Het bericht ‘Moordenaar broer kroongetuige gaf tot moord Peter R. lezingen in gevangenis’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Moordenaar broer kroongetuige gaf tot moord Peter R. lezingen in gevangenis»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een tot 28 jaar celstraf veroordeelde moordenaar, die volgens het gerechtshof als «kil, berekend en genadeloos» werd omgeschreven, lezingen mag geven in de gevangenis?
Als eerste wil ik opmerken dat ik mij zeer goed kan voorstellen dat de berichtgeving verbazing heeft gewekt bij en pijnlijk was voor de nabestaanden. Dat betreur ik zeer. Terugkijkend is door DJI geconcludeerd dat er bij de besluitvorming over deze activiteit voor deze gedetineerde onvoldoende rekening is gehouden met de maatschappelijke impact van het delict waarvoor betrokkene is veroordeeld en de belangen van de nabestaanden.
Binnen het gevangeniswezen werken mensen aan een veilige re-integratie van alle gedetineerden. Dat geldt ook voor gedetineerden die tot een lange straf zijn veroordeeld en die op deze wijze door de rechter zijn omschreven.
Voor iedere gedetineerde wordt een persoonlijk Detentie en Re-integratieplan (D&R-plan) opgesteld. Het uitgangspunt is dat de tijd in detentie zinvol wordt benut. In het D&R-plan wordt beschreven hoe – met inachtneming van veiligheidsrisico’s, gedrag van de gedetineerde en slachtofferbelang – stappen gezet kunnen worden die bijdragen aan een veilige terugkeer. Het D&R-plan wordt tussentijds geëvalueerd en indien nodig aangepast. Voor langgestraften wordt bekeken welk traject wanneer kan worden ingezet. Als de straf nog lang duurt, gaat het om afgewogen, kleine stapjes, zoals activiteiten met een volstrekt intern karakter en met toezicht door medewerkers van de gevangenis. De keuze over toekennen van vrijheden tijdens detentie of wanneer re-integratieactiviteiten worden aangeboden, wordt altijd afgewogen op basis van de drie genoemde criteria: veiligheidsrisico’s, gedrag en slachtofferbelangen. In deze casus zijn in het kader van re-integratie groepsgesprekken opgezet. Deze gesprekken zijn tevens bedoeld als preventie-activiteit door andere gedetineerden er bewust van te maken van het feit dat in zeer ernstige zaken ook zeer zware straffen worden opgelegd. Deze groepsgesprekken vonden plaats met toezicht en met vooraf door de inrichting geselecteerde gedetineerden.
Nadat tweemaal een groepsgesprek met negen gedetineerden per gesprek had plaatsgevonden, vond de aanslag op Peter R. de Vries plaats. Deze gebeurtenis gaf aanleiding om terug te komen op het eerdere besluit om toestemming te geven voor de gesprekken. De moord op Peter R. de Vries deed inzien dat bij de besluitvorming te weinig rekening was gehouden met de maatschappelijke context van het delict waarvoor deze gedetineerde is veroordeeld en dat het effect van deze activiteit op de nabestaanden niet juist is ingeschat.
Waarom kan iemand die op deze wijze is omschreven door de rechter lezingen geven over resocialisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke criteria worden gehanteerd bij het selecteren van gedetineerden die in het kader van resocialisatie lezingen of andersoortige activiteiten voor medegedetineerden mogen organiseren?
Het D&R-plan is leidend bij het mogen uitvoeren van activiteiten in het kader van re-integratie. Het opstellen van het D&R-plan is maatwerk. Daarbij worden telkens veiligheidsrisico’s, het gedrag van de gedetineerde en slachtofferbelangen gewogen. Voor een onderdeel als dit is ook van belang dat de activiteit ten goede komt aan het inzicht van betrokkene in zijn handelen, dat hij tot inkeer komt en dat zijn motivatie geloofwaardig wordt geacht.
Waarom worden meerdere gedetineerden uit de Top 600 bij elkaar gezet, die nota bene gekozen werden door Shurandy S., tijdens een dergelijke activiteit?
Er waren geen gedetineerden uit de top 600 bij de groepsgesprekken aanwezig.
Hoe denkt u dat deze gang van zaken overkomt op de nabestaanden van de vermoorde Reduan B. en op slachtoffers in het algemeen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb opgemerkt betreur ik de gang van zaken zeer en kan ik me goed voorstellen dat deze gebeurtenis en de berichten in de media grote impact hebben op nabestaanden en op slachtoffers in het algemeen. Ik sta pal voor het beschermen van slachtofferbelangen en hecht aan het welbevinden van slachtoffers en nabestaanden. Daarom wordt er in het gevangeniswezen veel aandacht besteed aan slachtofferzorg en activiteiten als herstelbemiddeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gewetenloze moordenaars zoals Shurandy S. geen invloed kunnen uitoefenen op andere gedetineerden en ervoor te zorgen dat de selectie bij resocialisatieprojecten in de gevangenis zorgvuldig zal plaatsvinden?
Ook voor de zwaarste categorie gedetineerden wordt een D&R-plan vastgesteld met zorgvuldig geselecteerde activiteiten. Tijdens de uitvoering van het traject wordt de gedetineerde gemonitord om te voorkomen dat andere gedetineerden negatief kunnen worden beïnvloed. Ervaringen uit deze casus worden gebruikt om de afwegingen die worden gemaakt tijdens het traject verder te verbeteren. Door te leren van deze gebeurtenis zal de weging van de maatschappelijke context en slachtofferbelangen steeds beter tot zijn recht komen bij de keuzes die gemaakt worden binnen de inrichting.
Het bericht 'Riesen-Zoff um Asyl-Plan von Innenministerin Faeser' |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Riesen-Zoff um Asyl-Plan von Innenministerin Faeser»?1
Ja.
Wat vindt u van het onzalige plan van de Duitse regering om meer asielzoekers naar Duitsland en daarmee naar Europa te halen?
Het gaat om een denkrichting van de Duitse Minister van Binnenlandse Zaken om voortgang te boeken in de onderhandelingen over de herziening van het Europese asiel- en migratiestelsel. Aangezien er geen concreet plan voorligt, past mij terughoudendheid in mijn reactie op de berichtgeving in de Duitse media.
Klopt het, dat opvang in de regio en een fundamentele herziening van het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS) onverminderd overeind staan als kabinetsbeleid?
Ja, opvang in de regio staat onverminderd overeind als kabinetsbeleid. Voor wat betreft het GEAS is in het regeerakkoord opgenomen dat het kabinet inzet op een effectief en menswaardig Europees asielbeleid. In deze kabinetsperiode werkt het kabinet aan een fundamentele herziening van het GEAS zoals voorgesteld door de Europese Commissie en neergelegd in de kabinetsappreciatie.2
Kunt u bevestigen dat het conform het kabinetsbeleid uitgesloten is dat het kabinet zich zal aansluiten bij een dergelijke «coalitie van ontvankelijke lidstaten» dat tot doel heeft meer asielzoekers op te vangen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met de huidige asiel- en opvangproblematiek?
Het aansluiten bij een «coalitie van ontvankelijke lidstaten» dat tot doel heeft meer asielzoekers op te vangen, is niet aan de orde.
Het huidige Franse EU-voorzitterschap werkt er hard aan om stap voor stap voortgang te boeken op onderdelen van het door de Europese Commissie op 23 september 2020 voorgestelde asiel- en migratiepact. Het kabinet steunt die aanpak en heeft dat onder andere tijdens de afgelopen informele JBZ-raad van 3 en 4 februari in Lille uitdragen. Hierbij geldt uiteraard dat het belangrijk is om in de nieuwe regels een evenwicht te vinden tussen enerzijds saamhorigheid jegens de landen die de zwaarste lasten dragen en anderzijds aan ieders verantwoordelijkheid voor een goede implementatie en toepassing van de regels – aan de grens, maar ook bijvoorbeeld de Dublinafspraken.
Het bericht 'Nog deze maand besluit nodig over waterstofsubsidies' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd door Energeia?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat afgelopen zomer vijfentwintig waterstof projecten door de overheid zijn geselecteerd en dat deze zijn ingediend voor de Important Project of Common European Interest (IPCEI) waterstof? Klopt het dat er sindsdien geen nieuwe ontwikkelingen zijn geweest en dat er geen geld beschikbaar is gesteld voor de projecten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken Klimaat in september 2020 een interessepeiling georganiseerd in het kader van IPCEI-waterstof waarbij 83 projectvoorstellen zijn ingediend. Hieruit zijn 25 Nederlandse projecten gekozen die als kansrijk werden beschouwd om deel nemen aan het Europese matchmakingproces voor de eerste golven. Deze stap is gezet op verzoek van de Europese Commissie en de Duitse overheid die het IPCEI-waterstof proces coördineert voor de deelnemende lidstaten aan de IPCEI.
Vervolgens zijn de gekozen projecten op basis van het Europese matchmaking proces per thema geclusterd en is door de Duitse Coördinatie en de deelnemende lidstaten – in samenwerking met de Europese Commissie – besloten om met twee zogenaamde IPCEI-golven te beginnen, te weten de golven technologie en de decarbonisatie van de industrie, waarbij de laatste zich richt op de productie van hernieuwbare waterstof (elektrolyse capaciteit). Voor deze twee golven heeft de Nederlandse overheid op 31 augustus 2020 13 projecten geselecteerd – vier projecten in de golf technologie en negen in de golf decarbonisatie van de industrie – om mee te doen aan de zogenaamde pre-notificatie fase van het Europese IPCEI-staatssteunproces. De Nederlandse bedrijven zijn vanaf het begin van het proces op de hoogte gebracht van de onzekerheden ten aanzien van het beschikbaar komen van nationaal budget.
Op 21 september 2021 is door het kabinet in de Miljoenennota 2022 bekend gemaakt dat er 35 miljoen beschikbaar zal komen ten behoeve van cofinanciering van een aantal Nederlandse waterstof projecten. Het is mijn inzet om deze 35 miljoen vooralsnog beschikbaar te stellen aan projecten in de IPCEI technologie golf en die door Nederland gepre-notificeerd zijn bij de Europese Commissie.
Momenteel wordt gewerkt aan de aanpassing van de IPCEI-subsidieregeling waarvan de intentie is dat die zo snel mogelijk zal worden opengesteld. Op grond van de selectie van de aanvragen die zijn ingediend, kan dan een definitieve selectie van Nederlandse project(en) voor deze eerste IPCEI technologie golf worden gemaakt die mee kunnen doen in het verdere Europese IPCEI staatssteuntraject.
Het pre-notificatie proces voor de tweede golf is op dit moment gaande. De Europese Commissie en de lidstaten bespreken in dit proces op informele en vertrouwelijke basis de gepre-notificeerde projectvoorstellen. Daarbij wordt gekeken of de projecten voldoen aan de criteria van het IPCEI-steunkader, dat voor projecten die activiteiten omvatten op het terrein van bijzonder innovatief onderzoek, ontwikkeling of innovatie en/of eerste industriële toepassing onder meer bepaalt dat alleen de «eerste industriële toepassing» subsidiabel kan zijn waarbij het dient te gaan om de opschaling van proeffaciliteiten, demonstratie-installaties of de allereerste uitrusting en faciliteiten die de fasen ná de proeflijn – met inbegrip van de testfase en het opschalen van de serieproductie – omvatten, maar niet de massaproductie of de commerciële activiteiten. Er is veel behoefte vanuit het bedrijfsleven dat er snel een besluit genomen wordt over het wel of niet toekennen van financiële middelen voor deelname aan de tweede golf decarbonisatie van de industrie. Tot nu toe is het besluit over het beschikbaar maken van middelen uitgesteld tot de komst van een nieuw coalitieakkoord en het daarin opgenomen belang van waterstof in de energietransitie. Het besluit om nu ook daadwerkelijk middelen voor de tweede golf beschikbaar te stellen hangt af van welke fases van de productie projecten subsidiabel zijn en onder welke voorwaarden. Hierover zal de Europese Commissie de komende tijd meer duidelijkheid moeten verschaffen. Ik zal mij inzetten voor een spoedige en zorgvuldige definitieve selectie van projecten.
De aanmelding voor ronde twee van het IPCEI-proces is binnenkort. Klopt het dat als er vóór deze datum geen geld beschikbaar wordt gesteld voor de aangemelde projecten, deze projecten zich niet kunnen aanmelden voor ronde twee van het IPCEI-proces? Hoe apprecieert u dit?
De negen projecten uit de tweede golf kunnen niet genotificeerd worden als er geen nationale middelen beschikbaar zijn. De datum van notificatie is nog onbekend. Naar verwachting is dit binnen enkele maanden. Het notificatiemoment wordt niet alleen door Nederland zelf bepaald, maar is een gezamenlijk besluit van alle deelnemende lidstaten en is afhankelijk van de snelheid waarmee de Europese Commissie de pre-notificatiefase afrond.
De subsidiebehoefte voor de tweede golf is veel groter dan voor de eerste golf. Het definitieve subsidiebedrag hangt sterk af van de definitieve projectvoorstellen. In de position paper aangeboden door de gelegenheidscoalitie van bedrijven en provincies aan het Ministerie van EZK, waar in het Energeia artikel naar wordt verwezen, wordt gevraagd om een tijdig besluit te nemen over het beschikbaar stellen van middelen voor Nederlandse waterstofprojecten in het kader van IPCEI. Dat is ook mijn inzet.
Zodra van de kant van de Europese Commissie duidelijkheid ontstaat over welke fases van de projecten van de tweede golf subsidiabel zijn en onder welke voorwaarden zal het kabinet besluiten over het wel of niet beschikbaar stellen van financiële middelen en het aanpassen van de IPCEI-subsidieregeling zoals dat ook voor de eerste golf technologie wordt gedaan. Overigens zal naast het besluit over het beschikbaar komen van middelen deelname aan de notificatie fase ook afhangen van de verdere onderbouwing van de projectvoorstellen door de bedrijven en de mate waaraan de initiatieven aan de eisen van het IPCEI-steunkader voldoen.
Kunt u toezeggen dat u gaat proberen te voorkomen dat deze projecten niet door kunnen gaan naar ronde twee van het IPCEI-proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het kabinet zal zich de komende tijd blijven inzetten om Nederlandse projecten mee te laten lopen in het EU-IPCEI-proces. Deelname aan de notificatie fase zal afhangen van de verdere onderbouwing van de projectvoorstellen door de bedrijven, de mate waaraan de initiatieven aan de eisen van het IPCEI-steunkader voldoen en het nog te nemen besluiten van het kabinet over de besteding van de in het regeerakkoord gereserveerde middelen voor de vroege fase-opschaling van hernieuwbare energiedragers.
Deelt u de mening dat de IPCEI-classificatie van deze bedrijven de opschaling van de Nederlandse waterstofambities vergemakkelijkt en daarom wenselijk is? Kunt u toelichten welke voordelen u ziet?
Ja. De IPCEI-classificatie zou de realisatie van bovengenoemde waterstofprojecten en daarmee de Nederlandse waterstofambities kunnen vergemakkelijken, aangezien het IPCEI-staatssteunkader de Nederlandse overheid in staat stelt de subsidiabele activiteiten van deze projecten te ondersteunen. Dit kader biedt de overheid meer ruimte voor ondersteuning dan normaal gesproken is toegestaan, al is de precieze ruimte voor ondersteuning van projecten in de tweede golf nog onbekend. Verder zou een IPCEI-classificatie relatief snel zekerheid voor bedrijven kunnen geven. Indien de negen projecten uit de tweede golf niet zouden worden genotificeerd, dan kan bezien worden of deze projecten alsnog in een latere golf mee kunnen doen. Overigens is een IPCEI niet de enige route voor ondersteuning, de overheid werkt momenteel aan meerdere instrumenten om waterstofprojecten te ondersteunen, waaronder het opschalingsinstrument waterstof.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 21 januari aanstaande beantwoorden?
Ik heb er alles aan gedaan deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De interne afstemming vereiste echter enige tijd, waardoor de ambitieuze deadline niet gehaald is. Ik vraag uw begrip hiervoor.
De voorwaarden voor het ontvangen van huurtoeslag |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat mensen alleen recht hebben op huurtoeslag wanneer zij vanaf het begin van een kalendermaand woonachtig zijn op een adres waar zij de toeslag voor willen ontvangen?
Huurders die voor het eerst een huurwoning betreden, kunnen inderdaad alleen huurtoeslag aanvragen vanaf de eerste maand dat ze de hele maand woonachtig zijn op het adres. Als zij tussen huurwoningen verhuizen waarover zij huurtoeslag kunnen aanvragen, blijft het recht op huurtoeslag voor de oude woning nog de hele maand bestaan.
Waarom is er niet gekozen voor een systematiek waarbij een gereduceerd bedrag aan huurtoeslag uitgekeerd kan worden evenredig met het aantal dagen van bewoning?
De voorwaarde dat wijzigingen in omstandigheden die zich voordoen na de eerste dag van de maand, pas vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand worden meegenomen, is opgenomen in artikel 5 van de Algemene wet inkomensafhankelijk regelingen (Awir). Deze voorwaarde geldt voor alle inkomensafhankelijke regelingen en dus ook voor de huurtoeslag.
Er is voor deze systematiek gekozen om de toeslagen begrijpelijk te houden voor de burger en uitvoerbaar te houden voor de uitvoerder. Met deze voorwaarde krijgen beide slechts één keer per maand te maken met een wijziging in het toeslagbedrag. Als wijzigingen in de omstandigheden – niet alleen verhuizingen, maar ook bijvoorbeeld wijzigingen in de huishoudsamenstelling – per direct verwerkt moeten worden, kan het voorkomen dat het toeslagbedrag meerdere keren per maand bijgesteld moet worden.
Burgers die voor het eerst een huurwoning betreden, kunnen hierdoor inderdaad een deel van de eerste maand mogelijk geen huurtoeslag ontvangen. Daar staat tegenover dat deze systematiek bij verhuizing en andere levensgebeurtenissen voorspelbaarder is voor de burger en dat onverwachte onderbrekingen van de huurtoeslag worden voorkomen. Ook blijft bij een beëindiging van het huurcontract tijdens de maand de huurtoeslag die gehele maand nog doorlopen.
Is het mogelijk om een aanpassing te maken zodat mensen een toeslag ontvangen vanaf het moment van bewoning in plaats van vanaf de eerste volle maand van bewoning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daar naar te kijken?
Ik vind het niet wenselijk om de huidige systematiek aan te passen naar een systeem waarbij wijzigingen per direct verwerkt worden. De huurtoeslag is ingericht op maandelijkse berekening. Aanpassen van deze systematiek is complex, vraagt veel capaciteit en zou moeten worden bezien in het bredere stelsel van inkomensafhankelijke regelingen.
Onderkent u dat mensen die wel recht hebben op toeslag maar door dit criterium niet in aanmerking komen voor een toeslag moeite kunnen hebben om de eerste maand aan huur te voldoen? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit een extra drempel is voor mensen?
Het kan voorkomen dat burgers die gedurende de maand verhuizen naar een woning waarover zij voor het eerst huurtoeslag gaan ontvangen, moeite zullen hebben deze maand aan de huur te voldoen. Verhuurders kunnen rekening houden met deze voorwaarde door hun huurcontract vanaf de eerste dag van een maand in te laten gaan. Hierover zou de huurder in overleg kunnen gaan met de verhuurder. Huurcontracten worden doorgaans eerder ondertekend dan dat ze ingaan. Huurders kunnen hun verhuizing aan de gemeente doorgeven vanaf het moment dat zij een huurcontract hebben getekend, dus ook als het contract nog niet is ingegaan. Hiermee kan de huurder ervoor zorgen dat de verhuizing op tijd in het BRP is verwerkt en kunnen zij zo vroeg mogelijk hun toeslagaanvraag voor de eerste maand doen. Als de verhuurder niet bereid is de startdatum van het huurcontract aan te passen, is het soms mogelijk om een betalingsregeling te treffen om de periode zonder huurtoeslag te overbruggen.
Wat kunnen mensen doen wanneer zij door het missen van de huurtoeslag voor de eerste maand in betalingsproblemen komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om dit probleem aan te probleem pakken en gelijktijdig te kijken naar de problemen rondom «non take up» waardoor mensen geen gebruik maken van een toeslag waar ze recht op hebben?
Zoals aangegeven is dit niet alleen een voorwaarde voor de huurtoeslag, maar geldt deze voorwaarde voor alle inkomensafhankelijke regelingen. Een overstap naar een systeem van directe verwerking van wijzigingen in omstandigheden betekent niet voor alle burgers een verbetering, maar soms ook meer complexiteit. Daarnaast kent dit verregaande gevolgen voor de uitvoering.
Tot slot heeft het tegengaan van niet-gebruik van toeslagen de blijvende aandacht. Ook bij de evaluatie van de Awir wordt gekeken naar niet-gebruik van toeslagen.
De afvalwaterinjectie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat de motie-Agnes Mulder c.s. op 16 december 2021 is aangenomen en dat die motie de regering verzocht om zo snel mogelijk een besluit te nemen over een alternatieve wijze van verwerking van het afvalwater en om de afvalwaterinjectie, in afwachting van een besluit naar aanleiding van de evaluatie over de verwerking van afval- water uit Schoonebeek, per direct op te schorten?1
Ja.
Herinnert u zich dat het Kamerlid Vijlbrief deze motie gesteund heeft, net als de CDA-, D66- en ChristenUnie-Kamerleden die zijn toegetreden tot het kabinet, zoals de heer Hoekstra, mevrouw Kaag en mevrouw Schouten, de drie vicepremiers van het kabinet-Rutte IV?
Ja.
Op welke wijze zult u de motie, die door de Kamer is aangenomen en die door u persoonlijk ook gesteund is, uitvoeren?
Ik geeft uitvoering aan de motie door NAM een kortere termijn te stellen voor het opleveren van de herevaluatie en zelf daarna zo snel mogelijk een besluit te nemen. Ik heb NAM de termijn gesteld om de herevaluatie voor 1 juli bij mij in te dienen. Voor de herevaluatie kijkt NAM met een brede blik naar alternatieve verwerkingswijzen van het productiewater van de oliewinning in Schoonebeek. Ik heb begrepen dat er kansrijke alternatieven zijn waarbij het productiewater wordt teruggebracht in delen van het Schoonebeek veld. Hierbij wordt het productiewater gezuiverd zodat het water opnieuw gebruikt kan worden en zal een restroom geïnjecteerd worden in de ondergrond. Als NAM de herevaluatie heeft ingediend zal ik zo snel mogelijk een besluit nemen over de waterinjectie in Twente. Ik overweeg daarbij een methode voor de schrijven waarbij een zuiveringstechniek wordt toegepast. Tot die tijd houdt het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) toezicht op de waterinjectie. Indien er sprake is van een overtreding van de vergunning of er een onveilige situatie ontstaat, zal SodM maatregelen opleggen, zoals het indien nodig stilleggen van de injectie. Het stilleggen van de waterinjectie is alleen op deze gronden mogelijk.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zelf de injectie tijdelijk heeft stopgezet, omdat er meer van het giftige tolueen in het geïnjecteerde afvalwater zit dan toegestaan?2
Ja, NAM heeft de oliewinning en daarmee de waterinjectie tijdelijk stil gelegd, omdat de concentraties van de stoffen tolueen en CO2 in het productiewater de norm overschreden. NAM voert technische aanpassingen uit om deze stoffen beperken. Daarna zal NAM naar verwachting het proces weer opstarten.
Kunt u alle vergunningen voor de afvalwaterinjectie in Twente, zoals ze nu van kracht zijn, aan de Kamer doen toekomen?
De vergunningen zijn op 14 september 2016 naar uw Kamer verzonden.3
Kunt u alle overtredingen van de vergunning, die de NAM sinds 2011 zelf geconstateerd heeft, opsommen en aan aan de Kamer doen toekomen? Kunt u deze opsomming uitsplitsen per datum, per overtreding en per stof of andere overtreding?
Ik kan de informatie delen waarover de toezichthouder beschikt. In het geval dat er een incident of overtreding van de regelgeving of vergunningvoorschriften voorkomt, maakt NAM hiervan een melding bij de toezichthouder. Het doen van een dergelijke melding is vastgelegd in de huidige wetgeving en in werkafspraken tussen de toezichthouder en mijnbouwbedrijven. Het is verder aan NAM om een overzicht van zelf geconstateerde overtredingen te publiceren en van duiding te voorzien.
Kunt u alle door het toezicht geconstateerde overtredingen van de vergunningvoorwaarden sinds 2011 op een rij zetten en aan de Kamer doen toekomen? Kunt u deze rij uitsplitsen per datum, per overtreding en per stof of andere overtreding?
SodM heeft een overzicht opgesteld van alle inspecties die de toezichthouder sinds 2011 heeft uitgevoerd bij de olieproductie in Schoonebeek, de waterinjectie in Twente en de transportleiding en de overtredingen die hierbij zijn geconstateerd. Het overzicht vindt u als bijlage bij deze brief.
Kunt u deze vragen een voor en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het toezicht van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op de waterinjectie in Twente kenmerkt zich als een vorm van ketentoezicht, waarbij zowel bij de olieproductie in Schoonebeek wordt geïnspecteerd als de waterinjectie Twente. Daarbij hanteert SodM een systematiek van jaarlijkse toetsing en beoordeling van jaarrapportages (kantoorinspecties) gecombineerd met veldinspecties op locatie. Tevens vond toezicht plaats op de transportleiding. In totaal zijn er sinds 2011 30 kantoorinspecties uitgevoerd en 68 veldinspecties. Daarbij is getoetst op naleving van de Omgevingsvergunning, Mijnbouwwetgeving en arbeidsomstandighedenwetgeving.
NAM heeft in voorgaande jaren voor de stoffen tolueen en opgelost CO2 hogere waardes gerapporteerd dan de vergunde maximale waardes. In het onderstaande overzicht van overtredingen staan deze overschrijdingen voor 2020 niet als overtreding genoemd. De reden hiervoor is als volgt. Bij de vergunningsaanvraag heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een verwachting van de maximale waarde van deze stoffen doorgegeven. In de vergunningen voor waterinjectie in Twente is deze verwachting opgenomen als norm. Doorgaans wordt enige marge gehanteerd en wordt de vergunde norm vastgesteld boven de verwachte maximale waarde.
SodM heeft de jaarrapportages van NAM beoordeeld. Daarbij is sinds 2014 de waarneming dat in de loop van een kalenderjaar gehalte voor CO2 en voor tolueen fluctueert en soms de gestelde norm overschrijdt. Er is geen stijgende trend waargenomen. SodM heeft de gevolgen voor het milieu van de overschrijding van de norm beoordeeld als «verwaarloosbaar klein». Gezien de uitzonderlijke situatie in deze vergunning, waarbij er geen marge in de vergunning is gehanteerd, gecombineerd met de kwalificatie van het effect van de overschrijding als verwaarloosbaar klein, heeft SodM de overschrijding voor 2020 niet aangemerkt als overtreding. Nadat in 2021 de jaarrapportage over 2020 is beoordeeld, is in het kader van het verscherpte toezicht op de waterinjectie Twente NAM in oktober 2021 met een waarschuwingsbrief aangeschreven op het feit dat de overschrijdingen blijvend ongedaan moeten worden gemaakt. Eind maart 2022 dient NAM bij SodM haar jaarrapportage over 2021 in te dienen.
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo centraal
Norm
INS-7925
Jaar 2021
Veldinspectie: waterinjectielocaties Twente tijdens onderhoudsstop
ROW-C: Niet melden van de start van de werkzaamheden.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
14/I/0067
Jaar 2014
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project
«Wabo 2014»
Geen
13/I/0500
Jaar 2013
Veldinspectie: in het kader van het project «Opleveringsinspecties» en «Wabo 2013»
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo 2
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie: geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-8040
Jaar 2021
Veldinspectie: NAM werkzaamheden put ROW-7
Geen
INS-7949 (open)
Jaar 2021
Kantoorinspectie:
NAM ROW-2 vervolgvragen incidentrapport feitenrelaas
INS-7925
Jaar 2021
Veldinspectie: waterinjectielocaties Twente tijdens onderhoudsstop
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7644
Jaar 2021
Kantoorinspectie: Scheur in casing ROW-2 rootcause rapport
Put ROW-2 Controleren, registreren en tijdig melden van afwijkingen bij annulaire drukken.
Mijnbouwregeling
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7493
Jaar 2021
Kantoorinspectie: NAM 6-jaarlijkse technische evaluatie injectieputten
Geen
INS-7338
Jaar 2020
Kantoorinspectie: Kennisgeving / NAM ROW-02 workover 2020
Geen
INS-893
Jaar 2020
Veldinspectie:
Rossum-Weerselo waterinjectielocaties
Geen
INS-749
Jaar 2019
Veldinspectie: waterinjectieputten Rossum-Weerselo (2,3,5)
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0443
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
ROW-7A: Op de locatie Rossum-Weerselo 2 borrelt gas uit de kelder van put R0W-7A. Ten tijde van de inspectie was de oorzaak en herkomst hiervan niet bekend.
Mijnbouwbesluit
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van het project Wabo
Twee vluchtdeuren zijn anders geplaatst dan op de plattegrondtekening op Rossum-Weerselo 2.
Wabo; Vergunningsvoorwaarden; Arbo
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo 3
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7925
Jaar 2021
Veldinspectie: waterinjectielocaties Twente tijdens onderhoudsstop
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-893
Jaar 2020
Veldinspectie:
Rossum-Weerselo waterinjectielocaties
Geen
INS-749
Jaar 2019
Veldinspectie: waterinjectieputten Rossum-Weerselo (2,3,5)
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0443
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Geen
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van het project Wabo
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo 5
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7925
Jaar 2021
Veldinspectie: waterinectielocaties Twente tijdens onderhoudsstop
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Niet-gekeurd ademluchtmasker op Rossum-Weerselo 5.
Arbeidsomstandigheden besluit
INS-893
Jaar 2020
Veldinspectie:
Rossum-Weerselo waterinjectielocaties
Geen
INS-749
Jaar 2019
Veldinspectie: waterinjectieputten Rossum-Weerselo (2,3,5)
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0443
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Geen
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van het project Wabo
Valgevaar door te kort rooster over de goot voor de vluchtpoort op Rossum-Weerselo 5;
Bedrading van de kathodische bescherming hangt los bij de ragerinstallatie op Rossum-Weerselo 5;
Er ontbreekt een peilbuis op Rossum-Weerselo 5.
Wabo; Arbo
Wabo; Vergunningsvoorwaarden; Arbo
Wabo; Vergunningsvoorwaarden
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo 6
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7493
Jaar 2021
Kantoorinspectie: NAM 6-jaarlijkse technische evaluatie injectieputten
Geen
INS-893
Jaar 2020
Veldinspectie:
Rossum-Weerselo waterinjectielocaties
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Geen
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van het project Wabo
Valgevaar bij de roosters op de putschacht op Rossum-Weerselo 6;
Er ontbreken twee peilbuizen op Rossum-Weerselo 6;
Op de plattegrondtekening staan drie in plaats van een ragerinstallatie getekend op Rossum-Weerselo 6.
Wabo; Arbo
Wabo; Vergunningsvoorwaarden
Wabo; Vergunningsvoorwaarden
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Tubbergen 7
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7493
Jaar 2021
Kantoorinspectie: NAM 6-jaarlijkse technische evaluatie injectieputten
Geen
18/I/0217
Jaar 2018
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van het thema «PIRI inspecties»
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Tegenstrijdige etikettering productiewater met gevaar symbolen in tegenstelling tot gevuld met stikstof bij Tubbergen 7.
Arboregeling
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Put TUB-9: twee manometers geïnstalleerd op de A-annulus, met onderling verschillende aanwijzing (10 resp. O bar). In het registratiesysteem is afwisselend 10 bar resp.0 bar ingevoerd.
Mijnbouwbesluit; Mijnbouwregeling
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van de Wabo
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Tubbergen-Mander 1
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7844
Kantoorinspectie:
Beoordeling documentatie buiten gebruik stellen
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
18/I/0217
Jaar 2018
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van het thema «PIRI inspecties»
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
TUM-1: niet duidelijk of de druk van de C-annulus wordt geregistreerd.
Mijnbouwbesluit; Mijnbouwregeling
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van de Wabo
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding Tubbergen-Mander 2
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7845
Kantoorinspectie:
Beoordeling documentatie buiten gebruik stellen
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7217
Jaar 2021
Kantoorinspectie: Werkprogramma / NAM TUM-03-S5 abandonment
Geen
18/I/0217
Jaar 2018
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van het thema «PIRI inspecties»
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Geen
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van de Wabo
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding Schoonebeek OBI
Norm
INS-7912; Jaar2021
Veldinspectie:
ongevalsonderzoek
Geen
INS-7561;
Jaar2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7312;
Jaar 2020
Veldinspectie:
PIRI-inspectie op Schoonebeek OBI
Twee niet gekeurd vluchtmasker op OBI.
Vervangen voor einde inspectie.
Artikel 3.2 lid 2 van het Arbobesluit
INS-921;
Jaar 2020
Veldinspectie:
PIRI-inspectie op Schoonebeek OBI
Geen
INS-540;
Jaar 2019
Veldinspectie:
PIRI-inspectie op Schoonebeek OBI
Geen
17/I/0055;
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspectie op Schoonebeek OBI
I
Betreft B-bevindingen:
B1: op het mijnbouwwerk Schoonebeek WKC/OBI/CTF wordt niet aan vergunningsvoorschrift C14 voldaan.
Toelichting:
De emissies van het (geproduceerde) gas dat in de fakkel is verbrand zijn niet opgenomen in het jaaroverzicht 2016. Hierdoor is het milieu jaarverslag niet correct.
B2: Het is niet duidelijk of op het mijnbouwwerk Schoonebeek WKC/OBI/CTF aan vergunningvoorschrift F5 wordt voldaan, t.a.v. de maximale geluidsbelasting van niet meer dan 50dB(a) aan de gevel van de dichtstbijzijnde woning.
B3: Op mijnbouwwerk Schoonebeek WKC/OBI/CTF is een wijziging doorgevoerd nabij trafo 9001. Nabij deze trafo 9001 is een zeecontainerwand geplaatst. De plaatsing van deze zeecontainers is niet gemeld aan SodM.
Artikel 2.3 sub a onder 1 van Wabo
16/I/0550;
Jaar 2016
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
15/I/0473;
Jaar 2015
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
14/I/0503;
Jaar 2014
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
13/I/0099;
Jaar 2013
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
12/I/0494;
Jaar 2012
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding
De Hulte KNP
Norm
14/I/0630
Jaar 2014
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2014»
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding
Norm
INS-7876
Jaar 2021
Kantoorinspectie Pipeline integrity management system Twente (PIMS):
Waterinjectie leidingen Twente
Geen
INS-7664
Jaar 2021
Kantoorinspectie:
Beoordeling Seismisch risicobeheersplan Waterinjectie Twente velden
Geen
INS-7588
Jaar 2021
Kantoorinspectie:
waterpassing Twente 2020
Geen
INS-137
Jaar 2019 en 2020
Kantoor inspectie:
putintegriteit NAM
Geen
Brief met kenmerk
17167141 2 juli 2018
Kantoorinspectie actualisatie waterinjectiemanagement plan n.a.v. 6 jaarlijkse evaluatie en risicoanalyse
Geen
De Kamerbrief van 20 december 2021 ‘Toekomstige organisatie van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers |
|
Hoe verhoudt het besluit tot concentratie van hoogcomplexe zorg bij aangeboren hartafwijkingen (AHA) in twee centra zich tot de inschatting van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat het aantal volwassenen met AHA in de komende 30 jaar zal verdubbelen?
In het besluit is rekening gehouden met de verwachte toename van het aantal volwassen patiënten met een aangeboren hartafwijking door uitsluitend de hoogcomplexe interventies bij volwassenen te concentreren in de twee interventiecentra. Dit is een klein deel van het totale aantal interventies bij volwassenen. De matig en laagcomplexe interventies bij volwassenen kunnen in de toekomst nog steeds worden verricht in de hartcentra van de andere umc’s en algemene ziekenhuizen, zoals nu al het geval is.
Daarbij wil ik benadrukken dat de concentratie alleen betrekking heeft op de interventies, niet op alle overige zorg. Een groot deel van de cardiologische zorg, waaronder de periodieke controles, diagnostiek, onderzoek en voor- en nazorg bij een interventie, kunnen straks nog steeds in het eigen ziekenhuis worden geboden. Voor patiënten blijft de poliklinische zorg dus dichtbij. Er wordt dus een heel specifiek en in omvang beperkt deel van de zorg verplaatst naar de twee interventiecentra.
Heeft u deze toekomstverwachting meegenomen in uw beslissing?
Zie antwoord vraag 1.
Is de kwetsbaarheid van zorg meegenomen bij dit besluit, aangezien bij een calamiteit in één van de twee centra alle zorg terechtkomt bij het overgebleven centrum? Welke consequenties kan dit hebben en zijn die meegenomen?
In het besluit is rekening gehouden met de robuustheid van het toekomstige zorgnetwerk, door de interventies niet in één maar in twee centra onder te brengen. De beroepsgroep heeft in het eerdergenoemde visierapport aangegeven dat een zorgnetwerk met één interventiecentrum inderdaad kwetsbaar is, omdat uitval of calamiteiten niet kunnen worden opgevangen in een ander centrum. In een systeem met twee interventiecentra is die back up wel aanwezig en voorziet de beroepsgroep op dit punt geen knelpunten.
Erkent u dat de IGJ aangeeft dat alle huidige centra de nodige kwaliteit in zorg kunnen leveren?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 20 december1 heeft aangegeven, beoordeelt de inspectie de huidige kwaliteit van zorg in de centra als goed. Het besluit om de interventies te concentreren heeft dan ook niet zozeer te maken met de huidige prestaties van de centra, maar met de risico’s en knelpunten die de beroepsgroep voorziet voor de kwaliteit en continuïteit van zorg in de nabije toekomst. De capaciteit voor (kinder)hartchirurgie is bijvoorbeeld te klein om de dienstroosters in alle centra te kunnen vullen, waarbij uitval of uitstroom van specialisten niet kan worden opgevangen en de dienstbelasting van zorgprofessionals te hoog is. Dergelijke knelpunten kunnen binnen de huidige structuur met vier centra en vijf behandellocaties niet worden opgelost. Ook toekomstige generaties kinderen die geboren worden met een aangeboren hartafwijking moeten verzekerd zijn van optimale kwaliteit van zorg. Concentratie van de interventies is daarbij noodzakelijk, zoals de beroepsgroep zelf ook aangeeft.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, wat is dan de reden om niet naar geografische spreiding van locaties te kijken?
Natuurlijk moeten patiënten in heel Nederland toegang hebben tot goede zorg. Ten aanzien van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen is in de besluitvorming een afweging gemaakt tussen de kwaliteit en continuïteit van zorg, ten opzichte van de eenvoudige bereikbaarheid voor patiënten in heel Nederland. De geografische spreiding is daarbij niet van doorslaggevend belang, zoals de beroepsgroep bij het Ministerie van VWS heeft aangegeven. Hartinterventies bij kinderen en zeker bij volwassenen zijn vaak planbare zorg. In situaties dat patiënten acute zorg nodig hebben, kunnen zij terecht bij de dichtstbijzijnde spoedopvang of rechtstreeks worden verwezen naar een interventiecentrum. Bovendien gaat bij deze concentratie alleen om de interventies, niet om alle (kinder)cardiologische zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Een groot deel van de zorg kan straks nog steeds in het eigen ziekenhuis in de regio worden geboden, bijvoorbeeld de diagnostiek, onderzoeken, poliklinische controles en voor- en nazorg bij een interventie. Deze zorg blijft voor patiënten dus dichtbij beschikbaar.
Dit neemt niet weg dat een deel van de patiënten voor een interventie straks verder zal moeten reizen. Ik begrijp dat dit voor patiënten en hun families belastend kan zijn. Een verandering in de organisatie van deze zorg is echter nodig als we de kwaliteit en continuïteit ook in de toekomst willen verzekeren. Het gaat hier dus ook om de belangen van jonge kinderen en zelfs van kinderen die nog geboren zullen worden met een aangeboren hartafwijking. Uit het advies dat de betrokken patiëntenorganisaties op verzoek van de Minister hebben opgesteld, blijkt evenwel dat patiënten in ruime meerderheid bereid zijn om verder te reizen als dat betekent dat zij optimale zorg krijgen.
Bent u bekend met het feit dat patiënten die hoogcomplexe zorg bij AHA nodig hebben, maar beperkt belastbaar zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Is de belastbaarheid van patiënten die hoogcomplexe zorg bij AHA nodig hebben een onderdeel van de afweging geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat zorg in heel Nederland toegankelijk en bereikbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Onderkent u dat het weghalen van hoogcomplexe zorg voor aangeboren hartafwijkingen ook invloed heeft op de houdbaarheid van andere onderdelen van de zorg (zoals kinderlongchirurgie en -transplantaties, kinder pulmonale hypertensiezorg die al landelijk zijn gecentraliseerd en acute kinder Intensive Care (IC)-zorg)?
Ik onderken inderdaad dat er samenhang is tussen de hoogcomplexe zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen en andere, aanverwante vormen van hoogcomplexe medisch specialistische zorg. Het is echter niet zo dat een kinderhartcentrum verdwijnt als een UMC op termijn zelf geen hartinterventies meer uitvoert. Een groot deel van de kindercardiologische zorg blijft beschikbaar in de UMC’s die straks een functie gaan vervullen als shared care centrum binnen een landelijke netwerkstructuur van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen.
Daarbij geldt dat de kennis en expertise van het UMC Groningen op het gebied van pulmonale hypertensie behouden kan blijven in het betreffende kinderhartcentrum. Het gaat hier hoofdzakelijk om poliklinische zorg die door kindercardiologen kan worden geboden. Indien er in het kader van de behandeling van pulmonale hypertensie invasieve metingen moeten worden uitgevoerd via een hartkatheterisatie, zal dit mogelijk wel in een interventiecentrum moeten plaatsvinden. Dit komt bij kinderen relatief weinig voor, gemiddeld tussen de tien en twintig keer per jaar.
Ik zal ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen een impactanalyse uit te voeren en nog voor het zomerreces de gevolgen van de keuze voor deze twee locaties in kaart te brengen. Specifieke aandachtspunten voor deze impactanalyse zijn onder meer de acute zorg, de neonatale, kinder- en volwassen ic-zorg, en het waarborgen van unieke medisch specialistische functies die nu bij verschillende UMC’s zijn ondergebracht (denk aan foetale interventies, transplantatiezorg voor kinderen en zorg voor kinderen met pulmonale hypertensie).
Hoe denkt u ziekenhuizen te ondersteunen bij het op peil houden van deze overige zorg?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is het zogenaamde DC3-plan door uw ministerie afgewezen?
In de Kamerbrief van 20 december is aangegeven dat het Ministerie van VWS de voorzitters van de umc’s in november heeft gevraagd om te komen tot een unaniem gedragen voorstel voor de landelijke verdeling van de twee interventiecentra.2 Hiermee werd niet gedoeld op het DC3 plan dat in juni 2021 door een deel van de umc’s is opgesteld.
Het Ministerie van VWS heeft bij de beoordeling van het DC3 plan geconcludeerd dat een landelijke netwerkstructuur met drie interventiecentra niet voldoet aan de randvoorwaarden voor goede kwaliteit van zorg. In dit model worden de interventies bij kinderen verdeeld over drie centra. Aangezien de behandelvolumes vooral bij pasgeborenen en jonge kinderen te klein zijn om in drie centra te kunnen voldoen aan de volumenormen uit de kwaliteitsrichtlijnen van de beroepsgroep, zullen er altijd centra zijn die niet aan de kwaliteitseisen voldoen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) heeft dit in haar advies ook bevestigd en geadviseerd om toe te gaan naar een netwerkstructuur met twee interventiecentra.3 Om deze reden is besloten om de interventies te gaan concentreren in twee interventiecentra en is het DC3-plan geen optie.
Waarom vermeldt u in uw brief dat er geen voorstel vanuit de Universitair Medisch Centra (UMC’s) zelf lag (gesteund door zes van zeven UMC’s) terwijl drie UMC’s gezamenlijk tot het DC3-plan zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom vindt u levensloopzorg alleen van belang bij hoogcomplexe hartafwijkingen en niet bij andere hartafwijkingen?
Het besluit om niet alle interventies bij volwassenen te concentreren, is ingegeven door de verwachte volumegroei in deze patiëntengroep, in combinatie met de overweging dat niet alle ingrepen bij volwassenen specifiek zijn voor een aangeboren hartafwijking of heel complex. Een beperkt aantal operaties bij volwassenen is dermate complex en specifiek gerelateerd aan de aangeboren hartafwijking, zodat deze operaties omwille van de kwaliteit van de ingreep moeten worden uitgevoerd door een hartchirurg die specifieke expertise heeft op dat gebied. Op dit moment is het al zo dat de laag- en matig complexe interventies bij volwassenen ook worden uitgevoerd in andere hartcentra, zoals het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein. Daarbij worden de indicatiestelling en het behandelplan wel in samenwerking met een interventiecentrum voor aangeboren hartafwijkingen bepaald. Dit leidt tot goede behandelresultaten en tevreden patiënten. Gezien de verwachte groei van de patiëntengroep wil ik dat deze vorm van netwerkzorg bij de volwassenenzorg ook in de toekomst mogelijk blijft.
Kunt u aangeven waarom u bij volwassenen alleen de zeer complexe interventies wil concentreren en u in uw advies afwijkt van het advies in het visierapport van de (drie) beroepsgroepen, om alle interventies van aangeboren hartafwijkingen van alle patiënten te concentreren in twee of drie centra, vanuit het principe van levensloopzorg?
Zie antwoord vraag 14.
Is concentratie van zorg niet voor alle interventies van aangeboren hartafwijkingen van belang en waar legt u dan de grens?
Zie antwoord vraag 14.
Beseft u dat door uw huidige voorstel het enige centrum in Nederland dat zich bezighoudt met Pulmonale Hypertensie bij kinderen, gesloten gaat worden? Heeft u de gevolgen hiervan in beeld en hoe heeft u dit meegewogen in uw beslissing?
Ik verwijs u naar mijn eerdere antwoord op de vragen 10 en 11.
Beseft u dat het weghalen van planbare hartzorg voorbijgaat aan de noodzaak om snel en goed bereikbare acute zorg te kunnen verlenen in de regio?
Natuurlijk moet de acute zorg voor alle patiënten in Nederland gewaarborgd zijn. We beschikken in Nederland over een uitstekend landelijk netwerk voor traumazorg, met normen voor de beschikbaarheid van de zorg. In acute situaties kunnen patiënten met aangeboren hartafwijkingen straks nog steeds terecht bij de spoedopvang in het nabijgelegen ziekenhuis.
Het is ook niet zo dat de (kinder)hartcentra die straks geen interventies meer uitvoeren zullen sluiten. Deze centra blijven een belangrijke rol vervullen als shared care centra binnen een landelijke netwerkstructuur van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. In dit netwerk zullen de shared care centra en de interventiecentra zowel onderling als op landelijk niveau nauw moeten samenwerken. De kinderhartcentra die straks geen kinderhartchirurgie meer uitvoeren, blijven als gezegd beschikbaar voor poliklinische controles, diagnostiek, onderzoek en voor- en nazorg na een interventie. Voor patiënten blijft een groot deel van de zorg daarmee dichtbij beschikbaar in het eigen ziekenhuis in de regio.
Het artikel 'Warmtewet laat nog minstens een jaar op zich wachten' |
|
Raoul Boucke (D66), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Warmtewet laat nog minstens een jaar op zich wachten»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Warmtewet is vastgelegd dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) jaarlijks het maximale leveringstarief voor warmte moet vaststellen op de basis van de gasprijs en dat doordat de gasprijzen nu zo hoog zijn de warmtetarieven ook hard stijgen? Hoe apprecieert u dit?
Ja, in artikel 5, tweede lid van de Warmtewet is bepaald dat de door de ACM jaarlijks vast te stellen maximumprijs voor warmte gebaseerd moet zijn op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron. Deze koppeling heeft er inderdaad toe geleid dat de gestegen gasprijzen hebben doorgewerkt in een aanmerkelijk hogere door de ACM voor 2022 vastgestelde maximum warmteprijs. Om de effecten van de stijging van de energierekening te compenseren zijn eind vorig jaar maatregelen getroffen die ook voor warmte-afnemers gelden. Het kabinet houdt ook de komende tijd vinger aan de pols, met name voor financieel kwetsbare huishoudens.
Het is evident dat de warmtetarieven moeten worden losgekoppeld van de gasprijs. De tarieven moeten gebaseerd worden op de onderliggende kosten van warmte. Dat biedt consumenten de zekerheid dat ze niet meer betalen dan de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de warmte die ze afnemen. Anderzijds krijgen warmtebedrijven daarmee de zekerheid dat efficiënte kosten die zij moeten maken voor de uitvoering van hun taak kunnen worden terugverdiend, inclusief een redelijk rendement. Dit laatste is ook van belang voor de borging van de leveringszekerheid van het systeem. De nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening die ik op dit moment in voorbereiding heb bevat bepalingen die de overstap naar op kosten gebaseerde tarieven regelt. Ik heb versnelling aangebracht in de voorbereiding van deze nieuwe wet. Het wetsvoorstel gaat voor de zomer naar de Raad van State en ik verwacht het voorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Tweede Kamer. Vooruitlopend daarop heeft de ACM onlangs de bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen van een individuele leverancier, en het tarief voor de betreffende leverancier te corrigeren indien blijkt dat het door deze leverancier behaalde rendement hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement. ACM is op dit moment hard bezig met de implementatie van deze nieuwe bevoegdheden. Onderdeel daarvan is het transparant maken van gedetailleerde kosteninformatie van warmtebedrijven. Met deze nieuwe bevoegdheden is dan ook een belangrijke stap gezet naar de nieuwe tariefsystematiek op basis van de onderliggende kosten. Immers, zonder de beschikking over deze gedetailleerde kosteninformatie kan ACM geen op kosten gebaseerde tarieven vaststellen.
Kunt u de daadwerkelijke stijging van de warmtetarieven inzichtelijk maken? Kunt u daarbij ook een indicatie geven van wat de stijging zou zijn geweest als de koppeling met de gasprijzen er niet was?
De grote warmteleveranciers2 hebben hun warmtetarieven voor 2022 bekend gemaakt. Daaruit blijkt dat kosten bij een gemiddeld jaarverbruik van 35 GJ bij deze leveranciers tussen de 18 en 25% lager liggen dan wanneer zou worden uitgegaan van het door de ACM vastgestelde maximum tarief. Ten opzichte van de tarieven die deze leveranciers in 2021 in rekening brachten is er wel sprake van een flinke stijging. Bij het genoemde gemiddelde jaarverbruik van 35 GJ gaat om stijgingen tussen 30 en 54%. Dit ligt eveneens lager dan de stijging wanneer zou worden uitgegaan van het door de ACM vastgestelde maximum tarief. Laatstgenoemde stijging is 67%. De warmteleveranciers hebben aangegeven dat zij genoodzaakt zijn om hun daadwerkelijke warmtetarieven te verhogen omdat de kosten van warmtelevering direct en indirect gekoppeld zijn aan de gasprijzen. In haar brief van 1 november 20223 heeft mijn ambtsvoorganger hierover al aangegeven dat de stijgende gasprijzen invloed hebben op de onderliggende kosten voor warmtebedrijven, omdat aardgas direct (gas als warmtebron of back-up warmtebron) en indirect (bijv. via subsidiebedrag in de SDE++ en koppeling van warmtecontracten aan de prijs van aardgas) een rol speelt als warmtebron voor warmtenetten.
Bij het loslaten van de koppeling tussen het maximum tarief en de gasprijzen zullen de maximum tarieven geleidelijk steeds meer worden gebaseerd op de werkelijke kosten van warmte. Ik kan nu niet aangeven wat het effect daarvan zou zijn geweest op de hoogte van het maximum tarief, maar gelet op het voorgaande kan niet zondermeer worden verondersteld dat dit zou hebben geleid tot lagere tarieven.
Wat betekent de stijging van de warmtetarieven concreet voor de consument? Om hoeveel geld gaat het per huishouden? Op welke manier wordt hierop toezicht gehouden door de overheid?
Bij de in het antwoord op vraag 3 genoemde grote warmteleveranciers leidt de stijging van hun warmtetarieven bij een gemiddeld verbruik van 35 GJ tot een stijging van de jaarkosten tussen € 430 en € 728. Hierbij is geen rekening gehouden met de effecten van de bij vraag 2 genoemde compenserende maatregelen. Zoals ik in mijn antwoorden op vraag 2 en 3 heb aangegeven liggen de daadwerkelijke tarieven van de grote warmteleveranciers onder het door de ACM vastgestelde maximum tarief.
Op grond van de huidige Warmtewet wordt er op drie manieren toezicht gehouden op de warmtetarieven. Allereerst door te toetsen of de daadwerkelijke tarieven zich onder het toegestane maximum tarief bevinden. Ten tweede, voert ACM tweejaarlijks een rendementsmonitor uit waarbij zij de ontwikkeling van de rendementen in de warmteleveringsmarkt monitort. En tot slot, heeft ACM, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, recent nieuwe bevoegdheden verkregen waarmee zij onderzoek kan doen naar de rendementen van een individuele leverancier, en het tarief voor de betreffende leverancier kan corrigeren indien blijkt dat deze leverancier een rendement behaalde dat hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement.
Consumenten die gebruik maken van een warmtenet kunnen niet veranderen van leverancier; wat doet u om te voorkomen dat warmteleveranciers onredelijke tarieven in rekening brengen dan wel misbruik maken van hun marktmacht nu de warmtetarieven hard stijgen?
Zie het antwoord op vraag 2. Uit de meest recente rendementsmonitor4 blijkt overigens dat de gemiddelde rendementen van de warmteleveranciers zijn gedaald. Dat wijst er niet op dat warmteleveranciers gemiddeld gesproken onredelijke tarieven in rekening brengen.
In de voorgestelde nieuwe warmtewet worden de warmtetarieven losgekoppeld van de gasprijzen, maar vanwege het uitstel laat dit langer op zich wachten; ziet u mogelijkheid om de warmtetarieven al eerder (tijdelijk) los te koppelen van de gastarieven? Indien ja, vanaf wanneer en hoe zou dat kunnen? Indien nee, bent u bereid om alvast te beginnen met het voorbereiden van de overgang naar een nieuw systeem voor het bepalen van de warmtetarieven, zodat er nadat de wet in werking treed snel kan worden gestart met het loskoppelen van de warmtetarieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in de huidige Warmtewet vastgelegde uitgangspunt van de gasreferentie biedt mij geen mogelijkheid om zonder wetswijziging de koppeling van het maximum tarief aan de gemiddelde kosten van een verbruiker van aardgas los te laten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heb ik het wetsvoorstel dat een op kosten gebaseerde tariefregulering mogelijk maakt reeds in voorbereiding en verwacht ik dit voorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Kamer. De overgang naar een nieuw op kosten gebaseerd systeem is reeds in gang gezet doordat de in het antwoord op vraag 2 genoemde recente aanvullende bevoegdheden de ACM de mogelijkheid geeft om gedetailleerde kosteninformatie bij warmtebedrijven op te vragen. Daarnaast heb ik op dit moment een extern onderzoek in voorbereiding naar de nadere uitwerking van de op kosten gebaseerde tariefregulering onder de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening.
Ik verwacht dat dit onderzoek kort na de zomer wordt afgerond zodat ik daarna duidelijkheid kan scheppen en concreter in gesprek kan gaan met betrokkenen over de transitie naar de op kosten gebaseerde tariefregulering.
R.A.A. Jetten
Minister voor Klimaat en Energie
De bescherming van deelnemers van tv programma’s zoals the Voice of Holland. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «RTL legt the Voice stil na beschuldigingen seksueel grensoverschrijdend gedrag»?1
Ja.
In hoeverre is het Ministerie van OCW door RTL op de hoogte gesteld van de beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik bij The Voice of Holland? Kunt u aangeven of het ministerie wordt betrokken bij het vervolg van dit proces en zo ja, op welke wijze?
Allereerst wil ik kenbaar maken dat de verhalen van de vrouwen die in de uitzending van het BNNVARA programma BOOS aan bod kwamen ronduit verschrikkelijk en misselijkmakend zijn en mij hebben aangegrepen. Mensen die slachtoffer zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag verdienen onze steun en aandacht. Zij die zich grensoverschrijdend gedragen moeten worden aangesproken en aangepakt.
Net als uw Kamer hebben de eerste berichtgevingen rond grensoverschrijdend gedrag bij The Voice of Holland mij via de verschillende mediakanalen bereikt. Naar aanleiding van deze berichtgeving en de uitzending van BOOS, heb ik contact opgenomen met zowel RTL, Talpa alsook de NPO. Het waren eerste verkennende gesprekken waarbij inzet is om alle vormen van grensoverschrijdend gedrag zoveel mogelijk te voorkomen of op tijd te signaleren. Voor dergelijke praktijken mag in de samenleving als geheel en dus ook in de culturele en creatieve sector geen ruimte zijn.
In mijn rol als Staatssecretaris zet ik in op een drietal interventies. Ten eerste ga ik met de sector in gesprek, zij zijn als werkgevers en opdrachtgevers in eerste instantie aan zet. Ik zie het als mijn taak om partijen bij elkaar te brengen. Daartoe organiseer ik op korte termijn een rondetafelgesprek met stakeholders uit de sector. Daarbij zal ik ook experts op het gebied van gedrag en sociale veiligheid betrekken. Het startpunt van die gesprekken is dat er geen cultuur mag zijn waarin seksueel grensoverschrijdend gedrag kan plaatsvinden en in stand wordt gehouden. Preventie is hierin belangrijk. Hiermee wil ik de organisaties binnen de mediasector aanmoedigen om met een gezamenlijke aanpak te komen die leidt tot een daadwerkelijk veiliger werkklimaat.
Ten tweede blijf ik het meldpunt mores.online dit jaar ondersteunen. Dit is een eigen meldpunt van de culturele en creatieve sector (waaronder de televisie-sector) dat melders adviseert over welke weg zij het beste kunnen bewandelen. Mores.online ontvangt subsidie vanuit het Rijk (de zes Rijkscultuurfondsen). Ook hen nodig ik uit voor de ronde tafel.
Tot slot is de Raad voor Cultuur eerder gevraagd om advies uit te brengen met als doel zicht te krijgen op wat er nu speelt met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag in de culturele en creatieve sector. Op het terrein van voorkoming, signalering, stoppen en het tijdig bieden van passende hulp aan slachtoffers. Centrale vragen zijn daarbij: hoe kan de sector (koepels, werkgevers, opdrachtgevers) haar verantwoordelijkheid goed vormgeven? Wat zou de sector anders kunnen doen? En hoe kan het ministerie dit ondersteunen? De zaak rond The Voice zal de Raad hierbij ook betrekken, zoals ook andere casussen van grensoverschrijdend gedrag in de sector. Dit advies, dat ik begin deze zomer verwacht, zal ik gebruiken om te kijken hoe we de rol van het ministerie verder kunnen optimaliseren. Ik informeer uw Kamer hier zo spoedig als mogelijk over.
Kunt u aangeven of het klopt dat kandidaten van The Voice of Holland strenge contracten moeten tekenen, maar in het contract geen afspraken worden opgenomen over het beschermen van de kandidaat in de werkrelatie tussen het jurylid en de kandidaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, welke afspraken zijn er dan opgenomen?
ITV, de producent van The Voice, heeft mij laten weten dat kandidaten van The Voice een contract tekenen waarin over en weer verplichtingen zijn opgenomen die verband houden met deelname aan het format. Het contract bevat bepalingen over muziekrechten, rechten van intellectueel eigendom en een geheimhoudingsclausule. Dit zijn afspraken die in de muziek- en entertainmentindustrie niet ongebruikelijk zijn. Omdat deelname aan een talentenjachtprogramma gepaard gaat met (fysiek en mentaal) intensieve activiteiten en veel media-aandacht die als belastend kunnen worden ervaren, is in het contract medische/psychologische ondersteuning van de kandidaten opgenomen.
ITV heeft mij laten weten dat ter bescherming van kandidaten de afgelopen jaren wordt gewerkt met een vertrouwenspersoon waartoe kandidaten zich kunnen wenden om op vertrouwelijke basis te spreken over eventuele problemen waar de kandidaat tegenaan loopt.
Kunt u aangegeven op welke wijze kandidaten bij tv-programma’s, zoals bijvoorbeeld the Voice of Holland, worden beschermd tegen seksueel overschrijdend gedrag en machtsmisbruik? Hoe zou er meer toezicht kunnen worden gehouden bij dergelijke werkrelaties?
Grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer moet in de sector en organisaties zelf worden aangepakt. In de Arbowet is vastgelegd dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen van ongewenst gedrag op de werkvloer bij de werkgever ligt. De werkgever moet concrete maatregelen treffen om seksuele intimidatie op de werkvloer te voorkomen en aan te pakken. De Arbowet is van toepassing op werknemers, zzp-ers die onder gezag werken en vrijwilligers. Alleen als er een gezagsrelatie is tussen de werkgever en kandidaten is de Arbowet op kandidaten van toepassing; dit hangt af van het contract en de feitelijke omstandigheden. Dit kan door onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie worden vastgesteld. De Nederlandse Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Arbowet en werkt daarbij programmatisch en risicogericht. Het arbeidsrecht biedt mogelijkheden voor werkgevers om op te treden tegen werknemers die zich tegenover kandidaten van een programma schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag. Veel cao’s kennen bepalingen over disciplinaire sancties, zoals berisping of schorsing, in geval van verwijtbare gedragingen van werknemers. In geval van ernstige misdraging kan ontslag (op staande voet) worden gegeven. Daarnaast kan het strafrecht van toepassing zijn wanneer sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Kandidaten kunnen aangifte doen vanwege bijvoorbeeld aanranding of verkrachting, wat een aantal kandidaten inmiddels lijkt te hebben gedaan.
Tegelijkertijd laten de recente onthullingen zien dat extra inzet noodzakelijk is om mensen te beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik. Dit is een probleem dat zich niet beperkt tot de mediasector of de werkvloer maar helaas in de hele samenleving voorkomt. Daarom wordt onder onze centrale regie toegewerkt naar een integrale en gecoördineerde aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag of geweld. Wij zullen het huidige pakket aan maatregelen bezien en waar nodig (opnieuw) onder de aandacht brengen, versterken, versnellen en aanvullen met nieuwe maatregelen. Er is in de samenleving een brede groep die het verschil kan maken, maar behoefte heeft aan duidelijkheid en handvatten om goed te handelen bij ongewenst gedrag. Denk aan duidelijke normen, kaders en informatie. Hier ligt een kans voor het verbeteren van de informatievoorziening en het voeren van het maatschappelijk debat via bijvoorbeeld branches en sectoren. Dit vraagt een rijksoverheid die bewustwording creëert, faciliteert, normeert, handvatten biedt en waar nodig sanctioneert. Ter ondersteuning en versterking van deze inzet heeft het kabinet een onafhankelijke regeringscommissaris aangesteld die de beoogde afname van grensoverschrijdend gedrag kan aanjagen en richting kan geven aan het maatschappelijk debat2.
Bent u het ermee eens dat bij tv-programma’s waar kinderen kandidaat zijn, zij extra beschermd dienen te worden, zoals deelnemers van The Voice of Holland Kids? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit en op welke wijze kan dit volgens u worden verbeterd?
Ja. In het algemeen geldt, dat waar het gaat om minderjarigen ter bescherming van hun veiligheid en welzijn extra waakzaamheid is geboden gezien hun kwetsbare positie. De Arbowet en de Arbeidstijdenwet voorzien in specifieke beschermende bepalingen die betrekking hebben op werksituaties waarbij minderjarigen zijn betrokken. Kinderen tot 13 jaar mogen pas deelnemen aan een tv-programma als het programma voor hen een ontheffing van het verbod op kinderarbeid heeft gekregen. De Nederlandse Arbeidsinspectie geeft alleen een ontheffing als de werkgever maatregelen heeft getroffen om het kind te beschermen zoals benoemd in de Beleidsregel inzake ontheffing verbod van kinderarbeid 2016. Wat wel en wat niet mag ten aanzien van oudere kinderen, staat in de Nadere Regeling Kinderarbeid (NRK). Deze regeling beschermt kinderen tegen te lang, te vaak of te zwaar werk. De regeling heeft specifieke artikelen voor het meewerken in uitvoeringen in de culturele sector, zoals het optreden in musicals of het spelen in films en televisieseries.
Wat betreft The Voice Kids, heeft ITV mij laten weten dat er meerdere specifieke regels en voorzorgen gelden. Zo worden de minderjarige deelnemers tijdens de voorbereidingen op en de opnames zelf altijd begeleid door kinderbegeleiders. Er is een externe kinderpsycholoog voor hen aanwezig die de kinderen begeleidt en workshops geeft. Ook is een VOG vereist voor alle productiemedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het aansturen op en rondom de set van de minderjarige deelnemers en de leden van het redactieteam. Op de werkvloer gelden specifieke regels met betrekking tot lichamelijk contact o.a. bij het aanbrengen van zenders en bij de styling. Ouders worden intensief betrokken bij de gang van zaken rondom de productie. En in geval van eventuele klachten, kunnen deze worden gemeld aan een specifiek aangewezen vertrouwenspersoon en/of de kinderpsycholoog.
Wat vindt u in algemeen van het feit dat kandidaten van tv-programma’s zeer strenge contracten moeten tekenen met boetes die vaak als buitenproportioneel worden ervaren? Kan dit volgens u in de hand werken dat kandidaten overschrijdend gedrag minder durven te melden?
Over het algemeen kan ik begrijpen dat ter bescherming van het programmaformat gebruik wordt gemaakt van contracten waarin concrete waarborgen en voorwaarden zijn opgenomen. De inhoud van dit contract moet wel proportioneel zijn. Wanneer strenge contracten zodanig worden opgevat dat dit ertoe leidt of kan leiden dat het melden van grensoverschrijdend gedrag wordt belemmerd, is dit onwenselijk. Ik verwacht dat alle relevante issues in het gesprek aan de orde mogen komen tijdens de ronde tafel en daarmee ook dit onderwerp.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de verschillende publieke en commerciële partijen om te onderzoeken of dit soort beschuldigingen breder spelen bij tv-programma’s en te bespreken hoe kandidaten in de toekomst beter kunnen worden beschermd? Zo ja, wanneer bent u dit van plan te doen en hoe wordt de Kamer hierover op te hoogte gehouden?
Zie antwoord 2.
De beruchte bocht bij de afrit A1 richting snelweg A30 bij Barneveld. |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Barneveld wil opnieuw in gesprek met Rijkswaterstaat over «botsbocht» bij A1/A30»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven wat er op dit moment bekend is waarom er veel ongelukken gebeuren bij de bocht bij de afrit A1 richting snelweg A30 bij Barneveld?
Kunt u aangeven in welke maanden, weekdagen en tijdstippen van 2021 de 15 ongelukken bij deze bocht plaatsvonden? Gebeurde de ongelukken met name in bepaalde maanden, dagen en op een bepaald tijdstip of redelijk verspreid?
Meerdere van de ongevallen in 2021 vonden plaats buiten de spits, in de rustige uren op de weg en waren enkelvoudig (één betrokken personenauto). Het beeld rond de ongevallen in het jaar 2021 wijkt daarmee niet sterk af van de jaren ervoor. Voor een betrouwbaarder beeld van de oorzaken heeft Rijkswaterstaat de ongevallen van de afgelopen 5 jaar vergeleken:
Is er informatie bekend hoe hard de personen hebben gereden bij ongelukken in de afgelopen jaren? Zo ja, speelde te hard rijden hierbij vaak een rol?
In de bewuste bocht liggen geen meetlussen. De snelheid waarbij ongelukken plaatsvonden kan daarom niet exact worden aangegeven. Onderzoek door de politie moet duidelijk maken of er te snel gereden is ten tijde van een ongeval.
Kunt u aangeven welke maatregelen er de afgelopen jaren zijn genomen om de kans op ongelukken bij de scherpe bocht te voorkomen? En welke maatregelen zijn overwogen maar niet doorgevoerd?
In de zomer van 2019 is aanvullende bebording geplaatst om de weggebruiker te attenderen op de verkeerssituatie ter plaatse. Het gaat dan om een waarschuwingsbord (met een gele achtergrond) voor een scherpe bocht en een bord met een adviessnelheid van 30 kilometer per uur. In mei 2021 zijn daarnaast de pijlen op de bewegwijzering vervangen (nu twee hoekige afbuigende pijlen) om de situatie nog duidelijker te maken. Ook is door mijn ambtsvoorganger in 2021 het voorkeursalternatief voor het project A1/A30 Barneveld vastgesteld, waarin deze situatie wordt gewijzigd. Grootschaliger maatregelen bij de afrit worden nu niet overwogen met het oog op de toekomstige reconstructie van het knooppunt.
Bent u bereid om samen met de betrokken partijen te bezien hoe het kan dat ondanks de aanvullende maatregelen door Rijkswaterstaat nog steeds geregeld ongelukken plaatsvinden?
Er zijn maatregelen uitgevoerd waarbij de weggebruiker geattendeerd wordt op de verkeerssituatie. Ook is bij het opstellen het voorkeursalternatief A1/A30 Barneveld samen met de betrokken partijen (provincie Gelderland, gemeente Barneveld, regio Foodvalley en overige belanghebbenden) gekeken naar de verkeerssituatie. De huidige uitgevoerde maatregelen, waarbij voor de realisatie geen grootschalige werkzaamheden nodig waren, zouden op dit moment in principe moeten volstaan. Ik ben uiteraard bereid om in gesprek te gaan met de betrokken partijen over de vraag waarom er ondanks de waarschuwingsborden nog steeds ongevallen plaatsvinden.
Bent u bereid om samen met de betrokken partijen te bezien of extra maatregelen kunnen helpen om de kans op ongelukken te verkleinen?
Zie antwoord vraag 6.
In welke fase is het proces van geplande reconstructie knooppunt A1/A30? Welke stappen moeten nog worden doorlopen? Wanneer verwacht u de daadwerkelijke opdracht voor reconstructie te kunnen gaan geven?
In 2021 is het Voorkeursalternatief A1/A30 Barneveld vastgesteld en de bestuursovereenkomst met regionale partijen getekend. Het projectgebied overlapt 2,5 km met het projectgebied A28/A1 Knooppunt Hoevelaken. Uitgangspunt in het vastgestelde Voorkeursalternatief A1/A30 Barneveld is een gerealiseerd project Knooppunt Hoevelaken; wijzigingen in de planning van één van deze projecten kan dus effect hebben op de voortgang in het andere project.
December 2021 heeft mijn ambtsvoorganger u via de voortgangsbrief MIRT-projecten en moties en toezeggingen (Kamerstuk 35 925 A, nr. 24) geïnformeerd over de consequenties van het besluit van het kabinet om bij stikstofberekeningen voor alle emissiebronnen een maximale rekenafstand van 25 km te hanteren. Door de maximale rekenafstand van 25 km moeten voor meerdere projecten nieuwe stikstofberekeningen en beoordelingen worden gedaan. De beschikbare capaciteit aan deskundigen om stikstofberekeningen uit te voeren, mogelijke stikstofeffecten te kunnen beoordelen en eventuele mitigerende maatregelen voor te bereiden, is beperkt. Hierdoor kunnen niet alle projecten tegelijk van deze capaciteit gebruikmaken. Het streven is om de prioritering van de MIRT projecten, waaronder de projecten A1/ A30 en Knooppunt Hoevelaken, in relatie tot de beschikbare capaciteit aan stikstofdeskundigen begin 2022 met uw Kamer te delen.
Rijtestlocatie terugbrengen naar Terneuzen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de open brief die de Top/Gemeentebelangen en SP uit de gemeente Terneuzen hebben verstuurd aan de Tweede Kamerleden, met als onderwerp Rijvaardigheidstesten CBR in Zeeuws-Vlaanderen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat 75-plussers uit Zeeuws-Vlaanderen en andere mensen die een rijvaardigheidstest moeten doen, sinds het verdwijnen van de rijvaardigheidstestlocatie uit Terneuzen en de overplaatsing naar Goes, nu veel verder moeten reizen en verplicht tol moeten betalen om de reis naar de CBR-locatie naar Goes te maken en weer terug?
Ja.
Bent u van mening dat dit rechtsongelijkheid ten gevolg heeft voor de 75-plussers in Zeeuws-Vlaanderen? Zo nee, waarom niet?
In 2016 is door het CBR een uitvoerige evaluatie uitgevoerd met betrekking tot het locatiebeleid voor het afnemen van rijtesten. Aanleiding daarvoor was onder andere de constatering dat de vraag naar rijtesten op bepaalde locaties dusdanig laag was dat het in termen van bedrijfsvoering een uitdaging was om deze dienstverlening op alle 53 locaties in stand te houden. Een rijtest wordt immers door een specialist (een zogenaamde Deskundige Praktische Rijgeschiktheid, DPR) uitgevoerd en niet door een examinator. Ter illustratie: in Terneuzen werden ten tijde van de evaluatie in 2016, jaarlijks gemiddeld 111 rijtesten afgenomen (circa twee per week). Dat was het laagste aantal rijtesten van alle 53 locaties.
Op basis van de evaluatie in 2016 is besloten de rijtest minder fijnmazig aan te bieden en te concentreren op 30 locaties (in plaats van 53). Een belangrijk uitgangspunt bij de keuze voor de locaties die overbleven was dat de afstand tot een locatie in termen van aanrijdtijd acceptabel zou blijven en voor alle burgers niet boven de 60 minuten zou mogen komen. Dit werd mede ingegeven op basis van klantonderzoek. Dit uitgangspunt is vervolgens landelijk toegepast voor alle locaties. In deze heroverweging is uiteindelijk de keuze gemaakt de rijtesten die afgenomen werden in Terneuzen te concentreren op de locatie Goes. Ook op 22 andere locaties is het afnemen van de rijtest verplaatst naar een nabijgelegen locatie. De concentratie van 53 naar 30 locaties is in 2017 geëffectueerd.
Vervolgens is in 2018 de sluiting van de 22 locaties geëvalueerd middels een enquête onder klanten en rijopleiders die in de eerste drie kwartalen een rijtest hadden gedaan. Op basis van de resultaten van deze enquête en na overleg met de brancheverenigingen BOVAG, FAM en VRB is besloten om de locatie Winschoten te heropenen voor rijtesten gelet op de geografische ligging en het relatief hoge volume rijtesten op deze locatie (gemiddeld 341 per jaar, circa 7 rijtesten per week, ruim driemaal zoveel als in Terneuzen). Het aantal locaties waar rijtesten worden afgenomen komt daarmee op 31.
Bent u ervan op de hoogte dat ouderen, of men nu wel of geen extra rijlessen neemt bij een erkend rijschoolhouder, of wel/niet slaagt voor de rijtest, dan ook nog ruim 300 euro kwijt zijn aan medische keuringen en legeskosten? Vindt u dat een acceptabel bedrag, gezien het feit dat veel ouderen afhankelijk zijn van de AOW en in sommige gevallen slechts een klein pensioen erbij krijgen?
Het klopt dat er kosten verbonden zijn aan een medische beoordeling ten behoeve van het rijbewijs. Het is in het belang van de verkeersveiligheid dat onderzocht wordt of bestuurders nog rijgeschikt zijn. Dit wordt gedaan door een BIG-geregistreerd arts. Ook kan eventueel aanvullend medisch onderzoek nodig zijn. De gemaakte kosten worden hierbij doorgerekend aan de rijbewijshouder. Voor rijbewijskeuringen door artsen en medisch specialisten geldt een basisprestatie met een maximumtarief van € 114,14 (inclusief BTW). Dit staat voor een keuring van een kwartier directe tijd (de keuring zelf) en een kwartier indirecte tijd (voorbereiding en opstellen rapport). De directe tijd mag per kwartier dat de keuring langer duurt door middel van een toeslag in rekening worden gebracht. Enkel neurologen en psychiaters mogen twee extra toeslagen in rekening brengen voor indirecte tijd. De NZa stelt deze tarieven en prestaties vast en houdt hier toezicht op.
Naar aanleiding van eerdere signalen over de hoge kosten van de medische keuring, heb ik uw Kamer toegezegd hierover in 2021 in gesprek te gaan met de NZa. De uitkomst van dit gesprek, is dat de NZa heeft laten weten een verbetertraject te zijn gestart naar de prestaties en tarieven van de medische keuring. Daarnaast vindt er herijking plaats van onder andere de tarieven van de medische keuring. Ik zal uw Kamer conform het verzoek van het lid de Hoop tijdens de regeling van werkzaamheden van 1 februari op korte termijn nader informeren over de medische keuringen voor rijgeschiktheid.
De medische keuring draagt bij aan het uitsluiten van risico’s voor de verkeersveiligheid. Helaas gaat ouderdom vaak gepaard met verminderd zicht en cognitieve achteruitgang. Daarom is er een 75+ keuring. De kosten daarvan bestaan uit het invullen van de Gezondheidsverklaring (€ 41,50 euro), de 75+ keuring zelf door een keurend arts (doorgaans circa € 55 euro) en de kosten van eventuele vervolgonderzoeken door een medisch specialist. Aan het afnemen van een rijtest zijn geen kosten verbonden. Wel dient voor de duur van de rijtest het gebruik van een lesauto bekostigd te worden door de betrokkene, indien door het CBR vanwege de veiligheid wordt gevraagd om een auto met dubbele bediening. Indien dit niet het geval is, kan de kandidaat met een eigen auto naar de rijtest komen.
In hoeverre specialistische vervolgonderzoeken al dan niet nodig zijn om de rijgeschiktheid te kunnen bepalen, verschilt per individu. Dit kan in sommige gevallen een opstapeling van kosten betekenen die de rijbewijshouder zelf dient te betalen.
Ook zijn er kosten voor de verlenging van het rijbewijs bij de gemeente (maximaal € 41,60 voor een normale (niet-spoed) aanvraagprocedure). Dit tarief dient ter dekking van de kosten voor de aanvraag, de productie en de afgifte van het rijbewijsdocument. Het tarief wordt jaarlijks vastgesteld per ministeriële regeling.
Waarom kunnen er in Terneuzen nog wel rijexamens worden afgenomen bij het Service Examen Centrum van het CBR en geen rijvaardigheidstesten meer?
Het aantal rijexamens dat wordt afgenomen in Terneuzen is veel hoger dan het aantal rijtesten. In de periode tot 2016 werden in Terneuzen gemiddeld slechts 111 rijtesten afgenomen (circa 2 per week). Dat maakt het lastig om een kwalitatieve, betrouwbare en klantgerichte dienstverlening te borgen. Het lage aantal rijtesten was een van de redenen om deze dienstverlening te concentreren in Goes. Het aantal praktijkexamens dat wordt afgenomen in Terneuzen is vele malen hoger (circa 3.600 per jaar) en rechtvaardigt dat het CBR deze dienstverlening in Terneuzen continueert.
Bent u bereid om met het CBR te bespreken om één of twee dagen per week/maand de rijtesten voor de Zeeuws-Vlamingen terug in Terneuzen te brengen, door de aanvragen van ouderen de clusteren en de medische rijinstructeur van het CBR de test te laten afnemen? Zo nee, waarom niet?
Er is naar aanleiding van de hierboven genoemde signalen overleg geweest met het CBR. Het CBR heeft de verplaatsing van rijtesten van Terneuzen naar Goes vervolgens nogmaals bekeken. Daarbij is geconcludeerd dat de evaluatie van het locatiebeleid voor de rijtesten in 2016 zeer zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daarbij is ook onderzoek onder klanten gedaan. Om een kwalitatieve, betrouwbare en klantgerichte dienstverlening te kunnen borgen is het volume van het aantal rijtesten van belang. De verplaatsing van de rijtesten naar Goes betekent dat op die locatie een groter volume aan rijtesten ontstaat waardoor deze dienstverlening op meer dagen aangeboden kan worden. Hierdoor hebben klanten meer keuze in de dag waarop zij de rijtest willen doen en zijn zij over het algemeen sneller aan de beurt. Daarnaast is in 2018 de concentratie naar 30 locaties geëvalueerd onder klanten en rijopleiders. Dat gaf geen aanleiding het besluit omtrent Terneuzen te herzien. Conform de huidige prognose van het CBR is de verwachting dat voor 2022 het aantal kandidaten voor een rijtest afkomstig uit Zeeuws-Vlaanderen circa 100 betreft. Het organiseren en plannen van rijtesten in Terneuzen voor een dusdanig kleine groep kent veel haken en ogen in de uitvoering, onder meer omdat er voor het afnemen van rijtesten een aparte specialist (Deskundige Praktische Rijgeschiktheid, DPR) naar de locatie moet komen en nog een extra DPR achter de hand moet worden gehouden voor het geval de eerste DPR uitvalt door ziekte. Dat maakt het lastig om te plannen en daarbij voldoende rekening te houden met de wensen van de klant.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat veel Zeeuws-Vlaamse ouderen nu hun rijbewijs laten verlopen, omdat het voor hun een onoverkomelijk bezwaar is om de rijtest in Goes af te leggen en zij hierdoor veel minder mobiel worden en in hun bewegingsvrijheid worden beperkt? Zo nee, waarom niet?
Het CBR herkent het signaal niet dat veel ouderen hun rijbewijs laten verlopen vanwege het feit dat zij daarvoor naar Goes moeten.
Bent u het ermee eens dat het voor de ouderen en voor mensen met een beperking belangrijk is dat zij zoveel mogelijk de regie kunnen houden over hun leven en zelfstandig kunnen blijven functioneren? Zo ja, kunt u aangeven hoe dat rijmt met de onmogelijkheid voor deze Zeeuws-Vlamingen om een rijtest te doen in Terneuzen?
Ja, het is belangrijk dat iedereen regie over zijn eigen leven kan houden en zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven. Het blijft voor iedereen mogelijk een rijtest te doen bij het CBR. Dat kan alleen sinds 2017 niet meer vanaf de locatie Terneuzen. Ook op 21 andere locaties is deze dienstverlening verplaatst naar een nabijgelegen locatie. De reistijd (enkele reis) naar Goes is circa 25 minuten langer. De rijtest zelf wordt door het CBR niet in rekening gebracht.
Bent u het ermee eens dat rijtesten weer mogelijk maken in Terneuzen kostenbesparend is voor overheden omdat ouderen anders een beroep moeten doen op de collectieve voorzieningen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van hun gemeente, indien het voor hun niet haalbaar is om de rijtest in Goes af te leggen? Zo nee, kunt u duiden waarom niet?
Het is mij niet bekend in hoeverre er een beroep wordt gedaan op de WMO door mensen uit Zeeuws-Vlaanderen voor wie het niet haalbaar is om de rijtest in Goes af te leggen. Daarnaast geldt ook dat het afnemen van rijtesten op 53 locaties aanzienlijk meer kosten met zich meebrengt dan op 31 locaties. Deze kosten moeten ook maatschappelijk worden opgebracht. Een rijtest wordt immers niet in rekening gebracht door het CBR.
Bent u het ermee eens dat inwoners van Zeeuws-Vlaanderen in een achterstandspositie verkeren ten opzichte van andere inwoners van Zeeland, gelet op de langere reistijd en hogere kosten? Zo nee waarom niet?
Het CBR hanteert landelijk dezelfde uitgangspunten voor het locatiebeleid ten aanzien van het afnemen van rijtesten. Er is dus geen sprake van een andere behandeling voor inwoners van Zeeuws-Vlaanderen of Zeeland. Daarmee is er geen sprake van een achterstandspositie.
Bent u het ermee eens dat de menselijke maat leidend moet zijn in overheidsbeleid en de regels niet belangrijker mogen zijn dan het centraal stellen van de behoefte van de burger, ofwel: de overheid is er voor burgers en niet andersom (ook uitgesproken door de Nationale ombudsman)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat in dit specifieke geval in de praktijk brengen?
Het toepassen van de menselijke maat is een belangrijk aandachtspunt bij de inrichting van de dienstverlening van overheden. Daarbij hoort een juiste en volledige belangenafweging. Dit houdt in dat gekeken moet worden naar het knelpunt dat de burger ervaart afgezet tegen de uitvoerbaarheid en kosten van mogelijke alternatieven. In dit geval heeft er voorafgaand aan de verplaatsing van de dienstverlening van Terneuzen naar Goes een zorgvuldige evaluatie plaatsgevonden, zijn er landelijk dezelfde criteria gehanteerd in termen van maximale aanrijdtijden, past het alternatief (ruimschoots) binnen deze criteria en levert het alternatief om eenmaal per maand rijtesten vanuit Terneuzen te organiseren andere knelpunten in de uitvoering op. Vanuit het belang van de borging van een kwalitatieve, betrouwbare en klantgerichte dienstverlening is het CBR van mening dat de gehanteerde criteria in 2016 nog steeds valide zijn.
Bent u het ermee eens dat Zeeuws-Vlaanderen door de overheid nog steeds niet wordt gezien als een volwaardige regio, maar elke keer weer wordt benadeeld, (zie ook het verdwijnen de geestelijke gezondheidszorg (GGD), het UWV, de Rechtbank sector kanton van locatie Terneuzen, de douane, een volwaardig belastingkantoor en het CBR)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor de positie van alle regio’s in Nederland. Hierbij spelen allerlei aspecten een rol: maatschappelijk, sociaal, economisch en ruimtelijk. Ook voor Zeeland heeft het Kabinet volop aandacht: er zijn twee Regio Deals, één NOVI gebied en het pakket Wind in de Zeilen. Wat betreft rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid hecht het kabinet aan een evenwichtige spreiding. Daarbij kan er spanning zijn tussen de noodzaak van een efficiënte bedrijfsvoering en de wens om rijksdiensten in een bepaalde regio in stand te houden. Besluitvorming hierover vindt plaats na een zorgvuldig proces, waarbij er met meerdere belangen rekening wordt gehouden.
Wanneer gaat u Zeeuws-Vlaanderen en zijn inwoners erkennen als een volwaardige regio, met dezelfde behoeftes en noden als alle andere regio’s in Nederland?
Het Rijk heeft veel aandacht voor de regionale vraagstukken en kansen in Zeeland en in het bijzonder Zeeuws-Vlaanderen. Daarom is er een sterke Rijk-regio samenwerking in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen om de kansen in de regio optimaal te benutten. Deze samenwerking uit zich in twee Regio Deals, het NOVI gebied North Sea Port District en het pakket Wind in de Zeilen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat UWV op illegale wijze wachtlijsten wegwerkt: uitkeringen worden verstrekt zonder de beoordeling van een arts. |
|
Daan de Kort (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het UWV werkt wachtlijsten op illegale wijze weg: uitkering verstrekt zonder beoordeling arts»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onwettig is dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)-kantoren arbeidsongeschiktheidsuitkeringen hebben toegekend zonder keuringen toe te passen?
Ik vind het onwenselijk dat dergelijke proeven zonder mijn medeweten en dat van uw Kamer worden gestart. De Raad van Bestuur van UWV heeft geconstateerd dat het besluitvormingsproces niet op de juiste manier is verlopen en heeft aangegeven dat te betreuren.
Naar aanleiding van vragen van RTL Nieuws heeft UWV laten weten dat in het district Zwolle een kleinschalige proef is uitgevoerd met een andere wijze van claimbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor een specifieke doelgroep. In Hengelo was er sprake van een plan dat niet is uitgevoerd. In Zwolle heeft een arbeidsdeskundige bij een groep van dertig zieke werknemers van zestig jaar en ouder een (plausibiliteits-)beoordeling gedaan. In negentien gevallen is een WIA-uitkering (WGA 80–100) toegekend gekregen zonder beoordeling door een verzekeringsarts. Daarmee is UWV afgeweken van artikel 6, eerste lid, van de WIA. In dit artikel is bepaald dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Ik deel de mening dat deze proef niet conform de wet is geweest.
Vindt u dat het mogelijk moet zijn om buitenwettelijke pilots en experimenten uit te voeren om wachtlijsten weg te werken?
Ja. Uitgangspunt is en blijft dat beleid wordt uitgevoerd binnen de wettelijke kaders. In bijzondere situaties kunnen er legitieme redenen zijn voor buitenwettelijke pilots en experimenten. Er gelden strikte kaders voor het afwijken van vigerende wetgeving. Zo is het belangrijk dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden, het buitenwettelijk beleid begunstigend is, beperkt is in tijd en dat de Tweede Kamer geïnformeerd is. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5 van het lid Stoffer over hetzelfde onderwerp.
Is bij u bekend of ook andere UWV-kantoren dezelfde werkwijze toepassen?
UWV heeft laten weten dat deze proef eenmalig was en op één kantoor heeft plaatsgevonden.
Als reden voor het verstrekken van uitkeringen zonder keuring, wordt in het artikel genoemd dat het gaat om het wegwerken van wachtlijsten, zijn er nog andere acties ondernomen om de wachtlijsten weg te werken? Zo ja, welke zijn dat, en passen deze binnen de wet?
Bij brief van 9 april 2021 is uw Kamer geïnformeerd over het knelpunt bij sociaal-medische beoordelingen en over de maatregelen die – binnen de wettelijke kaders- in gang zijn gezet.2 Ik noem hier de omslag naar een regiemodel voor sociaal-medische dienstverlening en een effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet. Dit knelpunt zorgt voor wachttijden en (financiële) onzekerheid bij werknemers en werkgevers. Lange wachttijden kunnen ook tot gevolg hebben dat de re-integratie later begint, waardoor de werkhervattingskansen van mensen mogelijk afnemen. De nood is hoog, en daarmee de noodzaak om nieuwe werkwijzen te bezien. In dit perspectief zie ik de pilots in Zwolle en Hengelo.
Gelet op de ingrijpende effecten die nieuwe manieren van werken met zich mee kunnen brengen, ben ik, samen met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG), in overleg met de sociale partners hoe we de consequenties van verschillende opties om het knelpunt bij sociaal-medische beoordelingen te verkleinen, met elkaar wegen. Zoals aangegeven in de Stand van de Uitvoering van december vorig jaar, zal ik de Tweede Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk in het voorjaar, informeren over de uitkomsten.3
Over (andere) acties die het wettelijk kader (mogelijk) te buiten gaan, heeft UWV mij niet geïnformeerd. Ik heb UWV verzocht de vraag of er andere buitenwettelijke acties zijn ondernomen te betrekken bij de evaluatie van de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van de pilot, die UWV laat uitvoeren. De uitkomsten hiervan deel ik uiterlijk in het voorjaar met uw Kamer.
Welke oplossingsrichtingen ziet u nog meer voor het verder wegwerken van de wachtlijsten en welke wetswijzigingen zijn daar voor nodig?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, ben ik hierover in gesprek met UWV, NVVG en de sociale partners. Daarbij heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk in het voorjaar te informeren over de uitkomsten van dit traject.
Bent u op de hoogte van het feit of eenzelfde werkwijze is toegepast bij andere uitkeringen, zoals bijvoorbeeld de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)?
Nee. UWV heeft laten weten dat eenzelfde werkwijze alleen is toegepast bij de beoordeling van WIA-aanvragen. Naar aanleiding van de bij vraag 5 genoemde evaluatie ga ik nader in gesprek met UWV over de vraag of eenzelfde werkwijze ook buiten de WIA is toegepast.
Hoe gaat u voorkomen dat in het vervolg arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden toegekend zonder dat er vooraf een keuring plaatsvindt?
UWV heeft in reactie op de berichtgeving aangeven dat deze pilot niet hadden mogen gebeuren en dat het besluitvormingsproces niet op de juiste manier is verlopen. Ik vertrouw erop dat UWV lessen trekt uit de evaluatie die het laat doen en ik blijf hierover in gesprek met UWV.
Bersiap |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rijksmuseum: toch aandacht voor term Bersiap»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat geprobeerd is om de genocide op landgenoten en andere niet-inlanders, die vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog plaatsvond in voormalig Nederlands-Indië, onder het tapijt te schuiven?
Dit is geen weergave van de feiten. Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt, maar zal uitleggen en voorzien van historische context.
Deelt u de mening dat we niet mogen vergeten dat er in de Bersiap-periode op grote schaal werd gemarteld, verkracht en vermoord? Zo ja, heeft u de bereidheid om, in samenspraak met de stichting Nationaal Monument slachtoffers Bersiap, te onderzoeken of er in Den Haag (de Weduwe van Indië) een Nationaal Bersiap-monument kan komen ter nagedachtenis aan de slachtoffers en ter voorkoming van het vervalsen van de geschiedenis?
Ik hecht aan aandacht voor onze gezamenlijke geschiedenis, inclusief de zwarte bladzijden daarin. Daarom waardeer ik de inzet van musea om historische onderwerpen toegankelijk te maken voor het publiek, gebaseerd op gedegen historisch onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de oprichting van een Nationaal Bersiap-monument te onderzoeken.
De uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over 'Bij-vriendelijke planten' |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over «Bij-vriendelijke planten» op 6 september 2021 en 13 januari 2022?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de stelling van de programmamakers klopt dat er op grote schaal met insectengif bespoten planten als «bij-vriendelijk» aan consumenten worden verkocht? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
In de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde wordt gemeld dat er residuen van gewasbeschermingsmiddelen op verschillende sierteeltproducten met bij-vriendelijke labels gevonden zijn. Gezien de teruggang van de Nederlandse insectenpopulaties begrijp ik goed dat de uitzending uw zorgen wekt. Gewasbeschermingsmiddelen worden in Nederland alleen toegelaten als uit een wetenschappelijke risicobeoordeling van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden blijkt dat ze volgens de voorschriften veilig zijn voor mens, dier en milieu. Een onderdeel van de risicobeoordeling is ook het effect op insecten zoals bijen. In deze risicobeoordeling wordt rekening gehouden met de mogelijke sporen van (werkzame) stoffen die achterblijven op het product. Daarom zie ik geen aanleiding voor verder onderzoek.
Klopt de suggestie dat consumenten die sierplanten kopen, onder andere om bijen en vlinders een handje te helpen, met hun aankoop mogelijk bijdragen aan de verdere achteruitgang van de insectenpopulatie? Wat vindt u hiervan?
In mijn antwoord op vraag 2 gaf ik u aan dat gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als uit wetenschappelijke risicobeoordeling blijkt dat ze veilig zijn voor mens, dier en milieu. Dat is inclusief een beoordeling van effecten op insecten zoals bijen. Daarom heb ik geen reden om aan te nemen dat bijen of andere (bestuivende) insecten last hebben van (werkzame) stoffen die op de sierplanten achterblijven of dat welwillende consumenten met hun aankoop bijdragen aan de verdere achteruitgang van de insectenpopulatie.
Bent u het met eens met de stelling dat het als bij-vriendelijk labelen en verkopen van planten waar insecticiden op zitten of bij de kweek zijn gebruikt, misleiding is? Bent u het eens met de stelling dat dit in strijd is met het consumentenrecht? Welke middelen heeft u om dit tegen te gaan?
Het is in dit soort gevallen aan de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) om te beoordelen of er sprake is van misleiding. Burgers kunnen in het geval van klachten terecht bij de ACM door meldingen te doen. Klachten over misleidende reclame kunnen bij de Reclame Code Commissie worden gemeld.
Bent u het met de stelling eens dat alle sierplanten waarvoor bij de kweek bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt, gelabeld zouden moeten worden met een waarschuwingsstikker «Deze plant is bespoten met voor bijen en vlinders schadelijk gif» of een vergelijkbare waarschuwing? Bent u bereid om hier regelgeving voor te maken? Zo nee, hoe zouden consumenten dan wel goed voorgelicht moeten worden? Hoe gaat u dit handhaven?
Ik zou het net als u zeer onwenselijk vinden als bijen of andere bestuivende insecten last ondervinden van (werkzame) stoffen die op sierplanten van consumenten achterblijven. Het waarschuwen of voorlichten van consumenten over residuen van gewasbeschermingsmiddelen op sierplanten is, gezien mijn antwoorden op vragen 2 en 3, echter niet nodig.
Werkgevers zetten personeel onder druk om quarantaineregels te ontwijken |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FNV: werkgevers zetten personeel onder druk om quarantaineregels te ontwijken»1?
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat werkgevers hun personeel onder druk zetten om, ondanks dat zij in quarantaine moeten, toch gedwongen naar het werk te komen?
Ik onderschrijf het belang van het naleven van de regels met betrekking tot quarantaine en isolatie. Quarantaine is een voorzorgsmaatregel indien er nauw contact geweest is met een besmet persoon, maar er nog geen besmetting is vastgesteld. Isolatie is aan de orde wanneer er sprake is van een positieve testuitslag. De maatregelen ten aanzien van quarantaine zijn inmiddels aanzienlijk versoepeld en ook de isolatieperiode is ingekort, desondanks is het van groot belang dat werkgevers deze maatregelen correct naleven. De werkgever is verplicht zorg te dragen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Naleving van de quarantainemaatregelen hoort daarbij. Werknemers in strijd met deze maatregelen toch dwingen te komen werken is ongewenst.
Bent u ook bezorgd dat er hierdoor meer besmettingen zullen plaatsvinden op de werkvloer?
Ik begrijp dat het voor werkgevers gezien de huidige besmettingsaantallen een grote uitdaging is voldoende bezetting te realiseren en roosters rond te krijgen. Dat neemt niet weg dat naleving van de maatregelen zeer belangrijk is. Wanneer de regels niet worden nageleefd, kan dat leiden tot verdere verspreiding van het virus op de werkvloer. Dat zal de continuïteit van de bedrijfsprocessen ook niet ten goede komen.
Bent u bovendien ook bekend met het feit dat werknemers, die in quarantaine moeten, door de werkgever gedwongen worden om vakantiedagen op te nemen?
Werknemers die in quarantaine moeten en om die reden niet kunnen werken hebben recht op loon voor de afgesproken arbeidsduur, zolang de arbeidsovereenkomst duurt. Het is niet toegestaan dat de werkgever voor die periode vakantiedagen afschrijft. Is het voor een werknemer mogelijk om gedurende de periode van quarantaine thuis te werken, dan geldt dat de werknemer gedurende de quarantaine thuis werkt en om die reden uiteraard ook recht heeft op loon. Ook ten aanzien van isolatie geldt dat de werkgever loon moet doorbetalen en de werknemer niet mag vragen om vakantiedagen op te nemen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7 over uitzonderingen op quarantaine in geval van essentiële bedrijfsprocessen.
Bent u het eens dat het ongewenst is dat werknemers voor hun quarantaineperiode vakantiedagen moeten opnemen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Als een werknemer in quarantaine gaat en kan thuiswerken, dan moet de werknemer dat doen. Kan dat niet, dan mag een werkgever geen verlofuren aftrekken, tenzij dat in overleg met de werknemer gebeurt. De werkgever moet het salaris van de werknemer doorbetalen, ook als de werknemer gedurende de quarantaineperiode niet kan werken. Hetzelfde geldt ten aanzien van isolatie.
Klopt het dat als werknemers in quarantaine moeten dit onder een ziekmelding dient te vallen? Zo ja, kunt u dit toelichten hoe dit wettelijk is geregeld?
Zoals aangegeven is quarantaine niet hetzelfde als isolatie. Quarantaine is uit voorzorg, bijvoorbeeld als de werknemer in contact is geweest met iemand die corona heeft en er nog geen besmetting is vastgesteld bij de werknemer zelf. Een werknemer die positief getest is op corona gaat in isolatie. In dat geval kan ook sprake zijn van ziekte. Vooropgesteld wordt dat een werknemer zich ziek kan melden wanneer die werknemer als gevolg van de ziekte niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten. In dat geval heeft de werknemer recht op loondoorbetaling bij ziekte op grond van 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Als een werknemer in isolatie gaat maar geen klachten heeft en dus ook niet ziek is, bestaat er recht op loon op grond van artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek. Als een werknemer tijdens quarantaine of isolatie in staat is om thuis te werken, bestaat er uiteraard recht op loon omdat de werknemer zijn werkzaamheden uitvoert. In aanvulling hierop heeft het kabinet, gegeven het urgente belang voor de volksgezondheid, met het UWV afgesproken dat vangnetters (zoals uitzendkrachten en eindedienstverbanders) die vanwege de quarantaine of isolatie niet kunnen werken, aanspraak kunnen maken op een ziektewetuitkering.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat werkgevers hun personeel niet naar het werk laten komen of vakantiedagen laten opnemen als zij in quarantaine moeten?
Vooropgesteld wordt dat het van groot belang is dat werkgevers en werknemer de maatregelen omtrent quarantaine en isolatie naleven. De werkgever is verplicht te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Daar hoort naleving van de maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het virus op de werkvloer bij. Als een werknemer in quarantaine of isolatie moet, dient de werkgever het loon door te betalen, zonder dat daarvoor vakantiedagen moeten worden opgenomen.
Daarbij wordt echter opgemerkt dat uitzonderingen van kracht zijn, gezien de aanzienlijke toename van het aantal besmettingen en de ontwrichtende werking daarvan op de maatschappij.
Op basis van het 138e OMT-advies heeft het kabinet met ingang van 15 januari 2022 het advies omtrent quarantaine en isolatie versoepeld voor personen die langer dan een week geleden een booster hebben gehad en voor personen die vanaf 1 januari 2022 positief zijn getest op corona. Voorts adviseerde het OMT een uitzondering te maken op de quarantaineregels voor werknemers in essentiële bedrijfsprocessen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en een handreiking uitgewerkt na gesprekken met de sociale partners.
Werkgevers kunnen een uitzondering maken op de quarantaineregels, als aan de volgende voorwaarden is voldaan. Het moet gaan om een quarantaineadvies bij nauw contact met iemand die besmet is met corona en niet in geval van isolatie na een positieve test of ziekte. Er is sprake van een functie die cruciaal is voor de continuïteit van de organisatie (de bedrijfsvoering wordt ernstig belemmerd bij het wegvallen van de specifieke werknemer). De werkzaamheden die de betreffende werknemer verricht, kunnen niet op een andere wijze worden verricht (bijvoorbeeld thuiswerken). De werknemer kan niet vervangen worden. Als laatste voorwaarde geldt dat de werkgever met de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of personeelsvergadering bepaalt welke functies cruciaal zijn voor de bedrijfsvoering.
Bent u bereid om hierover met de vakbeweging in overleg te gaan en bij signalen over deze misstanden de Nederlandse Arbeidsinspectie op deze bedrijven af te sturen?
Ik ben regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers over de naleving van de maatregelen op de werkvloer. In deze overleggen benadruk ik dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een loket heeft waar klachten en signalen over risico’s van corona op de werkplek kunnen worden gemeld. En dit gebeurt ook. De NLA kan een onderzoek instellen als er op basis van de verkregen informatie een vermoeden is van een overtreding van de Arbowetgeving. De werkgever moet zorgen voor een veilige en gezonde arbeidsplaats. Het niet naleven van de adviezen omtrent quarantaine en isolatie door de werkgever kan erop duiden dat de werkgever hiervoor onvoldoende zorg draagt.
Bent u verder ook bezorgd dat, in sectoren waarbij er wachtdagen zijn bij ziekte, personeel, terwijl zij in quarantaine moeten, toch naar het werk komen omdat zij het inkomen niet kunnen missen?
De wet staat werkgevers en werknemers toe 1 of 2 wachtdagen overeen te komen in geval van ziekte. De wachtdagen zijn daarmee alleen relevant voor werknemers die na een positieve testuitslag in isolatie moeten. Wachtdagen kunnen worden afgesproken in de arbeidsovereenkomst of in de cao. Wachtdagen kunnen een onwenselijke prikkel geven om bij ziekte toch aan het werk te gaan. De overheid kan echter niet zomaar inbreken in die afspraken tussen werkgever en werknemer. De Stichting van de Arbeid heeft op 1 april 2020 ook een oproep gedaan aan decentrale cao-partijen. In die context heeft het kabinet met sociale partners gesproken over het betrachten van coulance bij het toepassen van deze wachtdagen bij ziekte.
Bent u bereid om te onderzoeken of er een oplossing kan komen voor compensatie voor werkgevers indien werknemers in quarantaine moeten?
Het kabinet heeft al eerder uitgebreid verkend welke mogelijkheden er zijn om de (financiële) gevolgen van quarantaine of isolatie voor werkgevers en werkenden te beperken. In de brief van 9 december 20202 is de Kamer geïnformeerd dat een compensatie van ondervonden financiële gevolgen geen haalbare route is gebleken: het is niet mogelijk te komen tot een regeling die zowel gericht als uitvoerbaar is. Een regeling die de juiste groep mensen bereikt is immers per definitie complex, en in algemene zin geldt dat het toevoegen van nog een complexe regeling de continuïteit van de al zwaarbelaste uitvoeringsorganisaties in gevaar kan brengen, met alle risico’s van dien.
De actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders in Oekraïne |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders in Oekraïne?
De Russische troepenopbouw in het grensgebied met Oekraïne past niet in het reguliere beeld. Deze opbouw leidt tot onrust en brengt het risico van incidenten mee. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen via de sporen van de EU, NAVO, OVSE, en via bilaterale contacten. Op dit moment hebben wij geen aanleiding om te spreken van een dreigende situatie voor Nederlanders in Oekraïne.
Bent u ermee bekend dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies voor heel Oekraïne heeft aangemerkt als niveau 4 «Do not travel», het hoogste waarschuwingsniveau?
Ja.
Bent u voornemens het reisadvies voor heel Oekraïne aan te scherpen van oranje naar rood. Zo nee, waarom niet?
Het reisadvies voor Oekraïne is voor het grootste deel oranje en is rood voor de provincies Donetsk, Loegansk (Donbas regio) en de Krim om veiligheidsredenen. Daarmee is aan Nederlandse burgers het advies gegeven alleen strikt noodzakelijke reizen te maken naar de «oranje» gebieden in Oekraïne. T.a.v. de provincies waarvoor het rode reisadvies geldt, is het advies niet naar die gebieden te reizen omdat het er te gevaarlijk is. Dit rode reisadvies geldt al sinds de illegale annexatie van de Krim in 2014.
Bent u ermee bekend dat de Verenigde Staten haar burgers adviseert om iedere reis naar Oekraïne te heroverwegen vanwege de militaire dreiging vanuit Rusland?
Ja.
Bent u voornemens om het reisadvies voor Oekraïne aan te scherpen vanwege de actuele militaire dreiging door Rusland?
De Russische troepenopbouw aan de grens is reeds in het reisadvies opgenomen. Daarnaast is de waarschuwing opgenomen dat gebeurtenissen in Oekraïne snel gaan en men klaar moet zijn om plannen op korte termijn te veranderen. Ook wordt aangegeven dat militaire actie de mogelijkheden tot consulaire ondersteuning van de ambassade in Kiev kan verhinderen. Het reisadvies zal opnieuw worden bijgewerkt wanneer de actuele ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. De reisadviezen van Frankrijk, Duitsland en het VK zijn in lijn met het Nederlandse reisadvies.
Heeft u een goed beeld van het aantal Nederlanders in Oekraïne, ook van degenen die zich niet bij de ambassade hebben geregistreerd?
Nederlanders worden herhaaldelijk opgeroepen zich aan te melden bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Alleen door aanmelden bij de informatieservice heeft BZ een beeld van welke Nederlanders in Oekraïne zijn, waar ze precies zijn en hoe we hen kunnen bereiken als dat nodig is. Op dit moment hebben zich ongeveer 74 Nederlanders aangemeld. Dat getal hoeft niet per se representatief te zijn voor het daadwerkelijke aantal Nederlanders in Oekraïne, omdat er geen registratieplicht is voor Nederlanders in het buitenland (vanwege privacy). Daarom is niet aan te geven hoeveel Nederlanders er in Oekraïne zitten die zich niet hebben aangemeld.
Welk contact heeft u met Nederlandse burgers en bedrijven in Oekraïne over de Russische militaire dreiging?
Op de website en sociale media van de ambassade is aandacht gegeven aan het gewijzigde reisadvies voor Oekraïne, waarbij de ambassade Nederlanders eveneens opriep om zich aan te melden bij de informatieservice. In het geval van een crisis kan er via de informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd worden met de Nederlanders die zich geregistreerd hebben.
Welk advies heeft u voor Nederlanders in Oekraïne om zich voor te bereiden op een eventuele militaire escalatie? Adviseert u hen (indien mogelijk) het land uit voorzorg te verlaten?
Buitenlandse Zaken adviseert Nederlanders in Oekraïne om de actuele ontwikkelingen te volgen en het reisadvies in de gaten te houden en alleen naar oranje gebieden te reizen indien strikt noodzakelijk.
Hoe adviseert u Nederlanders Oekraïne te verlaten in het geval van militaire escalatie en een mogelijke aanval op de Oekraïense luchtverdediging? Heeft u voorbereidingen getroffen om een eventuele evacuatie te ondersteunen?
Vooropgesteld geldt dat Nederlanders op dit moment verschillende opties hebben om het land te verlaten, waaronder met een lijnvlucht van een commerciële luchtvaartmaatschappij. Het evacueren van staatsburgers door Nederland vindt slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaats, te weten wanneer er geen enkele andere mogelijkheid is om zelfstandig een bepaald gebied veilig te verlaten en Nederland daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om staatsburgers uit het gebied te evacueren. Vanzelfsprekend zijn verschillende opties om het land te verlaten in kaart gebracht. Op dit moment is er geen reden voor Nederland om over te gaan tot het daadwerkelijk organiseren van een evacuatie van Nederlanders uit Oekraïne.
Beschouwt u gezien de huidige Russische dreiging delen van het Oekraïense en Russische luchtruim als onveilig? Vindt u dat de Europese Commissie een ad hoc Common EU Risk Assessment moet uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het luchtruim boven Oost- en Zuid-Oekraïne is een door EASA gepubliceerde Conflict Zone Information Bulletin (CZIB) van kracht.
Het luchtruim in Oost-Oekraïne, onderdeel van het vluchtinformatiegebied Dnipropetrovsk, is gesloten. In het luchtruim boven Zuid-Oekraïne, nabij de Krim en het zuidelijk deel van de Zwarte Zee, onderdeel van het vluchtinformatiegebied Simferopol, kan alleen via bepaalde luchtwegen (corridors) worden gevlogen.
Voor het luchtruim in het midden (waarin Kiev ligt) en westen van Oekraïne gelden geen restricties voor internationale luchtvaartmaatschappijen.
Deze maatregelen zijn mede het resultaat van reguliere en ad hoc uitgevoerde integrated risk assessments van de EU. Vanwege de aanhoudende gespannen situatie worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden door de Nederlandse, Europese en overige buitenlandse overheidsinstanties, waaronder de Amerikaanse FAA, die elkaar met grote regelmaat op de hoogte houden.
Indien de situatie daarom vraagt, wordt op nationaal en internationaal niveau bijeengekomen om de situatie opnieuw te beoordelen.
Welke lessen uit de aanslag op MH-17 en het desbetreffende rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid neemt u mee voor het tijdig al dan niet onveilig verklaren van delen van het Oekraïense en/of Russische luchtruim?
Sinds het neerhalen van vlucht MH17 in 2014 delen nationale en internationale overheden sneller en beter informatie met elkaar ten aanzien van risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden. Op nationaal niveau is hiertoe het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart afgesloten. Op Europees niveau heeft de Europese Unie het integrated risk assessment systeem ingesteld. Daarnaast zijn diverse internationale expertgroepen inzake risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden opgericht. De in de beantwoording van vraag 10 genoemde maatregelen voor de luchtruimen boven Oost- en Zuid-Oekraïne zijn op basis van deze informatie-uitwisseling tot stand gekomen.
De OVV heeft in 2019 geconcludeerd dat deze veranderingen hebben geleid tot een impuls voor een betere beheersing van de risico’s voor het vliegen over en nabij conflictgebieden. Ook heeft de risicobeheersing met betrekking tot vliegen over conflictgebieden een concrete plek gekregen in de risicobeoordelingen van de luchtvaartsector, zowel in Nederland als wereldwijd.
Op de aanbevelingen die de OVV in zijn recente rapport (2021, veilige vliegroutes) heeft gedaan voor verdere verbeteringen heeft uw Kamer een uitgebreide Kabinetsreactie ontvangen op 26 november jl.1
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, in ieder geval voor het RBZ-debat deze week?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Aantal startende ondernemers 'nog steeds erg hoog'' |
|
Romke de Jong (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal startende ondernemers «nog steeds erg hoog»»?1
Ja.
Klopt het dat ook personen die onder Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP-)bewindvoering, schuldenbewind of curatele staan zich als ondernemer kunnen inschrijven bij de Kamer van Koophandel?
Ja. Iedereen kan in beginsel een onderneming starten en wanneer dit gebeurt, dient de onderneming te worden ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
Het is echter niet de bedoeling dat een schuldenaar buiten de bewindvoerder of de rechter-commissaris om als ondernemer start. Een schuldsanering is gericht op liquidatie van het vermogen en vereffening van de schulden en het zonder instemming inschrijven als ondernemer past daar niet bij.
Voor personen die onder beschermingsbewind staan, is het moeilijk om te starten als ondernemer, omdat de bewindvoerder de administratie en het beheer heeft.
Anders dan bij schuldsanering en onderbewindstelling leidt onder curatelestelling tot handelingsonbekwaamheid van de onder curatele gestelde. Voor het verrichten van rechtshandelingen is toestemming nodig van zijn curator. Indien er toch een onderneming wordt gestart zonder toestemming, dan zal de curator de nietigheid inroepen van alle daarop betrekking hebbende rechtshandelingen.
Hoeveel gevallen zijn er bekend van personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele stonden en zich zonder toestemming van de bewindvoerder inschreven bij de Kamer van Koophandel?
Dergelijke gegevens worden niet bijgehouden, noch voor de schuldsaneringsprocedure, noch voor het beschermingsbewind of de curatele.
Bij de Kamer van Koophandel zijn een paar gevallen bekend waarbij een bewindvoerder melding heeft gedaan van een ondernemer die zich ondanks het bestaan van een onder Wsnp-bewindvoering, beschermingsbewind of ondercuratelestelling heeft ingeschreven.
Op welke wijze controleert de Kamer van Koophandel of personen die zich inschrijven onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele staat?
Bij een opgave voor een inschrijving controleert de Kamer van Koophandel de bevoegdheid van de aangever en de juistheid van de opgave.
Wanneer de aangever aan de balie zodanig warrig of onsamenhangend overkomt dat er bij de medewerker van de Kamer van Koophandel twijfel ontstaat aan de bevoegdheid tot opgave, zal door de Kamer van Koophandel nader onderzoek worden gedaan. In voorkomende gevallen wordt dan ook het Centraal curatele- en bewindregister gecontroleerd. Indien blijkt dat er sprake is van een Wsnp-bewindvoering, schuldenbewind of een ondercuratelestelling zal de Kamer van Koophandel verzoeken om bewijs van de toestemming van de bewindvoerder of de curator.
De bewindvoerder en de curator zijn verplicht een onder bewindstelling en een onder curatelestelling van een ondernemer ter registratie aan het Handelsregister op te geven.
Als dit niet wordt gecontroleerd, waarom niet?
De Kamer van Koophandel krijgt, mede in verhouding tot het jaarlijks grote aantal inschrijvingen dat in het Handelsregister wordt verwerkt, relatief weinig signalen dat een onderneming zonder medeweten van de curator of bewindvoerder is ingeschreven.
Een controle van het Centraal curatele- en bewindregister (en ook het Centraal Insolventieregister) is ook niet sluitend, omdat niet alle relevante gegevens daarin zijn opgenomen. Zo zijn beschermingsbewinden die voor 1 januari 2014 zijn uitgesproken meestal niet openbaar, tenzij de rechter anders heeft beslist.
Bent u van mening dat personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele bewind staan extra voorlichting zouden moeten krijgen over de kosten en risico’s die zijn verbonden aan het starten van een onderneming en dat een controle op het Inzage Centraal Curatele- en bewindregister daarom gewenst is?
In een reeds geplande actualisatie van de voorlichting rondom het starten van een bedrijf en schulden zal de Kamer van Koophandel de situatie van personen in een financieel kwetsbare positie, zoals de situatie van een (WSNP-)bewindvoering, schuldenbewind of een ondercuratelestelling meenemen.
Vanuit de context van de desbetreffende regimes (te weten de WSNP, de onder bewindstelling of de onder curatele stelling) worden de desbetreffende personen door de rechter-commissaris, de Wsnp-bewindvoerder, de bewindvoerder of curator al gewezen dan wel geïnformeerd over welke rechten, bevoegdheden en/of verplichtingen ze hebben. Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
Welke voorlichting wordt er momenteel gegeven aan personen die zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel en in hoeverre wordt hierbij bijzondere aandacht besteed aan personen in een financieel kwetsbare positie?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden zijn er om de kosten van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel kwijt te schelden voor personen in een financieel kwetsbare positie, zoals personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele bewind staan?
Iemand die in een schuldsaneringsregime zit en zelf kosten maakt voor een inschrijving, gaat gedurende die procedure een nieuwe schuld aan en die zal moeten worden voldaan vanuit het vrij te laten bedrag. De vordering kan namelijk niet ten koste gaan van de boedel die bestaat om de oude (bestaande) schuldeisers uit te voldoen. Het is aan de bewindvoerder om te bepalen of deze nieuwe schuld naar verwachting kan worden afgelost gedurende de looptijd of dat het een bovenmatige schuld is.
Voor een curatele geldt dat dit leidt tot handelingsonbekwaamheid van de onder curatele gestelde. Op grond van artikel 3:32 van het Burgerlijk Wetboek is een rechtshandeling van een onbekwame vernietigbaar. Voor beschermingsbewind geldt dat de bewindvoerder de ongeldigheid van een rechtshandeling, die ondanks het bewind door de onder bewind gestelde is verricht, aan de wederpartij kan tegenwerpen als deze wederpartij het bewind kende of behoorde te kennen.
Hoewel de Handelsregisterregelgeving geen expliciete bepaling kent voor kwijtschelding van gemaakte inschrijfkosten, kan de Kamer van Koophandel bij een Wsnp-traject of (een niet kenbaar) beschermingsbewind, in overleg met de bewindvoerder, bezien wat de mogelijkheden zijn. De Kamer van Koophandel zal in zo’n geval oog hebben voor de menselijke maat.
Mag de Kamer van Koophandel doorverwijzen naar de gemeentelijke schuldhulpverlening als de inschrijvingskosten over een lange periode niet zijn voldaan?
Op dit moment verstrekken schuldeisers betalingsachterstanden met betrekking tot huur, energie, drinkwater en zorgverzekering aan de gemeente. Extra signalen zijn zinvol als daarmee mensen met schulden beter en eerder kunnen worden bereikt door de schuldhulpverlening. Om dat te toetsen heeft de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een experimenteerbepaling. Op 1 januari 2022 is een aantal gemeenten experimenten gestart met vroegsignalering van hypotheekachterstanden en gemeentelijke belastingschulden.
Betalingsachterstanden van inschrijvingskosten in het Handelsregister vallen thans niet onder deze experimenteerbepaling en de Kamer van Koophandel mag dan ook geen signalen van betalingsachterstanden verstrekken aan de gemeentelijke schuldhulpverlening. De Kamer van Koophandel wijst ondernemers wel op de mogelijkheden van schuldhulpverlening bij de gemeente.
Schuldeisers en gemeenten kunnen voorstellen voor nieuwe experimenten doen. Op voorhand lijkt een experiment met de Kamer van Koophandel niet kansrijk, omdat het om een relatief klein bedrag gaat en een beperkte doelgroep (ondernemers met schulden).
De jaarlijkse bijdrage aan de Kamer van Koophandel is afgeschaft in 2013. De enige vergoeding die een onderneming thans in verband met zijn inschrijving is verschuldigd, is de eenmalige inschrijfvergoeding van € 51,95.
Zo nee, hoe staat u er tegenover dit toe te voegen aan de wet Vroegsignalering gemeentelijke schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het nog in te plannen commissiedebat Armoede en Schulden?
Ja.
(burger)slachtoffers als gevolg van Nederlandse bijdrage aan bombardement. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de publicatie van de Amerikaanse Airpower Statistics, periode 2014–2021, dat een gedetailleerd overzicht is van alle acties van de Amerikaanse luchtmacht in Afghanistan, Irak en Syrië?1 Bent u bereid om een maandoverzicht vanaf 2014 aan de Kamer te sturen over de wapeninzet van de Nederlandse luchtmacht tegen ISIS in Irak en Syrië? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 24 maart 2020 heeft het Ministerie van Defensie reeds met terugwerkende kracht een overzicht gepubliceerd van de wekelijkse inzet van Nederlandse F-16’s in de anti-ISIS coalitie in de eerste inzetperiode, tussen 2014 en 2016.2 Dit betreft het aantal missies, locaties, type doel en wapeninzet, op het detailniveau zoals dit werd geregistreerd gedurende de tweede inzetperiode in 2018. Het totaaloverzicht tussen 2014 en 2018 is sindsdien te vinden op defensie.nl.3 De Kamer is hierover op dezelfde dag geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 707).
Bent u bereid in dit overzicht op te nemen in welk land de 606 bijdragen in het kader van de Nederlandse bijdrage van de Processing Exploitation & Dissemination (PED)-capaciteit aan CENTCOM zijn uitgevoerd?
Zoals aangegeven is de PED-capaciteit5 in totaal 606 keer ingezet, verdeeld over de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en de NAVO Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan.
Van deze 606 keer inzet zijn 197 opdrachten weliswaar aangenomen maar uiteindelijk niet uitgevoerd. Dit was bijvoorbeeld te wijten aan slechte weersomstandigheden waardoor het zicht werd belemmerd, wijzigingen in de opdrachten waardoor de uitvoering kwam te vervallen of technische problemen met de systemen (drones en/of ontvangstapparatuur). Aangezien de PED-cel voor dergelijke, uiteindelijk niet uitgevoerde opdrachten wel voorbereidende activiteiten ontplooide, is dit tevens onder inzet gerekend, ondanks dat de PED-cel in deze gevallen dus geen product opleverde.
Van de overige 409 keer inzet heeft 182 keer inzet plaatsgevonden binnen OIR en 227 keer binnen RSM. In twintig gevallen (zes keer in OIR en veertien keer in RSM) kwam het voor dat de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot een wapeninzet.
Kunt u aangeven hoe vaak «sporadisch» precies is in uw antwoord dat «al tijdens een live beeldanalyse van de PED-cel» besloten werd tot wapeninzet?2
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke noemer zijn de voorvallen opgenomen die niet op de lijst vancredible noch van de noncredible reports zijn opgenomen?3 Om hoeveel gevallen gaat het daarbij?
De Kamer is reeds geïnformeerd dat Nederland bekend is met vier gevallen van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie. Twee van de vier gevallen vormden voor CENTCOM geen aanleiding voor onderzoek. Daarom is hier geen sprake van een «noemer» maar is de Kamer feitelijk geïnformeerd over de resultaten van het OM-onderzoek naar deze gevallen. Dit gebeurde voor het eerst in het openbaar op 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629), en o.a. op 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Waarom bent u bereid media en ngo’s informatie te geven die u aan de Kamer onthoudt? Bent u bereid deze informatie óók aan de Kamer te geven? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Conform de afspraken die daarover met de Kamer zijn gemaakt7 wordt de Kamer altijd proactief geïnformeerd mocht Defensie in de toekomst besluiten tot het openen van een onderzoek naar een vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet.
Sinds begin 2020 heeft het ministerie tweemaal vragen ontvangen van media en ngo’s over eventuele Nederlandse betrokkenheid bij wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie. In beide gevallen is geantwoord dat, voor zover bij het ministerie bekend, er geen sprake was van Nederlandse betrokkenheid. Deze vragen vormden derhalve geen aanleiding tot het openen van een nieuw onderzoek door Defensie. Dit is in lijn met de informatiepositie van de Kamer, namelijk dat Nederland bekend is met vier gevallen van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie.
Deelt u de conclusie dat mede op basis van Nederlandse inlichtingen luchtaanvallen uitgevoerd kunnen zijn die ten minste op gespannen voet staan met de regels van het oorlogsrecht?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het aangehaalde artikel lijkt te zien op de inzet van Amerikaanse strijdkrachten in het kader van de nationale Amerikaanse operatie Freedom Sentinel. Nederland heeft op voorhand kenbaar gemaakt dat producten van de PED-cel enkel voor de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt.
Kunt u bevestigen dat tijdens het presidentschap van Donald Trump Afghanen zijn gebombardeerd omdat zij een walkietalkie gebruikten of er enkel een bij zich droegen? Zo nee, waarom niet? Heeft Nederland geprotesteerd tegen deze praktijk?
Nederland kan geen uitspraken doen over de wapeninzet van bondgenoten.
Kunt u uitsluiten dat Nederland betrokken is geraakt, via de PED-capaciteit, bij dergelijke luchtaanvallen op Afghanen met een walkietalkie?
Nederland heeft op voorhand kenbaar gemaakt dat producten van de PED-cel enkel voor de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt. Ook is op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel gebruikt mochten worden t.b.v. wapeninzet die binnen de Nederlandse Rules of Engagement viel. Beide voorwaarden werden aangegeven op elk product dat door de PED-cel werd geleverd.
Kunt u bevestigen dat in de oorlog tegen IS huizen werden gebombardeerd als daar meerdere auto’s geparkeerd stonden? Zo nee, waarom niet? Heeft Nederland geprotesteerd tegen deze praktijk?
Nederland kan geen uitspraken doen over de wapeninzet van bondgenoten.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse onderzoeksjournalist dat derules of engagementmaximaal werden opgerekt in Afghanistan?5 Kunt u aangeven hoe vaak en op welke momenten sinds 2014 Nederland de Rules of Engagement heeft aangepast?6
Nederlandse eenheden traden in Afghanistan op onder de rules of engagement die door de NAVO waren vastgesteld voor de operatie RSM. De aangehaalde verwijzing naar Nederlandse rules of engagement ziet op de operatie OIR in Irak.
Het aangehaalde artikel lijkt te zien op het optreden van Amerikaanse strijdkrachten in de nationale Amerikaanse operatie Freedom Sentinel. Over de toepassing van de Amerikaanse rules of engagement in die operatie kan het kabinet geen uitspraken doen. Nederland heeft niet deelgenomen aan operatie Freedom Sentinel.
De aanrijtijden van ambulances in Gelderland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht over ambulances die onveranderd vaak te laat zijn in Zaltbommel1 en kent u ook de signalen vanuit de gemeenteraad in Zaltbommel, dat nog steeds de norm van 15 minuten aanrijtijd voor ambulances in delen van Gelderland niet wordt gehaald?2 Zo ja, welke acties zijn genomen om de aanrijtijden in de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid te verbeteren?
Ja, ik ken dit bericht. De streefnorm3 die in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen geldt echter voor de gehele Veiligheidsregio en niet voor afzonderlijke locaties of gemeenten. Deze streefnorm houdt in dat bij een A1-melding in 95% van de gevallen binnen 15 minuten een ambulance ter plaatse is. Voor Gelderland-Zuid was dit in 2020 inderdaad niet het geval. Uw Kamer is in september per brief4 geïnformeerd over de constatering van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat in 2020 slechts 6 van de 25 Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) aan deze streefnorm van 95% voldeden of deze benaderden, met daarbij nadere uitleg over de oorzaken hiervoor. In deze brief werd daarbij de belangrijke kanttekening geplaatst dat de streefnorm weliswaar niet overal werd gehaald, maar dat er volgens zowel de zorgverzekeraars als de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op basis van de bij hen beschikbare informatie geen aanwijzingen zijn dat dit tot een risico heeft geleid voor de toegankelijkheid of kwaliteit van zorg.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Veiligheidsregio op vragen uit de gemeenteraad in Zaltbommel, dat er extra middelen nodig zijn om de aanrijtijden te verkorten?3
Het RIVM maakt in opdracht van het Ministerie van VWS jaarlijks een berekening van de benodigde middelen per Regionale Ambulance Voorziening (RAV) in het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Dit rekenmodel is onder andere gebaseerd op de aanrijtijden en spreiding van de standplaatsen, zodat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan deze uitgangspunten te voldoen. Het referentiekader vormt de basis van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraar en RAV. De NZa en de IGJ houden respectievelijk toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit van zorg, waarbij de streefnorm één van de factoren is waar zij hun toezicht op baseren. Of extra middelen noodzakelijk en effectief zijn in het kader van de zorgplicht en kwaliteit van zorg is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder.
Bent u bereid om voor die extra middelen te gaan zorgen of op een andere manier tot een oplossing te komen voor de aanrijtijdenproblematiek van ambulances in Gelderland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de motie Ploumen en Geleijnse uit 2019 waarin al werd geconstateerd dat toentertijd slechts drie van de 24 regio’s de toen wettelijke 15-minutennorm haalden?4
Ja.
Wat heeft de invoering van de nieuwe Regeling ambulancezorgvoorzieningen betekent voor de 15-minutennorm in heel Nederland?
De (streef)norm van 15 minuten was al opgenomen in de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg. De vervanging hiervan door de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen heeft als zodanig geen effect op de realisatie van deze streefnorm.
Hoe wordt er nu gepresteerd in de 24 regio’s als het gaat om de 15-minutennorm? Kunt u de meest recente cijfers geven?
Ambulancezorg Nederland publiceert jaarlijks op hun website de landelijke en regionale cijfers van de 25 RAV-regio’s in het Sectorkompas.7
Welke verantwoordelijkheid draagt u bij het realiseren van korte aanrijtijden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Verhoudt uw streven om de zorg te centraliseren zich wel tot het realiseren van korte aanrijtijden in heel Nederland? Zo ja, hoe dan? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat de aanrijtijden binnen de wettelijke norm blijven als de spoedeisende hulp verder weg komt te liggen?
De streefnorm voor ambulancezorg luidt: de RAV streeft er naar dat in de veiligheidsregio binnen 15 minuten responstijd 95% van de inzetten met A1-urgentie ter plaatse is.8 Deze streefwaarde heeft betrekking op de rit van de standplaats naar de plaats waar de patiënt is, niet op het vervoer van de patiënt naar het ziekenhuis. Voor de spreiding en beschikbaarheid van acute zorg in ziekenhuizen geldt de 45-minutennorm. Dit is echter geen prestatienorm voor RAV’s, maar een norm op basis waarvan de bereikbaarheid van een spoedeisende hulp wordt berekend.
De uitspraak van de Hoge Raad met betrekking tot box 3 |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 met betrekking tot box 3?1
Ja.
Herinnert u zich de aanwijzing voor massaal bezwaar2 waarbij het volgende is aangegeven: «Als in een bezwaarschrift zowel het standpunt wordt ingenomen dat de vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als ook op individueel niveau, dan kan het bezwaarschrift voor wat betreft het laatste standpunt niet meelopen in de massaalbezwaarprocedure. In die gevallen wordt het bezwaarschrift gesplitst in een deel dat wel en een deel dat niet meeloopt in de massaalbezwaarprocedure. Voor zover het bezwaarschrift het standpunt behelst dat de vermogensrendementsheffing op individueel niveau in strijd is met het EVRM, wordt het behandeld als een individueel bezwaar.»?
Ja
Bent u bekend met de onduidelijkheid die op dit moment ontstaat over het al dan niet rechtsgeldig hebben verricht van een bezwaar bij vele spaarders en de wijze waarop met het individuele niveau van het bezwaar wordt omgegaan? Wilt u hierop reflecteren?
De volledige reikwijdte van de groep burgers die in aanmerking komen voor rechtsherstel is op dit moment nog niet bepaald, maar wij zullen zeer serieus meewegen of de groep die geen bezwaar heeft gemaakt ook onder het rechtsherstel zal vallen. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gevoegd bij het massaal bezwaar?
Circa 68.000 belastingplichtigen hebben rechtsgeldig bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2017 en circa 50.000 tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2018. In totaal gaat het om ongeveer 120.000 bezwaarschriften. Voor de jaren 2019 en 2020 zijn circa 80.000 bezwaarschriften ontvangen van ongeveer 40.000 belastingplichtigen.
Kunt u toezeggen dat u bij uw zoektocht naar een oplossing ook specifiek gaat kijken naar de groep mensen die geen bezwaar heeft aangetekend of dit niet rechtsgeldig heeft gedaan?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de volledige reikwijdte van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel op dit moment nog niet bepaald.
Bent u het ermee eens dat de uitspraak van de Hoge Raad leidt tot extra urgentie om te komen tot een stelsel van daadwerkelijk rendement?
Ja, het arrest leidt tot urgentie om te wet te wijzigen.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de manieren waarop kan worden overgegaan op een stelsel voor een heffing over daadwerkelijk rendement, gezien de onnodige energie die gaat zitten in het herstellen van een stelsel dat bewezen achterhaald is?
Ik zal uw Kamer op 4 februari nader informeren over de contouren van de hersteloperatie.
Kunt u toezeggen dat de Kamer actief wordt betrokken bij de uitwerking van verschillende oplossingsrichtingen naar aanleiding van het hiervoor genoemd arrest.
Ja. Inmiddels is op 2 februari een debat ingepland waarbij wij hierover met elkaar van gedachte zullen wisselen.
Kunnen deze vragen een voor een worden beantwoord en worden betrokken bij de beantwoording van de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Inge van Dijk3, Idsinga4 en Omtzigt5?
Ja.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Het artikel ‘Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden» waarin staat beschreven dat de Nederlandse politie met proefproject Athene op grote schaal onrechtmatig data verzamelde van asielzoekers?1
Ja.
Hoe reageert u op de stelling van criminoloog Maarten Bolhuis in het artikel dat Athene het risico van etnisch profileren in de hand werkte omdat er voor het daadwerkelijk analyseren van al deze data risico-indicatoren ontwikkeld dienen te worden?
Het project Athene is destijds gestart met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de informatie om de identiteit van een individuele asielzoeker vast te kunnen stellen en in een vroeg stadium signalen van terrorisme en mensenhandel en -smokkel beter te onderkennen.
Gegevensdragers van asielzoekers worden altijd eerst handmatig gecontroleerd. Vervolgens wordt op basis van deze handmatige controle bij bijvoorbeeld «verdachte informatie» besloten of een volledige uitlezing gewenst is. In deze specifieke kwestie werd als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of beelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel en -smokkel doen vermoeden. Etniciteit werd niet gebruikt als risico-indicator. Project Athene maakte het mogelijk om de uitgelezen gegevens met opsporingsinformatie met betrekking tot mensenhandel en terrorisme geautomatiseerd te vergelijken.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat het project niet alleen privacy van asielzoekers op grote schaal heeft geschonden, maar daarnaast ook uiterst inefficiënt is in het opsporen van potentiële misdadigers en terroristen? En bent u het eens dat dit soort dataverzamelingsprojecten bij asielzoekers te allen tijden voorkomen moeten worden? Kunt u dit verder toelichten?
Het is van belang dat de politie de data die zijn vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het identificatie- en registratieproces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is echter niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.2 De handmatige controle van gegevensdragers blijft daarom ook onderdeel van het identificatie- en registratieproces. De geautomatiseerde verstrekking van opsporingsgegevens aan de vreemdelingenpolitie voor vreemdelingrechtelijke taken is stopgezet, omdat een wettelijke grondslag in de Wet politiegegevens (Wpg) ontbreekt.
In 2021 zijn twintig signalen vanuit de vreemdelingenpolitie ten behoeve van een mogelijk strafrechtelijke onderzoek verstrekt. Deze signalen hebben niet geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Wel is hierdoor mogelijk de informatiepositie van de opsporing binnen de politie versterkt.
Welke maatregelen heeft u getroffen om de gemaakte fouten in Athene bij de politie te corrigeren? Zijn de gegevens gewist? Worden disciplinerende maatregelen opgelegd?
Het project is stopgezet en alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene is vernietigd. Er is geen aanleiding om disciplinaire maatregelen op te leggen.
Op welke wijze worden of zijn gedupeerde asielzoekers op de hoogte gesteld en gecompenseerd voor de onrechtmatige verzameling en verwerking van hun gegevens?
In artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn wordt – kort gezegd – bepaald dat van de aanvrager mag worden verlangd dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient.3 Deze plicht om alle relevante informatie beschikbaar te stellen is neergelegd in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van die wet de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen. Bij aanvang van het asielproces wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verplichting om met de bevoegde autoriteiten samen te werken. Bij de asielzoeker is derhalve bekend dat het afgeven van de telefoon dient tot nader onderzoek naar de inhoud daarvan.
De geautomatiseerde vergelijking heeft voor zover bekend niet tot nadelige effecten in de zin van aantoonbare (immateriële) schade geleid zodat er geen compenserende maatregelen zijn getroffen.
Gaat u openheid geven van de in het Athene gebruikte zoekmodellen en eventueel gebruikte profielen, in het kader van transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Project Athene volgde de hieronder beschreven werkwijze. Indien na een handmatige uitlezing van de telefoon aanleiding bestond om de inhoud van de telefoon diepgaander te onderzoeken, dan werden de telefoongegevens in het systeem Athene geplaatst. In het systeem werden de telefoongegevens van de vreemdeling aan de hand van bepaalde indicatoren (zoals bijvoorbeeld locaties en telefoonnummers) vergeleken met de aan AVIM verstrekte informatie uit de themaregisters contraterrorisme en mensenhandel/mensensmokkel. Indien een gegeven uit de telefoon van de vreemdeling overeenkomsten vertoonde met informatie uit de themaregisters leverde dit een «hit» op. Deze hit is derhalve het resultaat van de vergelijking. Deze hit werd vervolgens handmatig opgezocht in de telefoon en nader geduid met de originele data van de telefoon. Vervolgens werd een proces-verbaal opgemaakt waarmee het betreffende gegeven aan de opsporing kon worden verstrekt. Project Athene kende dus geen zelflerende, voorspellende of besluitvormende functie.
Welke middelen gaat u inzetten om onrechtmatige verwerking van gegevens tegen te gaan bij asielzoekers?
Gegevensverwerking van asielzoekers in het kader van het identificatie- en registratieproces moet voldoen aan de Vreemdelingenwet, dat onder het regime van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) valt. Dat betekent dat wanneer persoonsgegevens verwerkt worden, een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld dient te worden. Het doel van een DPIA is om bij de verwerking van persoonsgegevens een zo goed en duidelijk mogelijk beeld te hebben wat de risico’s zijn bij het verwerken van desbetreffende persoonsgegevens en welke risico mitigerende maatregelen genomen worden om die risico’s zoveel mogelijk te verminderen. Elke organisatie binnen de asielketen heeft een privacyfunctionaris die toezicht houdt op de naleving van de AVG. Als de gegevensverwerkingen (bijvoorbeeld indien meer persoonsgegevens dan voorheen worden verwerkt) of de effecten daarvan veranderen, dient de DPIA te worden geactualiseerd. De European Data Protection Board stelt als good practice om een DPIA iedere drie jaar te evalueren.
Welke middelen gaat u inzetten die transparantie, mensenrechten en privacy bevorderen bij het gebruik van algoritmen en dataverwerking door de politie en het ministerie in brede zin?
Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de «Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses» opgesteld.4 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het «Kwaliteitskader big data» welke specifieke vragen bevat die zijn geënt op juridische, maatschappelijke en ethische aspecten welke voortkomen uit geldende wet- en regelgeving, alsmede belangrijke waarden.5 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridische kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;6 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes – die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;7 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.8
Ten aanzien van transparantie over algoritmen nog het volgende. Op 19 januari 2021 heeft de Tweede Kamer de motie Klaver c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht een algoritmeregister op te zetten waarin beschreven wordt welke algoritmen de overheid gebruikt, voor welk doel en op basis van welke datasets. Op 28 oktober jl. heeft de Tweede Kamer de motie Dassen aangenomen, waarin het kabinet gevraagd wordt om dit algoritmeregister verplicht te stellen. De Staatssecretaris van BZK heeft aangegeven dat zij begin 2022 met een brief aan de Tweede Kamer hierover komt.9