De beantwoording van eerdere Kamervragen over code zwart. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over code zwart van 20 december 2021?1
Ja.
Deelt u de mening met uw ambtsvoorganger dat code zwart pas wordt afgekondigd als er sprake van is dat alle zorgcapaciteit volledig is benut, alle zorgverlening maximaal opgeschaald en afgeschaald is en de samenwerking tussen zorgaanbieders zorgbreed volledig en maximaal is benut en er op dat moment geen lokale of regionale oplossingen meer mogelijk zijn om de continuïteit van zorg te waarborgen?
De situatie zoals deze in de vraag wordt beschreven is in het Tijdelijk Beleidskader «Continuïteit en kwaliteit van zorg in fase 3 van de COVID-19 pandemie»2 (hierna: beleidskader fase 3) geclassificeerd als fase 3 conform het geactualiseerde opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)3.
Specifiek voor de IC-zorg in de ziekenhuizen is het draaiboek «Pandemie» van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC) opgesteld.4 In dit draaiboek wordt fase 3 voor de IC verdeeld in drie stappen (a, b en c) die gaan over de triage van patiënten. In het draaiboek «Pandemie» wordt voor fase 3 stap a en b uitgewerkt welke medische criteria toegepast moeten worden in ziekenhuizen om bij onvoldoende plek een keuze te kunnen maken welke patiënt in aanmerking komt voor opname op de IC. Aansluitend op het draaiboek «Pandemie» zijn in het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) de criteria voor fase 3 stap c apart uitgewerkt.5 In deze laatste stap vindt besluitvorming plaats op basis van niet-medische gronden, omdat het niet meer mogelijk is om op basis van medische overwegingen onderscheid te maken tussen verschillende mensen die een IC-bed nodig hebben. In dit draaiboek van de FMS en de KNMG staat beschreven dat er sprake is van een iteratief proces waarin binnen fase 3 binnen een ziekenhuis wisselend sprake kan zijn van triage op basis van criteria zoals vastgesteld voor stap a en stap b (draaiboek «Pandemie») of stap c (draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»), afhankelijk van de druk op de IC en beschikbare capaciteit.
Deelt u de mening dat dit een omslachtige omschrijving is van het feit dat in geval van code zwart er geen intensive care (ic)-bed beschikbaar meer is voor een coronapatiënt of reguliere patiënt? Zo nee, waarom niet?
In een brief van mijn ambtsvoorganger aan de voorzitters van veldpartijen6 staat beschreven dat fase 3 – een situatie waarbij sprake is van een zorgcrisis op landelijke schaal – gesignaleerd kan worden vanuit diverse sectoren binnen de zorg, bijvoorbeeld een tekort aan IC-bedden maar ook een tekort in de ouderen- of huisartsenzorg als door ziekteverzuim of uitstroom van personeel de continuïteit niet meer geborgd kan worden. Het signaal dat overgegaan dient te worden tot afkondiging van fase 3 kan dus vanuit verschillende sectoren komen, maar in alle gevallen geldt fase 3 na afkondiging zorgbreed.
Naast de zorgbrede afkondiging van fase 3 kan in het geval uitsluitend de IC-capaciteit van de ziekenhuizen een knelpunt vormt, de procedure van het draaiboek «Pandemie» en het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» worden gevolgd.
Deelt u de mening dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet degene zou moeten zijn die code zwart afkondigt, omdat de Minister ook de eindverantwoordelijke voor het coronabeleid is en er dus belang bij heeft om een code zwart niet af te kondigen met alle mogelijke gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar of bij wie gaat u de verantwoordelijkheid voor het afkondigen van code zwart neerleggen?
Het afkondigen van fase 3 – waarbij sprake is van een nationale zorgcrisis – is een zware ingreep, met verstrekkende consequenties voor alle betrokken partijen in de zorgketen. Het raakt alle zorgmedewerkers en patiënten. In fase 3 doen we concessies met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. De afkondiging van fase 3 dient een goed en zorgvuldig proces te zijn en de besluitvorming over fase 3 dient ordentelijk te verlopen en inhoudelijk voldoende onderbouwd te zijn. In het beleidskader fase 3 worden de stappen beschreven, waaronder een verzoek vanuit de LNAZ en een verificatie door de toezichthouders, die voorafgaan aan het afkondigen van fase 3 door de Minister van VWS.
Het bericht 'Na 40 jaar verwaarlozing ligt het lot van Lange Jaap in de handen van Mark Harbers' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u een specifieke schets geven van de ontwikkelingen in de onderzoeken, rapporten en besluitvorming rond de onderhoudswerkzaamheden van de Lange Jaap van de afgelopen 30 jaar?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 9 december, de daarbij gevoegde tijdlijn en naar de achterliggende onderzoeksrapporten die te vinden zijn op rws.nl/langejaap.
Klopt het dat de ernstige staat van de vuurtoren in Den Helder, Lange Jaap genoemd, reeds in de jaren negentig van de vorige eeuw bekend was bij Rijkswaterstaat?
Voor zover nu bekend uit de opgestelde tijdlijn, zie ook vraag 1, zijn in 1998 scheuren in de vloeren van de vuurtoren geconstateerd tijdens een onderhoudsinspectie. Uit die inspectie bleek toen niet dat er aanleiding was om te twijfelen aan de constructieve veiligheid van de vuurtoren.
Kunt u toelichten waarom naar aanleiding van deze signalen geen actie is ondernomen?
Naar aanleiding van de signalen in 1998 is een voorstel door Rijkswaterstaat gedaan voor het versterken van de vloeren. Dit eerste voorstel werd afgewezen door de gemeente Den Helder en de toenmalige Rijksdienst voor de monumentenzorg (Rdmz). Met deze partijen zijn vervolgens verstevigingsmaatregelen afgesproken en vergund die passend zijn bij het monument. De gemeente heeft hiervoor vergunning verleend en in 2001–2002 zijn verstevigingen onder enkele vloerdelen aangebracht.
Kunt u toelichten welke (kosten)parameters u hanteert bij het maken van een afweging tussen behoud enerzijds en sloop en/of herbouw anderzijds?
Ik streef naar het behoud van de vuurtoren. Daar zijn de huidige interventies zoals het aanvullende onderzoek door Maljaars en Spelt ook op gericht. Daarbij zijn de technische haalbaarheid en de veiligheid leidend. Mocht blijken dat de kosten voor het behoud van de vuurtoren disproportioneel hoog zijn, volgt op dat moment opnieuw een afweging.
Kunt u aangeven hoe maatschappelijke kosten zoals cultureel aanzien, verlies van historisch erfgoed en eventueel gederfde toeristische inkomsten hierin worden meegewogen?
Bij de afwegingen over de mogelijkheden tot behoud van de vuurtoren worden de RCE, de gemeente Den Helder en andere omgevingspartijen nauw betrokken met als doel zoveel als mogelijk alle verschillende aspecten mee te wegen in de besluitvorming.
Kunt u, als het behoud van de vuurtoren geen haalbare optie blijkt, schetsen wat de verwachte kosten zijn van sloop en/of herbouw?
Op dit moment is dat niet in te schatten. Nader onderzoek de komende periode zal moeten uitwijzen wat de kosten zullen zijn van herstel, sloop en/of herbouw.
Bent u het ermee eens dat Rijkswaterstaat meest aannemelijk de aangewezen partij is om op te draaien voor deze kosten?
Vanzelfsprekend liggen de kosten bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat Rijkswaterstaat financiert. Mijn aandacht is nu eerst gericht op het behouden van de toren indien dat technisch en veilig mogelijk is. Op het moment dat het besluit over herstel, sloop en/of herbouw genomen moet worden, zal de financiering onderdeel uitmaken van het besluitvormingsproces.
Welke stappen heeft u reeds ondernomen om de processen en de besluitvorming rondom het onderhoud van cultureel erfgoed zoals Lange Jaap te verbeteren?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december is de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren naar het proces, zodat eventuele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Het bericht dat de minister van VWS de interne fitnessclub in het Erasmus MC openhield terwijl sportscholen gesloten zijn. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Sportsector verbaasd: aanstaand Minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de fitnessruimte in het Erasmus MC open hield vanwege het belang van de gezondheid van zijn medewerkers?
Sport en bewegen is voor iedereen van belang om gezond te blijven. Tegelijkertijd moet dit wel worden afgewogen tegen de epidemiologische situatie en veilig worden georganiseerd. Vanwege de omikronvariant en de verwachtte toename van het aantal besmettingen en de druk op de zorg heeft het kabinet op 18 december besloten tijdelijk in lockdown te gaan.
Vanwege het maatschappelijke belang is er een aantal uitzonderingen gemaakt voor sportbeoefening op buitensportlocaties en in de openbare ruimte. Voor sportlocaties binnen gold dat deze voor publiek gesloten dienden te zijn. Voor wat betreft de fitnessruimte in het Erasmus MC is sprake van een besloten binnenruimte. Hiervoor gold onder meer een maximale groepsgrootte van maximaal 50 personen per zelfstandige binnenruimte en dient de 1,5 meter in acht te worden genomen. Dit kan dus het geval zijn als de fitnessruimte in een kantoorpand zit dat alleen toegankelijk is voor personeel, zoals de fitnessruimte van het Erasmus MC.
Bent u bereid per direct alle sportscholen weer te openen voor het belang van de gezondheid van velen?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Sportscholen zijn dus ook weer geopend. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. Bijvoorbeeld bootcampen in het park in groepen is dus ook weer toegestaan.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Het was helaas niet mogelijk uw vragen voorafgaand aan het coronadebat van 20 januari te beantwoorden.
Het bericht dat een kwart van de scholen geen terugkoopregeling heeft |
|
Peter Kwint , Zohair El Yassini (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts 22% van de scholen zichtbaar informatie over de terugkoopregeling op hun website heeft staan?1
Met de invoering van de terugkoopregeling voor ongebruikte leermiddelen in schooljaar 2021 – 2022, is afgesproken dat instellingen op een heldere wijze informatie verstrekken aan studenten over hoe deze terugkoopregeling binnen de desbetreffende instelling is georganiseerd. Het is aan de school om te bepalen hoe zij hieromtrent met de studenten communiceren. Ik vind het belangrijk dat de informatievoorziening door alle scholen op een goede en transparante manier gebeurt. Dat lijkt op basis van het onderzoek van JOB nu niet het geval te zijn. Naar aanleiding van het signaal dat JOB geeft, zal ik met de sector hierover in gesprek gaan.
Hoeveel mbo-scholen hebben nu een terugkoopregeling? Bent u bereid om met scholen in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat iedere school een terugkoopregeling heeft?
Uit de analyse van JOB blijkt dat 14 instellingen van de 59 instellingen op dit moment een terugkoopregeling op hun site hebben gepubliceerd. In het onderzoek van JOB zijn de externe websites van de scholen betrokken. Nu hebben scholen ook andere communicatiemiddelen richting studenten. Het is mogelijk dat instellingen de terugkoopregeling op een andere wijze hebben gepubliceerd (bijvoorbeeld in het studentenportaal) of gecommuniceerd (bijvoorbeeld met flyers of door personeel). De MBO Raad heeft onder haar leden uitgevraagd of zij een terugkoopregeling hebben en hoe deze is gecommuniceerd. Ik zal de uitkomsten van deze uitvraag bespreken met JOB en de MBO Raad.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat studenten actief geïnformeerd worden over de terugkoopregeling op hun school?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Wat wordt er bedoeld met «Voor alle onderwijsbenodigdheden geldt dat ze voldoende intensief in het onderwijs en leerproces gebruikt worden – anders mag de school niet aan de student vragen om over deze benodigdheden te beschikken», zoals in het Servicedocument Schoolkosten staat? Wanneer wordt iets voldoende intensief gebruikt?
Het is op dit moment aan de instelling om in de terugkoopregeling uit te leggen wanneer een leermiddel onvoldoende intensief is gebruikt. In het servicedocument schoolkosten is opgenomen dat de studentenraad instemming heeft op het schoolkostenbeleid. Het ligt in de rede dat instellingen de terugkoopregeling en daarmee een nadere definiëring, ter instemming hebben voorgelegd. De MBO Raad heeft deze vraag meegenomen in haar uitvraag onder haar leden.
Kunt u een sluitende definitie geven van «ongebruikte leermiddelen»? Bent u van mening dat iedere school dezelfde definitie zou moeten hanteren zodat er geen verschillen tussen scholen kunnen bestaan?
Iedere individuele instelling bepaalt wat er onder het begrip «ongebruikte leermiddelen» valt. Ik vind het hierbij belangrijk dat instellingen komen tot een definitie die op draagvlak kan rekenen van de studenten. Studentenraden hebben instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid. De terugkoopregeling is onderdeel van het schoolkostenbeleid. Daarom dient de terugkoopregeling aan de studentenraad te worden voorgelegd ter instemming. De JOB en de MBO Raad vinden het wenselijk om inzicht te krijgen wat de oorzaken, aard en omvang van de problematiek omtrent ongebruikte leermiddelen is. In mijn gesprek met de JOB en de MBO Raad zal ik de voortgang bespreken en hen oproepen om hun achterban te verzoeken om daar waar er op hun scholen de beelden over ongebruikte leermiddelen uiteenlopen, te werken aan een definitie.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat de lijsten met boeken en onderwijsbenodigdheden kritisch worden bekeken en boeken die niet of nauwelijks worden gebruikt eraf worden gehaald?
Dit is primair aan de instellingen zelf. Met JOB en de MBO Raad is de afspraak gemaakt dat instellingen leermiddelenlijsten periodiek opschonen. Leermiddelen die onvoldoende worden gebruikt zullen niet langer worden gevraagd. De verplichting om ongebruikte leermiddelen terug te kopen moet ervoor zorgen dat instellingen kritisch zijn over welke boeken en lesmaterialen worden gevraagd. Ik zal in mijn gesprek met JOB en de MBO Raad de voortgang van deze afspraak bespreken.
Wat zijn de redenen dat er nog steeds ongebruikt lesmateriaal op deze lijsten te vinden is?
In de evaluatie servicedocument schoolkosten mbo worden hiervoor drie redenen genoemd. Ten eerste lijken opleidingsteams hier niet scherp genoeg op te zijn. Ook zijn boeken en licenties vaak alleen samen te koop. Het boek wordt bijvoorbeeld niet of nauwelijks gebruikt, maar de licenties wel. Tot slot blijkt soms dat gaandeweg de opleiding dat de gevraagde boeken en lesmaterialen niet aansluiten bij het verloop van de opleiding. De laatste reden hangt mogelijk samen met de coronapandemie, waardoor een groot deel van het onderwijs digitaal heeft plaatsgevonden.
Het bericht 'Opnieuw stormloop op SNN-subsidie, wachttijd loopt op tot enkele uren' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw stormloop op SNN-subsidie, wachttijd loopt op tot enkele uren»?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Deelt u de mening dat deze subsidieregeling niet mag leiden tot meer ongelijkheid tussen bewoners?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 5 van de leden Beckerman en Nijboer.
Deelt u de mening dat elke vorm van willekeur in de subsidieaanvraag niet past bij de ruimhartige vergoeding aan Groningen waar de Kamer om gevraagd heeft?
Ik ben van mening dat er geen willekeur mag plaatsvinden bij de toekenning van een subsidie. Deze subsidieregeling is bedoeld om eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren en betreft geen vergoeding van materiële of immateriële schade.
Is er genoeg subsidie beschikbaar om alle aanvragen voor deze subsidie toe te kennen aan huishoudens die in aanmerking komen voor deze subsidie? Zo nee, hoeveel extra subsidie zou er nodig zijn om te voldoen aan alle aanvragen?
In mijn brief van 14 januari jl. («Benutting budget woningverbeteringssubsidie») heb ik inmiddels uw Kamer laten weten dat er extra budget beschikbaar komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen.
Heeft de plek in de wachtrij invloed op het wel of niet toekennen van de subsidie aan de aanvrager? Zo ja, kunt u uitleggen hoe bepaald wordt wat de plek van de aanvrager wordt in de wachtrij?
SNN heeft aanvragers die een aanvraag digitaal wilden indienen automatisch, op volgorde van binnenkomst, in de wachtrij geplaatst. Vervolgens werd de aanvrager doorgeleid naar het E-loket waar een aanvraag ingediend kon worden. De aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld door het SNN.
De samenstellingsvoorschriften voor babyvoeding |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u aangeven welke regelgeving precies geldt voor de samenstelling van babyvoeding?
De regelgeving over babyvoeding wordt Europees geregeld via Verordening 609/20131. Deze verordening is uitgevoerd in het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016. De samenstellingseisen voor babyvoeding zijn op Europees niveau vastgelegd in de Richtlijn 2006/125/EG2. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Warenwetregeling Babyvoeding.
Klopt het signaal dat ondanks de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 609/2013 en het intrekken van Richtlijn 2006/125/EG en de daarop gebaseerde Warenwetregeling Babyvoeding in de nationale handhaving nog wel teruggegrepen wordt op de genoemde Warenwetregeling Babyvoeding? Zo ja, kunt u dit nader duiden?
Richtlijn 2006/125/EG is nog steeds van kracht. Deze richtlijn zal op grond van artikel 20, vierde lid, van Verordening 609/2016 worden ingetrokken zodra er op Europees niveau gedelegeerde handelingen voor babyvoeding zijn vastgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, van voornoemde verordening. De Warenwetregeling Babyvoeding blijft, op grond van artikel 3, tweede lid, van het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016 (Stb. 2016, 161), van toepassing tot het moment dat de gedelegeerde handelingen voor babyvoeding zijn vastgesteld. Handhaving van deze Warenwetregeling vindt plaats op grond van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. De rubrieken D-26.4.2 en D-26.5 tot en met D-26.13 blijven, op grond van artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016, van toepassing, indien en zolang de gedelegeerde handelingen voor babyvoeding niet zijn vastgesteld.
In hoeverre viel het besmeren van brood met broodbeleg onder de definitie «aanmaken» zoals werd vermeld in bijlage II van Richtlijn 2006/125/EG?
De term «aanmaken» is niet wettelijk gedefinieerd. Over de gerelateerde term «gebruiksaanwijzing» wordt het volgende gezegd in artikel 9, eerste lid, onder j van Verordening 1169/2011: «een gebruiksaanwijzing is verplicht als het levensmiddel moeilijk te gebruiken is zonder gebruiksaanwijzing».
Richtlijn 2006/125/EG is in Nederland geïmplementeerd in het Warenwetregeling Babyvoeding. Bijlage IV van deze regeling regelt de samenstellingseisen van babyvoeding die als zodanig wordt verkocht of volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant is aangemaakt. Een gebruiksaanwijzing behoort tot de verplichte voedselinformatie als het levensmiddel zonder deze aanwijzing moeilijk te gebruiken is. Voor smeerbaar broodbeleg – zoals bijvoorbeeld chocoladepasta – geldt dat het een gebruiksklaar product betreft, wat zonder verdere handelingen geschikt is voor consumptie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gedelegeerde handelingen op basis van artikel 11 van de Verordening (EU) nr. 609/2013?
De Europese Commissie is in 2019 gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van gedelegeerde handelingen over babyvoeding. Hiervoor heeft de Europese Commissie een Task Force opgericht en enkele bijeenkomsten gehouden. Door de werkzaamheden van de Europese Commissie voor de Farm to Fork strategie heeft de Europese Commissie een capaciteitstekort en zijn in 2021 de werkzaamheden van deze Task Force tijdelijk stopgezet. Het is op dit moment onduidelijk wanneer dit weer opgepakt gaat worden.
Is de veronderstelling juist dat bij toepassing van samenstellingsvoorschriften op basis van artikel 9 en 11 van de Verordening (EU) nr. 609/2013 uitgegaan moet worden van het passende gebruik zoals vermeldt op het etiket (artikel 9, vijfde lid)?
Ja.
Wordt bij het handhaven van de samenstellingsvoorschriften voor babyvoedingsproducten gekeken naar het gebruik van deze producten zoals op het etiket vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NVWA controleert producten in zijn geheel, dus inclusief de informatie op het etiket.
Gelden de samenstellingsvoorschriften voor babyvoedingsproducten die dienen als broodbeleg voor de complete maaltijd, namelijk brood in combinatie met broodbeleg?
Samenstellingsvoorschriften gelden voor babyvoeding die als zodanig wordt verkocht of volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant is aangemaakt.
Wordt in de samenstellingsvoorschriften verschil gemaakt tussen maaltijdpotjes die in een keer genuttigd worden en potjes met broodbeleg die in verschillende porties in combinatie met brood genuttigd worden? Zo ja, hoe?
De samenstellingsvoorschriften staan in de wet (artikel 3, tweede lid, Warenwetregeling Babyvoeding. De voorschriften voor vetten bijvoorbeeld verwijst naar bijlage IV, onderdeel 3.2 «de totale hoeveelheid vet in de eetwaar uit alle bronnen niet groter dan 1,1 g/100kJ (4,5 g/100 kcal).» De NVWA houdt toezicht aan de hand van deze wet.
Worden samenstellingsvoorschriften voor babyvoeding en de handhaving ervan aangepast op ontwikkelingen in het assortiment babyvoeding?
Gezien de diversiteit van producten die in het huidige assortiment babyvoeding is ontstaan en die niet altijd in de voedingsbehoefte van kleine kinderen voorziet is het noodzakelijk regelgeving hieromtrent strikter te maken. Nederland zal bij de ontwikkeling van de gedelegeerd handeling voor op granen gebaseerde levensmiddelen en babyvoeding zorgen dat de samenstellingseisen strikt worden afgebakend en dat deze eisen zodanig worden opgesteld dat ze voorzien in de voedingsbehoefte van kleine kinderen.
Het verder opendraaien van de Groningse gaskraan |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie dat het verder opendraaien van de Groningse gaskraan de zoveelste gebroken belofte is en allesbehalve getuigt van een betrouwbare overheid?1
Nee. De belofte die mijn voorgangers hebben gedaan en die ook ik met het gehele kabinet doe is dat ik mij maximaal inzet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig en definitief te beëindigen. Mijn voorgangers hebben daar in het verleden verwachtingen over uitgesproken en hebben daarbij de onzekerheden benoemd. De gaswinning uit het Groningenveld is de afgelopen jaren in grote stappen afgebouwd. Daardoor is het veiliger geworden in Groningen.
Ik bekijk op dit moment of en zo ja welke verhoging van het winningsniveau nodig is en zal uw Kamer hier conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127) over informeren. Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog ruim 30.000 schademeldingen openstaan? Hoe legt u het verder opendraaien van de Groningse gaskraan uit aan alle Groningse gedupeerden die al jarenlang in de ellende zitten, in een kapot huis wonen en eindeloos moeten wachten op schadeafhandeling en versterking?
Het nieuwe kabinet wil de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig en definitief beëindigen. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 6 januari jl. geïnformeerd dat er mogelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder gedacht. Dat bericht was voor veel Groningers teleurstellend. Zeker voor de mensen die nog wachten op behandeling van hun schademelding of op versterking. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1 bekijk ik op dit moment of en zo ja welke verhoging van het winningsniveau nodig is. Daarbij bekijk ik op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd. SodM zal over de veiligheidsrisico’s adviseren. Dit betrek ik bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Ik ben ervan op de hoogte dat er momenteel 28.000 aanvragen in behandeling zijn bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). In totaal zijn er ook 113.300 schademeldingen voor fysieke schade en 100.211 aanvragen voor waardedaling afgehandeld. Het IMG is een organisatie die er op ingericht is te werken met een grote werkvoorraad. Voor de individuele bewoner is het van belang te weten hoe lang het ongeveer duurt voordat zijn of haar melding is afgehandeld. De omvang van de werkvoorraad is hierbij minder relevant. De gemiddelde doorlooptijd ligt momenteel net boven het streven van het IMG van binnen een half jaar, maar daalt door de introductie van de vaste vergoeding, waarbij geen schadeopname hoeft plaats te vinden. Ik heb aandacht gevraagd voor de doorlooptijden bij het IMG. Ik blijf dit monitoren en ga waar nodig in gesprek. Het IMG heeft ook dossiers onder zijn hoede waarbij de doorlooptijd inmiddels langer dan een jaar (5580) of 2 jaar (723) is. Dit kan onder andere komen doordat dossiers complex zijn omdat er meerdere dingen samenvallen, zoals schade aan een bedrijfspand in combinatie met een woning. Dit vraagt meer aandacht en overleg met bewoner over de afhandeling ervan. Er kan ook sprake zijn van een lopende bezwaarprocedure. Ook hier heb ik aandacht voor gevraagd. Ik zal dit blijven monitoren en mij inzetten voor een spoedige afhandeling.
Kunt u zich uw belofte herinneren dat het Groninger gasveld alleen nog maar als «waakvlam» ingezet zou worden, oftewel bij extreme kou? Deelt u de conclusie dat er momenteel geen sprake is van extreme kou?
Mijn voorgangers hebben, op basis van ramingen van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services B.V. (GTS), de verwachting uitgesproken dat het Groningenveld, mits de stikstofinstallatie in Zuidbroek tijdig gereed zou zijn, vanaf medio 2022 alleen nodig zou zijn als reservemiddel (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Vanaf dat moment is het Groningenveld alleen nodig in uitzonderlijke situaties, zoals extreme kou of uitval van installaties. Dat gaat gepaard met een zogenoemde minimumflow (ook wel waakvlam) om productielocaties te kunnen gebruiken als dat nodig is. Dit is nog steeds het beeld. De stikstofinstallatie wordt naar verwachting deze zomer volledig in gebruik genomen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er meer Gronings gas gewonnen zal worden om het vervolgens gedeeltelijk naar Duitsland te sturen? Wat hebben de Groningse gedupeerden met de gasbehoefte in Duitsland te maken?
Delen van Duitsland, Noord-Frankrijk en België zijn aangesloten op een laagcalorisch gasnetwerk. Deze huishoudens en bedrijven zijn, net als Nederlandse huishoudens en bedrijven, daardoor afhankelijk van laagcalorisch gas uit Nederland. Het vraagstuk dat momenteel voorligt betreft een mogelijke toename in de fysieke vraag uit het gasnetwerk die niet aansluit bij het aanbod. Indien dit fysieke probleem niet wordt opgelost, komen afnemers in Nederland en Duitsland zonder gas te zitten.
Ik ben daarom in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot over de vraag hoe de export kan worden geminimaliseerd en om tot alternatieve oplossingen te komen. Ik span mij maximaal in om het Groningenveld zo snel als mogelijk volledig en definitief te sluiten.
Deelt u de conclusie dat we onmiddellijk moeten stoppen met het exporteren van ons gas?
Welke «energiebesparende maatregelen hebben in Duitsland een minder groot effect hebben gehad dan verwacht»? Welke rol speelt de totaal rampzalige Energiewende, met niet-werkende windturbines, gesloten kerncentrales etc., hierin?
Het gaat met name om energiebesparende maatregelen bij huishoudens die gebruik maken van gas en niet om het aanbod van hernieuwbare elektriciteit met behulp van bijvoorbeeld windturbines. Het Duitse Netzentwicklungsplan Gas (NEP) wordt als input gebruik voor de prognose van de vraag naar laagcalorisch gas. Het NEP 2022–2032 is recent beschikbaar gekomen. Daarin zijn de verwachtingen voor de vraag naar laagcalorisch gas bijgesteld, omdat zich afgelopen jaren geen energiebesparing heeft voorgedaan. Energie-efficiëntie doelstellingen voor maatregelen bij huishoudens (van gemiddeld 1% per jaar) worden niet gehaald. Daarbovenop wordt een verschuiving verwacht naar gas van overige fossiele brandstoffen.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de Groningers hiermee niet alleen de dupe worden voor uw falen, maar ook voor het falende energiebeleid in Duitsland?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 vindt er een grootschalige ombouwoperatie plaats in België, Duitsland en Frankrijk. Deze ombouw loopt dankzij grote inspanningen van onze buurlanden op schema. Daarnaast heeft de Duitse netbeheerder GTG Nord een extra mengstation gebouwd, waarmee laagcalorisch gas verrijkt kan worden met hoogcalorisch gas binnen de
Duitse vereisten voor laagcalorisch gas. Deze is sinds het voorjaar van 2021 operationeel. Hiermee kan de export van laagcalorisch gas naar Duitsland verder beperkt worden. In 2018 is daarnaast een elektriciteitscentrale in Duitsland versneld overgestapt van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas. Duitsland blijft bekijken of er manieren zijn om de ombouw verder te versnellen en daar zal ik bij mijn ambtgenoot ook op blijven aandringen.
Bent u ervan op de hoogte dat de PVV herhaaldelijk heeft verzocht, al in 2014, om de exportcontracten open te breken en daarmee de export van Gronings gas te beëindigen? Deelt u de conclusie dat als er naar de PVV was geluisterd, de vraag naar Gronings gas nu vele malen lager was geweest? Bent u ertoe bereid de exportcontracten, in het belang van de Groningers, alsnog open te breken?
De omvang van de export wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke behoefte aan laagcalorisch gas bij eindgebruikers in België, Duitsland en Frankrijk. Het is ook die behoefte die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder lange termijn contracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor wat betreft de nog aanwezige lange termijn contracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers die langjarige zekerheid wilden omtrent de levering van gas voor hun eindverbruikers. Deze contracten, waarvan sommige teruggaan tot ver in de vorige eeuw, bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet onderzoek gedaan naar de lange termijn contracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De langjarige exportcontracten van GasTerra bevatten, buiten overmacht, geen ontbindende voorwaarden waarop GasTerra een beroep kan doen in geval van een productiebeperking.
Een beroep op overmacht is alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk en ook alleen als dat gepaard gaat met evenredige reductie van levering aan andere afnemers (binnen Nederland en elders). Dat is mede ingegeven door Europeesrechtelijke afspraken betreffende de interne gasmarkt.
Een reductie van levering zou dus betekenen dat huishoudens en bedrijven in Duitsland én Nederland (tijdelijk) minder gas kunnen afnemen.
Omdat, zoals gezegd, de export wordt bepaald door de fysieke vraag, ligt mijn prioriteit bij het reduceren van die vraag. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 4, ben ik hierover in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5, lopen er ook al omvangrijke operaties om de vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland spoedig af te bouwen.
Het bericht 'Sportsector verbaasd: aanstaand minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open' |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie vanuit de sportsector op het openhouden van de fitnessclub in het Erasmus MC?1
Ja.
Herkent u zich in de stellingname van de medewerker van het fitnesscentrum in het Erasmus MC dat «het ziekenhuis het belangrijk vindt om het eigen personeel fit te houden»? Deelt u de mening dat dit feitelijk voor alle Nederlanders geldt?
Sport en bewegen is heel belangrijk om fit te blijven of te worden. Dat geldt voor iedereen.
Bent u het eens met de woordvoerder van het Erasmus MC dat «sport het personeel fit houdt en het ze een uitlaatklep geeft?» Zou dit niet een reden moeten zijn om het sporten in de binnen- en buitenlucht zo snel mogelijk weer toe te staan, eventueel met voorwaarden als het gaat om aantallen deelnemers en goede ventilatie?
Het kabinet onderstreept het belang van sport en bewegen voor de mentale en fysieke gezondheid. Daarom heeft het uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft. Tegelijkertijd moet dit wel veilig georganiseerd kunnen worden en passen binnen de epidemiologische situatie. Daarom heeft het kabinet vrijdag 14 januari jl. besloten om sportbeoefening binnen en buiten weer toe te staan zonder tijdsrestricties en voor alle leeftijdsgroepen. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar.
Waarom heeft het kabinet niet, conform het Outbreak Management Team (OMT)-advies van 3 januari jl., binnen- en buitensporten voor kinderen en jongeren tot achttien jaar mogelijk gemaakt? Zou dit – in lijn met het grote belang dat bijvoorbeeld ook door het Erasmus MC wordt toegekend aan lichaamsbeweging – niet heel verstandig zijn voor deze groep?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de persconferentie van 14 januari aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
Het 137e OMT-advies over mondkapjes in de buitenlucht. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het 137e Outbreak Management Team (OMT)-advies over mondkapjes in de buitenlucht?
Ja.
Bent u bekend met de tabel uit de coronaweekstaten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) welke wekelijks de vermoedelijke settings van besmettingen weergeeft?
Ja.
Ziet u daar settings in de buitenlucht tussen staan?
Naar settings in de buitenlucht wordt niet specifiek gevraagd.
Hoeveel mensen raakten in ons land besmet met corona in de buitenlucht? Kunt u hierbij de jongeren in Friesland niet meetellen, aangezien zij ook samen binnen waren?
Het is niet mogelijk te zeggen hoeveel mensen in ons land besmet raakten met corona in de buitenlucht, omdat niet van iedereen bekend is waar zij corona hebben opgelopen. Van slechts 25% van de meldingen sinds 20 september is de setting bekend.
Wat betreft het tweede deel van uw vraag over jongeren in Friesland: daar kan ik geen antwoord op geven zonder nadere toelichting.
Natuurlijk is er een kans dat je corona krijgt als je buiten gaat staan zoenen, maar waarom maakt het OMT mensen bang voor de buitenlucht?
Ik ben het niet met u eens dat het OMT mensen bang maakt voor de buitenlucht. Op plekken, binnen of buiten, waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, is het mogelijk om geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Daarbij speelt mee dat de omikronvariant besmettelijker is dan de eerdere virusvarianten; dit virus verspreidt zich dan ook sneller. Het virus zit namelijk in het bovenste deel van de keel. Aangezien mensen ook buiten besmet kunnen raken wordt het aangeraden om op drukke locaties in de buitenlucht een mondneusmasker te dragen.
Bent u bekend met het Chinese onderzoek uit het begin van de pandemie waaruit bleek dat van ruim 7.000 besmettingen, slechts een persoon besmet was geraakt in de buitenlucht?1
Ja. Het onderzoek uit China waar u naar verwijst, is gebaseerd op het wildtype SARS-CoV-2. Inmiddels is de omikronvariant actief en deze verspreidt zich makkelijker onder mensen. Als men geen 1,5 meter afstand kan houden is het zinvol om een mondneusmasker te dragen, zowel binnen als buiten, bij drukte, om verspreiding van de omikronvariant te voorkomen.
Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van het OMT voor mondkapjes in de buitenlucht? Kunt u de rapporten die ten grondslag liggen aan dit OMT-advies gaarne meezenden met uw antwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het OMT heeft zich in haar advies gebaseerd op internationale adviezen van onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en European Centre for Disease Prevention and Control. De adviezen van deze organisaties zijn voor eenieder online te raadplegen.
Mocht er een overtuigende wetenschappelijke onderbouwing overlegd kunnen worden voor het dragen van mondkapjes in de buitenlucht, acht u die dusdanig proportioneel om het dragen van mondkapjes in de buitenlucht te verlangen? Zo ja, waarom?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is het mogelijk op plekken, zowel binnen als buiten, waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Om die reden wordt het advies om een mondneusmasker te dragen op drukke locaties in de buitenlucht proportioneel geacht.
Deelt u de mening dat we de weg terug naar ons oude normaal niet terug zullen vinden als ons OMT mensen zelfs bang maakt voor de buitenlucht?
Nee, die mening deel ik niet.
Zo nee, hoe denkt u de weg terug naar ons oude normaal zonder vrijheidbeperkende maatregelen terug te kunnen vinden?
Het wordt steeds duidelijker dat we moeten leren leven met het virus. Het kabinet werkt daartoe aan een lange termijn aanpak voor Covid-19. De voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer hier op 14 december jl. over geïnformeerd.2 Ik ben voornemens uw Kamer begin februari te informeren over de herijking van de aanpak Covid-19 voor de tweede helft van deze winter; en om uw kamer eind februari te informeren over het Plan paraatheid Covid-19 voor de periode erna.
Bent u voornemens het OMT-advies over mondkapjes in de buitenlucht over te nemen?
Het kabinet heeft besloten om het 137e en 138e OMT-advies met betrekking tot mondneusmaskers in de buitenlucht over te nemen. Dit betekent dat vanaf 15 januari jl. het advies geldt om een medisch mondneusmasker te dragen in drukke publieke buitenruimtes waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, zoals in drukke winkelstraten en op drukke markten. Daarmee kan je jezelf en anderen beschermen tegen besmetting, en verspreiding van het virus voorkomen.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat waar het 137e OMT-advies aan de orde zal zijn?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de winkelsluiting in ons land heeft geleid tot wel 300% meer omzet in België. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zoveel heeft de Nederlandse invasie in Antwerpen opgeleverd: «300% meer omzet. Het is waanzinnig en fantastisch tegelijk»»?1
Ten tijde van de sluiting van de niet-essentiële detailhandel heeft het kabinet burgers opgeroepen om niet naar België af te reizen om daar te winkelen of de horeca te bezoeken, maar het was wel toegestaan.
Deelt u de mening dat per lockdown steeds meer Nederlanders om de lockdown heen gaan leven? Zo nee, waarom niet?
Uit de gegevens van de corona gedragsunit van het RIVM blijkt dat veel mensen begrijpen waarom er maatregelen nodig zijn en ook waarom deze nodig waren ten tijde van de harde lockdown eind 2021. Ook blijkt uit deze gegevens dat veel mensen zich tijdens de harde lockdown goed aan de maatregelen hielden. Het kabinet begrijpt dat het steeds lastiger wordt om de maatregelen vol te houden naar mate de pandemie voortduurt.
Kunt u twee tabellen met daarin de Google en Apple mobility data van de afgelopen twee jaar bij de antwoorden op deze schriftelijke Kamervragen voegen?
Voor deze gegevens verwijs ik naar de genoemde bedrijven.
Ziet u op basis van deze tabellen dat de vermindering van verplaatsingen per lockdown steeds minder wordt? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de gegevens die het kabinet tot haar beschikking heeft, zien we dat de naleving van de maatregelen nog steeds hoog is, zowel ten tijde van de harde lockdown, alsook in de fase waar we ons nu in bevinden waar minder maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het «sturen op verplaastingen» een farce is, daar het sluiten van winkels en horeca zorgt voor het verplaasten van activiteiten zoals het bij elkaar thuis afspreken in plaats van in de horeca en in het buitenland gaan winkelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat het sluiten van winkels en horeca eind 2021 heeft gezorgd voor een verplaatsing van activiteiten. Zoals aangegeven is bijvoorbeeld uit de corona gedragsunit van het RIVM gebleken dat veel mensen zich hielden aan de geldende adviezen en maatregelen.
Hoeveel miljard euro omzet zijn Nederlandse winkeliers misgelopen doordat mensen in het buitenland zijn gaan winkelen sinds zogeheten niet-essentiële winkels in ons land gesloten zijn?
Het is duidelijk dat een flink aantal Nederlanders tijdens de lockdown een recreatief bezoek heeft gebracht aan detailhandel en horeca in het buitenland, vooral in Duitsland en België. Met name Antwerpen lijkt een populaire bestemming te zijn geweest, wat valt af te leiden uit beelden van de drukke winkelstraten tijdens de eindejaarsvakantieperiode. Volgens Unizo (Unie voor Zelfstandige Ondernemers) is er, in de eerste week van het nieuwe jaar, 10 procent meer omzet gedraaid dan normaal. Dat is een gemiddelde voor heel Vlaanderen. Dit beeld komt overeen met een ruwe schatting van de Belgische krant de Standaard, die zich baseert op contacten met winkeliers en signalen van sectororganisaties. Uit deze berichten leid ik af dat de extra drukte vooral beperkt bleef tot steden in de grensstreek. Het is aannemelijk dat deze extra omzet gerealiseerd werd mede dankzij de komst van de Nederlanders. Hoeveel omzet Nederlandse winkeliers zijn misgelopen, valt echter niet vast te stellen. Opgesplitste omzetcijfers voor de lockdownperiode zijn niet beschikbaar.
Kunt u de wetenschappelijke onderbouwing voor het effect van het sluiten van zogeheten niet-essentiële winkels op de infectiedruk aan ons doen toekomen door ze mee te sturen bij de beantwoording van deze schriftelijke Kamervragen?
Het kabinet baseert haar besluiten onder andere op advies van het OMT. Het OMT adviseert op basis van actuele informatie, vakkennis en beschikbare wetenschappelijke literatuur hoe de uitbraak bestreden kan worden. Het algemene doel van het totale pakket aan maatregelen, inclusief het sluiten van niet-essentiële winkels, was het terugbrengen van het aantal contacten. De onderbouwing van het kabinetsbesluit van 18 december jl. om niet-essentiële winkels te sluiten, is uw Kamer reeds toegekomen als bijlage van de Kamerbrief2.
Acht u deze wetenschappelijke onderbouwing overtuigend? Zo ja, waarom?
Het OMT geeft in haar adviezen aan dat prognoses grote onzekerheidsmarges kennen. Deze komen onder andere voort uit onzekerheden die samenhangen met het tempo waarin afname van bescherming tegen infectie verloopt. Vanwege deze onzekerheden, gelden er ook grotere onzekerheidsmarges voor de gemaakte prognoses. Hiermee is de onderbouwing nog steeds van waarde, omdat deze inzicht geeft in de best mogelijke inschatting van de epidemiologische situatie met en zonder maatregelen.
Kunt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
De beantwoording van deze vragen heeft zo snel als mogelijk plaatsgevonden.
Het bericht dat European Sleeper de dienstregeling van de nieuwe nachttrein tussen Brussel, Rotterdam, Amsterdam, Berlijn en Praag heeft bekendgemaakt. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «European Sleeper heeft de dienstregeling van de nieuwe nachttrein tussen Brussel, Rotterdam, Amsterdam, Berlijn en Praag bekendgemaakt»?1
Ja.
Klopt het dat de European Sleeper buiten de Randstad op geen enkel ander treinstation zal stoppen binnen Nederland? Deelt u de mening dat het een gemiste kans is dat deze trein niet stopt in Overijssel, bijvoorbeeld op station Hengelo, zodat ook mensen in Oost-Nederland gemakkelijk gebruik kunnen maken van deze trein?
Aangezien European Sleeper de nachttrein in open toegang aanbiedt en niet onder contract staat bij welke partij ook, staat het European Sleeper vrij om te bepalen welke steden haar treinen aandoet binnen de (on)mogelijkheden die het spoor en de afstemming met wensen van het andere spoorverkeer daarvoor bieden.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat is de betrokkenheid van de overheid en NS bij de totstandkoming en instandhouding van de European Sleeper? Gaat er subsidie naar dit bedrijf ter ondersteuning van deze internationale treindienst? Zo ja, welke voorwaarden zijn verbonden aan deze subsidiegelden?
De Nederlandse overheid en de NS zijn niet betrokken bij de totstandkoming en instandhouding van European Sleeper. Het Ministerie van IenW heeft wel contact met European Sleeper en waar mogelijk geholpen in haar contacten de treindienst tot stand te brengen. Er gaat geen subsidie naar dit bedrijf.
Doen de huidige internationale (nacht)treinen die in Nederland rijden alleen steden in de Randstad aan of zijn er ook nachttreinen die stoppen op regionale treinstations? En bent u het ermee eens dat internationale (nacht)treinen ook regionale internationale stations moeten aandoen, zodat ook mensen uit de regio gebruik kunnen maken van internationale (nacht)treindiensten?
De huidige internationale (nacht)treinen die in Nederland rijden, doen niet alleen steden in de Randstad aan. Naast Roosendaal, stoppen er ook (snelle) internationale (nacht)treinen op Arnhem en Breda. De IC Berlijn stopt daarnaast in Hilversum, Amersfoort, Apeldoorn, Deventer, Almelo en Hengelo. Kortere grensoverschrijdende verbindingen (zoals Maastricht-Luik of Eindhoven-Düsseldorf) doen verschillende halteplaatsen aan in de verschillende grensregio’s.
Het ontwikkelen van de dienstregeling is in beginsel de verantwoordelijkheid van de vervoerder zelf, inclusief de keuze voor een bepaald stoppatroon. Daarbij dient de vervoerder een afweging te maken tussen onder andere snelheid en het aantal gewenste en welke halteplaatsen, het bijbehorende aantal in- en uitstappers en de kosten en opbrengsten die daaraan vast zitten. Daarbij spelen in binnen- en buitenland ook de (on)mogelijkheden van de spoorinfrastructuur en de wensen van het andere spoorverkeer een rol. Vervoerders die onder een concessie rijden moeten hierbij uiteraard eventuele eisen uit de concessie in acht nemen.
Het is begrijpelijk dat steden graag willen dat een internationale trein ook bij hen stopt, maar dat zal helaas niet altijd de uitkomst zijn na bovenstaande afweging. Voor langere afstanden zullen vaak relatief weinig halteplaatsen tussen eind- en beginpunt worden gepland om zo tot een aantrekkelijke reistijd te komen en zal voor reizigers, net als bij vliegtuig, boot of internationale bus ook regelmatig sprake zijn van voor- en natransport. Goede internationale, nationale en regionale verbindingen kunnen elkaar daarin ook aanvullen en versterken.
De hoofdrailnetconcessie voorziet in de mogelijkheid voor bepaalde partijen – waaronder decentrale overheden – om bij NS een verzoek in te dienen voor het rijden van additionele treindiensten. Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan het uitbreiden van het nachtnet. Voor deze additionele treindiensten kan de vervoerder kosten in rekening brengen (bij bijvoorbeeld decentrale overheden). Met vervoerders in open toegang, zoals European Sleeper, kunnen vanuit decentrale overheden wellicht ook dergelijke afspraken worden gemaakt. Van European Sleeper heb ik begrepen dat zij altijd bereid zijn om met betrokkenen in gesprek te gaan.
Heeft u zicht op de ontwikkeling van nieuwe internationale (nacht)treindiensten in Nederland? Zo ja, kunt u met de Kamer delen welke internationale (nacht)treinen op dit moment in Nederland rijden en welke er de komende vier jaar op de planning staan om erbij te komen?
Met de marktverkenning internationale verbindingen in open toegang2 is inzicht verkregen in mogelijke toekomstige ontwikkelingen voor alle internationale treinverbindingen in de periode vanaf 2025. Daarbij is duidelijk geworden dat diverse partijen geïnteresseerd zijn in het aanbieden van nachttreinvervoer in open toegang. Vervoerders in open toegang dienen 18 maanden voor aanvang van de dienstregeling te melden bij de ACM dat zij het voornemen hebben voor het starten van een nieuwe internationale passagiersdienst, waarna deze melding door de ACM wordt gepubliceerd op de website. Het staat vervoerders daarnaast uiteraard vrij om zelf hun plannen te delen. Vanuit het Ministerie van IenW worden ontwikkelingen proactief gevolgd om, voor zover mogelijk, overzicht te houden op (mogelijke) ontwikkelingen.
Ten opzichte van het laatste overzicht van (toekomstige) internationale verbindingen bij de brief van juli 20193 over dit onderwerp, zijn daar tot nu toe de nachttreinen naar Wenen en Zürich (van NS in samenwerking met ÖBB) en de diensten van GreenCityTrip bijgekomen4. Verwacht worden nog de nachttrein van European Sleeper in samenwerking met Regiojet naar Praag en een uitbreiding van de bestemmingen van GreenCityTrip. In het wintersportseizoen biedt Railexperts in samenwerking met de Treinreiswinkel onder de naam Alpen Express al jaren nachttreinen aan tussen Nederland en Oostenrijk. Deze treindienst was niet opgenomen in het laatste overzicht omdat de trein slechts enkele maanden per jaar rijdt.
Hoeveel subsidie gaat er vanuit het Rijk naar bedrijven die internationale treindiensten aanbieden? Welke voorwaarden zijn er aan deze subsidiegelden verbonden?
Het Rijk onderhoudt alleen een directe concessierelatie met NS. De meeste internationale treinen maakten reeds deel uit van deze HRN-concessie, waarvoor NS het Rijk betaalt om die te mogen rijden. Sinds begin 2021 is de proef met de nachttrein Wenen onder deze concessie gebracht5. Voor het uitvoeren van deze dienst tot eind 2024 wordt een subsidie verstrekt aan NS ter hoogte van het netto financieel effect met een maximum van € 6,7 mln. Voor deze gesubsidieerde proef is destijds gekozen6 om op korte termijn de groeiende vraag naar internationaal treinvervoer te faciliteren en Nederland aan te sluiten op het netwerk van Europese nachttreinen. Ook andere partijen zijn destijds uitgenodigd om, met of zonder subsidie, concrete plannen aan te bieden voor het herintroduceren van de nachttrein in Nederland. Op deze mogelijkheid is door marktpartijen niet ingegaan. In combinatie met het uitgevoerde marktonderzoek werd een soortgelijk aanbod op dezelfde termijn door andere partijen niet verwacht. Nadien zijn er de nieuwe, in het antwoord op vraag 5 genoemde, initiatieven voor nachttreinverbindingen vanuit de markt gekomen, waarvoor deze partijen geen subsidie ontvangen.
Deelt u de mening dat regionale treinstations, in navolging van regionale (spreiding) burgerluchthavens, een belangrijke rol kunnen spelen in het welslagen van het internationale treinnetwerk van en naar Nederland? Zo ja, kan dit ook expliciet onderdeel gaan uitmaken van de strategie omtrent internationaal treinverkeer in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht sterk aan goede internationale verbindingen, zeker ook per spoor. In het coalitieakkoord is aangegeven dat het kabinet hier volop mee aan de slag gaat. De wijze waarop dat verder vorm wordt gegeven, wordt in de komende periode bepaald, mede op basis van de eerder genoemde uitkomsten van de marktverkenning naar internationale verbindingen in open toegang. Zie verder mijn beantwoording van vraag 4.
Kunt u erop toezien dat bij de uitrol van het internationale (nacht)treinennetwerk in Nederland internationale treinen ook zullen stoppen op regionale treinstations in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland?
Zie mijn beantwoording van vraag 7.
Welke invloed heeft het toenemende aantal internationale (nacht)treinen op de binnenlandse spoordiensten? In hoeverre wordt er rekening gehouden met de binnenlandse spoordiensten bij het toelaten van nieuwe internationale (nacht)treinen? Hoeveel ruimte is er nog voor het toelaten van nieuwe internationale (nacht)treinen zonder dat dit van invloed is op de reguliere nationale treindiensten?
Op 24 december 2021 heeft mijn voorganger u de uitkomsten gestuurd van de marktverkenning internationale verbindingen in open toegang7. De resultaten van dit onderzoek laten onder andere zien dat de (beperkte) capaciteit op ons (Europese) spoornet voor alle wensen die er zowel nationaal als internationaal zijn, een van de toetredingsdrempels vormt voor (de groei van) het internationale treinverkeer. In principe worden nieuwe internationale treindiensten toegelaten op het Nederlandse spoor als zij voldoen aan de daarvoor gestelde Europese en Nederlandse eisen. Vervolgens kan deze partij capaciteit aanvragen bij ProRail, waarna ProRail conform de daarvoor geldende regels de beschikbare capaciteit verdeeld tussen de aanvragen van de verschillende partijen (nationaal, regionaal, goederen, internationaal). De verdeling van de capaciteit voor 2022 heeft laten zien dat nagenoeg alle aangevraagde treinpaden aan vervoerders kunnen worden gegeven, zij het niet altijd zoals zij dit het liefste gewild hadden.
Het bericht dat zorgpersoneel met een coronabesmetting ingezet wordt |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Besmet zorgpersoneel wel inzetten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of ziekenhuizen en zorginstellingen voornemens zijn om besmet zorgpersoneel te laten werken? Bij welke zorginstellingen speelt dit vraagstuk en hoever gevorderd zijn hun plannen hieromtrent?
De richtlijnen voor de inzet van zorgpersoneel bieden de ruimte om in het geval de zorginstelling niet meer in staat is essentiële zorg te leveren, te besluiten om van de richtlijn af te wijken. In de richtlijn «COVID-19 testbeleid en inzet zorgmedewerkers in het ziekenhuis» is opgenomen: Het «thuis blijven» van zorgmedewerkers kan bij toenemende prevalentie tot grote capaciteitsproblemen leiden in de zorg (of andere kritieke beroepen). In een dergelijke uitzonderingssituatie kan overwogen worden om medewerkers met milde klachten, mits geen nauw contact (= nauw contact volgens definitie RIVM) in afwachting van de testuitslag, toch te laten werken met een chirurgisch mond-neusmasker. Hierbij zijn milde klachten gedefinieerd als klachten anders dan koorts en of benauwdheid. Een voorwaarde hierbij is dat de testuitslag binnen 24 uur beschikbaar is.
Voor de zorg buiten het ziekenhuis blijven de Uitgangspunten «Testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis» van het RIVM (hierna: Uitgangspunten) de norm. Als een zorginstelling uitgaande van de Uitgangspunten niet meer in staat is essentiële zorg te leveren, kan de instelling besluiten om van de Uitgangspunten af te wijken. Dit is een verantwoordelijkheid op bestuurlijk niveau van de instelling. Het RIVM heeft hiervoor een afwegingskader opgesteld met strikte randvoorwaarden. Een uitzondering kan alleen gemaakt worden indien de afweging die een zorgbestuurder over de inzet maakt, veilig en navolgbaar is en goed beargumenteerd schriftelijk wordt vastgelegd. Bij ernstig personeelstekort kan de zorginstelling overwegen om medewerkers met alleen milde klachten na negatieve antigeensneltest/zelftest in afwachting van PCR-uitslag te laten werken met mondneusmasker. Positief geteste medewerkers (met of zonder klachten) worden tijdens de geadviseerde isolatieperiode niet ingezet op locatie.
Ziekenhuizen en andere zorginstellingen die van plan zijn besmet zorgpersoneel te laten werken, zijn niet gehouden mij hierover te informeren. Blijkens het bericht «Besmet zorgpersoneel wel inzetten» overweegt in elk geval Amsterdam UMC met corona besmet personeel in te zetten. Uit andere media heb ik vernomen dat ook sommige andere zorgorganisaties dit overwegen.
Kunt u aangeven of zorginstellingen en ziekenhuizen die voornemens zijn besmet zorgpersoneel in te zetten, de bedrijfsarts en personeelsvertegenwoordiging bij het opstellen van dit beleid betrokken hebben?
Het eerdergenoemde afwegingskader dat RIVM heeft opgesteld t.b.v. besluitvorming bij ernstig bedreigde zorgcontinuïteit, wijst op het belang dat de organisatie vooraf een beleid hiervoor opstelt, waarbij ook de bedrijfsarts en de personeelsvertegenwoordiging betrokken zijn. Ik ga ervan uit dat de zorgorganisaties dit advies opvolgen; zij hoeven mij daarover niet te informeren.
Zal personeel met een coronabesmetting alleen coronapatiënten verplegen of ook op andere afdelingen werkzaam zijn?
Ik beschik niet over gegevens over de wijze waarop personeel wordt ingezet. Volgens de richtlijn Testbeleid en inzet zorgmedewerkers in het ziekenhuis van de FMS blijft een positief geteste medewerker in principe thuis en is de medewerker niet inzetbaar voor locatie gebonden werkzaamheden; eventueel kunnen werkzaamheden vanuit huis worden verricht. Wanneer de positief geteste zorgmedewerker geen klachten heeft, blijft deze minimaal tot dag 5 thuis. Heeft de positief geteste zorgmedewerker wel klachten dan blijft de medewerker minimaal 7 tot 14 dagen na de positieve test thuis; als deze minimaal 24 uur klachtenvrij is kan deze het werk weer hervatten. Ook volgens het eerder genoemde Afwegingskader van het RIVM wordt een positief geteste medewerker (met of zonder klachten) tijdens de geadviseerde isolatieperiode niet ingezet op locatie. Het afwegingskader is gericht op optimale infectiepreventie en patiëntveiligheid en biedt vanuit dat oogpunt handvatten voor de inzet van personeel, zoals het roosteren (zoveel mogelijk inzetten op een vaste locatie) en pauzeren (niet gezamenlijk pauzeren). Daarnaast zijn de door de beroepsgroepen opgestelde richtlijnen voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen vanzelfsprekend van toepassing.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg en dus ook op de afwegingen die het ziekenhuisbestuur hieromtrent maakt en de uitvoering daarvan. Er mogen geen gevaarlijke situaties voor patiënt of professional ontstaan. Daarnaast houdt de Nederlandse Arbeidsinspectie toezicht op de naleving van wet- en regelgeving rondom gezond en veilig werken.
Hoe wordt de gezondheid en ondersteuning van andere collega’s en patiënten gewaarborgd bij de inzet van personeel met een coronabesmetting?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met gevallen waarin zorginstellingen zich niet houden aan het afwegingskader van het RIVM omtrent dit vraagstuk?2 Zo ja, hoe treedt u hier tegen op?
Nee.
Het bericht dat een zorgmedewerker die 10.000 pillen achterhield van verpleeghuisbewoners voor wie deze geneesmiddelen noodzakelijk zijn en dat de regering voornemens is het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn op te heffen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pillenroofster (32) staat op zwarte lijst, maar waarschuwingsregister met rotte appels verdwijnt in 2022»?1
Ja.
Wanneer heeft u besloten het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn (Waarschuwingsregister) op te heffen en wanneer heeft u de Kamer daarover geïnformeerd?
Ja, ik ben bekend met de brief die mijn ambtsvoorganger hierover aan uw Kamer stuurde. In deze brief heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van het besluit van RegioPlus om het Waarschuwingsregister te beëindigen en heeft hij het verslag gedeeld van een bestuurlijke verkenning dat ten grondslag lag aan deze beslissing.2
Hoeveel ouderen worden jaarlijks het slachtoffer van ouderenmishandeling zoals fysieke mishandeling, uitbuiting, verwaarlozing, diefstal, zedendelicten en het onthouden van noodzakelijke medische zorg?
Het al dan niet opheffen van het Waarschuwingsregister is niet aan mij. Het Waarschuwingsregister is opgericht door veldpartijen, met als doel het bevorderen van een veilige zorgrelatie. Zoals aangegeven in de brief van 29 november 20213, is een verkenning uitgevoerd naar het bestuurlijk draagvlak voor het beleggen van het eigenaarschap van het Waarschuwingsregister bij zorgaanbieders. De belangrijkste conclusie van de verkenning was dat er geen bestuurlijk draagvlak is voor het scenario waarbij meerdere (koepels van) zorgorganisaties mede-eigenaar worden van het Waarschuwingsregister. RegioPlus heeft naar aanleiding van deze verkenning besloten om het Waarschuwingsregister te beëindigen. Ik ondersteun deze beslissing.
Het Waarschuwingsregister was voor werkgevers één van de mogelijke maatregelen voor het bevorderen van een veilige zorgrelatie. De volgende stap na de uitkomsten van de verkenning is een diepgaandere analyse van het huidige instrumentarium, gericht op de vraag hoe de samenhang van deze instrumenten in de praktijk versterkt kan worden. Dit gaat onder andere om de vergewisplicht onder de Wkkgz, de VOG, de BIG en de leidraad veilige zorgrelatie. Uit deze analyse zal moeten blijken of aanvullende instrumenten noodzakelijk zijn, nu het Waarschuwingsregister is afgebouwd.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers die wegens de brede definitie van ouderenmishandeling ontslagen zijn nooit meer ergens anders met kwetsbare ouderen mogen werken?
Zoals per brief aangegeven is er breed draagvlak onder de geraadpleegde partijen voor een brede samenwerking rond het thema veilige zorgrelatie en het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium. Er zijn verschillende preventieve instrumenten, zoals de Leidraad Veilige zorgrelatie, en repressieve instrumenten, zoals het BIG-register en het toezicht door de IGJ. Het Waarschuwingsregister was tot voor kort een van deze instrumenten. Ik voer nog een uitgebreidere analyse van deze bestaande instrumenten uit, om te kijken naar eventuele overlap, waar nog instrumenten ontbreken en hoe de huidige instrumenten effectiever kunnen worden ingezet. De (koepels van) zorg- en welzijnspartijen, werkgevers- en werknemersorganisaties worden bij de uitwerking betrokken.
De beschikbare instrumenten sporen werkgevers aan de zaken op orde te hebben en continue te werken aan een veilig werkklimaat en veilige zorgrelaties. Ik ben ervan overtuigd dat juist de combinatie van inzet van preventieve en repressieve instrumenten, het sterkst bijdraagt aan veilige zorgrelaties.
Deelt u de mening dat wanneer u het Waarschuwingsregister opheft, rotte appels weer gewoon van zorgorganisatie naar zorgorganisatie kunnen trekken om hun misstanden elders voort te zetten? Zo nee, hoe gaat u dit fenomeen dan aanpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel verpleeghuisbewoners zijn het slachtoffer geworden van de pillenroofster? Om welke medicijnen gaat het zoal? Ook pijnmedicatie? Hoeveel verpleeghuisbewoners leden onnodig pijn door deze zorgmedewerker?
In 2018 deed Regioplan onderzoek naar de prevalentie van ouderenmishandeling. Naar schatting heeft 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken gehad met ouderenmishandeling en wordt jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%).4 Onder ouderenmishandeling wordt verstaan al het handelen of het nalaten van handelen van iedereen die een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) heeft, waardoor de oudere lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.
De voormalige Minister van VWS wilde het Waarschuwingsregister in 2019 nog verplicht stellen, waarom is daarvan afgestapt?
Voorop staat dat het zeer ernstig en zeer zorgelijk is, als een zorgmedewerker schuldig wordt bevonden aan ouderenmishandeling. Er kunnen verschillende instrumenten aangewend worden om te voorkomen dat personen met relevante strafbare feiten gaan werken in functies met kwetsbare personen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen een vergewisplicht bij het aannemen van nieuw personeel. Dat houdt in dat zij moeten nagaan of de wijze waarop een nieuwe medewerker in het verleden gefunctioneerd heeft, niet in de weg staat om opnieuw zorg te verlenen. Daarnaast kan de werkgever een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) verlangen van de potentieel werknemer. De VOG is een instrument waaruit blijkt dat het (justitiële) verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in relatie tot het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Als slechts 20% van de zorginstellingen het Waarschuwingsregister gebruikten, kunt u deze ter bescherming van ouderen en patiënten toch beter verplicht stellen in plaats van opheffen?
Afbouw van het Waarschuwingsregister gebeurt zorgvuldig. Daarnaast starten we samen met zorgorganisaties het vervolgtraject, zoals aangegeven per brief op 29 november 2021.5 In de tussentijd kunnen werkgevers gebruik maken van de verschillende instrumenten die er zijn om te voldoen aan de vergewisplicht.
Als werkgevers de afgelopen twee jaar 18.896 keer de vraag hebben gesteld of iemand die zij wilden aannemen op de lijst stond, dan is er toch behoefte aan een mogelijkheid om dit te kunnen controleren?
Dit is niet bekend. Er wordt geen registratie bijgehouden van deze gegevens.
Waarom heeft u niet besloten de werking van het Waarschuwingsregister te verbeteren in plaats van op te heffen? Hoe had u het kunnen verbeteren?
Tijdens het wetgevingstraject dat mijn ambtsvoorganger startte, bleek dat het wettelijk verplichten van deelname van werkgevers aan het Waarschuwingsregister een aantal zwaarwegende praktische en juridische bezwaren had. Op basis van deze bezwaren is besloten over te gaan op een alternatieve aanpak. Deze bezwaren en het besluit zijn per brief toegelicht op 9 februari 2021.6 Kort samengevat waren de volgende bezwaren aan de orde. De administratieve lasten voor zorgaanbieders wogen niet op tegen de voordelen van een wettelijk verplicht Waarschuwingsregister. Daarnaast is uit inventarisatie gebleken dat werkgevers het vaak een grote stap vinden om een werknemer na een incident te registreren. Verplichte deelname zou dit niet veranderen. Tot slot zou een verplichtstelling van het Waarschuwingsregister niet goed aansluiten op bestaande wettelijke VOG-plichten in de zorg en zijn er bezwaren met het oog op de privacy en rechtsbescherming van (ex)-werknemers.
De bestuurlijke verkenning daarna had als doel om na te gaan of er verbeteringen mogelijk waren aan het Waarschuwingsregister zelf, zodat na eventuele verbeteringen meer partijen zouden aansluiten. Zo is er gekeken naar een scenario waarbij er mede-eigenaarschap zou ontstaan bij verschillende zorgpartijen. Uit deze verkenning is gebleken dat het draagvlak te gering was om het instrument op zichzelf te laten bestaan en te verbeteren.
Iedereen wil minder administratieve lasten, maar die kunnen er toch niet de reden voor zijn dat we rotte appels die ouderen mishandelen dan maar voor lief gaan nemen? Hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom verdwijnen de ex-zorgmedewerkers, die na meestal een lang traject uiteindelijk op de lijst worden geplaatst, na vijf jaar weer van de lijst? Waarom neemt u het risico met patiënten en ouderen dat deze rotte appels nieuwe slachtoffers kunnen maken?
Allereerst is het goed om onderscheid te maken tussen het Waarschuwingsregister en andere instrumenten zoals het aantekeningenregister van de IGJ. Het genoemde cijfer betreft de raadplegingen bij de IGJ naar aantekeningen in hun register en het IMI (Europees registratiesysteem). Er bestaan meerdere mogelijkheden voor zorgaanbieders om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen zijn verplicht om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen (de vergewisplicht), bijvoorbeeld door het opvragen van referenties bij vorige werkgevers, het raadplegen van het BIG-register en andere kwaliteitsregisters, het vragen van een VOG of door een vergewisverzoek bij de IGJ neer te leggen. Zorgaanbieders die niet onder de reikwijdte van de Wkkgz vallen, zoals zorgaanbieders die uitsluitend Wmo-zorg leveren, hebben geen vergewisplicht, maar kunnen wel gebruik maken van eerdergenoemde instrumenten, met uitzondering van het informeren bij de IGJ. Het afbouwen van het Waarschuwingsregister betekent daarom niet dat er geen mogelijkheden meer zijn om nieuwe medewerkers te controleren op geschiktheid. De leemte in het instrumentarium die het Waarschuwingsregister achterlaat, zal worden meegenomen in het vervolgtraject.
Een verplichte VOG om misbruikschandalen te voorkomen. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Overheid wil screening humanitaire hulpverleners niet verplichten, ondanks misstanden» van het Nederlands Dagblad1?
Ja.
Bent u bekend met het Gezamenlijk Actieplan Integriteit van Goede Doelen Nederland?
Ja.
Was u het eens met de aanbevelingen in het Gezamenlijk Actieplan Integriteit? Welke wel? Welke niet?
Ja, ik kan mij vinden in de aanbevelingen voor de hulpsector. Het Gezamenlijk Actieplan Integriteit dat in 2018 is opgesteld door een coalitie van goede doelen-, noodhulp- en ontwikkelingsorganisaties is afgestemd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het omvat concrete maatregelen om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan de orde stellen.
Wat heeft u sinds de publicatie van het Gezamenlijk Actieplan Integriteit gedaan om de aanbevelingen in de praktijk te brengen?
Het Gezamenlijk Actieplan Integriteit is van en voor de coalitie van goede doelen-, noodhulp- en ontwikkelingsorganisaties. Er vindt vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig overleg plaats met partnerorganisaties en Partos, de koepelorganisatie van Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties, over het handhaven en verbeteren van integriteitsbeleid en over het voorkomen en waar nodig aan de orde stellen van grensoverschrijdend gedrag in de sector. Naar aanleiding van dit regelmatige overleg heeft Partos bijvoorbeeld de «Partos Gedragscode» aangescherpt ter verdere ondersteuning van het integriteitsbeleid van leden.
Hoe regelmatig komt seksueel misbruik door Nederlandse humanitaire hulpverleners voor?
Partnerorganisaties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben een contractuele plicht om seksueel wangedrag van hulpverleners te melden en aan te geven welke opvolging hieraan is of wordt gegeven. BZ registreert deze meldingen en meldt de aantallen in het jaarverslag BHOS. In 2021 is BZ in totaal 26 keer over een integriteitskwestie bij een partnerorganisatie geïnformeerd. Het betreft hierbij alle partnerorganisaties en niet alleen die uit de humanitaire sector.
Naast opname van het aantal meldingen in het jaarverslag van BHOS, rapporteert het ministerie jaarlijks aan de Tweede Kamer over bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De laatste Kamerbrief dateert van 29 september 2021.2
Deelt u de mening dat het voorkomen van seksueel misbruik van humanitaire hulpbehoevende de hoogste prioriteit moet hebben?
Ja.
Vindt u de huidige situatie, waarin sommige hulpverleners handmatig specifieke aandachtsgebieden geven bij aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en ander hulpverleners dat nalaten, wenselijk?
Aangescherpte screening van personeel is een essentieel onderdeel van preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarvoor is een effectief instrumentarium nodig en dat is in Nederland, maar ook internationaal een actuele discussie. Een VOG maakt onderdeel uit van een breder screeningspalet waarover een organisatie in Nederland beschikt bij rekrutering. Het is niet het enige middel en is niet altijd sluitend: een VOG toetst of iemand in Nederland strafbare feiten op zijn naam heeft staan die een risico vormen voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Omdat seksueel wangedrag in de praktijk zelden tot veroordelingen leidt, is een VOG niet waterdicht. Er zijn dus altijd aanvullende instrumenten nodig om effectiever te screenen bij recrutering.
Vanuit de eigen verantwoordelijkheid van organisaties voor aanname en screening van medewerkers, stelt de brancheorganisatie dit onderwerp actief aan de orde op bijeenkomsten met directeuren van hulporganisaties. Ik ga graag in gesprek met de hulporganisaties over dit onderwerp. In de actuele maatschappelijke discussie over seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt opnieuw duidelijk dat we alle mogelijke maatregelen moeten inzetten om deze vorm van machtsmisbruik te voorkomen in alle sectoren van de samenleving.
Waarom heeft u, ondanks de wens van hulporganisaties zelf, het nagelaten om een sectorspecifieke VOG in het leven te roepen?
Deze wens van de hulpsector is als zodanig niet gecommuniceerd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is sprake geweest van onderzoek van hulporganisaties naar de optie van een humanitair paspoort. Dat onderzoek werd aangehouden om uitkomsten van pilots in VK af te wachten. Het VK investeert in pilots gericht op een «aid workers passport» en samenwerking met Interpol. Dit zijn complexe programma’s met tot op heden vooral veel juridisch voorwerk (uitdagingen met universaliteit, data management, juridische kaders en potentieel risico’s van misbruik). In de loop van 2022 hoopt FCDO te kunnen starten met het design van een prototype.
Ik weet dat hulporganisaties in 2019 ook contact hadden met het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) over een sectorspecifieke VOG. Destijds gaf COVOG aan dat een specifiek screeningsprofiel geen meerwaarde heeft boven het algemene profiel. Ook binnen het algemene profiel kunnen specifieke afspraken worden gemaakt, waardoor de screening optimaal is. Het is belangrijk om nu van de hulporganisaties terug te horen of vervolgafspraken hebben geleid tot een effectieve aanpak. Desgevraagd stelde PARTOS voor dit te agenderen met leden. Ik ga graag in gesprek met de hulporganisaties over hun ervaringen hiermee. Ook COVOG staat open om verder in gesprek te gaan over te bieden mogelijkheden.
Waarom verwijst u naar de verantwoordelijkheid van hulporganisaties zelf als zij u specifiek vragen deze VOG-verplichting te creëren om misbruik te voorkomen?
Anders dan het artikel stelt, heb ik geen specifiek verzoek ontvangen om een sectorspecifieke VOG op te stellen. Ook in de reguliere contacten is deze vraag niet gesteld.
Bent u bereid om alsnog een sectorspecifieke VOG verplicht te stellen?
Ik sta open voor een vervolggesprek met hulporganisaties om de ervaringen met de verschillende beschikbare instrumenten voor screening van personeel te evalueren en zo snel mogelijk tot een effectief instrument te komen. Zie ook antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het inwerkingtreden van de REACH Verordening (1907/2006/EG) |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het item «Vanaf 2022 geen groene en rode tattoos meer mogelijk: «Het is nog maar de vraag of het er veiliger op wordt»» van NPO Radio 11?
Ja.
Heeft u er in Europees verband op aangedrongen dat een dergelijke verordening gestoeld moet zijn op sluitend wetenschappelijk bewijs van de schadelijkheid van alle nu verboden stoffen? Vindt u de kennis die daar momenteel over bekend is voldoende?
Het op de markt brengen van stoffen is geregeld via de Europese REACH verordening. Uitgangspunt van deze verordening is dat degene die een stof op de markt brengt, aantoont dat het gebruik veilig is. Voor de tatoeage-inkten was er zorg dat het gebruik onvoldoende veilig was. Daarom heeft in 2017 het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), in samenwerking met drie lidstaten, een dossier met daarin een wetenschappelijk onderbouwd voorstel tot het beperken van schadelijke chemische stoffen in tatoeage-inkt ingediend. REACH kent vervolgens een grondige procedure waarin twee afzonderlijke comités van wetenschappers een voorstel toetsen: in 2018 heeft het Comité risicobeoordeling (RAC) ingestemd met de beoordeling van de risico’s van de stoffen, in 2019 heeft het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) geoordeeld dat de voorgestelde beperking in termen van socio-economische voordelen en kosten de meest geschikte maatregel was om de in kaart gebrachte risico’s weg te nemen.
Ik zie geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de wetenschappelijke comités. Overigens is de industrie tijdens de wetenschappelijke beoordeling meermaals in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie aan te leveren. Er is hierbij geen informatie geleverd waaruit zou kunnen blijken dat de stoffen minder gevaarlijk of schadelijk zijn dan waar in het dossier van is uitgegaan.
Klopt het dat er vanwege de nieuwe regelgeving bepaalde kleuren niet beschikbaar worden voor consumenten? Bent u bereid om een uitzondering te maken voor het afmaken van tattoo’s waaraan reeds voor het invoeren van de regelgeving begonnen is met de oude inkt?
Bepaalde pigmenten waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn of schade kunnen veroorzaken, zijn verboden. In het REACH-traject is gebleken dat voor de meeste pigmenten veilige alternatieven bestaan. Fabrikanten en importeurs van inkten die niet aan de regelgeving voldoen, zullen hun producten moeten aanpassen. Het tijdig op de markt brengen van deze aangepaste producten is hun eigen verantwoordelijkheid. De REACH restrictie is bindende EU-regelgeving die niet op
nationaal niveau kan worden uitgesteld. Het gebruik van veel van deze pigmenten was overigens in Nederland al niet toegestaan sinds 2003, toen het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen in werking trad.
Zijn de alternatieve stoffen gebruikt voor de nieuwe inkt veiliger dan de oude stoffen? Waaruit blijkt dat?
De REACH restrictie stelt eisen aan tatoeage-inkten en verbiedt de aanwezigheid van een groot aantal stoffen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn of schade kunnen veroorzaken. Vanaf 4 januari 2022 moeten fabrikanten en leveranciers van inkten aan de REACH-restrictie voldoen. Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikanten en leveranciers dat de inkten die zij produceren, importeren of verhandelen geen verboden stoffen bevatten en dat zij zich ervan vergewissen dat de alternatieven veilig zijn.
Klopt het dat fabrikanten in relatief minder zorgvuldigheid de nieuwe tattoo inkt hebben moeten ontwikkelen? Is er voldoende onderzoek gedaan naar de veiligheid van deze inkt op de langere termijn?
Zoals eerder aangegeven, werden in Nederland al sinds 2003 in het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen eisen aan de samenstelling van tatoeage-inkten gesteld, die soms dezelfde aspecten betroffen als de nu in werking getreden REACH restrictie. Ondernemers zouden hier dus al aan moeten voldoen. Bovendien geldt dat aan de totstandkoming van het verbod een lang traject van oordeelsvorming en besluitvorming vooraf is gegaan, waarbij de industrie steeds gelegenheid heeft gehad om informatie te geven en bezwaren te uiten. Na het aannemen van de REACH restrictie in december 2020 is een overgangstermijn ingegaan tot 4 januari 2022. Het tijdig en zorgvuldig ontwikkelen van veilige tatoeage-inkt, met inachtneming van de geldende regels, is de verantwoordelijkheid van de fabrikant. Zolang de fabrikant de veiligheid van zijn producten niet kan garanderen, dient hij deze niet op de markt te brengen.
Kunt u garanderen dat consumenten niet praktisch gezien in de proeffase van deze nieuwe stoffen belanden door de Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (1907/2006/EG)?
De restrictie geldt juist voor stoffen waarvan het is aangetoond dat ze schadelijke eigenschappen hebben. Het is aan de fabrikanten van tatoeageproducten en leveranciers om aan de REACH restrictie te voldoen. Het op de markt brengen of verhandelen van producten met componenten waarvan de gevaren en risico’s onzeker zijn, is onwenselijk en juist wat REACH beoogt te voorkomen. Met het stellen van Europese regels ten aanzien van het gebruik van chemische componenten in deze producten, wordt bijgedragen bij aan een geharmoniseerd hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid binnen de EU.
Bent u ervan op de hoogte dat een combinatie van de covid-maatregelen (oplopende werkdruk na de lockdown) en de REACH verordening voor veel stress zorgt onder de tattooshops en dat dit kan leiden tot sneller en minder secuur werken?
Het is de verantwoordelijkheid van de ondernemer om te allen tijde aan de toepasselijke wet- en regelgeving te voldoen, onafhankelijk van het maatschappelijk klimaat. Als een tatoeëerder van zichzelf inschat dat zijn werkdruk leidt tot gevaarlijke situaties voor de consument, moet hij zijn verantwoordelijkheid nemen en niet gaan werken.
Begrijpt u dat een stabiele bedrijfsvoering bemoeilijkt wordt door het feit dat veel tattoo-artiesten ZZP’er zijn en daarom weinig steun kunnen verwachten, terwijl ze ondertussen grote investeringen moeten doen in hun winkels om aan de wetgeving te voldoen?
Het economisch steunpakket is niet bedoeld om ondernemers te compenseren voor de kosten die zij moeten maken om te voldoen aan de wet- en regelgeving. Er heeft een grondige sociaaleconomische analyse plaatsgevonden die aangaf dat deze restrictie de meest geschikte maatregel is om de in kaart gebrachte risico’s weg te nemen. Hierbij werden geen significante negatieve economische gevolgen voor de betrokken toeleveringsketens voorzien.
Bent u ook bang dat al deze factoren het risico creëren dat tatoeëren in het zwarte circuit toeneemt? Hoort u geluiden uit de sector dat tattoo artiesten overwegen zwart te gaan werken?
Tatoeëerders dienen te beschikken over een vergunning van de GGD, waarmee zij hebben aangetoond veilig en hygiënisch te werken. Ervaring leert dat tatoeëerders doorgaans sterk hechten aan de veiligheid van hun cliënten en veilig, hygiënisch en legaal werken daarom erg belangrijk vinden.
Er zijn geluiden bekend van tatoeëerders waarbij dat niet het geval is. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) treedt hard op tegen ondernemers die illegaal werken. Consumenten kunnen zelf controleren of zij te maken hebben met een hygiënische, vergunde locatie op de website https://www.veiligtatoeerenenpiercen.nl/.
Bent u het ermee eens dat de huidige samenwerking tussen overheid en tattoobranche heeft gezorgd voor meer professionalisering en meer veiligheid? Kunt u zich inzetten om deze relatie goed te houden en een toename van het tatoeëren in de «underground» te voorkomen?
Precies daarom is deze samenwerking in het verleden opgestart en ik blijf mij inzetten om het goede contact met de ondernemers te onderhouden. De keuze van een tatoeëerder om willens en wetens zonder vergunning te tatoeëren en daarmee de wet te overtreden, staat los van de intensiteit van het contact tussen overheid en branche. Zoals eerder aangegeven treedt de NVWA hard op tegen ondernemers die illegaal werken.
Bent u bereid om het handhaven van de REACH Verordening (1907/2006/EG) met zes maanden uit te stellen teneinde ruimte te geven voor meer onderzoek naar de nieuwe alternatieve inkten, het afmaken van reeds begonnen tatoeages met de oude inkten en om tattooshops de nodige ademruimte te verschaffen?
De REACH restrictie is bindende EU-regelgeving. De restrictie is december 2020 aangenomen, dus er is al een jaar ruimte geweest voor onderzoek naar veiliger alternatieven. Als lidstaat zijn wij niet bevoegd om de ingangsdatum van EU-regelgeving naar eigen inzicht aan te passen.
Bent u bereid tot een overleg met experts van de tattoopoli in het Alrijne Ziekenhuis te Leiden over de veiligheid van de nieuwe stoffen en de handhaving van de REACH Verordening (1907/2006/EG)?
Ik sta altijd open voor overleg met experts die menen de veiligheid te kunnen verhogen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Buurtzorg Nederland al haar zorgmedewerkers gaat indelen in een hogere salarisschaal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jos de Blok zet al zijn zorgpersoneel in hogere salarisschaal»?1
Ja.
Per wanneer gaat u dit goede voorbeeld volgen en maakt u het financieel mogelijk dat alle zorgmedewerkers worden ingedeeld in een hogere salarisschaal?
Via het jaarlijks beschikbaar stellen van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) stel ik middelen beschikbaar waarmee voor zorgmedewerkers salarisverhoging mogelijk is.
Het uiteindelijk vaststellen van de hoogte van salarissen in de zorg is de verantwoordelijkheid van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in de zorg die aan de cao-tafel onderhandelen over in cao’s vast te leggen arbeidsvoorwaarden. Ik heb daar geen rol in.
Hoeveel zorgmedewerkers zijn in dienst bij Buurtzorg Nederland?
Conform opgave in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording 2020 (DigiMV 2020) werkten er op 31-12-2020 12.642 zorgverleners (6.927,03 fte) bij Buurtzorg Nederland.
Welk percentage van alle wijkziekenverzorgenden werkt voor Buurtzorg Nederland?
Landelijke cijfers over het aantal wijkziekenverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat in de thuiszorg werkt zijn niet beschikbaar.
In het vierde kwartaal van 2020 waren in de thuiszorg 136.2002 mensen werkzaam (78.900 fte). Dat betekent dat eind 2020 van alle werkenden in de thuiszorg ruim 9% (een kleine 9% in fte) bij Buurtzorg Nederland werkzaam was.
Welk percentage van alle wijkverpleegkundigen werkt voor Buurtzorg Nederland?
Landelijke cijfers over het aantal wijkziekenverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat in de thuiszorg werkt zijn niet beschikbaar.
In het vierde kwartaal van 2020 waren in de thuiszorg 136.200 mensen werkzaam. Dat betekent dat eind 2020 van alle werkenden in de thuiszorg ruim 9% (een kleine 9% in fte) bij Buurtzorg Nederland werkzaam was.
Hoeveel wijkziekenverzorgenden zijn er op dit moment tekort?
De beroepsnaam wijkziekenverzorgende is niet meer in gebruik en is dan ook geen onderdeel van het AZW-prognosemodel. Het tekort aan verzorgenden maakt wel onderdeel uit van het model. In 2022 is het tekort aan verzorgenden (niveau 3) in de thuiszorg, inclusief kraamzorg en Wmo-ondersteuning, volgens het AZW-prognosemodel 1.800 personen.
Hoeveel wijkverpleegkundigen zijn er op dit moment tekort?
In de thuiszorg werken hbo opgeleide verpleegkundigen en mbo opgeleide verpleegkundigen. Een afzonderlijke categorie wijkverpleegkundigen is in het prognosemodel niet opgenomen.
In 2022 is er volgens het prognosemodel een tekort van 2.200 mbo-verpleegkundigen en voor de categorie hbo opgeleide verlos- en verpleegkundigen in de thuiszorg een tekort van 1.500 personen.
De functies waar in de vragen 8 tot en met 11 naar gevraagd wordt kennen een verschillend opleidingsniveau en functieniveau. Opleidingsniveau en functieniveau hebben invloed op het salarisniveau. Daarnaast verschillen per sector, per beroep en per persoon ook de diverse toeslagen zoals de onregelmatigheidstoeslag. Deze toeslagen kunnen voor bepaalde beroepen en professionals werkzaam in deze beroepen een substantieel deel van de inkomsten uit arbeid vormen.
Ook het gegeven dat professionals op verschillende leeftijden instromen, maakt dat een eenduidige vergelijking van inkomsten voor leeftijdscategorieën voor de verschillende beroepen niet te maken is. Verder speelt dat mensen bij instroom in de sector en functie, onder meer afhankelijk van leeftijd, ervaring niet altijd op dezelfde periodiek worden ingeschaald. Ook de arbeidsmarktsituatie kan een rol spelen.
Een eenduidig, betrouwbaar en vergelijkbaar beeld van wat door een verpleegkundige, onderwijzer en een agent op verschillende leeftijden wordt verdiend is dan ook niet te maken.
De salarisschalen liggen vast in cao’s en zijn als uitgangspunt gebruikt bij de beantwoording van deze vragen. Daarbij wil ik benadrukken dat het maandsalaris conform salaristabellen in de cao’s de basis vormt, maar dat het feitelijk verdiende salaris op individuele basis verschilt. Naast algemene toelagen kan er immers ook sprake zijn van specifieke, niet algemeen geldende) toelagen zoals de onregelmatigheidstoeslag.
Algemene uitspraken over de hoogte van het verdiende salaris door een professional werkzaam in een van deze beroepen kunnen door redenen als hiervoor geschetst dus niet gemaakt worden.
Wat verdient een voltijd werkende startende wijkziekenverzorgende? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
De functie van wijkziekenverzorgende is een functie op mbo3-niveau.
De inschaling van een wijkziekenverzorgende hangt af van de zwaarte van de functie en de daarbij behorende verantwoordelijkheid en kan dus verschillen.
De salarissen die een werknemer in de thuiszorg kan verdienen liggen vast in de salarisschalen van de cao VVT. Hierin is salaris gedefinieerd als een bruto bedrag waarop de werkgever sociale premies en belastingen inhoudt. Dit bedrag is dus nog exclusief toeslagen, bijdragen, uitkeringen, vergoedingen en tegemoetkoming op basis van de cao VVT.
Uitgaande van inschaling in FWG 35 verdient een voltijd werkende startende wijkziekenverzorgende (verzorgende thuiszorg) die in trede nul van FWG-35 wordt ingeschaald op basis van de cao VVT 20213 een maandsalaris van € 2.406 inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag
Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de wijkverpleegkundige gemiddeld tien jaar gewerkt heeft en in trede 10 is ingeschaald – is het maandsalaris € 3.226.
Rond hun zestigste zitten de wijkverpleegkundigen veelal aan het eind van de schaal en bedraagt het maandsalaris € 3.310.
Bovenstaande bedragen geven uitsluitend het basis maandsalaris weer van een specifieke verzorgende die op bovenstaande wijze wordt ingeschaald.
Voor verzorgenden geldt dat zij veelal nog een bedrag bovenop het standaardsalaris krijgen door toeslagen als met name de onregelmatigheidstoeslag die gemiddeld circa 10%4 bedraagt.
Wat verdient een voltijd werkende startende wijkverpleegkundige? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
Een wijkverpleegkundige heeft een opleiding op hbo-niveau.
De inschaling van een wijkverpleegkundige hangt af van de zwaarte van de functie en de daarbij behorende verantwoordelijkheid en kan dus verschillen. Uitgaande van inschaling in FWG-50 verdient een voltijd werkende startende wijkverpleegkundige op basis van de cao VVT 2021 een maandsalaris van € 3.310 per maand inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag. Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de wijkverpleegkundige gemiddeld tien jaar gewerkt heeft en in trede 10 is ingeschaald – is het maandsalaris € 4.442. Dit is het einde van FWG-schaal 50 en daarmee ook van toepassing voor iemand van zestig jaar.
Bovenstaande bedragen geven uitsluitend het basis maandsalaris weer van een specifieke verpleegkundige die op bovenstaande wijze wordt ingeschaald.
In de VVT zijn relatief nog weinig functies voor hoger opgeleide verpleegkundigen waardoor verpleegkundigen ook regelmatig in een functie onder hun opleidingsniveau werken. Dat draagt er aan bij dat het gemiddelde inkomen voor de groep verpleegkundigen in de VVT relatief lager ligt.
Een sector als de ziekenhuiszorg biedt bijvoorbeeld het (doorgroei)perspectief van de gespecialiseerd verpleegkundige. Deze worden in ziekenhuizen doorgaans ingeschaald in FWG 55 en verdienen daarmee conform de cao Ziekenhuizen, inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag, een maandsalaris van € 3.634 aan het begin van de schaal en € 5.123 aan het eind van de schaal.
Voor verpleegkundigen geldt dat zij in hun verdiend salaris gemiddeld nog een bedrag bovenop het standaardsalaris krijgen door toeslagen als de onregelmatigheidstoeslag die voor verpleegkundigen in de thuiszorg gemiddeld circa 6% bedraagt.
Wat verdient een voltijd werkende startende onderwijzer in het basisonderwijs? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
De inschaling is afhankelijk van de zwaarte van de functie en de daarmee samenhangende taken en verantwoordelijkheden. De vereiste kennis en vaardigheden daarbij, is één van de factoren die hierbij een rol speelt. De functie van leraar in het basisonderwijs wordt uitgeoefend door medewerkers met een hbo- of academisch niveau.
In het primair onderwijs zitten leraren in verschillende salarisschalen t.w. L10, L11 en L12, afhankelijk van de zwaarte van de functie. Er wordt in onderstaande daarom rekening gehouden met de verdeling van leraren over de verschillende salarisschalen. Voor starters wordt trede 1 van de schalen, het minimum, als uitgangspunt gehanteerd. Bij de 30-jarigen wordt trede 10 van de schalen gehanteerd. Voor de 60-jarigen wordt trede 15 van de schalen, het maximum, gehanteerd. Bij de beloning gaat het om het bruto salaris inclusief vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering.
In het primair onderwijs verdient een voltijd werkende startende leraar ongeveer € 3.300,– per maand. Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de leraar dan gemiddeld 10 jaren gewerkt heeft – is de gemiddelde beloning ongeveer € 4.400,– per maand. Voor iemand van zestig jaar bedraagt de gemiddelde beloning zo’n € 5.100 per maand.
Wat verdient een voltijd werkende startende agent? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
Het inkomen van een agent hangt naast de standaard inschaling ook sterk af van de verschillende toeslagen waarop men recht kan hebben. Dat maakt ook dat een zuivere vergelijking met andere beroepen per definitie mank gaat. Verder is het zo dat mensen op (nagenoeg) iedere leeftijd kunnen instromen bij de politie. Instroom vindt ook vrijwel geheel van onderaf plaats via de politieacademie (excl. specialisten). Het is daarom lastig om in zijn algemeenheid iets over 30- en 60-jarigen te zeggen.
Als we dus uitgaan van een reguliere instromer die op 20-jarige leeftijd de politieacademie afrondt dan zit hij/zij bij een voltijdsaanstelling op basis van salaristabel Bbp per 1-7-2021 en inclusief periodieken voor onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden).
Rond het 45e jaar is men op het maximum van de schaal beland.
De berichten ‘Studenten zien warmtekosten verdubbelen: ‘Het is mijn vakantiebudget’ en ‘Forse prijsverhoging voor huishoudens met ‘duurzame’ stadsverwarming: ‘We steken de houtkachel weer aan’’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u de berichten «Studenten zien warmtekosten verdubbelen: «Het is mijn vakantiebudget»»1 en «Forse prijsverhoging voor huishoudens met «duurzame» stadsverwarming: «We steken de houtkachel weer aan»»?2
Ja.
Maakt u zich ook zorgen om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor studenten, die vaak van een klein budget moeten leven?
De energieprijzen, en in het bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. De oorlog in Oekraïne heeft hierbij nog verder aantrekkende inflatie en duurdere import tot gevolg, wat effect heeft op de energieprijzen.
Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Dit is ook het geval voor studenten.
Het kabinet erkent deze zorgen, maar ziet geen aanleiding om studenten als specifieke doelgroep extra te compenseren voor de gestegen energieprijzen bovenop de compenserende maatregelen die het kabinet reeds heeft genomen en die gelden voor alle huishoudens in Nederland, zoals de verlaging van de energiebelasting en de verhoging van de belastingvermindering. Om de gevolgen van de stijgende energiekosten verder te dempen, heeft het kabinet daarbij recent voorgesteld om de tegemoetkoming voor mensen die het meest in de knel komen te verhogen, het btw-tarief op energie te verlagen, de accijns op benzine, diesel en LPG te verlagen en versneld in te zetten op verdergaande energiebesparende maatregelen voor huishoudens. Voor meer informatie over deze aanvullende koopkrachtmaatregelen zie de Kamerbrief van 11 maart jongstleden (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 111).
Bent u ook van mening dat studenten extra gecompenseerd moeten worden voor de hoge energiekosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de extra compensatie energiekosten van 200 euro voor lage inkomens ook aan studenten te geven?
Op 15 maart jongstleden is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag lage inkomens (voorstel van wet houdende wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen) ingediend bij de Tweede Kamer.
De woonsituatie van studenten is zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Vanwege deze diversiteit in woonsituatie is voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben. Er is daarmee een goede reden waarom gemeenten via de richtlijn wordt geadviseerd studenten als groep uit te sluiten van de eenmalige energietoeslag.
Volgens het wetsvoorstel is het aan gemeenten om de doelgroep van de eenmalige energietoeslag te bepalen. Gemeenten kunnen daarbij de beleidskeuze maken om studenten of andere groepen collectief uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Wel heeft de Minister voor Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ter bevordering van een uniforme uitvoering door gemeenten een landelijke richtlijn opgesteld. Vanwege de diverse woonsituatie, en energiekosten, van studenten wordt in deze richtlijn gemeenten geadviseerd studenten als groep collectief uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen nu huiverig zijn om op een warmtenet over te stappen, gezien het feit dat de prijzen meestijgen en mensen vervolgens aan één energieleverancier vastzitten? Hoe beoordeelt u dit in het kader van de energietransitie?
Ik snap dat mensen geschrokken zijn van de hoge energieprijzen, waardoor ook de tarieven voor warmte fors zijn gestegen en dat deze stijging het op dit moment minder aantrekkelijk maakt om over te stappen naar collectieve warmte. Anderzijds hebben de stijgende gasprijzen ook invloed op de onderliggende kosten voor warmtebedrijven, omdat aardgas direct (gas als warmtebron of back-up warmtebron) en indirect (bijv. koppeling van warmtecontracten aan de prijs van aardgas) een rol speelt als warmtebron voor warmtenetten.3 Ik wijs er daarbij op dat de tarieven van de grote warmteleveranciers lager liggen dan het aan de aardgasprijs gekoppelde maximum tarief dat de ACM voor 2022 op grond van de huidige Warmtewet heeft vastgesteld. Daarnaast bevat de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening die ik op dit moment in voorbereiding heb bepalingen die de overstap naar op kosten gebaseerde tarieven regelt. Daarmee zullen de warmteprijzen transparanter worden en ik ga er vanuit dat dit een positief effect zal hebben op de energietransitie.
Ik bekijk momenteel hoe ik dit wetsvoorstel voor de zomer aan kan bieden aan de Raad van State en daarna eind 2022 aan de Tweede Kamer. Vooruitlopend daarop heeft de ACM onlangs de bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen van individuele leveranciers, en het tarief voor de betreffende leverancier te corrigeren indien blijkt dat het door deze leverancier behaalde rendement hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement. ACM is op dit moment hard bezig met de implementatie van deze nieuwe bevoegdheden.4
Vindt u ook dat stadswarmtetarieven zo snel mogelijk losgekoppeld moeten worden van gastarieven, zeker gezien de voorgenomen stevige verhoging van de belasting op gas in het coalitieakkoord?
Ja, het is evident dat de maximale warmtetarieven moeten worden losgekoppeld van de gasprijs en gebaseerd moeten worden op de onderliggende kosten van warmte. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 heb ik in dat kader de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening in voorbereiding.
Wanneer bent u van plan om wetgeving naar de Kamer de sturen om warmtetarieven los te koppelen? Kan deze maatregel niet al vóór implementatie van de nieuwe warmtewet worden doorgevoerd, indien het proces daarmee zou worden versneld?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 verwacht ik het wetsvoorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Tweede Kamer. Het in de huidige Warmtewet vastgelegde uitgangspunt van de gasreferentie biedt mij geen mogelijkheid de koppeling van het maximum tarief aan de gemiddelde kosten van een verbruiker van aardgas los te laten. Daar is wetswijziging voor nodig en die is onderdeel van het genoemde wetsvoorstel.
Hoe beoordeelt u het feit dat de verhuurder in bovenstaand bericht3 niet de mogelijkheid biedt om energiekosten te besparen door als huishouden minder warmte te verbruiken?
Ik ben van mening dat warmteverbruikers in principe altijd inzicht moeten hebben in hun verbruik en dat de in rekening gebrachte kosten ook op dit verbruik gebaseerd moet zijn. Alleen in uitzonderlijke situaties acht ik een andere verdeelsystematiek gerechtvaardigd. Ter zake zijn al regels opgenomen. In artikel 8 van de Warmtewet is bepaald dat een warmteleverancier een individuele meter moet installeren in een appartementengebouw tenzij dat technisch niet haalbaar en kostenefficiënt is. Indien dat het geval is dient de leverancier een warmtekostenverdeler te installeren. Alleen als het plaatsen van een warmtekostenverdeler ook niet kostenefficiënt is mag een leverancier de kosten verdelen op basis van een andere kostenverdeelsystematiek. In artikel 8a van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen zijn daarnaast regels opgenomen ten aanzien van de vraag of de installatie van een individuele meter technisch haalbaar of kostenefficiënt is en de vraag of de installatie van een warmtekostenverdeler kostenefficiënt is.
Vindt u ook dat huishoudens altijd inzicht moeten kunnen hebben in hun verbruik en dit ook weerspiegeld moeten zien in de energierekening? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 8.
Sluit u zich aan bij de oproep van de gemeenten Tilburg en Breda, de woningcorporaties in deze gemeenten en huurders om de verhoogde energieprijzen niet door te berekenen?
Het kabinet ziet dat de situatie op de energiemarkten onzekerheid oplevert en dat mensen zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen.
Ik snap de zorgen over de stijging in de energierekening, ook wanneer mensen zijn overgestapt op collectieve warmte, en dit heeft de volle aandacht van het kabinet. Aan de andere kant zou het onredelijk zijn om te verwachten dat warmteleveranciers kostenstijgingen waarmee zij worden geconfronteerd niet doorberekenen in de prijzen die zij in rekening brengen. Voor zover de gestegen energieprijzen doorwerken kan ik mij daarom niet vinden in de oproep waaraan de onderhavige vraag refereert.
Kunt u uitgesplitst per luchtvaartmaatschappij aangeven hoeveel lege vliegtuigbewegingen zijn uitgevoerd vanaf en naar Nederlandse luchthavens van nationaal belang door vliegtuigmaatschappijen om zo hun (historische) slotrechten te behouden? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?1 2
Het ministerie heeft geen signalen van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ontvangen dat er vanwege de pandemie met lege vliegtuigen gevlogen moet worden. De Nederlandse slotcoördinator heeft aangegeven dat op de drie gecoördineerde luchthavens in Nederland (Schiphol, Eindhoven en Rotterdam) leeg vliegen niet nodig is omdat het noodzakelijke percentage dat gevlogen moet worden eind deze maand al wordt behaald. Dat percentage is vastgesteld op 50% voor het lopende winterseizoen.
Dit verlaagde percentage mag niet losgezien worden van de extra mogelijkheid die de EU Slotverordening biedt om slots terug te geven aan de slotcoördinator als deze vanwege de pandemie niet gevlogen kunnen worden. Deze zogenaamde «Justified-Non-Use-of-Slots» (JNUS) zorgt er in combinatie met het verlaagde percentage voor dat er niet leeg gevlogen hoeft te worden om aanspraak te kunnen blijven maken op historische rechten. Die regels gelden ook voor het komende zomerseizoen 20223.
De Nederlandse slotcoördinator heeft laten weten dat in het lopende winterseizoen4 het percentage «gevlogen slots» op Schiphol eind januari al rond de 62% uitkomt. Dat percentage bevat ook de «Justified-Non-Use-of-Slots» (JNUS). Lege vluchten zijn dus niet aan de orde voor de rest van het nog lopende winterseizoen om aanspraak te blijven maken op historische rechten. De slotcoördinator verwacht vergelijkbare percentages op de andere twee gecoördineerde luchthavens.
Het ministerie heeft geen inzage in de bezettingsgraden per luchtvaartmaatschappij en of per vliegtuigbeweging. Op basis van openbare data5 is wel te zien dat de bezettingsgraden zijn toegenomen maar nog niet op het niveau van voor de pandemie zitten. Zo is het aantal passagiers op Schiphol in 2021 met circa 22% toegenomen ten opzichte van 2020. Het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol is in 2021 met 17% toegenomen ten opzichte van 2020. Als de jaarcijfers van 2021 worden vergeleken met die van voor de pandemie (2019) dan is te zien dat het aantal vliegtuigbewegingen gemiddeld 46% onder het niveau van voor de pandemie ligt. Het aantal passagiers ligt gemiddeld 64% onder het niveau van voor de pandemie.
Hebt u signalen ontvangen dat komende periode lege vliegtuigbewegingen zullen worden uitgevoerd als gevolg van de huidige pandemische situatie en/of daaruit volgende reisbeperkingen? Zo ja, kunt u dit eveneens uitsplitsen per luchtvaartmaatschappij en luchthaven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van deze vluchten zijn te vervangen door treinreizen en welke investeringen in de infrastructuur zijn nodig om de trein hier een goed alternatief te laten zijn voor het vliegtuig?
In het coalitieakkoord is opgenomen dat wordt ingezet op betere internationale (nacht)treinverbindingen, vluchten op korte afstand worden ontmoedigd en dat in Europa vervoer per trein zo snel mogelijk, zowel qua tijd als qua kosten, een goed alternatief wordt voor vliegen. De komende periode zal dit nader worden uitgewerkt. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in den brede aan het stimuleren van internationaal personenvervoer per trein, hiervoor verwijzen wij graag naar de laatste brief6 hierover. In aanvulling daarop verwijzen wij ook naar de «Actieagenda Trein en Luchtvaart» die als doelstelling heeft om de internationale trein als alternatief voor en als aanvulling op het vliegtuig te bevorderen op zes bestemmingen; Brussel, Parijs, Londen, Düsseldorf, Frankfurt en Berlijn. Wij zullen uw Kamer in de eerste helft van 2022 informeren over de stand van zaken rond deze Actieagenda.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de zogenaamde slot-waiver?
Verwacht u dat dit voldoende blijkt om te voorkomen dat vliegtuigmaatschappijen lege vliegtuigbewegingen uitvoeren van en naar Nederlandse luchthavens, gezien de huidige pandemische situatie?
Hoe ziet u dat in het licht van het de aangekondigde verhoging van het gebruikspercentage van de slot-waiver naar 64% per maart 2022?
Bent u bereid hierover nader in gesprek te treden met de Europese Commissie om deze praktijk te voorkomen? En welke kansen liggen hier om, zoals de topman van Sunweb stelt, niet zo snel als kan weer gierend van start te gaan met vliegen, maar juist te zorgen voor alternatieven?
Bent u het eens met de stelling dat het noodzakelijk is de «knotsgekke drempels» zoals genoemd in het Telegraaf artikel zo snel mogelijk weg te nemen voor internationale spoorvervoerders om de trein het echte alternatief te laten zijn voor het vliegtuig? Zo ja, welke stappen gaat u zetten samen met Europese collega’s?
Verschillende van deze drempels, zoals rondom internationale capaciteitsverdeling en ticketing, hebben reeds de aandacht op Europees niveau, zoals ook terug te lezen is in de recente plannen vanuit de Europese Commissie voor het stimuleren van internationaal en lange afstandsvervoer voor treinreizigers8 en het eerste voortgangsverslag van het Platform International Rail Passenger Transport (IRP)9. De marktverkenning naar internationale verbindingen in open toegang10 heeft ook inzicht gegeven in de verschillende toetredingsdrempels voor aanbieders van internationale treindiensten. Zoals aangegeven in de bijbehorende aanbiedingsbrief wordt in de komende maanden verdere stappen gezet op basis van de uitkomsten van de marktverkenning om zo medio 2022 tot een besluit te komen over de toekomstige marktordening op de internationale verbindingen.
Wanneer kunnen de eerste resultaten worden verwacht van het Europese Platform International Rail Passenger Transport waarbij ook aandacht wordt besteed aan het verbeteren van het ticketsysteem voor internationale treinreizen?
Het eerste voortgangsverslag van het IRP is op 3 juni jl. inclusief werkplan aan de Transportraad aangeboden door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Oostenrijkse Minister van transport11. De acties voor de verschillende thema’s worden op dit moment nader uitgewerkt in verschillende werkgroepen, waarbij het kernteam van lidstaten is uitgebreid en de samenwerking met de Europese Commissie en de spoorsector wordt versterkt. Eén van de werkgroepen richt zich in het bijzonder op ticketing. Inzet van het IRP is om in 2022 en 2023 een nieuw voortgangsverslag te presenteren aan de transportministers van de verschillende lidstaten.
Welke voorstellen heeft u in gedachten om in te dienen als pilotproject voor nieuwe internationale treindiensten als onderdeel van het Green Mobility pakket waarbij het bevorderen van lange afstands- en grensoverschrijdend personenvervoer per spoor het doel is?
Bij de pilots wil ik aansluiten bij de lijst van internationale treindiensten zoals vastgelegd in het Memorandum of Understanding Trans Europa Express12. Hierin staan opgenomen lange afstandscorridors naar Parijs / Barcelona, naar Keulen / Zurich / Rome en ook naar Frankfurt / Wenen. Ik ben momenteel, samen met deze betreffende lidstaten, aan het verkennen voor welke van deze verbindingen zinvolle pilots kunnen worden opgezet.
Hierbij zijn marktpotentie en voldoende infrastructurele capaciteit van belang.
De berichten ‘Vogelgriepuitbraken ondanks ophokplicht, strop pluimveesector dreigt’ en ‘Europa kampt met zwaarste vogelgriepuitbraak ooit’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van beide berichten?1 2
Ja.
Hoe verklaart u het grote aantal uitbraken van hoogpathogene vogelgriep terwijl voor al het pluimvee sinds eind oktober een ophokplicht geldt? Hoe komt hoogpathogene vogelgriep ondanks de ophokplicht toch binnen bij bedrijven? Kunt u aangeven welk onderzoek is gedaan naar insleeproutes in de laatste vijf jaar en welke bevindingen dat heeft opgeleverd?
De besmetting van houderijen met vogels komt van wilde vogels die het virus hebben meegebracht tijdens de najaarstrek uit onder andere Rusland. Deze vogels besmetten andere wilde vogels, die in Nederland overwinteren of permanent aanwezig zijn. Deze besmette wilde vogels vormen een bron van besmetting voor gehouden vogels. Gehouden vogels kunnen besmet raken door direct of indirect contact met (uitwerpselen van) besmette wilde vogels. Het virus kan via verschillende routes een stal met gehouden vogels binnenkomen; deze kunnen voor elk bedrijf anders zijn. De ophok- en afschermplicht zijn bedoeld om de kans op introductie van virus door direct of indirect contact (via uitwerpselen) te verkleinen. Een andere route waarop het virus een stal kan binnen worden gebracht is via kleding, schoeisel of materialen. Met het toepassen van de hygiënemaatregelen, zoals het wisselen van kleding, verplicht douchen van personeel en een bezoekersverbod, is dat risico te verminderen. Pluimveehouders zijn zelf verantwoordelijk voor een optimale bioveiligheid op hun pluimveebedrijven. De maatregelen verkleinen de kans op insleep, maar kunnen dat helaas niet 100% voorkomen.
Het aantal besmette bedrijven sinds de nieuwe variant H5N1 met trekvogels in oktober is binnengebracht en waarbij een beperkingszone is ingesteld is achttien, zeven meer dan vorig jaar rond deze tijd. Het betreft nu een ander serotype dan vorig jaar, toen we met een N8 type te maken hadden, met andere eigenschappen. Het is mijns inziens te vroeg om een vergelijking te maken met vorig jaar, omdat het virus nog onder wilde vogels in Nederland circuleert.
Bij elke uitbraak doet de NVWA traceringsonderzoek naar mogelijke besmettingsroutes. Er wordt daarnaast aanvullend onderzoek gedaan door de Universiteit Utrecht (Faculteit diergeneeskunde) en door Wageningen Bioveterinary Research om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop het bedrijf besmet is geraakt. Uit de onderzoeken is het belang van een goede «afwatering» van daken gebleken om te voorkomen dat regenwater dat vaak is gecontamineerd met uitwerpselen van wilde vogels de stal in komt. Daarnaast is het vóórkomen van wilde vogels in de uitloop en in de omgeving een risicofactor. Dit betekent ook dat het toepassen van hygiënemaatregelen van groot belang is. De adviezen uit het traceringsonderzoek worden omgezet in maatregelen, waarmee de kans op insleep wordt verkleind, maar de kans zal niet tot nul kunnen worden gereduceerd. Alle maatregelen die worden opgelegd of vrijwillig door pluimveehouders worden genomen dragen bij aan het verder verkleinen van de kans op besmetting.
Kunt u aangeven op welke wijze toezicht wordt gehouden op het naleven van de ophokplicht en hoe het gesteld is met de naleving hiervan in alle categorieën, te weten: commercieel gehouden pluimvee, dierentuinen, kinderboerderijen en eigenaren van hobbyvogels?
De NVWA controleert steekproefsgewijs de naleving van de ophokplicht, zowel binnen als buiten de beperkingszones. Vanaf 26 oktober vorig jaar zijn buiten de beperkingsgebieden 21 inspecties uitgevoerd. Bij vier locaties waren de kippen niet tijdig opgehokt en liepen nog enkele kippen buiten ten tijde van de inspectie. Verder waren er nog enkele kleinschalige locaties waar vogels niet goed waren afgeschermd. Bij hobbyhouders geldt niet de plicht dat de kippen naar binnen moeten; ze mogen dus buiten lopen mits afgeschermd. Houders krijgen van de NVWA een termijn waarbinnen ze alsnog moeten voldoen aan de ophokplicht. De termijn hangt af van de situatie die de NVWA aantreft. De NVWA neemt passende handhavingsmaatregelen, ook daar afhankelijk van de situatie. Dit is tot nu toe altijd een schriftelijke waarschuwing geweest.
Binnen de beperkingszones zijn sinds 26 oktober 51 inspecties uitgevoerd. Er zijn hierbij geen omissies vastgesteld bij commercieel gehouden pluimvee.
Kunt u tevens aangeven hoe het gesteld is met de meldingsbereidheid van vondsten van dode wilde vogels bij de daarvoor bestemde instanties en kunt u dit met cijfers onderbouwen?
Mijn beeld is dat de meldingsbereidheid hoog is. Er komen bij de NVWA en bij het Dutch Wildlife Health Centre veel meldingen binnen van vondsten van dode vogels. Er worden vermoedelijk ook dode wilde vogels gevonden waarvan geen melding wordt gemaakt. Hoe veel dat er zijn is niet bekend. De meldingsbereidheid is dus niet in exacte cijfers uit te drukken.
Een selectie van de dode vogels wordt onderzocht op de aanwezigheid van vogelgriep om de epidemiologie in kaart te kunnen brengen en gegevens te kunnen leveren voor de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten. Als er in nieuwe gebieden, waar voorheen nog geen besmette vogels zijn gevonden, of als een nieuwe diersoort wordt gevonden, worden deze altijd op AI onderzocht.
De NVWA publiceert maandelijks een kaart met de vogelsterfte. Ook publiceert de NVWA de besmette vogels op hun website, de frequentie van actualiseren hangt af van het vrijkomen van nieuwe resultaten (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/vogelgriep-preventie-en-bestrijding). De resultaten worden doorgegeven aan de database van de Europese Commissie (ADIS) en van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE).
Welk nut en effect heeft de ophokplicht volgens u? Deelt u de opvatting dat verantwoorde, regionale inzet van de ophokplicht onnodige schade aan bedrijven kan voorkomen en bent u bereid om met de sector en de deskundigengroep te onderzoeken of het regionaal opheffen van de ophokplicht, op verantwoorde en veilige wijze mogelijk is naar Duits voorbeeld?
Ik ben van mening, en deze wordt gedeeld door de deskundigengroep dierziekten, dat de ophokplicht een grote bijdrage levert aan het verkleinen van de kans op besmetting. De kans dat gehouden vogels in contact komen met wilde vogels of hun uitwerpselen wordt door de ophokplicht aanzienlijk verkleind. Dat betekent echter niet dat de kans op besmetting van kippen of andere vogels in een stal nul is, omdat er altijd wel indirect contact is tussen de stal en de buitenwereld. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is echter niet bekend wat in concrete gevallen die besmettingsroute is geweest.
Het regionaal instellen van een ophokplicht zou de financiële schade voor de pluimveehouders van vrije-uitloopkippen in dat gebied kunnen verkleinen. De ophokplicht heb ik, mede op basis van de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten, landelijk ingesteld (Kamerstuk 28 807, nr. 239). Gezien de variatie in het type besmette bedrijven, de verspreiding van het virus (de uitbraken) over Nederland en de verspreiding van de besmette wilde vogels acht ik het nu niet opportuun nu de ophokplicht regionaal op te heffen. Er is geen eenduidigheid in het verspreidingspatroon en uitbraken hebben zich voorgedaan op locaties die eerder niet bekend stonden als risicogebied vanwege de aanwezigheid van grote aantallen wilde watervogels. Er worden op dit moment grote aantallen besmette wilde vogels in Nederland gevonden. Een groot deel van Nederland kan worden beschouwd als geschikte overwinterlocatie van wilde (water-)vogels en daarom is het risico door de deskundigengroep dierziekten in heel Nederland als zeer hoog ingeschaald. De Kamer is hierover in november 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 243). De situatie in Duitsland (omgeving, wilde fauna etc.) is niet goed vergelijkbaar met de Nederlandse situatie.
De deskundigengroep dierziekten wordt geregeld en indien relevant gevraagd om een nieuwe risicobeoordeling te doen. Als ik mede op basis van de risicobeoordeling van de deskundigen het (veterinair) verantwoord vindt, kan, net als vorig jaar, de ophokplicht mogelijk weer regionaal worden afgeschaald. Op dit moment is daar echter nog geen sprake van. Op korte termijn zal ik de deskundigengroep opnieuw vragen om een risicobeoordeling.
Is het juist dat de besmettingen de laatste jaren overwegend op zichzelf staande gevallen zijn, waarbij de introductie op het pluimveebedrijf hoogstwaarschijnlijk uit de wilde vogelpopulatie komt, via direct contact, of een vector zoals vogelmest of plaagdieren, waarbij geen sprake is van versleping tussen veehouderijen; zo ja tot welke conclusie leidt dat, zo nee waarom niet?
Tussenbedrijfsverspreiding van het virus is de afgelopen jaren niet of nauwelijks in Nederland opgetreden. Vrijwel alle uitbraken zijn op zich zelf staande gevallen geweest, het gevolg van separate virusintroducties. Dat betekent geenszins dat tussenbedrijfsverspreiding, met name in pluimveedichte gebieden, niet meer kan gebeuren. Ik laat per casus, mede op basis van de bevindingen, bekijken of ik bedrijven in de nabije omgeving of na vaststelling van een riskant contact preventief ruim. Daarbij is het uitgangspunt zoveel mogelijk maatwerk te leveren om zo min mogelijk gezonde, niet-besmette dieren te ruimen. Dat is staand beleid. Het feit dat er recent geen gevallen zijn geweest van tussenbedrijfsverspreiding zijn voor mij geen aanleiding om het beleid drastisch aan te passen, aangezien het risico op tussenbedrijfsverspreiding er nog steeds is.
Bent u bereid om u in Europa in te zetten om voor vrije-uitloopeieren de handelsnormen aan te laten passen conform de regels voor biologische eieren, waarbij geen 16 weken termijn geldt, om daarmee te zorgen dat er toekomstperspectief blijft voor een maatschappelijk gewenste houderijvorm?
Er is de afgelopen jaren veel inzet gepleegd de termijn voor het behoud van de status van vrije-uitloopeieren onder een langdurige ophokplicht te verlengen.
Dat is enkele jaren geleden ook inderdaad gebeurd; de termijn is verlengd van 12 naar 16 weken.
Op dit moment ben ik mij aan het beraden op welke wijze we de vrije uitloophouderij in Nederland en de Europese Unie het best kunnen helpen. Mogelijk dat we daarbij onderscheid moeten maken tussen een oplossing op korte termijn (dit jaar) maar zeker ook voor een langere termijn, omdat de dreiging van vogelgriep op dit moment permanent lijkt te zijn. Ik ben hierover met de sectoren in overleg om te zoeken naar mogelijke oplossingen. Vorig jaar heeft een deel van de retail overigens besloten de vrije-uitloopeieren voor dezelfde prijs te blijven inkopen als voor de ophokplicht. Ik zou het, gezien de huidige situatie, een mooi gebaar vinden als de retail daar dit jaar weer toe besluit.
Deelt u de vrees onder pluimveehouders voor afwaardering van vrije-uitloopeieren wanneer de ophokplicht half februari nog geldt? Herkent u de situatie dat dit voor sommige boeren kan betekenen dat zij tienduizenden euro’s per week aan inkomsten mislopen en bent u bereid om met de sector en met de retail in gesprek te gaan over oplossingen om deze zorgen weg te nemen?
Ik deel die zorg en ben hierover met de sector in overleg. Ik vind het veterinair nu niet verantwoord de ophokplicht op korte termijn in te trekken. Ik hoop daarom dat de retail, net als vorig jaar, bereid is om de vrije uitloopeieren na het verlopen van de termijn van 16 weken voor dezelfde prijs te blijven inkopen als voor de ophokplicht.
Deelt u de opvatting dat de inzet van vaccinatie kan leiden tot een aanzienlijke vermindering van het grootschalig ruimen van pluimvee bij de uitbraak van vogelgriep en welke mogelijkheden ziet u om in Europa vaccinatie onderdeel te laten worden van het strategisch beleid om de pluimveehouderij te beschermen tegen het vogelgriepvirus uit wilde watervogels?
Er is veel aandacht voor vaccinatie. Er is nu echter nog geen vaccin beschikbaar dat werkt tegen de huidige circulerende stammen. Er is de afgelopen 15 jaar veel onderzoek gedaan naar vaccins, maar dat heeft nog niet geresulteerd in een vaccin dat op grote schaal en tegen alle stammen werkzaam is. Vaccinatie is zeker een mogelijkheid en daarom ook opgenomen in de roadmap Strategische aanpak vogelgriep die ik op 26 maart 2019 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 222).
Ik ben op dit moment in overleg met sectorpartijen over de mogelijkheden van preventieve vaccinatie. Op dit moment wordt een proef voorbereid om een nog niet op de markt toegelaten vaccin, onder gecontroleerde omstandigheden, te testen. Het zal nog enkele maanden duren eer een dergelijke proef kan worden uitgevoerd, omdat eerst toestemming moet worden verkregen van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD). Ik heb uw Kamer over mijn plan van aanpak over vaccinatie tegen AI op 29 november jl. geïnformeerd (Kamerstuk 29 683, nr. 257).
In de Europese Unie wordt nu ook gesproken over de wijze waarop vaccinatie mogelijk gemaakt kan worden en ik ben in overleg met Frankrijk om samen op te trekken in pilots om de effectiviteit van vaccins te onderzoeken (Kamerstuk 29 683, nr. 257). De Europese Commissie onderzoekt welke aanpassingen en vereenvoudigingen in regelgeving mogelijk zijn ter bevordering van vaccinatie op het moment dat er een vaccin beschikbaar is en heeft de European Food Safety Authority (EFSA) verzocht een inventarisatie van werkzame en beschikbare vaccins tegen HPAI uit te voeren. Naar verwachting verschijnt hun rapport medio dit jaar, wat ik met uw Kamer zal delen.
Op welke wijze wilt u invulling geven aan verordening (EU) 2016/429 om in het kader van de Animal Health Regulation de volksgezondheid en gezondheid van gehouden dieren te beschermen tegen besmettelijke ziekten, waaronder aviaire influenza?
De nieuwe diergezondheidsverordening is in april 2021 van toepassing geworden. Preventie van dierziekten is daarbij het motto. Naast de maatregelen die vanuit de verordening verplicht zijn om besmetting te voorkomen zet LNV zich daarnaast, samen met de sectoren, in om besmetting zoveel mogelijk te voorkomen. Hiervoor dienen strikte hygiënemaatregelen, en extra reiniging en desinfectie voor veewagens die terugkeren uit landen met een uitbraak. Daar bovenop zijn er monitoringsprogramma’s (early warning, basismonitoring van de GD) om een eventuele besmetting zo snel mogelijk te ontdekken. Ook is er een verscherpte meldplicht en een landelijke ophok- en afschermplicht. Er zal samen met de sectoren en met onderzoekers, mede op basis van traceringsresultaten, bekeken worden welke maatregelen nog meer kunnen bijdragen aan verder terugdringen van de kans op besmetting. De bron van besmetting, een besmette locatie, wordt zo snel mogelijk geruimd om verdere verspreiding te voorkomen.
Wanneer kan de Kamer de door u in de Kamerbrief van 26 oktober jongstleden aangekondigde beoordeling van het insleeprisico door de deskundigengroep dierziekten tegemoetzien?
De deskundigengroep dierziekten heeft de kans op besmetting van een pluimveebedrijf in november van 2021 als zeer hoog ingeschat. Dat verslag is gepubliceerd op de website van de deskundigengroep dierziekten (deskundigengroepdierziekten.nl) en aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 243). Ik vraag de deskundigengroep op korte termijn om een nieuwe risicobeoordeling.
Het coalitieakkoord |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Deelt u de zorg dat er een huurexplosie dreigt nu de hoogte van de huren is gekoppeld aan de inflatie en de inflatie nu op het hoogste niveau is sinds 40 jaar?
De basis voor de toegestane huurverhoging per 1 juli 2022 (tot en met 30 juni 2023) is de inflatie van 1 december 2020 tot 1 december 2021, te weten 2,3%. De inflatie in 2019 was hoger (2,6%). In een separate brief die gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer wordt gestuurd, licht ik dit besluit nader toe.
In de komende periode werk ik samen met huurders en verhuurders aan bredere afspraken over huurbeleid. Daarbij houd ik ook de inflatieontwikkeling in de gaten. De augustusbesluitvorming kan waar nodig ook worden benut.
Wat gaat u doen om een huurexplosie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een huurstijging van maximaal 3,3% zoals komend jaar in de vrije sector zal gelden voor veel huurders veel teveel is?
Door de initiatiefwet van het lid Nijboer (PvdA) geldt nu sinds 1 mei 2021 voor een periode van drie jaar een maximering van de jaarlijkse huurstijging voor geliberaliseerde huurovereenkomsten (ook wel vrije sector genoemd). Daarvóór was de jaarlijkse huurstijging vrij overeen te komen.
De in de wet geregelde maximering is inflatie + 1 procentpunt. In 2021 was dat 2,4% en in 2022 is dat 3,3%.
Ik deel de mening dat 3,3% huurverhoging voor veel huurders veel te veel is niet. Wel kan een huurverhoging van 3,3% voor een deel van de huurders in de vrije sector fors zijn, met name bij de hogere huren. Of 3,3% voor huurders (veel) te veel is, hangt af van andere factoren zoals bijvoorbeeld de hoogte van het inkomen en de inkomensontwikkeling.
Overigens merk ik op dat de huurverhoging maximaal 3,3% is; als in het huurcontract een lagere huurverhoging is afgesproken, geldt die lagere huurverhoging.
Welke impact verwacht u van nieuwe huurverhogingen op het besteedbaar inkomen van huurders nu de huren gemiddeld de afgelopen 10 jaar met 35% zijn gestegen?
Ik erken dat in de komende periode moet worden ingezet op de betaalbaarheid van het wonen, daarom kom ik ook met een programma Betaalbaarheid. En voor 2022 sta ik voor het gereguleerde segment een gematigde huurverhoging toe, zie mijn antwoord op vraag 5.
Toch hecht ik eraan een completer beeld rond de betaalbaarheid in de afgelopen jaren te schetsen.
Ten eerste betreft de geschetste huurontwikkeling van 33% de nominale ontwikkeling van alle huurprijzen, inclusief huren in de corporatiesector en de vrije sector, alsmede huurstijgingen bij bewonerswissel. Gecorrigeerd voor inflatie is de gemiddelde huurstijging in die periode ongeveer 8–9% (reële huurstijging).
Ten tweede zijn de inkomens van veel mensen in die periode ook gestegen. Wellicht niet van iedereen in gelijke mate, maar de WoON-onderzoeken laten zien dat het besteedbaar inkomen van huurders tussen 2012 en 2018 met zo’n 8% is toegenomen en dat de gemiddelde huurquote tussen 2015 en 2018 licht is gedaald. Daarnaast was de gemiddelde huurverhoging voor zittende huurders vanaf 2018 zeer gematigd, bij woningcorporaties op of zelfs onder inflatie. Ook de huurharmonisatie (huurverhoging bij bewonerswissel) is sinds 2018 afgenomen, met een lichte stijging in 2021 – vermoedelijk vanwege de beperkte ruimte voor huurverhoging bij zittende huurders.
Ten slotte is er de huurtoeslag voor de betaalbaarheid. In 2010 ontvingen 1,17 miljoen huurders in totaal ongeveer 2,2 miljard euro aan huurtoeslag, in 2020 ging dat om 1,5 miljoen huurders en 3,8 miljard euro huurtoeslag. De verwachting is dat dit (na definitieve vaststelling van de huurtoeslag van 2021) in 2021 verder oploopt naar ongeveer 4 miljard euro.
Met welk percentage mogen de sociale huren vanaf 1 juli stijgen?
Voor alle kamers, woonwagens en standplaatsen is vanaf 1 juli 2022 een huurverhoging van maximaal inflatieniveau toegestaan, te weten 2,3%.
Voor zelfstandige woningen in het gereguleerde segment sta ik een gedifferentieerde huurverhoging toe. De «reguliere» huurverhoging is maximaal 2,3% (inflatie).
Daarnaast sta ik voor zelfstandige woningen twee specifieke hogere huurverhogingen toe:
Voor alle maximaal toegestane huurverhogingen geldt dat die toegestaan zijn zolang daarmee niet de maximale huurprijsgrens van de woonruimte wordt overschreden. Die maximale huurprijsgrens wordt bepaald door het woningwaarderingsstelsel (hoe meer punten des te hoger de maximale huurprijsgrens). In een brief aan uw Kamer die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan u wordt verzonden, licht ik het besluit nader toe.
Bent u bereid de huren voor de komende regeerperiode ten minste te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog wordt de in het regeerakkoord aangekondigde huurverhoging voor sociale huurders met een hoger inkomen?
Ik zal de toegestane huurverhoging(en) vanaf 2023 en de in het coalitieakkoord aangekondigde huurmaatregeling in onderlinge samenhang bezien en uitwerken in het programma Betaalbaarheid onder de Nationale Wonen en Bouwen Agenda (NWBA). Ik zal de grote lijnen van dat programma in een separate brief aan uw Kamer schetsen.
Draagt u met deze huurverhoging niet bij aan de negatieve spiraal waarbij woningprijzen alsmaar blijven stijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bij welk inkomen legt u de grens voor de huurverhoging?
De in het coalitieakkoord aangekondigde stapsgewijze huurverhoging naar de markthuurprijs zal in uitwerken in het programma Betaalbaarheid.
Voor de huurverhoging per 1 juli 2022 ligt de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op € 47.948 voor eenpersoonshuishoudens en € 55.486 voor meerpersoonshuishoudens.
Voor eenpersoonshuishoudens met een inkomen hoger dan € 47.948 maar niet hoger dan € 56.527 is een huurverhoging van maximaal € 50 op de maandhuur toegestaan; bij huishoudens van twee of meer personen is dat bij een inkomen hoger dan € 55.486 maar niet hoger dan € 75.369.
Voor eenpersoonshuishoudens met een inkomen dat hoger is dan 56.527 en voor huishoudens van twee of meer personen met een inkomen dat hoger is dan 75.369 is een huurverhoging van maximaal € 100 op de maandhuur toegestaan
Het gaat dan om het inkomen in 2020 van de gezamenlijke huidige bewoners.
Overigens geldt dat de huur met de huurverhoging niet boven de maximale huurprijsgrens van de woning mag stijgen. De maximale huurprijsgrens wordt bepaald met het woningwaarderingsstelsel: hoe meer punten de woning waard is, des te hoger de maximale huurprijsgrens1 van de woning. Als de voorgestelde nieuwe huurprijs hoger is dan de maximale huurprijsgrens van de woning, kan de huurder met succes bezwaar maken tegen de voorgestelde huurverhoging.
Wat gebeurt er met de nieuwe verhoogde huurprijs als het inkomen enkele jaren later (drastisch) daalt?
De huidige wet voorziet in een terugvaloptie bij inkomensdaling. Die terugvaloptie is per 2022 verruimd: de recentste drie jaarlijkse huurverhogingen kunnen (voor de toekomst) gecorrigeerd worden naar het huidige, lagere inkomen na inkomensdaling. Voorheen gold dat voor de recentste twee jaarlijkse huurverhogingen.
De huurder kan dan aan de verhuurder een huurverlaging voorstellen naar de huurprijs die zou hebben gegolden als het inkomen bij de recentste drie jaarlijkse huurverhogingen op het huidige, lagere niveau zou hebben gelegen.
Daarnaast bestaat nog een tweede huurverlagingsrecht: indien de huurprijs door de inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen in de afgelopen jaren tot boven de huurtoeslaggrens (2022: € 763,47) is gestegen en het inkomen is gedaald tot onder de toepasselijke inkomensgrens voor passend toewijzen2, dan kan de huurder een huurverlaging tot onder de huurtoeslaggrens voorstellen, zodat hij daarna in aanmerking komt voor huurtoeslag.
Die huurverlaging werkt niet terug, maar gaat (conform huurverhogingsvoorstel-len) minimaal twee maanden na het huurverlagingsvoorstel in. Als de verhuurder niet met de huurverlaging instemt, kan de huurder die via de Huurcommissie afdwingen.
Wat houdt de in het coalitieakkoord aangekondigde huurbevriezing voor huurders in 2024 in?
Voor wie gaat die huurbevriezing gelden?
Waarom geldt die huurbevriezing alleen in 2024?
Deelt u de mening dat die huurbevriezing in 2024 voor grote groepen huurders onvoldoende is, omdat zij nu al iedere maand geld tekort komen om in levensonderhoud te voorzien? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor welke groepen gaat de in het coalitieakkoord aangekondigde huurverlaging voor huurders met een lager inkomen gelden?
Geldt deze huurverlaging ook voor mensen die recht hebben op een sociale huurwoning maar noodgedwongen in de vrije marktsector huren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe groot is de groep mensen die te duur woont gezien het inkomen dat ze genieten? En geldt de huurverlaging ook voor deze mensen? Zo nee, waarom niet?
Uit WoON 2018 blijkt dat het aantal dure scheefwoners met circa 56.000 was gedaald naar circa 346.000 in 2018. Informatie uit WoON 2021 komt in het voorjaar beschikbaar.
In 2021 gold de eenmalige huurverlaging voor huurders in een woningcorporatiewoning met een laag inkomen en een voor dat inkomen te hoge huur. Ik beschik niet over gegevens van alle huurverlagingen, maar van ca. 160.000 huurtoeslagontvangers die van een woningcorporatie huren is de huur in 2021 verlaagd.
De precieze uitwerking van de in het coalitieakkoord genoemde huurverlaging voor huurders met een laag inkomen volgt nog in het programma Betaalbaarheid.
Wanneer bent u van plan om deze huurverlaging in te voeren?
Met hoeveel wordt de huur verlaagd en waar wordt deze huurverlaging op gebaseerd?
Wat zullen de effecten van de in het coalitieakkoord aangekondigde huurverhoging op de betaalbaarheidsrisico’s worden?
Kunt u garanderen dat huurders geen extra betaalbaarheidsrisico lopen als gevolg van de in het coalitieakkoord aangekondigde huurverhoging?
Waarom wilt u de huurprijs voor mensen die (iets) meer verdienen verhogen? Kunt u hierbij ingaan op welk doel u hiermee wilt dienen en of de woningcorporaties hierom gevraagd hebben?
Deelt u de mening dat mensen die net iets meer verdienen door deze huurverhoging hard geraakt kunnen worden? Zo ja, zou u er dan voorstander van zijn om de huurverhoging niet voor iedereen even hoog te laten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat huurders, die door deze huurverhoging geraakt zullen worden, kunnen besluiten om minder te gaan werken omdat het extra salaris niet opweegt tegen de huurverhoging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Begrijpt u dat huurders de huurverhoging als een straf kunnen zien omdat ze meer zijn gaan verdienen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Realiseert u zich dat deze huurverhoging een negatieve incentive kan zijn voor mensen om meer te gaan verdienen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de menin dat de woningmarkt op slot zit?
Bent u het ermee eens dat een huurverhoging geen zin heeft om mensen naar een duurdere woning te bewegen, omdat de woningmarkt op slot zit? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat voor deze huurders het kopen van een woning geen alternatief is gezien het beperkte aanbod en de inmiddels enorm gestegen woningprijzen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat mensen die door deze huurverhoging geraakt zullen worden en zich gedwongen voelen om te verhuizen naar een andere woning terecht kunnen komen in een onzekere woonsituatie aangezien er steeds meer tijdelijke huurcontracten afgesloten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Kunt u zich een voorstelling maken dat huurders het gevoel krijgen dat zij gestraft worden omdat zij nog in een betaalbare woning zitten terwijl zij niets kunnen doen aan de woningmarkt die op slot is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Is het rechtvaardig om deze huurders opeens te confronteren met een enorm gestegen huurprijs, terwijl eigenaar-bewoners hun maandlasten zien dalen?
Houdt u bij deze huurverhoging rekening met de inmiddels gestegen woonlasten als gevolg van de gestegen energieprijzen?
Houdt u bij deze huurverhoging rekening met de hoge inflatie?
Op welk belastingjaar baseert u het inkomen van huurders die door deze huurverhoging getroffen worden?
Dat zal bij de uitwerking van de maatregel van stapsgewijze huurverhoging naar de markthuurprijs vastgesteld worden. Maar de huidige regeling voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging gaat uit van het inkomen van twee jaar geleden (in 2022: het inkomen in 2020). Daarvoor is gekozen omdat de inkomens van dat belastingjaar ten tijde van het doen van het huurverhogingsvoorstel (doorgaans in april, voor de huurverhoging per 1 juli) grotendeels definitief zijn vastgesteld door de Belastingdienst. Daardoor zullen er minder geschillen zijn tussen verhuurder en huurder over de hoogte van het huishoudinkomen.
Wat kan een huurder doen als deze een wisselend inkomen heeft en door deze huurverhoging geraakt wordt?
Dat zal bij de uitwerking van de maatregel van stapsgewijze huurverhoging naar de markthuurprijs vastgesteld worden. Zie voor nadere toelichting over huurverlaging na inkomensdaling mijn antwoord op vraag 10. Daarnaast kan de huurder volgens de huidige wet bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijk hoger huurverhogingsvoorstel van 2022 (dat uitgaat van inkomen 2020) als de hij kan aantonen dat zijn huishoudinkomen van 2021 onder het in het huurverhogingsvoorstel gehanteerde inkomensgrens ligt.
Kan deze huurverhoging ervoor zorgen dat huurders een huurprijs moeten gaan betalen die boven de liberalisatiegrens uitkomt?
Dat zal bij de uitwerking van stapsgewijze huurverhoging naar de markthuurprijs vastgesteld worden. Overigens wijs ik erop dat de huurprijs (ook) volgens de huidige regelgeving door jaarlijkse huurverhogingen boven de actuele liberalisatiegrens (2022: € 763,47) kan en mag uitkomen. Dat is het geval als de maximale huurprijsgrens van de woning (die bepaald wordt met het woningwaarderingsstelsel) hoger is dan de liberalisatiegrens. Ter illustratie: de tabel met maximale huurprijsgrenzen voor zelfstandige woningen per 1 juli 2022 loopt van € 208,05 bij 40 punten tot € 1.386,29 bij 250 punten.
Wat betekent deze huurverhoging voor de uitgave aan huurtoeslag?
Dat hangt af van de uitwerking en van de te kiezen inkomensgrenzen. Ik zal, zoals gezegd, de in het coalitieakkoord aangekondigde huurmaatregelen, onder meer rond de huurverhoging naar de markthuurprijs en rond de huurtoeslag, in onderlinge samenhang bezien.
In de huidige regelgeving liggen de inkomensgrenzen van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (zie ook mijn antwoord op vraag 9) ruim hoger dan het inkomensbereik van de huurtoeslag. De huidige inkomensafhankelijke hogere huurverhoging heeft dus geen effect op de uitgaven voor de huurtoeslag.
Kan het zo zijn dat als gevolg van hogere uitgave aan huurtoeslag en/of de extra uitgave in het kader van saneringstrajecten als gevolg van betaalbaarheidsrisico’s deze huurverhoging de schatkist geld kost? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 38.
Deelt u de mening dat de overzichtelijkheid voor huurders straks verdwenen is als deze huurverhoging doorgevoerd wordt gezien alle aangekondigde en nog aan te kondigen huurverhogingen en eenmalige huurverlagingen? Kan deze onoverzichtelijkheid juist leiden tot meer betaalbaarheidsrisico’s? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Sinds 2013 bestaat een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging, naast de «reguliere» (inkomensonafhankelijke) toegestane huurverhoging. En in 2021 gold de eenmalige huurverlaging voor huurders in een woningcorporatiewoning met een laag inkomen en een voor dat inkomen hoge huurprijs. Daarnaast bestaat, onafhankelijk van het huishoudinkomen van de huurder, het recht op huurverlaging als de geldende huurprijs hoger is dan de maximale huurprijsgrens van de woning.
De verwachting is dat het samenstel van huurverhogingsmogelijkheden en recht op huurverlaging niet onoverzichtelijker wordt dan in de huidige situatie. Maar ik zal de verschillende huurmaatregelen uit het coalitieakkoord, zoals gezegd, in onderlinge samenhang bezien.
Wat houdt een stapsgewijze huurverhoging in?
Een stapsgewijze huurverhoging houdt in dat de huurprijs niet in één keer wordt verhoogd naar de markthuur, maar in jaarlijkse toegestane huurstappen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving waarin de verhuurder de huur voor huishoudens met een hoger (midden)inkomen met jaarlijkse stappen kan verhogen tot aan de geldende maximale huurprijsgrens van de woning op basis van het woningwaarderingsstelsel. Zie ook mijn antwoord op vraag 37.
Wanneer bent u van plan om deze huurverhoging in te voeren?
Bent u voornemens om eerst te laten doorrekenen wat de huurverhoging voor effect op de bestedingsruimte van deze huurders heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat een eventuele huurverhoging aan een maximum gebonden zou moeten worden gezien de hoge inflatie, gestegen energieprijzen, minder hard gestegen CAO-lonen en de betaalbaarheidsrisico’s? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Klopt het dat het volgens het NIBUD zo is dat honderdduizenden huurders iedere maand zulke hoge woonlasten hebben dat zij te weinig geld overhouden om alle andere kosten voor levensonderhoud te kunnen betalen?
Het Nibud heeft in 2019 (op basis van het Budgetonderzoek 2015 van het CBS) geconcludeerd dat circa 800.000 huurders een betalingsrisico hebben3. Het gaat daarbij met name om huishoudens met een zeer laag inkomen.
In de Staat van de Woningmarkt 20214 (pag. 65–67) heb ik laten zien dat deze groep gemiddeld de laagste huren hebben en de meeste huurtoeslag ontvangen. Deze mensen hebben geen hoge woonlasten, maar wel een hoge woonquote en moeite om alle kosten van levensonderhoud te betalen. Dit komt door een laag inkomensniveau. Het Nibud heeft vorig jaar ook geconstateerd dat huurders met een bijstandsuitkering meer geholpen zijn met een stijging van hun uitkering dan met een huurverlaging5.
In het coalitieakkoord is een stijging van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen voorzien. Voor mensen met een inkomen op of boven het sociaal minimum tot aan een middeninkomen werk ik aan verbetering van de betaalbaarheid van wonen in het programma betaalbaarheid. Ik ben voornemens daar concrete doelstellingen aan te verbinden.
Welke verwachting heeft u gezien de hoge inflatie ten aanzien van de huurverhoging na 1 juli 2022?
De basis voor de toegestane huurverhoging per 1 juli 2022 (tot en met 30 juni 2023) is de inflatie van 1 december 2020 tot 1 december 2021, te weten 2,3%.
In de komende periode werk ik samen met huurders en verhuurders aan bredere afspraken over huurbeleid. Daarbij houd ik ook de inflatieontwikkeling in de gaten. De augustusbesluitvorming kan waar nodig ook worden benut. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Waar is een marktconforme huur op gebaseerd?
Deelt u de mening dat de huidige marktconforme huur soms een irreële huurprijs is aangezien er sprake is van een wooncrisis en dus huurders bereid zijn om veel meer huur voor een woning te betalen dan wanneer er geen sprake zou zijn van een wooncrisis? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat huurprijzen en woningprijzen communicerende vaten zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de regeringsverklaring?
Nee, dat is mij niet gelukt; mede doordat ik niet eerder dan medio februari, na overleg met Woonbond en Aedes, heb besloten wat de toegestane huurverhoging per 1 juli 2022 voor het gereguleerde segment wordt.