Het bericht dat honderden bagagemedewerkers zich melden voor een claimzaak tegen Schiphol en dat ook de Nederlandse Arbeidsinspectie ingrijpt |
|
Mark Strolenberg (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat honderden bagagemedewerkers zich melden voor een claimzaak tegen Schiphol en dat ook de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) ingrijpt?1
Ja.
Klopt het de Arbeidsinspectie constateert dat het bagagewerk veel te zwaar is en dat de bagagebedrijven de Arbowet overtreden?
De Arbeidsinspectie heeft geconstateerd dat het bagagewerk risico’s oplevert voor de gezondheid van de werknemers van bagagebedrijven. Volgens de Arbeidsinspectie hebben werkgevers onvoldoende maatregelen genomen om het risico van structurele fysieke overbelasting weg te nemen of te verminderen terwijl dat technisch wel mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat de Arbeidsinspectie de voorlopige eis heeft gesteld dat Schiphol de bagagekelder binnen twee jaar automatiseert? Wanneer gaat de Arbeidsinspectie de definitieve eis stellen?
Ja, dat klopt. De zes bagage afhandelaars op vliegveld Schiphol moeten per direct gebruik maken van hulpmiddelen om bagage af te handelen. Binnen twee jaar dient het afhandelen van bagage in de bagagehallen geautomatiseerd dan wel gemechaniseerd te zijn. Deze definitieve eisen heeft de Arbeidsinspectie op 14 maart jl. aan de bagage afhandelaars op Schiphol opgelegd. Ik verwijs naar de brief van 14 maart jl.2 waarin ik uw Kamer informeer over de handhaving door de Arbeidsinspectie op Schiphol.
Er is geen eis inzake fysieke belasting naar Schiphol Nederland B.V gestuurd want zij zijn in deze situatie geen werkgever. Dit neemt niet weg dat van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft en zich aan wet- en regelgeving houdt. Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol evenwel een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen.
Klopt het dat Schiphol pas in 2026 de bagagekelder wil automatiseren?
Onlangs is door Schiphol aangekondigd in 2026 te starten met de bouw van de nieuwe bagagekelder Zuid+. Schiphol heeft laten weten dat het met de bouw van de nieuwe bagagekelder mogelijk wordt het bestaande bagagesysteem te vervangen, zonder dat luchtvaartmaatschappijen en reizigers daar hinder van ondervinden.
Tegelijkertijd stelt Schiphol dat het (met werkgevers in de bagageafhandeling) bezig is om in de bestaande gebieden waar bagage wordt afgehandeld de arbeidsomstandigheden te verbeteren door innovatieve oplossingen voor bronaanpak (robots, losinstallaties, autonoom transport) en tilhulpen te testen en installeren. Ook wordt met de afhandelingsbedrijven in kaart gebracht hoe bestaande tilhulpen waar nodig kunnen worden verbeterd. Er worden volgens Schiphol dus al verschillende veranderingen doorgevoerd op kortere termijn.
Wat zijn de bedrijfseconomische redenen van Schiphol om de bagagekelder eerder of later te automatiseren?
Schiphol heeft aangegeven dat het in bestaande gebieden waar bagage wordt afgehandeld niet altijd mogelijk is te automatiseren. Waar mogelijk is dit proces al wel in gang gezet. Zo is Schiphol (met werkgevers in de bagageafhandeling) bezig om in de bestaande bagagegebieden de arbeidsomstandigheden te verbeteren door aanvullende oplossingen voor de fysieke belasting (robots, losinstallaties, autonoom transport) en daarnaast ook extra tilhulpen te testen en installeren.
Oplossingen moeten inpasbaar zijn in de dagelijkse operatie en plannen moeten ook nog gedeeltelijk worden uitgewerkt. Omdat er geen kant en klare oplossingen beschikbaar zijn is er daarnaast veel tijd nodig om te kunnen testen.
Schiphol geeft verder aan dat zij met de sector de toekomst van werken in de bagageafhandeling anders gaan vormgeven, waarbij het uitgangspunt «geen handen meer aan koffers en volledig autonoom transport» leidend is. Er moet een optimale samenwerking komen tussen mens en robot. Het vormgeven van de toekomst van werken, het bouwen van een nieuwe bagagekelder Zuid+ en aanpassingen van bestaande gebieden vergt realistisch gezien gewoon veel tijd.
Bent u bereid om Schiphol te vragen de bagagekelder eerder te automatiseren?
Bij het tweewekelijks overleg dat ik heb met Schiphol zal ik opnieuw informeren naar het tijdpad en de realisatie van de nieuwe bagagekelder en de invoering van de tilhulpen. In april heb ik samen met de Minister van SZW en Schiphol een bestuurlijk overleg. Hierbij zullen ook voornoemde onderwerpen aan de orde worden gesteld.
Klopt het dat Schiphol pas in mei 2023 een pilot voor de nieuwe automatische tilhulpen start?
Schiphol heeft naar eigen zeggen op dit moment een grote hoeveelheid pilots in voorbereiding. In mei 2023 komen er nieuwe tilhulpen waar Schiphol een tweede pilot mee gaat uitvoeren. Daarnaast gaat Schiphol nog voor de zomer met een collaboratieve robot (cobot) een pilot uitvoeren en zullen ze ook dit jaar nog pilots met oplossingen voor het probleem van fysieke overbelasting van medewerkers in uitvoering brengen.
Bent u bereid om Schiphol te vragen de nieuwe automatische tilhulpen eerder in te voeren?
Zie het antwoord op vraag 6.
Laat Schiphol medewerkerstevredenheidsonderzoeken onder de bagagemedewerkers uitvoeren? Zo nee, bent u bereid om Schiphol te vragen dit te doen? Zo ja, bent u bereid om Schiphol te vragen de uitkomsten van deze onderzoeken mee te wegen in het aanbestedingsbeleid voor bagagebedrijven?
Het ligt voor de hand om medewerkers-tevredenheids-onderzoeken te laten uitvoeren door de werkgevers van de bagage afhandelings-medewerkers.
Afgezien daarvan geeft Schiphol aan zich in het Sociaal Akkoord gecommitteerd te hebben aan een gestructureerde opzet waarbij een representatieve, onafhankelijke werkdrukmeting tot stand zal komen. Ook de veiligheidscultuur zal onderdeel van deze metingen uitmaken. De resultaten van deze metingen zullen worden gedeeld met de vakbonden.
Zoals bekend is eind vorig jaar het traject – om indien nodig – het aantal grondafhandelingsbedrijven op Schiphol te beperken in gang gezet. Als inderdaad besloten zal worden tot reductie, volgt een aanbestedingstraject waarin kwaliteit van dienstverlening, maar ook arbeidsomstandigheden een rol zullen spelen. In hoeverre een medewerkers-tevredenheids-onderzoek een rol kan spelen bij het aantonen van kwaliteit is nu nog niet te zeggen.
Bent u bereid om voor het volgende commissiedebat Luchtvaart een internationale vergelijking naar de Kamer te sturen voor de bagageafhandeling op Schiphol ten opzichte van Parijs (Charles de Gaulle) en Frankfurt?
Op dit moment wordt er een onderzoek uitbesteed voor een onderbouwing van het reduceren van het aantal grondafhandelaren op Schiphol. Dit onderzoek heeft een internationaal element, omdat er ook gekeken zal worden naar de grondafhandelingssituatie op andere Europese luchthavens. Het ministerie zal, voordat dit onderzoek start, vragen aan de onderzoekers of er specifiek gekeken kan worden naar de situatie op de luchthavens Parijs-Charles de Gaulle en Frankfurt am Main. De verwachting is dat dit onderzoek voor de zomer is afgerond. De resultaten worden met de Kamer gedeeld.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De open brief ‘Voorop voor gelijke gezondheid’ van artsenfederatie KNMG en ruim 70 organisaties |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de open brief «Voorop voor gelijke gezondheid» van artsenfederatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en ruim 70 organisaties?1
Als Staatssecretaris van VWS ben ik mij zeer bewust van de verschillen, in gezondheidsuitkomsten, tussen hoge -en lage inkomensgroepen. De zorgen van KNMG en alle ondertekenaars van de open brief «Voorop Voor Gelijke Gezondheid» zijn uit het hart gegrepen. Het valt niet uit te leggen dat mensen met een praktisch beroep en een laag inkomen gemiddeld korter leven en meer ongezondheid ervaren. En dat het in de praktijk zo moeilijk blijkt te zijn om daar iets tegen te doen.
Als kabinet willen we hier een verschil maken. Samen met de gemeenten, de zorgverzekeraars en de GGD’en hebben we onlangs het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) ondertekend. Daarmee komt jaarlijks zo’n € 300 miljoen beschikbaar voor lokale activiteiten, die ook gericht zijn op terugdringen van gezondheidsachterstanden. Met het geld en de GALA-afspraken zetten we stappen naar de situatie dat in elke gemeente extra aandacht is voor kinderen, die in een kwetsbare positie worden geboren. Zodat ze toch een goede start maken in die belangrijke eerste 1.000 dagen van hun leven. En bijvoorbeeld ook Welzijn Op Recept krijgt een extra impuls, zodat artsen, die iemand in hun spreekkamer krijgen die eenzaam is of worstelt om het hoofd boven water te houden, gericht kunnen doorverwijzen naar bijvoorbeeld welzijnswerk of schuldhulpverlening. We zetten hiermee ook in op het aanpakken van achterliggende problematiek en niet alleen symptoombestrijding. Zo hebben we ook in de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden stevige doelen gesteld, omdat we weten dat bestaanszekerheid kan leiden tot andere gezondheidsuitkomsten. We zetten stappen om (problematische) schulden en het aantal kinderen en mensen in armoede drastisch terug te dringen. Ook heeft het kabinet aan de SER gevraagd met concrete adviezen te komen hoe we gezamenlijk deze gezondheidsachterstanden kunnen terugdringen2. We kijken naar alles wat we extra en beter kunnen doen om een verschil te maken op dit belangrijke onderwerp. Samen met de Minister voor APP heb ik reeds een gesprek gehad met de KNMG en sta ik met hen in contact over hun aanbevelingen. Tevens werkt het Kabinet op basis van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid aan een integrale aanpak van gestapelde problematiek in 20 focusgebieden. Gestapelde problematiek die ook leidt tot gezondheidsachterstanden. Deze gezamenlijke, integrale aanpak door de departementen van VWS, OCW, SZW, BZK en JenV gaat ook verder dan symptoombestrijding.
Wat is uw reactie op het feit dat «onder artsen breed het gevoel leeft dat zij te veel bezig zijn met symptoombestrijding»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het signaal van een Rotterdamse huisarts dat sommige patiënten hun medicijnen niet ophalen of niet naar de fysio gaan, omdat ze de kosten niet kunnen betalen, waardoor worden hun gezondheidsproblemen uiteindelijk veel groter worden? Ziet u in dat dit soort zorgmijding een direct effect is van uw beleid om mensen via het eigen risico, eigen bijdragen en het uit het basispakket houden van medisch noodzakelijke zorg te ontmoedigen om zorg te gebruiken?2
Nederlanders worden geconfronteerd met hogere zorgkosten veroorzaakt door onder andere de vergrijzing, meer chronische zieken en meer medische mogelijkheden. Ik vind het onwenselijk dat mensen om financiële redenen afzien van zorg. Om die reden werkt dit kabinet enerzijds aan het betaalbaar houden van de zorg en anderzijds worden algemene – en gerichte maatregelen genomen om de lage – en middeninkomens te compenseren voor de stijging van de zorgkosten. In sommige gevallen kunnen mensen een beroep doen op gemeentelijke regelingen. Bijvoorbeeld door het deelnemen een gemeentelijke collectiviteit, waarin ook zorg buiten het basispakket is verzekerd, of door in een noodsituatie een aanvraag te doen voor de bijzondere bijstand.
Ziet u in dat de omstandigheden doorslaggevend zijn voor de gezondheid van mensen? Zo ja, waarom kiest u er dan alsnog voor om de verantwoordelijkheid hiervoor steeds meer af te schuiven op het individu, via het eigen risico, eigen bijdragen en het uit het basispakket halen van medisch noodzakelijke zorg?
Ons zorgstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van solidariteit, omdat gezonde mensen en mensen met een hoger inkomen meebetalen aan de zorgkosten voor zieke mensen met een lager inkomen. Door een deel van de zorgkosten bij de zorggebruiker te leggen wordt de druk op de premie voor alle verzekerden beperkt. Het eigen risico en de eigen bijdragen dragen daardoor bij aan het betaalbaar houden van ons zorgstelsel en daarmee de houdbaarheid van het solidariteitsbeginsel. Tegelijkertijd kunnen de zorgpremie en eigen betalingen drukken op het individuele huishoudboekje. Vooral als mensen te maken hebben met geldzorgen. De stress van deze geldzorgen kunnen leiden tot een verslechterde fysieke- en mentale gezondheid. Dit is een extra motivatie voor dit kabinet om te investeren in bestaanszekerheid. Dit doen we met algemene koopkrachtmaatregelen, maar ook met gerichte maatregelen in de zorg.
Voor toevoegen van zorg aan het basispakket gelden criteria. Juist ook ten behoeve van de financiële houdbaarheid van ons zorgstelsel. Het basispakket is niet het instrument om mensen met lage inkomens te helpen. Hiervoor zijn gerichte maatregelen meer geschikt. Dit kabinet heeft de lage- en middeninkomens gecompenseerd voor de stijging van de zorgkosten, doordat de zorgtoeslag meegroeit met de premie en de hoogte van de eigen betalingen in de Zvw. Daarnaast neemt het kabinet reeds de nodige maatregelen op het gebied van eigen betalingen, zoals de bevriezing van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025 en de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023. Ook wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen. Als sluitstuk beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden bij sommige behoeften van hulp en ondersteuning.
Hoe kijkt u aan tegen de oproep uit de open brief om gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren?
Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen is eerder met uw Kamer besproken. Een amendement hierover bij de behandeling van de Wet publieke gezondheid is op 20 december 2022 niet aangenomen (Kamerstuk 36 194, nr. 314). Dat neemt niet weg dat het vastleggen van gezondheidsdoelen (zij het niet in de wet) en het monitoren hierop belangrijk is om richting te geven en de vinger aan de pols te houden. In het GALA zijn gezondheidsdoelen en te bereiken resultaten vastgelegd. Hierover zijn afspraken gemaakt met gemeenten, Zorgverzekeraars Nederland en GGD-en. De doelen uit het Nationaal Preventieakkoord zijn hierin ook opgenomen. Daarnaast hebben we in het coalitieakkoord en daarmee in de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden stevige doelen gesteld, omdat we weten dat bestaanszekerheid kan leiden tot andere gezondheidsuitkomsten. Als deze doelen gehaald worden kan dit een positief effect hebben op de gezondheidsuitkomsten van de mensen, die we hierbij helpen. Dit kan echter, zoals in de oproep van de KNMG wordt aangegeven, pas op lange termijn worden beoordeeld. Het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen en streefwaarden in de wet doet geen recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen, die nodig is: naast VWS en SZW ook de andere ministeries, gemeenten, private partijen. Bovendien hangt de haalbaarheid van doelen ook af van de keuzes, die mensen zelf maken voor hun leefstijl en met die keuzevrijheid willen we ook rekening houden. In het GALA is als actie opgenomen dat VWS met VNG en ZN de komende jaren een voorstel uitwerkt hoe taken en bevoegdheden rondom gezondheidsbevordering in wet- en regelgeving te verankeren.
Bent u het ermee eens dat het feit dat artsen zich nu uitspreken voor structurele verbetering van de bestaanszekerheid van mensen aangeeft hoe erg de bestaanszekerheid nu onder druk staat? Zo ja, bent u bereid om uw collega Ministers op het Ministerie van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid erop aan te spreken dat hun falende beleid een bedreiging vormt voor de volksgezondheid?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen ingezet om de bestaanszekerheid in Nederland te versterken. Het kabinet heeft een fors pakket aan maatregelen genomen om de gevolgen van inflatie voor huishoudens te dempen in 2023. Het versterken van de positie van kwetsbare huishoudens staat centraal in de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden en de maatregelen in het traject «Participatiewet in balans». Het kabinet heeft ook als de doelstelling om kinderarmoede en armoede onder personen te halveren. Daarnaast is van belang dat de commissie Sociaal Minimum onderzoek doet naar de hoogte, de systematiek en de toereikendheid van het sociaal minimum. De commissie zal haar eindrapport uiterlijk 30 juni 2023 opleveren. Het advies van deze commissie en de mogelijke beleidskeuzes, die hieruit volgen, kunnen ook bijdragen aan het versterken van de bestaanszekerheid en daarmee op langere termijn aan de gezondheid en welzijn van vele Nederlanders. Ook heb ik samen met de bewindspersonen van SZW de SER5 gevraagd om ons concreet te adviseren over wat er (aanvullend) nodig is om gezondheidsachterstanden terug te dringen. We verwachten dit advies binnenkort te ontvangen. Samen met de Minister van APP spreek ik tenslotte met de KNMG over hun aanbevelingen.
Bent u bereid om in ieder geval op uw eigen beleidsterrein alles op alles te zetten om de druk op de bestaanszekerheid te verkleinen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan om daarvoor in te zetten? Bent u bijvoorbeeld bereid om de zorgpremie te verlagen en de hoeveelheid eigen betalingen te verkleinen?
De zorgpremie weerspiegelt de kosten van de zorg. De zorgkosten stijgen door vergrijzing, meer chronische zieken en meer medische mogelijkheden, maar ook doordat er zorg is overgeheveld van de andere domeinen naar de Zvw. Daarnaast wordt ook de zorg op dit moment geconfronteerd met hogere loonkosten en hogere energiekosten. Met het Integraal Zorg Akkoord zetten we ook een stap in het betaalbaar houden van de zorg. Dat betekent dat stijging van de zorgpremie waar mogelijk wordt afgeremd.
Dit kabinet neemt daarnaast algemene- en gerichte koopkrachtmaatregelen. Deze komen ten gunste van zowel lage als middeninkomens. Voor de lage- en middeninkomens is er onder andere de zorgtoeslag, die meegroeit met de premie en de hoogte van de eigen betalingen in de Zvw. De zorgtoeslag voor het jaar 2023 is met € 35,– per maand gestegen naar € 154 per maand voor alleenstaanden of € 247 per maand met een toeslagpartner.
Daarnaast neemt het kabinet reeds de nodige maatregelen op het gebied van eigen betalingen, zoals de bevriezing van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025 en de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023. Ook wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen. Als sluitstuk beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden bij sommige behoeften van hulp en ondersteuning.
Bent u bereid om veel meer in te zetten op het aanpakken van de sociaaleconomische oorzaken van ziekte en klassenverschillen in gezondheid, in plaats van op symptoombestrijding?
Mensen in een kwetsbare sociaaleconomische situatie kampen veelal met armoede, schulden, problemen rondom huisvesting, eenzaamheid en/of werkloosheid. Deze omstandigheden maken dat zij een hoger risico op een slechtere (ervaren) gezondheid hebben. Daarnaast kunnen taalbarrières of verschillende sociaal-culturele waarden goede zorg in de weg staan. De aanpak van gezondheidsachterstanden vergt meer dan alleen de algemene inzet op gezondheid. Naast de maatregelen om leefstijl te verbeteren is het van belang om bij de aanpak voor terugdringen van gezondheidsachterstanden ook aandacht te hebben voor dieperliggende oorzaken van gezondheidsproblemen, waaronder armoede, schulden, leefomgeving, eenzaamheid, onderwijs of werk. In het GALA is afgesproken dat VWS het initiatief neemt om te komen tot een samenhangende agenda om gezondheid op diverse beleidsterreinen te agenderen en tot een integrale afweging te komen van beleidskeuzes waarin gezondheid wordt meegenomen. Daarnaast zullen we op basis van het advies van SER bezien wat er aanvullend nodig is om gezondheidsachterstanden terug te dringen.
Het bericht ‘Zeeland wil dat geschenkwoningen rijksmonument worden: ‘Ze maken het verhaal van de Watersnoodramp zichtbaar’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zeeland wil dat geschenkwoningen rijksmonument worden: «Ze maken het verhaal van de Watersnoodramp zichtbaar»»?1
Ja
Bent u het met ons eens dat de geschenkwoningen een klein doch belangrijk onderdeel vormen van het Nederlandse culturele erfgoed? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik het uiteraard mee eens.
Deelt u de mening dat deze geschenkwoningen ons kunnen helpen om het verhaal van de Watersnoodramp tastbaar te maken en goed aan toekomstige generaties te kunnen doorgeven? Zo nee, waarom niet?
Ook dit onderschrijf ik van harte.
Bent u in contact met de landen die toentertijd deze geschenkwoningen hebben gedoneerd om te bezien hoe deze behouden kunnen worden voor de toekomst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te doen?
Ik heb op dit moment geen contact met de betrokken landen. De verantwoordelijkheid voor de omgang met dit erfgoed berust ook in eerste instantie bij ons als Nederland. Bij de stappen die ik hieronder beschrijf zal ik de landen wel betrekken.
Voldoen de geschenkwoningen in Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland aan de voorwaarden die de Erfgoedwet stelt voor aanwijzing als rijksmonument?
Ik heb inmiddels een verzoek van de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland ontvangen om de aanwijzing te onderzoeken. Ik ben voornemens dit onderzoek op korte termijn in gang te zetten. Ik streef ernaar om nog dit jaar een besluit te nemen over een aanwijsprogramma voor de geschenkwoningen.
Bent u bereid om, als daar een verzoek toe komt dat gedragen wordt door de inwoners en bestuurders van deze provincies, deze geschenkwoningen tot rijksmonumenten te verklaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans deze aanwijzing nog in dit herdenkingsjaar te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Initiatieven voor thuiszitters die dreigen te verdwijnen |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er nog altijd initiatieven zijn die thuiszitters begeleiden, maar nog steeds tegen problemen met financiering aanlopen terwijl er duizenden kinderen op dit moment thuiszitten zonder onderwijs te krijgen?1
Ik vind het vervelend dat initiatieven die een positieve bijdrage hebben voor uitgevallen leerlingen tegen (financierings-)problemen aanlopen. Ook voor leerlingen die nu thuiszitten of dreigen uit te vallen moet namelijk een plek zijn waar zij zich kunnen ontwikkelen. Dat vind ik echt van belang. Daarom maak ik mij op verschillende wijze hard voor deze groep.
Zo is per januari het Experiment Onderwijszorgarrangementengestart. Dit experiment maakt het voor onderwijszorginitiatieven mogelijk om voor vijf jaar af te wijken van wet- en regelgeving rondom onderwijstijd, -locatie, -inhoud, maar ook bekostiging (samenwerkingsverbanden kunnen 2,5 procent van hun bruto budget flexibeler inzetten voor middelen op het snijvlak van onderwijs en zorg). Dit experiment biedt ook meer mogelijkheden voor samenwerkingen met initiatieven voor thuiszittende kinderen en jongeren.
Daarnaast heb ik met de subsidieregeling WÉL in Ontwikkelingspecifieke middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar gesteld voor samenwerkingsverbanden om ook niet-ingeschreven leerlingen met concrete maatregelen te ondersteunen.
Tot slot werk ik nog aan een bredere verzuimaanpak, waaronder ook een wetsvoorstel voor het terugdringen van verzuim en digitaal afstandsonderwijs («Digitale school») als maatwerkoplossing vallen. Met name dit laatste kan – daar waar het wetsvoorstel een meer preventieve werking heeft – helpen om kinderen en jongeren die op dit moment thuiszitten toch onderwijs te bieden.
Over bovenstaande acties en maatregelen informeer ik, met mijn collega van het Ministerie van VWS, uw Kamer eind maart uitgebreider bij de brief met de voortgangsrapportage op de Verbeteraanpak Passend Onderwijs.
Waarom gaat u niet over tot het uitvoeren van de motie Kwint die de regering verzoekt om ter bescherming van dit soort initiatieven doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie te beleggen, teneinde een schoolbestuur een aanwijzing te kunnen geven om de samenwerking met een initiatief dat onderwijs buiten school aanbiedt aan te gaan, die intussen al vier jaar geleden door de Kamer is aangenomen?2
De gedachte achter deze motie – het voorkomen van uitval door het stimuleren van samenwerking van schoolbesturen en initiatieven die buiten het bekostigd onderwijssysteem onderwijs en zorg aanbieden – steun ik (zie ook het antwoord op vraag 1).
Toch is het beleggen van doorzettingsmacht bij de Inspectie van het Onderwijs, hetgeen de motie voorstelt, geen passende oplossing, zoals ik uw Kamer vorig jaar schreef.3 De inspectie heeft immers een toezichthoudende en onafhankelijke rol. Daarbij past het niet om ook op deze manier sturend te zijn en samenwerking te verplichten. Bovendien houdt de inspectie toezicht op scholen, besturen en samenwerkingsverbanden, en heeft het geen zicht op de kwaliteit van bijvoorbeeld zorg- of particuliere initiatieven.
Ik zal de uitwerking van de doorzettingsmacht meenemen bij het wetsvoorstel rondom de onderwijszorgarrangementen. Daarbij houd ik ook rekening met de eerder geuite zorgen dat de persoon of organisatie met doorzettingsmacht daadwerkelijk onafhankelijk is.4
Klopt het dat initiatieven voor thuiszitters die zowel onderwijs als zorg bieden op dit moment nog altijd afhankelijk zijn van de welwillendheid van scholen en gemeenten, tenzij zij deelnemen aan het Experiment Onderwijszorgarrangementen waar ook een maximum aantal deelnemers aan mag meedoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor het bieden van een dekkend aanbod van voorzieningen voor alle leerlingen in hun regio, ook voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte en leerlingen die al langer zijn uitgevallen. Zij, en de scholen, maken afspraken met initiatieven die daaraan kunnen bijdragen – en hiervan zie ik veel goede voorbeelden. Als het gaat om een combinatie van onderwijs en zorg leerlingen die thuiszitten, gebeurt dit onder andere in samenwerking met gemeenten. Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 aangaf werk ik aan verschillende trajecten om dit te stimuleren en waar nodig te verbeteren, omdat ik het belangrijk vind dat alle kinderen en jongeren passend onderwijs krijgen.
Het Experiment Onderwijszorgarrangementenbiedt ruimte voor scholen, samenwerkingsverbanden en onderwijszorginitiatieven om van bepaalde regels af te wijken. Wel gaat het hierbij nadrukkelijk om een samenwerking tussen een school, een samenwerkingsverband, een zorgaanbieder en een gemeente. Zij maken afspraken over de invulling van onderwijs en zorg.
Zie het antwoord op vraag 5 voor het aantal initiatieven dat deelneemt aan het experiment.
Vindt u dat u het zich nog langer kunt veroorloven om het Experiment Onderwijszorgarrangementen af te wachten gezien de duizenden kinderen die zonder onderwijs thuiszitten met alle gevolgen van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 1 aangaf werk ik op verschillende trajecten aan het verbeteren van de verzuimaanpak en het naar nul terugbrengen van het aantal leerlingen dat onnodig verzuimt. Eén van de manieren is het experiment dat inmiddels is gestart.
Tegelijkertijd besef ik dat er structureel een groep jongeren is die niet het onderwijs krijgt die het moet krijgen, en wil ik de ruimte voor deze onderwijszorgarrangementen structureel in de wet vastleggen. In het debat passend onderwijs van 30 maart 2022 heb ik toegezegd dat ik na de start van het experiment binnen één jaar begin met de ontwikkeling van wetgeving. Hierbij baseer ik mij, naast de signalen die ik ontvang en de structurele gesprekken die ik met betrokken partijen voer (waaronder scholen, samenwerkingsverbanden, de inspecties, gemeenten, sectorraden en zorgpartijen), ook op het monitor- en impactonderzoek voor het experiment dat in april 2023 start.
Hoeveel initiatieven nemen deel aan het experiment? Zijn er initiatieven afgewezen? Zo ja, op welke gronden?
Voor het experiment zijn 41 aanvragen ingediend, waarvan er 39 zijn goedgekeurd. Deze 39 aanvragen omvatten ongeveer 50 initiatieven.5 De twee aanvragen die zijn afgewezen hebben geen volledige samenwerkingsovereenkomst van de benodigde partijen kunnen overleggen, zoals de regeling en het besluit vereisen.6 Ik hecht hieraan zodat alle betrokken partijen van tevoren afspraken maken over de inrichting en financiering van het initiatief en hun betrokkenheid bevestigen.
In hoeverre is het op dit moment voor gemeenten mogelijk om naast het Experiment Onderwijszorgarrangementen initiatieven voor thuiszitters te financieren vanuit de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en in hoeverre kunnen op dit moment scholen zorgen voor het voortbestaan van deze initiatieven naast het experiment?
Ook buiten het Experiment Onderwijszorgarrangementenkunnen scholen samenwerken met initiatieven die zich inzetten voor kinderen en jongeren die thuiszitten. En ook gemeenten kunnen vanuit de Jeugdwet combinaties van onderwijs en jeugdhulp inzetten. Daarbij hebben ze echter niet de ruimte zoals die er in het experiment is. Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning(Wmo) is het niet logisch dat gemeenten initiatieven voor thuiszittende kinderen en jongeren financieren, aangezien de Wmo vanaf achttien jaar geldt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 aangeef, is het dus aan scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten om samen te werken met initiatieven voor uitgevallen leerlingen. De financiële en inhoudelijke invulling daarvan is aan die partijen zelf. Samenwerkingsverbanden kunnen daarbij bijvoorbeeld middelen uit de eerdergenoemde subsidieregeling WÉL in ontwikkelinginzetten.
Bent u bereid de antwoorden op deze schriftelijke vragen met de Kamer te delen voor het debat over passend onderwijs op 5 april aanstaande?
Ja.
De berichten ‘Nederlands standpunt Russische sporters’, ‘Aziatische sluiproute voert Russische sporters wellicht alsnog naar Olympische spelen 2024’, en ‘De boycot treft de Russische topsport en daarmee de pr-machine van Vladimir Poetin’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Welke mogelijkheden ziet u om een rol te spelen om niet alleen Russische sporters en officials te weren uit de internationale sportwereld, maar ook de Russische bestuurders bij internationale sportorganisaties?1
Ik heb mij samen met mijn internationale collega’s daar in meerdere statements richting de internationale sport voor uitgesproken.2
Bent u op de hoogte van het feit dat de internationale boksbond gedomineerd wordt door Russische sportbestuurders en gesponsord wordt door Gazprom? Bent u ervan op de hoogte dat bij wedstrijden die door deze internationale boksbond georganiseerd worden Russische sporters onder eigen vlag mogen deelnemen, met al het bijbehorende uiterlijk vertoon?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Diverse landen zien nu vanwege de Russische invloeden en de minachting van de oorlog in Oekraïne af van deelname aan het WK boksen en is de Minister ervan op de hoogte dat de Nederlandse boksbond overweegt dit ook te doen?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. De Nederlandse boksbond heeft inmiddels ook besloten niet deel te nemen aan o.a. de IBA Women’s World Boxing Championships 2023 in maart.
Wilt u zich hardmaken om brede nationale en internationale steun voor dit besluit te organiseren en ervoor te zorgen dat de Nederlandse boksbond of haar sporters hierdoor geen zwaarwegende nadelige gevolgen zullen ervaren? Ook niet in eigen land wat bijvoorbeeld bekostiging of stipendium betreft?
Tijdens de digitale bijeenkomst op 10 februari om met gelijkgestemde landen van gedachten te wisselen over het statement van het IOC van 25 januari jl. hebben ik en meerdere internationale collega’s uitgesproken dat de beslissing van het IBA om geen restricties te hanteren verwerpelijk is.
In juni 2022 heeft het IOC aangekondigd dat IBA niet betrokken zal worden bij de boks kwalificaties voor de Olympische Spelen in Parijs. Atleten zullen daarom geen nadelige gevolgen ervaren door deze beslissing.
Ook in Nederland zullen de bond en haar sporters geen nadelige gevolgen ervaren. Deze kwestie heeft geen invloed op het stipendium.
Het risico op een onbeheersbare brand en het niet vertrekken van het ministerie van Algemene Zaken |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom weigert het Ministerie van Algemene Zaken te vertrekken van het Binnenhof, ondanks dat de brandweer waarschuwt voor het risico op een onbeheersbare brand die gevaarlijk is voor zowel uw medewerkers als het brandweerpersoneel? Kunt u dit uitgebreid toelichten?1
In brieven aan uw Kamer d.d. 5 november en 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 123 en 125) heeft de toenmalig Staatssecretaris van BZK gemeld dat de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) bij het Catshuis als optie is komen te vervallen en dat het Ministerie van AZ elders in de rijksvastgoedportefeuille zal worden ondergebracht, te weten in het rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73). Deze tijdelijke huisvesting is nog niet gereed en het is voor het Ministerie van AZ dan ook helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft om deze reden een verlenging van de vergunning voor gebruik van het Binnenhof-complex aangevraagd. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024.
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het gaat onder meer om extra brandscheidingen, veilige toegankelijke vluchtwegen, instructie voor bezoekers en verzwaarde controles op het verwijderen van brandbaar materiaal. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen.
Waarom drong het kabinet aan op de verhuizing van het Parlement omdat de veiligheid voor personeel en hulpverleners niet te garanderen was, maar geldt dit niet voor uw eigen ministerie?
In de afgelopen perioden zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is de komende periode op een veilige manier op het Binnenhof te blijven. In de brief d.d. 18 november 2015 (kamerstuk 34 293, nr. 3) wordt onder andere toegelicht dat de brandveiligheid van het Binnenhof-complex onvoldoende is. Dit geldt ook voor het gedeelte waar het Ministerie van AZ gehuisvest is. Maar omdat voor het Ministerie van AZ, in tegenstelling tot voor het parlement, nog geen alternatieve locatie beschikbaar is, is verhuizen op dit moment niet mogelijk. Zodra de tijdelijke huisvestinglocatie gereed is, zal het Ministerie van AZ verhuizen.
Waarom is er op 3 november 2022 aangegeven dat het Ministerie van Algemene Zaken de verhuisdatum dient te halen? Wat is er sindsdien veranderd waardoor het ministerie niet verhuist?2
Toen de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van AZ bij het Catshuis als optie is vervallen, is direct een onderzoek gestart naar een alternatieve locatie. Gezien de te beschermen belangen, de benodigde veiligheidsmaatregelen en de eisen aan de tijdelijk vergaderlocatie van de ministerraad en onderraden, bleken slechts enkele panden in de Haagse regio potentieel geschikt om als tijdelijke huisvesting te dienen. Het Rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73) is als definitieve locatie geselecteerd. Op basis van een dergelijk vergelijkend onderzoek is nog geen exacte planning van de uit te voeren werkzaamheden en de voorzien verhuisdatum te geven. Dit blijkt pas uit de nadere uitwerking. Ook dan moet rekening worden gehouden met onvoorziene omstandigheden, zoals langere levertijden van materiaal e.d.
Waarom zou het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 niet geschikt zijn, zoals oorspronkelijk het plan was?
Het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 is geschikt te maken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat de u direct toegang nodig heeft tot vertrouwelijke stukken en deze stukken dusdanig vertrouwelijk zijn dat ze nergens anders opgeslagen zouden kunnen worden?
Een aanzienlijk deel van de medewerkers van het Ministerie van AZ werkt dagelijks met staatsgeheim gerubriceerde stukken, zoals de notulen van de ministerraad en stukken gerelateerd aan de nationale veiligheid. Het is dan ook noodzakelijk direct toegang te hebben tot deze stukken. Het gaat overigens niet alleen om stukken die conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) dienen te worden opgeslagen, maar ook om apparatuur die in een beschermde omgeving moet staan en om benodigde ruimtes die geschikt zijn voor vertrouwelijke beraadslaging.
Als om onvoorziene andere redenen het ministerie langere tijd niet meer toegankelijk zou zijn, betekent dit dan dat u in die tijd uw werkzaamheden niet meer kunt uitvoeren?
Nee, in dat geval worden noodvoorzieningen getroffen. Het zal de werkzaamheden van het Ministerie van AZ wel aanzienlijk bemoeilijken en processen doen verstoren.
Wordt er gewerkt aan een alternatieve plek waar vertrouwelijke stukken kunnen worden opgeslagen, waar u direct toegang tot heeft? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, wanneer is dit gereed?
De alternatieve plek is de tijdelijke huisvesting aan de Bezuidenhoutseweg 73. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen om het risico op brand zo klein mogelijk te houden, zoals de gemeente eist?
Zie antwoord vraag 1.
Wie draagt de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid indien er onverhoopt een onbeheersbare brand uitbreekt? Is dat uw ministerie of de gemeente Den Haag die uitstel heeft verleend?
Wie in het onverhoopte geval van brand verantwoordelijk en aansprakelijk is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
De werking van de economische sancties in relatie tot noodhulp en wederopbouw in de door de aardbeving getroffen gebieden in Syrië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Worden hulporganisaties die geen EU-funding ontvangen en noodhulp willen bieden aan gebieden in Syrië die door de aardbeving zijn getroffen belemmerd door de EU-sancties die tegen Syrië zijn ingesteld? Zo ja, hoe?
De berichten dat EU-sancties jegens Syrië de hulpverlening belemmeren wil ik graag in perspectief plaatsen. De sancties zijn gericht tegen het Syrische regime, omdat het de Syrische bevolking onderdrukt. De grootste belemmeringen voor humanitaire hulp worden dan ook veroorzaakt door het Syrische regime zelf.
Humanitaire hulpgoederen en -activiteiten zijn in principe niet gesanctioneerd. Zo is de export van veel hulpgoederen toegestaan, zoals van tenten, voedsel en medicijnen, maar ook van zwaar materieel zoals machines om puin te ruimen. In het zeldzame geval dat een goed of activiteit toch gesanctioneerd mocht zijn, is het mogelijk een ontheffing aan te vragen voor humanitaire doeleinden.
Financiële transacties naar lokale hulporganisaties of familieleden in Syrië zijn ook toegestaan, zolang deze entiteiten of personen niet op de EU-sanctielijst staan of, in het geval van hulporganisaties, verbonden zijn met entiteiten of personen op de EU-sanctielijst. Voor humanitaire doeleinden is daarnaast een uitzondering gemaakt op de sancties voor het overmaken van geld naar personen en entiteiten op de sanctielijst. Deze uitzondering geldt voor de VN en hun implementerende partners, de Rode Kruis Rode Halve Maan beweging en organisaties die financiering ontvangen vanuit de EU of één van de lidstaten.
Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat humanitaire hulp Turkije en Syrië op 22 februari jl., heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op 8 en 9 maart jl., de Europese Commissie verzocht om eventuele hinder voor de hulpverlening in Syrië als gevolg van sancties in kaart te brengen. Ook bracht de Minister dit onderwerp op tijdens haar gesprek met de High Commissioner Filippo Grandi van de vluchtelingenorganisatie UNHCR op 22 maart jl.
Bent u bekend met de oproep van het Syrische Rode Kruis dat het Westen heeft gevraagd om de economische sancties op te schorten? Zoja, wat is de achtergrond van die oproep?
Ja, daarmee ben ik bekend.
De in Damascus gevestigde Syrische Rode Halve Maan vervult, conform het mandaat van Nationale Rode Kruis/Rode Halve Maanverenigingen, een aanvullende rol op de overheid. Ze spreekt zich vaker uit tegen de westerse sancties, waarmee ze meegaat met het verhaal van het Syrische regime. Zo gaf zij recentelijk onterecht aan dat de import van ambulances verboden is onder de sancties. Binnen de Rode Kruis/Rode Halve Maan beweging wordt geregeld gesproken over de onafhankelijke positie van nationale verenigingen waaronder de Syrische Rode Halve Maan.
Kunnen Syrische Nederlanders via de bank geld overmaken naar hun familieleden in de getroffen gebieden om hen te ondersteunen nu hun levensonderhoud nu zij geraakt zijn door de aardbevingen? Zo nee, komt dit door de EU-sancties?
Ja. Het overmaken van geld is gewoon toegestaan, zolang dit niet naar personen of entiteiten op de EU-sanctielijst gaat, of naar met hen verbonden personen of entiteiten. Banken zijn soms terughoudend om transacties naar gesanctioneerde landen uit te voeren. Het kabinet is continu in gesprek met banken en andere sectoren die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de sancties om eventuele hindernissen weg te nemen en eventuele vragen te beantwoorden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat humanitaire hulp Turkije en Syrië op 22 februari jl. voert het kabinet gesprekken met banken en de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden om geld over te maken naar Syrië. Zie ook beantwoording vraag 1 en 7.
Kunnen hulporganisaties die geen EU-funding ontvangen zware bouwmachines (graafmachines) en bouwmaterieel leveren aan de getroffen gebieden, zodat lijken worden geruimd en hersteloperaties aan duizenden huizen kunnen beginnen? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u en bent u bereid hier in Europees verband te pleiten voor gerichte maatwerk zodat dit toch snel mogelijk wordt gemaakt?
De EU-sancties laten de export van materieel voor opruimwerkzaamheden toe. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen al dan niet door de EU gefinancierde organisaties. In het zeldzame geval dat een te exporteren goed toch onder de sancties zou vallen, is het mogelijk voor humanitaire doelen een ontheffing aan te vragen en te krijgen.
Biedt het sanctieregime uitzonderingen voor hulpverleningsorganisaties en bijvoorbeeld voor het importeren van zwaar materieel voor wederopbouw? Zo ja, voldoen deze volgens u in de huidige situatie?
Zie beantwoording vraag 4.
Bent u bekend met de maatregel die het Amerikaanse Ministerie van Financiën heeft genomen, namelijk om een bredere ontheffing voor de sancties voor te stellen?
Ja.
Acht u een dergelijke maatregel ook nodig voor Nederlandse hulporganisaties en (Nederlandse) banken? Zo ja, waarom en bent u van plan een dergelijke maatregel te treffen?
Nee. De Europese Unie heeft op 23 februari jl. het EU-sanctieregime reeds aangepast om de snelle levering van humanitaire hulp mogelijk te maken. Deze aanpassing betekent dat niet langer voorafgaande toestemming van EU-lidstaten nodig is voor het verstrekken van tegoeden of economische middelen door bepaalde humanitaire organisaties voor humanitaire doeleinden aan de ruim 200 personen en entiteiten op de EU-sanctielijst. Daarmee versimpelt de EU de administratieve regels, en brengt deze in lijn met bestaande uitzonderingen in VN-sancties en Amerikaanse sancties. Hierdoor wordt humanitaire hulpverlening makkelijker gemaakt, en derisking en overcompliance door banken tegen gegaan.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van de situatie zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De tijdelijke beleidsregel inzake elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de beleidsbrief van de Minister over de toekomst van de verzorgingsplaatsen van 23 december 2023 (Kamerstuk 31 305, nr. 376)?
Ja.
Klopt het dat de op 23 december 2022 gepubliceerde «tijdelijke beleidsregel inzake elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen» per direct een moratorium invoert op het plaatsen van nieuwe snellaadpunten op verzorgingsplaatsen tot 2028?
Nee. Op grond van de tijdelijke beleidsregel wordt de looptijd van aanvullende voorzieningen e-laden gekoppeld aan de looptijd voor de basisvoorziening e-laden, met een minimale looptijd van vijf jaar. De tijdelijke aanpassing in de vergunningverlening is bedoeld om de overgang naar een nieuw beleid te versoepelen, door kort voor inwerkingtreding van een nieuw beleid tijdelijk alleen vergunningen te verlenen die de nieuwe uitgifte van de exclusieve laadkavels niet kan vertragen. Het minimum van vijf jaar is bedoeld om zeker te stellen dat vergunningen die na de inwerkingtreding van de tijdelijke beleidsregel worden verleend, de invoering van het nieuwe stelsel niet in de weg staan. Dat zou bijvoorbeeld gebeuren als, vlak voordat een exclusief snellaadkavel wordt uitgegeven, nog nieuwe laadpalen worden gerealiseerd. Ook wordt voorkomen dat investeringen van marktpartijen door korte looptijden niet kunnen worden terugverdiend.
In hoeverre rijmt de betreffende beleidsregel met uw doelstelling voor het plaatsen van 1,8 miljoen laadpunten in 2030? Wat is het aantal nieuwe snellaadpunten op verzorgingsplaatsen die moeten worden geplaatst tot 2030 binnen de doelstelling van 1,8 miljoen laadpunten in 2030?
Naar verwachting zullen er voor 2030 tussen de 2.900 en 9.000 snellaadpunten nodig zijn op en nabij het hoofdwegennet.1 Daarnaast zijn er in 2030 51 snellaadlocaties met 347 snellaadpunten nodig voor zware voertuigen langs de TEN-T corridors.2
Om de uitrolsnelheid van laadinfrastructuur te bevorderen is een goed functionerende markt cruciaal. Een exclusief laadrecht per verzorgingsplaats voor het aanbieden van laadpalen, vergelijkbaar met de huidige situatie voor tankstations, draagt daaraan bij. Exclusiviteit biedt ondernemers meer duidelijkheid en zekerheid en zodoende een betere business casevoor het realiseren van laadpalen. Dit vergroot de investeringsbereidheid van ondernemers. De tijdelijke beleidsregel faciliteert de implementatie van het nieuwe beleid en leidt zo tot de realisatie van meer laadpalen.
In hoeverre rijmt de betreffende beleidsregel met uw beleidsbrief dat bestaande rechten van tankstations niet worden ingeperkt gedurende de looptijden?
In de beleidsbrief staat: «Dit betekent enerzijds dat de looptijden van bestaande rechten van ondernemers niet ingekort worden, maar ook dat in bepaalde situaties maatwerkoplossingen nodig zullen zijn». Dit is consistent met de beleidsregel. Deze is immers niet van toepassing op looptijden van bestaande vergunningen, maar geldt alleen voor vergunningen die na 23 december 2022 worden verleend.
Bent u bereid om het moratorium per direct op te heffen op het plaatsen van nieuwe snellaadpunten op verzorgingsplaatsen?
Nee, de tijdelijke beleidsregel is een belangrijke stap in de totstandkoming van een nieuw beleid, dat ondernemers meer duidelijkheid zal gaan bieden en naar verwachting leidt tot de realisatie van meer laadpunten.
Klopt het dat u gunningen voor het plaatsen van nieuwe snellaadpunten op tankstations heeft afgegeven die niet worden geplaatst, omdat de gunningstermijnen van nieuwe snellaadpunten sneller aflopen dan de terugverdientijden?
Tot 23 december 2022 werd de looptijd van aanvullende voorzieningen e-laden bij tankstations gekoppeld aan de looptijd van het motorbrandstofverkooppunt. De beleidsregel is niet van toepassing op deze, reeds afgegeven, vergunningen. Laadpalen waarvoor reeds voor 23 december 2022 een vergunning is verleend, kunnen worden geplaatst tot het einde van de looptijd van de voorziening waarbij ze zijn aangevraagd.
Vanaf 23 december 2022 worden vergunningen verleend op basis van de tijdelijke beleidsregel en wordt de looptijd van de vergunning gekoppeld aan de looptijd van de basisvoorziening e-laden. Het kan zijn dat die looptijd korter (of langer) is dan de looptijd van de vergunning voor het motorbrandstofverkooppunt. Of er voldoende tijd is om de initiële investering terug te verdienen, hangt, naast de looptijd van de vergunning, af van verschillende factoren. Bijvoorbeeld de locatie van de laadpaal. Ondernemers kunnen zelf bepalen of zij een vergunning voor een laadpaal bij het tankstation willen aanvragen.
Een groot deel van de lopende snellaadrechten zal in de periode 2028/2029 worden verdeeld onder het nieuwe beleid. Deze zullen bij openbare en transparante herverdeling zo veel mogelijk exclusief in de markt gezet kunnen worden. De tijdelijke beleidsregel versoepelt deze overgang naar exclusieve laadrechten.
Bent u bereid om de gunningstermijnen van nieuwe snellaadpunten op tankstations te verlengen?
Nee, om zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden aan ondernemers en zo de realisatie van meer laadpunten te bevorderen, is het verstandig de vergunningstermijn van laadrechten bij tankstations gelijk te trekken met de looptijd van het snellaadkavel, voor zover dat aanwezig is op de verzorgingsplaats. Dit zorgt er voor dat, bij herverdeling van de snellaadrechten, de nieuwe exploitant een zo veel mogelijk exclusief recht verkrijgt. Doel is door meer zekerheid aan ondernemers te bieden, de uitrol van laadinfratsructuur te versnellen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het steunen van Polen in haar lijn om weer baas in eigen land te worden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onzalige besluit van de Europese Commissie om Polen opnieuw voor de rechter te slepen?1
Ja
Bent u het ermee eens dat Europese regelgeving ons land opzadelt met grote problemen, kijk alleen al naar de asiel- en stikstofcrisis?
Het kabinet houdt bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving nauwlettend in het oog wat de gevolgen zijn voor Nederland. Het kabinet beoordeelt van elk voorstel voor EU-regelgeving, onder andere, de gevolgen op het gebied van regeldruk en de implicaties voor de uitvoering en handhaving (BNC-fiche). De inzet van het kabinet tijdens de onderhandelingen over nieuwe EU-regelgeving is er steevast op gericht de NL belangen goed te borgen.
Deelt u de mening van Polen dat nationale wetgeving natuurlijk zwaarder moet wegen dan het Europese recht? Zo ja, wilt u Polen steunen in haar strijd om weer baas in eigen land te zijn en wilt u deze lijn ook per ommegaande de Nederlandse lijn richting de Europese Unie laten zijn? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Een gedeelde, goed functionerende rechtsorde binnen de EU is een voorwaarde voor effectieve Europese samenwerking. Het is hiervoor van essentieel belang dat alle lidstaten de beginselen van het EU-recht erkennen en respecteren, waaronder autonomie, voorrang, doeltreffendheid en uniforme toepassing van het EU-recht, alsmede de eerbiediging van de bevoegdheid van het EU-Hof van Justitie op grond van artikel 267 EU-Werkingsverdrag (VWEU).
Op 14 juli 2021 ontkende het Poolse Grondwettelijk Hof de bindende kracht van voorlopige maatregelen van het EU-Hof van Justitie voor zover deze betrekking hebben op de organisatie en de werking van de rechterlijke macht. Op 7 oktober 2021 oordeelde het Poolse Grondwettelijke Hof dat cruciale onderdelen van de EU-Verdragen (waaronder artikel 19 VEU, het recht op effectieve rechtsbescherming) onverenigbaar zijn met de Poolse Grondwet. Het kabinet steunt de Commissie volledig in haar besluit om Polen voor het EU-Hof van Justitie te dagen over deze uitspraken van het Poolse Grondwettelijk Hof.
De wolf |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de bereidheid om de wolf vogelvrij te verklaren in Nederland omdat steeds vaker vee wordt aangevallen en gedood door de wolf, hetgeen leidt tot enorme schade? Zo ja, legt u daarbij de beschermende Europese regelgeving ten aanzien van de wolf naast u neer? Kunt u dat gedetailleerd toelichten?
Ik begrijp de zorgen van de burgers voor hun eigen veiligheid en voor die van hun vee. Aan de andere kant heb ik ook een verantwoordelijkheid voor de natuur in Nederland. Ik ben van mening dat we manieren moeten vinden om samenleven met de wolf mogelijk te maken. Dat is uitdagend in een klein land waar wolf, mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Daarom heb ik de Raad voor de Dierenaangelegenheden (RDA) gevraagd om een brede maatschappelijke dialoog te organiseren over de positie van de wolf in Nederland. Daarnaast heb ik de RDA gevraagd om tijdens de gesprekken te verkennen wat er nodig is om in Nederland samen te leven met de wolf en op basis hiervan met een advies te komen. Ik wil eerst de dialoog over de wolf, en daarmee de beschermde status van de wolf, op een zorgvuldige manier voeren samen met alle betrokken stakeholders. Totdat de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en het advies van de RDA bekend zijn, houd ik me aan het bestaande beleid en wetgeving, waarmee ik uitvoering geef aan de motie van het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 69).
Bent u bekend met het bericht dat drie provincies hebben opgeroepen om de beschermende status van de wolf los te laten?1 Zo ja, hoe gaat u om met deze oproep? Kunt u dat gedetailleerd toelichten?
De brief van de provincies Drenthe, Overijssel en Friesland heb ik ontvangen en beantwoord. Uw Kamer ontvangt een afschrift van dit antwoord.
Het artikel ‘Claims Conference reageert op kritiek’ |
|
Chris Simons (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Claims Conference reageert op kritiek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verontrustende resultaten van gedane onderzoeken naar antisemitisme in de Nederlandse samenleving aanleiding geven tot een hernieuwde inspanning om het historisch besef ten aanzien van de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, en de Jodenvervolging in het bijzonder, te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de recente signalen over toenemend antisemitisme en afnemende kennis over de Holocaust zeer zorgelijk. Dit vraagt een niet aflatende inspanning om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder over de Holocaust te blijven vertellen. Over mijn inzet hiervoor heb ik uw Kamer op 9 november 2022 geïnformeerd2.
Deelt u de mening dat het met name van belang is om de overdracht van historische kennis onder kinderen, tieners en jongvolwassenen over deze onderwerpen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn ambitie dat iedere inwoner van Nederland in iedere levensfase op een kwalitatief hoogwaardige wijze in aanraking komt met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog. Het bereiken en betrekken van de jongere generaties is daarbij een van mijn prioriteiten3.
Bent u bekend met de jaarlijkse Nationale Kinderherdenking in Madurodam die elk jaar voor en door kinderen en hun ouders wordt georganiseerd?
Ja.
Bent u van mening dat deze Nationale Kinderherdenking bij kan dragen aan het vergroten van het historisch besef over, en beter begrip van de Tweede Wereldoorlog?
Ik vind de Kinderherdenking een mooie herdenking die op een waardevolle wijze kan bijdragen aan de overdracht van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog aan kinderen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de Nationale Kinderherdenking sterk gecontinueerd kan worden binnen de herdenkingscultuur van de Tweede Wereldoorlog?
Er zijn meerdere organisaties die een waardevolle bijdrage leveren aan de herdenkingscultuur in Nederland. Ik ben in gesprek met deze organisaties, waaronder de Nationale Kinderherdenking, hoe deze bijdrage in de toekomst versterkt zou kunnen worden. Daarbij financier ik momenteel een pilot waarin wordt onderzocht of er voor deze organisaties een basisinfrastructuur kan worden ingericht die bijdraagt het veld WOII veerkrachtiger te maken. Wel heb ik aangeven dat structurele subsidiering van de Nationale Kinderherdenking vanuit het Ministerie van VWS voor nu niet aan de orde is.
De ontmoeting tussen de minister-president en de Azerbeidzjaanse president Aliyev |
|
Don Ceder (CU), Agnes Mulder (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Kees van der Staaij (SGP), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat was de bedoeling van het gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev in Davos in januari?1 Met welke andere regeringsleiders of staatshoofden heeft u in Davos dergelijke gesprekken gevoerd?
Het bilaterale gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev heeft op verzoek van Nederland plaatsgevonden. De bedoeling van het gesprek was het overbrengen van de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor en te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan, evenals over geopolitieke ontwikkelingen en de Russische agressieoorlog in Oekraïne.
Tijdens het World Economic Forum in Davos heeft de Minister-President gesproken met meerdere regeringsleiders en staatshoofden. Zo hebben er bilaterale gesprekken plaatsgevonden met de bondspresident van Zwitserland, de president van Ecuador, de president van Irak, de president van Moldavië, de Minister-President van Tunesië, en de president van de Koerdische Autonome Regio.
Kunt u aangeven waarom dit gesprek met president Aliyev nuttig is geweest?
Het gesprek bood de mogelijkheid op het hoogste niveau de Nederlandse positie over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor over te brengen. Voorts bood de ontmoeting gelegenheid te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan. De Minister-President heeft in het gesprek steun uitgesproken voor het EU-bemiddelingsproces onder leiding van de voorzitter van de Europese Raad Charles Michel. Tevens werd gesproken over de Russische agressieoorlog in Oekraïne. Azerbeidzjan steunt de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne en levert humanitaire hulp.
Klopt het dat u president Aliyev bedankt heeft voor de gasleveranties aan Europa? Klopt het dat Azerbeidzjan gas uit Rusland importeert?2 Betekent dit dat de levering van gas aan Europa door Azerbeidzjan in elk geval deels gecompenseerd wordt met de import van Russisch gas? Indien dit niet klopt, kunt u uitleggen waarom dat zo is volgens u? Deelt u de mening dat Europa op deze manier indirect toch weer Russisch gas koopt? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitsluiten dat de opbrengsten hiervan bij Russische leveranciers terecht komen?
Tijdens voornoemd gesprek is door beide zijden tevredenheid uitgesproken over de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU en de intentie om deze verder te verhogen conform het medio vorig jaar tussen de EU en Azerbeidzjan afgesloten Memorandum of Understanding inzake een strategisch energiepartnerschap. Voor zover bekend bedroegen de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU afgelopen jaar 11,4 miljard kubieke meter (en daarbovenop 8,4 miljard kubieke meter aan Turkije). Volgens mediaberichten importeert Azerbeidzjan via een tijdelijk contract gedurende een half jaar (november »22 – maart »23) maximaal 1 miljard kubieke meter Russisch gas voor binnenlands gebruik. Dit betekent dat Azerbeidzjan gasleveranties aan de EU en Turkije in de genoemde periode voor een beperkt deel opvangt met gasleveranties vanuit Rusland.
De EU bouwt in het kader van de REPowerEU-strategie de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk af. Dit is ook één van de doelen van voornoemd Memorandum of Understanding tussen de EU en Azerbeidzjan. De Europese Commissie heeft dan ook aangekondigd de kwestie van Russische gasimporten door Azerbeidzjan in de context van de implementatie van het MoU met de Azerbeidzjaanse autoriteiten te gaan bespreken.3
Hoe heeft u gereageerd op de bewering van president Aliyev dat de blokkade van de Lachin-corridor een gerechtvaardigde reactie van de Azerbeidzjaanse bevolking en maatschappelijke organisaties is op de «illegale exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen van Azerbeidzjan in gebieden waar de Russische vredeshandhavers tijdelijk gestationeerd zijn»? Acht u dit een geloofwaardige bewering en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Tijdens het gesprek heeft de Minister-President de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor overgebracht. Azerbeidzjan geeft aan dat het zich zorgen maakt over het gebrek aan controle over hetgeen via de Laçın-weg wordt vervoerd. De Minister-President heeft in het gesprek benadrukt dat een burgerbevolking nooit het slachtoffer mag worden van een politieke situatie. Zie voorts het antwoord op vraag 7.
Heeft u de blokkade van de Lachin-corridor veroordeeld en de opening ervan geëist? Deelt u de analyse dat Azerbeidzjan met de blokkade een etnische zuivering van het gebied Nagorno-Karabach probeert te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke Europese actie acht u passend hierop? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u president Aliyev ook gewezen op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat in december al uitgesproken heeft dat Azerbeidzjan ernstig zieken en mensen zonder middelen van bestaan moet doorlaten? Heeft u de president erop gewezen dat Azerbeidzjan volgens het Hof zelf deze uitspraak niet uitvoert?3
Nederland heeft op woensdag 9 februari jl., samen met enkele andere lidstaten, geïntervenieerd bij het Comité van Ministers (CM) van de Raad van Europa (RvE), waarbij Azerbeidzjan werd opgeroepen om uitvoering te geven aan de voorlopige maatregelen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake de Laçın-corridor. Op 22 februari jl. heeft het Internationaal Gerechtshof voorlopige maatregelen aan Azerbeidzjan opgelegd om vrije doorgang van de Laçın-corridor in beide richtingen te verzekeren. In de uitspraak refereerde het Hof aan de verplichtingen van Azerbeidzjan onder het trilaterale akkoord uit 2020. Nederland zal Azerbeidzjan blijven oproepen om aan zijn juridische verplichtingen te voldoen en vrije doorgang te bewerkstelligen.5 De EU heeft op 23 februari 2023 dezelfde boodschap afgegeven.6 In het gesprek met president Aliyev zijn de voorlopige maatregelen onder artikel 39 die door het EHRM zijn opgelegd als zodanig niet aan de orde gekomen.
Bent u van mening dat Azerbeidzjan de andere uitspraken van het Europees Hof respecteert? Zo nee, welke reactie vanuit Europa acht u passend? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Het toezicht op de naleving van uitspraken van het EHRM is belegd bij het CM van de RvE. Dit toezicht is een collectieve verantwoordelijkheid van de verdragspartijen bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland neemt actief deel aan de bijeenkomsten van het CM, waarin dit toezicht wordt uitgeoefend, ook ten aanzien van de zaken betreffende Azerbeidzjan. De besprekingen in het CM over de tenuitvoerlegging door staten van de uitspraken van het EHRM zijn vertrouwelijk. De beslissingen van het CM worden openbaar gemaakt.
Het Department for the Execution of Judgments (DEJ) van de RvE ondersteunt het CM bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de uitspraken van het EHRM. Uit het meest recent gepubliceerde rapport van het DEJ, in 2021, komt naar voren dat Azerbeidzjan op de zesde plaats staat (van de in totaal 47 lidstaten ten tijde van publicatie) voor wat betreft het aantal EHRM-zaken dat onder verscherpt toezicht staat. Op 31 december 2022 stonden 285 zaken van Azerbeidzjan onder toezicht voor tenuitvoerlegging. Afgelopen jaar heeft het CM 35 zaken van Azerbeidzjan gesloten.
Heeft u de bezetting van soeverein grondgebied van Armenië door Azerbeidzjan veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betrof een kort onderhoud waarin niet alle aspecten van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan aan de orde konden worden gesteld. Het Nederlandse standpunt met betrekking tot de bezetting van Armeens grondgebied is bekend. De EU heeft Azerbeidzjan opgeroepen om terug te keren naar de grenzen voor 12 september 2022. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld steunt Nederland deze oproep.7 Overigens stelt Azerbeidzjan dat Armenië ook Azerbeidzjaans grondgebied bezet houdt. De situatie wordt bemoeilijkt door het feit dat er op dit moment geen overeenstemming tussen beide landen is over het precieze verloop van de grens. Onderhandelingen over een definitieve, officiële grensafbakening zijn nog gaande. De EU faciliteert hierbij.
Heeft u de kwestie van de repatriëring van Armeense krijgsgevangenen en andere gedetineerden in Azerbeidzjan aan de orde gesteld, waarover de Kamer drie moties heeft aangenomen en waarvan de regering heeft toegezegd deze kwestie voort te zetten?
Dit is tijdens het gesprek niet aan de orde geweest. Nederland brengt dit onderwerp geregeld op in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Zo heb ik de situatie van de Armeense krijgsgevangenen opgebracht in een gesprek met de Azerbeidzjaanse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de OVSE Ministeriële op 2 december 2022.
Diagnostische protocollen in de ziekenhuiszorg tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de triageprotocollen in ziekenhuizen bij patiënten die binnen worden gebracht met luchtwegklachten, zoals (prikkel)hoest, kortademigheid, pijn op de borst, pijn vastzittend aan de ademhaling, en waarbij al dan niet verhoogde infectie/inflammatiewaarden aanwezig zijn zoals verhoogde hartslag, verhoogde temperatuur (koorts), algemene malaise en met of zonder aanwezigheid van verhoogde infectiewaarden in het bloed (verhoogd leukocyten getal, verhoogd C-reactief proteïne (CRP), etc.)? Zo ja, welke diagnostische protocollen gelden hiervoor en hanteert elk ziekenhuis dezelfde differentiaaldiagnostiek?
Ja. De verantwoordelijke veldpartijen stellen richtlijnen op, onder meer voor diagnostiek. Op basis van deze richtlijnen passen ziekenhuizen hun lokale protocollen aan, waarbij de uitgangspunten overal hetzelfde zijn.
Weet u of de triage bij patiënten die bij de start van de coronacrisis (in de eerste golf van maart – mei 2020) met potentieel COVID-gerelateerde klachten in het ziekenhuis binnenkwamen, anders is verlopen dan voor de coronacrisis?
De triage op basis van urgentie is vastgelegd in richtlijnen van waaruit zorgprofessionals handelen. Door de grote toestroom van mensen met acute klachten zijn er trajecten, zoals de «Corona snelstraat» ingericht om een efficiënte en snelle doorstroom zonder verlies aan kwaliteit te realiseren. Het diagnostisch proces is er op gericht om een diagnose te kunnen stellen dan wel uit te sluiten.
Zijn er protocollaire afspraken gemaakt binnen de ziekenhuiszorg over aangepaste differentiaaldiagnostiek voor patiënten die binnenkwamen met luchtweg-gerelateerde klachten (al dan niet gepaard gaande met klachten die ook kunnen passen bij infectie/inflammatie van de luchtwegen, zie ook de eerste vraag) tijdens de coronacrisis? Zo ja, welke afspraken waren dit, welke richtlijnen zijn aangepast, op basis waarvan en door wie en zijn deze veranderingen in de gehele ziekenhuiszorg doorgevoerd?
De aangepaste protocollen in de ziekenhuizen zijn de resultante geweest van de adviezen en leidraden die zijn opgesteld door de expertiseteams die direct na de start van de coronapandemie zijn ingesteld door de Federatie Medisch Specialisten (te weten de teams behandeling, diagnostiek, en infectiepreventie). Verdere invulling van deze adviezen/leidraden vond plaats vanuit de betrokken
wetenschappelijke verenigingen zoals de NVALT en de NIV, en uiteindelijk de praktische invulling door de ziekenhuizen zelf. Nieuwe landelijke leidraden en adviezen werden telkens gedeeld met het Ministerie van VWS.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken geweest bij het vormgeven van deze aangepaste protocollen en/of bent u hiervan op de hoogte gesteld door de sector?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u of er tijdens de eerste golf op bepaalde mogelijke luchtwegaandoeningen niet meer standaard is gecheckt volgens de gangbare differentiaaldiagnostiek, als een patiënt binnenkwam met klachten die eventueel zouden kunnen passen bij een COVID-19-infectie? Zo ja, om welke aandoeningen ging het en hoe is deze afweging gemaakt?
Het diagnostisch traject is tijdens de Covid-pandemie hetzelfde gebleven. Diagnoses worden bij binnenkomst in het ziekenhuis altijd met de grootst mogelijke accuraatheid gesteld op basis van noodzakelijk onderzoek. Daarbij is er aandacht voor Covid-19 en voor andere, of bijkomende, aandoeningen. Diagnoses komen naar voren bij de anamnese, het lichamelijk onderzoek en het aanvullend onderzoek. Er is, door dit zorgvuldige diagnostisch traject, geen sprake van het achterwege laten van de noodzakelijke diagnostiek bij een verdenking op Covid, noch van een toegenomen kans op het missen van andere diagnosen.
Zijn door deze eventueel aangepaste differentiaaldiagnostiek bepaalde onderzoeken en/of behandelingen niet uitgevoerd, die normaliter wel zouden zijn gedaan? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid hierover informatie in te winnen bij de ziekenhuissector?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat patiënten die binnenkwamen met een verdenking van COVID-19 (vrijwel) automatisch in eerste instantie de onderzoeken en/of behandelingen ontvingen die op die diagnose waren toegespitst, ook als er (nog) geen COVID-19 bevestiging was, zoals isolatie van de patiënt, (herhaalde) polymerase chain reaction (PCR)-diagnostiek voor SARS-CoV-2, CO-RADS diagnostiek?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk dat door de eventuele verandering in differentiaaldiagnostiek bij patiënten met potentieel COVID-gerelateerde klachten diagnoses zijn gemist en behandelingen zijn gegeven die niet juist/toereikend waren? Heeft u hierover informatie? Zo nee, bent u bereid hierover informatie in te winnen bij de ziekenhuissector?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op het feit dat meerdere Nederlandse cohort onderzoeken zagen tijdens de eerste golf dat een aanzienlijk aantal opeenvolgende patiënten die op de intensive care (IC) werden opgenomen met een diagnose van COVID-19 binnen korte tijd (minder dan drie weken) een symptomatische tromboembolie hadden (in ongeveer de helft van de dan nog in levend zijnde patiënten werd een symptomatische tromboembolie gediagnosticeerd, meest voorkomend: longembolie)? Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie van Klok et al., of Middeldorp et al.?1 2
In het algemeen kunnen we zeggen dat bij patiënten met Covid op de IC vaak de diagnose trombose (waaronder longembolie) werd vastgesteld. Waar het de specifiek medisch inhoudelijke kant van uw vraag betreft blijkt uit navraag bij de FMS, NVALT en NVIC dat in overleg met het Expertiseteam Behandeling van de Federatie Medisch Specialisten en een aantal landelijke experts op het gebied van longembolieën/stolling direct is aangestuurd op nieuwe leidraden met betrekking tot de vroege opsporing/diagnostiek van longembolieën/trombose en de behandeling daarvan. Het klopt dat een longembolie zo spoedig mogelijk met antistollingsmedicatie moet worden behandeld en fataal kan aflopen. Gelukkig komt dit steeds minder voor door betere diagnostiek en betere behandelingsopties. Verder kan ik u melden dat eerdere genoemde instanties bekend zijn met de door u aangehaalde publicaties.
Klopt het dat een aanzienlijk aantal patiënten die tijdens de eerste golf werden opgenomen op de IC met COVID-19 later een longembolie bleek te hebben? Zo ja, weet u hoeveel patiënten in Nederland die tijdens de eerste golf met COVID-19 diagnose werden opgenomen op de IC uiteindelijk een longembolie bleken te hebben?
Zie antwoord vraag 9.
Is het mogelijk dat door een veranderende differentiaaldiagnostiek, die tijdens de eerste golf primair was gericht op het diagnosticeren van COVID-19 bij patiënten met daarbij passende luchtwegklachten (met of zonder inflammatie/infectie) potentieel veel andere luchtwegaandoeningen die een soortgelijke symptomatologie als COVID-19 hebben (bijvoorbeeld longembolie, hartfalen (astma cardiale), COPD exacerbatie), zijn gemist? Zo nee, waarom niet? Hoe weet u zeker dat de betreffende patiënten inderdaad als gevolg van een vastgestelde COVID-19-infectie in het ziekenhuis terechtkwamen en niet een andere symptomatische ziekte (als symptomatische longembolie, astma cardiale, COPD exacerbatie) (al dan niet tegelijkertijd) onder de leden hadden bij ziekenhuisopname?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een longembolie zo snel mogelijk met antistollingsmedicatie moet worden behandeld, omdat deze aandoening anders mogelijk fataal is?3
Zie antwoord vraag 9.
Kregen, aangezien in de wetenschappelijke publicaties van Klok et al. en Middeldorp et al. staat dat niemand (0%) van opgenomen patiënten met COVID-19 een tromboembolie had op de dag van de opname (t=0), tijdens de eerste golf in Nederland patiënten die met een COVID-19-infectie in het ziekenhuis werden opgenomen tijdens de dag van opname (t=0) een onderzoek om uit te sluiten dat zij niet leden aan bijvoorbeeld een tromboembolie of andere ziekten die COVID-19 kunnen nabootsen?
Navraag bij de FMS, NVALT en NVIC leert dat bij alle op de IC opgenomen Covid patiënten aan de hand van de opgestelde en eerder genoemde leidraden dagelijks gekeken werd naar de risicofactoren voor het ontwikkelen van een trombotisch event en werd vastgesteld of bijvoorbeeld sprake was van een verandering in de klinische toestand of van een verandering van laboratoriumwaarden. De diagnostiek werd daar ook dagelijks op afgestemd. Veranderde de klinische status van een patiënt gedurende de opname en was een longembolie mogelijk, dan werd aanvullend onderzoek verricht waarop een longembolie werd aangetoond of uitgesloten.
Vindt u het ook opmerkelijk dat zoveel vermeende COVID-19-patiënten die tijdens de eerste golf opgenomen werden op de IC uiteindelijk een longembolie bleken te hebben die toegeschreven werden aan die COVID-19-infectie, aangezien dat zou betekenen dat COVID-19 de meest trombogene aandoening is die de mensheid ooit heeft gekend (meer dan 50% tromboembolie in drie weken tijd, waarbij ook nog eens bij ongeveer een vijfde van de opgenomen patiënten op de IC er geen trombeembolie diagnostiek heeft kunnen plaatvinden, omdat die patiënten al waren overleden)?4 5 Bent u ervan op de hoogte dat dit een ongeëvenaard getal is dat zelfs voor de meest trombogene kankersoorten of trombogene medische ingrepen (zoals buikchirurgie, orthopedie, of IC opname zelf) bij lange na niet wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe kan worden geweten of de longembolieën, die zoveel vermeende COVID-19-patiënten tijdens de eerste golf op de IC «ontwikkelden», daadwerkelijk het gevolg waren van een COVID-19-infectie en niet primair de veroorzaker waren van het ziektebeeld, als de meeste van COVID-19 verdachte patiënten niet initieel onderzocht werden op het hebben van een longembolie?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u voornemens te gaan onderzoeken of patiënten die tijdens de eerste golf met COVID-19 op de IC werden opgenomen al dan niet ten tijde van eerste opname (t=0) een aandoening hadden die daarop lijkt (waaronder longembolie), waardoor duidelijk kan worden of ten onrechte COVID-19-patiënten als zodanig zijn gediagnosticeerd door ontoereikend diagnostisch onderzoek (ten tijde van eerste opname; t=0)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Indien niet een vermeende COVID-19-infectie, maar een longembolie of andere luchtwegziekte die eenzelfde symptomatologie heeft als COVID-19 in veel gevallen de (niet uit te sluiten, want niet onderzochte) oorzaak is geweest van het overlijden van veel ziekenhuispatiënten tijdens de eerste golf, wat heeft dit dan voor gevolgen voor de corona-overlijdenscijfers in retrospect? Worden deze dan met terugwerkende kracht gecorrigeerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zijn de gevolgen voor de evaluatie van het coronabeleid indien blijkt dat de differentiaaldiagnostiek in ziekenhuizen bij patiënten met potentiële COVID-19-klachten te eenzijdig gericht is geweest op het diagnosticeren van een COVID-19-infectie?
Zoals reeds in de voorgaande vragen is aangegeven, zijn er geen diagnostische lijnen gevolgd die als risico met zich mee zouden brengen dat bepaalde diagnosen zijn gemist. In het algemeen geldt dat het bij twijfel te allen tijde mogelijk is om een melding te maken bij de IGJ. De IGJ gaat met ziekenhuizen in gesprek als er signalen of meldingen zijn omtrent een tekortschietende kwaliteit en/of veiligheid van de zorg. In dit geval heeft de IGJ hierover geen meldingen of signalen ontvangen. Het aanpassen van de richtlijnen is toevertrouwd aan partijen in het veld met de benodigde medisch-inhoudelijke expertise.
Gaat u met ziekenhuizen in gesprek over de differentiaaldiagnostiek zoals deze is gehanteerd tijdens de corona-episode? Gaat u ervaringen ophalen bij ziekenhuizen en artsen zelf, teneinde in kaart te brengen of het diagnostisch proces in ziekenhuizen tijdens de coronacrisis niet onderhevig is geweest aan confirmation bias en tunnelvisie?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meldingen gedaan van het potentieel tekortschieten van de differentiaaldiagnostiek tijdens de coronacrisis door bovengenoemde confirmation bias? Zo ja, weet u wat daarmee is gedaan?
Zie antwoord vraag 18.
Geweldincidenten op HTL Hoogeveen |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de handhaving- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen alleen bedoeld is voor zwaar overlastgevende asielzoekers?
Ja, dat klopt.
Als een asielzoeker overlast veroorzaakt, kan het COA verschillende maatregelen treffen, zoals neergelegd in het maatregelenbeleid. Hieronder valt onder andere het reglement onthouding verstrekkingen (rov). Het COA gebruikt deze maatregelen om bewoners zich bewust te maken van de negatieve impact van het incident, dan wel het getoonde gedrag. Een andere, zwaardere maatregel is plaatsing op de Handhaving en Toezichtlocatie te Hoogeveen (htl), met een capaciteit van 50 bedden. Dit vindt plaats na het opleggen van een zogenaamd artikel 56 Vreemdelingenwet 2000 maatregel door de IND, DT&V of AVIM. Dit is een uitzonderlijke vrijheidsbeperkende maatregel voor asielzoekers die op een opvanglocatie ernstige overlast veroorzaken, waarvan de impact op de bewoners en medewerkers dusdanig groot en heftig is, dat plaatsing in een separate opvang noodzakelijk is. In zeer uitzonderlijke situaties kan de impact van een incident als dusdanig ernstig worden aangemerkt dat, indien inbewaringstelling niet in de rede ligt of mogelijk is, direct voor de htl-maatregel wordt gekozen. De htl is primair gericht op streng toezicht op én begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers. Hiermee wordt beoogd: (a) stringent op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers, (b) de veiligheid op reguliere opvanglocaties te vergroten, (c) de overlast rond de reguliere opvanglocaties te beperken, (d) de veiligheid op de htl te vergroten en (e) overlast en criminaliteit in de omgeving van de htl te voorkomen.
Gedragsbeïnvloeding gericht op gedragsverandering is niet het hoofddoel van de plaatsing in de htl. Hier is in de begeleiding door het COA echter wel aandacht voor. Het COA maakt gebruik van diverse methoden die ook door de reclassering en DJI worden gebruikt. Er is aandacht voor bewustwording van zowel de eigen problematiek als de gevolgen daarvan en het aanbieden en aanleren van handelingsperspectieven of gedragsalternatieven. Eveneens is aandacht voor de mogelijke oorzaken van het overlastgevend gedrag. Hiervoor is intensief contact met verslavingszorg- en GGZ-instellingen.
Welke misdragingen of overlast hebben zij zoal veroorzaakt? Met andere woorden, wanneer komt iemand in aanmerking voor een overdracht aan HTL Hoogeveen? Welke criteria worden daarvoor gehanteerd?
Zoals hierboven aangegeven is de htl bedoeld voor asielzoekers die zeer ernstige overlast binnen en buiten de opvanglocatie veroorzaken met grote impact op bewoners en/of medewerkers. De htl-maatregel kan in twee gevallen worden opgelegd: na één incident met een zeer grote impact of indien sprake is van eerdere incidenten met een grote of zeer grote impact. Hierbij gaat het onder meer om agressie en fysiek geweld tegen COA-personeel (of derden werkzaam op een COA-locatie) of tegen medebewoners. Daarnaast kan bijvoorbeeld sprake zijn van verbale doodsbedreigingen of forse vernielingen aan COA-eigendommen.
Wie controleert en/of besluit of de misdragingen voldoende zijn om overdracht naar HTL Hoogeveen te rechtvaardigen? Waarom komt hier geen rechter aan te pas?
Plaatsing op de htl is een bestuursrechtelijke maatregel en kan plaatsvinden op initiatief van de COA- locatiemanager na afstemming en weging van het dossier. Het vereist een grondige dossieropbouw op basis waarvan een zorgvuldige afweging wordt gemaakt door daartoe bevoegde medewerkers en ketenpartners. Hiervoor zijn diverse waarborgen ingebouwd. Bij het maken van deze afweging wordt gekeken naar de impact van het incident. Ook wordt bekeken of andere vormen van opvang beter passend zouden zijn, zoals intensief begeleidende opvang of opname in een psychiatrische instelling. Ook gaat strafrecht uiteraard voor. Zoals benoemd wordt de afweging in gezamenlijkheid gemaakt. Het voornemen tot plaatsing wordt eerst voorgelegd aan de IND of DT&V (afhankelijk van de procedure), waarna op basis van het individuele geval wordt beoordeeld of voldoende grond aanwezig is voor het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel ex artikel 56 Vw. Hiertegen staan rechtsmiddelen open. Dat houdt in dat de vreemdeling beroep kan instellen tegen deze beslissing, en de rechter toetst of de oplegging van deze maatregel proportioneel is. Hier komt dus wel een rechter aan te pas.
Verder beoordeelt het GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) of sprake is van contra-indicaties voor plaatsing vanuit medisch oogpunt, zowel lichamelijk als geestelijk. Acute psychiatrie of anders zijnde zeer complexe zorg zijn een contra- indicatie voor plaatsing in de htl. Tot slot wordt beoordeeld of op basis van de stand van de procedure/vertrektraject om redenen van opportuniteit aanleiding is om van de plaatsing af te zien.
Deze werkwijze is reeds diverse keren door de rechter beoordeeld en daaruit is gebleken dat de rechtszekerheid voldoende is geborgd.
Welke grondslag is er om asielzoekers – zonder tussenkomst van een rechter – in de HTL te plaatsen en hun vrijheid te beperken? Welke grondslag is er om alleenstaande vluchtelingenkinderen – zonder tussenkomst van een rechter – in de HTL te plaatsen?
Zoals hierboven aangegeven, staat voor elke vreemdeling aan wie een maatregel ex artikel 56 Vw wordt opgelegd, rechtsmiddelen open. Men kan dus te allen tijde een rechter vragen om te beoordelen of oplegging van deze maatregel gerechtvaardigd is, indien de vreemdeling hiertoe rechtsmiddelen aanwendt.
In beginsel worden amv niet op grond van een artikel 56 Vw maatregel in de htl geplaatst. In een geval van een amv van 16 jaar of ouder kan dat wel. COA en Nidos hebben afgesproken dat de voogd toestemming gevraagd wordt alvorens plaatsing in de htl mogelijk is. Nidos wordt derhalve eerst verzocht of zij instemmen met een plaatsing op de htl. Zonder toestemming van Nidos kan een amv niet worden geplaatst op de htl.
Klopt het dat er inderdaad (geoorloofd of ongeoorloofd) geweld is gepleegd door personeelsleden?
Het klopt dat dwang is toegepast door medewerkers van COA en DJI op de htl en dat er soms met harde hand is opgetreden. Hierbij wordt opgemerkt dat ten aanzien van het beoordelen of er onrechtmatig en/of disproportioneel dwang is toegepast bij een incident, van belang is dat hierbij alle omstandigheden in acht worden genomen. De woonbegeleiders (van COA en DJI) van de htl kunnen een vreemdeling met lichte aanraking een kamer uit begeleiden. Dit gebeurt enkel in uitzonderlijke gevallen, zoals wanneer een situatie dreigt te escaleren. Een woonbegeleider mag ook zichzelf fysiek verdedigen wanneer een asielzoeker dermate agressief gedrag vertoont jegens hem. Hierbij wordt benadrukt dat dit proportioneel dient te zijn. De boa´s van DV&O kunnen op een gepaste wijze dwangbevoegdheden aanwenden indien zij bij de uitoefening van hun toezichtstaken worden geconfronteerd met een (concrete dreiging van een) strafbaar feit. De doelgroep in kwestie bestaat uit asielzoekers waarbij lichtere maatregelen niet voldoende zijn gebleken en begrenzing van het negatieve gedrag benodigd is om de veiligheid van eenieder te kunnen garanderen. Toepassing van disproportionele dwang is nooit gerechtvaardigd. Indien dwang wordt toegepast, heeft dit tot doel de situatie te de-escaleren en de veiligheid te waarborgen.
Met betrekking tot het toepassen van dwang door boa´s van DV&O is van belang om op te merken dat alle inzet hiervan wordt gecontroleerd en ter beoordeling aan de direct toezichthouders wordt voorgelegd. Er is bijvoorbeeld een incident bekend waarbij een DV&O medewerker onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van een vrijheidsbeperkend middel, namelijk handboeien. Hiervan is direct melding gemaakt en zijn de betreffende medewerker en leidinggevende aangesproken op het onrechtmatig gebruik. Indien noodzakelijk kan dit ook arbeidsrechtelijke gevolgen hebben.
Hoe worden asielzoekers beschermd tegen geweld van de medewerkers van de HTL? Is er bijvoorbeeld een werkinstructie beschikbaar voor HTL Hoogeveen, waarin uiteengezet wordt wanneer geweld wel geoorloofd is en waar dit dan gemeld zou moeten worden? Zo ja, kan de u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het COA heeft een beleidsplan Agressie en Geweld dat voor alle medewerkers geldt. Het beleidsplan geldt voorts voor derden die werkzaam zijn op COA-locaties. Naar aanleiding van de bevindingen en aanbevelingen die zijn gedaan door de Inspectie van Justitie en Veiligheid op 13 oktober 2022 is het document geactualiseerd. Dit is in gezamenlijkheid met betrokken ketenpartners gedaan. De bevindingen van de Inspectie in haar brief van 5 april jl. worden momenteel verwerkt in het handelingskader. Hierin zal duidelijk uiteengezet worden wat wordt verstaan onder «dwang». Het COA zal het geactualiseerde beleid vervolgens op zo kort mogelijke termijn aan haar personeel ter beschikking stellen.
Daarnaast is van belang dat het COA een klachtencommissie aan het inrichten is, alwaar de vreemdelingen melding kunnen maken indien sprake is van ongeoorloofde dwang. Het COA heeft voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit zal worden genomen. Hiermee wordt opvolging gegeven aan de aanbeveling die is gedaan door de Inspectie in dit verband.
Kunt u bevestigen dat er verschillende geweldsincidenten zijn geweest, dan wel geoorloofd, dan wel ongeoorloofd, die vervolgens niet gemeld zijn, dan wel aan het Nidos, dan wel aan de inspectie?
Zoals ik reeds bij de beantwoording van de mondelinge vraag hierover heb aangegeven, klopt het dat er incidenten waarbij een amv betrokken was, abusievelijk niet zijn gemeld bij Nidos en/of de Inspectie. Indien zich een situatie voordoet waar een amv bij betrokken is en waarin fysiek moet worden ingegrepen om te de-escaleren, dan moet dit door het COA worden gemeld bij Nidos. Nidos zal vervolgens zorgdragen voor het melden van de betreffende incidenten bij de Inspectie.
In 2022 zijn de afspraken herbevestigd waardoor sindsdien alle incidenten met amv worden gemeld aan Nidos.
Wat zijn de onderliggende redenen dat deze incidenten niet gemeld zijn?
Het was COA op dat moment niet duidelijk dat de betreffende incidenten onder het meldingsprotocol met Nidos en IGJ vielen. De afspraken zijn herbevestigd en eventuele incidenten worden gemeld.
Geven aanwezige artsen altijd meldingen door van gewonde asielzoekers, en zo ja, aan welke toezichthouder melden de artsen dan die klachten?
In verband met de privacywetgeving heeft het COA hier geen zicht op. De arts in kwestie bepaalt of het noodzakelijk is om een melding te maken.
Is het inderdaad zo dat Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) -medewerkers spuugzakken en handboeien mogen gebruiken in specifieke gevallen? Hoe verhoudt zich dit tot het hebben van een specifieke opleiding voor het toepassen van deze methoden in bijvoorbeeld detentiecentra?
Voor woonbegeleiders COA en DJI-medewerkers geldt dat zij geen bevoegdheden hebben om dwangmiddelen zoals handboeien of spuugmaskers in te zetten. De boa’s van DV&O zijn speciaal getraind en in het bezit van specifieke bevoegdheden om dwangmiddelen zoals handboeien en spuugmakers indien noodzakelijk in te zetten. Daar hebben zij de benodigde opleidingen en trainingen voor gevolgd. Dit zijn dezelfde opleidingen en trainingen die door andere boa’s zijn gevolgd. Voor de boa’s van DV&O geldt dat zij op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenvoorschrift 2000 (hierna VV) zijn belast met het vreemdelingentoezicht, waaronder de handhaving van de maatregelen van toezicht, zoals bedoeld in artikelen 54, 55 en 56 Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw). Bij de uitoefening van deze taak kunnen de boa’s gebruik maken van specifieke bevoegdheden.1 Wanneer een bewoner van de htl overlastgevend gedrag vertoont, kunnen de boa’s overgaan tot staande- en ophouding.
De DV&O boa’s kunnen in de uitoefening van hun toezichtstaak krachtens de Vreemdelingenwet dwangbevoegdheden2 toepassen indien de vreemdeling onvoldoende medewerking verleent en dwang noodzakelijk is. De handhaving van de huisregels en interne orde op de htl – en reguliere opvanglocaties – betreft géén handhaving van de openbare orde. Dit valt dan ook niet onder uitvoering van de politietaak. De DV&O boa’s kunnen hun politiële bevoegdheden dan ook niet toepassen voor zover zij op de htl de woonbegeleiders van COA en DJI ondersteunen in de handhaving van de huisregels en interne orde.
De DV&O boa’s zijn echter in de htl niet alleen aanwezig ter ondersteuning van de woonbegeleiders van COA en DJI. Zij zijn daar ook aanwezig als ambtenaren belast met vreemdelingentoezicht. Bij de uitoefening van deze taak mogen zij dwangmiddelen inzetten. Zij mogen dit ook wanneer zij bij de uitoefening van dit toezicht op de htl worden geconfronteerd met (een concrete dreiging van) strafbare feiten zoals vernieling, belediging, bedreiging, diefstal, mishandeling of het niet opvolgen van een door de boa gegeven bevel. In dit soort situaties hebben de DV&O boa’s op grond van hun boa-status een geweldsbevoegdheid vergelijkbaar met die van politieambtenaren. Het voorkomen van dergelijke strafbare feiten valt eveneens onder de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Kunnen asielzoekers aangifte doen van bijvoorbeeld mishandeling? Zo nee, waarom niet?
Asielzoekers kunnen, net als ieder ander, aangifte doen van een strafbaar feit. Dit kunnen zij bij de politie doen.
Hebben advocaten toegang tot de HTL? Zo nee, waarom niet?
Voor het contact met hun cliënten kunnen advocaten gebruikmaken van de spreekkamers van VWN op het reguliere AZC dat is gevestigd naast de htl. Hier is voor gekozen om de veiligheid van de advocaten te kunnen borgen. Ook houdt VWN een spreekuur op de htl.
Klopt het dat er bovendien geen duidelijk meldpunt en/of duidelijke klachtenprocedure is waar asielzoekers uit HTL Hoogeveen zich kunnen melden, indien zij met geweld in aanraking zijn gekomen? Wat is hiervoor dan wel de procedure?
Voor bewoners van de htl is de reguliere klachtenprocedure van het COA van toepassing, zoals dat ook voor bewoners van reguliere opvanglocaties geldt. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie JenV van 13 oktober 2022 is het COA aan het onderzoeken of naast de bestaande klachtenregeling een op de htl toegespitste, meer onafhankelijke vorm van een klacht indienen en behandelen kan worden ingericht. Door het COA is voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit wordt genomen.
Hoe wordt opvolging gegeven aan geweldsincidenten in HTL Hoogeveen, zowel bij geoorloofde als ongeoorloofde incidenten?
Wanneer zich een incident voordoet, wordt dit geregistreerd door het personeel in het IBIS-systeem van het COA. Dit gebeurt ongeacht of hierbij sprake is van inzet van bevoegdheden of middelen. Indien het personeel fysiek heeft moeten ingrijpen bij een incident, wordt dit vastgelegd in de registratie en meegenomen in de evaluatie van het incident. De locatiemanager van het COA controleert de registratie aan de hand van eventuele camerabeelden en worden eventuele verdiepende vragen gesteld aan het personeel. Voorts is er nazorg voor eventuele slachtoffers (bewoners of personeel) en voor het personeel dat betrokken is geweest bij het incident. De locatiemanager van het COA draagt zorg voor vastlegging van het incident. Ook draagt hij zorg voor een terugkoppeling van zijn bevindingen aan het personeel. Mocht sprake zijn van disproportioneel handelen, dan wordt daar direct op gehandeld door het COA en (al dan niet extern) onderzoek naar gedaan. Als een minderjarige vreemdeling betrokken is bij het incident, dan wordt dit door het COA bij het Nidos gemeld. Het Nidos draagt zorg voor melding van het incident bij de Inspectie.
Indien bevoegdheid door de boa´s van DV&O is ingezet, dan wordt dit gemeld bij de direct toezichthouder.
Worden geweldincidenten in HTL Hoogeveen ook onderling besproken, waarbij er verslaglegging plaatsvindt van de debriefing? Zo ja, wordt deze verslaglegging overlegd aan het Nidos, zodat zij daarmee de Inspectie kunnen inschakelen?
Incidenten waar een minderjarige vreemdeling bij betrokken is geweest, worden gemeld bij Nidos. Daarnaast heeft de voogd van Nidos ook regelmatig contact met de minderjarige vreemdeling. De melding wordt gedaan op basis van de evaluatie en registratie van het incident. Het Nidos draagt zorg voor melding van het incident bij de Inspectie. Als de Inspectie oordeelt dat nadere bespreking noodzakelijk is, dan volgt er een evaluatie van het incident met onder meer de voogd/jeugdbeschermer, gedragswetenschapper van de htl, betrokken personeel van de htl, de mentor van de jeugdige en het management van de htl.
Wat is de reden dat alleen het Nidos en niet meteen de Inspectie van Justitie en Veiligheid op de hoogte wordt gesteld van geweldsincidenten bij minderjarigen?
Het COA maakt van alle incidenten waar een amv betrokken bij is geweest melding bij Nidos. Het Nidos meldt op basis van haar wettelijke taak vervolgens het incident bij de toezichthoudende instantie, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Hoe worden kinderen en minderjarigen beschermd tegen geweld van de medewerkers van de HTL?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef dat de htl primair gericht is op streng toezicht op én begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers. Hiermee wordt beoogd: (a) stringent op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers, (b) de veiligheid op reguliere opvanglocaties te vergroten, (c) de overlast rond de reguliere opvanglocaties te beperken, (d) de veiligheid op de htl te vergroten en (e) overlast en criminaliteit in de omgeving van de htl te voorkomen. Gedragsbeïnvloeding gericht op gedragsverandering is niet het hoofddoel van de plaatsing in de htl. Hier is in de begeleiding door het COA echter wel aandacht voor.
De woonbegeleiders van de htl zijn in beginsel niet bevoegd om dwang toe te passen. Zij kunnen indien dat noodzakelijk is – net zoals personeel in een zorginstelling – iemand met een lichte aanraking de ruimte uit te begeleiden in het kader van de-escalatie. De woonbegeleiders zijn niet bevoegd om hier kracht van meer dan geringe betekenis bij te gebruiken. De DV&O boa’s die worden ingezet op de htl zijn wel bevoegd om deze middelen toe te passen bij de uitoefening van hun toezichtstaak. Dwang wordt enkel gebruikt in uitzonderlijke situaties. Zoals wanneer een asielzoeker dermate agressief gedrag vertoont jegens een medewerker of andere bewoners dat geen andere uitweg mogelijk is. Het kan voorkomen dat corrigerend gehandeld wordt door een boa om te voorkomen dat een situatie escaleert. Bovendien is er cameratoezicht en worden alle incidenten waar een minderjarige vreemdeling bij betrokken is, via Nidos gemeld bij de Inspectie. De Inspectie beoordeelt vervolgens of nader onderzoek nodig is voor een specifiek incident.
Hoe ziet u de rol van de Inspectie?
De Inspectie vervult een belangrijke toezichthoudende rol. Zij zijn onafhankelijk en objectief en vervullen een essentiële rol bij het maken en uitvoeren van beleid. Naast het verrichten van thematische onderzoeken, hebben zij ook een reguliere toezichtstaak. De Inspectie levert veelal bruikbare inzichten en aanbevelingen op. De aanbevelingen die worden gedaan door de Inspectie waardeer ik en neem ik over waar mogelijk. Daarnaast wordt nauw gemonitord hoe het staat met de opvolging die wordt gegeven aan deze aanbevelingen.
Bent u bereid om opnieuw naar de aanbevelingen van de Inspectie te kijken, en daadwerkelijk de adviezen op te volgen? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie op de brief van de Inspectie van 5 april jl. is aangegeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de aanbevelingen uit het rapport van de Inspectie van 13 oktober 2022. Het beleidsstuk Agressie en Geweld van het COA wordt geactualiseerd. Dit zal vervolgens op een zo kort mogelijke termijn aan het personeel van het COA ter beschikking worden gesteld.
Het COA ontwikkelt voorts een leerlijn specifiek voor htl-medewerkers waarbij verschillende aanvullende trainingen zoals psychopathologie verplicht worden gesteld. In de tussentijd is en blijft het reguliere aanbod aan trainingen beschikbaar, zoals omgaan met emotie en agressie, middelengebruik en fysieke weerbaarheid ten behoeve van de-escalatie van situaties. De professionele ontwikkeling van medewerkers en de benodigde aanvullende training is onderdeel van de gesprekscyclus tussen leidinggevende en medewerker. Ook neemt het personeel deel aan vakdagen van het GZA.
Ten aanzien van het inrichten van een onafhankelijke klachtencommissie is door het COA voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit wordt genomen. Het uitschrijven van het dagprogramma in een basisdocument is in een afrondende fase. Hierin wordt ook ingegaan op wat goed gedrag is en waar een vreemdeling aan moet voldoen om uit de htl te kunnen doorstromen naar een regulier azc. Dit ook met het oog op recente jurisprudentie.
Inmiddels wordt met de aangepaste bezoekregeling en huisregels gewerkt.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft eveneens een bezoek aan de htl gebracht. In haar rapport heeft zij aangegeven dat de kwaliteit van en toegankelijkheid naar zorg over het algemeen goed is. De aanbevelingen ter verbetering zijn overgenomen en uitgevoerd.
Kunt u bevestigen dat het HTL praktisch fungeert als een detentiecentrum, omdat asielzoekers die het terrein wensen te verlaten hun status als asielzoeker moeten opgeven en daarom niet langer in aanmerking kunnen komen voor asiel?
Nee. Wanneer een asielzoeker besluit om de htl te verlaten, heeft dit geen gevolgen voor zijn asielprocedure. Ook komt het recht op opvang niet te vervallen, zoals ook is bepaald in de Opvangrichtlijn. Wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dan wordt eerst onderzocht of hij werkelijk uit beeld is. Aan de vreemdeling is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op grond van artikel 56 Vw. Het kan voorkomen dat de vreemdeling het gebied moet verlaten om bijvoorbeeld een bezoek te brengen aan het ziekenhuis of zijn advocaat. Indien dit het geval is, dan wordt er toestemming gegeven om tijdelijk het gebied te verlaten. Mocht de vreemdeling niet meer terugkeren of besluiten om niet langer te willen verblijven in de htl en daarmee afzien van zijn recht op opvang, kan het nog voorkomen dat hij elders verblijft. Pas wanneer duidelijk is dat hij zich niet houdt aan de meldplicht van de AVIM, zal dit door de AVIM worden gemeld bij de IND. De IND kan vervolgens besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit is op basis van wet- en regelgeving die voor alle asielaanvragen van asielzoekers geldt. Door met onbekende bestemming te vertrekken voldoet de vreemdeling niet aan zijn beschikbaarheidsplicht.
Hoe verhoudt de mogelijkheid die wordt geboden om de HTL te verlaten in ruil voor het opgeven van opvang zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn van de Europese Unie en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Het Europese Hof van Justitie heeft onder andere in het Haqbin-arrest bepaald dat overlastgevende asielzoekers niet uit de opvang mogen worden gezet, ook niet voor korte duur. Het Hof heeft geoordeeld dat de eerbiediging van de menselijke waardigheid vereist dat een asielzoeker niet in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terechtkomt, waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden en wassen. Verder heeft het Hof overwogen dat deze waardige levensstandaard door de lidstaat zelf dient te worden gewaarborgd op georganiseerde wijze en onder de eigen verantwoordelijkheid. Het overhandigen van bijvoorbeeld een lijst met daklozencentra waar de asielzoeker zich kan melden, is onvoldoende. Daarmee is immers niet gewaarborgd dat de asielzoeker daar daadwerkelijk opgevangen zal worden en evenmin is dit onder eigen verantwoordelijkheid en op georganiseerde wijze. Gelet op deze uitspraak is een sanctie waarbij – al is het maar tijdelijk – de materiële opvangvoorzieningen met betrekking tot huisvesting, voedsel of kleding geheel worden ingetrokken, volgens het Hof in strijd met artikel 20, lid 5 van de Opvangrichtlijn.
Gelet op de Opvangrichtlijn is het COA wel toegestaan om bij ongeoorloofd gedrag maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een vreemdeling in een andere opvanglocatie wordt ondergebracht, in casu de htl. De vreemdeling heeft de vrijheid om hier geen gehoor aan te geven. Hij wordt niet gedwongen tot plaatsing in de htl. Dat de htl de enige plek is waar hij zijn recht op opvang kan effectueren, maakt dat niet anders. Deze consequentie is gerechtvaardigd bij incidenten waarvoor plaatsing op de htl aangewezen is. De vreemdeling heeft zichzelf in die positie gebracht. Daarbij kan hij later bij bezwaren de htl altijd alsnog verlaten. De Opvangrichtlijn verplicht de lidstaten er niet toe opvang te continueren nadat de asielzoeker besluit om de htl vrijwillig, zonder daartoe gedwongen te worden, te verlaten. Daarmee doet de asielzoeker vrijwillig afstand van zijn recht op opvang.
Hoe kan van asielzoekers, die vaak lang moeten wachten op hun procedure en die niets of niemand hebben in Nederland, verwacht worden dat zij vrijwillig hun opvang opzeggen?
De htl-maatregel heeft het doel om op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag. Daarnaast beoogt de maatregel de veiligheid en het welzijn van bewoners en personeel van de reguliere opvanglocaties te bevorderen. De vreemdeling wordt niet gedwongen tot plaatsing op de htl. Daarbij is de duur van de htl-maatregel afhankelijk van de mate waarin de vreemdeling laat zien dat hij zich naar behoren kan gedragen. Zoals hiervoor is opgemerkt, heeft de vreemdeling zichzelf in deze positie gebracht. De beslissing om de htl vroegtijdig te verlaten is te allen tijde vrijwillig, en gebaseerd op eigen afwegingen. De vreemdeling wordt hiertoe niet gedwongen.
Is deze maatregel proportioneel, in verhouding tot de veroorzaakte overlast, beschreven in vraag 2?
Indien asielzoekers zeer ernstige overlast veroorzaken met grote impact op bewoners en/of medewerkers, wordt beoordeeld of tot plaatsing op de htl kan worden overgegaan. Het plaatsingsbesluit van het COA is gebaseerd op een beoordeling van de individuele merites van de zaak. Die bevat tevens een proportionaliteitstoets. In het besluit wordt toegelicht dat en waarom de htl-maatregel proportioneel is en conform het maatregelenbeleid van het COA is opgelegd.
De werkwijze is reeds diverse keren door de rechtspraak beoordeeld en daaruit is tot op heden gebleken dat de proportionaliteit en rechtszekerheid voldoende geborgd zijn.
Klopt het dat kinderen te allen tijde recht hebben op opvang en dat zij geen afstand kunnen doen van dat recht? Hoe verhoudt dat recht zich tot de maatregel om «vrijwillig» opvang op te zeggen in ruil voor het verlaten van de HTL?
Zie de beantwoording van vraag 21.
Hoe verhoudt het plaatsen van kinderen in de HTL zich tot de verplichtingen uit het Verenigde Naties (VN)- Kinderrechtenverdrag, in het bijzonder met het oog op artikel 3 over «belang van het kind»; artikel 6 over «recht op ontwikkeling»; artikel 19 over «recht op bescherming tegen geweld en mishandeling»; en artikel 20 over «bijzondere bescherming en bijstand voor kinderen die niet bij hun gezin verblijven»?
Zoals eerder aangegeven, worden minderjarige vreemdelingen niet zomaar in de htl geplaatst. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf 16 jaar kunnen enkel in uitzonderlijke situaties worden geplaatst in de htl. Hier wordt terughoudend mee omgegaan. COA en Nidos hebben afgesproken dat de voogd toestemming gevraagd wordt alvorens plaatsing in de htl mogelijk is. Nidos behartigt de belangen van het kind vanuit haar wettelijke taak. Nidos zal beoordelen of het noodzakelijk is om in te stemmen met de plaatsing ter bescherming van de jongere zelf, de overige jongeren op de locatie en het personeel. In 2022 is aan 5 amv in totaal een htl-maatregel opgelegd. Incidenteel heeft er een crisisplaatsing van maximaal twee dagen plaatsgevonden. Mocht zich een incident voordoen waar een amv bij betrokken is, dan wordt hier melding van gemaakt bij Nidos en de IGJ. Zoals bij elk incident het geval is, worden de omstandigheden van het incident vastgelegd. Dwang wordt enkel in uitzonderlijke gevallen toegepast en inzet hiervan wordt gemeld bij de direct toezichthouder.
Wat is de visie van voogdijinstelling Nidos over de HTL? Waarom wordt er niet ingezet op de totstandkoming van alternatieven voor de HTL?
Nidos is geen voorstander van plaatsing van minderjarige vreemdelingen in de htl. Bij gebrek aan passende alternatieven stemt Nidos incidenteel in met plaatsing van een amv in de htl ter bescherming van de desbetreffende amv zelf, de overige amv in de opvang en het personeel.
Bent u bekend met het aanbestedingstraject om een alternatief te bewerkstellingen dat niet succesvol was? Bent u bereid om zich ervoor in te zetten dat er op korte termijn een alternatief komt in lijn met het VN-Kinderrechtenverdrag?
Daar ben ik mee bekend. Zoals ik heb besproken met Nidos wordt ingezet op het vinden van alternatieve mogelijkheden voor de betreffende doelgroep.
Klopt het dat een groot deel van de asielzoekers in de HTL mensen zijn die kampen met zware psychische problematiek?
Wat is de grondslag om mensen met psychische problemen in de HTL te plaatsen?
Zijn de medewerkers opgeleid om met mensen met psychische problemen om te gaan?
Welke waarborgen zijn er voor deze mensen? Welke speciale zorg, begeleiding en faciliteiten zijn er aanwezig voor mensen met mentale problemen op de HTL?
Hoe verhoudt het plaatsen van asielzoekers met psychische problemen in de HTL zich met de verplichtingen die volgen uit de EU Opvangrichtlijn?
Bent u bekend met het bericht «Gebruik zelfdodingspoeder Middel X stijgt flink na bekendmaking welke stof het bevat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u het vermoeden van de toxicoloog van het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan? Bent u bereid om onderzoek te doen om duidelijk te krijgen of inderdaad sprake is van een causaal verband?
De toxicoloog van het NVIC heeft inderdaad aangegeven te vermoeden dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan. Zij geeft tegelijkertijd echter aan dat een causaal verband op basis van de cijfers van het NVIC niet is vast te stellen.
Hoewel op individueel niveau factoren die bijdragen aan een suïcide of een poging daartoe niet te voorspellen zijn, zijn er op maatschappelijk niveau echter wel degelijk factoren aan te wijzen die bijdragen aan meer of minder suïcides. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het voorkómen dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot (informatie over) middelen waarmee ze een einde aan hun leven kunnen maken, bijdraagt aan suïcidepreventie. Een causaal verband tussen enerzijds het beschikbaar maken van informatie over Middel X en anderzijds het aantal suïcides in Nederland is niet onomstotelijk vast te stellen. In het licht van voorgaande acht ik nader onderzoek dan ook niet aangewezen.
Welke mogelijkheden ziet u om een completer beeld te krijgen van het gebruik van Middel X? Wat vindt u van de mogelijkheid om een plicht in stellen voor artsen om (overlijden ten gevolge van het) gebruik van Middel X of vergelijkbare stoffen te melden bij het NVIC?
Verreweg de meeste suïcidepogingen worden nergens geregistreerd. Daardoor is ook niet bekend welke middelen daarbij worden gebruikt. Een meldplicht zou indruisen tegen het medisch beroepsgeheim dat zowel een maatschappelijk belang (waarborging van vrije toegang tot de zorg) als een individueel belang (het recht van de patiënt op bescherming van zijn privacy en het gezondheidsbelang van de individuele patiënt) dient.
Suïcides (fatale pogingen) worden wél geregistreerd, omdat deze altijd worden onderzocht door een forensisch arts (gemeentelijke lijkschouwer). De Wet op de lijkbezorging (Wlb) behelst het wettelijk kader voor verplichte meldingen door de behandelend arts of gemeentelijke lijkschouwer bij overlijden. De Wlb voorziet momenteel enkel in meldplichten in verband met de lijkschouw en het afgeven van een verklaring van overlijden (A-verklaring) en in verband met de opgave van de doodsoorzaken aan het CBS ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek (B-verklaring). Het is echter niet verplicht om te vermelden ten gevolge van welke middelen iemand is overleden, waardoor de data hieromtrent naar verwachting incompleet zijn.
Grofweg zijn er twee categorieën overlijdens waarmee forensisch artsen met Middel X te maken kunnen krijgen. Er kunnen (meerdere) aanwijzingen zijn bij de lijkschouw dat de overledene Middel X heeft ingenomen (bijvoorbeeld vermelding in een afscheidsbrief, huisartsendossier, verklaring van betrokkenen, etc). Afhankelijk van de situatie wordt in sommige gevallen besloten het vermoeden van aanwezigheid van Middel X te bevestigen met toxicologisch onderzoek, maar soms is het zo duidelijk dat dat niet nodig is. Een andere categorie overlijdens is wanneer er bij de lijkschouw geen aanwijzingen zijn waaraan iemand overleden is. In dat soort gevallen kan een overlijden door Middel X alleen opgespoord worden door toxicologisch onderzoek. Dat is nu slechts mogelijk in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of op verzoek van de nabestaanden (klinische sectie). Als artsen geen toxicologisch onderzoek kunnen doen bij onverklaard overlijden, zal een verplichte registratie geen goede weergave van de werkelijkheid geven. Op dit moment vind ik een eventuele meldplicht bij het NVIC dan ook niet opportuun.
Hoe staat het met het eerder aangekondigde onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam naar de achtergrond van de slachtoffers van Middel X?2
De eerste resultaten van het onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2023 verwacht, afhankelijk van de beschikbaarheid van forensisch artsen. Deze artsen vormen een cruciale schakel in het dossieronderzoek dat op dit moment wordt uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van bovengenoemde berichtgeving, de effectiviteit van de in 2019 opgestelde code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»? In hoeverre lukt het te voorkomen dat chemische stoffen, waarvan bewezen is dat deze oneigenlijk worden gebruikt voor suïcide, ongecontroleerd verkocht worden aan particulieren? Bent u bereid om dit te betrekken bij het aangekondigde gesprek tussen de bij de code betrokken partijen (gepland in eerste kwartaal 2023), dan wel de aangekondigde evaluatie van de code?3
Voordat de code in 2019 werd opgesteld, was Middel X al beschikbaar door handel tussen consumenten onderling. Omdat er maar weinig van de stof nodig is, kan met relatief beperkte hoeveelheden suïcide gepleegd worden. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de stof waarmee suïcides (fatale pogingen) zijn uitgevoerd afkomstig was van één van de ondertekenaars van de code. Uiteraard zal dit ter sprake komen tijdens de volgende bijeenkomst van de codepartners, gepland in het tweede kwartaal van 2023. Het is echter niet waarschijnlijk dat dit zal leiden tot een andere aanpak. De evaluatie van de code vindt eind 2023 plaats.
Kunt u een overzicht geven van alle strafrechtelijke onderzoeken die op dit moment lopen tegen (personen die betrokken zijn bij) de Coöperatie Laatste Wil? Wat is de stand van zaken van deze onderzoeken?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft eerder publiekelijk kenbaar gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die betrokken zijn of waren bij de Coöperatie Laatste Wil. Het OM heeft deze zaken overgedragen aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris kan – op verzoek van het OM of de tien verdachten – nog nader onderzoek doen. Het is nog niet te zeggen wanneer deze zaken voor de rechter komen.
Deelt u de mening dat er inmiddels voldoende aanleiding is om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek de Coöperatie Laatste Wil te verbieden en te ontbinden?
De beslissing om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden is aan de rechter. Het OM kan daartoe een verzoek indienen bij de rechtbank. Of er in dit specifieke geval voldoende aanleiding is om een dergelijk verzoek te doen, is ter beoordeling van het OM.
Het verdwijnen van de traditie van Paas- en Vreugdevuren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de eerste Paasvuren al dreigen te sneuvelen door de rigide stikstofregels die een eeuwenoude traditie de nek omdraaien?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u ermee bekend dat bouwers van Paas- en Vreugdevuren aan veel te ingewikkelde vergunningsaanvragen worden onderworpen waardoor Paas- en Vreugdevuren vogelvrij zijn verklaard en sneuvelen zodra 'groene moraalridders' het voor het zeggen krijgen, zoals nu in de provincie Overijssel? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?2, 3, 4
De Wet natuurbescherming schrijft voor dat er een vergunningplicht geldt indien een plan of project significant negatieve effecten op een of meer Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Indien er sprake is van significant negatieve effecten moeten er mitigerende maatregelen worden getroffen. Provincies zijn bevoegd gezag voor de vergunningverlening.
Er heeft overleg plaatsgevonden met onder meer de provincie Overijssel. Daaruit blijkt dat deze provincie ondersteuning biedt om de ruim 200 geïnventariseerde paasvuren in deze provincie doorgang te laten vinden. De provincie heeft aangegeven dat het merendeel van deze vuren door kan gaan. Naar verwachting geldt voor 10 tot 20 vuren dat ze alleen kunnen doorgaan bij verplaatsing of verkleining.
Deelt u de mening dat de traditie van Paas- en Vreugdevuren het verdient om te worden beschermd? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze traditie te beschermen, zodat deze voor toekomstige generaties behouden blijft? Kunt u deze vragen gedetailleerd beantwoorden?
Ik deel de mening dat tradities belangrijk zijn. De leden Van der Plas en Eppink hebben het kabinet verzocht om met de provincies als bevoegd gezag in gesprek te gaan over het zo veel mogelijk toestaan van paasvuren, en gebruik te maken van de mogelijkheden die de Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming biedt om rekening te houden met culturele omstandigheden (motie van de leden van der Plas en Eppink over het behoud van de traditie van Paasvuren, Kamerstuk 34 682, nr. 121, ingediend 23 februari 2023).
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 moet ook bij tradities geldende wet- en regelgeving in acht worden genomen. Uit een gesprek tussen LNV en provincies is gebleken dat de betreffende provincies bereid zijn om tegemoet te komen aan initiatiefnemers zodat de vuren zo veel mogelijk door kunnen gaan. Daardoor kunnen ruim 200 Paasvuren doorgang vinden. In 10 tot 20 gevallen is dit niet mogelijk op de locatie of in de omvang die een initiatiefnemer voor ogen staat. Het is dan aan de initiatiefnemer om het vuur te verplaatsen, te verkleinen of ervan af te zien. De provincies kijken bij de uitvoering van de Wet natuurbescherming via deze weg optimaal naar de mogelijkheden om de traditie in stand te houden.
Het bericht ‘Overheidsinstanties hebben ‘blinde vlek’ voor licht verstandelijk beperkten’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheidsinstanties hebben «blinde vlek» voor licht verstandelijke beperkten»?1
Ja.
Ziet u ook dat criminelen steeds vaker jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie? Zo ja, vindt u dat er nu voldoende gebeurt om deze jongeren te beschermen?
Dat herkennen wij ook. Ook zien wij dat jongeren (met en zonder lvb) op dit moment nog te makkelijk geronseld kunnen worden. Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie investeert dit kabinet daarom fors vanuit verschillende projecten, zoals «Preventie met Gezag»2, het programma «Samen tegen mensenhandel»3 en een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting.4
(H)erkent u dat er een blinde vlek is voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, als het gaat om preventie, signalering, aangifte en opvang?
Wij vinden ook dat de overheid een «schild voor kwetsbaren» moet zijn. Het rapport «Uitbuiting en lvb» van Koraal, CoMensha en Metastory Instituut laat zien dat er structureel meer aandacht nodig is voor slachtoffers en daders van uitbuiting met een lvb.5 Het is onze inzet om, met bovengenoemde trajecten, jongeren met een lvb weerbaarder te maken. Dat is een proces van de lange adem en heeft onze continue aandacht.
Bent u het eens met de stelling dat het zijn van een «schild voor kwetsbaren» een van de doelstellingen van de overheid zou moeten zijn en dat die bescherming in het geval van deze jongeren op dit moment tekortschiet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat overheden, politie, onderwijs en zorg beter met elkaar samenwerken om bescherming te kunnen bieden aan de groep jonge mensen die specifiek het risico loopt om in de prostitutie terecht te komen of te worden geronseld voor criminele activiteiten?
Slachtofferpreventie en daderpreventie zijn cruciaal om tot een sluitende aanpak van criminele uitbuiting te komen. Voor preventie is het van belang om op vele vlakken tegelijkertijd actief te zijn. Het beschermen van (potentiële) slachtoffers door aandacht te hebben voor kwetsbaarheden, zoals mentale problemen of een lvb, maakt daar deel van uit. Jongeren met een lvb zijn extra kwetsbaar doordat ze bijvoorbeeld beïnvloedbaarder en minder weerbaar zijn. De kans is ook groter dat ze zich niet bewust zijn van het feit dat ze worden uitgebuit.
Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen door de (georganiseerde) criminaliteit investeert dit kabinet fors in «Preventie met gezag.» Deze domeinoverstijgende wijkaanpak is in 2022 begonnen in 15 gemeenten (16 gebieden). Hiervoor is (oplopend) vanaf 2025 structureel 143 miljoen euro beschikbaar. In deze aanpak wordt enerzijds geïnvesteerd in het weerbaar maken van de jongeren en anderzijds in de versterking van het gezag in de wijk. Daarbij is er oog voor de mogelijke uitbuiting van jongeren (met en zonder een lvb) om strafbare handelingen te verrichten. Cruciaal in de preventie van jeugdcriminaliteit en uitbuiting is een duurzame samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein. In verschillende plannen is aandacht voor jongeren met een lvb. Zo zal in Groningen expertise worden ingezet om de politie te coachen bij het herkennen van een lvb en hoe hiermee om te gaan. In Utrecht zal worden verkend of een sociale vaardigheidstraining op maat kan worden aangeboden aan jongeren met een lvb.
Goede signalering en intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen en zorginstellingen, zijn van belang voor een succesvolle aanpak. Vanuit het programma «Samen tegen mensenhandel» wordt daarom breed ingezet op alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals. Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is «BUIT»: een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op scholen in het voortgezet onderwijs en in groep 8 in het basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan kinderen met een lvb en de professionals die met hen in aanraking komen.6 In de jeugdhulp biedt Koraal een behandelprogramma (YIP!) voor meisjes en jonge vrouwen met een lvb die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.7
Vanuit teams mensenhandel van de politie is er daarnaast nauw contact met ketenregisseurs en zorgcoördinatoren. Signalen van uitbuiting (ook de signalen die betrekking hebben op jongeren met een licht verstandelijke beperking) die bij één van de partijen bekend zijn, worden met elkaar besproken om een juiste interventie af te stemmen.
Ten slotte is ons departement gestart met de financiering van een tweejarig pilotproject van het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel ten behoeve van een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting om slachtoffers beter te ondersteunen en hen te helpen uit onveilige situaties te komen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid houdt uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit project.
Sluit u zich ook aan bij de noodkreet dat «Nederland wakker moet worden geschud» om meer adequate hulp en begeleiding te kunnen bieden aan jongeren met een licht verstandelijke beperking?
Wij onderstrepen het belang van adequate hulp en begeleiding aan jongeren met een lvb. Voor de verschillende trajecten die hiertoe door dit kabinet ontwikkeld worden verwijzen we u naar het antwoord op vraag 5.
Een licht verstandelijke beperking is niet altijd zichtbaar, maar wel zichtbaar is de oververtegenwoordiging van mensen met een licht verstandelijke beperking in uitbuitingssituaties: wat gaat u doen om meer inzicht te krijgen in de omvang van de groep die wordt uitgebuit en in welke situaties deze uitbuiting plaatsvindt?
Het is inderdaad bekend dat mensen met een lvb oververtegenwoordigd zijn in uitbuitingssituaties. Echter, hier wordt geen (structureel) onderzoek naar gedaan. Wij zullen het Onderzoeks- en Documentatiecentrum vragen om hier onderzoek naar te doen, en zullen uw Kamer hierover informeren.
In hoeverre wordt er in het programma «Samen tegen mensenhandel» gekeken naar risicogroepen, zoals mensen met een licht verstandelijke beperking? Krijgen deze groepen een specifieke plek hierin?
Vanuit het programma Samen tegen mensenhandel is de afgelopen jaren op verschillende manieren ingezet op risicogroepen, waaronder mensen met een licht verstandelijke beperking. Zo heeft CoMensha samen met Jeugdzorg Nederland en het Landelijk Kenniscentrum lvb gewerkt aan een handleiding met handelingsperspectieven en samenwerkingsrelaties, om signalering bij jeugdhulpinstellingen te verbeteren. Door middel van webinars is aandacht besteed aan deze handleiding. Ook is gewerkt aan een (gratis toegankelijke) e-learning rond lvb en diverse bijkomende problematiek, waaronder het risico op uitbuiting. De e-learning is bedoeld voor professionals in het sociaal domein. In deze cursus leren professionals wat mensenhandel en seksuele uitbuiting is, welke signalen er zijn bij een (potentieel) slachtoffer, wat te doen bij signalen en welk hulpverleningsaanbod beschikbaar is.8 Ook ontwikkelde Koraal in samenwerking met het kenniscentrum LVB het signaleringsinstrument 11VB om potentiele loverboyslachtoffers met een lvb te signaleren.9
Het programma Samen tegen mensenhandel wordt momenteel herijkt samen met betrokken organisaties. De opstellers van het rapport zijn daar ook bij betrokken.
Wat gaat u doen met de bevindingen uit het rapport LVB & Uitbuiting, dat onlangs aan het kabinet is aangeboden?
Het rapport is door de auteurs aangeboden aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zij bestuderen het rapport en blijven in gesprek met de opstellers van het rapport over de inhoud ervan.
Wilt u de knelpunten benoemen die thans spelen in de bescherming van eerdergenoemde groep jongeren als het gaat om gegevensdeling en samenwerking tussen de betrokken instanties? Kunt u aangeven welke maatregelen u nodig acht om het doel van bescherming beter te bereiken?
Zoals in het rapport omschreven worden er in de praktijk problemen ervaren bij het delen van gegevens tussen instanties. Dit speelt niet alleen bij jongeren met een lvb, maar is een bredere uitdaging die speelt in de aanpak van mensenhandel. Om de informatiedeling tussen de ketenpartners te vergemakkelijken, is er in november 2020 een handreiking gepubliceerd, die zo goed en concreet mogelijk weergeeft hoe en wanneer informatie over mogelijke slachtoffers gedeeld mag worden (opsporing, vervolging, bestuurlijk en zorg en opvang). Het is een instrument dat handvatten moet bieden voor de dagelijkse praktijk.10 Het opstellen van de handreiking heeft echter ook inzichten opgeleverd in bestaande belemmeringen bij informatiedeling. Op dit moment wordt er geïnventariseerd welke lacunes er nog zijn en wat nodig is om die te ondervangen. Tevens wordt bezien in hoeverre dit thema structureel geborgd moet zijn binnen het voort te zetten programma Samen tegen mensenhandel.
Is het mogelijk deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende (commissie)debat over slachtofferbeleid, voorzien voor 23 februari aanstaande?
Omdat het formuleren van onze antwoorden enige tijd nodig had, was het niet mogelijk om uw vragen voor 23 februari te beantwoorden.
Het bericht ‘Citadelhof-in-Den-Bosch-opent-eigen-museum’ in het Brabants Dagblad (BD) van 24 januari jongstleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Ik vind het in algemene zin vervelend als de communicatie over de toekomst van woningen van bewoners niet naar tevredenheid verloopt.
Hoe hoog staat bij u de cultuurhistorische waarde van woningen op de agenda?
De cultuurhistorische waarde van woningen is een factor om rekening mee te houden, naast andere factoren als beschikbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Het Rijk heeft ruim 400 gebieden in Nederland met een bijzonder cultuurhistorisch karakter gekenmerkt als «beschermd stads- of dorpsgezicht». Hiermee is voldoende geborgd dat hier lokaal zorgvuldig mee omgegaan wordt. Als woningen oud zijn, betekent dit niet dat er sprake is van cultuurhistorische waarde. Deze afweging maakt de gemeente.
Maakt u zich ook zorgen over het verdwijnen van woningen met cultuurhistorische waarde, aangezien naar het nu blijkt gemeenten weinig tot geen respect voor deze cultuurhistorische waarde tonen, zoals ook de gemeente Rotterdam met de sloop van duizenden historische panden? Zo ja, hoe gaat u deze bijzondere panden beter beschermen? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel uw mening niet dat gemeenten weinig tot geen respect hebben voor de cultuurhistorische waarde van panden. Mijn beeld is dat gemeenten een zorgvuldige afweging maken en dat er alleen gesloopt wordt als dit echt nodig is vanwege de technische staat van woningen en/of als er substantieel meer betaalbare (huur)woningen teruggebouwd kunnen worden. Het is aan de lokale partijen om hier een afgewogen keuze in te maken.
In het concrete geval van het Citadelhof heeft de gemeente Den Bosch mij laten weten dat een eerdere algemene beoordeling van dit complex (als onderdeel van een bredere lijst van potentieel waardevolle complexen) niet heeft geleid tot de conclusie dat dit complex een beschermde status verdiende. Het Citadelhof ligt buiten het beschermd stadsgezicht, waar een groot deel van de binnenstad van Den Bosch toe behoort.
Deelt u de mening dat bij de afweging van de sloop van panden met cultuurhistorische waarde deze waarde als indicator in de afweging meegenomen dient te worden?
Ja, ik deel dat deze waarde dient te worden meegenomen, naast andere factoren.
Bent u voornemens om de sloop van (cultuurhistorische) woningen bij het Wetsvoorstel versterken regie volkshuisvesting te betrekken, aangezien de sloop van je (t)huis levensgrote impact kan hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit onderwerp komt niet terug in het wetsvoorstel. Keuzes over sloop en vervangende nieuwbouw kunnen het beste op lokaal niveau gemaakt worden, daar wil ik met het wetsvoorstel niets aan veranderen.
Kunnen deze woningen zonder de komst van dit museum blijven staan?
De gemeente Den Bosch en de woningcorporatie Brabantwonen hebben mij laten weten dat er geen directe relatie is tussen de komst van het museum en de eventuele sloop van het Citadelhof. De woningen liggen, sinds een raadsbesluit uit december 2020, in een groter gebied (Spoorzone) waar de komende jaren een gebiedsontwikkeling is voorzien met aandacht voor wonen, niet-wonen functies en een parkeergarage. De Spoorzone is aangewezen als NOVEX-gebied. Daarbij komt dat de technische staat van de woningen in het Citadelhof een ingreep in alle gevallen nodig maakt, omdat de woningen verouderd zijn.
De gemeenteraad van Den Bosch heeft eind januari 2023 groen licht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een verhuizing van het Design Museum naar het Citadelhof. Ook komt er een onderzoek naar de mogelijke bouw van een parkeergarage en 185 woningen op die locatie. Op dit moment is er nog geen beslissing genomen over de benodigde aanpak.
Vindt u de komst van een museum belangrijker dan het recht op behoorlijke huisvesting van deze bewoners?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de wethouder Van der Geld toegeeft dat dit beter met de bewoners gecommuniceerd had moeten worden?
Ik vind het goed dat de wethouder hier eerlijk over is. Communicatie naar bewoners over de toekomst van hun woning moet te allen tijde zorgvuldig en bij voorkeur persoonlijk gebeuren.
Deelt u de mening dat het niet alleen een kwestie is van goed communiceren, maar het ontbreken van echte zeggenschap van bewoners die hun (t)huis verliezen, zoals we dat veel vaker zien in bijvoorbeeld de Tweebosbuurt, de Peperstraat in Zaandam, de wijk Jericho in Amersfoort etc.?
Nee, ik deel niet dat er sprake is van het ontbreken van zeggenschap van bewoners. Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. De Wet op het overleg huurders verhuurder biedt mijns inziens het juiste evenwicht tussen inspraak – in de zin van gekwalificeerd adviesrecht – en beslissingsrecht. Eventuele geschillen over de wijze waarop de verhuurder invulling geeft aan het informatie-, overleg- en adviesrecht van de bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) kunnen aan de Huurcommissie en de rechter worden voorgelegd.
De lokale prestatieafspraken die worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties zijn ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Deelt u de mening dat deze verhuurder geen gebruik zou mogen maken van dringend eigen gebruik om deze bewoners te dwingen om te verhuizen, zodat zij plaatsmaken voor een museum, aangezien het dringend eigen gebruik daar niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt u dan met aanscherping van wet- regelgeving rondom het dringend eigen gebruik? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Als de sloop van het Citadelhof doorgaat op basis voor de voorliggende plannen zal er niet alleen een museum worden teruggebouwd, maar ook een substantiële hoeveelheid nieuwe woningen. Op die manier kunnen er meer woningzoekenden worden voorzien van een kwalitatief goede en duurzame woning. Dat geeft voldoende grond voor eventuele gebruikmaking van dringend eigen gebruik door de corporatie.
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuw museum ten koste gaat van een gemeenschap die al tientallen jaren in goede harmonie samenleeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik erken dat de sloop van een woning een zeer ingrijpende ingreep is. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf, gaat het mogelijk niet alleen om een museum maar ook om de nieuwbouw van ongeveer 185 woningen. Soms weegt het algemene belang van veel woningzoekenden zwaarder dan het belang van een de zittende bewoners. Deze afweging moet op lokaal niveau gemaakt worden.
Deelt u de mening dat het verhuizen van het museum nog geen tien jaar later kapitaalvernietiging is?
Ik heb onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te kunnen doen.
Deelt u de mening dat de sloop van deze sociale huurwoningen zonder inspraak van bewoners indruist tegen het recht op behoorlijke huisvesting die de Staat via verschillende verdragen geratificeerd heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de Wet overleg huurders verhuurder (Overlegwet) bij de sloop van woningen tekortschiet aangezien het adviesrecht, dat een verhuurder makkelijk gemotiveerd naast zich neer kan leggen, geen echte inspraakinstrument is dat in verhouding staat tot het belangrijke verlies van iemands (t)huis?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
Het bericht dat een ex-werknemer van ASML bedrijfsinformatie verduisterde |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chinese ex-werknemer van ASML verduisterde bedrijfsinformatie»?1
Ja.
Kunt u aangeven sinds wanneer deze situatie bekend is bij het ministerie?
ASML heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk geïnformeerd op 3 februari 2023.
Kunt u aangeven of de werknemer is ontslagen naar aanleiding van de ontdekking van deze ernstige situatie, of dat hij reeds uit eigen beweging was vertrokken bij het bedrijf?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele gevallen. Bedrijven zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun informatiebeveiliging, de bescherming van hun bedrijfsgeheimen en eventuele disciplinaire maatregelen binnen het bedrijf. Deze vragen zijn dus aan ASML om te beantwoorden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de Douane in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toezicht houdt op de naleving van de regels rondom strategische diensten. Bij eventuele geconstateerde onregelmatigheden kan de Douane onder leiding van het OM een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe wordt voorkomen dat het verduisteren van bedrijfsinformatie door meer medewerkers plaatsvindt die nu nog steeds bij ASML werken, gezien het ontzettend grote personeelsbestand van het bedrijf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het huidige protocol om dit soort praktijken te voorkomen, en in hoeverre is dit protocol aangepast naar aanleiding van deze recente ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties zijn er om te voorkomen dat bedrijfsinformatie ook nu nog wordt verduisterd door medewerkers die nog actief zijn bij ASML aangezien er vorig jaar ook al een soortgelijk incident plaatsvond?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven om wat voor verduisterde bedrijfsinformatie het precies ging hier, en in hoeverre de Nederlandse en geopolitieke belangen hierbij in het geding zijn? Wat is uw appreciatie van de ernst van de verduisterde informatie, juist ook omdat de directeur van ASML aangeeft dat China uiteindelijk toch wel zelf de technologie zal ontwikkelen om chips te maken? In hoeverre zou deze informatie daar eventueel aan bij hebben kunnen dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of met de gestolen informatie datalithografiesystemen voor chips ontwikkeld zouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de persoon die de informatie heeft verduisterd connecties had met de autoriteiten in China?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre beïnvloedt dit voorval de afspraken die gemaakt worden over de export van chips naar China?
Mede gezien de technologische ontwikkelingen en geopolitieke context heeft het kabinet in het kader van de (inter)nationale veiligheid nationale maatregelen genomen op het gebied van de export van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Daarover bent u meermaals (vertrouwelijk) geïnformeerd, onder meer via mijn brief van 8 maart. Ook binnen de aanpak statelijke dreigingen is het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht een belangrijk doel. Daarnaast heeft het kabinet een wetsvoorstel bij Uw Kamer aanhangig gemaakt voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid. Het is op basis van de huidige informatie niet mogelijk om te bepalen of deze casus onder dit wetsvoorstel zou vallen en bovendien is het in een concreet geval aan het Openbaar Ministerie om een besluit te nemen over het al dan niet instellen van vervolging. Dit voorval heeft naar de mening van het kabinet verder geen invloed op de export van chips naar China.
Wanneer bent u van plan om aan de kamer mee te delen wat de concrete afspraken zijn die met ASML zijn gemaakt over de toekomstige export van chips naar China?
In de Kamerbrief van 8 maart (Kamerstuk 22 054, nr. 384) is uw Kamer geïnformeerd over aankomende exportcontrolemaatregelen voor geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Ook hebben op 8 maart mijn ambtenaren in een besloten technische briefing nadere informatie gegeven over dit onderwerp.
Het bericht ‘Maak regels arbeidsmigratie snel strenger’ en ‘Duitse burgemeesters niet blij met arbeidsmigranten’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Maak haast met strengere regels voor arbeidsmigratie»1 en «Honderden «Nederlandse» arbeidsmigranten bezorgen Duitsland hoofdpijn»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Om hoeveel arbeidsmigranten gaat het die in Nederland werkzaam zijn en (tijdelijk) woonachtig zijn in Duitsland? Is er inzicht in hoeveel bedrijven en uitzendorganisaties gebruik maken van de mogelijkheid om arbeidsmigranten over de grens te huisvesten? Geldt dit in vergelijkbare mate voor de Belgische grensregio?
Precieze cijfers over het aantal arbeidsmigranten en welke uitzendbureaus grensoverschrijdend werken zijn er niet. Dergelijke gegevens worden niet geregistreerd. Het is ook niet bekend of deze problematiek in de Belgische grensregio even groot is. Door ons contact met de autoriteiten aan Duitse zijde krijgen we echter wel beter zicht op de misstanden. Waar we signalen krijgen dat er misstanden spelen, worden deze door de bevoegde instanties opgepakt.
Wat is volgens u de reden dat Nederlandse uitzendbureaus arbeidsmigranten over de grens te huisvesten?
Er zijn meerdere redenen mogelijk. Zo is er in Nederland op dit moment niet voldoende huisvesting aanwezig, zeker niet voor arbeidsmigranten. Ook zullen er bedrijven zijn die de grens misbruiken om tot bepaalde kostenvoordelen te komen en om toezicht en handhaving moeilijker te maken. In sommige gevallen is de huur van huisvesting in Duitsland lager dan in Nederland.
Vindt er overleg plaats met de Duitse regering en/of deelstaten die aan Nederland grenzen om de problematiek van arbeidsmigratie te bespreken? Zo ja, op welke frequentie en wanneer heeft dit voor het laatst plaatsgevonden? Kan aangegeven worden wat er besproken is? Zo nee, bent u bereid om met uw Duitse collega’s in het kader van het zijn van een «goede buur» en «Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet« dit gesprek op te starten?
Er is sinds begin 2020 contact met de regering van de deelstaat Noordrijn-Westfalen over deze problematiek. Mijn ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van dat contact afspraken gemaakt met de regering van de deelstaat over hoe we misstanden effectiever gezamenlijk kunnen aanpakken.3 Naar aanleiding van die afspraken is de samenwerking geïntensiveerd en is er geregeld contact tussen de betrokken departementen van Nederland en Noordrijn-Westfalen over de nadere uitvoering van deze afspraken.
Ook hebben de verschillende Duitse en Nederlandse toezichthouders geregeld contact en voeren zij gezamenlijke controles uit. Zo zijn afgelopen jaar op meerdere data huisvestingscontroles in Duitsland uitgevoerd, waarbij ook de Nederlandse Arbeidsinspectie aanwezig was om informatie te vergaren voor direct hierop volgende controles in Nederland op de naleving van de Nederlandse arbeidswetten. Zolang dit nodig is, zullen we deze gezamenlijke inspecties blijven doen.
Deze samenwerking en de onderliggende afspraken hebben er daarnaast mede toe geleid dat ambtenaren van de betrokken Nederlandse ministeries en de Nederlandse Arbeidsinspectie en hun collega’s in Noordrijn-Westfalen en gemeentes uit Noordrijn-Westfalen elkaar steeds beter weten te vinden. Tevens weten gemeenten aan beide zijden van de grens elkaar beter te vinden.
Naast de inzet op gezamenlijke inspecties wordt reeds uitgewerkt welke praktische mogelijkheden er zijn om de gegevensuitwisseling tussen alle betrokken partners te verbeteren met als doel relevante gegevens omtrent de situatie van arbeidsmigranten in zowel Nederland als Duitsland met de betrokken autoriteiten uit te kunnen wisselen.
Hoever staat het met de uitwerking van de adviezen die het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie Roemer) in 2020 opleverde specifiek op het vlak van huisvesting?
Op 11 januari jl. heb ik uw Kamer de jaarrapportage arbeidsmigranten 2022 aangeboden.4In deze jaarrapportage wordt uiteen gezet wat de uitwerking is van de adviezen van het Aanjaagteam op de verschillende thema’s, waaronder huisvesting. Belangrijkste ontwikkeling met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van huisvesting betreft de Wet Goed Verhuurderschap, die recent door uw Kamer besproken is. Deze wet stelt algemene normen voor goed verhuurderschap, waaronder het scheiden van arbeidscontract en huurcontract bij de verhuur aan arbeidsmigranten en stelt gemeenten in staat een vergunningsplicht in te voeren voor verhuurders. In navolging van het advies van het Aanjaagteam bereiden SNF en AKF, de private keurmerken van de sociale partners voor de huisvesting van arbeidsmigranten, hun fusie voor. Tevens regelt de eerdergenoemde uitzend-cao dat mensen na verlies van werk niet meer direct door hun werkgevers uit hun huisvesting gezet mogen worden.
De opname van arbeidsmigranten als aandachtsgroep in het programma «Een thuis voor iedereen» legt ook meer nadruk op voldoende huisvesting voor arbeidsmigranten. De woonbehoefte van aandachtsgroepen wordt in kaart gebracht en krijgt een vertaling in de woningbouwprogrammering (regionale woondeals). Daarnaast hebben we een aantal stimuleringsmaatregelen om het realiseren van (tijdelijke) huisvesting te versnellen, zoals de regeling aandachtsgroepen en de regeling voor het versnellen van flex-en transformatieprojecten. In de jaarrapportage wordt ook over de samenwerking met Noordrijn-Westfalen gerapporteerd, op pagina 38.
Klopt de stelling van de Duitse burgemeester van Emmerich Peter Hinze: «Duitse bestuurders zijn wat de controles van huisvesting van arbeidsmigranten betreft een stuk actiever dan hun collega's aan de andere kant van de grens.»? Zo ja, wat is hiervan de reden en kan aangegeven worden of en zo ja hoe de controles opgevoerd kunnen worden?
Sinds mijn ambtsvoorganger de afspraken heeft gemaakt, waaraan ik refereer in het antwoord op vraag 4, is er beter contact tussen de toezichthoudende autoriteiten aan beide zijden van de grens. Op die wijze kunnen autoriteiten misstanden aan beide kanten van de grens beter aanpakken, waarbij iedere autoriteit acteert vanuit de eigen wettelijke taken en bevoegdheden. Hoewel ik de zorgen van de burgemeester van Emmerich over de huisvesting van arbeidsmigranten deel, weet ik ook dat Nederlandse gemeenten in de grensregio ook zeer actief zijn rondom deze problematiek. Ik wil de ingezette aanpak doorzetten.
Deelt u de mening of indruk van de Duitse burgemeester van Goch Ulrich Knickrehm: «Ik denk dat deze bedrijven meer verdienen aan de arbeiders door het verhuren van woningen dan aan het eigenlijke werk dat ze doen.»?
De precieze verdienmodellen van deze bedrijven zijn mij niet bekend. De Arbeidsinspectie heeft eerder een overzicht gegeven van praktijkvoorbeelden die zij tegenkomt van verschillende typen constructies (inclusief indicatieve kostenvoordelen) die bedrijven gebruiken om hun arbeidskosten te reduceren.5 Daarin is ook opgemerkt dat huisvesting een verdienmodel op zichzelf is.
Bent u het eens met de stelling van de Adviesraad Migratie in het rapport «Realisme rond richtgetallen» waarin staat dat gemeenten nu te makkelijk vergunningen geven voor de bouw van bijvoorbeeld weer een distributiecentrum omdat dat werk zou genereren, terwijl er voornamelijk arbeidsmigranten worden ingevlogen?
De Adviesraad Migratie stelt terecht dat bij het ontplooien van nieuwe economische activiteiten goed moet worden gekeken naar de effecten op economie en samenleving. Het is belangrijk dat bedrijven en gemeenten met elkaar in gesprek gaan bij de vergunningverlening van bijvoorbeeld een nieuw distributiecentrum om inzichtelijk te maken wat bijvoorbeeld het arbeidsaanbod is en of de voorzieningen in de omgeving (huisvesting, zorg, infrastructuur) aanwezig zijn. Samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) voer ik de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten uit. Onderdeel daarvan is de inzet van een bedrijfseffectrapportage. Een dergelijke rapportage moet inzichtelijk maken wat de effecten van nieuwe bedrijvigheid zijn op voorzieningen zoals huisvesting, zorg en infrastructuur. Gemeenten kunnen op basis van de rapportage in gesprek met de aanvrager van de vergunning hoe deze voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. Daarmee kunnen vooraf bewuste keuzes worden gemaakt over welke economische activiteiten in een bepaalde gemeente of regio gewenst zijn.
Is dit (vorenstaande onder 8) door middel van wet- en regelgeving aan te passen? Zo ja, bent u hier toe bereid en op welke termijn is dit mogelijk?
Op dit moment ben ik samen met de Minister voor VRO nog in gesprek met de VNG over de wijze waarop een bedrijfseffectrapportage kan worden ingezet.
Deelt u de mening dat door de vele misstanden op de werkvloeren en in buurten en wijken laten zien dat het niet aan de markt over te laten is en we daarom zouden moeten durven kiezen om brede welvaart als centrale voorwaarde te stellen voor arbeidsmigratie? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat we als overheid meer de regie moeten nemen op migratie. Dat betekent op de korte termijn dat we misstanden bij arbeidsmigranten moeten aanpakken.
Het kabinet voert daarom de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten uit en intensiveert waar mogelijk.6 Voor de langere termijn is het belangrijk om te komen tot een samenhangende toekomstvisie op de Nederlandse samenleving, waarbij migratie uitdrukkelijk wordt betrokken. Daarom heb ik de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld, die naar verwachting eind 2023 met een advies zal komen. Dit advies zal de basis vormen voor de discussie over de toekomstige vormgeving van de Nederlandse samenleving en daarmee samenhangend het migratiebeleid.
Bent u bereid hierop (zie onder 10: brede welvaart) criteria te formuleren zodat keuzes worden gemaakt? Wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 10.