Het bericht dat honderden bagagemedewerkers zich melden voor een claimzaak tegen Schiphol en dat ook de Nederlandse Arbeidsinspectie ingrijpt |
|
Mark Strolenberg (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat honderden bagagemedewerkers zich melden voor een claimzaak tegen Schiphol en dat ook de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) ingrijpt?1
Ja.
Klopt het de Arbeidsinspectie constateert dat het bagagewerk veel te zwaar is en dat de bagagebedrijven de Arbowet overtreden?
De Arbeidsinspectie heeft geconstateerd dat het bagagewerk risico’s oplevert voor de gezondheid van de werknemers van bagagebedrijven. Volgens de Arbeidsinspectie hebben werkgevers onvoldoende maatregelen genomen om het risico van structurele fysieke overbelasting weg te nemen of te verminderen terwijl dat technisch wel mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat de Arbeidsinspectie de voorlopige eis heeft gesteld dat Schiphol de bagagekelder binnen twee jaar automatiseert? Wanneer gaat de Arbeidsinspectie de definitieve eis stellen?
Ja, dat klopt. De zes bagage afhandelaars op vliegveld Schiphol moeten per direct gebruik maken van hulpmiddelen om bagage af te handelen. Binnen twee jaar dient het afhandelen van bagage in de bagagehallen geautomatiseerd dan wel gemechaniseerd te zijn. Deze definitieve eisen heeft de Arbeidsinspectie op 14 maart jl. aan de bagage afhandelaars op Schiphol opgelegd. Ik verwijs naar de brief van 14 maart jl.2 waarin ik uw Kamer informeer over de handhaving door de Arbeidsinspectie op Schiphol.
Er is geen eis inzake fysieke belasting naar Schiphol Nederland B.V gestuurd want zij zijn in deze situatie geen werkgever. Dit neemt niet weg dat van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft en zich aan wet- en regelgeving houdt. Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol evenwel een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen.
Klopt het dat Schiphol pas in 2026 de bagagekelder wil automatiseren?
Onlangs is door Schiphol aangekondigd in 2026 te starten met de bouw van de nieuwe bagagekelder Zuid+. Schiphol heeft laten weten dat het met de bouw van de nieuwe bagagekelder mogelijk wordt het bestaande bagagesysteem te vervangen, zonder dat luchtvaartmaatschappijen en reizigers daar hinder van ondervinden.
Tegelijkertijd stelt Schiphol dat het (met werkgevers in de bagageafhandeling) bezig is om in de bestaande gebieden waar bagage wordt afgehandeld de arbeidsomstandigheden te verbeteren door innovatieve oplossingen voor bronaanpak (robots, losinstallaties, autonoom transport) en tilhulpen te testen en installeren. Ook wordt met de afhandelingsbedrijven in kaart gebracht hoe bestaande tilhulpen waar nodig kunnen worden verbeterd. Er worden volgens Schiphol dus al verschillende veranderingen doorgevoerd op kortere termijn.
Wat zijn de bedrijfseconomische redenen van Schiphol om de bagagekelder eerder of later te automatiseren?
Schiphol heeft aangegeven dat het in bestaande gebieden waar bagage wordt afgehandeld niet altijd mogelijk is te automatiseren. Waar mogelijk is dit proces al wel in gang gezet. Zo is Schiphol (met werkgevers in de bagageafhandeling) bezig om in de bestaande bagagegebieden de arbeidsomstandigheden te verbeteren door aanvullende oplossingen voor de fysieke belasting (robots, losinstallaties, autonoom transport) en daarnaast ook extra tilhulpen te testen en installeren.
Oplossingen moeten inpasbaar zijn in de dagelijkse operatie en plannen moeten ook nog gedeeltelijk worden uitgewerkt. Omdat er geen kant en klare oplossingen beschikbaar zijn is er daarnaast veel tijd nodig om te kunnen testen.
Schiphol geeft verder aan dat zij met de sector de toekomst van werken in de bagageafhandeling anders gaan vormgeven, waarbij het uitgangspunt «geen handen meer aan koffers en volledig autonoom transport» leidend is. Er moet een optimale samenwerking komen tussen mens en robot. Het vormgeven van de toekomst van werken, het bouwen van een nieuwe bagagekelder Zuid+ en aanpassingen van bestaande gebieden vergt realistisch gezien gewoon veel tijd.
Bent u bereid om Schiphol te vragen de bagagekelder eerder te automatiseren?
Bij het tweewekelijks overleg dat ik heb met Schiphol zal ik opnieuw informeren naar het tijdpad en de realisatie van de nieuwe bagagekelder en de invoering van de tilhulpen. In april heb ik samen met de Minister van SZW en Schiphol een bestuurlijk overleg. Hierbij zullen ook voornoemde onderwerpen aan de orde worden gesteld.
Klopt het dat Schiphol pas in mei 2023 een pilot voor de nieuwe automatische tilhulpen start?
Schiphol heeft naar eigen zeggen op dit moment een grote hoeveelheid pilots in voorbereiding. In mei 2023 komen er nieuwe tilhulpen waar Schiphol een tweede pilot mee gaat uitvoeren. Daarnaast gaat Schiphol nog voor de zomer met een collaboratieve robot (cobot) een pilot uitvoeren en zullen ze ook dit jaar nog pilots met oplossingen voor het probleem van fysieke overbelasting van medewerkers in uitvoering brengen.
Bent u bereid om Schiphol te vragen de nieuwe automatische tilhulpen eerder in te voeren?
Zie het antwoord op vraag 6.
Laat Schiphol medewerkerstevredenheidsonderzoeken onder de bagagemedewerkers uitvoeren? Zo nee, bent u bereid om Schiphol te vragen dit te doen? Zo ja, bent u bereid om Schiphol te vragen de uitkomsten van deze onderzoeken mee te wegen in het aanbestedingsbeleid voor bagagebedrijven?
Het ligt voor de hand om medewerkers-tevredenheids-onderzoeken te laten uitvoeren door de werkgevers van de bagage afhandelings-medewerkers.
Afgezien daarvan geeft Schiphol aan zich in het Sociaal Akkoord gecommitteerd te hebben aan een gestructureerde opzet waarbij een representatieve, onafhankelijke werkdrukmeting tot stand zal komen. Ook de veiligheidscultuur zal onderdeel van deze metingen uitmaken. De resultaten van deze metingen zullen worden gedeeld met de vakbonden.
Zoals bekend is eind vorig jaar het traject – om indien nodig – het aantal grondafhandelingsbedrijven op Schiphol te beperken in gang gezet. Als inderdaad besloten zal worden tot reductie, volgt een aanbestedingstraject waarin kwaliteit van dienstverlening, maar ook arbeidsomstandigheden een rol zullen spelen. In hoeverre een medewerkers-tevredenheids-onderzoek een rol kan spelen bij het aantonen van kwaliteit is nu nog niet te zeggen.
Bent u bereid om voor het volgende commissiedebat Luchtvaart een internationale vergelijking naar de Kamer te sturen voor de bagageafhandeling op Schiphol ten opzichte van Parijs (Charles de Gaulle) en Frankfurt?
Op dit moment wordt er een onderzoek uitbesteed voor een onderbouwing van het reduceren van het aantal grondafhandelaren op Schiphol. Dit onderzoek heeft een internationaal element, omdat er ook gekeken zal worden naar de grondafhandelingssituatie op andere Europese luchthavens. Het ministerie zal, voordat dit onderzoek start, vragen aan de onderzoekers of er specifiek gekeken kan worden naar de situatie op de luchthavens Parijs-Charles de Gaulle en Frankfurt am Main. De verwachting is dat dit onderzoek voor de zomer is afgerond. De resultaten worden met de Kamer gedeeld.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De open brief ‘Voorop voor gelijke gezondheid’ van artsenfederatie KNMG en ruim 70 organisaties |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de open brief «Voorop voor gelijke gezondheid» van artsenfederatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en ruim 70 organisaties?1
Als Staatssecretaris van VWS ben ik mij zeer bewust van de verschillen, in gezondheidsuitkomsten, tussen hoge -en lage inkomensgroepen. De zorgen van KNMG en alle ondertekenaars van de open brief «Voorop Voor Gelijke Gezondheid» zijn uit het hart gegrepen. Het valt niet uit te leggen dat mensen met een praktisch beroep en een laag inkomen gemiddeld korter leven en meer ongezondheid ervaren. En dat het in de praktijk zo moeilijk blijkt te zijn om daar iets tegen te doen.
Als kabinet willen we hier een verschil maken. Samen met de gemeenten, de zorgverzekeraars en de GGD’en hebben we onlangs het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) ondertekend. Daarmee komt jaarlijks zo’n € 300 miljoen beschikbaar voor lokale activiteiten, die ook gericht zijn op terugdringen van gezondheidsachterstanden. Met het geld en de GALA-afspraken zetten we stappen naar de situatie dat in elke gemeente extra aandacht is voor kinderen, die in een kwetsbare positie worden geboren. Zodat ze toch een goede start maken in die belangrijke eerste 1.000 dagen van hun leven. En bijvoorbeeld ook Welzijn Op Recept krijgt een extra impuls, zodat artsen, die iemand in hun spreekkamer krijgen die eenzaam is of worstelt om het hoofd boven water te houden, gericht kunnen doorverwijzen naar bijvoorbeeld welzijnswerk of schuldhulpverlening. We zetten hiermee ook in op het aanpakken van achterliggende problematiek en niet alleen symptoombestrijding. Zo hebben we ook in de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden stevige doelen gesteld, omdat we weten dat bestaanszekerheid kan leiden tot andere gezondheidsuitkomsten. We zetten stappen om (problematische) schulden en het aantal kinderen en mensen in armoede drastisch terug te dringen. Ook heeft het kabinet aan de SER gevraagd met concrete adviezen te komen hoe we gezamenlijk deze gezondheidsachterstanden kunnen terugdringen2. We kijken naar alles wat we extra en beter kunnen doen om een verschil te maken op dit belangrijke onderwerp. Samen met de Minister voor APP heb ik reeds een gesprek gehad met de KNMG en sta ik met hen in contact over hun aanbevelingen. Tevens werkt het Kabinet op basis van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid aan een integrale aanpak van gestapelde problematiek in 20 focusgebieden. Gestapelde problematiek die ook leidt tot gezondheidsachterstanden. Deze gezamenlijke, integrale aanpak door de departementen van VWS, OCW, SZW, BZK en JenV gaat ook verder dan symptoombestrijding.
Wat is uw reactie op het feit dat «onder artsen breed het gevoel leeft dat zij te veel bezig zijn met symptoombestrijding»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het signaal van een Rotterdamse huisarts dat sommige patiënten hun medicijnen niet ophalen of niet naar de fysio gaan, omdat ze de kosten niet kunnen betalen, waardoor worden hun gezondheidsproblemen uiteindelijk veel groter worden? Ziet u in dat dit soort zorgmijding een direct effect is van uw beleid om mensen via het eigen risico, eigen bijdragen en het uit het basispakket houden van medisch noodzakelijke zorg te ontmoedigen om zorg te gebruiken?2
Nederlanders worden geconfronteerd met hogere zorgkosten veroorzaakt door onder andere de vergrijzing, meer chronische zieken en meer medische mogelijkheden. Ik vind het onwenselijk dat mensen om financiële redenen afzien van zorg. Om die reden werkt dit kabinet enerzijds aan het betaalbaar houden van de zorg en anderzijds worden algemene – en gerichte maatregelen genomen om de lage – en middeninkomens te compenseren voor de stijging van de zorgkosten. In sommige gevallen kunnen mensen een beroep doen op gemeentelijke regelingen. Bijvoorbeeld door het deelnemen een gemeentelijke collectiviteit, waarin ook zorg buiten het basispakket is verzekerd, of door in een noodsituatie een aanvraag te doen voor de bijzondere bijstand.
Ziet u in dat de omstandigheden doorslaggevend zijn voor de gezondheid van mensen? Zo ja, waarom kiest u er dan alsnog voor om de verantwoordelijkheid hiervoor steeds meer af te schuiven op het individu, via het eigen risico, eigen bijdragen en het uit het basispakket halen van medisch noodzakelijke zorg?
Ons zorgstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van solidariteit, omdat gezonde mensen en mensen met een hoger inkomen meebetalen aan de zorgkosten voor zieke mensen met een lager inkomen. Door een deel van de zorgkosten bij de zorggebruiker te leggen wordt de druk op de premie voor alle verzekerden beperkt. Het eigen risico en de eigen bijdragen dragen daardoor bij aan het betaalbaar houden van ons zorgstelsel en daarmee de houdbaarheid van het solidariteitsbeginsel. Tegelijkertijd kunnen de zorgpremie en eigen betalingen drukken op het individuele huishoudboekje. Vooral als mensen te maken hebben met geldzorgen. De stress van deze geldzorgen kunnen leiden tot een verslechterde fysieke- en mentale gezondheid. Dit is een extra motivatie voor dit kabinet om te investeren in bestaanszekerheid. Dit doen we met algemene koopkrachtmaatregelen, maar ook met gerichte maatregelen in de zorg.
Voor toevoegen van zorg aan het basispakket gelden criteria. Juist ook ten behoeve van de financiële houdbaarheid van ons zorgstelsel. Het basispakket is niet het instrument om mensen met lage inkomens te helpen. Hiervoor zijn gerichte maatregelen meer geschikt. Dit kabinet heeft de lage- en middeninkomens gecompenseerd voor de stijging van de zorgkosten, doordat de zorgtoeslag meegroeit met de premie en de hoogte van de eigen betalingen in de Zvw. Daarnaast neemt het kabinet reeds de nodige maatregelen op het gebied van eigen betalingen, zoals de bevriezing van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025 en de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023. Ook wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen. Als sluitstuk beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden bij sommige behoeften van hulp en ondersteuning.
Hoe kijkt u aan tegen de oproep uit de open brief om gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren?
Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen is eerder met uw Kamer besproken. Een amendement hierover bij de behandeling van de Wet publieke gezondheid is op 20 december 2022 niet aangenomen (Kamerstuk 36 194, nr. 314). Dat neemt niet weg dat het vastleggen van gezondheidsdoelen (zij het niet in de wet) en het monitoren hierop belangrijk is om richting te geven en de vinger aan de pols te houden. In het GALA zijn gezondheidsdoelen en te bereiken resultaten vastgelegd. Hierover zijn afspraken gemaakt met gemeenten, Zorgverzekeraars Nederland en GGD-en. De doelen uit het Nationaal Preventieakkoord zijn hierin ook opgenomen. Daarnaast hebben we in het coalitieakkoord en daarmee in de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden stevige doelen gesteld, omdat we weten dat bestaanszekerheid kan leiden tot andere gezondheidsuitkomsten. Als deze doelen gehaald worden kan dit een positief effect hebben op de gezondheidsuitkomsten van de mensen, die we hierbij helpen. Dit kan echter, zoals in de oproep van de KNMG wordt aangegeven, pas op lange termijn worden beoordeeld. Het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen en streefwaarden in de wet doet geen recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen, die nodig is: naast VWS en SZW ook de andere ministeries, gemeenten, private partijen. Bovendien hangt de haalbaarheid van doelen ook af van de keuzes, die mensen zelf maken voor hun leefstijl en met die keuzevrijheid willen we ook rekening houden. In het GALA is als actie opgenomen dat VWS met VNG en ZN de komende jaren een voorstel uitwerkt hoe taken en bevoegdheden rondom gezondheidsbevordering in wet- en regelgeving te verankeren.
Bent u het ermee eens dat het feit dat artsen zich nu uitspreken voor structurele verbetering van de bestaanszekerheid van mensen aangeeft hoe erg de bestaanszekerheid nu onder druk staat? Zo ja, bent u bereid om uw collega Ministers op het Ministerie van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid erop aan te spreken dat hun falende beleid een bedreiging vormt voor de volksgezondheid?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen ingezet om de bestaanszekerheid in Nederland te versterken. Het kabinet heeft een fors pakket aan maatregelen genomen om de gevolgen van inflatie voor huishoudens te dempen in 2023. Het versterken van de positie van kwetsbare huishoudens staat centraal in de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden en de maatregelen in het traject «Participatiewet in balans». Het kabinet heeft ook als de doelstelling om kinderarmoede en armoede onder personen te halveren. Daarnaast is van belang dat de commissie Sociaal Minimum onderzoek doet naar de hoogte, de systematiek en de toereikendheid van het sociaal minimum. De commissie zal haar eindrapport uiterlijk 30 juni 2023 opleveren. Het advies van deze commissie en de mogelijke beleidskeuzes, die hieruit volgen, kunnen ook bijdragen aan het versterken van de bestaanszekerheid en daarmee op langere termijn aan de gezondheid en welzijn van vele Nederlanders. Ook heb ik samen met de bewindspersonen van SZW de SER5 gevraagd om ons concreet te adviseren over wat er (aanvullend) nodig is om gezondheidsachterstanden terug te dringen. We verwachten dit advies binnenkort te ontvangen. Samen met de Minister van APP spreek ik tenslotte met de KNMG over hun aanbevelingen.
Bent u bereid om in ieder geval op uw eigen beleidsterrein alles op alles te zetten om de druk op de bestaanszekerheid te verkleinen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan om daarvoor in te zetten? Bent u bijvoorbeeld bereid om de zorgpremie te verlagen en de hoeveelheid eigen betalingen te verkleinen?
De zorgpremie weerspiegelt de kosten van de zorg. De zorgkosten stijgen door vergrijzing, meer chronische zieken en meer medische mogelijkheden, maar ook doordat er zorg is overgeheveld van de andere domeinen naar de Zvw. Daarnaast wordt ook de zorg op dit moment geconfronteerd met hogere loonkosten en hogere energiekosten. Met het Integraal Zorg Akkoord zetten we ook een stap in het betaalbaar houden van de zorg. Dat betekent dat stijging van de zorgpremie waar mogelijk wordt afgeremd.
Dit kabinet neemt daarnaast algemene- en gerichte koopkrachtmaatregelen. Deze komen ten gunste van zowel lage als middeninkomens. Voor de lage- en middeninkomens is er onder andere de zorgtoeslag, die meegroeit met de premie en de hoogte van de eigen betalingen in de Zvw. De zorgtoeslag voor het jaar 2023 is met € 35,– per maand gestegen naar € 154 per maand voor alleenstaanden of € 247 per maand met een toeslagpartner.
Daarnaast neemt het kabinet reeds de nodige maatregelen op het gebied van eigen betalingen, zoals de bevriezing van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025 en de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023. Ook wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen. Als sluitstuk beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden bij sommige behoeften van hulp en ondersteuning.
Bent u bereid om veel meer in te zetten op het aanpakken van de sociaaleconomische oorzaken van ziekte en klassenverschillen in gezondheid, in plaats van op symptoombestrijding?
Mensen in een kwetsbare sociaaleconomische situatie kampen veelal met armoede, schulden, problemen rondom huisvesting, eenzaamheid en/of werkloosheid. Deze omstandigheden maken dat zij een hoger risico op een slechtere (ervaren) gezondheid hebben. Daarnaast kunnen taalbarrières of verschillende sociaal-culturele waarden goede zorg in de weg staan. De aanpak van gezondheidsachterstanden vergt meer dan alleen de algemene inzet op gezondheid. Naast de maatregelen om leefstijl te verbeteren is het van belang om bij de aanpak voor terugdringen van gezondheidsachterstanden ook aandacht te hebben voor dieperliggende oorzaken van gezondheidsproblemen, waaronder armoede, schulden, leefomgeving, eenzaamheid, onderwijs of werk. In het GALA is afgesproken dat VWS het initiatief neemt om te komen tot een samenhangende agenda om gezondheid op diverse beleidsterreinen te agenderen en tot een integrale afweging te komen van beleidskeuzes waarin gezondheid wordt meegenomen. Daarnaast zullen we op basis van het advies van SER bezien wat er aanvullend nodig is om gezondheidsachterstanden terug te dringen.
Initiatieven voor thuiszitters die dreigen te verdwijnen |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er nog altijd initiatieven zijn die thuiszitters begeleiden, maar nog steeds tegen problemen met financiering aanlopen terwijl er duizenden kinderen op dit moment thuiszitten zonder onderwijs te krijgen?1
Ik vind het vervelend dat initiatieven die een positieve bijdrage hebben voor uitgevallen leerlingen tegen (financierings-)problemen aanlopen. Ook voor leerlingen die nu thuiszitten of dreigen uit te vallen moet namelijk een plek zijn waar zij zich kunnen ontwikkelen. Dat vind ik echt van belang. Daarom maak ik mij op verschillende wijze hard voor deze groep.
Zo is per januari het Experiment Onderwijszorgarrangementengestart. Dit experiment maakt het voor onderwijszorginitiatieven mogelijk om voor vijf jaar af te wijken van wet- en regelgeving rondom onderwijstijd, -locatie, -inhoud, maar ook bekostiging (samenwerkingsverbanden kunnen 2,5 procent van hun bruto budget flexibeler inzetten voor middelen op het snijvlak van onderwijs en zorg). Dit experiment biedt ook meer mogelijkheden voor samenwerkingen met initiatieven voor thuiszittende kinderen en jongeren.
Daarnaast heb ik met de subsidieregeling WÉL in Ontwikkelingspecifieke middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar gesteld voor samenwerkingsverbanden om ook niet-ingeschreven leerlingen met concrete maatregelen te ondersteunen.
Tot slot werk ik nog aan een bredere verzuimaanpak, waaronder ook een wetsvoorstel voor het terugdringen van verzuim en digitaal afstandsonderwijs («Digitale school») als maatwerkoplossing vallen. Met name dit laatste kan – daar waar het wetsvoorstel een meer preventieve werking heeft – helpen om kinderen en jongeren die op dit moment thuiszitten toch onderwijs te bieden.
Over bovenstaande acties en maatregelen informeer ik, met mijn collega van het Ministerie van VWS, uw Kamer eind maart uitgebreider bij de brief met de voortgangsrapportage op de Verbeteraanpak Passend Onderwijs.
Waarom gaat u niet over tot het uitvoeren van de motie Kwint die de regering verzoekt om ter bescherming van dit soort initiatieven doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie te beleggen, teneinde een schoolbestuur een aanwijzing te kunnen geven om de samenwerking met een initiatief dat onderwijs buiten school aanbiedt aan te gaan, die intussen al vier jaar geleden door de Kamer is aangenomen?2
De gedachte achter deze motie – het voorkomen van uitval door het stimuleren van samenwerking van schoolbesturen en initiatieven die buiten het bekostigd onderwijssysteem onderwijs en zorg aanbieden – steun ik (zie ook het antwoord op vraag 1).
Toch is het beleggen van doorzettingsmacht bij de Inspectie van het Onderwijs, hetgeen de motie voorstelt, geen passende oplossing, zoals ik uw Kamer vorig jaar schreef.3 De inspectie heeft immers een toezichthoudende en onafhankelijke rol. Daarbij past het niet om ook op deze manier sturend te zijn en samenwerking te verplichten. Bovendien houdt de inspectie toezicht op scholen, besturen en samenwerkingsverbanden, en heeft het geen zicht op de kwaliteit van bijvoorbeeld zorg- of particuliere initiatieven.
Ik zal de uitwerking van de doorzettingsmacht meenemen bij het wetsvoorstel rondom de onderwijszorgarrangementen. Daarbij houd ik ook rekening met de eerder geuite zorgen dat de persoon of organisatie met doorzettingsmacht daadwerkelijk onafhankelijk is.4
Klopt het dat initiatieven voor thuiszitters die zowel onderwijs als zorg bieden op dit moment nog altijd afhankelijk zijn van de welwillendheid van scholen en gemeenten, tenzij zij deelnemen aan het Experiment Onderwijszorgarrangementen waar ook een maximum aantal deelnemers aan mag meedoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor het bieden van een dekkend aanbod van voorzieningen voor alle leerlingen in hun regio, ook voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte en leerlingen die al langer zijn uitgevallen. Zij, en de scholen, maken afspraken met initiatieven die daaraan kunnen bijdragen – en hiervan zie ik veel goede voorbeelden. Als het gaat om een combinatie van onderwijs en zorg leerlingen die thuiszitten, gebeurt dit onder andere in samenwerking met gemeenten. Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 aangaf werk ik aan verschillende trajecten om dit te stimuleren en waar nodig te verbeteren, omdat ik het belangrijk vind dat alle kinderen en jongeren passend onderwijs krijgen.
Het Experiment Onderwijszorgarrangementenbiedt ruimte voor scholen, samenwerkingsverbanden en onderwijszorginitiatieven om van bepaalde regels af te wijken. Wel gaat het hierbij nadrukkelijk om een samenwerking tussen een school, een samenwerkingsverband, een zorgaanbieder en een gemeente. Zij maken afspraken over de invulling van onderwijs en zorg.
Zie het antwoord op vraag 5 voor het aantal initiatieven dat deelneemt aan het experiment.
Vindt u dat u het zich nog langer kunt veroorloven om het Experiment Onderwijszorgarrangementen af te wachten gezien de duizenden kinderen die zonder onderwijs thuiszitten met alle gevolgen van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 1 aangaf werk ik op verschillende trajecten aan het verbeteren van de verzuimaanpak en het naar nul terugbrengen van het aantal leerlingen dat onnodig verzuimt. Eén van de manieren is het experiment dat inmiddels is gestart.
Tegelijkertijd besef ik dat er structureel een groep jongeren is die niet het onderwijs krijgt die het moet krijgen, en wil ik de ruimte voor deze onderwijszorgarrangementen structureel in de wet vastleggen. In het debat passend onderwijs van 30 maart 2022 heb ik toegezegd dat ik na de start van het experiment binnen één jaar begin met de ontwikkeling van wetgeving. Hierbij baseer ik mij, naast de signalen die ik ontvang en de structurele gesprekken die ik met betrokken partijen voer (waaronder scholen, samenwerkingsverbanden, de inspecties, gemeenten, sectorraden en zorgpartijen), ook op het monitor- en impactonderzoek voor het experiment dat in april 2023 start.
Hoeveel initiatieven nemen deel aan het experiment? Zijn er initiatieven afgewezen? Zo ja, op welke gronden?
Voor het experiment zijn 41 aanvragen ingediend, waarvan er 39 zijn goedgekeurd. Deze 39 aanvragen omvatten ongeveer 50 initiatieven.5 De twee aanvragen die zijn afgewezen hebben geen volledige samenwerkingsovereenkomst van de benodigde partijen kunnen overleggen, zoals de regeling en het besluit vereisen.6 Ik hecht hieraan zodat alle betrokken partijen van tevoren afspraken maken over de inrichting en financiering van het initiatief en hun betrokkenheid bevestigen.
In hoeverre is het op dit moment voor gemeenten mogelijk om naast het Experiment Onderwijszorgarrangementen initiatieven voor thuiszitters te financieren vanuit de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en in hoeverre kunnen op dit moment scholen zorgen voor het voortbestaan van deze initiatieven naast het experiment?
Ook buiten het Experiment Onderwijszorgarrangementenkunnen scholen samenwerken met initiatieven die zich inzetten voor kinderen en jongeren die thuiszitten. En ook gemeenten kunnen vanuit de Jeugdwet combinaties van onderwijs en jeugdhulp inzetten. Daarbij hebben ze echter niet de ruimte zoals die er in het experiment is. Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning(Wmo) is het niet logisch dat gemeenten initiatieven voor thuiszittende kinderen en jongeren financieren, aangezien de Wmo vanaf achttien jaar geldt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 aangeef, is het dus aan scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten om samen te werken met initiatieven voor uitgevallen leerlingen. De financiële en inhoudelijke invulling daarvan is aan die partijen zelf. Samenwerkingsverbanden kunnen daarbij bijvoorbeeld middelen uit de eerdergenoemde subsidieregeling WÉL in ontwikkelinginzetten.
Bent u bereid de antwoorden op deze schriftelijke vragen met de Kamer te delen voor het debat over passend onderwijs op 5 april aanstaande?
Ja.
Het risico op een onbeheersbare brand en het niet vertrekken van het ministerie van Algemene Zaken |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom weigert het Ministerie van Algemene Zaken te vertrekken van het Binnenhof, ondanks dat de brandweer waarschuwt voor het risico op een onbeheersbare brand die gevaarlijk is voor zowel uw medewerkers als het brandweerpersoneel? Kunt u dit uitgebreid toelichten?1
In brieven aan uw Kamer d.d. 5 november en 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 123 en 125) heeft de toenmalig Staatssecretaris van BZK gemeld dat de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) bij het Catshuis als optie is komen te vervallen en dat het Ministerie van AZ elders in de rijksvastgoedportefeuille zal worden ondergebracht, te weten in het rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73). Deze tijdelijke huisvesting is nog niet gereed en het is voor het Ministerie van AZ dan ook helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft om deze reden een verlenging van de vergunning voor gebruik van het Binnenhof-complex aangevraagd. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024.
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het gaat onder meer om extra brandscheidingen, veilige toegankelijke vluchtwegen, instructie voor bezoekers en verzwaarde controles op het verwijderen van brandbaar materiaal. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen.
Waarom drong het kabinet aan op de verhuizing van het Parlement omdat de veiligheid voor personeel en hulpverleners niet te garanderen was, maar geldt dit niet voor uw eigen ministerie?
In de afgelopen perioden zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is de komende periode op een veilige manier op het Binnenhof te blijven. In de brief d.d. 18 november 2015 (kamerstuk 34 293, nr. 3) wordt onder andere toegelicht dat de brandveiligheid van het Binnenhof-complex onvoldoende is. Dit geldt ook voor het gedeelte waar het Ministerie van AZ gehuisvest is. Maar omdat voor het Ministerie van AZ, in tegenstelling tot voor het parlement, nog geen alternatieve locatie beschikbaar is, is verhuizen op dit moment niet mogelijk. Zodra de tijdelijke huisvestinglocatie gereed is, zal het Ministerie van AZ verhuizen.
Waarom is er op 3 november 2022 aangegeven dat het Ministerie van Algemene Zaken de verhuisdatum dient te halen? Wat is er sindsdien veranderd waardoor het ministerie niet verhuist?2
Toen de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van AZ bij het Catshuis als optie is vervallen, is direct een onderzoek gestart naar een alternatieve locatie. Gezien de te beschermen belangen, de benodigde veiligheidsmaatregelen en de eisen aan de tijdelijk vergaderlocatie van de ministerraad en onderraden, bleken slechts enkele panden in de Haagse regio potentieel geschikt om als tijdelijke huisvesting te dienen. Het Rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73) is als definitieve locatie geselecteerd. Op basis van een dergelijk vergelijkend onderzoek is nog geen exacte planning van de uit te voeren werkzaamheden en de voorzien verhuisdatum te geven. Dit blijkt pas uit de nadere uitwerking. Ook dan moet rekening worden gehouden met onvoorziene omstandigheden, zoals langere levertijden van materiaal e.d.
Waarom zou het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 niet geschikt zijn, zoals oorspronkelijk het plan was?
Het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 is geschikt te maken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat de u direct toegang nodig heeft tot vertrouwelijke stukken en deze stukken dusdanig vertrouwelijk zijn dat ze nergens anders opgeslagen zouden kunnen worden?
Een aanzienlijk deel van de medewerkers van het Ministerie van AZ werkt dagelijks met staatsgeheim gerubriceerde stukken, zoals de notulen van de ministerraad en stukken gerelateerd aan de nationale veiligheid. Het is dan ook noodzakelijk direct toegang te hebben tot deze stukken. Het gaat overigens niet alleen om stukken die conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) dienen te worden opgeslagen, maar ook om apparatuur die in een beschermde omgeving moet staan en om benodigde ruimtes die geschikt zijn voor vertrouwelijke beraadslaging.
Als om onvoorziene andere redenen het ministerie langere tijd niet meer toegankelijk zou zijn, betekent dit dan dat u in die tijd uw werkzaamheden niet meer kunt uitvoeren?
Nee, in dat geval worden noodvoorzieningen getroffen. Het zal de werkzaamheden van het Ministerie van AZ wel aanzienlijk bemoeilijken en processen doen verstoren.
Wordt er gewerkt aan een alternatieve plek waar vertrouwelijke stukken kunnen worden opgeslagen, waar u direct toegang tot heeft? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, wanneer is dit gereed?
De alternatieve plek is de tijdelijke huisvesting aan de Bezuidenhoutseweg 73. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen om het risico op brand zo klein mogelijk te houden, zoals de gemeente eist?
Zie antwoord vraag 1.
Wie draagt de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid indien er onverhoopt een onbeheersbare brand uitbreekt? Is dat uw ministerie of de gemeente Den Haag die uitstel heeft verleend?
Wie in het onverhoopte geval van brand verantwoordelijk en aansprakelijk is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
De berichten ‘Nederlands standpunt Russische sporters’, ‘Aziatische sluiproute voert Russische sporters wellicht alsnog naar Olympische spelen 2024’, en ‘De boycot treft de Russische topsport en daarmee de pr-machine van Vladimir Poetin’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Welke mogelijkheden ziet u om een rol te spelen om niet alleen Russische sporters en officials te weren uit de internationale sportwereld, maar ook de Russische bestuurders bij internationale sportorganisaties?1
Ik heb mij samen met mijn internationale collega’s daar in meerdere statements richting de internationale sport voor uitgesproken.2
Bent u op de hoogte van het feit dat de internationale boksbond gedomineerd wordt door Russische sportbestuurders en gesponsord wordt door Gazprom? Bent u ervan op de hoogte dat bij wedstrijden die door deze internationale boksbond georganiseerd worden Russische sporters onder eigen vlag mogen deelnemen, met al het bijbehorende uiterlijk vertoon?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Diverse landen zien nu vanwege de Russische invloeden en de minachting van de oorlog in Oekraïne af van deelname aan het WK boksen en is de Minister ervan op de hoogte dat de Nederlandse boksbond overweegt dit ook te doen?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. De Nederlandse boksbond heeft inmiddels ook besloten niet deel te nemen aan o.a. de IBA Women’s World Boxing Championships 2023 in maart.
Wilt u zich hardmaken om brede nationale en internationale steun voor dit besluit te organiseren en ervoor te zorgen dat de Nederlandse boksbond of haar sporters hierdoor geen zwaarwegende nadelige gevolgen zullen ervaren? Ook niet in eigen land wat bijvoorbeeld bekostiging of stipendium betreft?
Tijdens de digitale bijeenkomst op 10 februari om met gelijkgestemde landen van gedachten te wisselen over het statement van het IOC van 25 januari jl. hebben ik en meerdere internationale collega’s uitgesproken dat de beslissing van het IBA om geen restricties te hanteren verwerpelijk is.
In juni 2022 heeft het IOC aangekondigd dat IBA niet betrokken zal worden bij de boks kwalificaties voor de Olympische Spelen in Parijs. Atleten zullen daarom geen nadelige gevolgen ervaren door deze beslissing.
Ook in Nederland zullen de bond en haar sporters geen nadelige gevolgen ervaren. Deze kwestie heeft geen invloed op het stipendium.
Het bericht ‘Zeeland wil dat geschenkwoningen rijksmonument worden: ‘Ze maken het verhaal van de Watersnoodramp zichtbaar’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zeeland wil dat geschenkwoningen rijksmonument worden: «Ze maken het verhaal van de Watersnoodramp zichtbaar»»?1
Ja
Bent u het met ons eens dat de geschenkwoningen een klein doch belangrijk onderdeel vormen van het Nederlandse culturele erfgoed? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik het uiteraard mee eens.
Deelt u de mening dat deze geschenkwoningen ons kunnen helpen om het verhaal van de Watersnoodramp tastbaar te maken en goed aan toekomstige generaties te kunnen doorgeven? Zo nee, waarom niet?
Ook dit onderschrijf ik van harte.
Bent u in contact met de landen die toentertijd deze geschenkwoningen hebben gedoneerd om te bezien hoe deze behouden kunnen worden voor de toekomst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te doen?
Ik heb op dit moment geen contact met de betrokken landen. De verantwoordelijkheid voor de omgang met dit erfgoed berust ook in eerste instantie bij ons als Nederland. Bij de stappen die ik hieronder beschrijf zal ik de landen wel betrekken.
Voldoen de geschenkwoningen in Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland aan de voorwaarden die de Erfgoedwet stelt voor aanwijzing als rijksmonument?
Ik heb inmiddels een verzoek van de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland ontvangen om de aanwijzing te onderzoeken. Ik ben voornemens dit onderzoek op korte termijn in gang te zetten. Ik streef ernaar om nog dit jaar een besluit te nemen over een aanwijsprogramma voor de geschenkwoningen.
Bent u bereid om, als daar een verzoek toe komt dat gedragen wordt door de inwoners en bestuurders van deze provincies, deze geschenkwoningen tot rijksmonumenten te verklaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans deze aanwijzing nog in dit herdenkingsjaar te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Overheidsfinanciën in gevaar door verouderde ict van Belastingdienst’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat benodigde vervanging van cruciale ict-systemen van de loonheffing en inkomstenbelasting – waarmee de Belastingdienst jaarlijks meer dan de helft van de rijksinkomsten binnenhaalt en waarin jaarlijks tientallen miljarden gegevens van burgers worden verzameld – niet op tijd zal komen?1
De vrees dat de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat is ongegrond. De oudere systemen zijn in de basis stabiel, maar aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Op 20 februari jl. stuurde ik uw Kamer een brief over de ICT bij de Belastingdienst.2 In die brief heb ik aangegeven dat de Belastingdienst een Meerjarenportfolio (MJP) heeft opgesteld waarin het moderniseren van systemen ook de komende jaren ruimte krijgt.
De modernisering van de systemen van loon- en inkomensheffing is gestart in 2018, deze projecten hebben in het MJP hoge prioriteit. De Belastingdienst heeft daarnaast de volgende maatregelen achter de hand:
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat daardoor de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat en grote delen van de overheidsfinanciën binnen drie jaar gevaar lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het platform Cool:Gen vanaf eind 2026 niet meer technisch wordt ondersteund en dat daarom de systemen vóór 2027 moeten worden vervangen?
Nee dit klopt niet, zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. Wat het wel betekent is dat Cool:Gen een oude programmeertaal is en dat er zijn steeds minder medewerkers zijn die met Cool:Gen kunnen werken. Hierdoor zal het op termijn steeds meer moeite kosten om onderhoud op de systemen te doen.
Zoals ook in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst van 21 februari jl. is toegelicht, is het de planning dat belastingjaar 2024 zonder Cool:Gen wordt ondersteund. Cool:Gen blijft daarna echter nog wel op de achtergrond draaien voor de voorgaande belastingjaren, omdat we tot acht jaar terug in de aangiftes moeten kunnen kijken vanwege mogelijke naheffingen.
Er zijn mitigerende maatregelen genomen om risico’s voor de continuïteit zo klein mogelijk te houden. Zo heeft de externe leverancier bevestigd dat er ondersteuning zal zijn, ook als dat na 2026 nodig is.
Hoe kan het dat de planning van de vernieuwing van het inkomstenbelasting ict-systeem al met een jaar is uitgelopen en waarom bestaat het risico dat die nog verder uitloopt waardoor de volledige uitfasering onhaalbaar wordt?
Per jaar is een bepaald aantal IV-dagen gepland om de systemen te onderhouden en te bouwen. Door het niet geplande werk om het Box 3 herstel tijdig uit te voeren heeft niet al het geplande vernieuwingswerk plaats kunnen vinden. Hierdoor is vertraging ontstaan op de vernieuwing van het inkomstenbelastingsysteem.
De planning voor de afronding van de modernisering van applicaties die werken met Cool:Gen is voorzien eind 2026 (met 2024 als het laatst te behandelen belastingjaar) en is op dit moment nog steeds haalbaar. Zie ook onderstaande figuur welke is toegelicht in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst aan uw Kamer op 21 februari jl.
Kunt u nader toelichten wat er is gebeurd waardoor de vernieuwing van het systeem voor de loonheffing na anderhalf jaar nog in de opstartfase zat en hoe het nu met het project staat?
In de zomer van 2022 heeft het Adviescollege ICT (AcICT) een toets uitgevoerd over het programma Vernieuwen Heffing Loonbelastingen en Premies (vHLP). Dit programma vervangt de applicatie Heffing Loonbelastingen en Premies, welke op het verouderd ICT-platform Cool:Gen draait. De conclusie van het AcICT was kritisch en conform het advies van het AcICT focust de Belastingdienst op het borgen van de continuïteit van de keten Loonheffingen door het zo snel mogelijk uitfaseren van de verouderde technologie. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn ook initiatieven opgestart om tot verbetering te komen. Het programma vHLP heeft inmiddels een herijkte businesscase waar de opmerkingen van het AcICT ook in zijn verwerkt. Dit houdt o.a. in dat er maatregelen genomen zijn om de sturing effectiever te maken en dat er gekozen wordt voor een meer integrale aanpak. De planning is dat de doelstellingen van het programma vHLP in 2027 worden gerealiseerd. De huidige functionaliteit wordt in deze periode stap voor stap vervangen. Zodra een deelfunctionaliteit beschikbaar is gaat deze naar productie. Deze aanpak reduceert het risico aanzienlijk en hiermee borgen we de continuïteit op de middellange termijn. Voor de concretere uitwerking hiervan, verwijs ik u naar mijn brief van 6 september 20223 waarin ik uitgebreid in ga op het advies van het AcICT.
Wat is er nodig om de systemen wél vóór 2027 te vervangen, kan hier meer prioriteit aan worden gegeven en wat betekent dat voor andere processen binnen de Belastingdienst?
Zoals ook in de Kamerbrief van 20 februari jl. is aangegeven is het cruciaal dat de Belastingdienst het Meerjarenportfolio blijft volgen: de Belastingdienst zal zich moeten houden aan de planning die het zich heeft gesteld om een goed functionerende en moderne ICT te realiseren. Het vervangen van verouderde systemen heeft maakt een belangrijk deel uit van de huidige Meerjarenportfolio. Het is niet reëel om de vervanging van systemen verder te versnellen. Het werven en behouden van ICT-personeel is in de huidige markt niet eenvoudig. Bovendien moeten projecten beheersbaar blijven. Verdere versnelling in krappe planningen leidt niet tot een verbetering van de beheersbaarheid.
Daarnaast leidt vervanging van de systemen met de huidige planning niet tot een grote toename van «onoplosbare fouten of storingen». De systemen zijn in de basis stabiel, alleen aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Dat maakt inderdaad dat wetsaanpassingen lastig door te voeren zijn.
Er zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen de planning van de vervanging te realiseren. Zo is ervoor gekozen om eerst Cool:Gen te vervangen en daarna pas vernieuwingen door te voeren zoals dienstonderdelen van de Belastingdienst die wensen.
Hoe wilt u omgaan met de risico’s van niet-tijdige vervanging die kunnen leiden tot onoplosbare fouten of storingen in het systeem, waardoor niet meer geïnd kan worden en ook wetswijzigingen op de inkomensheffing niet meer mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verschilt uw conclusie ten aanzien van de haalbaarheid van de systeemvernieuwing vóór 2027 van die van de ict-experts?
De belangrijkste conclusie van het AcICT is dat men verwacht dat het programma vHLP niet in staat zal zijn tijdig zijn doelstellingen te verwerken. In mijn brief van 6 september 2022 ga ik uitgebreid in op deze conclusie en ga ik ook in op de verbeteringen die de Belastingdienst doorvoert naar aanleiding van het advies van het AcICT. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn initiatieven opgestart om tot verbeteringen te komen. Zo heeft het programma vHLP inmiddels een herijkte businesscase waarin de opmerkingen van het AcICT zijn verwerkt. Zoals beschreven koerst de Belastingdienst op vervanging van het systeem voor inkomstenbelasting (Cool;Gen) voor 2027. Een bepalende factor voor de haalbaarheid is hetgeen dat in de komende tijd van de Belastingdienst verwacht. Nieuwe wet- en regelgeving en andere taken leiden tot herprioritering in het Meerjarenportfolio en daarmee wijzigingen en verschuivingen in de planning. De Belastingdienst wil dat zoveel als mogelijk voorkomen, omdat dit tot een latere vervanging van essentiële systemen en tot inefficiëntie leidt.
Is er volgens u sinds 2020 naar aanleiding van de interne waarschuwingen van de Belastingdienst voldoende prioriteit gegeven aan het tijdig vernieuwen van de systemen en had naar uw mening een hardere stop op politieke wensen moeten zitten vanwege de prioriteiten in onderhoud?
In mijn brief van 20 februari jl. schreef ik dat sinds 2020 de Belastingdienst verbeteringen heeft doorgevoerd. Het ICT-Verbeterprogramma is gestart en afgerond in 2022, waarbij het portfolioproces, de cultuur, de samenwerking tussen gebruikers en de ICT zijn verbeterd. De technische schuld is sinds 2018 gehalveerd en er is in kleine stappen gestart met het moderniseren van een aantal grote systemen. De Belastingdienst kon, ondanks politieke wensen, werken aan verbetering en de basis op orde brengen.
Desondanks hebben in het verleden achtereenvolgende wijzigingen in de prioritering (bijv. Box 3) ertoe geleid dat de modernisering van ICT-systemen van de Belastingdienst in de tijd zijn verschoven, wat bijdraagt aan het ontstaan van het verouderende ICT-landschap.
Gezien de huidige planning en risicobeperkende maatregelen is een hardere stop qua wetgeving niet noodzakelijk gebleken. Er is sinds 2020 ruimte gemaakt voor de implementatie van wetgeving. Vorig jaar zijn er bijvoorbeeld ruim 150 uitvoeringstoetsen uitgevoerd die voor het merendeel geïmplementeerd zijn of worden. In 2021 en 2022 is acht procent van de ICT-capaciteit besteed aan de implementatie van nieuwe wetgeving. Voor de toekomst is het echter van belang dat de modernisering van de systemen conform planning kunnen plaatsvinden.
Kunt u de Kamer een geactualiseerde update sturen van de planning, waarin ook de bijstelling van de ambitie meer personeel aan te nemen om versnelling te bereiken is verwerkt, die vanwege krapte op de arbeidsmarkt niet wordt gehaald?
In de Kamerbrief ICT bij de Belastingdienst van 20 februari jl. heb ik een actueel beeld van de modernisering van de ketens inkomensheffing en loonheffing gegeven, inclusief de ontwikkelingen qua ICT-capaciteit. In 2023 zijn er 626.000 IV-dagen beschikbaar. Er wordt gekeken naar mogelijkheden om het aantal IV-dagen verder te verhogen. De eerstvolgende actualisatie van de status van de ketens die u kunt verwachten is de bijlage uitvoerbaarheid die als bijlage bij het Belastingplan wordt meegestuurd.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u in deze geactualiseerde update ook opnemen wat de risico’s zijn van te late vervanging voor heffing van loon- en inkomstenbelasting voor de rijksuitgaven en juiste dataverzameling?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Belastingdienst op 23 maart 2023?
Ja.
De wolf |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de bereidheid om de wolf vogelvrij te verklaren in Nederland omdat steeds vaker vee wordt aangevallen en gedood door de wolf, hetgeen leidt tot enorme schade? Zo ja, legt u daarbij de beschermende Europese regelgeving ten aanzien van de wolf naast u neer? Kunt u dat gedetailleerd toelichten?
Ik begrijp de zorgen van de burgers voor hun eigen veiligheid en voor die van hun vee. Aan de andere kant heb ik ook een verantwoordelijkheid voor de natuur in Nederland. Ik ben van mening dat we manieren moeten vinden om samenleven met de wolf mogelijk te maken. Dat is uitdagend in een klein land waar wolf, mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Daarom heb ik de Raad voor de Dierenaangelegenheden (RDA) gevraagd om een brede maatschappelijke dialoog te organiseren over de positie van de wolf in Nederland. Daarnaast heb ik de RDA gevraagd om tijdens de gesprekken te verkennen wat er nodig is om in Nederland samen te leven met de wolf en op basis hiervan met een advies te komen. Ik wil eerst de dialoog over de wolf, en daarmee de beschermde status van de wolf, op een zorgvuldige manier voeren samen met alle betrokken stakeholders. Totdat de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en het advies van de RDA bekend zijn, houd ik me aan het bestaande beleid en wetgeving, waarmee ik uitvoering geef aan de motie van het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 69).
Bent u bekend met het bericht dat drie provincies hebben opgeroepen om de beschermende status van de wolf los te laten?1 Zo ja, hoe gaat u om met deze oproep? Kunt u dat gedetailleerd toelichten?
De brief van de provincies Drenthe, Overijssel en Friesland heb ik ontvangen en beantwoord. Uw Kamer ontvangt een afschrift van dit antwoord.
Het steunen van Polen in haar lijn om weer baas in eigen land te worden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onzalige besluit van de Europese Commissie om Polen opnieuw voor de rechter te slepen?1
Ja
Bent u het ermee eens dat Europese regelgeving ons land opzadelt met grote problemen, kijk alleen al naar de asiel- en stikstofcrisis?
Het kabinet houdt bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving nauwlettend in het oog wat de gevolgen zijn voor Nederland. Het kabinet beoordeelt van elk voorstel voor EU-regelgeving, onder andere, de gevolgen op het gebied van regeldruk en de implicaties voor de uitvoering en handhaving (BNC-fiche). De inzet van het kabinet tijdens de onderhandelingen over nieuwe EU-regelgeving is er steevast op gericht de NL belangen goed te borgen.
Deelt u de mening van Polen dat nationale wetgeving natuurlijk zwaarder moet wegen dan het Europese recht? Zo ja, wilt u Polen steunen in haar strijd om weer baas in eigen land te zijn en wilt u deze lijn ook per ommegaande de Nederlandse lijn richting de Europese Unie laten zijn? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Een gedeelde, goed functionerende rechtsorde binnen de EU is een voorwaarde voor effectieve Europese samenwerking. Het is hiervoor van essentieel belang dat alle lidstaten de beginselen van het EU-recht erkennen en respecteren, waaronder autonomie, voorrang, doeltreffendheid en uniforme toepassing van het EU-recht, alsmede de eerbiediging van de bevoegdheid van het EU-Hof van Justitie op grond van artikel 267 EU-Werkingsverdrag (VWEU).
Op 14 juli 2021 ontkende het Poolse Grondwettelijk Hof de bindende kracht van voorlopige maatregelen van het EU-Hof van Justitie voor zover deze betrekking hebben op de organisatie en de werking van de rechterlijke macht. Op 7 oktober 2021 oordeelde het Poolse Grondwettelijke Hof dat cruciale onderdelen van de EU-Verdragen (waaronder artikel 19 VEU, het recht op effectieve rechtsbescherming) onverenigbaar zijn met de Poolse Grondwet. Het kabinet steunt de Commissie volledig in haar besluit om Polen voor het EU-Hof van Justitie te dagen over deze uitspraken van het Poolse Grondwettelijk Hof.
Het artikel ‘Claims Conference reageert op kritiek’ |
|
Chris Simons (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Claims Conference reageert op kritiek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verontrustende resultaten van gedane onderzoeken naar antisemitisme in de Nederlandse samenleving aanleiding geven tot een hernieuwde inspanning om het historisch besef ten aanzien van de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, en de Jodenvervolging in het bijzonder, te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de recente signalen over toenemend antisemitisme en afnemende kennis over de Holocaust zeer zorgelijk. Dit vraagt een niet aflatende inspanning om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder over de Holocaust te blijven vertellen. Over mijn inzet hiervoor heb ik uw Kamer op 9 november 2022 geïnformeerd2.
Deelt u de mening dat het met name van belang is om de overdracht van historische kennis onder kinderen, tieners en jongvolwassenen over deze onderwerpen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn ambitie dat iedere inwoner van Nederland in iedere levensfase op een kwalitatief hoogwaardige wijze in aanraking komt met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog. Het bereiken en betrekken van de jongere generaties is daarbij een van mijn prioriteiten3.
Bent u bekend met de jaarlijkse Nationale Kinderherdenking in Madurodam die elk jaar voor en door kinderen en hun ouders wordt georganiseerd?
Ja.
Bent u van mening dat deze Nationale Kinderherdenking bij kan dragen aan het vergroten van het historisch besef over, en beter begrip van de Tweede Wereldoorlog?
Ik vind de Kinderherdenking een mooie herdenking die op een waardevolle wijze kan bijdragen aan de overdracht van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog aan kinderen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de Nationale Kinderherdenking sterk gecontinueerd kan worden binnen de herdenkingscultuur van de Tweede Wereldoorlog?
Er zijn meerdere organisaties die een waardevolle bijdrage leveren aan de herdenkingscultuur in Nederland. Ik ben in gesprek met deze organisaties, waaronder de Nationale Kinderherdenking, hoe deze bijdrage in de toekomst versterkt zou kunnen worden. Daarbij financier ik momenteel een pilot waarin wordt onderzocht of er voor deze organisaties een basisinfrastructuur kan worden ingericht die bijdraagt het veld WOII veerkrachtiger te maken. Wel heb ik aangeven dat structurele subsidiering van de Nationale Kinderherdenking vanuit het Ministerie van VWS voor nu niet aan de orde is.
De tijdelijke beleidsregel inzake elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de beleidsbrief van de Minister over de toekomst van de verzorgingsplaatsen van 23 december 2023 (Kamerstuk 31 305, nr. 376)?
Ja.
Klopt het dat de op 23 december 2022 gepubliceerde «tijdelijke beleidsregel inzake elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen» per direct een moratorium invoert op het plaatsen van nieuwe snellaadpunten op verzorgingsplaatsen tot 2028?
Nee. Op grond van de tijdelijke beleidsregel wordt de looptijd van aanvullende voorzieningen e-laden gekoppeld aan de looptijd voor de basisvoorziening e-laden, met een minimale looptijd van vijf jaar. De tijdelijke aanpassing in de vergunningverlening is bedoeld om de overgang naar een nieuw beleid te versoepelen, door kort voor inwerkingtreding van een nieuw beleid tijdelijk alleen vergunningen te verlenen die de nieuwe uitgifte van de exclusieve laadkavels niet kan vertragen. Het minimum van vijf jaar is bedoeld om zeker te stellen dat vergunningen die na de inwerkingtreding van de tijdelijke beleidsregel worden verleend, de invoering van het nieuwe stelsel niet in de weg staan. Dat zou bijvoorbeeld gebeuren als, vlak voordat een exclusief snellaadkavel wordt uitgegeven, nog nieuwe laadpalen worden gerealiseerd. Ook wordt voorkomen dat investeringen van marktpartijen door korte looptijden niet kunnen worden terugverdiend.
In hoeverre rijmt de betreffende beleidsregel met uw doelstelling voor het plaatsen van 1,8 miljoen laadpunten in 2030? Wat is het aantal nieuwe snellaadpunten op verzorgingsplaatsen die moeten worden geplaatst tot 2030 binnen de doelstelling van 1,8 miljoen laadpunten in 2030?
Naar verwachting zullen er voor 2030 tussen de 2.900 en 9.000 snellaadpunten nodig zijn op en nabij het hoofdwegennet.1 Daarnaast zijn er in 2030 51 snellaadlocaties met 347 snellaadpunten nodig voor zware voertuigen langs de TEN-T corridors.2
Om de uitrolsnelheid van laadinfrastructuur te bevorderen is een goed functionerende markt cruciaal. Een exclusief laadrecht per verzorgingsplaats voor het aanbieden van laadpalen, vergelijkbaar met de huidige situatie voor tankstations, draagt daaraan bij. Exclusiviteit biedt ondernemers meer duidelijkheid en zekerheid en zodoende een betere business casevoor het realiseren van laadpalen. Dit vergroot de investeringsbereidheid van ondernemers. De tijdelijke beleidsregel faciliteert de implementatie van het nieuwe beleid en leidt zo tot de realisatie van meer laadpalen.
In hoeverre rijmt de betreffende beleidsregel met uw beleidsbrief dat bestaande rechten van tankstations niet worden ingeperkt gedurende de looptijden?
In de beleidsbrief staat: «Dit betekent enerzijds dat de looptijden van bestaande rechten van ondernemers niet ingekort worden, maar ook dat in bepaalde situaties maatwerkoplossingen nodig zullen zijn». Dit is consistent met de beleidsregel. Deze is immers niet van toepassing op looptijden van bestaande vergunningen, maar geldt alleen voor vergunningen die na 23 december 2022 worden verleend.
Bent u bereid om het moratorium per direct op te heffen op het plaatsen van nieuwe snellaadpunten op verzorgingsplaatsen?
Nee, de tijdelijke beleidsregel is een belangrijke stap in de totstandkoming van een nieuw beleid, dat ondernemers meer duidelijkheid zal gaan bieden en naar verwachting leidt tot de realisatie van meer laadpunten.
Klopt het dat u gunningen voor het plaatsen van nieuwe snellaadpunten op tankstations heeft afgegeven die niet worden geplaatst, omdat de gunningstermijnen van nieuwe snellaadpunten sneller aflopen dan de terugverdientijden?
Tot 23 december 2022 werd de looptijd van aanvullende voorzieningen e-laden bij tankstations gekoppeld aan de looptijd van het motorbrandstofverkooppunt. De beleidsregel is niet van toepassing op deze, reeds afgegeven, vergunningen. Laadpalen waarvoor reeds voor 23 december 2022 een vergunning is verleend, kunnen worden geplaatst tot het einde van de looptijd van de voorziening waarbij ze zijn aangevraagd.
Vanaf 23 december 2022 worden vergunningen verleend op basis van de tijdelijke beleidsregel en wordt de looptijd van de vergunning gekoppeld aan de looptijd van de basisvoorziening e-laden. Het kan zijn dat die looptijd korter (of langer) is dan de looptijd van de vergunning voor het motorbrandstofverkooppunt. Of er voldoende tijd is om de initiële investering terug te verdienen, hangt, naast de looptijd van de vergunning, af van verschillende factoren. Bijvoorbeeld de locatie van de laadpaal. Ondernemers kunnen zelf bepalen of zij een vergunning voor een laadpaal bij het tankstation willen aanvragen.
Een groot deel van de lopende snellaadrechten zal in de periode 2028/2029 worden verdeeld onder het nieuwe beleid. Deze zullen bij openbare en transparante herverdeling zo veel mogelijk exclusief in de markt gezet kunnen worden. De tijdelijke beleidsregel versoepelt deze overgang naar exclusieve laadrechten.
Bent u bereid om de gunningstermijnen van nieuwe snellaadpunten op tankstations te verlengen?
Nee, om zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden aan ondernemers en zo de realisatie van meer laadpunten te bevorderen, is het verstandig de vergunningstermijn van laadrechten bij tankstations gelijk te trekken met de looptijd van het snellaadkavel, voor zover dat aanwezig is op de verzorgingsplaats. Dit zorgt er voor dat, bij herverdeling van de snellaadrechten, de nieuwe exploitant een zo veel mogelijk exclusief recht verkrijgt. Doel is door meer zekerheid aan ondernemers te bieden, de uitrol van laadinfratsructuur te versnellen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De werking van de economische sancties in relatie tot noodhulp en wederopbouw in de door de aardbeving getroffen gebieden in Syrië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Worden hulporganisaties die geen EU-funding ontvangen en noodhulp willen bieden aan gebieden in Syrië die door de aardbeving zijn getroffen belemmerd door de EU-sancties die tegen Syrië zijn ingesteld? Zo ja, hoe?
De berichten dat EU-sancties jegens Syrië de hulpverlening belemmeren wil ik graag in perspectief plaatsen. De sancties zijn gericht tegen het Syrische regime, omdat het de Syrische bevolking onderdrukt. De grootste belemmeringen voor humanitaire hulp worden dan ook veroorzaakt door het Syrische regime zelf.
Humanitaire hulpgoederen en -activiteiten zijn in principe niet gesanctioneerd. Zo is de export van veel hulpgoederen toegestaan, zoals van tenten, voedsel en medicijnen, maar ook van zwaar materieel zoals machines om puin te ruimen. In het zeldzame geval dat een goed of activiteit toch gesanctioneerd mocht zijn, is het mogelijk een ontheffing aan te vragen voor humanitaire doeleinden.
Financiële transacties naar lokale hulporganisaties of familieleden in Syrië zijn ook toegestaan, zolang deze entiteiten of personen niet op de EU-sanctielijst staan of, in het geval van hulporganisaties, verbonden zijn met entiteiten of personen op de EU-sanctielijst. Voor humanitaire doeleinden is daarnaast een uitzondering gemaakt op de sancties voor het overmaken van geld naar personen en entiteiten op de sanctielijst. Deze uitzondering geldt voor de VN en hun implementerende partners, de Rode Kruis Rode Halve Maan beweging en organisaties die financiering ontvangen vanuit de EU of één van de lidstaten.
Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat humanitaire hulp Turkije en Syrië op 22 februari jl., heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op 8 en 9 maart jl., de Europese Commissie verzocht om eventuele hinder voor de hulpverlening in Syrië als gevolg van sancties in kaart te brengen. Ook bracht de Minister dit onderwerp op tijdens haar gesprek met de High Commissioner Filippo Grandi van de vluchtelingenorganisatie UNHCR op 22 maart jl.
Bent u bekend met de oproep van het Syrische Rode Kruis dat het Westen heeft gevraagd om de economische sancties op te schorten? Zoja, wat is de achtergrond van die oproep?
Ja, daarmee ben ik bekend.
De in Damascus gevestigde Syrische Rode Halve Maan vervult, conform het mandaat van Nationale Rode Kruis/Rode Halve Maanverenigingen, een aanvullende rol op de overheid. Ze spreekt zich vaker uit tegen de westerse sancties, waarmee ze meegaat met het verhaal van het Syrische regime. Zo gaf zij recentelijk onterecht aan dat de import van ambulances verboden is onder de sancties. Binnen de Rode Kruis/Rode Halve Maan beweging wordt geregeld gesproken over de onafhankelijke positie van nationale verenigingen waaronder de Syrische Rode Halve Maan.
Kunnen Syrische Nederlanders via de bank geld overmaken naar hun familieleden in de getroffen gebieden om hen te ondersteunen nu hun levensonderhoud nu zij geraakt zijn door de aardbevingen? Zo nee, komt dit door de EU-sancties?
Ja. Het overmaken van geld is gewoon toegestaan, zolang dit niet naar personen of entiteiten op de EU-sanctielijst gaat, of naar met hen verbonden personen of entiteiten. Banken zijn soms terughoudend om transacties naar gesanctioneerde landen uit te voeren. Het kabinet is continu in gesprek met banken en andere sectoren die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de sancties om eventuele hindernissen weg te nemen en eventuele vragen te beantwoorden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat humanitaire hulp Turkije en Syrië op 22 februari jl. voert het kabinet gesprekken met banken en de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden om geld over te maken naar Syrië. Zie ook beantwoording vraag 1 en 7.
Kunnen hulporganisaties die geen EU-funding ontvangen zware bouwmachines (graafmachines) en bouwmaterieel leveren aan de getroffen gebieden, zodat lijken worden geruimd en hersteloperaties aan duizenden huizen kunnen beginnen? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u en bent u bereid hier in Europees verband te pleiten voor gerichte maatwerk zodat dit toch snel mogelijk wordt gemaakt?
De EU-sancties laten de export van materieel voor opruimwerkzaamheden toe. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen al dan niet door de EU gefinancierde organisaties. In het zeldzame geval dat een te exporteren goed toch onder de sancties zou vallen, is het mogelijk voor humanitaire doelen een ontheffing aan te vragen en te krijgen.
Biedt het sanctieregime uitzonderingen voor hulpverleningsorganisaties en bijvoorbeeld voor het importeren van zwaar materieel voor wederopbouw? Zo ja, voldoen deze volgens u in de huidige situatie?
Zie beantwoording vraag 4.
Bent u bekend met de maatregel die het Amerikaanse Ministerie van Financiën heeft genomen, namelijk om een bredere ontheffing voor de sancties voor te stellen?
Ja.
Acht u een dergelijke maatregel ook nodig voor Nederlandse hulporganisaties en (Nederlandse) banken? Zo ja, waarom en bent u van plan een dergelijke maatregel te treffen?
Nee. De Europese Unie heeft op 23 februari jl. het EU-sanctieregime reeds aangepast om de snelle levering van humanitaire hulp mogelijk te maken. Deze aanpassing betekent dat niet langer voorafgaande toestemming van EU-lidstaten nodig is voor het verstrekken van tegoeden of economische middelen door bepaalde humanitaire organisaties voor humanitaire doeleinden aan de ruim 200 personen en entiteiten op de EU-sanctielijst. Daarmee versimpelt de EU de administratieve regels, en brengt deze in lijn met bestaande uitzonderingen in VN-sancties en Amerikaanse sancties. Hierdoor wordt humanitaire hulpverlening makkelijker gemaakt, en derisking en overcompliance door banken tegen gegaan.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van de situatie zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De ontmoeting tussen de minister-president en de Azerbeidzjaanse president Aliyev |
|
Agnes Mulder (CDA), Derk Jan Eppink (JA21), Caroline van der Plas (BBB), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat was de bedoeling van het gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev in Davos in januari?1 Met welke andere regeringsleiders of staatshoofden heeft u in Davos dergelijke gesprekken gevoerd?
Het bilaterale gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev heeft op verzoek van Nederland plaatsgevonden. De bedoeling van het gesprek was het overbrengen van de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor en te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan, evenals over geopolitieke ontwikkelingen en de Russische agressieoorlog in Oekraïne.
Tijdens het World Economic Forum in Davos heeft de Minister-President gesproken met meerdere regeringsleiders en staatshoofden. Zo hebben er bilaterale gesprekken plaatsgevonden met de bondspresident van Zwitserland, de president van Ecuador, de president van Irak, de president van Moldavië, de Minister-President van Tunesië, en de president van de Koerdische Autonome Regio.
Kunt u aangeven waarom dit gesprek met president Aliyev nuttig is geweest?
Het gesprek bood de mogelijkheid op het hoogste niveau de Nederlandse positie over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor over te brengen. Voorts bood de ontmoeting gelegenheid te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan. De Minister-President heeft in het gesprek steun uitgesproken voor het EU-bemiddelingsproces onder leiding van de voorzitter van de Europese Raad Charles Michel. Tevens werd gesproken over de Russische agressieoorlog in Oekraïne. Azerbeidzjan steunt de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne en levert humanitaire hulp.
Klopt het dat u president Aliyev bedankt heeft voor de gasleveranties aan Europa? Klopt het dat Azerbeidzjan gas uit Rusland importeert?2 Betekent dit dat de levering van gas aan Europa door Azerbeidzjan in elk geval deels gecompenseerd wordt met de import van Russisch gas? Indien dit niet klopt, kunt u uitleggen waarom dat zo is volgens u? Deelt u de mening dat Europa op deze manier indirect toch weer Russisch gas koopt? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitsluiten dat de opbrengsten hiervan bij Russische leveranciers terecht komen?
Tijdens voornoemd gesprek is door beide zijden tevredenheid uitgesproken over de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU en de intentie om deze verder te verhogen conform het medio vorig jaar tussen de EU en Azerbeidzjan afgesloten Memorandum of Understanding inzake een strategisch energiepartnerschap. Voor zover bekend bedroegen de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU afgelopen jaar 11,4 miljard kubieke meter (en daarbovenop 8,4 miljard kubieke meter aan Turkije). Volgens mediaberichten importeert Azerbeidzjan via een tijdelijk contract gedurende een half jaar (november »22 – maart »23) maximaal 1 miljard kubieke meter Russisch gas voor binnenlands gebruik. Dit betekent dat Azerbeidzjan gasleveranties aan de EU en Turkije in de genoemde periode voor een beperkt deel opvangt met gasleveranties vanuit Rusland.
De EU bouwt in het kader van de REPowerEU-strategie de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk af. Dit is ook één van de doelen van voornoemd Memorandum of Understanding tussen de EU en Azerbeidzjan. De Europese Commissie heeft dan ook aangekondigd de kwestie van Russische gasimporten door Azerbeidzjan in de context van de implementatie van het MoU met de Azerbeidzjaanse autoriteiten te gaan bespreken.3
Hoe heeft u gereageerd op de bewering van president Aliyev dat de blokkade van de Lachin-corridor een gerechtvaardigde reactie van de Azerbeidzjaanse bevolking en maatschappelijke organisaties is op de «illegale exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen van Azerbeidzjan in gebieden waar de Russische vredeshandhavers tijdelijk gestationeerd zijn»? Acht u dit een geloofwaardige bewering en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Tijdens het gesprek heeft de Minister-President de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor overgebracht. Azerbeidzjan geeft aan dat het zich zorgen maakt over het gebrek aan controle over hetgeen via de Laçın-weg wordt vervoerd. De Minister-President heeft in het gesprek benadrukt dat een burgerbevolking nooit het slachtoffer mag worden van een politieke situatie. Zie voorts het antwoord op vraag 7.
Heeft u de blokkade van de Lachin-corridor veroordeeld en de opening ervan geëist? Deelt u de analyse dat Azerbeidzjan met de blokkade een etnische zuivering van het gebied Nagorno-Karabach probeert te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke Europese actie acht u passend hierop? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u president Aliyev ook gewezen op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat in december al uitgesproken heeft dat Azerbeidzjan ernstig zieken en mensen zonder middelen van bestaan moet doorlaten? Heeft u de president erop gewezen dat Azerbeidzjan volgens het Hof zelf deze uitspraak niet uitvoert?3
Nederland heeft op woensdag 9 februari jl., samen met enkele andere lidstaten, geïntervenieerd bij het Comité van Ministers (CM) van de Raad van Europa (RvE), waarbij Azerbeidzjan werd opgeroepen om uitvoering te geven aan de voorlopige maatregelen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake de Laçın-corridor. Op 22 februari jl. heeft het Internationaal Gerechtshof voorlopige maatregelen aan Azerbeidzjan opgelegd om vrije doorgang van de Laçın-corridor in beide richtingen te verzekeren. In de uitspraak refereerde het Hof aan de verplichtingen van Azerbeidzjan onder het trilaterale akkoord uit 2020. Nederland zal Azerbeidzjan blijven oproepen om aan zijn juridische verplichtingen te voldoen en vrije doorgang te bewerkstelligen.5 De EU heeft op 23 februari 2023 dezelfde boodschap afgegeven.6 In het gesprek met president Aliyev zijn de voorlopige maatregelen onder artikel 39 die door het EHRM zijn opgelegd als zodanig niet aan de orde gekomen.
Bent u van mening dat Azerbeidzjan de andere uitspraken van het Europees Hof respecteert? Zo nee, welke reactie vanuit Europa acht u passend? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Het toezicht op de naleving van uitspraken van het EHRM is belegd bij het CM van de RvE. Dit toezicht is een collectieve verantwoordelijkheid van de verdragspartijen bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland neemt actief deel aan de bijeenkomsten van het CM, waarin dit toezicht wordt uitgeoefend, ook ten aanzien van de zaken betreffende Azerbeidzjan. De besprekingen in het CM over de tenuitvoerlegging door staten van de uitspraken van het EHRM zijn vertrouwelijk. De beslissingen van het CM worden openbaar gemaakt.
Het Department for the Execution of Judgments (DEJ) van de RvE ondersteunt het CM bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de uitspraken van het EHRM. Uit het meest recent gepubliceerde rapport van het DEJ, in 2021, komt naar voren dat Azerbeidzjan op de zesde plaats staat (van de in totaal 47 lidstaten ten tijde van publicatie) voor wat betreft het aantal EHRM-zaken dat onder verscherpt toezicht staat. Op 31 december 2022 stonden 285 zaken van Azerbeidzjan onder toezicht voor tenuitvoerlegging. Afgelopen jaar heeft het CM 35 zaken van Azerbeidzjan gesloten.
Heeft u de bezetting van soeverein grondgebied van Armenië door Azerbeidzjan veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betrof een kort onderhoud waarin niet alle aspecten van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan aan de orde konden worden gesteld. Het Nederlandse standpunt met betrekking tot de bezetting van Armeens grondgebied is bekend. De EU heeft Azerbeidzjan opgeroepen om terug te keren naar de grenzen voor 12 september 2022. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld steunt Nederland deze oproep.7 Overigens stelt Azerbeidzjan dat Armenië ook Azerbeidzjaans grondgebied bezet houdt. De situatie wordt bemoeilijkt door het feit dat er op dit moment geen overeenstemming tussen beide landen is over het precieze verloop van de grens. Onderhandelingen over een definitieve, officiële grensafbakening zijn nog gaande. De EU faciliteert hierbij.
Heeft u de kwestie van de repatriëring van Armeense krijgsgevangenen en andere gedetineerden in Azerbeidzjan aan de orde gesteld, waarover de Kamer drie moties heeft aangenomen en waarvan de regering heeft toegezegd deze kwestie voort te zetten?
Dit is tijdens het gesprek niet aan de orde geweest. Nederland brengt dit onderwerp geregeld op in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Zo heb ik de situatie van de Armeense krijgsgevangenen opgebracht in een gesprek met de Azerbeidzjaanse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de OVSE Ministeriële op 2 december 2022.
Diagnostische protocollen in de ziekenhuiszorg tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de triageprotocollen in ziekenhuizen bij patiënten die binnen worden gebracht met luchtwegklachten, zoals (prikkel)hoest, kortademigheid, pijn op de borst, pijn vastzittend aan de ademhaling, en waarbij al dan niet verhoogde infectie/inflammatiewaarden aanwezig zijn zoals verhoogde hartslag, verhoogde temperatuur (koorts), algemene malaise en met of zonder aanwezigheid van verhoogde infectiewaarden in het bloed (verhoogd leukocyten getal, verhoogd C-reactief proteïne (CRP), etc.)? Zo ja, welke diagnostische protocollen gelden hiervoor en hanteert elk ziekenhuis dezelfde differentiaaldiagnostiek?
Ja. De verantwoordelijke veldpartijen stellen richtlijnen op, onder meer voor diagnostiek. Op basis van deze richtlijnen passen ziekenhuizen hun lokale protocollen aan, waarbij de uitgangspunten overal hetzelfde zijn.
Weet u of de triage bij patiënten die bij de start van de coronacrisis (in de eerste golf van maart – mei 2020) met potentieel COVID-gerelateerde klachten in het ziekenhuis binnenkwamen, anders is verlopen dan voor de coronacrisis?
De triage op basis van urgentie is vastgelegd in richtlijnen van waaruit zorgprofessionals handelen. Door de grote toestroom van mensen met acute klachten zijn er trajecten, zoals de «Corona snelstraat» ingericht om een efficiënte en snelle doorstroom zonder verlies aan kwaliteit te realiseren. Het diagnostisch proces is er op gericht om een diagnose te kunnen stellen dan wel uit te sluiten.
Zijn er protocollaire afspraken gemaakt binnen de ziekenhuiszorg over aangepaste differentiaaldiagnostiek voor patiënten die binnenkwamen met luchtweg-gerelateerde klachten (al dan niet gepaard gaande met klachten die ook kunnen passen bij infectie/inflammatie van de luchtwegen, zie ook de eerste vraag) tijdens de coronacrisis? Zo ja, welke afspraken waren dit, welke richtlijnen zijn aangepast, op basis waarvan en door wie en zijn deze veranderingen in de gehele ziekenhuiszorg doorgevoerd?
De aangepaste protocollen in de ziekenhuizen zijn de resultante geweest van de adviezen en leidraden die zijn opgesteld door de expertiseteams die direct na de start van de coronapandemie zijn ingesteld door de Federatie Medisch Specialisten (te weten de teams behandeling, diagnostiek, en infectiepreventie). Verdere invulling van deze adviezen/leidraden vond plaats vanuit de betrokken
wetenschappelijke verenigingen zoals de NVALT en de NIV, en uiteindelijk de praktische invulling door de ziekenhuizen zelf. Nieuwe landelijke leidraden en adviezen werden telkens gedeeld met het Ministerie van VWS.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken geweest bij het vormgeven van deze aangepaste protocollen en/of bent u hiervan op de hoogte gesteld door de sector?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u of er tijdens de eerste golf op bepaalde mogelijke luchtwegaandoeningen niet meer standaard is gecheckt volgens de gangbare differentiaaldiagnostiek, als een patiënt binnenkwam met klachten die eventueel zouden kunnen passen bij een COVID-19-infectie? Zo ja, om welke aandoeningen ging het en hoe is deze afweging gemaakt?
Het diagnostisch traject is tijdens de Covid-pandemie hetzelfde gebleven. Diagnoses worden bij binnenkomst in het ziekenhuis altijd met de grootst mogelijke accuraatheid gesteld op basis van noodzakelijk onderzoek. Daarbij is er aandacht voor Covid-19 en voor andere, of bijkomende, aandoeningen. Diagnoses komen naar voren bij de anamnese, het lichamelijk onderzoek en het aanvullend onderzoek. Er is, door dit zorgvuldige diagnostisch traject, geen sprake van het achterwege laten van de noodzakelijke diagnostiek bij een verdenking op Covid, noch van een toegenomen kans op het missen van andere diagnosen.
Zijn door deze eventueel aangepaste differentiaaldiagnostiek bepaalde onderzoeken en/of behandelingen niet uitgevoerd, die normaliter wel zouden zijn gedaan? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid hierover informatie in te winnen bij de ziekenhuissector?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat patiënten die binnenkwamen met een verdenking van COVID-19 (vrijwel) automatisch in eerste instantie de onderzoeken en/of behandelingen ontvingen die op die diagnose waren toegespitst, ook als er (nog) geen COVID-19 bevestiging was, zoals isolatie van de patiënt, (herhaalde) polymerase chain reaction (PCR)-diagnostiek voor SARS-CoV-2, CO-RADS diagnostiek?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk dat door de eventuele verandering in differentiaaldiagnostiek bij patiënten met potentieel COVID-gerelateerde klachten diagnoses zijn gemist en behandelingen zijn gegeven die niet juist/toereikend waren? Heeft u hierover informatie? Zo nee, bent u bereid hierover informatie in te winnen bij de ziekenhuissector?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op het feit dat meerdere Nederlandse cohort onderzoeken zagen tijdens de eerste golf dat een aanzienlijk aantal opeenvolgende patiënten die op de intensive care (IC) werden opgenomen met een diagnose van COVID-19 binnen korte tijd (minder dan drie weken) een symptomatische tromboembolie hadden (in ongeveer de helft van de dan nog in levend zijnde patiënten werd een symptomatische tromboembolie gediagnosticeerd, meest voorkomend: longembolie)? Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie van Klok et al., of Middeldorp et al.?1 2
In het algemeen kunnen we zeggen dat bij patiënten met Covid op de IC vaak de diagnose trombose (waaronder longembolie) werd vastgesteld. Waar het de specifiek medisch inhoudelijke kant van uw vraag betreft blijkt uit navraag bij de FMS, NVALT en NVIC dat in overleg met het Expertiseteam Behandeling van de Federatie Medisch Specialisten en een aantal landelijke experts op het gebied van longembolieën/stolling direct is aangestuurd op nieuwe leidraden met betrekking tot de vroege opsporing/diagnostiek van longembolieën/trombose en de behandeling daarvan. Het klopt dat een longembolie zo spoedig mogelijk met antistollingsmedicatie moet worden behandeld en fataal kan aflopen. Gelukkig komt dit steeds minder voor door betere diagnostiek en betere behandelingsopties. Verder kan ik u melden dat eerdere genoemde instanties bekend zijn met de door u aangehaalde publicaties.
Klopt het dat een aanzienlijk aantal patiënten die tijdens de eerste golf werden opgenomen op de IC met COVID-19 later een longembolie bleek te hebben? Zo ja, weet u hoeveel patiënten in Nederland die tijdens de eerste golf met COVID-19 diagnose werden opgenomen op de IC uiteindelijk een longembolie bleken te hebben?
Zie antwoord vraag 9.
Is het mogelijk dat door een veranderende differentiaaldiagnostiek, die tijdens de eerste golf primair was gericht op het diagnosticeren van COVID-19 bij patiënten met daarbij passende luchtwegklachten (met of zonder inflammatie/infectie) potentieel veel andere luchtwegaandoeningen die een soortgelijke symptomatologie als COVID-19 hebben (bijvoorbeeld longembolie, hartfalen (astma cardiale), COPD exacerbatie), zijn gemist? Zo nee, waarom niet? Hoe weet u zeker dat de betreffende patiënten inderdaad als gevolg van een vastgestelde COVID-19-infectie in het ziekenhuis terechtkwamen en niet een andere symptomatische ziekte (als symptomatische longembolie, astma cardiale, COPD exacerbatie) (al dan niet tegelijkertijd) onder de leden hadden bij ziekenhuisopname?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een longembolie zo snel mogelijk met antistollingsmedicatie moet worden behandeld, omdat deze aandoening anders mogelijk fataal is?3
Zie antwoord vraag 9.
Kregen, aangezien in de wetenschappelijke publicaties van Klok et al. en Middeldorp et al. staat dat niemand (0%) van opgenomen patiënten met COVID-19 een tromboembolie had op de dag van de opname (t=0), tijdens de eerste golf in Nederland patiënten die met een COVID-19-infectie in het ziekenhuis werden opgenomen tijdens de dag van opname (t=0) een onderzoek om uit te sluiten dat zij niet leden aan bijvoorbeeld een tromboembolie of andere ziekten die COVID-19 kunnen nabootsen?
Navraag bij de FMS, NVALT en NVIC leert dat bij alle op de IC opgenomen Covid patiënten aan de hand van de opgestelde en eerder genoemde leidraden dagelijks gekeken werd naar de risicofactoren voor het ontwikkelen van een trombotisch event en werd vastgesteld of bijvoorbeeld sprake was van een verandering in de klinische toestand of van een verandering van laboratoriumwaarden. De diagnostiek werd daar ook dagelijks op afgestemd. Veranderde de klinische status van een patiënt gedurende de opname en was een longembolie mogelijk, dan werd aanvullend onderzoek verricht waarop een longembolie werd aangetoond of uitgesloten.
Vindt u het ook opmerkelijk dat zoveel vermeende COVID-19-patiënten die tijdens de eerste golf opgenomen werden op de IC uiteindelijk een longembolie bleken te hebben die toegeschreven werden aan die COVID-19-infectie, aangezien dat zou betekenen dat COVID-19 de meest trombogene aandoening is die de mensheid ooit heeft gekend (meer dan 50% tromboembolie in drie weken tijd, waarbij ook nog eens bij ongeveer een vijfde van de opgenomen patiënten op de IC er geen trombeembolie diagnostiek heeft kunnen plaatvinden, omdat die patiënten al waren overleden)?4 5 Bent u ervan op de hoogte dat dit een ongeëvenaard getal is dat zelfs voor de meest trombogene kankersoorten of trombogene medische ingrepen (zoals buikchirurgie, orthopedie, of IC opname zelf) bij lange na niet wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe kan worden geweten of de longembolieën, die zoveel vermeende COVID-19-patiënten tijdens de eerste golf op de IC «ontwikkelden», daadwerkelijk het gevolg waren van een COVID-19-infectie en niet primair de veroorzaker waren van het ziektebeeld, als de meeste van COVID-19 verdachte patiënten niet initieel onderzocht werden op het hebben van een longembolie?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u voornemens te gaan onderzoeken of patiënten die tijdens de eerste golf met COVID-19 op de IC werden opgenomen al dan niet ten tijde van eerste opname (t=0) een aandoening hadden die daarop lijkt (waaronder longembolie), waardoor duidelijk kan worden of ten onrechte COVID-19-patiënten als zodanig zijn gediagnosticeerd door ontoereikend diagnostisch onderzoek (ten tijde van eerste opname; t=0)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Indien niet een vermeende COVID-19-infectie, maar een longembolie of andere luchtwegziekte die eenzelfde symptomatologie heeft als COVID-19 in veel gevallen de (niet uit te sluiten, want niet onderzochte) oorzaak is geweest van het overlijden van veel ziekenhuispatiënten tijdens de eerste golf, wat heeft dit dan voor gevolgen voor de corona-overlijdenscijfers in retrospect? Worden deze dan met terugwerkende kracht gecorrigeerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zijn de gevolgen voor de evaluatie van het coronabeleid indien blijkt dat de differentiaaldiagnostiek in ziekenhuizen bij patiënten met potentiële COVID-19-klachten te eenzijdig gericht is geweest op het diagnosticeren van een COVID-19-infectie?
Zoals reeds in de voorgaande vragen is aangegeven, zijn er geen diagnostische lijnen gevolgd die als risico met zich mee zouden brengen dat bepaalde diagnosen zijn gemist. In het algemeen geldt dat het bij twijfel te allen tijde mogelijk is om een melding te maken bij de IGJ. De IGJ gaat met ziekenhuizen in gesprek als er signalen of meldingen zijn omtrent een tekortschietende kwaliteit en/of veiligheid van de zorg. In dit geval heeft de IGJ hierover geen meldingen of signalen ontvangen. Het aanpassen van de richtlijnen is toevertrouwd aan partijen in het veld met de benodigde medisch-inhoudelijke expertise.
Gaat u met ziekenhuizen in gesprek over de differentiaaldiagnostiek zoals deze is gehanteerd tijdens de corona-episode? Gaat u ervaringen ophalen bij ziekenhuizen en artsen zelf, teneinde in kaart te brengen of het diagnostisch proces in ziekenhuizen tijdens de coronacrisis niet onderhevig is geweest aan confirmation bias en tunnelvisie?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meldingen gedaan van het potentieel tekortschieten van de differentiaaldiagnostiek tijdens de coronacrisis door bovengenoemde confirmation bias? Zo ja, weet u wat daarmee is gedaan?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u bekend met het bericht «Gebruik zelfdodingspoeder Middel X stijgt flink na bekendmaking welke stof het bevat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u het vermoeden van de toxicoloog van het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan? Bent u bereid om onderzoek te doen om duidelijk te krijgen of inderdaad sprake is van een causaal verband?
De toxicoloog van het NVIC heeft inderdaad aangegeven te vermoeden dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan. Zij geeft tegelijkertijd echter aan dat een causaal verband op basis van de cijfers van het NVIC niet is vast te stellen.
Hoewel op individueel niveau factoren die bijdragen aan een suïcide of een poging daartoe niet te voorspellen zijn, zijn er op maatschappelijk niveau echter wel degelijk factoren aan te wijzen die bijdragen aan meer of minder suïcides. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het voorkómen dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot (informatie over) middelen waarmee ze een einde aan hun leven kunnen maken, bijdraagt aan suïcidepreventie. Een causaal verband tussen enerzijds het beschikbaar maken van informatie over Middel X en anderzijds het aantal suïcides in Nederland is niet onomstotelijk vast te stellen. In het licht van voorgaande acht ik nader onderzoek dan ook niet aangewezen.
Welke mogelijkheden ziet u om een completer beeld te krijgen van het gebruik van Middel X? Wat vindt u van de mogelijkheid om een plicht in stellen voor artsen om (overlijden ten gevolge van het) gebruik van Middel X of vergelijkbare stoffen te melden bij het NVIC?
Verreweg de meeste suïcidepogingen worden nergens geregistreerd. Daardoor is ook niet bekend welke middelen daarbij worden gebruikt. Een meldplicht zou indruisen tegen het medisch beroepsgeheim dat zowel een maatschappelijk belang (waarborging van vrije toegang tot de zorg) als een individueel belang (het recht van de patiënt op bescherming van zijn privacy en het gezondheidsbelang van de individuele patiënt) dient.
Suïcides (fatale pogingen) worden wél geregistreerd, omdat deze altijd worden onderzocht door een forensisch arts (gemeentelijke lijkschouwer). De Wet op de lijkbezorging (Wlb) behelst het wettelijk kader voor verplichte meldingen door de behandelend arts of gemeentelijke lijkschouwer bij overlijden. De Wlb voorziet momenteel enkel in meldplichten in verband met de lijkschouw en het afgeven van een verklaring van overlijden (A-verklaring) en in verband met de opgave van de doodsoorzaken aan het CBS ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek (B-verklaring). Het is echter niet verplicht om te vermelden ten gevolge van welke middelen iemand is overleden, waardoor de data hieromtrent naar verwachting incompleet zijn.
Grofweg zijn er twee categorieën overlijdens waarmee forensisch artsen met Middel X te maken kunnen krijgen. Er kunnen (meerdere) aanwijzingen zijn bij de lijkschouw dat de overledene Middel X heeft ingenomen (bijvoorbeeld vermelding in een afscheidsbrief, huisartsendossier, verklaring van betrokkenen, etc). Afhankelijk van de situatie wordt in sommige gevallen besloten het vermoeden van aanwezigheid van Middel X te bevestigen met toxicologisch onderzoek, maar soms is het zo duidelijk dat dat niet nodig is. Een andere categorie overlijdens is wanneer er bij de lijkschouw geen aanwijzingen zijn waaraan iemand overleden is. In dat soort gevallen kan een overlijden door Middel X alleen opgespoord worden door toxicologisch onderzoek. Dat is nu slechts mogelijk in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of op verzoek van de nabestaanden (klinische sectie). Als artsen geen toxicologisch onderzoek kunnen doen bij onverklaard overlijden, zal een verplichte registratie geen goede weergave van de werkelijkheid geven. Op dit moment vind ik een eventuele meldplicht bij het NVIC dan ook niet opportuun.
Hoe staat het met het eerder aangekondigde onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam naar de achtergrond van de slachtoffers van Middel X?2
De eerste resultaten van het onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2023 verwacht, afhankelijk van de beschikbaarheid van forensisch artsen. Deze artsen vormen een cruciale schakel in het dossieronderzoek dat op dit moment wordt uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van bovengenoemde berichtgeving, de effectiviteit van de in 2019 opgestelde code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»? In hoeverre lukt het te voorkomen dat chemische stoffen, waarvan bewezen is dat deze oneigenlijk worden gebruikt voor suïcide, ongecontroleerd verkocht worden aan particulieren? Bent u bereid om dit te betrekken bij het aangekondigde gesprek tussen de bij de code betrokken partijen (gepland in eerste kwartaal 2023), dan wel de aangekondigde evaluatie van de code?3
Voordat de code in 2019 werd opgesteld, was Middel X al beschikbaar door handel tussen consumenten onderling. Omdat er maar weinig van de stof nodig is, kan met relatief beperkte hoeveelheden suïcide gepleegd worden. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de stof waarmee suïcides (fatale pogingen) zijn uitgevoerd afkomstig was van één van de ondertekenaars van de code. Uiteraard zal dit ter sprake komen tijdens de volgende bijeenkomst van de codepartners, gepland in het tweede kwartaal van 2023. Het is echter niet waarschijnlijk dat dit zal leiden tot een andere aanpak. De evaluatie van de code vindt eind 2023 plaats.
Kunt u een overzicht geven van alle strafrechtelijke onderzoeken die op dit moment lopen tegen (personen die betrokken zijn bij) de Coöperatie Laatste Wil? Wat is de stand van zaken van deze onderzoeken?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft eerder publiekelijk kenbaar gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die betrokken zijn of waren bij de Coöperatie Laatste Wil. Het OM heeft deze zaken overgedragen aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris kan – op verzoek van het OM of de tien verdachten – nog nader onderzoek doen. Het is nog niet te zeggen wanneer deze zaken voor de rechter komen.
Deelt u de mening dat er inmiddels voldoende aanleiding is om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek de Coöperatie Laatste Wil te verbieden en te ontbinden?
De beslissing om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden is aan de rechter. Het OM kan daartoe een verzoek indienen bij de rechtbank. Of er in dit specifieke geval voldoende aanleiding is om een dergelijk verzoek te doen, is ter beoordeling van het OM.
Het verdwijnen van de traditie van Paas- en Vreugdevuren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de eerste Paasvuren al dreigen te sneuvelen door de rigide stikstofregels die een eeuwenoude traditie de nek omdraaien?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u ermee bekend dat bouwers van Paas- en Vreugdevuren aan veel te ingewikkelde vergunningsaanvragen worden onderworpen waardoor Paas- en Vreugdevuren vogelvrij zijn verklaard en sneuvelen zodra 'groene moraalridders' het voor het zeggen krijgen, zoals nu in de provincie Overijssel? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?2, 3, 4
De Wet natuurbescherming schrijft voor dat er een vergunningplicht geldt indien een plan of project significant negatieve effecten op een of meer Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Indien er sprake is van significant negatieve effecten moeten er mitigerende maatregelen worden getroffen. Provincies zijn bevoegd gezag voor de vergunningverlening.
Er heeft overleg plaatsgevonden met onder meer de provincie Overijssel. Daaruit blijkt dat deze provincie ondersteuning biedt om de ruim 200 geïnventariseerde paasvuren in deze provincie doorgang te laten vinden. De provincie heeft aangegeven dat het merendeel van deze vuren door kan gaan. Naar verwachting geldt voor 10 tot 20 vuren dat ze alleen kunnen doorgaan bij verplaatsing of verkleining.
Deelt u de mening dat de traditie van Paas- en Vreugdevuren het verdient om te worden beschermd? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze traditie te beschermen, zodat deze voor toekomstige generaties behouden blijft? Kunt u deze vragen gedetailleerd beantwoorden?
Ik deel de mening dat tradities belangrijk zijn. De leden Van der Plas en Eppink hebben het kabinet verzocht om met de provincies als bevoegd gezag in gesprek te gaan over het zo veel mogelijk toestaan van paasvuren, en gebruik te maken van de mogelijkheden die de Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming biedt om rekening te houden met culturele omstandigheden (motie van de leden van der Plas en Eppink over het behoud van de traditie van Paasvuren, Kamerstuk 34 682, nr. 121, ingediend 23 februari 2023).
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 moet ook bij tradities geldende wet- en regelgeving in acht worden genomen. Uit een gesprek tussen LNV en provincies is gebleken dat de betreffende provincies bereid zijn om tegemoet te komen aan initiatiefnemers zodat de vuren zo veel mogelijk door kunnen gaan. Daardoor kunnen ruim 200 Paasvuren doorgang vinden. In 10 tot 20 gevallen is dit niet mogelijk op de locatie of in de omvang die een initiatiefnemer voor ogen staat. Het is dan aan de initiatiefnemer om het vuur te verplaatsen, te verkleinen of ervan af te zien. De provincies kijken bij de uitvoering van de Wet natuurbescherming via deze weg optimaal naar de mogelijkheden om de traditie in stand te houden.
Het bericht ‘Overheidsinstanties hebben ‘blinde vlek’ voor licht verstandelijk beperkten’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheidsinstanties hebben «blinde vlek» voor licht verstandelijke beperkten»?1
Ja.
Ziet u ook dat criminelen steeds vaker jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie? Zo ja, vindt u dat er nu voldoende gebeurt om deze jongeren te beschermen?
Dat herkennen wij ook. Ook zien wij dat jongeren (met en zonder lvb) op dit moment nog te makkelijk geronseld kunnen worden. Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie investeert dit kabinet daarom fors vanuit verschillende projecten, zoals «Preventie met Gezag»2, het programma «Samen tegen mensenhandel»3 en een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting.4
(H)erkent u dat er een blinde vlek is voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, als het gaat om preventie, signalering, aangifte en opvang?
Wij vinden ook dat de overheid een «schild voor kwetsbaren» moet zijn. Het rapport «Uitbuiting en lvb» van Koraal, CoMensha en Metastory Instituut laat zien dat er structureel meer aandacht nodig is voor slachtoffers en daders van uitbuiting met een lvb.5 Het is onze inzet om, met bovengenoemde trajecten, jongeren met een lvb weerbaarder te maken. Dat is een proces van de lange adem en heeft onze continue aandacht.
Bent u het eens met de stelling dat het zijn van een «schild voor kwetsbaren» een van de doelstellingen van de overheid zou moeten zijn en dat die bescherming in het geval van deze jongeren op dit moment tekortschiet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat overheden, politie, onderwijs en zorg beter met elkaar samenwerken om bescherming te kunnen bieden aan de groep jonge mensen die specifiek het risico loopt om in de prostitutie terecht te komen of te worden geronseld voor criminele activiteiten?
Slachtofferpreventie en daderpreventie zijn cruciaal om tot een sluitende aanpak van criminele uitbuiting te komen. Voor preventie is het van belang om op vele vlakken tegelijkertijd actief te zijn. Het beschermen van (potentiële) slachtoffers door aandacht te hebben voor kwetsbaarheden, zoals mentale problemen of een lvb, maakt daar deel van uit. Jongeren met een lvb zijn extra kwetsbaar doordat ze bijvoorbeeld beïnvloedbaarder en minder weerbaar zijn. De kans is ook groter dat ze zich niet bewust zijn van het feit dat ze worden uitgebuit.
Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen door de (georganiseerde) criminaliteit investeert dit kabinet fors in «Preventie met gezag.» Deze domeinoverstijgende wijkaanpak is in 2022 begonnen in 15 gemeenten (16 gebieden). Hiervoor is (oplopend) vanaf 2025 structureel 143 miljoen euro beschikbaar. In deze aanpak wordt enerzijds geïnvesteerd in het weerbaar maken van de jongeren en anderzijds in de versterking van het gezag in de wijk. Daarbij is er oog voor de mogelijke uitbuiting van jongeren (met en zonder een lvb) om strafbare handelingen te verrichten. Cruciaal in de preventie van jeugdcriminaliteit en uitbuiting is een duurzame samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein. In verschillende plannen is aandacht voor jongeren met een lvb. Zo zal in Groningen expertise worden ingezet om de politie te coachen bij het herkennen van een lvb en hoe hiermee om te gaan. In Utrecht zal worden verkend of een sociale vaardigheidstraining op maat kan worden aangeboden aan jongeren met een lvb.
Goede signalering en intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen en zorginstellingen, zijn van belang voor een succesvolle aanpak. Vanuit het programma «Samen tegen mensenhandel» wordt daarom breed ingezet op alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals. Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is «BUIT»: een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op scholen in het voortgezet onderwijs en in groep 8 in het basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan kinderen met een lvb en de professionals die met hen in aanraking komen.6 In de jeugdhulp biedt Koraal een behandelprogramma (YIP!) voor meisjes en jonge vrouwen met een lvb die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.7
Vanuit teams mensenhandel van de politie is er daarnaast nauw contact met ketenregisseurs en zorgcoördinatoren. Signalen van uitbuiting (ook de signalen die betrekking hebben op jongeren met een licht verstandelijke beperking) die bij één van de partijen bekend zijn, worden met elkaar besproken om een juiste interventie af te stemmen.
Ten slotte is ons departement gestart met de financiering van een tweejarig pilotproject van het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel ten behoeve van een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting om slachtoffers beter te ondersteunen en hen te helpen uit onveilige situaties te komen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid houdt uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit project.
Sluit u zich ook aan bij de noodkreet dat «Nederland wakker moet worden geschud» om meer adequate hulp en begeleiding te kunnen bieden aan jongeren met een licht verstandelijke beperking?
Wij onderstrepen het belang van adequate hulp en begeleiding aan jongeren met een lvb. Voor de verschillende trajecten die hiertoe door dit kabinet ontwikkeld worden verwijzen we u naar het antwoord op vraag 5.
Een licht verstandelijke beperking is niet altijd zichtbaar, maar wel zichtbaar is de oververtegenwoordiging van mensen met een licht verstandelijke beperking in uitbuitingssituaties: wat gaat u doen om meer inzicht te krijgen in de omvang van de groep die wordt uitgebuit en in welke situaties deze uitbuiting plaatsvindt?
Het is inderdaad bekend dat mensen met een lvb oververtegenwoordigd zijn in uitbuitingssituaties. Echter, hier wordt geen (structureel) onderzoek naar gedaan. Wij zullen het Onderzoeks- en Documentatiecentrum vragen om hier onderzoek naar te doen, en zullen uw Kamer hierover informeren.
In hoeverre wordt er in het programma «Samen tegen mensenhandel» gekeken naar risicogroepen, zoals mensen met een licht verstandelijke beperking? Krijgen deze groepen een specifieke plek hierin?
Vanuit het programma Samen tegen mensenhandel is de afgelopen jaren op verschillende manieren ingezet op risicogroepen, waaronder mensen met een licht verstandelijke beperking. Zo heeft CoMensha samen met Jeugdzorg Nederland en het Landelijk Kenniscentrum lvb gewerkt aan een handleiding met handelingsperspectieven en samenwerkingsrelaties, om signalering bij jeugdhulpinstellingen te verbeteren. Door middel van webinars is aandacht besteed aan deze handleiding. Ook is gewerkt aan een (gratis toegankelijke) e-learning rond lvb en diverse bijkomende problematiek, waaronder het risico op uitbuiting. De e-learning is bedoeld voor professionals in het sociaal domein. In deze cursus leren professionals wat mensenhandel en seksuele uitbuiting is, welke signalen er zijn bij een (potentieel) slachtoffer, wat te doen bij signalen en welk hulpverleningsaanbod beschikbaar is.8 Ook ontwikkelde Koraal in samenwerking met het kenniscentrum LVB het signaleringsinstrument 11VB om potentiele loverboyslachtoffers met een lvb te signaleren.9
Het programma Samen tegen mensenhandel wordt momenteel herijkt samen met betrokken organisaties. De opstellers van het rapport zijn daar ook bij betrokken.
Wat gaat u doen met de bevindingen uit het rapport LVB & Uitbuiting, dat onlangs aan het kabinet is aangeboden?
Het rapport is door de auteurs aangeboden aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zij bestuderen het rapport en blijven in gesprek met de opstellers van het rapport over de inhoud ervan.
Wilt u de knelpunten benoemen die thans spelen in de bescherming van eerdergenoemde groep jongeren als het gaat om gegevensdeling en samenwerking tussen de betrokken instanties? Kunt u aangeven welke maatregelen u nodig acht om het doel van bescherming beter te bereiken?
Zoals in het rapport omschreven worden er in de praktijk problemen ervaren bij het delen van gegevens tussen instanties. Dit speelt niet alleen bij jongeren met een lvb, maar is een bredere uitdaging die speelt in de aanpak van mensenhandel. Om de informatiedeling tussen de ketenpartners te vergemakkelijken, is er in november 2020 een handreiking gepubliceerd, die zo goed en concreet mogelijk weergeeft hoe en wanneer informatie over mogelijke slachtoffers gedeeld mag worden (opsporing, vervolging, bestuurlijk en zorg en opvang). Het is een instrument dat handvatten moet bieden voor de dagelijkse praktijk.10 Het opstellen van de handreiking heeft echter ook inzichten opgeleverd in bestaande belemmeringen bij informatiedeling. Op dit moment wordt er geïnventariseerd welke lacunes er nog zijn en wat nodig is om die te ondervangen. Tevens wordt bezien in hoeverre dit thema structureel geborgd moet zijn binnen het voort te zetten programma Samen tegen mensenhandel.
Is het mogelijk deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende (commissie)debat over slachtofferbeleid, voorzien voor 23 februari aanstaande?
Omdat het formuleren van onze antwoorden enige tijd nodig had, was het niet mogelijk om uw vragen voor 23 februari te beantwoorden.
Het bericht ‘Maak regels arbeidsmigratie snel strenger’ en ‘Duitse burgemeesters niet blij met arbeidsmigranten’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Maak haast met strengere regels voor arbeidsmigratie»1 en «Honderden «Nederlandse» arbeidsmigranten bezorgen Duitsland hoofdpijn»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Om hoeveel arbeidsmigranten gaat het die in Nederland werkzaam zijn en (tijdelijk) woonachtig zijn in Duitsland? Is er inzicht in hoeveel bedrijven en uitzendorganisaties gebruik maken van de mogelijkheid om arbeidsmigranten over de grens te huisvesten? Geldt dit in vergelijkbare mate voor de Belgische grensregio?
Precieze cijfers over het aantal arbeidsmigranten en welke uitzendbureaus grensoverschrijdend werken zijn er niet. Dergelijke gegevens worden niet geregistreerd. Het is ook niet bekend of deze problematiek in de Belgische grensregio even groot is. Door ons contact met de autoriteiten aan Duitse zijde krijgen we echter wel beter zicht op de misstanden. Waar we signalen krijgen dat er misstanden spelen, worden deze door de bevoegde instanties opgepakt.
Wat is volgens u de reden dat Nederlandse uitzendbureaus arbeidsmigranten over de grens te huisvesten?
Er zijn meerdere redenen mogelijk. Zo is er in Nederland op dit moment niet voldoende huisvesting aanwezig, zeker niet voor arbeidsmigranten. Ook zullen er bedrijven zijn die de grens misbruiken om tot bepaalde kostenvoordelen te komen en om toezicht en handhaving moeilijker te maken. In sommige gevallen is de huur van huisvesting in Duitsland lager dan in Nederland.
Vindt er overleg plaats met de Duitse regering en/of deelstaten die aan Nederland grenzen om de problematiek van arbeidsmigratie te bespreken? Zo ja, op welke frequentie en wanneer heeft dit voor het laatst plaatsgevonden? Kan aangegeven worden wat er besproken is? Zo nee, bent u bereid om met uw Duitse collega’s in het kader van het zijn van een «goede buur» en «Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet« dit gesprek op te starten?
Er is sinds begin 2020 contact met de regering van de deelstaat Noordrijn-Westfalen over deze problematiek. Mijn ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van dat contact afspraken gemaakt met de regering van de deelstaat over hoe we misstanden effectiever gezamenlijk kunnen aanpakken.3 Naar aanleiding van die afspraken is de samenwerking geïntensiveerd en is er geregeld contact tussen de betrokken departementen van Nederland en Noordrijn-Westfalen over de nadere uitvoering van deze afspraken.
Ook hebben de verschillende Duitse en Nederlandse toezichthouders geregeld contact en voeren zij gezamenlijke controles uit. Zo zijn afgelopen jaar op meerdere data huisvestingscontroles in Duitsland uitgevoerd, waarbij ook de Nederlandse Arbeidsinspectie aanwezig was om informatie te vergaren voor direct hierop volgende controles in Nederland op de naleving van de Nederlandse arbeidswetten. Zolang dit nodig is, zullen we deze gezamenlijke inspecties blijven doen.
Deze samenwerking en de onderliggende afspraken hebben er daarnaast mede toe geleid dat ambtenaren van de betrokken Nederlandse ministeries en de Nederlandse Arbeidsinspectie en hun collega’s in Noordrijn-Westfalen en gemeentes uit Noordrijn-Westfalen elkaar steeds beter weten te vinden. Tevens weten gemeenten aan beide zijden van de grens elkaar beter te vinden.
Naast de inzet op gezamenlijke inspecties wordt reeds uitgewerkt welke praktische mogelijkheden er zijn om de gegevensuitwisseling tussen alle betrokken partners te verbeteren met als doel relevante gegevens omtrent de situatie van arbeidsmigranten in zowel Nederland als Duitsland met de betrokken autoriteiten uit te kunnen wisselen.
Hoever staat het met de uitwerking van de adviezen die het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie Roemer) in 2020 opleverde specifiek op het vlak van huisvesting?
Op 11 januari jl. heb ik uw Kamer de jaarrapportage arbeidsmigranten 2022 aangeboden.4In deze jaarrapportage wordt uiteen gezet wat de uitwerking is van de adviezen van het Aanjaagteam op de verschillende thema’s, waaronder huisvesting. Belangrijkste ontwikkeling met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van huisvesting betreft de Wet Goed Verhuurderschap, die recent door uw Kamer besproken is. Deze wet stelt algemene normen voor goed verhuurderschap, waaronder het scheiden van arbeidscontract en huurcontract bij de verhuur aan arbeidsmigranten en stelt gemeenten in staat een vergunningsplicht in te voeren voor verhuurders. In navolging van het advies van het Aanjaagteam bereiden SNF en AKF, de private keurmerken van de sociale partners voor de huisvesting van arbeidsmigranten, hun fusie voor. Tevens regelt de eerdergenoemde uitzend-cao dat mensen na verlies van werk niet meer direct door hun werkgevers uit hun huisvesting gezet mogen worden.
De opname van arbeidsmigranten als aandachtsgroep in het programma «Een thuis voor iedereen» legt ook meer nadruk op voldoende huisvesting voor arbeidsmigranten. De woonbehoefte van aandachtsgroepen wordt in kaart gebracht en krijgt een vertaling in de woningbouwprogrammering (regionale woondeals). Daarnaast hebben we een aantal stimuleringsmaatregelen om het realiseren van (tijdelijke) huisvesting te versnellen, zoals de regeling aandachtsgroepen en de regeling voor het versnellen van flex-en transformatieprojecten. In de jaarrapportage wordt ook over de samenwerking met Noordrijn-Westfalen gerapporteerd, op pagina 38.
Klopt de stelling van de Duitse burgemeester van Emmerich Peter Hinze: «Duitse bestuurders zijn wat de controles van huisvesting van arbeidsmigranten betreft een stuk actiever dan hun collega's aan de andere kant van de grens.»? Zo ja, wat is hiervan de reden en kan aangegeven worden of en zo ja hoe de controles opgevoerd kunnen worden?
Sinds mijn ambtsvoorganger de afspraken heeft gemaakt, waaraan ik refereer in het antwoord op vraag 4, is er beter contact tussen de toezichthoudende autoriteiten aan beide zijden van de grens. Op die wijze kunnen autoriteiten misstanden aan beide kanten van de grens beter aanpakken, waarbij iedere autoriteit acteert vanuit de eigen wettelijke taken en bevoegdheden. Hoewel ik de zorgen van de burgemeester van Emmerich over de huisvesting van arbeidsmigranten deel, weet ik ook dat Nederlandse gemeenten in de grensregio ook zeer actief zijn rondom deze problematiek. Ik wil de ingezette aanpak doorzetten.
Deelt u de mening of indruk van de Duitse burgemeester van Goch Ulrich Knickrehm: «Ik denk dat deze bedrijven meer verdienen aan de arbeiders door het verhuren van woningen dan aan het eigenlijke werk dat ze doen.»?
De precieze verdienmodellen van deze bedrijven zijn mij niet bekend. De Arbeidsinspectie heeft eerder een overzicht gegeven van praktijkvoorbeelden die zij tegenkomt van verschillende typen constructies (inclusief indicatieve kostenvoordelen) die bedrijven gebruiken om hun arbeidskosten te reduceren.5 Daarin is ook opgemerkt dat huisvesting een verdienmodel op zichzelf is.
Bent u het eens met de stelling van de Adviesraad Migratie in het rapport «Realisme rond richtgetallen» waarin staat dat gemeenten nu te makkelijk vergunningen geven voor de bouw van bijvoorbeeld weer een distributiecentrum omdat dat werk zou genereren, terwijl er voornamelijk arbeidsmigranten worden ingevlogen?
De Adviesraad Migratie stelt terecht dat bij het ontplooien van nieuwe economische activiteiten goed moet worden gekeken naar de effecten op economie en samenleving. Het is belangrijk dat bedrijven en gemeenten met elkaar in gesprek gaan bij de vergunningverlening van bijvoorbeeld een nieuw distributiecentrum om inzichtelijk te maken wat bijvoorbeeld het arbeidsaanbod is en of de voorzieningen in de omgeving (huisvesting, zorg, infrastructuur) aanwezig zijn. Samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) voer ik de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten uit. Onderdeel daarvan is de inzet van een bedrijfseffectrapportage. Een dergelijke rapportage moet inzichtelijk maken wat de effecten van nieuwe bedrijvigheid zijn op voorzieningen zoals huisvesting, zorg en infrastructuur. Gemeenten kunnen op basis van de rapportage in gesprek met de aanvrager van de vergunning hoe deze voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. Daarmee kunnen vooraf bewuste keuzes worden gemaakt over welke economische activiteiten in een bepaalde gemeente of regio gewenst zijn.
Is dit (vorenstaande onder 8) door middel van wet- en regelgeving aan te passen? Zo ja, bent u hier toe bereid en op welke termijn is dit mogelijk?
Op dit moment ben ik samen met de Minister voor VRO nog in gesprek met de VNG over de wijze waarop een bedrijfseffectrapportage kan worden ingezet.
Deelt u de mening dat door de vele misstanden op de werkvloeren en in buurten en wijken laten zien dat het niet aan de markt over te laten is en we daarom zouden moeten durven kiezen om brede welvaart als centrale voorwaarde te stellen voor arbeidsmigratie? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat we als overheid meer de regie moeten nemen op migratie. Dat betekent op de korte termijn dat we misstanden bij arbeidsmigranten moeten aanpakken.
Het kabinet voert daarom de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten uit en intensiveert waar mogelijk.6 Voor de langere termijn is het belangrijk om te komen tot een samenhangende toekomstvisie op de Nederlandse samenleving, waarbij migratie uitdrukkelijk wordt betrokken. Daarom heb ik de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld, die naar verwachting eind 2023 met een advies zal komen. Dit advies zal de basis vormen voor de discussie over de toekomstige vormgeving van de Nederlandse samenleving en daarmee samenhangend het migratiebeleid.
Bent u bereid hierop (zie onder 10: brede welvaart) criteria te formuleren zodat keuzes worden gemaakt? Wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘IS-vrouwen waren geen brave huismoeders – ze deden in wapens, explosieven en slaven, volgens het OM’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IS-vrouwen waren geen brave huismoeders – ze deden in wapens, explosieven en slaven, volgens het OM»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat is uw reactie op het feit dat uitreizigers die op basis van een rechterlijke uitspraak terug naar Nederland zijn gehaald na een beroep op het recht om aanwezig te zijn bij hun strafzaak, nu massaal fysiek afwezig zijn bij de inhoudelijke behandeling van hun strafzaak?
Ik wil vooropstellen dat het kabinet er belang aan hecht dat verdachten van ernstige misdrijven op de inhoudelijke behandeling van hun strafzaak verschijnen. Dit kan belangrijk zijn voor slachtoffers, doet recht aan het maatschappelijk belang dat het strafproces in aanwezigheid van de verdachte plaatsvindt en geeft de rechter en de officier van justitie een mogelijkheid zich een beeld te vormen van een verdachte. Om deze redenen maakt de verschijningsplicht voor een verdachte bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak onderdeel uit van de Wet uitbreiding slachtofferrechten. Ten aanzien van de inwerkingtreding van de verschijningsplicht verwijs ik naar het antwoord op vraag 5, 6 en 7.
In algemene zin wil ik aangeven dat het tegen mijn rechtvaardigheidsgevoel ingaat indien een verdachte van terroristische misdrijven, die bewust is uitgereisd naar ISIS-gebied en daarna door de Nederlandse Staat naar Nederland is gerepatrieerd omdat hij/zij in persoon aanwezig wil zijn bij de strafzaak, vervolgens niet bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aanwezig zou zijn. Hoewel deze mogelijke gang van zaken juridisch kan, valt dit in het kader van het maatschappelijke debat over uitreizigers moeilijk uit te leggen, ook richting de slachtoffers en nabestaanden van de gruwelijke misdrijven die door ISIS zijn gepleegd.
Op dit moment kan een verdachte er echter in alle gevallen voor kiezen om niet ter terechtzitting te verschijnen. Nu is het wel zo dat een rechter kan bevelen dat de verdachte in persoon zal verschijnen of dat diens medebrenging wordt gelast.2 Of dat in deze strafzaken tegen uitreizigers aan de orde zal zijn, is dus aan de rechter om te bepalen.
Een aantal Nederlandse uitreizigers is ter berechting naar Nederland overgebracht om straffeloosheid te voorkomen. De rechter had namelijk in een aantal strafzaken bepaald dat zij verwacht dat de van terroristische misdrijven verdachte uitreizigers binnen een bepaalde periode naar Nederland zijn gerepatrieerd, om bij de behandeling van de strafzaak aanwezig te kunnen zijn. Bij het uitblijven hiervan had de rechter kunnen besluiten tot beëindiging van die strafzaken.
In de strafzaken tegen uitreizigers waar de vragenstellers op doelen gaat het overigens nog niet om de inhoudelijke behandeling van de strafzaak maar om een pro forma behandeling. Dergelijke zittingen zijn nodig indien een zaak binnen een bepaalde wettelijke termijn op een terechtzitting moet worden behandeld, maar het nog te vroeg is om deze inhoudelijk te behandelen, bijvoorbeeld omdat er nog onderzoek moet worden verricht, rapportages betreffende de verdachte moeten worden opgesteld of getuigen moeten worden gehoord. Omdat het nu nog een pro forma behandeling betreft, vind ik het te vroeg om hierover conclusies te trekken.
Het staat buiten kijf dat er voor de slachtoffers van misdaden van IS gerechtigheid moet komen en zij ten volle hun rechten in het strafproces moeten kunnen uitoefenen.
Slachtoffers en nabestaanden hebben in het strafproces verschillende rechten, waaronder het recht op informatie, het recht op bijstand en het recht om een schadevergoeding te vragen.3 Daarnaast hebben slachtoffers van bepaalde (ernstige) delicten spreekrecht tijdens de zitting waar de strafzaak inhoudelijk behandeld wordt. Deze slachtofferrechten gelden uiteraard ook voor yezidi-slachtoffers. Een slachtoffer kan deze rechten uitoefenen, ongeacht of een verdachte aanwezig is bij de strafzaak. Wel is het zo dat de aanwezigheid van een verdachte bij de behandeling van een strafzaak voor sommige slachtoffers belangrijk kan zijn. Zoals gezegd is dit één van de redenen waarom de verschijningsplicht voor een verdachte onderdeel uitmaakt van de Wet uitbreiding slachtofferrechten. Slachtoffers die daarvoor kiezen, hebben op die manier namelijk de gelegenheid om bij de uitoefening van hun spreekrecht aan de verdachte te vertellen wat het misdrijf met hen heeft gedaan. Er zijn overigens ook slachtoffers die juist geen prijs stellen op de aanwezigheid van de verdachte omdat een confrontatie bijvoorbeeld belemmerend werkt in hun herstel. Welke rechten het slachtoffer of diens nabestaanden willen uitoefenen tijdens het strafproces, is dan ook geheel aan hen om te bepalen.
Deelt u de mening dat (yezidi)slachtoffers en nabestaanden door deze gang van zaken ernstig tekort worden gedaan in de uitoefening van hun slachtofferrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er concrete maatregelen gestart om te bezien hoe de bijdrage van yezidislachtoffers aan strafprocessen in Nederland kan worden verbeterd, zoals het spreekrecht? Hoe lopen de gesprekken hierover waaraan u refereerde in het commissiedebat Terrorisme/extremisme van 24 november 2022?
Er moet gerechtigheid komen voor de yezidi-slachtoffers. Het is daarom van groot belang dat de slachtoffers hun rechten ook daadwerkelijk kunnen uitoefenen.
De politie en het Openbaar Ministerie (OM) staan in contact met de organisaties die een rol kunnen spelen in de ondersteuning en het bijstaan van yezidi-slachtoffers. Waar nodig of wenselijk wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om op afstand (bijvoorbeeld door middel van een videoverbinding) het spreekrecht uit te oefenen. Ook is er voor yezidi-slachtoffers de mogelijkheid tot ondersteuning door een Nederlandse advocaat of door een slachtoffercoördinator van het OM.
Binnen enkele maanden staat er weer een gesprek gepland met de politie en het OM met de focus op opsporing en vervolging van misdrijven gepleegd tegen yezidi’s. De positie van yezidi-slachtoffers in het strafproces zal daar aan bod komen, samen met de noodzaak en mogelijkheden voor het instellen van een aparte officier van justitie voor genocide, zoals door mij is toegezegd tijdens het dertigledendebat van 9 februari jl. over het bericht dat een vrouwelijke Syriëganger het Nederlanderschap terugkrijgt.
Waarom is de verschijningsplicht voor verdachten van ernstige misdrijven uit de Wet uitbreiding slachtofferrechten, zoals aangenomen door de Eerste Kamer in april 2021, nog steeds niet in werking getreden?
Op 21 juni 2022 is in het Staatsblad gepubliceerd dat de Wet uitbreiding slachtofferrechten in drie tranches in werking zal treden.4 De eerste twee tranches zijn al in werking getreden (op 1 juli 2022 en 1 januari 2023). De derde tranche, die onder meer de verschijningsplicht voor de verdachte bevat, zal op een nader te bepalen datum in werking treden. In de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022–2025 is de verwachting uitgesproken dat de verschijningsplicht per 1 juli 2023 in werking zou kunnen treden.5 In antwoord op Kamervragen tijdens de begrotingsbehandeling 2023 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is aangegeven dat uw Kamer uiterlijk in mei 2023 zou worden geïnformeerd of de datum van 1 juli 2023 haalbaar zou zijn, omdat de invoering forse personele en budgettaire gevolgen heeft en het in kaart brengen van deze uitvoeringsconsequenties meer tijd kostte dan aanvankelijk gedacht. Inmiddels is duidelijk dat de eerder gecommuniceerde datum van inwerkingtreding van de verschijningplicht van 1 juli 2023 niet haalbaar is. In april van dit jaar wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de verschijningsplicht en de nieuwe datum van inwerkingtreding.
Als de verschijningsplicht wel in werking was getreden, klopt het dan dat deze IS-terroristen verplicht waren om fysiek aanwezig te zijn bij de inhoudelijke behandeling van hun strafzaak?
Volgens het nieuwe, nog niet in werking getreden wetsartikel 258a Sv is een verdachte verplicht om in persoon op de terechtzitting te verschijnen, kort en zakelijk weergeven;
Uit het door de vragenstellers aangehaalde artikel komt naar voren dat de verdachten worden verdacht van deelname aan een terroristische organisatie. Deelname aan een terroristische organisatie kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal 15 jaar. Dat betekent dat deze verdachten onder het bereik van de toekomstige verschijningsplicht vallen, zolang zij zich in voorlopige hechtenis of detentie bevinden en het een inhoudelijke behandeling van de zaak betreft. De voorzitter van de rechtbank kan onder het komende recht echter ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of het slachtoffer beslissen dat de verplichte verschijning van de verdachte achterwege blijft in verband met zwaarwegende belangen van de verdachte, het slachtoffer of een van de andere procesdeelnemers. Verschijning kan ook achterwege blijven indien geen van de procesdeelnemers de verplichte verschijning wenselijk of noodzakelijk vindt.
Heeft u de Kamer geïnformeerd over uitstel van inwerkingtreding van dit onderdeel van deze wet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Bedrijf komt vaker uit bij zzp'er; In twee jaar tijd kwamen er in ons land bijna een miljoen nieuwe banen bij’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Werkgever komt op krappe arbeidsmarkt vaker uit bij zzp’er»1?
Ja
Deelt u de veronderstelling van hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat werkgevers eerder zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) inhuren omdat ze er van uit gaan dat er toch weinig reacties op hun vacatures binnen komen? Zo nee, wat zou wel een verklaring hiervoor zijn?
De arbeidsmarkt is nu al ruime tijd zeer krap. Sinds het vierde kwartaal van 2021 is het aantal openstaande vacatures groter dan het aantal werklozen. Onder die omstandigheden is het moeilijk voor werkgevers om vacatures te vullen, en zullen zij alternatieve oplossingen moeten vinden om aan hun personeelsbehoefte te voldoen. Het UWV geeft aan dat werkgevers dit op verschillende manieren doen.2
Stappen die werkgevers bijvoorbeeld zetten, zijn alternatieve manieren van werven, inzet op betere arbeidsvoorwaarden, en het aanpassen van het takenpakket. Een inspanning die ook door veel werkgevers genoemd wordt (door 44% van de werkgevers met moeilijk vervulbare vacatures), is het inschakelen van een uitzendbureau, wervings- en selectiebureau of een headhunter. Dat wijst erop dat werkgevers bij moeilijk vervulbare vacatures ook kijken naar andersoortige arbeidsrelaties. Voor 2023 geeft 15% van de bedrijven aan te verwachten door de krapte vaker zzp’ers of freelancers in te zetten. Voor bedrijven met meer dan 100 werknemers is dit 20%.3
Verklaart dat volgens u waarom het aantal vacatures in de zorg en de communicatie afnam, terwijl tegelijkertijd het aantal zzp'ers in die sectoren hard groeit?
De toename van het aantal zzp’ers in den brede wijst er vooral op dat werkenden op een krappe arbeidsmarkt de kans benutten om directer over hun arbeidsvoorwaarden te onderhandelen. Waar dit echte zelfstandige ondernemers betreft die tijdelijk voor een klus worden ingehuurd, kan dit een positieve oplossing zijn voor werkgevers in tijden van krapte. Tegelijkertijd zijn er ook signalen die er op wijzen dat een deel van deze stijging in zzp’ers schijnzelfstandigen betreft.
Het is mogelijk dat de stijging van het aantal zzp’ers in specifieke sectoren deels kan worden verklaard doordat er in die sectoren sneller naar de inhuur van een zzp’er wordt gekeken en dus niet altijd een vacature wordt uitgezet. Maar andere factoren, zoals de krapte op de arbeidsmarkt en de versterkte onderhandelingspositie van werkenden spelen daarin ook een rol.
In de informatie- en communicatieberoepen neemt het aantal zzp’ers weliswaar toe, maar is het aandeel zzp’ers op het totaal aantal werkenden in deze beroepsgroepen al jarenlang vrij stabiel op ongeveer 13 procent.4 Het aantal werknemers is in deze beroepsgroep namelijk ook sterk gestegen.
In sommige andere sectoren gaat de toename van het aantal zzp’ers gepaard met een afname van het aantal werknemers. Deze verschuiving van werknemers naar zzp’ers is het grootst in de sector zorg en welzijn.5 Een groot aandeel zzp’ers bij een werkgever of binnen een sector kan zorgen voor een scheve verhouding tussen zzp’ers en werknemers in loondienst binnen dezelfde organisatie, waarbij zzp’ers bijvoorbeeld betere arbeidsvoorwaarden of diensten kunnen eisen. Hierdoor ontstaat er extra druk op de werknemers die wel in loondienst blijven werken en mede daardoor ook sneller geneigd zijn om ook de stap naar het zzp-schap te maken.
Een belangrijke inzet van het pakket maatregelen om de arbeidsmarkt te hervormen is daarom het zorgen voor een gelijker speelveld tussen zzp’ers en werkenden in loondienst. Voor specifieke maatschappelijke sectoren, waaronder de zorg, werkt het kabinet aan beleidsopties om – in aanvulling op generieke maatregelen – meer balans te krijgen in de verhouding tussen de aantallen werknemers en zelfstandigen. Daarnaast worden er maatregelen verkent om, in aanvulling op het programma van VWS Toekomstbestendige arbeidsmarkt zorg, duurzame arbeidsrelaties te stimuleren in onder andere de sectoren zorg, onderwijs en kinderopvang. Ook is het van belang dat werkgevers zich zelf inzetten om, door middel van goed werkgeverschap, werkenden in duurzame arbeidsrelaties aan zich te binden.
Kunt u inzicht geven of er meer vacatures via open hiring zijn uitgezet, c.q. of open hiring meer wordt toegepast door werkgevers bij de zoektocht naar personeel?
Open Hiring is een wervingsmethode waarbij werkgevers een of meer banen openstellen voor iemand die kan en wil werken, zonder CV, sollicitatiegesprek of inmenging van de overheid. Hierdoor kunnen mensen makkelijker een baan vinden. De StartFoundation is in Nederland de voornaamste trekker van deze wervingsmethode. Er hebben zich bij StartFoundation bijna 150 vestigingen van bedrijven officieel aangemeld als Open Hiring partner. Dit heeft tot ongeveer 1.500 aanmeldingen van werkzoekenden geleid. Zo’n 600 personen zijn ook daadwerkelijk gestart met werken. Anderen hebben zichzelf inmiddels teruggetrokken omdat ze ander werk hebben gevonden of om andere reden niet meer beschikbaar zijn dan wel nog wachten op een baan (die laatste groep is bijna nihil). Mijn ministerie heeft vanuit het tijdelijke actieplan «Dichterbij dan je denkt» in 2022 een positieve bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en promotie van Open Hiring. Ook dit jaar gaat de promotie van Open Hiring door; op 4 april 2023 is in Den Haag het Open Hiring Platform officieel gelanceerd.
Ook UWV zet zich in om meer bekendheid aan Open Hiring te geven. Uit een werkgeversonderzoek naar het gebruik van Open Hiring van UWV6 blijkt namelijk dat Open Hiring in 2022 nog slechts door een beperkt aandeel werkgevers (6%) is ingezet in de zoektocht naar nieuwe werknemers. Een groter deel, namelijk 16% van de werkgevers, vindt Open Hiring wel een optie voor hun organisatie, maar heeft Open Hiring in 2022 niet toegepast. De ruime meerderheid, 78% van de werkgevers, heeft in 2022 geen gebruik gemaakt van Open Hiring en vindt deze wervingsmethode niet geschikt voor hun organisatie.
Herkent u het beeld dat het lagere aantal vacatures mogelijk te maken heeft met het toenemen van in diensttreding van zzp'ers bij een opdrachtgever als het werk hen bevalt? Is hier een onderbouwing van of inzicht in te geven? Is er een stijging waar te nemen ten opzichte van de voorgaande jaren?
Er zijn signalen dat sommige werkgevers die tot voor kort relatief veel gebruik maakten van de inzet van zelfstandigen, in plaats daarvan nu meer mensen in dienst nemen. Dit is mede ingegeven door de krappe arbeidsmarkt en dit zie ik als een positieve ontwikkeling. Daar waar werkgevers meer mogelijkheden bieden om in loondienst te gaan, ligt het voor de hand dat een deel van de zelfstandigen daar ook voor zal kiezen. Zeker als het gaat om vermoedelijke schijnzelfstandigen in een relatief kwetsbare positie op het gebied van inkomenszekerheid.
Dat het aantal zelfstandigen dat in dienst treedt in den brede ook toeneemt, blijkt echter niet uit de cijfers over wisselingen tussen werknemerschap en werken als zelfstandige.7 Uit grafiek 1 blijkt dat sinds 2013 over het algemeen meer werknemers ervoor kiezen om als zelfstandige te gaan werken dan andersom. Tot en met het vierde kwartaal van 2022 is hierin geen trendmatige verandering te zien.
Grafiek 1
Klopt het dat vanwege de krappe arbeidsmarkt oudere flexkrachten eerder een tijdelijk contract aangeboden krijgen, vaak met de belofte dat dat later wordt omgezet in een contract voor onbepaalde tijd? Zo ja, is dat ook terug te zien in de cijfers van het aantal arbeidsovereenkomsten en verwacht u dat deze trend zich de komende jaren voortzet?
We zien op basis van cijfers van het CBS dat werkgevers, als zij ervoor kiezen om werk op basis van een arbeidsovereenkomst te laten verrichten, steeds vaker kiezen voor duurzamere arbeidsrelaties en contracten die meer zekerheid bieden voor werkenden. Dat juicht het kabinet toe. CBS en TNO hebben samen de ontwikkeling van werkenden in beeld gebracht ten opzichte van een jaar geleden, kijkend naar ontwikkeling in vaste werk, flexwerk en zzp-schap.
Daarin is te zien dat het aantal oudere flexkrachten (ouder dan 45 jaar) met uitzicht op een vast contract is gestegen ten opzichte van een jaar geleden. Dit geldt niet alleen voor oudere flexkrachten, maar voor flexkrachten in alle leeftijdscategorieën. Deze toename is onder oudere flexkrachten in absolute zin groter dan voor jongere flexkrachten.
De toename van het aantal flexwerkers zit vooral in de relatief zekere vormen van flexwerk. Zo nam het aantal werkenden in een tijdelijk contract met uitzicht op een vast contract toe. Ook het aantal werkenden met een tijdelijk contract voor langer dan 1 jaar is gestegen. Het aantal uitzendkrachten en oproep- of invalkrachten nam juist af met ca. 50 duizend.
Naar verwachting blijft de arbeidsmarkt de komende jaren krap door een aanhoudend grote vraag naar arbeid. Bij aanhoudende schaarste van werkenden zullen zij ook in de toekomst vaak de positie hebben om (uitzicht op) een vast contract te vragen van werkgevers. Dat maakt het aannemelijk dat deze trend zich de komende jaren voortzet.
Wat is de reden dat jongeren minder snel een tijdelijk contract krijgen met uitzicht op een vaste baan?
Daar is geen eenduidige verklaring voor. Er kunnen verschillende verklaringen zijn voor het feit dat jongeren minder snel een tijdelijk contract krijgen met uitzicht op een vaste baan. Ten eerste zijn zij vaker starter of korter op de arbeidsmarkt actief waar het gebruikelijker om te beginnen met een tijdelijk contract. Bovendien is een deel van de jongeren nog student, en hebben zij tijdens hun studie een bijbaan op basis van een flexibel contract zonder dat daarbij de intentie is daar in de toekomst in vaste dienst te komen.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat jongeren daarom massaal kiezen voor het zzp-schap? En is dit, voor zover daar zicht op is, een bewuste keuze?
Allereerst: de groep jongeren die kiezen voor het zzp-schap is erg divers en dus niet als één groep te zien. Zo zien we bijvoorbeeld ook veel jongeren die hun eigen producten verkopen of een webshop runnen. Dit doen zij bijvoorbeeld naast hun studie en daarmee lijken zij heel bewust te kiezen voor het ondernemerschap, ook gelet op de investeringen die ze doen voor dit soort bijbanen. Dit soort ondernemerschap onder jongeren juich ik toe.
Er zijn ook jongeren die als zzp’er hun eigen arbeid verkopen. Het is, gelet op de relatief lage drempels om eigen arbeid te verkopen, extra van belang dat werk wordt verricht binnen de wettelijke kaders. Ik vind het onwenselijk als zij als zzp’er hun eigen arbeid verkopen terwijl de werkzaamheden zo zijn ingericht en uitgevoerd dat er eigenlijk sprake is van een arbeidsovereenkomst. De drive om als zzp’er meer geld te verdienen dan als werknemer mag niet leidend zijn boven het wettelijke kader en de verantwoordelijkheden die er horen bij het werken als zelfstandige. Als niet in overeenstemming met het wettelijk kader wordt gewerkt, zorgt dat niet alleen voor risico’s voor de werkende zelf, maar zet dat ook de houdbaarheid van ons sociale stelsel onder druk.
Er zijn geen cijfers beschikbaar of de keuze van jongeren om als zzp’ers te werken een bewuste keuze is.
Heeft u er inzicht in of deze jongeren voldoende de voor- maar ook nadelige effecten (zoals pensioenopbouw, een verzekering voor arbeidsongeschiktheid e.d.) scherp hebben als zij kiezen voor het zzp-schap?
Uit de Zelfstandige Enquête Arbeid van 20218 kwam dat zzp’ers tussen de 15 en 44 jaar vaker een verzekering hebben tegen arbeidsongeschiktheid dan zzp’ers ouder dan 55 jaar. Zzp’ers ouder dan 55 jaar hebben dan weer vaker hun pensioenopbouw geregeld dan zzp’ers tussen de 15 en 44 jaar. Tegelijkertijd zijn er in alle leeftijdscategorieën zzp’ers die er voor kiezen zelf een buffer aan te houden om de gevolgen van arbeidsongeschiktheid op te vangen, pensioen op te bouwen of om een buffer te hebben voor economisch slechtere tijden. De hoogte van deze buffer en het risico dat de zzp’er hier zelf bereid is in te nemen verschilt echter per persoon en zal, zeker voor jongere zzp’ers, nog in opbouw zijn. Het is dan ook niet mogelijk hier een precies antwoord op te geven.
Ik vind het belangrijk dat alle zzp’ers zich bewust zijn van de risico’s die het ondernemerschap met zich meebrengt. Dit geldt des te meer voor jongere zzp’ers, voor wie het pensioen nog verder in de toekomst ligt of die het risico op arbeidsongeschiktheid wellicht lager inschatten omdat ze nu nog fysiek fit zijn.
Wat vindt u ervan dat 70% meer oproep- en uitzendkrachten in het vierde kwartaal dan in dezelfde periode van 2021 besloten voor zichzelf te beginnen? Kunt u dit verklaren?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 8 is aangegeven, kunnen er verschillende redenen zijn waarom er gekozen is voor het zzp-schap. Ook hier geldt dat ik echt ondernemerschap toejuich, zolang dit binnen kaders van de wet- en regelgeving plaatsvindt. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de verschuiving naar het zzp-schap een manier is om hetzelfde werk te doen en meer te verdienen door het op een andere manier juridisch vorm te geven. Als er eerst sprake was van oproep- of uitzendwerk (en daarmee sprake van arbeid, loon en gezag), dan zullen de werkzaamheden echt anders vormgegeven moeten worden, wil er sprake kunnen zijn van werk dat door een zelfstandige kan worden uitgevoerd volgens een andere overeenkomst dan een arbeidsovereenkomst.
Een mogelijke verklaring voor het feit dat meer oproep- en uitzendkrachten de overstap maken naar zzp-schap kan zijn dat zij door de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt meer kansen zien om voor zichzelf te beginnen. Oproep- en uitzendkrachten hebben binnen de groep werknemers de minste mate van zekerheid en de meeste mate van flexibiliteit dus leveren in dat opzicht ook relatief weinig zekerheden in door als zelfstandige te gaan werken. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vindt dat structureel werk beloond wordt met een vast contract met meer zekerheid. De beweging van oproep- of uitzendwerk richting het zzp-schap biedt deze zekerheid niet.
Is er sprake van een waterbedeffect? Door strakkere regulering van flex contracten een verschuiving naar zzp? Zoja is dit tegen te gaan?
In principe geldt dat tussen alle verschillende contractvormen potentieel waterbedeffecten kunnen optreden als binnen het stelsel aan contractvormen veranderingen plaatsvinden. Wanneer flexcontracten strakker gereguleerd worden, kan dit ertoe leiden dat de verschillen tussen flexibele en vaste contracten kleiner worden. Daarmee neemt de prikkel voor werkgevers om een flexibel contract te verkiezen boven een vast contract af. Aan de andere kant kan het ook een verschuiving richting het zzp-schap veroorzaken.
Mijn inzet op het arbeidsmarktpakket richt zich zowel op het wendbaarder maken van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, als op bieden van meer zekerheid voor werkenden binnen flexibele arbeidsovereenkomsten en het werken met en als zelfstandige(n). Zo wordt er gewerkt aan een gebalanceerd arbeidsmarktpakket en op deze manier wordt dit waterbedeffect zo veel mogelijk tegengegaan.
Bent u van mening dat het relevant is dat werkgevers inzetten op modern werkgeverschap door werkenden meer grip en eigen regie op werk te geven binnen een dienstverband zonder daarvoor naar het (al dan niet schijn-)zzp-schap over te stappen?
Wat is de reden dat tussen oktober en december van het afgelopen jaar het aantal arbeidsuren toe is genomen met 1,2% ten opzichte van het kwartaal ervoor?
In het vierde kwartaal van 2022 werden er 43 miljoen meer uren gewerkt dan in het kwartaal daarvoor, gecorrigeerd voor seizoensinvloeden. Dat is een toename van 1,2%. In een kwartaal van 13 weken zijn dit 3,3 miljoen extra gewerkte uren per week. Deels komt die toename doordat er meer mensen aan het werk zijn gegaan, vanwege de kansen die de krappe arbeidsmarkt biedt. Het andere deel van de toename zijn werkenden die meer uur zijn gaan werken.
De werkzame beroepsbevolking groeide in het vierde kwartaal van 2022 met ruim 100 duizend mensen. Dit zou neerkomen op 33 uur per week per werkende die is toegetreden in de werkzame beroepsbevolking. Deze nieuwe toetreders op de arbeidsmarkt zullen niet allemaal voltijd werken, en ook niet vanaf het begin van het kwartaal aan het werk zijn. Daarom zullen zij over het gehele kwartaal niet de 33 uur per week hebben gewerkt die nodig is om de volledige toename van het aantal gewerkte uren aan hen toe te schrijven.
Het deel van de extra gewerkte uren dat niet aan nieuwe instroom valt toe te schrijven, komt dus door mensen die meer uren hebben gewerkt dan in een voor hen normale werkweek. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen die op uitzend- of oproepbasis meer uren maken of om zzp’ers die meer klussen doen. Op individuele basis kunnen dit ook werknemers binnen vaste contracten zijn die, al dan niet tijdelijk, meer uren zijn gaan werken. De gemiddelde normale arbeidsduur (de arbeidsduur die men normaal gesproken werkt) in uren per week is echter niet toegenomen, maar juist iets gedaald van 32,4 tot 32,2 uur. Dit wijst er op dat dit nog niet op grote schaal gebeurt en het dus nog geen structurele verhogingen van het aantal uren zijn.