Het zwartboek met kritiek van jeugdreclasseerders op het VOG-systeem |
|
Nine Kooiman , Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de massale kritiek van de jeugdreclasseringswerkers op het VOG-systeem in het zwartboek van het tv-programma de Ombudsman?1
Voorafgaand aan het tv-programma de Ombudsman en naar aanleiding van het rapport ben ik in contact getreden met Jeugdzorg Nederland, de werkgeversorganisatie van jeugdreclassering. Jeugdzorg Nederland heeft in een eerste reactie te kennen gegeven dat zij zich in de massale kritiek niet herkent
In Nederland zijn ongeveer 800 jeugdreclasseerders werkzaam. Hiervan hebben 54 individuele jeugdreclasseerders in het rapport van de Vara-Ombudsman (hierna het rapport) verklaringen afgelegd over de nadelige effecten van het VOG-systeem. Het signaal vanuit de jeugdreclassering heeft mij niet eerder bereikt. Ik neem dit signaal overigens wel serieus.
Hoe beoordeelt u het feit dat zoveel jeugdreclasseerders van mening zijn dat jongeren onevenredig zwaar getroffen worden door hen geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te verstrekken?
De (54) jeugdreclasseerders die van mening zijn dat jongeren onevenredig zwaar worden getroffen door het weigeren van de VOG, geven aan dat het beoordelingskader voor VOG-aanvragen voor hen in onvoldoende mate kenbaar is. Uit het rapport blijkt dat het «onevenredig zwaar treffen» ook betrekking heeft op het niet kunnen werken bij sectoren die populair zijn bij de doelgroep, zoals defensie, politie of de beveiliging. Het betreft hier – naar ik aanneem – de weigering van een verklaring van geen bezwaar en niet van een VOG.
De Dienst Justis is niet verantwoordelijk voor de afgifte van een verklaring van geen bezwaar. Ik zal met Jeugdzorg Nederland bezien waar de behoeften liggen met betrekking tot voorlichting over de systematiek van de VOG.
Overigens deel ik niet de mening dat jongeren door het weigeren van de VOG onevenredig zwaar worden getroffen. In elk individueel geval wordt zorgvuldig het belang afgewogen dat een jongere heeft bij afgifte van de VOG tegen het belang dat de samenleving heeft bij bescherming tegen de risico’s die zijn verbonden aan het vervullen van een functie door die jongere. Bij deze afweging kan de conclusie zijn dat het risico voor de samenleving het niet toelaat dat een VOG wordt verstrekt. Dit komt echter in minder dan 1% van de gevallen voor.
In 2010 betreft het maar 63 gevallen waarbij de VOG aan jeugdigen onder de 18 jaar is geweigerd, op een aantal van rond de 15 500 VOG-aanvragen. Bij jeugdigen tot 25 jaar betreft het aantal weigeringen ongeveer 1 200 van de ruim 150 000 VOG-aanvragen. Ik verwijs u overigens naar mijn antwoorden op eerdere vragen van de leden Marcouch en Recourt (beiden PvdA) (2011Z00612) en het lid Gesthuizen (SP) (2011Z01316).
Deelt u de mening dat het hebben van een baan kan voorkomen dat mensen weer strafbare feiten plegen en dat dit zeker geldt voor jongeren die geen uitzicht op opleiding of werk hebben?
Jongeren die ooit een strafbaar feit hebben begaan, dienen de kans te krijgen om hun leven te beteren. Het hebben van een baan draagt hier aanzienlijk aan bij.
In geval van weigering van de VOG is de ernst van de gepleegde strafbare feiten zodanig dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van een jongere bij het verkrijgen van de beoogde baan.
Het weigeren van de VOG voor een bepaalde functie betekent niet dat deze jongeren geheel zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt of geen uitzicht meer hebben op werk. Deze jongeren kunnen werkzaam zijn in vele andere functies waarvoor de geconstateerde strafbare feiten geen belemmering vormen, ofwel waarvoor een werkgever geen VOG verlangt.
Vindt u ook dat jongeren de kans moeten krijgen hun leven te beteren en dat het niet verstrekken van de VOG hierbij belemmerend kan werken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat jeugdreclasseringswerkers het VOG-systeem als niet transparant ervaren, waardoor niet goed te voorspellen is of een jongere wel of niet een VOG zal worden verstrekt?
Uit het rapport van de Vara-Ombudsman maak ik op dat bij deze jeugdreclasseerders onduidelijkheid bestaat over de VOG-systematiek. In beleidsregels (Beleidsregels VOG NP, RP & IVB 2010) zijn richtlijnen opgesteld voor de beoordeling van VOG-aanvragen. Aan de hand hiervan kan de reclasseringswerker en een ieder die het betreft een eerste inschatting maken of de aanvrager een VOG zal krijgen.
Voor een nadere toelichting op het beleid kan de reclasseringswerker altijd contact opnemen met de Dienst Justis, afdeling COVOG. Ook is een factsheet beschikbaar die algemene informatie geeft over het beoordelingskader van de VOG, en specifiek inzicht geeft in hoe het COVOG dit beoordelingskader gebruikt bij de VOG-aanvragen door jongeren. De factsheet is beschikbaar op www.rijksoverheid.nl/vog.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) beter gaat kijken naar de omstandigheden van het strafbare feit, zodat bijvoorbeeld de jongere die een plastic balletjespistool op zijn kamer had niet uitgesloten hoeft te worden van het beroep van taxichauffeur wegens «verboden wapenbezit»?1
De Dienst Justis afdeling COVOG maakt bij iedere aanvraag een zorgvuldige belangenafweging. Een veroordeling wegens verboden wapenbezit vormt in beginsel een belemmering voor het verkrijgen van de VOG ten behoeve van een publieke functie als taxichauffeur. Dit verdraagt zich, gezien de aard van het delict en de risico’s voor de samenleving, niet met deze functie waarin de zorg voor de veiligheid en het welzijn van personen centraal staat. Echter, afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan – ondanks dat er sprake is van een relevant strafbaar feit – worden geoordeeld dat het belang van de aanvrager zwaarder dient te wegen dan het belang van het beperken van de risico’s voor de samenleving. Dit is afhankelijk van onder andere de hoeveelheid antecedenten, welke straf hiervoor is opgelegd, het tijdsverloop en de jeugdige leeftijd van de aanvrager.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het COVOG beter onderscheid gaat maken tussen jongeren die een goede en jongeren die een slechte ontwikkeling doormaken? Zo nee, waarom niet?
De aard en de ernst van het strafbare feit, de hoeveelheid strafbare feiten en het tijdsverloop spelen een bepalende rol bij de belangenafweging.
Aan de hand van deze omstandigheden van het geval beoordeelt het COVOG of de betreffende jongere inmiddels gedurende een voldoende lange periode heeft aangetoond op de goede weg te zijn. Indien het COVOG dit ten behoeve van een goede oordeelsvorming noodzakelijk acht, maakt zij hierbij gebruik van de ervaringen van de jeugdreclassering.
Het COVOG gaat in de beoordeling van VOG-aanvragen serieus om met opgestelde reclasseringsrapporten. De jeugdreclassering is goed op de hoogte van de persoonlijke omstandigheden van de jongere, zoals het doormaken van een goede of slechte ontwikkeling. De omstandigheid dat de jeugdreclassering op basis van zijn ervaringen met een jongere een (positief) reclasseringsrapport opstelt ontslaat mij niet van mijn eigen verantwoordelijkheid om in samenhang met de overige omstandigheden van het geval te beoordelen of de afgifte van de VOG op dit moment verantwoord is. Dan kan de conclusie zijn dat het risico voor de samenleving het – ondanks een positief reclasseringsrapport – gelet op alle omstandigheden in samenhang bezien niet toelaat dat een VOG wordt verstrekt.
Waarom neemt het COVOG nooit contact op met de jeugdreclasseringswerker die de betreffende jongere begeleidt of heeft begeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het COVOG meer gebruik gaat maken van de ervaringen van de jeugdreclasseerders en hen om advies gaat vragen bij het voornemen een VOG te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met een uitgebreide reactie te komen op het zwartboek, met de jeugdreclasseerders in gesprek te gaan over deze problematiek en nader onderzoek in te stellen naar noodzakelijke versoepelingen van het VOG-systeem? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 merk ik op dat het zwartboek allereerst aanleiding geeft om met Jeugdzorg Nederland in gesprek te gaan over de kritiek van de jeugdreclasseerders. Het is van belang om vanuit Jeugdzorg Nederland te weten of de gesignaleerde problematiek zich beperkt tot de 54 jeugdreclasseerders of dat deze breder gedragen wordt. Naar aanleiding van de bevindingen van Jeugdzorg Nederland zal ik bezien welke gerichte vervolgstappen noodzakelijk zijn.
Tevens merk ik op dat ik geen noodzaak zie om het VOG-systeem te versoepelen.
Het beoordelingskader voor VOG-aanvragen biedt voldoende ruimte om rekening te houden met de belangen die een jongere met een strafrechtelijk verleden heeft bij afgifte van de VOG. Daarbij komt dat ik in de pilot «VOG onder voorwaarden» in Rotterdam reeds heb onderzocht of door een versoepeling van de VOG-systematiek een betere balans gevonden kan worden tussen het belang van de jongere enerzijds en het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving anderzijds. De pilot heeft uitgewezen dat het huidige beoordelingskader afdoende is en slechts in een zeer beperkt aantal gevallen leidt tot weigerig van de VOG. Ik verwijs u overigens naar mijn antwoorden op eerdere vragen ter zake het lid Gesthuizen (SP) (2011Z01316) en de leden Marcouch en Recourt (beiden PvdA) (2011Z00612).
Op welke wijze kan een betere balans worden bewerkstelligd tussen bescherming en het bieden van perspectief bij het afgeven van een VOG, in het bijzonder bij jongeren?
Zie antwoord vraag 10.
Het terugdringen van de Combiregeling en het verminderen van politie-inzet bij voetbalwedstrijden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «KNVB: voetbal moet weer een feest voor iedereen zijn, KNVB wil regels versoepelen voor supporters»?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten, politie, KNVB, Openbaar Ministerie en het ministerie van Veiligheid en Justitie afspraken hebben gemaakt over het terugdringen van de Combiregeling en bijvoorbeeld het verminderen van de politie-inzet bij voetbalwetstrijden?
Het klopt dat in het vernieuwde kader voor beleid Voetbal en Veiligheid de ketenpartners (politie, gemeenten, KNVB, Openbaar Ministerie, Auditteam, ministerie van Veiligheid en Justitie) op landelijk niveau afspraken gemaakt zijn om voetbal een feest te laten blijven, onder andere door het laten dalen van het aantal combiregelingen. Het kader voor beleid zal deze week aan uw Kamer worden toegezonden.
Bent u betrokken bij het samenstellen van de notitie «Nieuw beleidskader voetbal en veiligheid»? Zo ja, waar blijkt deze betrokkenheid uit? Maken de afspraken deel uit van de sportnota die u dit voorjaar aan de Kamer stuurt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid wel aandacht aan dit onderwerp te schenken?
De Minister van VWS is – zij het op enige afstand – betrokken bij het samenstellen en de uitvoering van het vernieuwde Kader voor beleid Voetbal en Veiligheid. De Minister van VWS houdt zich in deze rol vooral bezig met het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) door de betaald voetbal organisatie’s (bvo’s). Op deze manier wordt onder andere bijgedragen aan de preventieve aanpak van voetbal en veiligheid. Dit doet VWS door steun te geven aan de Stichting Meer dan Voetbal. De Stichting zet de verbindende kracht van het voetbal in voor een betere samenleving.
Dit doet zij door het verbreden, verdiepen en zichtbaar maken van de maatschappelijke rol van het voetbal.
Er is voor de Minister van VWS geen aanleiding om in de beleidsbrief over sport en bewegen die de Minister aan de Kamer heeft gestuurd separaat aandacht aan deze afspraken te besteden. Daarvoor dient het nieuwe Kader voor beleid Voetbal en Veiligheid (zie antwoord op vragen 2 en 5). Wel is er een sterke inhoudelijke relatie tussen dit beleidskader en het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» (TK 2010–2011, 30 234, nr. 36), dat de Minister van VWS uw kamer recent, mede namens mij, heeft doen toekomen. De beleidsbrief van de Minister van VWS heeft een bredere strekking dan dit actieplan en het vernieuwde Kader voor beleid Voetbal en Veiligheid.
Beperken de afspraken die voortvloeien uit de notitie «Nieuw beleidskader voetbal en veiligheid» zich tot het terugdringen van de combikaart en/of het beperken van de politie inzet bij voetbalwetstrijden of worden er in de notitie ook andere voorstellen met betrekking tot veiligheid en het aantrekkelijk maken van voetbal? Zo ja, hoe luidden deze afspraken? Hoe beoordeelt u in dit verband de wensen van de 21 supportersverenigingen die zich hebben verenigd in het initiatief «Tegen het moderne voetbal»? Bent u van mening dat beperkingen met betrekking tot aanvangstijden en stadionverboden ook nader onderzocht moeten worden?
De afspraken die voortvloeien uit het nieuwe kader voor beleid Voetbal en Veiligheid beperken zich niet alleen tot het terugdringen van de combikaart en het beperken van politie inzet bij voetbalwedstrijden. Voor de afspraken die gemaakt zijn verwijs ik u naar het nieuwe kader voor beleid Voetbal en Veiligheid dat u deze week ontvangt.
Voor supportersverenigingen zijn de betaald voetbalorganisaties de natuurlijke gesprekspartner. Hun wensen, zoals verwoord in het initiatief «tegen het moderne voetbal» zullen zij met de bvo’s moeten bespreken en op lokaal niveau kunnen supportersverenigingen worden betrokken bij de wedstrijdorganisatie. Ik zie voor mijzelf geen rol in het nader onderzoeken van beperkingen met betrekking tot aanvangstijden en stadionverboden.
Wanneer stelt u de Kamer op de hoogte van de gemaakte afspraken in de notitie «Nieuw beleidskader voetbal en veiligheid»? Deelt u de mening dat het beter was geweest als dit plaats had gevonden voor de publicatie in het Friesch Dagblad?
Zie antwoord vraag 2.
De aansprakelijkheid voor kernongevallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nuclear industry shielded from big disaster costs»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse overheid een bedrag van 14 023 000 000 Euro gereserveerd heeft op de begroting als voorziening voor kernongevallen ingevolge het verdrag van het verdrag van Parijs en de Wet Aansprakelijkheid Kern Ongevallen? Zo nee, welk bedrag is dan gereserveerd?
In de saldibalans van de begroting van Financiën staat een (openstaande) garantieverplichting van € 14,0 miljard uit hoofde van de Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen (WAKO). Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Deze garantieverplichting betreft een garantie op moeilijk/niet te verzekeren risico’s (risico gemaximeerd per gebeurtenis/installatie). Omdat de kans op een schadegeval zeer klein is en het momentum en de omvang van de mogelijke schade niet van te voren is te bepalen is door de Staat geen kasreservering opgenomen.
Is het waar dat verzekeringen voor particulieren en bedrijven stelselmatig de schade van hun verzekerden als gevolg van kernrampen uitsluiten, waarmee de belastingbetalers collectief verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van kernrampen? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, op welke gronden acht u het billijk verzekeraars toe te staan schade als gevolg van atoomkernreacties uit te sluiten als schadegrond?
Indien zich een kerngeval voordoet, zal het eerste deel van de schade betaald moeten worden door de exploitant van de kerninstallatie. Dit deel van de schade wordt gedekt door de verzekering die de exploitant van de kerninstallatie zelf heeft moeten afsluiten voor het bedrag, waarvoor die de exploitant van de kerninstallatie op grond van artikel 5 van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Wako) aansprakelijk is. Voor de grote kerninstallaties, zoals kerncentrales, bedraagt deze aansprakelijkheid € 340 miljoen. Dit bedrag zal na een wijziging van de Wako, die nog niet in werking is getreden (zie Staatsblad 2008, 509) op € 700 miljoen worden vastgesteld. Dat laatste bedrag is gebaseerd op een nog door de verdragsstaten te ratificeren wijziging van het Verdrag van Parijs uit 1960.
Voor zover de verzekeringsuitkering ontoereikend is, zal een deel van de schade worden gedragen door alle verdragspartners bij het Verdrag van Brussel uit 1963 (veertien van de EU-lidstaten en Zwitserland). Dit is thans een totaalbedrag (dus van alle verdragspartners gezamenlijk) van ongeveer € 140 miljoen dat na genoemde ratificatie van de wijziging van het verdrag zal worden verhoogd naar € 300 miljoen.
Indien deze bedragen ontoereikend zijn (na ratificatie van de wijziging in het verdrag gezamenlijk dus € 1 mld), is de staat op grond van artikel 18 van de Wako verplicht tot ongeveer € 2,27 miljard uit de openbare middelen beschikbaar te stellen, ten einde die schade tot dat bedrag te vergoeden. Dit bedrag zal na inwerkingtreding van de bovengenoemde wijziging van de Wako, in verband met de inflatie sinds het bedrag van € 2,27 miljard in 1991 is vastgesteld, worden verhoogd tot € 3,2 miljard. Voor deze garantie brengt de staat jaarlijks bij de twee grote kerninstallaties in Nederland (COVRA en Borssele) een vergoeding in rekening. De hoogte van de vergoeding wordt regelmatig herzien. Ook voor de vijf kleinere nucleaire installaties geldt de genoemde garantie. De garantie van € 14 miljard is tot stand gekomen uitgaande van zeven installaties en het feit dat de bijdrage van de staat in geval van grote schades ongeveer € 2 miljard zal zijn (een gedeelte wordt immers gedekt door de verzekering van de installatie). De garantiestelling zal conform de nieuwe begrotingsregels worden doorgelicht door de commissie Risicoregelingen.
Het is verzekeraars in beginsel toegestaan zelf te bepalen voor welke risico’s zij dekking willen of kunnen verlenen. Schades als gevolg van een kernongeval bij een kerninstallatie worden inderdaad in de algemene voorwaarden van verzekeraars veelal uitgesloten van verzekeringsdekking. De hierboven genoemde bedragen van € 340 miljoen en € 700 miljoen worden mede daardoor gedekt door een Nederlandse atoompool, waaraan meerdere verzekeraars deelnemen en waarvan de risico’s weer grotendeels zijn herverzekerd bij buitenlandse atoompools. Voor zover de atoompool bepaalde schades van dekking heeft uitgesloten zijn er (ook om te voldoen aan de verplichtingen van het Verdrag van Parijs) aanvullende staatspolissen afgesloten met de exploitanten van de installaties, waarvoor de staat jaarlijks een premie ontvangt. Afhankelijk van onder andere de dekkingsmogelijkheden zou het bedrag, waarvoor de exploitanten van kerninstallaties aansprakelijk zijn, in de toekomst verder kunnen worden vergroot. Overigens komt het vaker voor dat verzekeringen bepaalde schades uitsluiten. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor schade ten gevolge van grote overstromingen, dijkdoorbraken en oorlog.
Bent u bereid verzekeraars te verbieden schade door kernrampen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeringsplicht in deze vind ik niet nodig en niet wenselijk. In de eerste plaats omdat er al op grond van verdrag en wet een ander systeem moet worden toegepast. Ten tweede omdat dit systeem de enige werkbare variant is, ingeval de verzekeringsmarkt niet in staat is om voldoende dekking te verlenen. Bovendien is aan het huidige systeem als bijkomend voordeel verbonden dat claims op deze wijze centraal door de atoompool kunnen worden afgedaan.
Deelt u de mening dat exploitanten van kerncentrales onevenredig voordeel geboden wordt en dat sprake is van concurrentievervalsing ten opzichte van andere vormen van bedrijfsvoering, wanneer de overheid exclusief de risico’s op schade van derden als gevolg van kernrampen voor haar rekening neemt? Zo nee, waarom niet?
Indien zich een kernongeval voordoet, neemt de staat niet exclusief de risico’s op schade van derden voor haar rekening, omdat de verzekeringspool in de meest voorkomende gevallen het eerste deel van de schade zal dragen. Dit zal in de praktijk veelal betekenen dat bij beperktere nucleaire incidenten de gehele schade door de verzekeringspool wordt vergoed. De eigenaren van kerncentrales betalen de premie voor de verzekering aan de verzekeringspool en voor de aanvullende staatspolis aan de staat en een vergoeding aan de staat voor de staatsgarantie.
Kunt u aangeven waarom er sprake is van een hoog reserveringsbedrag wanneer u meent dat de kansen op een kernramp verwaarloosbaar klein zouden zijn? Waarom is het kleine risico op een ramp naar uw opvatting niet herverzekerbaar?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn er geen middelen gereserveerd, maar is er sprake van een garantie. Het zou inderdaad niet in de rede liggen om publieke middelen te reserveren (en dus onbenut te laten) voor een scenario dat zich slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zou kunnen voordoen.
Voor het aspect van herverzekering verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of en in hoeverre de inmiddels ontstane schade bij de kernramp van Fukushima aanleiding geeft het reserveringsbedrag met het oog op kernrampen aanzienlijk bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft uw Kamer aangegeven dat alle lessen uit Japan zullen worden meegenomen in het kernenergiebeleid. Wel zullen eerst alle feiten goed moeten worden geanalyseerd. Ook deze vraag zal worden meegenomen in alle evaluaties die worden uitgevoerd naar aanleiding van de gebeurtenissen in Japan.
Bent u bereid met andere Europese landen hernieuwd overleg aan te gaan inzake het verdrag van Parijs en de hoogte van te reserveren bedragen in geval van kernrampen/de herverzekeringsplicht equivalent aan dergelijke reserveringen, gelet op het feit dat kernrampen veelal grensoverschrijdende effecten en aansprakelijkheden kennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Diverse aspecten van de Verdragen van Parijs en Brussel, die juist vanwege de grensoverschrijdende effecten van kernongevallen zijn gesloten, worden één- of tweemaal per jaar in OESO-verband besproken. De mogelijkheden tot verzekering en herverzekering hebben hierbij ook de aandacht. Zoals hierboven aangegeven is het reserveren van bedragen in de Nederlandse situatie niet aan de orde.
Bent u bereid met het parlement in overleg te treden over aanpassing van de Wet Aansprakelijkheid Kern Ongevallen naar aanleiding van de gebeurtenissen in Fukushima? Zo nee, waarom niet?
Een wijziging van de Wako (zie Staatsblad 2008, 509) wacht nog op inwerkingtreding. Dit zal geschieden op het moment dat alle verdragspartners de noodzakelijke aanpassingen in hun wetgeving hebben doorgevoerd in relatie tot de laatste wijzigingen van de Verdragen van Brussel en Parijs. Zoals hierboven vermeld zal dit leiden tot aanzienlijke verhogingen van de diverse bedragen. Ongetwijfeld zullen de gebeurtenissen in Fukushima ook in OESO-verband nader worden besproken. Mocht uit de evaluaties die worden uitgevoerd naar aanleiding van Japan blijken, dat de Wako op dit punt aanpassing behoeft, dan zal dit uiteraard aanleiding zijn om daarover opnieuw met uw Kamer in overleg te treden.
Deelt u de mening dat het niet billijk is burgers aansprakelijk te stellen voor schade als gevolg van Kernrampen waarvoor ze op geen enkele wijze verantwoordelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Financiële risico’s voor burgers worden door de Wako en de Verdragen van Parijs en Brussel in elk geval gedeeltelijk en voor veel gevallen ook geheel ondervangen.
Mocht zich een situatie voordoen waarbij de schade hoger is dan het bedrag waarvoor de exploitant aansprakelijk is en waarvoor de Staat garant staat (thans € 2,3 miljard bij een nucleair incident), dan zullen regering en parlement gezamenlijk ad hoc moeten bepalen of en zo ja in welke mate de schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de reële hoogte van de kosten van een eventuele kernramp die gepaard gaat met een meltdown op Nederlands grondgebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het schatten van de schade van nucleaire ongevallen kent grote onzekerheden. Dit heeft met name te maken met de aard van kernongevallen die een «kleine kans – grote gevolgen» karakter hebben. In het rapport uit 2010 van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), genaamd «Kernenergie en Brandstofmix, Effecten van nieuwe kerncentrales na 2020 in de kernenergiescenario’s uit het Energierapport 2008» (Bijlage bij TK 2009–2010, 31 510, nr. 40), wordt geconcludeerd dat er voor het bepalen en waarderen van externe kosten, die samenhangen met ernstige kernongevallen, geen wetenschappelijk verantwoorde methodiek bestaat. Tevens ontbreekt een maatschappelijk geaccepteerd beoordelingskader.
De conclusie van ECN is gebaseerd op een aantal onafhankelijke studies naar de kosten van ernstige kernongevallen en de methodologische problemen erbij. Gezien het bovenstaande acht ik het weinig zinvol om een nieuw onafhankelijk onderzoek in te stellen. Dit neemt niet weg dat de lessen, die ook op dit punt uit het ongeval in Japan getrokken kunnen worden, zullen worden meegenomen.
Het bericht van het Koprsbeheerdersberaad (KBB) 'ICT Politie Volledig Vernieuwen' |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Bent u bekend met het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad om de computersystemen van de Nederlandse politie volledig te vernieuwen?
Ja, het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad betreft overigens niet de vernieuwing van de ICT-systemen voor agenten en rechercheurs, zoals de Basisvoorzieningen Handhaving en Opsporing, maar de onderliggende ICT-infrastructuur en de bijbehorende ICT-organisatie.
Bent u bekend met (ondermeer) het onderzoek van Het Expertise Centrum (HEC), waarin wordt geconcludeerd dat «de politieorganisatie niet meer in control is over de ICT en dat de kwaliteit van de infrastructuur evenals de ICT-organisatie niet volwassen genoeg is om de huidige situatie nog aan te kunnen»?
Ja.
Bent u tevens bekend met de voorstellen van het Korpsbeheerdersberaad om tot een nieuwe ICT-organisatie en infrastructuur te komen, het zogenoemde Datacenter Politie Nederland? En onderschrijft u de voorstellen van het Korpsbeheerdersberaad?
Ja, ik ben bekend met het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad om tot een Datacenter Politie Nederland te komen. Het voorstel behelst de vernieuwing van de ICT-infrastructuur («de auto») en de bijbehorende ICT-organisatie die noodzakelijk is voor beheer en exploitatie («de garage»).
Het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad voor een tweesporenaanpak lijkt, gelet op het onderzoek van het HEC, verstandig. Het is goed dat het Korpsbeheerdersberaad zich na alle kritiek over de ICT-huishouding en -organisatie heeft gebogen over de strategie voor de komende jaren.
Zoals in het onlangs aan uw Kamer aangeboden Uitvoeringsprogramma nationale politie is aangekondigd, gaat de verantwoordelijkheid voor het gehele ICT-dossier per 1 mei over van de korps-beheerders naar mij. Ik zal mijn verantwoordelijkheid invullen in goede afstemming met de korpsbeheerders gezien hun formele verantwoordelijkheden in het bestaande politiebestel.
Ik wil mij daarom grondig vergewissen van de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad. Daarbij wil ik ook gebruik maken van het onderzoek van mijn Audit Dienst in het kader van de overdracht van de vts Politie Nederland en van de uitkomsten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, dat in juni wordt afgerond. Vanwege de omvang en complexiteit van de vervanging van de ICT-infrastructuur en ICT-organisatie én de samenhang met de vervanging van de basisvoorzieningen kies ik voor zorgvuldigheid boven snelheid. In de tussentijd moet de continuïteit van de basisvoorzieningen en andere systemen te allen tijde zijn gewaarborgd.
Deelt u de mening dat het Korpsbeheerdersberaad in feite stelt dat er niet alleen een nieuwe auto moet worden aangeschaft maar ook een nieuwe garage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent ook u opgelucht dat er nu eindelijk klare taal wordt gesproken over de ICT-voorzieningen van de politie, namelijk dat de problemen simpelweg niet meer zijn te repareren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de consequenties voor de dagelijkse politiepraktijk, nu wordt voorgesteld om het nieuwe datacenter de komende drie jaar stapsgewijs op te bouwen?
De uitvoering van het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad, oftewel de eventuele opbouw van het Datacenter Politie Nederland in de komende drie jaar, mag geen (negatieve) consequenties hebben voor de dagelijkse praktijk. Integendeel, het Datacenter moet er aan bijdragen dat de politie kan rekenen op een stabielere ICT-infrastructuur met minder kans op de uitval van systemen en verlies van gegevens. Na de opbouw van het Datacenter wordt van het voorstel dus een adequatere ICT-dienstverlening voor de Nationale Politie verwacht.
Ziet u mogelijkheden om dit proces sneller te laten verlopen zonder afbreuk te doen aan kwaliteit en gebruikersgemak?
Het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad moet eerst nader worden uitgewerkt. Pas dan kan worden beoordeeld of versnelling mogelijk is.
Deelt u de mening dat het onderzoek van de Algemene Rekenkamer wellicht niet meer zal worden gebruikt om de toekomst erop te baseren, maar dat gedegen onderzoek naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestede gelden aan de huidige ICT-voorzieningen cruciaal blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij het verder uitwerken van het voorstel van het Korpsbeheerdersberaad beslist gebruik maken van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer.
Kunt u aangeven wat de financiële consequenties zijn van voornoemde voorstellen van het Korpsbeheerdersberaad? Zo nee, waarom niet? Wanneer dan wel?
Ik kan de financiële consequenties van het voorstel van het Kbb nu nog niet aangeven, omdat het plan van aanpak nog niet is uitgewerkt. Ik zal uw Kamer direct na de zomer informeren over mijn plan van aanpak en de financiële uitwerking ervan en de daaruit voortvloeiende budgettaire consequenties.
Het bericht 'Wapendieven vrijgesproken' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wapendieven vrijgesproken»?1
Ja.
Klopt het dat de vervolging van de verdachten van de wapenroof uit Schietsportcentrum Westpoint Amsterdam door een gebrek in de tenlastelegging zou zijn geëindigd met een vrijspraak? Zo ja, acht de minister dat wenselijk? Zo nee, wat is dan de feitelijke gang van zaken?
De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van diefstal van de wapens. De rechtbank was van oordeel dat genoegzaam was gebleken dat de verdachten de wapens hebben weggenomen. Volgens de rechtbank viel echter niet uit te sluiten dat de verdachten de wapens hebben weggenomen op verzoek van de eigenaar en/of zijn vriendin, zodat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kon worden bewezen. Heling van de wapens door de verdachte bij wie de wapens zijn aangetroffen, kon naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden bewezen, omdat de verdachte zelf betrokken was bij het wegnemen van de wapens. Ook van het voorhanden hebben van de wapens werd de verdachte vrijgesproken, omdat een wapenrapport ontbrak en de rechtbank daardoor niet kon vaststellen in welke categorie de wapens en toebehoren vallen.
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht, dat naar de mening van het OM geen sprake is van een gebrek in de tenlastelegging. In eerste aanleg heeft het OM op basis van de aanwezige bewijsmiddelen besloten dit feitencomplex te kwalificeren als diefstal. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep bestaat de mogelijkheid om de tenlastelegging te wijzigen. Gezien de uitspraak van de rechtbank zal de advocaat-generaal bij het ressortsparket bezien of de tenlastelegging dient te worden aangepast en/of aangevuld.
Het ontbreken van het wapenrapport vormt wel een omissie. De wapenrapporten zijn inmiddels aan het dossier toegevoegd, zodat het verzuim ten aanzien van dit feit is hersteld.
Wordt de vervolging van de betrokken verdachten voortgezet en/of opnieuw opgestart? Zo ja, vanwege welke strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betreffende verdachten ook in vrijheid gesteld?
Door de vrijspraak was er geen grond om de verdachten nog langer in voorlopige hechtenis te houden.
Hoeveel van de geroofde wapens zijn nog niet terug gevonden?
Van de 180 weggenomen wapens zijn er tot nu toe drie teruggevonden.
Levensgevaarlijke XTC |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Levensgevaarlijke xtc duikt steeds vaker op»?1
Ja.
Wist u dat er gevaarlijke xtc-pillen op de markt waren? Zo ja, wanneer wist u dat en wat heeft u hiertegen gedaan?
Ja, het gebruik van XTC tabletten is nooit zonder risico. De werkzame stof in deze tabletten is MDMA, dat op lijst I van de Opiumwet staat. Het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) onderzoekt en registreert de samenstelling en schadelijkheid van drugs zoals XTC en amfetamine.
De laatste maanden zijn er binnen het DIMS tabletten aangetroffen met een hoge dosering MDMA.
Voor de risico’s die gepaard gaan met het overmatig gebruik van deze tabletten is door de individuele deelnemers van het DIMS gewaarschuwd via de eigen (regionale) kanalen en webpagina’s. Het coördinerend bureau van het DIMS op het Trimbos Instituut heeft in januari 2011 een landelijk persbericht uitgebracht.
Daarnaast is het DIMS op 10 november 2010 door het Nederlands Forensisch Instituut op de hoogte gesteld van het feit dat er tabletten waren aangetroffen die in plaats van MDMA, of in combinatie daarmee, de stof PMMA bevatten. Op 11 november heeft het DIMS via persberichten, websites, Twitter en via de aan het DIMS gelieerde instellingen voor verslavingszorg gewaarschuwd voor het in omloop zijn van deze tabletten. In maart 2011 hebben de Limburgse zorginstelling Mondriaan en het Trimbos-instituut het uitgaanspubliek in de omgeving Sittard-Geleen nogmaals gewaarschuwd voor het feit dat er tabletten in omloop zijn die deze stof bevatten.
Klopt het dat een jongen de dood heeft gevonden na gebruik van deze xtc-pillen? Deelt u de mening dat deze jongen waarschijnlijk niet aan het gebruik van deze xtc-pillen had hoeven te sterven als deze waren gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat het overlijden van een jongeman in verband is gebracht met het gebruik van meerdere tabletten die de stof PMMA bevatten. In het bloed van deze jongeman zijn behalve PMMA ook andere stoffen aangetroffen. Het is daarom niet met zekerheid vast te stellen of deze jongeman alleen ten gevolge van het gebruik van tabletten met PMMA is overleden.
In Limburg kunnen gebruikers van XTC-tabletten bij de op het DIMS aangesloten zorginstelling Mondriaan XTC-tabletten op hun samenstelling laten controleren. Het initiatief daarvoor dient uit te gaan van de gebruiker.
Bent u bereid om controle van xtc-pillen en andere partydrugs in het uitgaansleven landelijk in te voeren om herhaling van wat in Zuid-Limburg is gebeurd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven voorziet het DIMS al in de mogelijkheid de samenstelling en schadelijkheid van tabletten en poeders te laten controleren. Er zijn indicaties dat de recente overlijdensgevallen ten gevolge van het gebruik van XTC tabletten met elkaar gemeen hebben dat er sprake is geweest van het gebruik van een grote hoeveelheid tabletten, in combinatie met andere middelen.
Heeft u beleid ontwikkeld ten aanzien van de controle van partydrugs? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Het DIMS geeft ook informatie over de samenstelling en schadelijkheid van XTC-tabletten en andere drugs. Wanneer middelen worden aangetroffen die een extra risico voor de gezondheid van de gebruiker met zich meebrengen wordt daarvoor gewaarschuwd via het Red Alert protocol. Incidenten die een relatie hebben met het gebruik van partydrugs worden gemonitord via een bij het DIMS ondergebrachte incidentenmonitor.
Het in dienst nemen van oudere politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Politie moet minder streng zijn voor oudere sollicitant»1 en kent u de rapportage «Politietop», over waardering, respect en gezag bij de politie?
Ja.
Wordt er op dit moment al onderscheid gemaakt ten aanzien van de fysieke eisen die aan oudere dan wel jongere politieagenten worden gesteld? Zo ja, welke verschillen worden er gemaakt en door welke korpsen?
Momenteel wordt er geen onderscheid gemaakt ten aanzien van de fysieke eisen die aan oudere dan wel jongere politieagenten gesteld worden.
Deelt u de aanbeveling uit het genoemde rapport om de gemiddelde leeftijd van politiemensen op straat te verhogen omdat «politiemensen met meer ervaring stralen haast vanzelf meer gezag uit[stralen] en van burgers meer respect en waardering» krijgen? Zo ja, hoe gaat u aan de aanbeveling tegemoet komen? Zo nee, waarom niet?
Het werk van de politie op straat is vaak uitdagend en moeilijk. Het streven is dat alle politiemedewerkers, ongeacht leeftijd of ervaring, gezag uitstralen en hierdoor respect en waardering krijgen van de burger. Samen met de RKC en de Politieacademie werk ik aan het programma- en actieplan «versterking professionele weerbaarheid»; onderdeel van dit programma is het versterken van de veerkracht, vakmanschap en het gezag van politieambtenaren.
Deelt u de mening dat er tijdens sollicitaties verschil dient te worden gemaakt in de eisen ten aanzien van de fysieke conditie als het om jonge en oudere kandidaten gaat? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom moeten oudere agenten aan dezelfde fysieke eisen voldoen dan hun jongere collega’s?
Onderdeel van de selectieprocedure bij de politie is het fysiek motorisch onderzoek. De Politieacademie heeft de beschikbare data met betrekking tot de gemeten tijden voor het fysiek motorisch onderzoek geanalyseerd. Deze analyse is gemaakt om te komen tot leeftijdsdifferentiatie met betrekking tot de normtijden voor het fysiek motorisch onderzoek. De uitkomst van het onderzoek worden naar verwachting eind mei besproken met de vakbonden. Doelstelling is om de nieuwe normtijden voor het fysiek motorisch onderzoek rond de zomer in te voeren.
Bent u bekend met de plannen van het politiekorps Amsterdam Amstelland om verschillende fysieke eisen voor oudere en jongere agenten te gaan stellen? Zo ja, wat houden die plannen in? Bent u bereid zich in te zetten voor verdere verspreiding van die plannen?
Het korps Amsterdam-Amstelland heeft aangegeven geen eigen plannen te hebben om verschillende fysieke eisen te gaan stellen voor oudere en jongere agenten.
Deelt u de mening dat, ook al is het kabinet voornemens positieve discriminatie voor groepen op de arbeidsmarkt af te schaffen, er tenminste belemmeringen voor oudere kandidaat politieagenten moeten worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Doelstelling is om in de selectieprocedure zal, zoals aangegeven bij vraag 4, voor het fysiek motorisch onderzoek leeftijdsdifferentiatie toe te passen. Met betrekking tot de overige onderdelen van de selectieprocedure zie ik geen belemmeringen voor oudere kandidaten. De overige onderdelen van de selectieprocedure, en eisen die gesteld worden aan kandidaten, zijn dan ook voor een ieder gelijk.
De verheerlijking van het zelfmoordterrorisme op de staatstelevisie van de Palestijnse Autoriteit |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PA honors drivers of suicide terrorists who murdered 34 in 2 attacks»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het overzicht «Glorifying terrorists and terror» op dezelfde website?
Ja.
Wat is uw oordeel over deze voorbeelden waarbij de Palestijnse Autoriteit het zelfmoordterrorisme verheerlijkt? Heeft u kennisgenomen van andere voorbeelden waarbij de Palestijnse Autoriteit het zelfmoordterrorisme verheerlijkt? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
De regering neemt afstand van deze verklaringen op Palestijnse staatstelevisie. Verheerlijking van geweld is voor de Nederlandse regering onaanvaardbaar. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah heeft mede op basis van navraag bij andere diplomatieke missies geen aanwijzingen ontvangen dat het hier om een structurele kwestie gaat. Zowel de recente moord op de Israëlische familie in Itamar op de Westelijke Jordaanoever als de aanslag op het busstation in Jeruzalem is bijvoorbeeld direct door de PA veroordeeld.
Deelt u de mening dat de Palestijnse Autoriteit hierbij openlijk afstand neemt de tweestatenoplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het perspectief op duurzame vrede?
Deze mening deel ik niet. De Palestijnse Autoriteit streeft een tweestatenoplossing op basis van de grenzen van 1967 na. Dit komt ook tot uitdrukking in de politiek van premier Fayyad die gericht is op de opbouw van Palestijnse staatsinstellingen.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van zelfdmoordterroristen door de Palestijnse Autoriteit onaanvaardbaar is? Deelt u tevens de overtuiging dat het hier niet meer incidenten betreft maar dat het verheerlijken van dodelijk geweld tegen joden en Israël structurele vormen heeft aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Het verheerlijken van zelfmoordterreur is onaanvaardbaar. Wanneer blijkt dat de PA geweld structureel goedkeurt, verheerlijkt en/of aanzet tot geweld zal dat consequenties moeten hebben voor de internationale steun voor de PA. Hiervoor heb ik echter geen indicatie. Tripartite dialoog tussen de VS, Israël en de PA over het tegengaan van verheerlijking van geweld biedt een platform aan Israëli’s en Palestijnen om hun grieven op zakelijke wijze te verwoorden en zal bijdragen aan een dialoog op dit gebied. Nederland is daar voorstander van.
Deelt u de mening dat de uitnodiging aan President Abbas ongepast is zolang de Palestijnse Autoriteit het geweld tegen joden en Israël verheerlijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitnodiging aan President Abbas op te schorten zolang het verheerlijken van geweld tegen joden en Israël nog altijd doorgang vindt?
President Abbas heeft expliciet afstand genomen van terroristische aanslagen en medewerking van de PA toegezegd bij de opsporing. De PA voert beleid om verheerlijking van geweld en haatzaaien te ontmoedigen. Ik zie dan ook geen reden om de uitnodiging aan president Abbas in te trekken.
Intersexualiteit |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de strijd die mensen in Nederland met een intersekse-aandoening (het lichaam vertoont zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken) voeren om (medische) erkenning te krijgen?
Interseksualiteit betreft een medische aandoening en komt in verschillende vormen voor. Het merendeel van de mensen met een intersekse-aandoening heeft overigens geen problemen met de geslachtsaanduiding zoals die bij de geboorte is opgegeven Dit in tegenstelling tot transgenders, dat wil zeggen personen bij wie de genderidentiteit niet overeenkomt met het geboortegeslacht: zij leven in de onweerlegbare overtuiging tot het andere geslacht te behoren.
Indien bij de geboorte het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld, volgt diagnostisch onderzoek door een multidisciplinair team. In de geboorteakte wordt vervolgens vermeld dat het geslacht van het kind niet kan worden vastgesteld. Is dat na verloop van drie maanden na de geboorte nog steeds het geval, dan wordt, onder doorhaling van de eerste geboorteakte, een nieuwe geboorteakte opgemaakt die opnieuw vermeldt dat het geslacht van het kind niet kan worden vastgesteld (zie voor een en ander artikel 1:19d van het Burgerlijk Wetboek).
In die gevallen waarin het geslacht zeer moeilijk is te bepalen, is het wel voorgekomen dat het destijds vastgestelde geslacht toch niet het juiste is gebleken. Op basis van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek kan in dat geval verbetering van een akte van de burgerlijke stand worden gelast door de rechtbank, als deze heeft vastgesteld dat sprake is van een zogenoemde misslag. Met toepassing van die bepaling kan in zulke gevallen het bij de geboorteaangifte opgegeven geslacht op basis van medisch onderzoek worden gewijzigd in het andere geslacht. De wet bevat voor het doen van het verzoek daartoe geen termijn, zodat aangenomen kan worden dat het verzoek ook mogelijk is als eerst (veel) later blijkt dat van interseksualiteit sprake is.
Tenslotte wil ik u voor wat betreft de medische praktijk wijzen op het «Consensus Statement on Management of Intersex Disorders» (opgesteld door medische specialisten in 2006) dat artsen adviseert om overhaaste en medisch niet noodzakelijke operaties te voorkomen.
Is het waar dat de wet op dit moment niet toelaat dat mensen met een intersekse-aandoening zelf een keuze kunnen maken voor een geslacht dat past bij hun lichaam, gevoel en manier van leven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen met een intersekse-aandoening, als meerderjarige, zelf een keuze moeten kunnen maken voor een geslacht dat past bij hun lichaam, gevoel en manier van leven zonder dat daarbij een geslachtsveranderende operatie is vereist? Zo ja, hoe gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe verhoudt de eis van een geslachtsveranderende operatie zich tot het zelfbeschikkingsrecht dat iemand over zijn eigen lichaam heeft? En zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de relevante internationale verdragen?
Gaat het om interseksualiteit dan is wijziging van de aanduiding van het geslacht in de akte van geboorte dus mogelijk op grond van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek. Het vereiste van een geslachtsveranderende operatie is daarbij niet aan de orde.
Ik hecht zeer aan de bescherming van de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van een individu. Ik deel uw mening dat een geslachtsveranderende operatie niet noodzakelijk dient te zijn voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte en daardoor voor het functioneren in het dagelijkse leven. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd de wetgeving inzake transseksualiteit zoals die is neergelegd in artikel 1:28 e.v. van het Burgerlijk Wetboek te zullen wijzigen. De zogenoemde sterilisatie-eis zal worden geschrapt. In plaats daarvan zal het genoegzaam vaststaan dat de betrokkene de duurzame overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren, voldoende zijn voor de aanpassing van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte. De staatssecretaris streeft ernaar het wetsvoorstel daartoe vóór de zomer in consultatie te geven.
Bent u van mening dat iemand die zich vrouw voelt, als vrouw leeft, vrouwelijke lichaamskenmerken heeft met een manlijk geslachtsdeel juridisch als vrouw erkend moet kunnen worden? Zo ja, bent u bereid dit mogelijk te maken binnen de wet? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer stuurt u het wetsvoorstel dat het mogelijk moet maken voor transgenders om hun geslacht in hun paspoort te veranderen naar de Kamer? Neemt u daarin de bovengeschetste problematiek van mensen met een intersekse-aandoening mee? Zo nee, waarom niet?
De Paspoortwet voorziet nu reeds in de situatie waarin het geslacht van de houder van een reisdocument zich wijzigt. Persoonsgegevens die in het reisdocument worden vermeld zoals naam, geboortedatum en geslacht worden herleid uit een brondocument, in de regel de geboorteakte. Indien de vermelding van het geslacht van de houder van het reisdocument in de geboorteakte wordt gewijzigd, leidt dit er toe dat het reisdocument van rechtswege vervalt (art. 47, eerste lid, onder e, Paspoortwet). Betrokkene kan een nieuw reisdocument aanvragen, waarin het geslacht wordt opgenomen zoals dat is vermeld in zijn of haar gewijzigde geboorteakte. Voor de mogelijkheden om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte te wijzigen, wordt verder verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Bureaucratie bij de VtsPN |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat medewerkers bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN) vanaf het begin van deze maand iedere minuut bij moeten houden wat zij aan het doen zijn, tot aan een wc-bezoek toe?
Ik ben op de hoogte van berichtgeving van 18 maart jl. over het noteren van toiletbezoek van politiepersoneel in de Telegraaf.
Het betreft medewerkers van de telefooncentrale op een servicedesk die aangeven of zij op een bepaald moment wel of niet bereikbaar zijn. Zij houden niet bij per minuut wat zij doen, maar geven wel aan welk moment zij om welke reden niet telefonisch bereikbaar zijn.
Klopt het dat door leidinggevenden ook nog eens wordt gecontroleerd of dit wel door iedereen op de juiste manier wordt gedaan?
Er wordt door leidinggevenden niet gecontroleerd op reden van afwezigheid, maar wel op voldoende aanwezigheid.
Wat is het doel van deze registratiedrift en controlegekte? Hoe wordt het werk van de VtsPN en de politie hier beter van?
Het doel van de opgave van telefonische bereikbaarheid is om ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit aanwezig is om de klant te woord te staan. De mate van detaillering van de redenen voor de afwezigheid acht ik echter niet wenselijk. Ik zal ervoor zorgen dat vanaf 1 mei niet meer bijgehouden hoeft te worden welke reden de afwezigheid heeft.
Hoe rijmen deze handelingen met het door u opgestelde «aanvalsplan bureaucratie en versterking van vakmanschap politie», dat wij onlangs van u hebben mogen ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze bureaucratische maatregel per direct af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Onderzoek naar de bedreiging van medewerkers van jongerencentrum Asri |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website van jongerencentrum Asri over de bedreiging van medewerkers naar aanleiding van een campagne rond de verkiezingen voor de Provinciale Staten?1
Ja.
Is er sprake van aantasting van de vrijheid van meningsuiting, nu de aanleiding van de bedreigingen ligt in een poster van het jongerencentrum? Zo nee, waarom niet?
Aantasting van de vrijheid van meningsuiting is hier niet aan orde. Bij vrijheid van meningsuiting gaat het immers om de vrijheid van burgers om –met inachtneming van hun wettelijke verantwoordelijkheid- overtuigingen kenbaar te maken, zonder censuur door de Staat. Hier is sprake van bedreiging jegens de betrokken medewerkers van jongerencentrum Asri vanwege het uiten van een mening. Die bedreiging levert een strafbaar feit op.
Deelt u de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen niet getolereerd kan worden? Zo ja, welke instrumenten zijn er om bedreigde medewerkers te beschermen tijdens en na hun aangifte?
Ik deel de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen onaanvaardbaar is. Het belangrijkste instrument om bedreigde medewerkers te beschermen is het doen van anonieme aangifte. Slachtoffers van bedreigingen kunnen dan als adres een politiebureau, een slachtofferloket of een werkgever opgeven. Domiciliekeuze kan in alle gevallen worden aangeboden door de politie. Ook kan een werkgever aangifte doen namens een werknemer.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat bedreigd wordt en dat uit angst voor de gevolgen afziet van het doen van aangifte? Wat doet u om deze angst te verminderen?
Uit onderzoek van het CBS en het WODC blijkt dat in 2009 in 0.9% van de gevallen waarin geen aangifte wordt gedaan dit wordt nagelaten uit angst voor represailles. Dit is weliswaar een laag percentage, maar elk slachtoffer en elke getuige die uit angst voor represailles geen aangifte doet is er een te veel. Vandaar dat deze groep bescherming verdient. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, kan anonimiteit in het strafproces een instrument zijn om slachtoffers en getuigen met een reële angst voor represailles (verder) te beschermen.
Kan het jongerencentrum namens zijn medewerkers aangifte doen? Zo ja, wat zijn daarvoor de mogelijkheden en beperkinge?
Ja, zie verder het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat steeds vaker serieuze bedreigingen geuit worden via sociale media zoals Twitter, Hyves en Facebook? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal bedreigingen dat op die manier geuit wordt en worden deze digitale bedreigingen actief door de politie onderzocht?
Dreigementen via sociale media worden even actief door de politie onderzocht als andere dreigementen. Zij worden echter niet afzonderlijk geregistreerd. Daarom kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toename van dergelijke dreigementen.
Bent u ook van mening dat het belangrijk is dat ernstige vormen van bedreiging altijd door de politie onderzocht worden? Wilt u de betrokkenen persoonlijk oproepen om alsnog aangifte te doen? Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve een onderzoek te laten doen, als aangiftes uitblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u met het OM afspreken dat ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen in de toekomst standaardbeleid wordt?
Een aangifte – en medewerking door het slachtoffer in het algemeen – is van groot belang voor ieder onderzoek naar een geval van bedreiging. Over de onderhavige casus heeft het Openbaar Ministerie mij laten weten dat er een politie-onderzoek loopt. Indien vastgesteld kan worden dat er sprake is van ernstige bedreigingen aan het adres van medewerkers van Asri, dan zal de officier van justitie de politie opdracht geven om een opsporingsonderzoek te verrichten naar de mogelijke daders, ook zonder dat aangifte is gedaan. Over de vraag of het verrichten van ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen standaardbeleid moet worden zal ik met het Openbaar Ministerie in overleg treden. Ik zal uw Kamer te zijner tijd nader berichten.
Seks met de leraar |
|
Metin Çelik (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u de uitzending over seks met de leraar?1
Ja.
Is het waar dat bijna de helft van alle middelbare scholen de afgelopen tien jaar te maken heeft gehad met een docent die een seksuele relatie had met een leerling, zoals uit een enquête van het programma Brandpunt blijkt? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De cijfers van de Onderwijsinspectie en van de enquête van Brandpunt zijn onvergelijkbaar. De bevindingen van de Onderwijsinspectie geven per jaar het aantal meldingen weer in de categorie seksueel misbruik en seksuele intimidatie. Uit het meest recente Onderwijsverslag 2008–2009 blijkt dat de vertrouwensinspecteurs 350 meldingen verwerkten waarvan 94 meldingen over seksueel misbruik. Van deze meldingen is niet te zeggen hoeveel daarvan een relatie tussen leraar en leerling betreffen.
In het onderzoek van Brandpunt is docenten gevraagd of zij ooit seksueel contact met een leerling hebben gehad. 1% Van de 611 docenten heeft hier bevestigend op geantwoord.
Gezien de onvergelijkbaarheid van beide rapportages is niet te beoordelen of er sprake is van onverklaarbare verschillen.
Hoe verklaart u dat de cijfers uit deze enquête veel hoger liggen dan uit eerdere onderzoeken is gebleken?
Blijkens het onderzoek van Brandpunt is er geen sprake van dat slechts 8% van de docenten melding zou doen van een seksuele relatie. Uit de resultaten van de enquête blijkt juist dat de meeste leraren het noodzakelijk vinden actie te ondernemen bij (een vermoeden van) een relatie tussen leraren en leerlingen. Er is maar een klein percentage (4%) dat aangeeft dat geheim houden de beste oplossing is. De 8% waar in de vraag naar verwezen wordt, gaat over het percentage leraren dat aangeeft de afgelopen jaren daadwerkelijk melding te hebben gedaan van een (vermoedelijke) relatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het in Nederland voorkomt in Nederland dat docenten een relatie aanknopen met minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nader onderzoek lijkt mij niet nodig. Wel ben ik van mening dat er (bij een vermoeden van) een seksuele relatie tussen leraar en leerling altijd actie moet worden ondernomen. Ik vind het daarom van belang dat scholen en docenten zich bewust zijn van de wettelijke meldplicht. Uit de berichtgeving rond dit onderwerp komt het beeld naar voren dat juist als het gaat om een vrijwillige relatie tussen leraar en leerling scholen en leraren niet altijd op de hoogte zijn van deze meldplicht. In samenwerking met de sectororganisaties zal ik deze wettelijke verplichting daarom opnieuw onder de aandacht brengen.
Klopt het dat docenten dergelijke incidenten nauwelijks melden bij het schoolbestuur en het schoolbestuur op zijn beurt nauwelijks bij de politie en de Inspectie van het Onderwijs, ondanks de wettelijke meldplicht? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat het toezicht op de naleving van de wettelijke regels deugdelijk gaat plaatsvinden?
Is het mogelijk dat een docent die een seksuele relatie heeft met een leerling van 16 jaar of ouder niet strafbaar is? Zo ja, onder welke voorwaarden?
In hoeveel gevallen is in dit verband bij de politie aangifte gedaan tegen een docent en hoe vaak is men overgegaan tot vervolging? Zo ja, welke redenen lagen hieraan ten grondslag?
Het artikel 'KNVB gaat vechtende speler harder straffen' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «KNVB gaat vechtende speler harder straffen»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat er elk weekend 20 tot 25 meldingen zijn van excessen als vechtpartijen of het molesteren van scheidsrechters? Heeft u inzicht in het aantal meldingen van geweld op het veld dat jaarlijks ingediend wordt bij de KNVB? Zo ja om welke aantallen gaat het en is er sprake van een toename van dit geweld?
In een volledig speelweekend worden ongeveer 32 500 wedstrijden gespeeld
in het voetbal. Bij 25 tot 30 van deze wedstrijden is er sprake van een exces.
De KNVB spreekt van een exces wanneer er sprake is van molestatie van de scheidsrechter, een collectieve vechtpartij of individuele mishandeling van spelers onderling.
De KNVB houdt al jaren cijfers bij van het aantal molestaties van arbiters en het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden. Bij het staken van wedstrijden wegens wanordelijkheden kan er sprake zijn van geweld, maar dit is niet altijd het geval. Het aantal molestaties schommelt de afgelopen jaren tussen de 200 en 250 per jaar. Het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden varieert tussen de 2700 en 3100 per jaar, en neemt de laatste jaren iets af.
Gelet op een jaarlijks aantal wedstrijden van 600 000 zijn de verschuivingen op het gebied van molestaties en gestaakte wedstrijden niet groot.
Deelt u de mening dat naast afdoening door de KNVB ook justitieel ingrijpen gewenst is? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit al? Zo nee, waarom niet?
Bij het beantwoorden van deze vragen moet onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen in en buiten een spelsituatie. Deelnemers aan een sport, waaronder ook voetbal, hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen (waartoe het spel uitlokt) over en weer van elkaar te verwachten. Het gebruik van geweld, gaat vanzelfsprekend te ver. Primair beoordeelt de tuchtcommissie van de betreffende sportbond of in spelsituaties sprake was van overtredingen van de door de sport zelf vastgestelde spelregels. Indien een slachtoffer aangifte doet, kan dat ertoe leiden dat het Openbaar Ministerie tot vervolging besluit. Ook in de context van strafrechtelijk ingrijpen zijn de spelregels volgens de Hoge Raad (uitspraak van 22 april 2008, LJN: BB7087) mede van belang voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid van gedragingen.
Dit betekent dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vergelijk Hoge Raad 10 september 1996, DD 97.004).
Het belang van spelregels voor het bepalen van de grenzen van de weder-rechtelijkheid geldt volgens de Hoge Raad in de regel niet voor het toebrengen van letsel buiten een spelsituatie. Hierbij moet worden gedacht aan geweld tussen spelers op het moment dat het spel stilligt, of aan geweld van een speler tegen een scheidsrechter of toeschouwer. Dergelijke gevallen worden door politie en Openbaar Ministerie dan ook niet anders behandeld dan vergelijkbaar geweld dat buiten een sportveld is gepleegd.
Op welke schaal vervolging plaatsvindt na het doen van een aangifte van een (gewelds)incident binnen of buiten een spelsituatie op een voetbalveld, is niet bekend. Deze incidenten worden niet apart geregistreerd als voetbalincident of geweld tijdens sportbeoefening. Ze worden als regulier geweldsincident geregistreerd en behandeld.
Bent u van mening dat het doen van aangifte na ernstig geweld op het veld gestimuleerd moet worden? Zo ja, ziet u hierin een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Recent heb ik u het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» gestuurd.
Dit actieplan is erop gericht om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan en ervoor te zorgen dat een ieder veilig kan sporten bij de sportvereniging. Dit geldt niet alleen voor het voetbal, maar geldt ook voor alle overige sporten. Met dit actieplan wordt onder meer ingezet op de handhaving en het sportbreed invoeren van verbeterde (kennis van) spel- en gedragsregels en het versterken en
aanscherpen van het tuchtrecht. Daarnaast wordt stevig ingezet op de aanpak
van excessen in en bij de sport. Het doen van aangifte van strafbare feiten maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit. Ik weet dat de KNVB voor zijn leden de lijn hanteert dat in geval van excessen altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Wordt geweld op het veld door politie en justitie anders behandeld dan vergelijkbaar geweld buiten het sportveld? Zo ja, kunt u aangegeven waarom dat zo is en op welke wijze er door politie en justitie anders omgegaan wordt met deze vormen van geweld? Op welke wijze wordt er in de jurisprudentie rekening gehouden met de omstandigheid dat het geweld in het kader van een sportwedstrijd is gepleegd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maakt het tegengaan van geweld op het veld onderdeel uit van uw missie om van voetbal weer een schone sport te maken? Bent u bereid in uw sportnota die dit voorjaar naar de Kamer komt in te gaan op geweld in het veld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid wel aandacht aan deze problematiek te gaan schenken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het onbestraft blijven van het downloaden van kinderporno |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het downloaden van kinderporno waarschijnlijk onbestraft blijft?1
Ja.
Herkent u zich in het standpunt dat gebrek aan bewijs een struikelblok zou zijn om in het geval van gebruikers van Boylovers.net huiszoeking te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de berichtgeving over dit onderwerp is ten onterechte de suggestie gewekt dat het grote Europol-onderzoek naar de website Boylovers.net strafbare feiten aan het licht heeft gebracht die op dit forum zouden hebben plaatsgevonden. Er is echter niet gebleken dat bezoekers de website gebruikten om kinderpornografisch materiaal uit te wisselen. De website wordt gebruikt als discussieforum. Het enkele feit dat mensen genoemde website hebben bezocht levert geen verdenking op van het plegen van strafbare feiten. Er is dan ook geen aanleiding om een strafvorderlijk dwangmiddel zoals doorzoeking tegen deze personen in te zetten. Wel is gebleken dat sommige bezoekers van de website Boylovers.net buiten het forum om contact met elkaar opnamen en via andere kanalen strafbaar materiaal uitwisselden. Hiernaar wordt in Nederland, maar ook in andere landen, momenteel onderzoek gedaan. In enkele landen heeft dit al geleid tot aanhoudingen op grond van de verdenking van kinderpornografie en kindermisbruik.
Deelt u de mening van de geïnterviewde politieman dat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). (Bedoeld zal zijn artikel 97 jo 67 Sv) aan huiszoeking ter opsporing van kinderporno in de weg zou staan omdat er kennelijk bij gebleken gebruik van de site geen bevoegdheid zou bestaan tot het doen van huiszoeking? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de alternatieven? Bent u voornemens om – indien zich op dit punt een probleem zou voordoen dat probleem te repareren? Zo ja hoe?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 levert het bezoek van een website voor pedofielen op zichzelf geen concrete verdenking op dat men zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die met kinderporno of kindermisbruik samenhangen. Als uit ander strafrechtelijk onderzoek deze verdenking wel ontstaat, dan staat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering op geen enkele manier eraan in de weg om de woningen van deze verdachten te doorzoeken. De in artikel 67 genoemde categorie misdrijven waarvoor bij een verdenking een doorzoeking van de woning kan plaatsvinden is erg breed. Ook de verdenking van kinderporno of kindermisbruik valt hieronder.
Loopt het Openbaar Ministerie bij de opsporing en de vervolging van downloaders van kinderporno tegen andere (wettelijke) beperkingen aan? Zo ja, op welke wijze zult u die beperkingen wegnemen?
De College van procureurs-generaal heeft mij laten weten van mening te zijn dat het Wetboek van Strafvordering voldoende bevoegdheden biedt om downloaders van kinderporno strafrechtelijk aan te pakken. Strafvorderlijk en bewijsrechtelijk worden geen knelpunten ervaren. De beperkingen die wel worden ervaren zijn vooral organisatorisch en capacitair van aard. Om aan deze beperkingen het hoofd te kunnen bieden ontwikkelen Openbaar Ministerie en politie momenteel onder mijn verantwoordelijkheid een nieuwe aanpak van kinderporno. Ik verwijs hiervoor verder naar het voortgangsbericht over de aanpak van kinderpornografie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86).
Het detentieregime van een moeder die vervangende hechtenis ondergaat |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het niet op tijd terug betalen van de schadevergoedingsmaatregel door mevrouw L.?1
Ja (de antwoorden op de eerdere Kamervragen zijn mij bekend).
Wat schieten volgens u de slachtoffers die recht hebben op schadevergoeding op met de vervangende hechtenis van mevrouw L.? Wat zijn de kosten van de vervangende hechtenis van een jaar?
Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Karabulut, ingezonden op 8 juli 2010, nummer 2010Z10654) en het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Karabulut (ingezonden op 6 augustus 2010, nummer 2010Z11482). Ook als in dit geval de vervangende hechtenis niet zal leiden tot betaling van de openstaande schuld, dan nog is het om de redenen als uiteengezet in de aangehaalde antwoorden wenselijk dat het oordeel van de rechter wordt gevolgd en de hechtenis ten uitvoer wordt gelegd.
De kosten van een jaar hechtenis van één persoon bedragen voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie ongeveer € 85 000 per jaar. Overigens speelt het feit dat hechtenis voor de samenleving aanzienlijke kosten met zich meebrengt, geen doorslaggevende rol in de afweging of een rechterlijk oordeel ten uitvoer moet worden gelegd.
Nu er volgens het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en het ministerie van Veiligheid en Justitie geen enkele mogelijkheid is een betalingsregeling te treffen en gijzeling onvermijdelijk is geworden, welke mogelijkheden zijn er om een geschikt detentieregime te kiezen voor iemand die de zorg heeft voor een 6-jarig kind?
Bij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt iemand op grond van de Penitentiaire Beginselenwet (PBw)2 in een regulier detentieregime geplaatst. Er wordt in de PBw geen uitzondering gemaakt voor iemand die vervangende hechtenis moet ondergaan en die de zorg heeft voor een minderjarig kind. Tijdens de reguliere bezoektijden kunnen kinderen op bezoek komen bij de ouder die de vervangende hechtenis ondergaat. Ook is er minimaal vier keer per jaar gelegenheid tot een speciaal ouder-kind bezoek. Daarvoor worden binnen de inrichtingen speciale activiteiten georganiseerd. Begin 2011 is bovendien gestart met de invoering van het avond- en weekendprogramma in de penitentiaire inrichtingen. Hiermee worden de bezoekmogelijkheden voor gedetineerden verruimd en kan door een gedetineerde eens per drie weken in het weekend bezoek worden ontvangen. Overigens heeft betrokkene de gelegenheid gehad om voor de ingangsdatum van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis maatregelen te treffen voor de zorg of opvang van het minderjarige kind. Daarnaast wil ik, zoals ook al in eerdere antwoorden aangegeven, benadrukken dat de maatregel vervangende hechtenis een uiterste middel is om aan te zetten tot betaling en om ervoor te zorgen dat zij zich er in de toekomst van zal weerhouden zich schuldig te maken aan dit soort misdrijven.
Is het waar dat de betreffende moeder van een 6-jarig kind zich op de afgesproken datum moet melden, dan eerst enkele dagen in een politiecel zal verblijven en vervolgens een jaar lang in een Huis van Bewaring-regime zal verblijven? Waarom geldt dit strikte regime voor de volledige periode van de vervangende hechtenis?
De betreffende moeder zal zo spoedig mogelijk nadat zij zich heeft gemeld en in een politiecel is geplaatst, overgeplaatst worden naar een Huis van Bewaring waar zij, zolang zij de schadevergoedingsmaatregel niet kan of wil voldoen, 365 dagen in vervangende hechtenis zal verblijven. Vervangende hechtenis is geen vrijheidsstraf maar een maatregel, die pas wordt opgelegd als de betrokkene niet voldoet aan de door de rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Iemand die een vrijheidsstraf ondergaat, komt in beginsel in aanmerking voor detentiefasering en kan mitsdien na verloop van tijd in een beperkt of zeer beperkt beveiligde inrichting worden geplaatst. Anders dan bij een vrijheidsstraf staat bij vervangende hechtenis de einddatum in beginsel niet vast. Betrokkene zou immers op ieder moment de benadeelden financieel tegemoet kunnen komen en de schuld kunnen voldoen. Gelet op het doel en het karakter van de maatregel zie ik geen aanleiding om ook detentiefasering aan te bieden aan iemand die een vervangende hechtenis ondergaat.
Waarom kan iemand die strafbare feiten heeft gepleegd op enig moment in een open of half-open inrichting worden geplaatst, maar iemand die een schadevergoedingsmaatregel moet uitzitten niet? Bent u bereid dit te veranderen, zodat ook iemand die gegijzeld wordt of vervangende hechtenis ondergaat in een regime kan worden geplaatst dat rekening houdt met de omgang met (jonge) kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het experiment in de gemeente Utrecht een legale cannabisclub op te richten |
|
Nine Kooiman |
|
Is het waar dat u op het voorstel van de gemeente Utrecht een legale cannabisclub op te richten1 reeds heeft gereageerd door dit experiment af te wijzen en te zeggen dat «deze vorm van getolereerde teelt niet zal worden getolereerd»2 en dat «dit niet gaat gebeuren»?3
Van de berichten over de plannen van de gemeente Utrecht om te experimenteren met gereguleerde, gecontroleerde teelt voor eigen gebruik, heb ik kennisgenomen. Ik sta afwijzend tegenover deze plannen.
Staat het belang van de volksgezondheid voor u voorop in het drugsbeleid? Zo ja, waarom wijst u dit experiment, waarbij de kwaliteit tenminste in de gaten gehouden kan worden en het THC-gehalte binnen de perken blijft af?
Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers, die van de bescherming van de volksgezondheid en die van de veiligheid en rechtshandhaving.
De plannen van de gemeente Utrecht, zoals deze in de media zijn beschreven, zijn in strijd met de wet. De teelt van cannabis is verboden, ook van vijf planten of minder. Zoals ik uw Kamer op 15 maart jl. in het vragenuur heb gemeld, heeft overleg met de gemeente Utrecht over dit voorstel daarom weinig zin. Dit heb ik inmiddels ook aan de burgemeester van Utrecht laten weten.
Met welke argumenten heeft u precies dit voorstel voor een experiment, dat nader uitgewerkt moet worden, zo rigoureus afgewezen? Waarom wacht u de nadere uitwerking niet eerst af en gaat u niet in gesprek met de gemeente Utrecht om tot overeenstemming te komen over een experiment waarbij de effecten op volksgezondheid, overlast en criminaliteit kunnen worden beoordeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit experiment een kans te bieden en de effecten op de volksgezondheid, overlast en criminaliteit in de gaten te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wietteelt in woningen |
|
Ger Koopmans (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter inzake het niet sluiten van een woonhuis waar hennepplanten zijn aangetroffen1 en van het artikel «Venlo mag «hasjpand» niet sluiten»?2
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de vraag of artikel 13b van de Opiumwet gebruikt kan worden voor het aanpakken van illegale wietteelt in woningen?
Het telen van hennep is een strafbaar feit. Voor de bestrijding van deze vorm van criminaliteit biedt de Opiumwet een ruim strafrechtelijk instrumentarium. Artikel 13b van de Opiumwet is als bestuursrechtelijk instrument in de wet opgenomen om te kunnen optreden tegen ongewenste situaties die met inzet van het strafrecht niet duurzaam konden worden beëindigd. Dit betreft situaties waarbij het strafrechtelijk optreden, dat per definitie is gericht tegen de dader, niet kan verhinderen dat zijn plaats onmiddellijk wordt ingenomen door een derde die de criminele activiteiten voortzet. Dat is ook de reden dat artikel 13b is beperkt tot het verkopen, afleveren en verstrekken van drugs.
Het telen van hennep in woningen kan adequaat worden beëindigd met behulp van artikelen 3 jo 11 van de Opiumwet. Daarbij wordt de hele kweekinstallatie ontmanteld en worden de planten en al het materiaal dat voor het telen is gebruikt in beslag genomen. Daarmee wordt tevens voorkomen dat de verboden activiteit wordt voortgezet door een derde.
Voor de goede orde wijs ik overigens op een ontwikkeling in de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld LJN: BN8193 en LJN: BO4798) waarin wordt geoordeeld dat artikel 13b van de Opiumwet kan worden toegepast ten aanzien van een woning in geval van hennepteelt, als aannemelijk is dat de in die woning aangetroffen hennepplanten een handelshoeveelheid betreffen. Tenslotte vermeld ik nog dat de burgemeester met toepassing van bestuursdwang kan overgaan tot het sluiten van een woning op grond van artikel 17 van de Woningwet (artikel 97 van de Woningwet oud), als bij het telen van hennep in die woning sprake is van gevaarzetting en een klaarblijkelijk gevaar op herhaling van de overtreding bestaat.
Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet te wijzigen.
Deelt u de opvatting dat, als het kunnen gebruiken van artikel 13b van de Opiumwet niet aan de orde is, het noodzakelijk is om met een wetswijziging te komen die het mogelijk maakt om in het geval van (bedrijfsmatige) teelt van verdovende middelen in een woning het pand door de gemeente (tijdelijk) te laten sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van drank, drugs en telefoons in Justitiële Jeugdinrichtingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen over JJI’s en drank- en drugsgebruik en aanwezigheid van telefoons?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op vraag twee, waarin u opmerkt dat «er altijd jongeren zullen zijn die er af en toe in slagen om de controle en het toezicht te omzeilen»? Hoe kan dat binnen een gesloten instelling en hoe komen de jongeren aan de drank, drugs en telefoons? Betekent dit dat 100% controle niet mogelijk is binnen de JJI’s? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is helder: drank, drugs en mobiele telefoons zijn verboden in de justitiële jeugdinrichtingen. Jongeren worden zowel structureel als op indicatie gecontroleerd. Daarbij werken de inrichtingen aan het verbeteren van hun controle- en toezichttaken. Zo worden momenteel in alle JJI’s drugshonden ingezet. Na evaluatie wordt bezien of en op welke manier de inzet van drugshonden een structurele plaats in de sector krijgt. Bovendien zal op korte termijn een experiment met blaas- en speekseltesters starten waarmee de bestaande controlemogelijkheden verder kunnen worden uitgebreid. Ten slotte worden best practices in de aanpak van middelengebruik en het uitvoeren van controles sectorbreed uitgewisseld.
Ondanks deze inspanningen kan ik u niet garanderen dat de inrichtingen 100% vrij van deze middelen kunnen worden gehouden. De JJI’s zijn niet hermetisch afgesloten van de samenleving. Jongeren worden begeleid en behandeld met als doel een geslaagde terugkeer naar de samenleving. Daarbij horen onder andere ook de mogelijkheden tot bezoek en verlof. Naarmate het einde van een jeugddetentie of PIJ-maatregel nadert, zullen deze jongeren in toenemende mate tijd doorbrengen buiten de inrichting.
Hoe kunnen jongeren in februari 2011 in het bezit zijn geweest van een mobiele telefoon, softdrugs en gemixte drank in limonadeflessen, terwijl in juni 2010 verdere aanscherping van de maatregelen om bezit en gebruik van verboden middelen tegen te gaan, zijn aangekondigd? Betekent de aanwezigheid van de smokkelwaar dat deze voorgenomen aanscherping nog niet is uitgemond in aangescherpte controle en toezicht? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen in de Tweede Kamer heb ik toegelicht op welke wijze de voorgenomen aanscherping plaatsvindt en wat de vorderingen op dat gebied zijn. Dat dit incident zich heeft kunnen voordoen vind ik betreurenswaardig. Met de betrokkenen zijn afspraken gemaakt over verdere aanscherping van controle en toezicht.
Zijn er of overweegt u regelmatig «spitacties» in alle JJI’s, aangezien in 2010 de helft van de JJI’s melding heeft gemaakt van het aantreffen van verboden goederen? Zo nee, waarom niet?
Spitacties maken reeds deel uit van de werkwijze in de JJI’s. De JJI’s voeren periodiek en op indicatie spitacties uit om eventueel aanwezige verboden goederen op te sporen en in beslag te nemen.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen 8 en 9 nog van de vorige serie vragen over dit onderwerp? Welke acties worden ondernomen om de jongeren die niet willen participeren toch te stimuleren? Zou een pressiemiddel als het ter beschikkingstelling van het onderwijs de jongeren wél stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit instrument in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Onderwijsdeelname is verplicht in JJI’s. De school vormt voor alle jeugdigen die in een JJI verblijven een essentieel onderdeel van het dagprogramma. Dit is niet alleen bedoeld als dagbesteding maar vooral ook om jongeren toe te rusten met kennis en vaardigheden. Onderwijs draagt immers in belangrijke mate bij aan een geslaagde terugkeer in de samenleving.
De vragen 8 en 9 van de vorige serie Kamervragen waren toegespitst op de Individuele Trajectafdeling (ITA). Onderwijs wordt op deze specifieke afdeling in aangepaste vorm aangeboden, dat wil zeggen individueel en op maat. Jongeren die op de ITA verblijven, worden ook gestimuleerd om deel te nemen aan arbeid en andere activiteiten. Ondanks alle inspanningen blijkt dat een aantal jongeren op de ITA niet gemotiveerd is. De medewerkers van deze afdelingen blijven zoeken naar effectieve methoden om participatie aan onderwijs, arbeid en andere activiteiten te bevorderen.
Wat de terbeschikkingstelling aan het onderwijs (TBO) betreft, heb ik eerder aangegeven dat ik dat voorstel zal meenemen bij de invoering van de strafdienstplicht. Een pressiemiddel om jeugdigen in de JJI’s aan onderwijs te laten participeren krijgt overigens reeds invulling vanwege de verplichting voor alle jeugdigen in een JJI om aan onderwijs of andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming deel te nemen (zie art. 52 Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen).
Is er een personeelstekort binnen de JJI’s? Zo ja, kunt u bevestigen dat er door dit personeelstekort problemen ontstaan ten aanzien van de behandeling van de jongeren in JJI’s en op de Individuele Traject Afdelingen? Hoe verhoudt dit antwoord zich tot uw antwoorden op de vragen 8 en 9 van de vorige serie vragen over dit onderwerp?
Nee, binnen de sector JJI als geheel is geen sprake van een personeelstekort, maar juist van een personeelsoverschot. Dat is het gevolg van de dalende instroom van jeugdigen in de JJI’s. Het Capaciteitsplan JJI is op 16 november 2010 aan de Kamer gezonden. De gevolgen voor het personeel staan daarin benoemd. Het overschot aan personeel neemt niet weg dat er in sommige JJI’s vacatures zijn. Deze worden momenteel door tijdelijke krachten opgevuld. Er is intensief overleg tussen de JJI’s met vacatures en de JJI’s die boventallig personeel hebben om dit personeel in te zetten. De vaak lange reisafstand tussen de JJI’s met personele boventalligheid en de JJI’s met vacatures vraagt om het toepassen van maatwerkoplossingen (aangepaste werktijden, groepsvervoer, overnachtingen). Ook het verschil in rechtspositie tussen de rijks- en particuliere inrichtingen speelt een rol. Ik heb geen aanwijzingen dat eerder genoemde vacatures leiden tot problemen in de behandeling in de JJI’s.
De legitimatieplicht bij de verkoop van alcoholische dranken |
|
Jesse Klaver (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek1 dat het CNV heeft uitgevoerd naar de gevolgen van de legitimatieplicht voor kassamedewerkers bij de verkoop van alcohol? Klopt het dat kassamedewerkers regelmatig blootstaan aan agressie, bedreigingen en provocaties bij het handhaven van deze legitimatieplicht?
Ik ben bekend met een onderzoek dat de CNV dienstenbond heeft uitgevoerd naar de naleving van de CAO voor supermarktpersoneel. Uit dat onderzoek komt naar voren dat ruim de helft van het supermarktpersoneel nooit een veiligheidstraining of basistraining heeft gehad, terwijl volgens deze CAO iedere werknemer recht heeft op veiligheidsinstructies bij indiensttreding of na 6 maanden de basistraining «Omgaan met Geweld en Agressie in de Detailhandel» mag volgen. Dit onderzoek gaat verder niet in op het handhaven van de legitimatieplicht bij de verkoop van alcohol.
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat in de sector «detailhandel» supermarkten relatief vaak te maken hebben met geweld tegen het personeel: op jaarbasis gaat het om 17% van het personeel tegen 5% gemiddeld voor de hele sector. Meestal betreft het bedreiging, die door 75% van de slachtoffers genoemd wordt, gevolgd door mishandeling (29%). Uit deze gegevens valt echter niet op te maken dat er een directe relatie bestaat met de verkoop van alcohol.
Uit de Monitor alcoholverstrekking 2009 van Bureau Intraval blijkt dat het weigeren van de verkoop van alcohol geen problemen geeft met jongeren bij de meer dan 100 levensmiddelenzaken die in het kader van dit onderzoek zijn benaderd. Op grond van de beschikbare gegevens kan ik niet anders dan concluderen dat er eerder sprake lijkt te zijn van incidenten dan van een structureel probleem.
Wat vindt u ervan dat ruim de helft van de door het CNV ondervraagde werknemers de bij cao verplicht gestelde basistrainingen, veiligheidsinstructies of veiligheidstrainingen niet heeft gehad? Deelt u de mening dat erop moet worden toegezien dat kassamedewerkers weerbaar gemaakt worden tegen dit soort vormen van wangedrag? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om ervoor te zorgen dat het kassapersoneel, dat vaak zelf ook jong is, voldoende wordt beschermd op de werkvloer. Indien, zoals het CNV meldt, de werkgever deze verantwoordelijkheid niet of onvoldoende neemt, dan is er sprake van een overtreding van de Arbowet.
De partydrug GHB |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hulp GHB schiet tekort»?1
Ja.
Deelt u de mening dat GHB «het bewustzijn van de mens kan beïnvloeden en bij gebruik door de mens kan leiden tot schade aan de gezondheid en schade voor de samenleving» (artikel 3a, lid 2 Opiumwet)? Deelt u daarnaast de mening dat door drugsverslaving vaak niet alleen de verslaafde zelf, maar ook de gezinnen eromheen onder de verslaving lijden?
GHB werd vroeger als narcosemiddel gebruikt. In kleinere hoeveelheden werkt GHB ontremmend en geeft het een euforisch gevoel met een effect dat vaak wordt beschreven als een alcoholroes. GHB is moeilijk te doseren. Een gebruiker neemt al snel te veel, waardoor een toestand van bewusteloosheid («out gaan») kan optreden. Dit levert gezondheidsrisico’s op voor de individuele gezondheid van de gebruiker (ademhalingsmoeilijkheden, kans op stikken) en bij deelname aan het verkeer risico’s op schade en letsel voor zowel de gebruiker als voor andere verkeersdeelnemers. Op grond van deze overwegingen is GHB sinds 2002 op lijst II van de Opiumwet geplaatst. Ik ben van mening dat iedere verslaving niet alleen negatieve gevolgen heeft voor de verslaafde zelf, maar ook voor diens sociale omgeving.
Is er een causaal verband tussen schooluitval en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Uit de beschikbare gegevens (Nationale Drugs Monitor, Monitor drugsincidenten) is af te leiden dat GHB relatief weinig door middelbare scholieren wordt gebruikt. Uit het in 2009 gepubliceerde onderzoek2 naar middelengebruik (alcohol en cannabis) en voortijdig schoolverlaten is af te leiden dat middelengebruik onderdeel is van een breder leefpatroon met ook andere risicofactoren die in relatie staan tot problemen op school. Hoewel er geen stevig bewijs is voor een causale relatie tussen middelengebruik en schoolproblemen komt uit dit onderzoek wel het beeld naar voren dat vroeg en zwaar gebruik van alcohol en cannabis indicatoren zijn voor problemen op school. Het gaat echter te ver om schooluitval alleen toe te schrijven aan het gebruik van GHB of andere softdrugs.
Is er een causaal verband tussen de instroom in de jeugdzorg en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Een dergelijk verband is mij niet bekend. Uit het visiedocument «Jeugd-ggz: Investeren in de toekomst3», waarin in kader 9 de meest voorkomende diagnoses in de Jeugd-ggz in 2009 – uitgesplitst naar leeftijd – zijn weergegeven, is af te leiden dat aan middelen gebonden stoornissen van jongeren tot 18 jaar niet en van jongvolwassenen van 18 tot 22 jaar in zeer geringe mate (2%) in de Jeugd-ggz worden gediagnosticeerd.
Vindt u dat er een integrale aanpak moet komen voor zowel preventie als behandeling van GHB-verslaafden? Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven?
In deze verwijs ik naar de beantwoording van de door Kamerlid Bouwmeester gestelde vragen 5 en 7 over GHB (2011Z01628).
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat verslaving valt onder de definitie van chronisch ziek zijn en dus ook als zodanig behandeld moet worden?
Wetenschappelijke onderzoeksresultaten leiden steeds sterker tot de conclusie dat verslaving een zodanige verandering in de hersenen tot gevolg heeft, dat gesteld kan worden dat verslaving een hersenziekte is. Verslaving tast het beloningssysteem aan en het systeem waarmee controle wordt uitgeoefend over de keuzes die iemand maakt. Verslaafden beschikken niet meer over een adequate zelfcontrole. Afhankelijk van frequentie en duur van het gebruik en de aard van het middel of van de middelen kan dit tot onherstelbare schade leiden, terwijl ook na behandeling vanwege het defect van het belonings- en zelfcontrolesysteem het risico op terugval blijft bestaan, hetgeen een verklaring vormt voor het chronische karakter van verslaving.
Bent u bekend met het feit dat er wachtlijsten bestaan bij de verslavingscentra, waardoor verslaafden maandenlang moeten wachten op hulp? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze wachtlijsten worden teruggedrongen?
Uit een inventarisatie van de hulpvraag bij verslavingszorginstellingen voor behandeling van GHB-verslaving is gebleken dat dergelijke behandelingen vooral voorkomen in West-Brabant, Friesland, omgeving Zutphen, de kop van Noord-Holland, de stad Groningen en Zuid-Oost Drenthe. De wachtlijstproblematiek doet zich lang niet bij alle verslavingszorginstellingen voor, maar met name in Brabant en Noord-Nederland. Deze problematiek geldt alleen voor de klinische detoxificatiefase.
Mede gelet op de gezondheidsrisico’s die kunnen optreden bij het detoxificatieproces als onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving stimuleer ik een project waarbij de verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding ontwikkelen van een nieuw detoxificatieprotocol voor GHB-verslaving. Doel daarvan is het realiseren van een adequaat protocol waarmee elke verslavingszorginstelling dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving succesvol kan hanteren. Daardoor kan de behandelcapaciteit worden uitgebreid.
Ziet u aanleiding GHB te verplaatsen van lijst II naar lijst I van de Opiumwet door middel van een algemene maatregel van bestuur (artikel 3a, lid 2 Opiumwet), dan wel met spoed via een ministeriële regeling (artikel 3a, lid 5 Opiumwet)?
Ik heb onlangs het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) opdracht gegeven een nieuwe risicobeoordeling van GHB op te stellen. Het resultaat van deze beoordeling kan aanleiding zijn GHB van lijst II naar lijst I te verplaatsen. Ik heb het CAM gevraagd deze risicobeoordeling voor 1 juli 2011 af te ronden.