganiseerd voor professionals in de zorg, gericht op het vergroten van kennis over het signaleren, behandelen van eetstoornissen in de breedste zin van het woord. Daarnaast wordt momenteel een basisscholingsprogramma ontwikkeld op het gebied van eetstoornissen om zorgprofessionals met minder kennis van eetstoornissen te ondersteunen.
Wat vindt u van de signalen dat jongeren vaak pas vanaf zestien jaar terechtkunnen in gespecialiseerde klinieken, terwijl eetstoornissen zich al op jongere leeftijd ontwikkelen, zoals onder andere blijkt uit het voorbeeld van Amelie? Welke behandelmethoden zijn er beschikbaar voor kinderen die niet passen binnen de standaard protocollen? Erkent u dat behandelmethoden specifiek voor jongere kinderen tekortschieten (8–12 jaar)?5
Zoals ik eerder schetste gaat het bij eetstoornissen om complexe en hardnekkige problematiek. Dit kan komen omdat een eetstoornis soms pas laat wordt herkend of erkend. Maar ook omdat een deel van deze jongeren meerdere problemen tegelijkertijd te maken hebben, zoals bijvoorbeeld suïcidaliteit, trauma, somatische problemen, of autisme. Deze aandoeningen kunnen elkaar versterken of afwisselen, waardoor behandeling vanuit meerdere expertises en zorgprofessionals nodig is. Vaak wordt er daarom vóór het bepalen van de best passende hulp, samen met ouders en jongeren in kaart gebracht wat er precies aan de hand is en wat eventuele onderliggende oorzaken zijn. Dit wordt veelal een gedeelde verklarende analyse genoemd.
Daarna kan, op basis van de problematiek van de jongere, leeftijd en omgeving de gewenste behandeling verschillen. Conform de zorgstandaard eetstoornissen is ambulante behandeling in de vorm van systeemtherapie of meergezinstherapie de behandeling van eerste keuze. Daarnaast is het nog aan de zorgprofessionals de afweging of een jongere gebaat is bij opname en/of dit somatisch noodzakelijk wordt geacht. Veelal is het juist wenselijk om de jongere in hun omgeving te ondersteunen en behandelen. Het kan daarom zijn dat een eetstoornisinstelling een minimumleeftijd hanteert voor klinische opname. Bijvoorbeeld omdat zij het niet in het belang van het kind achten om in een groepssetting opgenomen te worden met oudere jongeren met een eetstoornis maar dan opname op een kinderafdeling in een ziekenhuis passender is. Samenwerking tussen zorgprofessionals en instellingen is noodzakelijk zodat zeer jonge kinderen passende zorg op een passende plek ontvangen. Deze samenwerking tussen zorgprofessionals en instellingen wordt ondersteund en gestimuleerd via K-EET.
Zoals recent literatuuronderzoek laat zien, is er nog weinig specifiek bekend over de effectiviteit van behandelingen bij zeer jonge kinderen7. Zoals reeds aangegeven wordt er op dit moment, op initiatief van K-EET, onderzoek gedaan naar trends in Nederland op het gebied van eetstoornissen bij jongeren. Op basis hiervan wordt door het veld bekeken welke vervolgontwikkelingen, bijvoorbeeld onderzoek naar specifieke behandelmethoden voor een specifieke groep, wenselijk zijn.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat patiënten in reguliere zorginstellingen soms primair worden gedwongen te eten, zonder dat er voldoende aandacht is voor de onderliggende psychologische problematiek?6
In het artikel waaraan gerefereerd wordt, schetst mevrouw van Bellegem dat vroeger de behandeling vaak uit een opname in het ziekenhuis of kliniek bestond, maar dat er steeds meer ambulant gewerkt wordt om, samen met het gezin, de problemen op te lossen. Deze lijn onderschrijf ik volledig. De focus in de zorg ligt op een geïntegreerde aanpak waarin somatische stabilisatie en psychologische behandeling hand in hand gaan.
Bent u bekend met de signalen uit het veld dat kinderen die niet passen bij een van de stoornissen genoemd in de DSM-5, zoals kinderen die hoogbegaafd zijn, daardoor niet de passende behandeling krijgen binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u de zorg dat het gebrek aan kennis over hoogbegaafdheid leidt tot inadequate behandelingen voor kinderen en jongeren met een eetstoornis?
Passende zorg begint, nog voor de start van een behandeling, om samen met ouders en jongeren te beeld te komen wat er precies aan de hand is en wat eventuele onderliggende oorzaken zijn. Dit wordt veelal een gedeelde verklarende analyse genoemd. Het doel is daarbij om inzichtelijk te krijgen welke factoren hierop van invloed zijn op de problematiek en hoe die met elkaar samenhangen. Bij de verklarende analyse staat niet de DSM-stoornis centraal, maar de klachten en problemen waar een jongere in en met zijn context tegen aanloopt in het dagelijks leven. Het gaat dan om psychologische en emotionele en in geval van eetstoornissen ook somatische kenmerken en om de dynamische interactie van de jongere en zijn omgeving. Dit moet leidend zijn in het organiseren van passende zorg. Professionals betrekken waar nodig deskundigheid op het gebied van hoogbegaafdheid, zodat dit kan worden meegenomen in de diagnose en behandeling.
Ik herken het signaal niet dat een gebrek aan kennis over hoogbegaafdheid en uitdagingen die daarbij komen kijken voor jongeren, het organiseren van passende zorg in de weg staat.
Erkent u dat het huidige zorgstelsel tekortschiet in de aanpak van eetstoornissen bij kinderen en jongeren, en dat dit, gezien de ernst van de problematiek, de hoge sterftecijfers van 5,9 procent (die daarmee de hoogste zijn onder de psychiatrische aandoeningen), de alarmerende berichtgeving, en de noodzaak tot specialistische hulp, meer prioriteit zou moeten hebben?7
Wanneer jongeren en hun ouders te maken hebben met een eetstoornis is dat verschrikkelijk. Tegelijkertijd wil ik graag benadrukken dat een eetstoornis ingewikkeld en complex is. Zo spelen ook vaak andere (onderliggende) psychische problemen en vinden mensen met een eetstoornis vaak zelf niet dat er een probleem is. Dit alles tegelijk met toenemende somatische klachten en daardoor grote urgentie bij betrokkenen. We moeten alles op alles zetten om jongeren met eetstoornis van passende zorg te voorzien. Er wordt daarom al jaren prioriteit gegeven aan eetstoornissen bij jongeren door de ketenaanpak eetstoornissen vanuit het veld financieel te ondersteunen en vanuit het Ministerie van VWS met K-EET te werken aan het verbeteren van de ketensamenwerking in de regio’s.
Is het cijfer van 5,9 procent accuraat? Klopt de aanname dat als iemand bijvoorbeeld overlijdt aan een longontsteking, maar degene door een eetstoornis een verminderde weerbaarheid heeft, dan de longontsteking als doodsoorzaak wordt aangemerkt en niet de eetstoornis? Zo ja, kan het zijn dat de sterftecijfers onderschat worden?
Het cijfer van 5,9% komt uit een analyse van 36 internationale studies, uitgevoerd in 2011.10 Op dit moment wordt, op initiatief van K-EET, onderzoek gedaan naar de trends in eetstoornissen in Nederland onder jongeren. Hierbij wordt ook gekeken naar het risico voor jongeren die voor een eetstoornis onder behandeling zijn (geweest) van een kinderarts om te overlijden. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek in het najaar.
In Nederland worden bij overlijden doodsoorzaken door de schouwende arts geregistreerd. Deze data worden door het CBS bijgehouden. In hoeverre artsen bij deze registratie de internationale codes voor anorexia en/of andere eetstoornissen
aanhouden is niet met zekerheid te stellen. Als er op basis van deze data vervolgens berekeningen worden gemaakt ten aanzien van eetstoornissen, is het zeer waarschijnlijk dat hierbij een onderschatting plaats vindt.
Wordt er op dit moment daadwerkelijk onderzoek gedaan naar de effectiviteit van behandelmethoden voor kinderen en jongeren met een eetstoornis? Op welke manier worden huidige behandelmethodes wetenschappelijk onderbouwd?
Ik vind het van het grootste belang dat de jeugdhulp die wordt ingezet ook effectief is. Onderdeel hiervan is want ook onderzoek naar effectiviteit van nieuwe én bestaande behandelmethoden. Zo zijn afspraken gemaakt in de Hervormingsagenda over het verbeteren van kwaliteit met als doel het borgen van kwaliteit en blijvend leren in het jeugdstelsel. Door het nakomen van de afspraken uit de Hervormingsagenda faciliteer ik samen met de vijfhoek dat in het veld op een duurzame manier wordt gewerkt aan de verbetering van kwaliteit. De werkorganisatie Kwaliteit en Blijvend Leren (KBL) doet dit op basis van een Leeragenda. Vanuit de Hervormingsagenda ontvangt KBL middelen hiertoe.
Wat doet u om te voorkomen dat eetstoornissen chronisch worden, met levenslange gevolgen voor de mentale en lichamelijke gezondheid van kinderen en jongeren met een eetstoornis? Zijn er voldoende nazorgtrajecten beschikbaar om terugval te voorkomen?
Mensen met een eetstoornis, of andere psychische klachten, zullen altijd kwetsbaarder blijven voor een terugval. Het is belangrijk dat mensen zich hiervan bewust zijn en tijdig zelf om hulp of ondersteuning kunnen vragen. Daarom is terugvalpreventie in de zorgstandaard een vast onderdeel van het behandelprogramma bij eetstoornissen. Terugvalpreventie krijgt tijdens de behandeling expliciet aandacht – zo leren patiënten en hun naasten hoe signalen van terugval tijdig te herkennen en hoe dan te handelen. Daarnaast wordt binnen gespecialiseerde instellingen steeds vaker structurele nazorg aangeboden (bijvoorbeeld periodieke follow-up gesprekken of lotgenotengroepen) om patiënten te ondersteunen na afronding van de intensieve behandeling. Ook via patiëntenorganisaties en ervaringsdeskundige initiatieven is ondersteuning beschikbaar om terugval te voorkomen. Ik acht deze nazorg en terugvalpreventie van groot belang.
Wat zijn de concrete opbrengsten van het Integraal Zorgakkoord (IZA), het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en de Aanpak Mentale Gezondheid voor de beschikbare zorg voor kinderen met een eetstoornis?
In de akkoorden IZA, GALA en de Aanpak Mentale Gezondheid zijn geen specifieke afspraken gemaakt voor kinderen of voor mensen met eetstoornis. Deze akkoorden vormen wel belangrijke fundamenten voor structurele verbetering van de mentale gezondheid en zorg in Nederland. Het GALA heeft als één van de doelen het versterken van de mentale veerkracht en de mentale gezondheid.
Dit is ook de ambitie van de aanpak «mentale gezondheid: van ons allemaal». Het gaat zowel in het GALA als in de aanpak mentale gezondheid niet om zorg maar om preventie zoals het bespreekbaar maken en zichtbaar maken van het belang om mentaal gezond te zijn, het voorkomen van eenzaamheid en de aandacht voor mentale gezondheid op het werk en in het onderwijs.
Hoe wordt gemonitord of de verbeteringen die u in antwoord op voorgaande Kamervragen noemde ook daadwerkelijk effect hebben? Is er onderzoek/evaluatie naar de effectiviteit van deze initiatieven?
Het effect van de verschillende initiatieven kan niet één op één vertaald worden naar minder jongeren met eetstoornissen of minder ziekenhuisopnames. We weten dat de mentale gezondheid van jongeren onder grote druk staat en dat er een groot aantal factoren is dat invloed heeft op het ontstaan en de ontwikkeling van een eetstoornis. We monitoren de voortgang daarom vooral via proces- en structuurindicatoren en signalen uit het veld. Het effect van onze inzet is dat er 8 bovenregionale netwerken zijn voor eetstoornissenzorg waar zorgprofessionals hun (ingewikkelde) casuïstiek kunnen bespreken of knelpunten in de ketenzorg aan kunnen pakken. Er is een leidraad rondom het tegengaan van dwangvoeding geïntroduceerd en zorgprofessionals kunnen terugvallen op een landelijke expertgroep bij een moreel beraad hierover.
Daarnaast zijn door K-EETi, een landelijke, collegiale, telefonische advieslijn voor professionals, in 2024 ongeveer 270 adviesgesprekken gevoerd. De consultatielijn werd voornamelijk benut door eerstelijnsprofessionals. In totaal was 94% van de ongeveer 270 gesprekken voldoende geholpen na het gesprek.
We volgen de impact via de reguliere monitors (zoals de NZa-wachttijdrapportages en de evaluatie van de Hervormingsagenda) en via de terugkoppeling vanuit K-EET en de bovenregionale netwerken. Op basis daarvan zullen we, indien nodig, verdere verbeteracties ondernemen.
Wat is de stand van zaken van de steunpunten die zijn genoemd in het IZA? Op welke wijze draagt dit initiatief op dit moment bij aan de verbetering in de zorg voor mensen met een eetstoornis?8 9
De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg (LMZ) heeft uw Kamer in december 2024 geïnformeerd13 over een verkennend onderzoek dat inzicht geeft in de «stand van het land» wat betreft de laagdrempelige steunpunten zoals genoemd in het IZA. Het onderzoek laat zien dat er 278 steunpunten zijn en dat er daarnaast ruim 50 initiatieven als potentieel steunpunt kunnen worden aangemerkt. De onderzoekers concluderen op basis van deze eerste meting en de informatie die zij uit het veld hebben verkregen dat er meer bekendheid en een sterke ontwikkeling van laagdrempelige steunpunten gaande is. Om de beweging kracht bij te zetten is begin dit jaar een landelijk ondersteuningsprogramma gestart, waarin tevens wordt gemonitord of de IZA-ambitie daadwerkelijk gerealiseerd wordt.
Laagdrempelige steunpunten zijn toegankelijk voor alle inwoners. Steunpunten kunnen op basis van behoefte van inwoners/bezoekers bepaalde thema’s of doelgroepen meer aandacht geven. De steunpunten kunnen – in plaats van of als aanvulling op formele zorg – bijdragen aan iemands herstel.
Bent u bereid steunpunten specifiek voor mensen met een eetstoornis, inclusief al bestaande en niet-gefinancierde steunpunten, te erkennen en financieel te ondersteunen, aangezien er in de praktijk een sterke behoefte is aan gerichte steunpunten die kunnen bijdragen aan vroegsignalering en het opvangen van mensen met een eetstoornis die op een wachtlijst staan?
Inloophuizen kunnen een belangrijke bijdrage leveren in de ondersteuning voor mensen die met eetstoornissen kampen.
Inloophuizen kunnen door gemeenten gefinancierd worden uit de middelen die ze uit het gemeentefonds ontvangen. Het is aan inloophuizen om, afhankelijk van de ondersteuning en/of zorg die zij bieden, afspraken te maken met inkopende partijen zoals gemeenten en zorgverzekeraars.
Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent om te werken aan de aanbevelingen van Stichting Kiem? Kunt u per aanbeveling aangeven waarom wel of niet?10
Ik onderschrijf de aanbevelingen van Stichting Kiem en haar partners. Hier wordt, onder andere via de gesubsidieerde Ketenaanpak Eetstoornissen, ook op ingezet. Hieronder ga ik per aanbeveling in op hoe dit wordt gedaan.
Via K-EET wordt volop ingezet op het doorbreken van het taboe op eetstoornissen. Zo is de website First Eet Kit opgezet. Hier kunnen jongeren, hun ouders en naasten en zorgprofessionals informatie vinden over eetstoornissen, tips om een eetstoornis te herkennen en hoe je iemand het beste kan ondersteunen, en uitleg over hoe je hulp kan vinden. Ook is vanuit K-EET een podcast ontwikkeld, hier komt binnenkort een tweede seizoen van beschikbaar. Tot slot treden trekkers vanuit K-EET, zoals mevrouw Van Bellegem, regelmatig op in media.
Net zoals de initiatiefnemers van deze aanbevelingen zie ik ook dat er meer aandacht is in de GGZ voor de inzet van ervaringsdeskundigheid. Dit is een mooie ontwikkeling. Inzet van ervaringsdeskundigheid kan een belangrijke rol spelen tijdens een eventuele wachttijd, tijdens behandeling en in de nazorg. Door de inzet van ervaringsdeskundigheid te borgen als onderdeel van de behandeling en nazorg, wordt de integraliteit en kwaliteit van zorg verbeterd. In de Zvw kunnen ervaringsdeskundigen in de Zvw worden ingezet als onderdeel van een behandeling en er zijn mogelijkheden om via het Zorgprestatiemodel bepaalde vormen van inzet te bekostigen. Voor de jeugdzorg is het aan gemeenten om, bij de inkoop van hulp, eventuele eisen te stellen rondom de inzet van ervaringsdeskundigen.
Het netwerk goed betrekken is een enorm belangrijke factor voor iemands herstel. In de zorgstandaard eetstoornissen wordt hier ook veel nadruk op gelegd als belangrijk onderdeel van behandeling. Het is aan de professionaliteit van de zorgverlener om hier op een, bij de situatie passende manier, invulling aan te geven.
Deelt u de mening dat ervaringsdeskundigen een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de behandeling en begeleiding van kinderen en jongeren met een eetstoornis? Bent u bereid om dit integraal in te zetten en te faciliteren binnen de reguliere zorg?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op voorgaande vraag deel ik deze mening. Ik zie ook dat binnen de ggz de aandacht hiervoor is toegenomen. Er zijn vele instellingen die werken met ervaringsdeskundigen. Een voorbeeld hiervan is dat door veel kinderartsen en ggz bij aanvang van de zorg gewezen wordt op de cursus EHBE van Stichting KIEM. Zij bieden laagdrempelig, online, door een ervaringsdeskundige ouder en professional gegeven advies. Ervaringsdeskundigen spelen al een rol in de ggz voor volwassenen. In de Zvw kunnen ervaringsdeskundigen in de Zvw worden ingezet als onderdeel van een behandeling en er zijn mogelijkheden om via het Zorgprestatiemodel bepaalde vormen van inzet te bekostigen. Voor de jeugdzorg is het aan gemeenten om, bij de inkoop van hulp, eventuele eisen te stellen rondom de inzet van ervaringsdeskundigen.
Hoe beoordeelt u een «family based treatment» binnen de zorg voor mensen met een eetstoornis, waardoor de verantwoordelijkheid voor de zorg grotendeels bij de ouders wordt neergelegd? Deelt u de mening dat wanneer deze vorm van behandeling wordt ingezet, ouders ook ondersteund moeten worden? Zo ja, wat gaat u concreet doen zodat ouders die deze zorgtaak dragen financieel en persoonlijk worden ondersteund?
Wanneer je kind vecht tegen een eetstoornis of andere ziekte en/of stoornis, doet dit een enorm beroep op ouders en eventuele broers/zussen. In emotionele en praktische zin.
Family Based Treatment (FBT) is een bewezen effectieve behandelmethode bij anorexia nervosa, met name voor jongeren. Deze aanpak kan intensief zijn en vraagt veel van ouders. Ik deel de mening dat ouders hierin goed begeleid en ondersteund moeten worden. In FBT-trajecten is die ondersteuning een integraal onderdeel van de behandeling: ouders krijgen begeleiding van therapeuten, psycho-educatie en intervisie met andere ouders. Daarnaast kunnen ouders – wanneer dat nodig is – een beroep doen op bestaande regelingen zoals zorgverlof of mantelzorgondersteuning. Ook kan het sociaal domein aanvullende ondersteuning bieden, zoals praktische hulp of respijtzorg. Indien noodzakelijk wordt soms ook ouderbegeleiding ingezet, bij ouders die meer nood aan ondersteuning hebben. Deze ondersteuning vind ik een positieve ontwikkeling.
Bent u tevreden met de stappen die sociale media, zoals Facebook, Instagram en TikTok, hebben gezet om destructieve effecten voor mensen met een eetstoornis tegen te gaan? Bent u inmiddels van mening dat er strikter moet worden opgetreden als het gaat om sociale media in dit kader?11
Er zijn verschillende wettelijke kaders die kinderen online beschermen. Bijvoorbeeld de Algemene Verordening Gegevensbescherming, de digitale dienstenverordening (Digital Service Act) en de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten als onderdeel van de Mediawet. Deze laatste verbiedt het vertonen van schadelijke content voor bepaalde leeftijdscategorieën (artikel 4.1a). Denk hierbij bijvoorbeeld aan berichten die anorexia verheerlijken. Mediaplatformen dienen op basis van deze richtlijn de content ontoegankelijk te maken. De Commissariaat van de Media houdt hier toezicht op.
Echter, is er ook veel content die zich juist richt op herstel van een eetstoornis, bijvoorbeeld recovery accounts. Over de vraag of dit wenselijk is, zijn de meningen verdeeld. Mensen die in herstel zijn van een eetstoornis geven veelal aan dat hen dit steunt en helpt. Tegelijkertijd waarschuwen hulpverleners vaak voor de negatieve gevolgen van dergelijke content.
Ik vind het niet wenselijk om vanuit de overheid hierin voor te schrijven of mensen in hun herstelproces wel of niet in aanraking mogen komen met dergelijke recovery accounts. Of dit wenselijk en behulpzaam is voor mensen, is een afweging die zij zelf met hun zorgprofessional moeten maken. Ik vind het belangrijk om opvoeders te ondersteunen om hun kinderen weerbaar en gezond met social media om te laten gaan. Daarom is VWS bezig met het opstellen van richtlijnen en adviezen voor gezond en verantwoord scherm- en social mediagebruik. Deze worden voor de zomer gedeeld met de Kamer. Deze adviezen moeten handvatten bieden aan opvoeders om het gesprek aan te gaan over social media en dus ook over de schadelijke kant hiervan.
De berichten dat KaFra Housing winst maakt op de huisvesting voor asielzoekers |
|
Michiel van Nispen , Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA), Marjolein Faber (PVV) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het bedrijf KaFra Housing asielzoekers huisvest op plekken die oorspronkelijk bedoeld waren voor arbeidsmigranten?1
In algemene zin is niet ongebruikelijk dat COA-locaties huurt van marktpartijen voor het realiseren van opvang. Echter, ik doe mijn uiterste best om duurdere vormen van noodopvang in hotels en op cruiseschepen zo snel mogelijk af te bouwen.
Het bericht beschrijft verder de gezamenlijke inzet van KaFra Housing, de gemeente Peel en Maas en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers om opvang te realiseren in Maasbree. Deze inzet is passend binnen de opgave die de gemeente heeft in het kader van de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Daarnaast is deze locatie beschikbaar gesteld toen er een acuut tekort aan opvangplekken dreigde.
Bent u op de hoogte van de huisvestingslocaties van KaFra Housing in Venlo en Maasbree waar asielzoekers worden gehuisvest? Zo ja, wat is hiervan het proces geweest?2
Ja. De afgelopen jaren was er een groot tekort aan opvangplekken en is aan gemeenten gevraagd om met spoed opvangplekken beschikbaar te stellen. Verder volgt uit de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen dat gemeenten opvangvoorzieningen voor asielzoekers aan het COA beschikbaar stelt. Het COA is in het verlengde van deze taak met de gemeente Peel en Maas en potentiële locaties in gesprek gegaan. Hieruit is de locatie in Maasbree naar voren gekomen.
Ten aanzien van de locatie in Venlo geldt dat de gemeente deze locatie inzet voor de opvang van Oekraïense ontheemden. Beide locaties passen binnen de, voor opvang geldende, financiële kaders.
Is het volgens u wenselijk dat, nadat een vergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten is verstrekt en deze onherroepelijk is, het mogelijk is om het bestemmingsplan aan te passen en hier asielzoekers te huisvesten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De omgevingswet maakt het mogelijk om (tijdelijk) af te wijken van een omgevingsplan. Deze flexibiliteit in de toedeling van functies aan locaties in de fysieke ruimte is een groot goed. Verder heb ik er geen bezwaren tegen dat een locatie voor arbeidsmigranten wordt ingezet voor de opvang van andere groepen. Sterker nog, de samenwerking met Kafra Housing en Otto Workforce biedt ook een kans om de asielzoekers te stimuleren om aan het werk te gaan. Hierdoor krijgen asielzoekers een zinnige dagbesteding, dragen ze bij aan de Nederlandse economie en kunnen ze ook een bijdrage leveren aan de kosten van de opvang.
Dragen gemeenten bij aan de financieren van de huisvestingslocaties van KaFra? Zo ja, met welk bedrag en hoe liggen die bedragen in relatie tot andere huisvestingsorganisaties voor asielzoekers? Mochten hier geen gegevens van zijn, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Bij de opvang van asielzoekers is het COA de contractpartij en is er in dit geval geen bijdrage vanuit de gemeente. Bij de opvang van Oekraïense ontheemden heeft de gemeente afspraken gemaakt met de aanbieder van vastgoed. De kosten hiervoor krijgen ze via het ministerie vergoed.
Op sommige locaties wordt opvang van asielzoekers gecombineerd met huisvesting van andere aandachtsgroepen – of bijvoorbeeld studenten. In deze gevallen is het logisch dat bijvoorbeeld een gemeente – of een woningbouwcorporatie een bijdrage gevraagd wordt.
Kloppen volgens u de constateringen dat de huisvestingskwaliteit op verschillende plekken abominabel slecht is voor arbeidsmigranten? Sluit u uit dat misstanden zoals bij huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten nu voorkomen in de locaties waar nu asielzoekers worden geplaatst? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Iedereen heeft recht op goede huisvesting tegen een redelijke prijs. Dat is niet anders wanneer het gaat om tijdelijk verblijf in Nederland voor werk. Er zijn situaties in Nederland bekend waar de omstandigheden bij huisvesting voor arbeidsmigranten slecht zijn. Dit is een onwenselijke situatie.
Er is geen aanleiding om misstanden te vermoeden op de locaties die via Kafra Housing worden aangeboden. Alle locaties die COA huurt worden getoetst aan het Programma van Eisen van het COA, waardoor de kwaliteit wordt gewaarborgd.
De gemeente is verantwoordelijk voor de opvang van Oekraïense ontheemden en ziet hierbij toe dat de locatie voldoet aan de eisen die hiervoor gelden.
Wat is uw reactie op de quote van oprichter van KaFra Housing, Frank van Gool, dat vluchtelingen en statushouders een nieuwe «markt» zijn?3 Vindt u dat het huisvesten van asielzoekers bovenal een publieke aangelegenheid is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat het in sommige gevallen niet te voorkomen is dat COA samenwerkt met een marktpartij die enige winst nastreeft. Hierbij geldt dat noodopvanglocaties die op korte termijn beschikbaar worden gesteld en voor een beperkte termijn beschikbaar zijn vaak duurder zijn per nacht dan bijvoorbeeld reguliere locaties die het COA langdurig kan exploiteren.
Het is mijn ambitie om dure noodopvangvoorzieningen zo snel mogelijk af te bouwen door in te zetten op het verminderen van de instroom, het bevorderen van de uitstroom naar gemeenten en het verduurzamen van het opvanglandschap.
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat publiek geld wordt aangewend om KaFra Housing winstgevende opvang te laten faciliteren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de huisvestingslocaties van KaFra Housing waar asielzoekers geplaatst zijn om inzage te krijgen in de woonomstandigheden? Indien deze informatie al beschikbaar is, wilt u deze delen met de Kamer?
De locaties die genoemd worden in Venlo en Maasbree staan bekend als kwalitatief goede opvanglocaties. Alle locaties van KaFra Housing voldoen aan de Stichting Normering Flexwonen (SNF-)norm, die kwaliteitsnormen stelt aan de huisvesting van arbeidsmigranten Een nader onderzoek acht ik niet noodzakelijk.
Bent u bereid met belanghebbende partijen in gesprek te gaan en indien nodig maatregelen te treffen om deze constructies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven is noodopvang met een beperkte looptijd in de regel duurder dan reguliere opvang van het COA. Het is mijn ambitie om de duurdere vormen van noodopvang snel af te bouwen. Tegelijkertijd heeft het COA nu een grote behoefte aan opvangplekken, de afbouw moet gefaseerd zijn en gepaard gaan met het uitbreiden van de reguliere capaciteit.
In hoeverre kunnen de werkzaamheden van KaFra gecategoriseerd worden als een verdienmodel zoals gedefinieerd in de aangenomen motie-Dijk?4 Bent u van plan de motie op te volgen en deze praktijken te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of er sprake is van een unieke casus of is dit volgens u een praktijk die veelvuldig in Nederland plaatsvindt? Bent u bereid een onderzoek te starten naar soortgelijke constructies waarin er sprake is van commerciële huisvesting van asielzoekers met slechte woonomstandigheden?
Ik herken niet het beeld dat geschetst wordt dat er asielzoekers met slechte woonomstandigheden op deze locaties worden opgevangen. Zoals eerder aangegeven huurt het COA door het hele land locaties voor de opvang van asielzoekers. Deze locaties worden getoetst aan het Programma van Eisen van het COA, waardoor de kwaliteit wordt gewaarborgd. Voor de locaties waar dit onvoldoende het geval is werken we aan het afstoten hiervan.
Zijn er arbeidsmigranten werkzaam in de locaties van KaFra die werkzaamheden uitvoeren ten dienste van de asielzoekers? Wie zorgen er bij de locaties voor de beveiliging, catering, schoonmaak, groenonderhoud en reparaties? Via welke werkgever of uitzender voeren de werknemers deze werkzaamheden uit?
Het COA verzorgt het personeel voor de opvang en de begeleiding op de locatie in Maasbree. In het contract met Kafra Housing is opgenomen dat de organisatie enkele beheer en reparatiewerkzaamheden uitvoert. Er zijn geen signalen bekend van misstanden bij het uitvoeren van deze werkzaamheden.
De tweemaandelijkse rapportage zero-emissiezones en de gevolgen voor ondernemers en over de vervolgafspraken met brancheorganisaties |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kunt u, als u spreekt over geen noemenswaardige problemen bij de invoering van zero-emissiezones, de term noemenswaardig definiëren?1 2
Met de term «noemenswaardig» wordt bedoeld dat iets belangrijk genoeg is om gemeld te worden in de tweemaandelijkse rapportage die met de Kamer gedeeld wordt.
Hoe rijmt u de bewering dat gemeenten geen noemenswaardige problemen ervaren bij de invoering van zero-emissiezones met uw uitspraak dat de precieze impact op ondernemers die niet aan de eisen voldoen en mogelijk in de knel komen, lastig is vast te stellen?
De monitoring is gebaseerd op data van één maand, waardoor het nog niet mogelijk is de precieze impact van de zero-emissiezones vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de zero-emissiezones op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
De eerste rapportage betreft de eerste maand na de invoering van de zero-emissiezones, nl. januari 2025. Tijdens deze periode gold een boetevrije periode waarin slechts waarschuwingsbrieven zijn verzonden en nog geen boetes zijn uitgedeeld. Uit de rapportage blijkt dat er in deze periode geen signalen zijn geweest van impact op de levering van goederen en diensten. Zoals verzocht in de motie-Veltman3 blijven we dit monitoren en zullen we hierover rapporteren in de tweemaandelijkse rapportage als hier effecten optreden.
Verzamelen de gemeenten informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones? Zo nee, hoe weten gemeenten wat de effecten van de zero-emissiezones zijn op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
Ja, gemeenten verzamelen informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers. Dit doen zij ten eerste door het analyseren van de gegevens over voertuigen vanuit de camerasystemen, het aantal verstuurde waarschuwingsbrieven en het aantal verleende/afgewezen ontheffingen. En ten tweede door gesprekken, bijeenkomsten en (online) communicatiecampagnes. Gemeenten geven aan dat hun ervaring is dat er op dit moment voldoende ruimte is binnen het beleid om ondernemers die zich bij hen melden een oplossing te bieden. De signalen vanuit de gemeenten worden meegenomen in de rapportages.
Heeft u naast informatie van gemeenten ook informatie opgehaald bij ondernemers en ondernemersorganisaties om de gevolgen van de zero-emissiezones voor ondernemers die niet aan de eisen voldoen of ondernemers die anderszins in de knel komen in kaart te brengen? Zo ja, waarom is dit dan niet in uw brief opgenomen? Zo nee, waarom heeft u niet met ondernemers of ondernemersorganisaties gesproken?
Ja, er is structureel overleg met verschillende brancheorganisatie die aangesloten zijn bij het convenant. Hierin zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van zero-emissiezones, en ook is de opzet van deze monitoring gedeeld en besproken. Hierbij horen Transport en Logistiek Nederland (TLN), Evofenedex, RAI vereniging, BOVAG, TechniekNL, OnderhoudNL, AannemersfederatieNL (AFNL), Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) en Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners (VHG). Verder zijn er losse gesprekken gevoerd met VNO en Ondernemend Nederland (ONL). De signalen vanuit deze organisaties en hun achterban zijn meegenomen in de brief.
Verder is in aanloop naar de invoering van de eerste zero-emissiezones via verschillende kanalen, zoals brieven en online campagnes, gecommuniceerd om ondernemers bewust te maken van de invoering van de zones, hen te helpen in actie te komen en te onderzoeken wat dit voor hen betekent. Zij kunnen voor vragen en informatie terecht op www.opwegnaarzes.nl. Zoals in de brief beschreven, zijn via deze website in januari 2025 ruim 16.000 gesprekken met ondernemers gevoerd via de AI-chatbot. Ook zijn er in diezelfde maand via email 487 vragen van ondernemers binnengekomen en beantwoord.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is om met ondernemersvertegenwoordigers te overleggen over de impact van zero-emissiezones op ondernemers? Zo ja, kunt u in de toekomstige tweemaandelijkse updates over de impact van zero-emissiezones informatie uit gesprekken met ondernemersorganisaties opnemen?
Daar ben ik het mee eens en dat zal net als in de brief over januari 2025 in de komende rapportages worden meegenomen.
Bent u bekend met het feit dat, als gemeenten lokale ontheffingen invoeren boven op de landelijke ontheffingen, zij geen gebruik mogen maken van de landelijke infrastructuur ter afhandeling van aanvragen voor lokale ontheffingen?
Ik ben bekend met het feit dat gemeenten voor eventuele extra lokale ontheffingen een eigen infrastructuur moeten inrichten. Daarbij wil ik benadrukken dat een eigen infrastructuur alleen geldt voor de eventuele extra gehanteerde ontheffingen en niet voor de ontheffingen die voor álle gemeenten gelden en door álle gemeenten via het centraal loket worden verwerkt. We blijven streven naar een zo geharmoniseerd mogelijk beleid, waarin ontheffingen voor alle gemeenten gelden, en blijven hierover met gemeenten in gesprek. Dit is ook onderdeel van de afspraken die worden gemaakt in de Uitvoeringsagenda Zero-emissiezones.
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk maken van een landelijke ontheffing voor marktkooplieden leidt tot een onevenredige last voor marktkooplieden die in meerdere gemeenten actief zijn, maar nu in iedere gemeente een ontheffing moeten aanvragen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Marktkooplieden kunnen, net als andere ondernemers, gebruikmaken van de overgangsregelingen, vrijstellingen, en landelijke geldende ontheffingen. Marktkooplieden kunnen deze ontheffingen bij één Centraal Loket aanvragen. Als extra handreiking hebben sommige gemeenten hier een lokale ontheffing voor de marktkooplieden aan toegevoegd om het hen gemakkelijker te maken waar mogelijk of bijvoorbeeld omdat de lokale politiek dit verzoek heeft gedaan.
Bent u het ermee eens dat dit gemeenten ontmoedigt om lokaal soelaas te bieden aan de ambulante handel in de vorm van ontheffingen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Gemeenten bepalen zelf of zij een extra lokale ontheffing voor de ambulante handel hanteren, maar geven tegelijk ook aan dat juist het landelijke systeem van overgangsregelingen, vrijstellingen en ontheffingen voldoende ruimte biedt om ook deze groep ondernemers te helpen.
Kunt u aangeven wanneer gemeenten van mening zijn dat er «lokaal aanleiding is» om de boetevrije periode te verlengen? Welke mening heeft u hier zelf over?
Dat kan bijvoorbeeld in het kader van de lokale politiek besloten worden, zoals in Nijmegen is gebeurd. De gemeenteraad heeft daar verzocht om een langere boetevrije periode te hanteren. In Leiden is naar aanleiding van afspraken met de lokale ondernemersvereniging bepaald dat de boetevrije periode een maand langer duurt. De afspraak dat vanwege lokale aanleiding een langere boetevrije periode kan gelden, is in goed overleg gemaakt waardoor ik hier achter kan staan.
Het bericht ‘Duitsland scherpt reisadvies voor VS aan, Franse wetenschapper met kritiek op Trump geweigerd’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kunt u de eerder ingediende schriftelijke vragen van het lid Dassen (Volt) over het bericht «Duitsland scherpt reisadvies voor VS aan, Franse wetenschapper met kritiek op Trump geweigerd»1 met spoed, vóór het einde van deze week, beantwoorden?
De vragen worden zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken beantwoord.
Het Duitse reisadvies voor de Verenigde Staten |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanscherping van het Duitse reisadvies voor de Verenigde Staten, waarin reizigers worden gewaarschuwd voor «arrestatie, detentie in afwachting van uitzetting, en uitzetting»?1
Ja.
Zijn er gevallen bekend van Nederlanders die sinds 20 januari 2025 door de Amerikaanse autoriteiten gearresteerd zijn, gedetineerd zijn in afwachting van uitzetting, of reeds uitgezet zijn? Zo ja, wat heeft u gedaan om hen bij te staan?
Er zijn geen gevallen bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederlanders die vanwege de verscherpte controle op de inreisregels bij het inreizen naar de Verenigde Staten in de problemen zijn gekomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ziet daarnaast in algemene zin geen toename gevallen van arrestatie, detentie in afwachting van uitzetting, of uitzetting van Nederlanders in de Verenigde Staten sinds 20 januari jl. Indien dit zich voordoet, wordt reguliere consulaire bijstand verleend. Vanwege de privacy van betrokkenen kan ik hier verder geen uitspraak over doen.
Maakt u zich zorgen over de recente gevallen van detentie en uitzetting van Europeanen in de Verenigde Staten? Zo ja, heeft u uw zorgen aangekaart bij de Amerikaanse autoriteiten?
Ik ken de details van deze recente gevallen niet en kan er daarom geen verdere uitspraken over doen of conclusies uit trekken. Wel is het Ministerie van Buitenlandse Zaken alert op risico’s voor Nederlanders en adviseert alle Nederlanders zorgvuldig het aangepaste reisadvies van 25 maart jl. te lezen.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om zorgen bij de Amerikaanse autoriteiten aan te kaarten. De Amerikaanse autoriteiten zijn goed op de hoogte van de Nederlandse positie.
Ik vind het spijtig en een stap achteruit dat de Amerikaanse overheid op 20 januari jl. heeft besloten alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen.
Ziet u aanleiding om, net als de Duitse autoriteiten, het reisadvies voor de Verenigde Staten aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Op 25 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies voor de Verenigde Staten aangepast om Nederlanders onder andere te informeren dat de Amerikaanse overheid de controle op de inreisregels voor buitenlandse bezoekers heeft aangescherpt en heeft besloten alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen.