Het bericht dat er op een derde van de mbo’s sport- en beweeglessen geen structureel onderdeel van het curriculum zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Eppo Bruins (CU), Karremans |
|
Wat is uw reactie op het Mulier-rapport «Bewegen en sport in het middelbaar beroepsonderwijs»?1
Het rapport «Bewegen en sport in het middelbaar beroepsonderwijs» geeft mij en de Minister van OCW inzicht in de ontwikkelingen en kansen binnen mbo- instellingen op het gebied van sporten en bewegen. De Ministeries van VWS en OCW volgen de metingen, door middel van vervolgonderzoek, de komende jaren en zijn benieuwd naar het totaalbeeld en de trend over de jaren 2020 tot en met 2028.
Bewegen heeft een positieve invloed op zowel de fysieke als mentale gezondheid en meer bewegen op school kan ook helpen bij het verbeteren van de concentratie, een vergroot welbevinden en een beter zelfbeeld van studenten.
Daarom wordt vanuit het Ministerie van VWS bijvoorbeeld met het actieplan «Nederland beweegt» ingezet op het creëren van die randvoorwaarden en het vergroten van het bewustzijn van het belang van bewegen. Denk hierbij aan zaken als een actieve schooldag waarbij bewegen gedurende de lessen, actief pauzegedrag en het stimuleren van naschoolse sport- en beweegmomenten worden ingezet. Het is aan mbo-instellingen zelf of en hoe zij vervolgens het bewegingsonderwijs vormgeven.
Hoe reageert u op het feit dat het aantal mbo-instellingen waarbij sport- en beweeglessen deel uitmaken van het curriculum is afgenomen, terwijl slechts een kwart van de mbo-studenten jonger dan 18 jaar voldoet aan de beweegrichtlijn?
Het is aan mbo-instellingen zelf om te bepalen of en hoe zij sport- en bewegingsonderwijs vormgeven. Deze onderwijsinstellingen worden aangemoedigd om kosteloos gebruik te maken van het meet- en signaleringsinstrument TestJeLeefstijl2. Na het invullen van een vragenlijst krijgen de mbo-studenten persoonlijke tips mee, zodat zij zelf regie kunnen voeren op hun leefstijl. Een vergroot bewustzijn van hun gezondheid en beweging kan er vervolgens voor zorgen dat jongeren gezonde leefstijlkeuzes maken.
Onderwijsinstellingen kunnen de uitkomsten van TestJeLeefstijl gebruiken om gerichte initiatieven op te zetten.
Verder werkt het mbo, net zoals het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs met de Gezonde School-aanpak. Scholen kunnen in samenwerking met de Gezonde School-coördinator en een externe adviseur van de GGD aan de slag gaan met diverse gezondheidsthema’s.
Ik subsidieer tenslotte een project van het Alfa-college dat als hoofddoel heeft om meer mbo-studenten vaker te laten bewegen en sporten door in de mbo- onderwijssetting meer mogelijkheden te creëren om te bewegen en te sporten. Zij brengen goed werkende sport- en beweegprogramma’s voor mbo-studenten in kaart en koppelen dit ook aan de beroepsvitaliteit. Om zo te laten zien hoe mbo- studenten hun toekomstige beroep vitaal en duurzaam kunnen uitoefenen. De uitkomsten worden met alle mbo-instellingen gedeeld.
Hoe reageert u op het feit dat «Onvoldoende accommodatie», «Te weinig lestijd voor sport en bewegen als gevolg van te vol lesrooster» en «Onvoldoende financiële middelen» door mbo-instellingen als belangrijkste belemmeringen voor het aanbieden en uitvoeren van sport- en beweegactiviteiten?
Onderwijsinstellingen kunnen gebruikmaken van de kwaliteitsmiddelen (een financiële impuls voor ondersteuning aan mbo-studenten) om in te zetten voor sport- en beweegactiviteiten, bijvoorbeeld ten behoeve van het welbevinden van studenten. Mbo-instellingen kunnen zo zelf bepalen op welke manier zij aandacht willen besteden aan bewegen en sport. Daarnaast moedigen de Minister van OCW en ik onderwijsinstellingen aan om inspiratie op te doen bij andere instellingen om knelpunten op te lossen, bijvoorbeeld vanuit het Platform Sport & Gezonde Leefstijl. Zo komt in het rapport terug dat mbo-studenten bij onderwijsinstelling VISTA met korting gebruik kunnen maken van sportfaciliteiten van de Universiteit van Maastricht. Dit is een mooi voorbeeld hoe er in de regio wordt samengewerkt met andere onderwijsinstellingen om beweging te stimuleren. ROC Nijmegen met het programma Sport op Maat kan bijvoorbeeld ook ter inspiratie gebruikt worden voor het creëren van ruimte voor sport en bewegen binnen een onderwijsprogramma.
Hoe reageert u op de aanbevelingen uit het Mulier-rapport?
In de aanbevelingen komt terug dat mbo-instellingen een intensievere samenwerking met gemeenten en sportverenigingen hebben. Dit kan leiden tot een breder en effectiever aanbod van beweegactiviteiten. De kracht van samenwerking vanuit onderwijs, gezondheidsinstellingen en lokale sportaanbieders is essentieel om meer jongeren aan het bewegen te krijgen en te houden. Hierbij is het zinvol, zoals wordt aangegeven in de aanbevelingen, om een duidelijke, integrale visie te creëren op het gebied van sport en bewegen, in samenwerking met studenten. De Minister van OCW en ik willen mbo-instellingen inspireren om vanuit onder andere het Mulier-rapport en samen met andere onderwijsinstellingen, toekomstige werkgevers en het Platform Sport & Gezonde Leefstijl te werken aan inzet op bewegen in de regio.
Wat is uw visie op bewegingsonderwijs in het mbo?
Bewegen is binnen alle onderwijsvormen en binnen alle leeftijdscategorieën belangrijk. Het is aan mbo-instellingen zelf of en hoe zij bewegingsonderwijs vormgeven. In tegenstelling tot het funderend onderwijs, geldt er in het vervolgonderwijs geen wettelijke verplichting of urennorm voor bewegingsonderwijs. Wel is het belangrijk dat mbo-instellingen ondersteund worden om de interventies toe te passen gericht op gezondheid. Hiervoor kunnen instellingen inspiratie opdoen vanuit het Platform Sport & Gezonde Leefstijl of gebruik maken van de Gezonde School-aanpak.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, wij zijn hiertoe bereid.
Het bericht dat de Nationale Politie en het ministerie van SZW en VWS iftars organiseren. |
|
Diederik van Dijk (SGP), André Flach (SGP) |
|
Judith Uitermark (NSC), van Weel |
|
![]() |
Klopt het dat diverse politie-eenheden en ministeries ook dit jaar iftars organiseren, faciliteren of daaraan actief deelnemen?1 2
De politie neemt sinds een aantal jaren deel aan een aantal iftars op verschillende plekken in het land. Dit wordt gedaan om in verbinding te staan met verschillende groepen in de samenleving. Ook organiseert de politie zelf diverse bijeenkomsten in het teken van betekenisvolle dagen, waaronder iftars.
Verschillende ministeries organiseren bijeenkomsten in het licht van betekenisvolle dagen, waaronder iftars.
Bent u bekend met de sterk religieuze lading en achtergrond van de Ramadan en welk beeld denkt u neer te zetten met deelname aan een iftar? Bent u zich bewust dat de Ramadan een uiting is van de innerlijke jihad3 die iedere moslim houdt en is ingesteld door de profeet Mohammed waarmee afhankelijkheid aan Allah betuigd wordt?
Het is bekend dat het vasten tijdens de ramadan onderdeel is van de geloofsbelijdenis van veel moslims. Deelname aan iftars kan bijdragen aan het bevorderen van sociale cohesie en begrip tussen betrokken (politie)ambtenaren en de diverse groepen in de samenleving.
Hoe is het organiseren en bijwonen van iftars in politie-uniform te verenigen met de neutraliteit die de Politie dient uit te stralen, zoals onder andere blijkt uit de Gedragscode lifestyle-neutraliteit waarin bepaald is dat de politieambtenaar zich er rekenschap van geeft om in het belang van zijn gezag, neutraliteit en zijn eigen veiligheid, bij zijn optreden, in contact met het publiek, een gezagsuitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen?
Ik vind dat er een verschil zit tussen het bijwonen van een iftar en een oproep tot gebed in uniform. Een oproep tot gebed in uniform vind ik niet passen bij een politie die neutraliteit uitstraalt. Verschillende levensopvattingen en geloofsovertuigingen mogen er zijn, maar zijn een privéaangelegenheid. Het is belangrijk dat een publiek optreden in uniform geen blijk geeft van deze persoonlijke opvattingen.
Deelt u de mening dat het uitspreken van een islamitisch gebed (De sjahada4) door een politieambtenaar in functie bij een iftar met publiek niet strookt met de gezagsuitstralende, neutrale houding van de politie? Hoe is deze praktijk te rijmen met uw opvatting dat religieuze uitingen niet in combinatie met het politie-uniform mogen gebeuren?5
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten voor de Nationale Politie zijn om de vele iftars in diverse Politie-eenheden te organiseren?
De aanwezigheid van de politie bij iftars die door burgers worden georganiseerd brengt geen kosten met zich mee.
Alle activiteiten die de politie organiseert met het doel het diverser en inclusiever maken van de politieorganisatie (waaronder de organisatie van iftars) zijn ingebed in de structuur van de organisatie en geborgd in het beheersplan en de begroting. Er zijn geen aparte bedragen geoormerkt voor dit specifieke doel.
In hoeverre organiseren de politie en ministeries op periodieke basis ook bijeenkomsten voor andere religieuze stromingen dan de islam of participeren zij daarin?
De politie organiseert net zoals ministeries en andere publieke organisaties bijeenkomsten in het teken van betekenisvolle dagen. Dit wordt gedaan in het kader van diversiteit- en inclusiebeleid. Er wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan religieuze momenten zoals Kerst, Chanoeka en de ramadan, maar ook aan seculiere betekenisvolle dagen zoals pride en vrouwendag.
Er is geen rijksbreed beleid aan welke dagen aandacht wordt besteed; ministeries en publieke organisaties zoals de politie bepalen dit zelf. Hierbij wordt gestreefd naar een goede mix van betekenisvolle dagen.
Wat is de reden dat voornamelijk islamitische feestdagen een plek lijken te krijgen bij de politie en ministeries? Deelt u de mening dat de neutraliteit van de overheid ter discussie kan worden gesteld bij het regelmatig organiseren van islamitische bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 6.
Geeft u zich er rekenschap van dat wanneer er met regelmaat selectief stilgestaan wordt bij bepaalde religieuze feesten dit niet inclusief en divers is tegenover andere religies waarvoor geen of minder bijeenkomsten worden georganiseerd? Hoe weegt u de gevolgen van deze uitstraling richting het personeel?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over politie beantwoorden?
Beperkte oefenmogelijkheden voor de luchtmacht |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Na Ramstein Flag kan op vliegbasis amper nog gevlogen worden»1? Hoe beoordeelt u dit bericht, vooral als het gaat om de zeer beperkte oefenmogelijkheden die resteren na Ramstein Flag?
Ja.
Defensie is zich bewust van de vergunde geluidsruimte die door middel van het Luchthavenbesluit Leeuwarden voor de vliegbasis is vastgesteld. Een grote oefening als Ramstein Flag waarbij ook ’s avonds wordt gevlogen heeft een groot aandeel in de geluidsbelasting. Dit staat op gespannen voet met de noodzakelijke training om inzet gereed te worden en te blijven. Juist in deze tijd van geopolitiek onrust is het van cruciaal belang dat onze mensen voldoende getraind zijn en er voldoende oefenmogelijkheden zijn.
Bent u bereid het Besluit Militaire luchthavens te evalueren en te bezien welk effect de regels en de kosteneenheden hebben op de oefenmogelijkheden voor de luchtmacht? Zo ja, kunt u dit naar de Kamer sturen?
Het Ministerie van Defensie bereidt een wijziging van het Besluit militaire luchthavens (Bml) voor om de geluidbelastingmaat Kosteneenheden (Ke) te vervangen door Lden. Dit is eerder gebeurd voor de burgerluchtvaart. Bij de voorbereiding van deze wijziging zal onder andere aandacht zijn voor de operationele mogelijkheden voor de luchtmacht en de bescherming van de omgeving rond militaire luchthavens. Hierover informeer ik uw Kamer in het derde kwartaal van dit jaar.
Bent u van mening dat de Luchtmacht vanaf Leeuwarden genoeg vlieguren per jaar kan maken of zou u dit idealiter verhogen? Kunt u dit nader onderbouwen?
Ondanks intensief gebruik van simulatoren en oefeningen in het buitenland zijn er momenteel onvoldoende oefenmogelijkheden binnen Nederland. Uitbreiding van oefenmogelijkheden is nodig voor de geoefendheid van onze militairen en is opgenomen in het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). Ook is extra capaciteit nodig voor tijdelijke stationering van jachtvliegtuigen van bondgenoten («bed-down») en voor tactische spreiding van eigen jachtvliegtuigen en van bondgenoten op basis van het «Agile Combat Employment» (ACE) concept van de NAVO. Daarnaast is extra capaciteit nodig vanwege de bijdrage van Nederland aan grootschalige NAVO-oefeningen zoals Frisian Flag en Ramstein Flag. De totale uitbreiding van jachtvliegtuigactiviteiten die Defensie voor ogen heeft voor Nederland, zoals is opgenomen in het NPRD, komt neer op 2.300 sorties (starts en landingen) op jaarbasis. Dit komt bovenop de huidige beschikbare ruimte van 5.200 sorties per jaar en telt dus op tot een totaal van 7.500 sorties per jaar verspreid over Nederland.
In het kader van het NPRD vindt momenteel besluitvorming plaats op welke wijze de benodigde toename van het aantal sorties het beste kan worden geaccommodeerd. Eind mei wil ik uw Kamer de ontwerp Beleidsvisie Nationaal Programma Ruimte voor Defensie toekomen.
Is er binnen het luchtvaartbesluit en de overige wet- en regelgeving enig maatwerk mogelijk dat rekening houdt met de grootte van oefeningen en spreiding gedurende het jaar?
Ja, maatwerk is mogelijk. In het Luchthavenbesluit Leeuwarden is een geluidsruimte vastgesteld. Deze geluidsruimte bepaalt de maximale geluidbelasting die op jaarbasis als gevolg van het gebruik van de vliegbasis mag worden gemaakt.
Defensie plant en spreidt binnen het jaar de oefeningen en trainingen om binnen de geluidsruimte te blijven. Dit is nu mogelijk doordat F35’s de oostflank van het NAVO-verdragsgebied bewaken vanaf Ämari en deelnemen aan oefeningen in het buitenland.
Bent u bereid de nachtstraffactor voor de geluidsruimte te beschouwen en eventueel bij te stellen als deze excessief beperkend is voor het adequate oefenen en vliegen onder omstandigheden als nachtvliegen?
Bij de voorbereiding van de wijziging van het Bml, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2, zal ook aandacht zijn voor de straffactoren en het effect daarvan op de berekening van de geluidbelasting.
Welke rol speelt het Besluit Militaire luchthavens in de vormgeving van het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie? En kunt u schetsen hoeveel men erop vooruit gaat met het aantal vliegbewegingen en vlieguren bij de nieuwe ruimtebehoeften inzake laagvlieggebieden en jachtvlieggebieden?
Het Bml geeft voor militaire luchthavens de milieutechnische en ruimtelijke kaders. Vervolgens worden o.a. de geluidsruimtes en de openingstijden voor de specifieke vliegbases in luchthavenbesluiten vastgesteld. Het NPRD is bedoeld om voldoende ruimte te waarborgen voor de uitvoering van militaire taken, rekening houdend met andere ruimtelijke belangen. Na definitieve besluitvorming over het NPRD, eind 2025, zullen indien nodig luchthavenbesluiten worden gewijzigd.
Ten aanzien van de uitbreiding van de jachtvliegtuigcapaciteit in het NPRD zie het antwoord op vraag 3.
Defensie zoekt als onderdeel van het NPRD naar meer laagvlieggebieden voor helikopters vanwege de structurele toename van het aantal helikopterbewegingen in Nederland. Dat heeft o.a. te maken met de veranderende veiligheidssituatie en de hiermee gepaard gaande veranderende taakstelling van helikopters. Een onderdeel hiervan is een toename in laagvliegtraining, omdat laagvliegen noodzakelijk is tijdens missies in een hoger geweldsspectrum. Daarnaast is er meer diversiteit in de laagvlieggebieden nodig om afwisseling in de trainingen te realiseren. Dit verbetert de kwaliteit van de training.
Welke overige knelpunten zijn er bekend rond het oefenen en voldoende vlieguren maken en vliegbewegingen uitvoeren voor operationele piloten van de Koninklijke Luchtmacht? Kunt u de Kamer daarover informeren?
Defensie inventariseert of de geldende wet- en regelgeving, die ingericht is voor vredestijd, leidt tot andere knelpunten dan de fysieke en milieuruimte die wordt geadresseerd met het NPRD. Vanuit die hoedanigheid, lopen er vanuit Defensie nu verschillende initiatieven, het eerdere genoemde NPRD maar ook het voornemen om te komen tot een Wet op de defensiegereedheid, waarover Defensie uw Kamer binnenkort informeert. Beide initiatieven moeten verzekeren dat de gereedheid van het militair vermogen van de krijgsmacht is geborgd en de gereedstelling niet in gevaar komt.
Het bericht 'Tegen wil en dank fit: Hengelose ouderen moeten sporten voor thuishulp, maar Adje (88) protesteert' |
|
Thiadens |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Deelt u de mening dat geïndiceerde zorg vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 onvoorwaardelijk moet zijn en zeker niet afhankelijk van wel of geen deelname aan een sportprogramma? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik deel de mening dat geïndiceerde ondersteuning en zorg vanuit de Wmo niet afhankelijk mag zijn van deelname aan een sportprogramma.
Deelt u de mening dat het programma «powerfull ageing» een verkapt sponsoringsprogramma voor de lokale fysiotherapeuten is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de signalen ben ik kritisch over de wijze waarop het programma «powerfull ageing» door sommige gemeenten op dit moment ingezet lijkt te worden.
In algemene zin ben ik wel van mening dat inzet van beweegaanbod/spierversterkende oefeningen mensen kunnen helpen in het behoud van kwaliteit van bestaan, bijvoorbeeld doordat ze hierdoor mobiliteit kunnen behouden en ze de dingen kunnen blijven doen die voor hen belangrijk zijn.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gemeenten deze verkapte verplichting opleggen aan kwetsbare ouderen (officieel is het geen verplichting, maar niet deelnemen of afhaken heeft als gevolg dat er geen verdere ondersteuning vanuit de Wmo wordt geleverd)?
Als het zo is dat gemeenten een verkapte verplichting opleggen aan kwetsbare ouderen die ertoe leidt dat ouderen geen gebruik maken van ondersteuning op grond van de Wmo, dan deel ik de mening dat dit onacceptabel is.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat, door de quasi verplichte deelname aan «powerfull ageing», ouderen weken (en in sommige gevallen maanden) moeten wachten op ondersteuning vanuit de Wmo, waardoor de ramen in de tussentijd niet worden gelapt, er niet wordt gestofzuigd en bedden niet worden verschoond?
Als het zo is dat ouderen door een quasi verplichte deelname aan «powerfull ageing» weken en in sommige gevallen maanden moeten wachten op ondersteuning, dan deel ik de mening dat dit onacceptabel is.
Bent u bereid om met de VNG in gesprek te gaan om deze onzalige praktijken te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de verschillende signalen die hierover de laatste tijd zijn verschenen, ga ik op korte termijn in gesprek met de VNG.
Het bericht 'Geen ‘kerst’, maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan' |
|
Bente Becker (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen kerst maar wel Ramadan met scheiding van mannen en vrouwen bij overheidsorgaan»?1
Ja.
Klopt het dat het personeelsbeleid van het CAK dusdanig is dat de viering van kerst is omgezet in een winterglowfeest en binnenkort een iftar-maaltijd georganiseerd wordt met gescheiden gebedsruimtes voor mannen en vrouwen, waarbij de medewerkers wordt opgeroepen mee te doen aan vasten voor een dag?
Onder mijn ministerie vallen 12 zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en in totaal 21 concernorganisaties. Zij melden mij niet bij welke feestdagen of andere momenten zij gedurende het jaar stil staan. Ik begrijp dat Iftars bij veel ministeries en concernorganisaties al geruime tijd plaatsvinden, ook reeds tijdens vorige kabinetten.
Ik heb navraag gedaan en het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden. Het klopt ook niet dat kerst bij het CAK is omgezet in winterglowfeest. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd. Het eindejaarsfeest van het CAK heet winterglow.
Deelt u de mening dat een overheidsorganisatie wordt geacht (religie-)neutraal te zijn en het dan ook niet past om eenzijdig de iftar te promoten? Deelt u de mening dat door het afschaffen van de oorspronkelijke kerstviering er op zijn minst de indruk wordt gewekt dat voor één specifieke religie ruimte wordt geboden en voor de ander niet? En deelt u de mening dat dat zeer ongepast is voor een organisatie die van belastinggeld wordt betaald?
Ik deel uw mening dat een overheidsorganisaties wordt geacht (religie-)neutraal te zijn. De kerstviering is echter niet afgeschaft bij het CAK. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd.
Kunt u zich voorstellen dat er medewerkers bij het CAK zijn die hebben aangegeven zich niet prettig te voelen bij deze gang van zaken? Wat zegt u tegen hen en waar kunnen zij terecht?
Medewerkers van het CAK kunnen terecht bij het management, de ondernemingsraad, collega’s, een intern meldpunt en vertrouwenspersonen.
Deelt u de mening dat het scheiden van mannen en vrouwen überhaupt niet past binnen een overheidsorganisatie?
Ja. Het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Komt het aanbieden van gescheiden (gebeds)ruimtes op meer plekken voor binnen (evenementen van) het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) of organisaties die onder de financiering van het miniserie van VWS vallen? Als u dit niet weet, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Ik heb een inventarisatie uitgevoerd bij de grootste VWS-organisaties. Bij de meeste organisaties wordt gedurende het jaar aandacht besteed aan diverse feestdagen en/-of belangrijke momenten. Bij geen van deze organisaties en/-of activiteiten is sprake van gescheiden gebedsruimtes.
Is het juist dat het CAK momenteel jaarlijks 190 miljoen euro aan belastinggeld ontvangt voor het uitvoeren van wettelijke taken rond onder andere de langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
In 2024 is circa € 150 miljoen euro door het CAK ontvangen. Dit bedrag betrof circa € 127 miljoen euro aan reguliere uitvoeringskosten voor wettelijke taken en 23 miljoen euro voor projecten en incidentele uitgaven.
Welke afspraken heeft u met het CAK gemaakt over zijn governance en personeelsbeleid? Hoe past de eenzijdige inzet op het vieren van de ramadan en het afschaffen van kerst binnen deze afspraken? Hoe kon het CAK inschatten dat dit voor u akkoord zou zijn?
De kerstviering is niet afgeschaft bij het CAK. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd.
Is het juist dat het CAK volgens de laatste kaderbrief nog moet werken aan betere dienstverlening voor klanten die zorg gebruiken en aan een doelmatiger besteding van belastinggeld? Hoe verhouden dergelijke religieuze programma’s zich tot deze opgave?
Er is geen sprake van religieuze programma’s bij het CAK. Het CAK werkt doorlopend aan het verbeteren van haar dienstverlening.2 Deze ontwikkelingen komen periodiek ter sprake in bestuurlijke gesprekken met het CAK. Ik zie dat de ingezette ontwikkelingen bij het CAK zijn vruchten afwerpen.
Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met het CAK om te waarborgen dat het een neutralere insteek kiest ten aanzien van personeelsbeleid en vieringen voor het personeel?
Naar aanleiding van het artikel in HP/DeTijd heb ik gesproken met de bestuurder van het CAK.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Om de vragen goed te kunnen beantwoorden zal ik mij houden aan de standaard beantwoordingstermijn van 3 weken.
De zorgwekkende uitkomsten van de inspectie Gezondheid en Jeugd over de situatie van kinderen in de opvang |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de Inspectie Gezondheid en Jeugd over het toezicht op de asielopvang 2024?1
Ja.
Wat vindt u van de indringende conclusie dat de gezondheidszorg voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, chronisch zieken en zwangere vrouwen, momenteel niet op orde is en daarmee ernstige risico’s oplevert voor de gezondheid?
De Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) concludeert dat ondanks verbeteringen de situatie voor de meest kwetsbare asielzoekers in de opvangketen onnodig schrijnend blijft met grote risico’s op ernstige fysieke en mentale gezondheidsschade. De medewerkers van onder andere het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) spannen zich dagelijks enorm in om de kwaliteit van de opvang en de toegang tot de zorg te borgen. Zoals de IGJ aangeeft lukt dit ook ten aanzien van de medische intake, dossiervorming, jeugdgezondheidszorg en preventie zorg De IGJ ziet daarin ook verbeteringen. Ook over de hygiënezorg spreekt de IGJ zich positief uit. Vanzelfsprekend is het teleurstellend dat ondanks de geleverde inspanningen er toch nog tekortkomingen worden geconstateerd.
Hoe kijkt u naar de conclusie over de situatie van kinderen waarin wordt geconstateerd dat er nog steeds na herhaaldelijke oproepen ernstige risico’s zijn die hun gezonde en veilige ontwikkeling belemmeren, waarmee niet voldaan wordt aan de rechten van het kind en asielkinderen ernstig risico op blijvende en mogelijk onherstelbare schade hebben?
Ja. De verantwoordelijkheid voor het zorgen voor kinderen in de asielopvang is een verantwoordelijkheid van mij als Minister van Asiel en Migratie en het COA als uitvoeringsorganisatie. Mijn ministerie en het COA trekken daarom gezamenlijk op in het kijken naar verbeteringen die kunnen worden doorgevoerd naar aanleiding van het rapport van de inspectie.
Voelt u zich verantwoordelijk voor kinderen van asielzoekers die zich in de Nederlandse opvang bevinden? Zo ja, hoe ziet u die verantwoordelijkheid in het licht van de conclusies van dit rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met de Inspectie eens dat de overheid momenteel ernstig tekortschiet in de zorg die nodig is voor asielkinderen?
Het uitgangspunt is dat kinderen en andere kwetsbare personen niet worden opgevangen in de noodopvang of locaties die daar minder geschikt voor zijn. Daar waar mogelijk wordt daar ook rekening mee gehouden. Om te voorkomen dat asielzoekers, waaronder kinderen, op straat moeten slapen is de inzet van noodopvang ook voor deze groep toch nodig. Dit is geen ideale situatie en brengt zoals is geconstateerd uitdagingen met zich mee ten aanzien van de gezondheidssituatie en het welzijn van de kinderen. Niettemin wordt binnen de huidige opvangsituatie er alles aan gedaan om de kwaliteit van de opvang en de toegang tot de zorg te borgen. Daarbij is er ook met name aandacht voor de positie van kinderen. Kinderen in de asielopvang hebben te allen tijde toegang tot de gezondheidszorg. Voor deze zorg wordt gebruik gemaakt van het reguliere zorgsysteem. Dat geldt voor de somatische en geestelijke gezondheidszorg maar ook voor de publieke gezondheidszorg en jeugdhulp. De realiteit is dat gevluchte kinderen, net als alle andere kinderen in Nederland, te maken hebben met wachtlijsten voor doorverwijzingen naar specialistische en geestelijke gezondheidszorg of in de jeugdhulp.
Welke maatregelen zijn er sinds de eerdere oproepen genomen om de situatie te verbeteren, en waarom hebben deze niet het gewenste effect gehad?
Zoals de IGJ in het rapport ook aangeeft zijn er ten aanzien van de zorg wel degelijk zaken ten goede gewijzigd. De IGJ wijst hierbij onder andere op de hygiëne, het delen van medische gegevens, de medische intake en het in beeld houden van kinderen voor de jeugdgezondheidszorg. Helaas constateert de IGJ, net als uit andere rapporten naar voren is gekomen dat er ook nog uitdagingen zijn. Alle aanbevelingen uit deze en eerdere rapporten en onderzoeken worden door mijn ministerie zeer serieus genomen. Samen met de betrokken organisaties wordt er iedere dag ook gewerkt om de kwaliteit te borgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende geschikte en stabiele opvangplekken komen voor kinderen, zodat zij niet telkens hoeven te verhuizen?
Zoals in de beantwoording hierboven al is benoemd, is het uitgangspunt van het COA om kinderen zoveel mogelijk buiten de noodopvang op te vangen. Ik erken dat dit locaties zijn die zijn ingericht op tijdelijk verblijf, hetgeen betekent dat kinderen meer moeten verhuizen. Daarnaast zit onmiskenbaar verschil in de kwaliteit tussen alle noodopvanglocaties, waardoor de ene noodlocatie meer geschikt is voor opvang van kinderen dan de andere. Ook het COA zou dan ook graag zien dat kinderen niet in een noodopvanglocatie hoeven worden opgevangen. Wegens het aanhoudende beddentekort kan het COA hier helaas niet aan voldoen. Streven is om kinderen en andere kwetsbaren wel zo snel mogelijk door te plaatsen naar reguliere opvanglocaties, maar dit is al langere tijd lastig te realiseren. Kinderen zijn namelijk niet de enige doelgroep die binnen de asielopvang door het COA als kwetsbaar is aangemerkt; hieronder vallen bijvoorbeeld ook zwangere vrouwen en andere specifieke groepen asielzoekers. Bovendien moet voorkomen worden dat asielzoekers op straat terecht komen, dus voor bewoners moet een nieuwe plek gevonden worden als tijdelijke locaties weer sluiten, hetgeen momenteel met regelmaat gebeurt. Dit maakt het nog lastiger om kinderen te plaatsen op de juiste plek. Pas als er ruimte vrijkomt in de opvang die in brede zin zijn ingericht op opvang van kinderen, ontstaat een beter opvangklimaat voor deze doelgroep. Belangrijk om te benadrukken is dat bij het gebruiken van noodopvanglocaties waar ook kinderen worden opgevangen, het COA rekening houdt met het inrichten van kindvriendelijke voorzieningen zoals activiteiten en de mogelijkheid tot het gebruik van speelvoorzieningen.
Deelt u de mening dat het zelf exploiteren van locaties door gemeenten een kans biedt voor kleinschalige opvang, met oog voor kwetsbare groepen zoals kinderen? . Ziet u de toegevoegde waarde van kleinschalige locaties voor het welzijn van kinderen?
Voor een effectief werkende migratieketen is het van belang dat de ketenpartners in voldoende mate aanwezig zijn. Ongeacht de grootte van de locatie is het tevens van belang om extra aandacht te hebben voor kwetsbare groepen. Het COA onderzoekt welke mogelijkheden hier nog zijn om de situatie voor kinderen te verbeteren in met name de noodopvang. Het kabinet zal uw kamer hier voor het meireces over informeren.
Bent u bereid de aanbevelingen van het Inspectierapport volledig en met hoge prioriteit over te nemen? Zo nee, waarom niet?
De voorkeur gaat in zijn algemeenheid uit naar grootschalige opvang waar meer faciliteiten geboden worden, zoals een school. Grootschaligheid drukt ook de kosten.
Hoe verhouden de uitkomsten van de Inspectie zich volgens u met de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen c.s. over goede opvang van kinderen in de asielopvang prioriteit geven waarin ook maandelijks gerapporteerd moet worden over de situatie van kinderen in de asielopvang?2
Ja, samen met het COA pak ik deze aanbevelingen op. Het COA is ook al gestart met de invulling hiervan. Zo heeft het COA voor de overplaatsingen van asielzoekers die veel, continue of chronische zorg nodig hebben met de ketenpartners «de ketenrichtlijn continuïteit van zorg bij verhuizingen» opgesteld. Het doel van deze richtlijn is het bieden van doorlopende kwalitatief goede zorg en het voorkomen van medische risico’s bij verhuizing voor bewoners van COA-locaties. Evaluatie van deze richtlijn is in de periode april/juni. Daar komt ook de inzet van de medische blokkade aan de orde. Mogelijke verbeterpunten pakt het COA op met haar ketenpartners. Het COA gaat alvast aan de slag om de bekendheid met de ketenrichtlijn (inclusief het onderdeel medische blokkade), onder de medewerkers verder te vergroten.
Om de toegang tot de GGZ zorg te verbeteren trekt het COA samen op met de Nederlandse GGZ en VWS. De wachtlijstproblematiek bij overplaatsingen heeft hierin hoge prioriteit. Op basis van de aanbevelingen uit het EGALITE-rapport (november 2024 Erasmus MC) is voor zwangere vrouwen een aantal verbeteringen in voorbereiding. Het COA werkt hiervoor intensief samen met de kraamzorg, verloskundigen en GGD GHOR en GZA in de ketenwerkgroep geboortezorg.
Heeft u inmiddels in beeld welke locaties ongeschikt zijn voor kinderen en bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen daar per direct niet meer geplaatst worden, in lijn met de motie van het lid Van Nispen c.s.?3
Het kabinet blijft aandacht hebben voor de situatie van kinderen in de asielopvang. Op dit moment inventariseren het ministerie en het COA mogelijke aanvullende oplossingen om de situatie voor kinderen in de asielopvang te verbeteren. Het kabinet zal u vóór het meireces nader informeren.
Bent u bereid om, naast het contactpersoon kind, meer personeel van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op locaties een training te laten volgen op het gebied van kind-specifieke expertise, zodat al het personeel de kennis en kunde in huis heeft?
Zie antwoord vraag 11.
Het rapport van de commissie Van der Meer II en de tarieven voor de sociaal advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Op welk moment heeft u inhoudelijk kennis mogen nemen van de inhoud van het rapport van de commissie-Van der Meer II?
Op 10 februari 2025 heb ik het rapport onder embargo ontvangen.
Waarom temperde u bij de presentatie van het rapport direct de verwachtingen over het benodigde budget?1 Het kan toch onmogelijk een verrassing zijn dát er enig budget gemoeid zou zijn met de verbetering van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en het behoud van de sociaal advocatuur? Hoe heeft u zich hier tot nu toe op voorbereid, qua budgettaire reserveringen en claims richting ministerraad en voorjaarsnota?
Tijdens de presentatie van het rapport heb ik geen uitspraken gedaan over het benodigde budget en evenmin over het beschikbare budget. Het adviesrapport is kort geleden gepresenteerd en veel van de aanbevelingen behoeven nadere bespreking met de betrokken partijen in het rechtsbijstandsstelsel en daarna, zoals gebruikelijk, een nadere beleidsafweging. Hiermee is de nodige tijd gemoeid. Daarbij bestaan voor het beschikbaar stellen van budget afgesproken procedures waaraan het kabinet gebonden is. Budget reserveren zonder te weten hoe hoog dit bedrag zou moeten zijn, past niet binnen de overheidsbrede begrotingsregels.
Waarom schrijft u in uw brief dat u met een kabinetsreactie komt voor het commissiedebat op 26 maart terwijl het commissiedebat op 13 maart is gepland?
Er was sprake van miscommunicatie met de griffie van de Tweede Kamer over de planning van het debat. Het debat staat nu gepland op 1 april a.s.
Wat is uw reactie op het noodplan van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) met een aantal snel uitvoerbare maatregelen die jaarlijks tot 200 extra sociaal advocaten kunnen leiden?2 Bent u bereid daarop ook uitgebreid in te gaan in uw beleidsreactie zodat we het integraal kunnen betrekken in het debat? Zo niet, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van de maatregelen die de VSAN voorstelt. Ik ben van menig dat dat we breed moeten kijken naar de opties die er zijn om de sociale advocatuur te versterken en te zorgen voor behoud van sociaal advocaten plus het verhogen van de instroom van nieuwe sociaal advocaten. Daarom werk ik samen met onder meer de Raad voor Rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland aan een concrete en inspirerende visie voor de sociale advocatuur. Ik betrek de door de VSAN voorgestelde maatregelen eveneens bij dit visietraject. Nog voor het commissiedebat gesubsidieerde rechtsbijstand op 1 april a.s. zal ik uw Kamer een brief doen toekomen waar ik onder meer in zal gaan op het visietraject en de door de VSAN voorgestelde maatregelen.
Wat heeft u tot nu toe nu precies op tafel gelegd voor de onderhandelingen rondom de Voorjaarsnota? Wat is het uiterlijke moment om budgettaire claims neer te leggen voor die besprekingen?
Ik kan op dit moment geen mededelingen doen over de voorjaarsnota, omdat de gesprekken en onderhandelingen hierover in het kabinet nog gevoerd moeten worden. Onderdeel van het proces om te komen tot besluitvorming is dat alle bewindspersonen hun zogenaamde beleidsbrieven met daarin de voorstellen voor de Voorjaarsnota op 5 maart indienen bij de Minister van Financiën.
Bent u bereid deze vragen binnen een week, uiterlijk voor het geplande commissiedebat op 13 maart te beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen binnen een week te beantwoorden. Het is wel gelukt de vragen te beantwoorden vóór de nieuwe datum van het commissiedebat 1 april a.s.
De oplossing van natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte en de gevolgen daarvan voor vissers in Noord-Holland. |
|
Harmen Krul (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Alternatieve oplossing Natuurcompensatie Maasvlakte is geen oplossing»?1
Herkent u het in dit artikel beschreven alternatief voor natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Kunt u aangeven wat de status van dit voorstel is? Wanneer verwacht u een definitief besluit te nemen?
Is er naar uw mening voor de vissers wel of geen «waterbedeffect» als de beperkende maatregelen voor de Zuidwestelijke viswateren worden vervangen door maatregelen in de Noord-Hollandse wateren?
Welke verklaring en onderbouwing zijn er om een extra Natura 2000-gebied op basis van de Habitatrichtlijn ten zuiden van het Natura 2000-gebied «Noordzee Kustzone» nodig te maken en/of om dat gebied in zuidelijke richting uit te moeten breiden?
Kunt u de ecologische onderbouwing geven voor die eventuele uitbreiding van het bestaande Natura 2000-gebied of voor aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied, uitgaande van het Habitattype 1110?
Kunt u aangeven of u voornemens bent de mogelijk gedupeerde Noord-Hollandse vissers te compenseren en op welke wijze dat zal gebeuren?
Kunt u aangeven wat de status is van uitbetaalde compensatiegelden in de Zuidwestelijke regio als daar niet langer meer sprake is van beperkende maatregelen?
Kunt u aangeven waarom u op deze wijze invulling geeft aan de motie van het lid Flach c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 137), door wel de vissers in de regio Zuidwest te ontzien maar de Noord-Hollandse vissers te beperken en de visserij daarmee per saldo met evenveel of zelfs meer beperkingen te confronteren?
Bent u bereid om geen onomkeerbare besluiten te nemen, waaronder het informeren van of notificeren bij de Europese Commissie, totdat u met de visserijsector langs de hele kust (van Cadzand tot Delfzijl) overeenstemming heeft bereikt over mogelijk alternatieve maatregelen?
Het bericht dat mensen in levensbedreigende situaties nog te lang op een ambulance moeten wachten |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ambulances vaak te lang onderweg in levensbedreigende situaties»?1 2
Ja.
In de gemeente Nunspeet blijkt dat 1 op de 7 ambulances langer dan een kwartier onderweg is, hoe kan dat vanwege het feit dat er in Nunspeet een ambulancepost op een vakantiepark is gecreëerd? Kunt u aangeven of de gemeente deze locatiekosten betaald, of Witte Kruis B.V die de ambulancedienst voor haar rekening neemt?
In artikel 4 van de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd kan worden bereikt door een ambulance.3 Dat betekent echter niet dat er altijd een ambulance op de standplaats aanwezig hoeft te zijn.
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Witte Kruis Noord- en Oost-Gelderland (hierna: Witte Kruis) heeft mij laten weten dat de standplaats in Nunspeet bezet is wanneer er voldoende capaciteit is in de regio. In andere gevallen is deze onderweg in verband met zijn strategische positionering voor de regio. Dat is vaker het geval in de avond- en nachturen, wanneer er minder beschikbare capaciteit is. In verband met een strategische positionering in de regio kan het soms langer duren voordat de ambulance in Nunspeet is.
De kosten voor de ambulancepost worden gezamenlijk gedragen door Witte Kruis en de gemeente Nunspeet.
Is post Nunspeet een parate ambulancepost of is post Nunspeet alleen een VWS-locatie (voorwaardenscheppend)? Hoe is de personele bezetting van post Nunspeet eruit, kunt u een volledige uiteenzetting (24/7) geven?
Witte Kruis geeft aan dat de post in Nunspeet een voorwaardenscheppende post (VWS-post) is. Dit betekent dat het geen vaste standplaats is voor ambulances, maar een strategische locatie waar ambulances worden gestationeerd wanneer de overige ambulances in de regio al zijn ingezet. De post wordt bezet wanneer er voldoende capaciteit beschikbaar is in de regio.
Is u bekend dat in de grensregio’s de cijfers ontbreken over inzet van de Duitse ambulancediensten en traumaheli op Nederlands grondgebied, alsmede de cijfers van inzet van Nederlandse diensten op Duits grondgebied? Kunt u ervoor zorgen dat deze cijfers alsnog beschikbaar komen? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Reden hiervoor is dat het geen vergelijkbare inzetten zijn. De buitenlandse ambulance (eenheden) hebben niet dezelfde kwaliteitsstandaarden als wij in Nederland hebben. Inzet van een buitenlandse ambulance is erop gericht om professionele eerste hulp te verrichten, zoals het snel starten van een reanimatie. Hierna komt er altijd een Nederlandse ambulance aan te pas die de zorg overneemt om bijvoorbeeld medicatie toe te dienen of een vrije ademweg te creëren.
Ook als er een Duitse traumahelikopter wordt ingezet, verloopt dat altijd naast de inzet van een Nederlandse ambulance. De traumahelikoper wordt ingezet om een arts en verpleegkundige zo snel mogelijk naar de plaats te vervoeren om spoedeisende, specialistische en medische hulp te verrichten. De inzet van een traumahelikopter is een aanvulling op de reguliere ambulancezorg. Ik beschik niet over informatie over het aantal inzetten van Duitse traumahelikopters.
De inzet van buitenlandse ambulances in Nederland is relatief klein en heeft geen grote impact op de gemiddelde responstijd van de regio. In 2023 waren er 8 spoedinzetten van Nederlandse ambulances in Duitsland, zo heb ik van het RIVM vernomen. Deze cijfers worden echter niet meegenomen in prestatieanalyses omdat deze uitgaat van het geografische gebied van de RAV.
Kunt u cijfermatig aangeven in welke mate het aantal spoedritten is gestegen sinds de invoering van de triagesystemen (NTS en ProQa) en wat dat voor impact heeft op de aanrijtijden van ambulances?
De triagesystemen (NTS en ProQA) zijn in bijna alle meldkamers in de periode 2012–2013 ingevoerd. Het RIVM heeft mij laten weten dat het aantal spoedritten (A1 en A2) in 2013 816.071 betrof. In 2023 is het aantal spoedritten opgelopen naar 1.146.529. Dat is een groei van 40,5% over 10 jaar, en een jaarlijkse cumulatieve groei van ongeveer 3,5%. Over deze periode is het aantal ambulances toegenomen van 744 naar 967.4 Dat is een groei van 30% over 10 jaar, ofwel een jaarlijkse cumulatieve groei van 2,7%.
In percentages is het aantal spoedritten sterker toegenomen dan het aantal ambulances. Het is moeilijk te zeggen wat de precieze impact van het triagesysteem is op de aanrijtijden van de ambulances. Zo hangen de aanrijtijden bijvoorbeeld af van de gelijktijdigheid van spoedeisende inzetten, en drukte in de acute zorgketen (zoals bij de huisartsenpost of spoedeisende hulp).
Dit jaar wordt de Wet ambulancezorgvoorzieningen geëvalueerd, waarbij onderzocht wordt of de wet in de praktijk doeltreffend is in het borgen van kwaliteit en continuïteit van ambulancezorg. In de evaluatie zal breder naar dit aspect worden gekeken. Ik verwacht dat deze evaluatie eind dit jaar wordt afgerond.
Ambulancediensten proberen al jaren door middel van VWS-ritten en computersystemen de 15 minuten norm te halen. Ondanks dat wordt de norm nog steeds vaak overschreden, hoe is dit mogelijk?
Voldoende personele bezetting is een uitdaging voor de sector. Maar ook verkeerssituaties, weersomstandigheden en bijvoorbeeld drukte elders in de keten, zoals bij de huisartsenpost of op de spoedeisende hulp, kunnen de responstijd negatief beïnvloeden.
De sector zelf doet veel om betere aanrijtijden te realiseren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het strategisch positioneren van ambulances een constant proces onder aansturing van de meldkamer ambulancezorg. Van Ambulancezorg Nederland heb ik vernomen dat de strategische positionering in positieve zin bijdraagt aan het verbeteren van de responstijden. Specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin door verschillende factoren mee te wegen in het maken van de keuze of er sprake moet zijn van een VWS-rit en zo ja, naar welke plek. Dat doet de software op basis van historische inzetdata, verkeersomstandigheden, positie-informatie van overige ambulances en andere relevante informatie.
De ambulancesector werkt daarnaast sinds oktober vorig jaar met een vernieuwde urgentie-indeling met daarin een categorie voor de grootst mogelijke spoed: de A0-urgentie. Welke spoedsituatie wel en niet in deze categorie valt, is – in tegenstelling tot de streefnorm van 15 minuten in 95% van de A1-inzetten – medisch onderbouwd. De ambulance rukt in het geval van A0-urgentie uit met de hoogst mogelijke spoed. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat wanneer elke minuut telt (A0-urgentie) de ambulance ook echt sneller ter plaatse is.
Dat neemt niet weg dat, ondanks alle maatregelen, het de ambulancesector niet lukt om aan de streefnorm van 15 minuten te voldoen. Het is dan ook van belang dat er aan alle knoppen wordt gedraaid om de streefnormen voor responstijden te halen.
Zoals aangegeven wordt de Wet ambulancezorgvoorzieningen dit jaar geëvalueerd. Op basis daarvan kan bepaald worden of aanpassingen in de regelgeving wenselijk zijn.
Ontwikkelingen en Europese samenwerking op het gebied van postcovid, mede n.a.v. het bericht ‘Postcovidklinieken boeken eerste resultaten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de resultaten van de eerste drie postcovidklinieken, zoals beschreven in het artikel «postcovidklinieken boeken eerste resultaten»1, ten opzichte van de verwachtingen en doelstellingen die tevoren zijn gedeeld?
Ik ben verheugd dat alle inspanningen in het afgelopen jaar zich hebben uitbetaald en dat de post-COVID expertisecentra nu echt van start zijn gegaan om patiënten te zien. Dat de zoektocht naar een adequate diagnose en een effectieve behandeling bepaald niet gemakkelijk zou zijn, was bekend. Immers, anders zouden alle onderzoeken in binnen- en buitenland in de afgelopen jaren al iets hebben opgeleverd. Dat de artsen desalniettemin aangeven heel voorzichtig de eerste resultaten te boeken, met name waar het gaat over interventies die enige verlichting bieden bij de voornaamste klachten, stemt mij hoopvol.
Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van het aantal postcovidpatiënten dat dit jaar nog terecht kan in de huidige drie derdelijnsklinieken? Wanneer gaan de volgende klinieken open en wat is de verwachting als het gaat om het aantal patiënten dat daar terecht kan?
Na de opening van de eerste drie post-COVID expertisecentra voor volwassenen in november 2024, zijn op 1 februari 2025 de drie centra voor kinderen opengegaan. De opzet van de expertisecentra is er niet op gericht om alle patiënten met post-COVID te zien, maar om kennis en expertise op te doen en om deze te delen. Op dit moment worden patiënten heel uitgebreid onderzocht, wat de zorg per patiënt relatief duur maakt. Voordat andere centra opengaan, wordt in de centra die reeds open zijn eerst geëvalueerd wat efficiënter kan zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van diagnostiek en behandeling.
De bedoeling is dus zo snel mogelijk kennis en expertise op te doen. Om die opbouw van kennis en expertise te versnellen, is het streven de komende maanden meer expertisecentra in academische centra te openen. Zo kunnen ook meer patiënten in de expertisecentra worden gezien, en wordt daarmee de landelijke dekking vergroot. In de daarop volgende fase vindt verspreiding naar de 1e en 2e lijn plaats, zodat de opgedane kennis kan worden gedeeld met algemene ziekenhuizen, huisartsen en andere zorgverleners, om de post-COVID-zorg juist dicht bij de patiënten te kunnen organiseren. Op die manier hebben uiteindelijk alle post-COVID patiënten hier baat bij.
In hoeverre staat ook verspreiding van kennis en behandelmogelijkheden naar algemene ziekenhuizen op het programma, bijvoorbeeld in de provincie Noord-Brabant waar de meeste patiënten lijken te wonen2? Wat gaat u doen om te zorgen dat postcovidpatiënten ook in de tweede en eerstelijn terecht kunnen voor behandeling?
Zoals hierboven beschreven, is het nadrukkelijk de bedoeling zo spoedig mogelijk kennis en expertise op te doen en deze te delen met algemene ziekenhuizen, huisartsen en andere zorgverleners, om de post-COVID-zorg juist dicht bij de patiënten te kunnen organiseren, waar ook patiënten in de provincie Noord-Brabant baat bij hebben. Deze verspreiding van kennis en behandelmogelijkheden naar de algemene ziekenhuizen en de huisartsen staat op het programma in fase 3, dat is de fase die aansluit op de uitbreiding naar de andere academische centra. In deze fase zal naar verwachting ook een beter beeld te geven zijn over welke vormen van diagnostiek en behandeling zinvol zijn, en welke niet.
In welke andere Europese landen zijn er soortgelijke expertisecentra als in Nederland? Welke leerpunten komen voort uit deze expertisecentra en welke geeft u mee aan de huidige en op korte termijn te starten postcovidklinieken in Nederland?
De Nederlandse post-COVID expertisecentra staan niet op zichzelf, maar maken deel uit van een breder internationaal netwerk. Er is op verschillende manieren contact met collega’s uit het buitenland, waarbij kennis en ervaringen actief worden uitgewisseld. Tegelijkertijd geldt, dat de centrale coördinatie van diagnostiek en behandeling, zoals deze plaatsvindt in de post-COVID expertisecentra in Nederland, uniek is in de wereld. Het Nederlandse model van de post-COVID expertisecentra heeft internationaal veel belangstelling gewekt. Onlangs werd het gepresenteerd tijdens een Long-COVID-congres in Barcelona, waar het als een unieke landelijke aanpak werd gezien. De resultaten, inzichten en ervaringen die in de expertisecentra worden opgedaan, zullen via dit soort congressen en andere internationale platforms, maar uiteraard ook via de internationale vakliteratuur, verder worden gedeeld.
Bij de opstart van de expertisecentra is uitgebreid gekeken naar zorgpaden in buitenlandse ziekenhuizen, wat waardevolle inzichten heeft opgeleverd voor het ontwikkelen van de Nederlandse aanpak. Ook nu blijven artsen en onderzoekers de internationale ontwikkelingen op de voet volgen. Via het Post-COVID Netwerk Nederland (PCNN) en wetenschappelijke literatuur worden bevindingen actief gedeeld met buitenlandse collega’s. Daarnaast zijn Nederlandse experts aanwezig op internationale symposia om de structuur en werkwijze van de expertisecentra toe te lichten.
Wat is de reden dat bij de recent geopende expertisecentra voor kinderen3 wederom is gekozen voor universitaire ziekenhuizen?
Het combineren van onderzoek en innovatieve patiëntzorg en het samenwerken in de regio zijn bij uitstek taken die passen bij een umc. Daarom zijn de umc’s door mijn ambtsvoorganger in april 2024 gevraagd om het voortouw te nemen bij de oprichting van de expertisecentra. Dat geldt voor zowel voor de centra voor volwassenen als voor de centra voor kinderen. Bovendien staan de kindercentra en de expertisecentra voor volwassenen in nauwe verbinding met elkaar en zijn ze deels ook in dezelfde umc’s ondergebracht.
Waar doelt u op als u aangeeft dat er «voor ouders en kinderen nu een sprankje hoop gloort»? Waar kunnen patiënten terecht die niet geselecteerd worden voor één van de centra?
Zoals hierboven aangegeven is niet voor iedereen plek in de centra. Post-COVID is een relatief nieuwe aandoening, en er is nog geen adequate diagnose en behandeling. Het onderzoek vergt zorgvuldigheid en dat kost helaas tijd. Ik hoop dat ook de ouders en kinderen, die nu niet in de centra terecht kunnen, steun ervaren uit het feit dat gespecialiseerde zorg nu echt van de grond komt, want iedere patiënt die gezien wordt in een expertisecentrum kan leiden tot nieuwe inzichten voor het verbeteren van zorg en behandeling voor álle patiënten. De bedoeling is dat deze opgebouwde kennis en expertise zo snel mogelijk zijn weg vindt naar de eerste en tweede lijn, waar alle patiënten terecht kunnen.
Post-COVID patiënten kunnen ondertussen wel gewoon gebruik maken van verschillende voorzieningen. Zij kunnen altijd terecht bij de huisarts en andere reguliere zorgaanbieders met hun klachten. Daarnaast kunnen mensen met post-COVID terecht bij de patiënten nazorgorganisatie C-support voor advies en ondersteuning op verschillende domeinen zoals het medische domein, werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein. Ten slotte treden patiëntenorganisaties zoals PostCovid NL op als patiëntvertegenwoordiger, waarbij informatievoorziening en lotgenotencontact belangrijke elementen zijn.
Kunt u een update van het eerdere overzicht4 geven van (lopende en afgeronde) onderzoeken naar mogelijke diagnostiek van en effectieve behandelingen bij postcovid? Zijn er (gepubliceerde) onderzoeksresultaten beschikbaar en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Kunt u eenzelfde overzicht geven van wetenschappelijke onderzoeken op Europees niveau?
Op dit moment legt het Instituut Verantwoord Medicijngebruik een laatste hand aan een update van een eerdere door hen en C-Support uitgevoerde inventarisatie naar de huidige kennis en het lopende onderzoek op het gebied van post-COVID. Dit doen zij in opdracht van ZonMw. In de inventarisatie worden de kenmerken en uitkomsten van beschikbare resultaten van klinische studies opgenomen. Dit geeft een overzichtelijk beeld van de laatste stand van zaken van de wetenschappelijke literatuur. De bijlagen bij de publicatie bieden een overzicht van zowel lopende klinische studies5 als de studies gefinancierd vanuit ZonMw en Stichting Long COVID. In een volgende stand van zakenbrief over post-COVID zal ik uw Kamer het rapport van het IVM doen toekomen.
Voor een overzicht van de toegekende onderzoeken binnen het ZonMw programma post-COVID, verwijs ik uw Kamer graag naar de website van ZonMw6. De studies die voortkomen uit de derde subsidieoproep binnen het Post-COVID ZonMw programma, getiteld «Post-COVID: van risicofactoren en preventie tot diagnostiek en behandeling», worden in de zomer van 2025 bekend.
Wat is de stand van zaken van het Europees expertisenetwerk postcovid? Heeft Nederland daarin een leidende rol, zoals bedoeld? Hoe werkt dit expertisenetwerk als het gaat om overleg, kennisontwikkeling en -uitwisseling? Wat heeft het netwerk opgeleverd en hoe verhoudt zich dat tot de Nederlandse resultaten?
Nederland investeert via ZonMw in wetenschappelijk onderzoek en in de nationale kennisinfrastructuur via het post-COVID Netwerk Nederland (PCNN). Zij nemen ook deel aan het «Network of Expertise on Long COVID» (NELC), dat in 2023 is opgericht door de Europese Commissie (DG SANTE) om de nationale expertise samen te brengen en de EU-brede respons op post-COVID te versterken. Binnen het NELC wordt informatie over Long COVID in verschillende EU landen verzameld en uitgewisseld. Het netwerk is zich nog aan het ontwikkelen en veel onderzoeken binnen het post-COVID programma en het NELC zijn net gestart. Hierdoor zullen resultaten nog even op zich laten wachten.
De WHO en OECD zijn op initiatief van de Europese Commissie (DG SANTE) gestart met een actieplan gericht op 7 acties die door het NELC zijn geformuleerd, te weten: het identificeren van hiaten in onderzoeksbehoeften; het trainen van gezondheidsprofessionals; het ontwikkelen van klinische richtlijnen; patiëntenparticipatie en -ondersteuning; onderzoek naar de socio-economische impact van Long COVID; verbeteren van de definitie van Long COVID en de mogelijkheden om toe te werken naar een surveillance systeem. Dit project loopt tot en met 2026. In aanvulling daarop is onlangs door de Europese Commissie ook de Open Stakeholder group gestart, met als doel om alle geïnteresseerde stakeholders de kans te geven met elkaar in gesprek te gaan op Europees niveau, om geïnformeerd te worden over wat er gebeurt in het EU-kader en op nationaal niveau.
Zoals hierboven beschreven maken ook de Nederlandse expertisecentra deel uit van een breder internationaal netwerk. Zo is er nauwe samenwerking met verschillende Europese groeperingen, maar ook buiten de Europese grenzen is er goed contact. Door deze continue kennisuitwisseling versterken we niet alleen de Nederlandse post-COVID zorg, maar dragen we ook bij aan een bredere internationale aanpak van deze complexe aandoening.
Is er naar uw mening voldoende Europese samenwerking als het gaat om postcovid? Zo nee, bent u dan bereid hier (alsnog) de leiding te nemen en de samenwerking te intensiveren? Wat is tot nu toe uw inzet geweest als het gaat om Europese samenwerking op het gebied van postcovid?
Zoals hierboven beschreven is er samenwerking op verschillende terreinen. VWS heeft partijen samengebracht om deel te nemen aan het NELC en één van de criteria bij de beoordeling van het PCNN en de andere subsidierondes van het post-COVID programma, was om verbinding te maken met lopend internationaal onderzoek en voort te bouwen op internationale initiatieven. In het PCNN wordt dan ook, waar mogelijk, verbinding gemaakt met internationale initiatieven. Zo wordt in samenwerking met de UK een internationale adaptieve platform trial geïnitieerd, waar naar verwachting in de toekomst meer Europese landen bij aan zullen sluiten. Daarnaast wordt binnen het PCNN ingezet op het harmoniseren en standaardiseren van dataverzameling, methoden en uitkomstmaten, zodat uitwisseling wordt bevorderd met internationale biobanken en andere initiatieven.
Het rapport 'Zorgen over kinderen die wachten op jeugdbescherming en jeugdreclassering' |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) van februari 2025, waarin ernstige zorgen worden geuit over kinderen die te lang wachten op een vaste jeugdbeschermer en passende hulp?1
Bent u bekend met het artikel uit het Dagblad van het Noorden «Inspecties hebben «grote zorgen» over bescherming kinderen in Drenthe en Groningen. Extra toezicht bij Jeugdbescherming Noord»2
Kunt u specifiek aangeven hoe het extra toezicht, waar het Dagblad van het Noorden op wijst eruit gaat zien?3 En waar gaan de Inspecties specifiek op letten?
Hoe beoordeelt u het feit dat 1.496 jeugdigen zonder vaste jeugdbeschermer zitten, ondanks eerdere signaleringen en toezeggingen om de situatie te verbeteren?
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts vijf van de dertien gecertificeerde instellingen (GI's) erin slagen om binnen de wettelijke termijn van vijf werkdagen contact op te nemen met jeugdigen en hun gezin?
Wat zijn de concrete stappen die u op korte termijn gaat zetten om ervoor te zorgen dat jeugdigen niet langer maanden moeten wachten op een plan van aanpak of passende hulp?
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal jeugdigen op interne wachtlijsten is toegenomen, ondanks een daling van het totaal aantal opgelegde maatregelen?
Wat is uw oordeel over het gebruik van het «Handelingsperspectief bij onderbezetting», waarbij jeugdigen minimale begeleiding ontvangen of langdurig op wachtlijsten blijven staan? Bent u van plan in te grijpen als blijkt dat deze aanpak structureel wordt in plaats van tijdelijk?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jeugdbeschermingsregio’s en gecertificeerde instellingen voldoende capaciteit en middelen krijgen om structurele personeelstekorten en hoge werkdruk aan te pakken?
Kunt u toezeggen dat u, in samenwerking met gemeenten en instellingen, werkt aan een crisisaanpak om te zorgen dat kinderen met een jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel per direct de begeleiding, bescherming en hulp krijgen die zij nodig hebben?
Hoe gaat u de voortgang van verbetermaatregelen monitoren, en bent u bereid de Kamer hierover periodiek te informeren?
Deelt u de mening dat het recht op bescherming, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, niet mag worden geschonden door capaciteitsproblemen? Zo ja, hoe gaat u dit recht garanderen?
Hoe verhoudt de stap van de IGJ zich tot hun eerdere stellingname in de signaalbrief toezicht jeugdbescherming4, waarin de Inspecties aangaven hun toezichthoudende taken niet meer te kunnen uitvoeren zolang de problemen binnen de jeugdzorg, zoals wachtlijsten, financiering, onderbezetting en werkdruk, niet zijn aangepakt?
Wat maakt dat de Inspectie nu alsnog die toezichthoudende taken wel gaat of kan uitvoeren, terwijl de genoemde knelpunten nog niet structureel zijn opgelost?
Bent u ermee bekend dat rechters steeds vaker in hun beschikkingen hun zorgen uitspreken over de wachtlijsten die bij de GI’s gehanteerd worden en de lange termijnen voor het koppelen van een jeugdbeschermer, het aanleveren van een plan van aanpak of het opstarten van de hulpverlening?
Bent u er mee bekend dat slechts een beperkt gedeelte, schatting vier tot vijf procent, van de beschikkingen in het civiele familierecht wordt gepubliceerd en dat hierdoor deze problemen nauwelijks aan het licht komen?
Deelt u de mening dat het aantal gepubliceerde beschikkingen in dit rechtsgebied drastisch en snel moet worden opgeschroefd zodat ook dit soort problemen sneller aan het licht gebracht kunnen worden? Zo ja welke stappen gaat u ondernemen om via de rechtspraak te regelen dat stapsgewijs tot 2030 het aantal gepubliceerde beschikkingen wordt opgehoogd tot honderd procent in 20230?
Hoe beoordeelt u de rol en verantwoordelijkheid van bestuurders van de GI’s in het nakomen van afspraken met gemeenten én in het waarborgen van de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor kinderen?
Wat is uw mening omtrent al die instellingen die de kinderbeschermingsmaatregelen zouden moeten uitvoeren en daarvoor overigens ook altijd betaald krijgen door de overheid, maar hun zaken niet op orde hebben?
Bent u van mening dat bestuurders hun organisatie niet goed leiden wanneer zij stelselmatig de minimale wettelijke eisen die worden gesteld aan de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel niet behalen? Wat vindt u van de situatie dat bestuurders leiding geven aan een organisatie die wel zorgkosten declareert, maar niet de zorg levert die daarbij hoort? Vindt u dat onder die omstandigheden sprake kan zijn van onbehoorlijk bestuur en daarmee sprake kan zijn van aansprakelijkheid? Zo, nee waarom niet?
Deelt u de mening dat die aansprakelijkheid er kan zijn voor een bestuurder op basis van de «duty of care» (zorgplicht)?5
Deelt u de mening dat het denkbaar is dat een bestuurder die het aanvaardt dat de door hem of haar geleide instelling declareert, maar dat doet in de wetenschap dat de overeengekomen zorg niet kan worden geleverd en wettelijke eisen niet worden vervuld? Kunt u uw antwoord nader toelichten? De instelling zou dan aansprakelijk kunnen zijn, maar kan het uiteindelijk ook zo zijn dat bestuurders ook persoonlijk aansprakelijk worden gesteld als zij direct betrokken zijn bij het bewust niet naleven van contractuele verplichtingen?
Bent u bereid te onderzoeken of er aanvullende maatregelen nodig zijn om bestuurders van jeugdzorginstellingen alsmede de GI's meer direct verantwoordelijk te maken voor het verbeteren van de situatie, en zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Kunt u aangeven in hoeverre ook bestuurders kunnen worden aangesproken indien er sprake zou zijn van onbehoorlijk bestuur?
Het bericht dat de inflatie in februari is toegenomen |
|
Jimmy Dijk |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Ligt het in lijn met uw verwachtingen voor dit jaar dat de inflatie nu opnieuw is gestegen?1 Zo nee, wat is er veranderd ten opzichte van uw prognoses? Zo ja, waarom neemt u geen maatregelen om deze stijging tegen te gaan?
Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB).2 Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 3,2% bedraagt en in 2026 2,6%. Daarbij kijkt het CPB naar de gemiddelde inflatie over een jaar. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn, bijvoorbeeld door seizoenseffecten die in het ene jaar in een andere maand kunnen vallen dan in het andere jaar. Zo zijn vakantieboekingen, die onderdeel zijn van het CPI-mandje, duurder in maanden waarin relatief veel vakantiedagen vallen. De verdeling van vakantiedagen over de maanden van het jaar kan per jaar verschillen. Daardoor was de inflatie in januari bijvoorbeeld tijdelijk lager, waarna deze in februari weer terugveerde.
Wat veroorzaakt deze gestegen inflatie? Wat is uw verklaring voor het feit dat de Nederlandse inflatie zoveel hoger ligt dan het EU gemiddelde?
In de Kamerbrief «Een analyse van de Nederlandse inflatie» die ik op 14 maart naar de Kamer heb verzonden,3 leg ik de belangrijkste oorzaken van de gestegen inflatie en het verschil met het EU gemiddelde uit. Inflatie wordt in de kern gedreven door de balans tussen vraag en aanbod in de economie, waarbij monetair beleid van de centrale bank, begrotingsbeleid van de overheid en de economische structuur de belangrijke bepalende elementen zijn. De Nederlandse economie vertoont al geruime tijd tekenen van oververhitting en de arbeidsmarkt is zeer krap.
Het inflatieverschil tussen Nederland en de rest van de eurozone kan verder worden verklaard vanuit de decompositie van het Nederlandse inflatiecijfer vergeleken met het gemiddelde van de eurozone. Ten eerste heeft Nederland een hogere diensteninflatie. Dat komt door de sterkere conjunctuur, hogere loongroei en krappere arbeidsmarkt. Daarnaast is de diensteninflatie in verband met huisvesting in Nederland hoger dan gemiddeld doordat de maximaal toegestane stijging van de huurprijzen na jaren waarin de huurprijsstijging door overheidsregulering veel lager was dan de inflatie voor 2024 is gekoppeld aan de loonontwikkeling. Ook spelen indirecte belastingen, zoals de verhoging van de tabaksaccijns in april vorig jaar, een rol in het verschil.
Wat vindt u van het beeld dat het CPB schetst in de verantwoording bij het CEP 2025 waarin zij aangeeft dat veruit het grootste deel van de inflatie in 2022 en in mindere mate in 2023 te verklaren is door gestegen winsten?2 Hoeveel extra winst betreft dit grofweg in euro’s en in procenten?
Zoals ik beschrijf in de Kamerbrief over inflatie is de ontwikkeling van eerst hogere winsten en daarna hogere lonen economisch goed verklaarbaar. Bij een stijgende vraag in een overspannen economie zullen de prijzen en daardoor de winsten zich direct aanpassen, terwijl lonen al vaststaan in afgesproken cao’s en daardoor vertraagd reageren. De winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven is sinds het begin van de coronacrisis meer toegenomen dan in de rest van de eurozone en sindsdien ook hoger gebleven. De winsten hebben zich daarbij wisselend ontwikkeld in de verschillende sectoren. De toegenomen winsten gaan waarschijnlijk samen met de goed presenterende Nederlandse economie. Sinds medio 2023 stijgen de nominale lonen harder dan de inflatie. In 2025 bereiken de reële lonen naar verwachting weer het niveau van 2021.5 Voor de komende jaren verwacht het CPB dat de loongroei boven de inflatie zal blijven.
Herkent u de cijfers van het CPB in de verantwoording bij het CEP 2025 waar zij aangeven dat na een korte daling het aandeel van de winst in inflatie weer aan het stijgen is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met uw eerdere opmerkingen tijdens onder andere het vragenuur dat winstflatie zou afnemen en de lonen een grotere rol zouden gaan spelen in deze inflatie? Zo nee, welke cijfers heeft u ter beschikking die dit tegenspreken?
De decompositie van de consumptieprijs in de verantwoording bij het CEP 2025 geeft hetzelfde beeld van de rol van winsten en lonen in de prijsontwikkeling als hierboven in het antwoord op vraag 3 geschetst.
Verwacht u dat deze inflatiestijging gaat doorzetten? Wat gaat u hiertegen doen in algemeenheid en wat specifiek tegen winstgedreven inflatie?
Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 licht afneemt naar 3,2% (t.o.v. 3,3% in 2024). Voor 2026 raamt het CPB een inflatie van 2,6%. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn. Deze raming is natuurlijk omgeven door onzekerheden, waaronder de ontwikkeling van handelstarieven en geopolitieke spanningen.
De kamerbrief over inflatie staat stil bij het handelingsperspectief van het kabinet bij de inflatieontwikkeling. Daarin benadrukt het kabinet het belang van trendmatig begrotingsbeleid en begrotingsdiscipline. Daarnaast werkt het kabinet aan een agenda voor productiviteit en een agenda voor de arbeidsmarkt om de aanbodzijde van de economie structureel te versterken.
Wat zal het effect zijn op de koopkrachtcijfers en (kinder-) armoedecijfers voor 2025 als de inflatie op grofweg dit niveau blijft?
Afgelopen februari heeft het CPB een nieuwe raming (CEP2025) gepubliceerd. De ramingen van lonen en prijzen maken hier een onderdeel van uit en bepalen mede de verwachte koopkrachtonwikkeling, ook voor 2025. Deze variabelen zijn beide onderdeel van een raming van de ontwikkeling van de gehele economie. Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 licht afneemt naar 3,2% (t.o.v. 3,3% in 2024). Voor 2026 raamt het CPB een inflatie van 2,6%. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn.
Klopt het dat het CPB de koopkrachtstijging van 2025 raamt op 0,6%, wat verklaart het verschil met de eerder door het kabinet aangekondigde 0,7%?
Het klopt dat het CPB een doorsnee koopkrachtstijging van 0,6% raamt in 2025. Deze raming is inderdaad 0,1%-punt lager dan ten tijde van de MEV 2025. In 2024 viel de koopkrachtstijging juist wat hoger uit dan bij MEV 2025 verwacht, omdat de inflatie in 2024 lager uitviel dan destijds verwacht. De voornaamste verandering sinds de MEV 2025 die de bijgestelde verwachting voor 2025 kan verklaren, is de lagere verwachte indexatie van de aanvullende pensioenen: in de MEV 2025 werd nog een indexatie van 3,1% geraamd bij een inflatie van 3,2%, terwijl in de meest recente raming is uitgegaan van een pensioenindexatie van 1,3% bij een inflatie van 3,2%. In het CEP 2025 blijft de gemiddelde stijging van de aanvullende pensioenen dus verder achter op de stijging van de prijzen dan ten tijde van de MEV2025. Hierdoor gaan gepensioneerden er in 2025 in doorsnee 0,1% op vooruit, terwijl zij er ten tijde van de MEV2025 nog 0,6% op vooruit gingen in 2025. Dit heeft een drukkend effect op de verwachte doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.
Klopt het dat de loonstijgingen hoger dan de ramingen uitvallen en de prijsstijgingen juist iets lager? Wat verklaart dan dat de koopkrachtstijging lager uitvalt?
De geraamde inflatie voor 2025 is onveranderd gebleven sinds de MEV 2025 (3,2%). De geraamde cao-loonstijging voor 2025 is inderdaad iets hoger in het CEP 2025 dan in de MEV 2025: de geraamde cao-loongroei bedrijven in 2025 was 4,3% ten tijde van de MEV 2025 en is naar 4,8% gestegen in het CEP 2025. Dit heeft een positief effect op de koopkracht van veel huishoudens, wat te zien is aan een hogere doorsnee koopkrachtontwikkeling bij zowel werkenden als uitkeringsgerechtigden (+0,1%-punt t.o.v. MEV 2025). Toch valt de doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens juist iets lager uit, door de lage verwachte koopkrachtstijging van gepensioneerden (zie vraag 7).
Wat zou de koopkrachtstijging zijn geweest wanneer de lonen en prijzen wel de ramingen hadden gevolgd en dus niet de koopkracht zouden stuwen? Welke kabinetsmaatregelen (of gebrek daaraan) en andere factoren verklaren dit gebrek aan koopkrachtstijging ten opzichte van de ramingen?
Het CPB heeft voor het CEP 2025 geen separate berekeningen gemaakt van de koopkrachtontwikkeling bij dezelfde loon- en prijsramingen als tijdens de MEV 2025. Voor factoren die het verschil tussen de koopkrachtraming van het CEP 2025 en de MEV 2025 verklaren, zie het antwoord op vraag 7. Er zijn in het CEP 2025 ook geen kabinetsmaatregelen na begroting (MEV2025) opgenomen met een noemenswaardig effect op de doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens voor 2025.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het verlies aan koopkrachtstijging gecorrigeerd wordt? Deelt u de mening dat hiervoor gekeken kan worden naar het verhogen van de lonen (en gekoppelde uitkeringen) aangezien de AIQ ook hard aan het dalen is?
Het kabinet heeft bij de augustusbesluitvorming bewust gekozen voor de huidige invulling van de middelen voor lastenverlichting. Hierbij hoort de stapsgewijze lastenverlichting via de inkomstenbelasting. Hierbij wordt de positieve koopkrachtontwikkeling goed verdeeld over de gehele kabinetsperiode, waardoor kleine economische schokken niet direct zullen zorgen voor een mediaan koopkrachtverlies. Het algehele koopkrachtbeeld over de jaren 2024–2026 is in het CEP 2025 verbeterd ten opzichte van de MEV 2025. Zoals in vraag 7 toegelicht is de verwachte koopkrachtstijging in 2025 iets lager door een lager dan verwachte indexatie van de aanvullende pensioenen. De verwachte koopkracht voor werkenden is en uitkeringsgerechtigden is juist iets hoger.
Het artikel 'Geen ‘kerst’, maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen «kerst», maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan»?1
Ja.
Wanneer werd bij u bekend dat deze gekkigheid zou gaan plaatsvinden binnen uw ministerie en wat vond u daar op dat moment van?
Het CAK is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Zbo’s zijn onafhankelijk en vallen hiërarchisch gezien niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister. Het Ministerie van VWS telt in totaal 21 concernorganisaties. Zij melden mij niet welke interne activiteiten er gaan plaatsvinden.
Waarom organiseert het CAK überhaupt een iftar binnen een overheidsorganisatie?
Ik begrijp dat er al geruime tijd bij ministeries en concernorganisaties iftars plaatsvinden.
Wat zijn de kosten van het iftarfeestje en wie draait er voor deze kosten op?
De kosten van de iftar bedragen € 920 en vallen binnen de reguliere begroting van het CAK.
Gebeuren dit soort activiteiten (iftar en (gescheiden) bidden) ook bij andere uitvoeringsorganen van het ministerie? Bent u van plan om hier nader onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb navraag gedaan en het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Ik heb een inventarisatie uitgevoerd bij de grootste VWS organisaties. Bij de meeste organisaties wordt gedurende het jaar aandacht besteed aan diverse feestdagen en/-of belangrijke momenten. Bij geen van deze organisaties en/-of activiteiten is er sprake van gescheiden gebedsruimtes.
Deelt u de mening dat het organiseren van een iftar en het samen (gescheiden) bidden afbreuk doet aan de neutrale status van overheidsorganisaties?
Het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Is het u bekend dat Jom Kippoer een Joodse heilige dag is waarbij vooral NIET gegeten of gedronken wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom refereert u daar dan naar bij uw uitleg op X?
Het is mij bekend dat Jom Kippoer een Joodse heilige dag is waarop niet gegeten of gedronken wordt. Ter afsluiting van Jom Kippoer wordt het vasten doorbroken met een lange toon op de sjofar. Veel Joden gaan daarna samen thuis een maaltijd eten.
Een Nationaal Aanvalsplan Schimmelwoningen |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op de problemen zoals geschetst in het artikel Schimmel en vocht zorgt in één op de vier huurwoningen voor problemen van Kassa?1
Vocht en schimmelproblematiek in woningen is zeer onwenselijk en de klachten over vocht- en schimmelproblematiek neem ik serieus. We zien helaas een toename van meldingen van schimmel door de energiecrisis. Mensen zijn minder gaan stoken waardoor er meer vocht in de woning blijft. Vocht- en schimmelproblematiek is een urgent onderwerp, ik heb hier recent extra aandacht aan besteed bij de herijking van de Nationale Prestatieafspraken (NPA).
Deelt u de opvatting dat het tijd is voor een Nationaal Aanvalsplan Schimmelwoningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Vocht en schimmel horen niet in een huis en ik ben het dan ook eens met de noodzaak om dit soort problematiek aan te pakken. Echter, er worden al veel inspanningen verricht om woningcorporaties, overige verhuurders en gemeenten te stimuleren om vocht- en schimmelproblematiek op te pakken. Zo is in de Nationale Prestatieafspraken (NPA), waarover uw Kamer op 11 december 2024 is geïnformeerd, afgesproken dat woningcorporaties zich maximaal inzetten om vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden.2
Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Vocht en schimmelproblematiek komt ook regelmatig voor in woningen die goed zijn geïsoleerd. In deze woningen is ventileren, mechanisch of handmatig, nog belangrijker om dat dit niet meer op een natuurlijke wijze gaat. Als de mechanisch installaties niet goed zijn ingesteld kan dit leiden tot vocht en schimmelproblematiek. Geïsoleerde woningen vragen vaak ook een aangepast gebruik met betrekking tot ventileren.
Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of bewoning) kunnen vaak nu onafhankelijke experts worden ingezet via gemeenten of corporaties die dit beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts. Daarnaast zullen woningcorporaties tot en met 2030 jaarlijks 200 miljoen euro extra in woningverbetering steken. Hierbij is, naast de aanpak asbest en loden leidingen, extra aandacht voor vocht- en schimmelproblematiek. Verder committeren woningcorporaties zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloop-of renovatieplannen zijn.
Verder wordt in de handreiking lokale prestatieafspraken extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek, dit stimuleert corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties om op lokaal niveau concrete afspraken te maken. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Corporaties moeten ook in hun bod voor de lokale prestatieafspraken ingaan op de onderwerpen kwaliteit en leefbaarheid. Vocht en schimmel valt onder deze onderwerpen.
Ook heeft de Wet goed verhuurderschap ten aanzien van de particuliere huursector een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels geïntroduceerd. Huurders kunnen een melding maken bij de gemeente. Gemeenten hebben met deze wet de bevoegdheid gekregen om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders ten aanzien van bijvoorbeeld onderhoud.
Deelt u opvatting dat elke corporatie zou moeten (kunnen) beschikken over schimmel-expertiseteams of schimmel-brigades, die na een melding de volgende dag op de stoep (kunnen) staan, met mensen om de keukentafel gaan zitten, samen een plan maken om de schimmel aan te pakken, en niet vertrekken voordat alle schimmel weg is uit de woning?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In de praktijk zijn de oorzaken en de mate van vocht- en schimmelproblematiek diffuus. Corporaties kunnen hierbij een eigen afweging maken of ze over een apart vocht- en schimmelteam willen beschikken. Het gaat mij erom dat het wordt aangepakt, hoe dat wordt georganiseerd is aan partijen zelf. Aedes geeft aan dat corporaties steeds vaker medewerkers opleiden tot vocht- en schimmel expert en regelmatig specialistische bedrijven worden ingeschakeld bij specialistisch werk.
Deelt u de opvatting dat het daarbij cruciaal is dat huurder en corporatie samen een specifieke aanpak voor die woning vaststellen?
Ja, deze opvatting deel ik. Er is bij vocht- en schimmelproblematiek vaak sprake van een combinatie van verschillende oorzaken. Het is wenselijk dat de corporatie en de huurder met elkaar in gesprek gaan over de oorzaken van de problematiek en over de aanpak om vocht- en schimmelproblematiek op te lossen. Deze opvatting is ook vastgelegd in de Nationale Prestatieafspraken. Daar waar de oorzaak in de woning of het complex ligt zetten woningcorporaties zich maximaal in om dit op te lossen of beheersbaar te houden, bij een veranderende grondwaterstand zoekt de woningcorporatie samen met het Waterschap naar een oplossing. Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken.
Deelt u de opvatting dat ook nazorg, van corporatie richting huurder, na een ruim jaar cruciaal is, aangezien je pas zeker kunt zijn dat je woning schimmelvrij is nadat deze de vier seizoenen achtereen schimmelvrij is?
Het is verstandig dat bij de aanpak vocht- en schimmelproblematiek ook afspraken gemaakt worden over de nazorg. Het is echter aan de corporatie, de huurder en eventueel de gemeente hoe zij deze nazorg willen oppakken en monitoren.
Zou u in overleg met corporaties zich ervoor willen inspannen dat elke corporatie kan beschikken over specialistische aannemers op het gebied van schimmel, die de vier fasen van schimmelaanpak (een oorzaakanalyse, daarna reinigen, schimmels doden, vervolgens sauzen met schimmelwerende saus) kunnen uitvoeren?
Aangezien de oorzaken en de mate van vocht- en schimmelproblematiek zeer diffuus zijn, is het niet doelmatig om in alle gevallen van vocht- en schimmel een specialistische aannemer in te schakelen. Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of bewoning) kan het nodig zijn om een onafhankelijk om dit te beoordelen. Naar aanleiding van de Nationale Prestatieafspraken ben ik in overleg met corporaties en gemeenten over de inzet van een onafhankelijk expert.
Hoe reflecteert u op het feit dat voor huurders die te maken hebben met schimmel in hun huurwoning, hun huis geen haven is waar je thuiskomt, maar een bron van stress?
Vocht- en schimmel in (huur)woningen is zeer onwenselijk, het leidt tot leefbaarheidsproblematiek en heeft in ernstige gevallen zelfs effect op de gezondheid. Zoals u in mijn antwoord op vraag 2 heeft kunnen lezen, stimuleren we vanuit het Rijk corporaties en gemeenten om een aanpak lokaal te realiseren.
Hoe kan het dat mensen al tien jaar of langer aan de bel trekken, maar de schimmelproblematiek in hun woning nog niet is opgelost?
Hoe reflecteert u op het feit dat schimmelproblematiek al zo lang niet wordt aangepakt, dat mensen zich niet serieus genomen voelen, gaan twijfelen aan zichzelf en het vertrouwen in de corporatie en de overheid verliezen?
Deelt u de opvatting dat er hier ook voor de rijksoverheid en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een taak weggelegd is? Zo ja, welke?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak vocht- en schimmelproblematiek ligt primair bij de lokale partijen zoals de woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisaties. Echter, ik zie de urgentie van de problematiek. Zie mijn beantwoording van vraag 2 voor de inzet op nationaal niveau.
Hoe reflecteert u op het feit dat mensen op deze wijze vast komen te zitten in het systeem?
Huurders hebben verschillende mogelijkheden om, als ze er niet uitkomen met de woningcorporatie, melding te maken van vocht- en schimmelproblematiek. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 8 en 9. Daarnaast ben ik in gesprek over de inzet van onafhankelijk experts.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het kan dat de schadelijkheid en ziekmakendheid van schimmel al jarenlang bekend is, maar vandaag de dag één op de vier huurwoningen te maken heeft met schimmelproblematiek?
We zien helaas dat de problematiek niet beter is geworden door toenemend (energie)armoede waardoor mensen minder gaan stoken, een veranderend waterpeil, natte winters en intensievere woongebruik.
Deelt u de analyse van de Woonbond dat er al snel gekeken wordt naar de aantallen voor woningbouw, maar dat de kwaliteit van woningen een ondergeschoven kindje is? Zo nee, waarom niet?
Zou u inzicht willen geven in de precieze afspraken op het gebied van de aanpak van schimmel in de Nationale Prestatieafspraken en de 200 miljoen euro per jaar extra die corporaties hieraan gaan besteden?
Zou u in overleg en samenwerking met de corporaties een globale uitsplitsing naar categorie aanpak (schimmel, loden leidingen, asbest, etcetera) willen maken van waar deze 200 miljoen euro per jaar extra aan zal worden uitgegeven?
Zou in overleg willen treden met de corporaties en een inschatting willen maken of de corporaties dit bedrag jaarlijks krijgen weggezet?
Is 200 miljoen euro per jaar extra per jaar extra voldoende om alle huurwoningen waar schimmelproblematiek is aan te pakken?
Indien dit niet het geval, zou u in overleg met corporaties willen bezien hoeveel er dan nodig is om schimmelproblematiek op die grondige wijze aan te pakken?
Wat is de voortgang van de afspraak in de Nationale Prestatie Afspraken dat corporaties en gemeenten lokaal afspraken gaan maken over vocht en schimmel en de structurering hiervan?
In de herijkte Nationale Prestatieafspraken (NPA) uit december 2024 is afgesproken dat woningcorporaties en gemeenten lokaal afspraken maken over vocht en schimmel en herstructurering. Het is nu nog te vroeg om het effect van deze herijkte NPA te meten, woningcorporaties, huurdersorganisaties en gemeenten zijn in het voorjaar van 2025 nog bezig met herijken van de lokale prestatieafspraken.
Hoe gaat u grip houden op de vraag of elke gemeente en corporatie deze afspraken maakt?
Registreert het ministerie of gemeenten en corporaties deze afspraken maken?
Wat gaat u doen als gemeenten of corporaties deze afspraken niet maken, of als deze afspraken onvoldoende zijn?
Hoe pakt het Rijk de regie als gemaakte afspraken over de aanpak van schimmel niet worden nageleefd?
Welke tools heeft uw ministerie in handen om gemaakte afspraken te handhaven?
Na hoeveel jaar komt er een evaluatie of gemeenten en corporaties aan lokaal gemaakte afspraken houden?
Welke lessen zijn er geleerd van de landelijke aanpak die de ambitie had om voor 2026 alle huizen die last hebben van schimmel te renoveren of te slopen?
Gezien het genoemde jaartal heb ik voor de beantwoording van deze vraag aangenomen dat wordt bedoeld de aanpak van woningen met een slechte conditiescore, dit zijn woningen met een (zeer) slechte onderhoudskwaliteit, er kan daarbij ook sprake zijn van vocht- en schimmel maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn.
In de Nationale Prestatieafspraken uit 2022 en de herijking uit december 2024 is de afspraak opgenomen om uiterlijk in 2026 geen corporatiebezit meer te hebben met een conditiescore 5 of 6, tenzij er voor deze woningen concrete sloop- of renovatieplannen zijn. Uit de monitoring in de Aedes forecast blijkt dat er in 2023 nog 7.500 woningen in deze categorieën. Naar verwachting zijn dat er in 2028 nog 4.000 (0,002% van alle corporatiewoningen), hiervoor zijn plannen om te renoveren (62%) en te slopen (38%). De komende jaren blijf ik, samen met Aedes en de VNG, deze afspraak monitoren. Overigens zijn de woningen met conditiescore 5 of 6 van slechte kwaliteit, maar dit betekent niet dat er in al deze woningen sprake is van vocht- en schimmelproblematiek. Uit een evaluatie van de gemeente Amsterdam uit 2024 blijkt dat slechts 20% van de meldingen komt uit woningen met een EFG-label. De overige meldingen komen uit woningen met een energielabel A t/m D. Daarnaast waren de meldingen in Amsterdam gelijk verspreid over de bouwjaren. Alleen in woningen met een bouwjaar na 2011 is sprake van significant minder meldingen.3
Zou u inzicht willen geven in de voortgang van het Nationaal Isolatieprogramma en in het bijzonder van de onderdelen daarvan die samenhangen met de aanpak van schimmel?
Met voldoende ventilatie kan schimmelvorming in woningen worden voorkomen. Wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, verdwijnen er vormen van natuurlijke ventilatie. Van belang is dat er dan ventilatiemaatregelen worden genomen, zoals het plaatsen van ventilatieroosters of het toepassen van energiezuinige systemen met CO2-sturing en warmteterugwinning. In de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma kunnen in combinatie met isolatiemaatregelen, energiezuinige ventilatiesystemen in woningen van eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) worden gesubsidieerd via gemeenten. Hierbij kunnen voor VvE’s de middelen worden gestapeld met de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (SVVE), waarin deze maatregelen ook worden gesubsidieerd.
In de SVVE zie ik een stijgende lijn in het aantal aanvragen voor energiezuinige ventilatiemaatregelen. Van 11 verenigingen waaraan in 2022 subsidie is verstrekt voor deze maatregelen voor in totaal 552 appartementen, naar 21 verenigingen in 2024 voor in totaal 1.573 appartementen. En in 2025 is er t/m februari al aan 15 verenigingen subsidie verstrekt voor in totaal 571 appartementen. In de woningen die in de lokale aanpak tot nu toe zijn verbeterd, zijn de isolatiemaatregelen slechts een enkele keer tegelijk met de energiebesparende ventilatiemaatregelen toegepast. De aandacht ligt bij het isoleren van deze slecht geïsoleerde woningen vaak op het nemen van de eerste isolatiemaatregelen. Ik zie wel aandacht voor ventilatie in veel gemeenten, via andere routes. Bijvoorbeeld via energiefixers en -coaches die vaak met middelen van de Aanpak Energiearmoede worden ingezet is aandacht voor het voorkomen van schimmelvorming door ventilatie, ook door het goed gebruiken van bestaande ventilatiesystemen. Huurders worden ook vaak via deze route bereikt. Het verbeteren van huurwoningen is ook een belangrijke actielijn binnen het Nationaal Isolatieprogramma. Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, wordt ook ingezet op het toepassen van ventilatiemaatregelen bij corporaties. Daarnaast wordt met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) het toepassen van energiezuinige ventilatie gestimuleerd bij private huurwoningen.
Tot slot wordt via verschillende kanalen het belang van ventileren duidelijk gemaakt. Bijvoorbeeld op verbeterjehuis.nl en in de campagne «Wie isoleert, profiteert» wordt in volgende rondes ook op het belang van ventileren gewezen.
Hoe krijgt u in beeld welke corporaties de helpende hand van de rijksoverheid kunnen gebruiken bij het opstarten, sneller opschakelen of intensiveren van schimmelaanpak?
Corporaties zijn verantwoordelijk voor het onderhouden van het eigen bezit. In de Nationale Prestatieafspraken is afgesproken dat corporaties extra inzetten om woningverbetering, daarnaast maken zij afspraken met gemeenten over de aanpak vocht- en schimmelproblematiek. We zien dat er soms onduidelijkheid is tussen huurder en verhuurder over de oorzaak van de schimmelvorming en de mogelijke aanpak. Daar waar onenigheid is, kan er een onafhankelijk vocht- en schimmelexpert worden ingezet. Ik ben momenteel in overleg met Aedes en de VNG over de inzet en de financiering van deze vocht- en schimmelexperts.
Zou u inzicht willen geven hoe de verschijningsvormen maar ook de intensiteit van schimmelproblematiek variëren op plekken met een hoog of juist laag grondwaterpeil?
Vochtproblemen in de woning, waaronder schimmelproblematiek, hebben verschillende oorzaken, bijvoorbeeld: lekkage van (regen)waterafvoer, doorslaand vocht via de muur bij hevige regenval of optrekkend vocht vanuit de fundering en de bodem. Daarnaast kan slechte ventilatie een rol spelen. Het optrekkende vocht vanuit de fundering ontstaat vaak door een combinatie van verminderde of slechte waterdichtheid van muren en vloeren en een (tijdelijk) hoge grondwaterstand, waardoor de afstand tussen het grondwater en de vloer of muren kleiner wordt. Bij lage grondwaterstand is de afstand tussen het grondwater en de vloer groter, waardoor de vochtigheid afneemt en daarmee de kans op schimmel.
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden voor gebieden waar het grondwaterpeil juist verhoogd of verlaagd wordt?
In gevallen waar sprake is van een vochtprobleem door grondwater, kan grondwaterstandverhoging tot meer vochtproblematiek leiden.
Zou u inzicht willen geven hoe schimmelproblematiek in woningen samenhangt met funderingsproblematiek, en het feit dat niet alleen het ministerie, maar ook andere overheidsinstanties met funderingsproblematiek bezig zijn? Welke coördinerende rol voor het ministerie ligt hier?
In gebieden met funderingsproblematiek en waar bodemdaling optreedt, is er meer kans op vochtproblemen en schimmel. Funderingsproblematiek raakt aan de woonopgave en het water-bodemvraagstuk waar naast de eigenaren van de woningen ook de gemeenten, waterschappen, provincies en Rijkoverheid betrokken zijn. Het Ministerie van VRO heeft een coördinerende rol op zich genomen in de nationale aanpak van funderingsproblematiek.
Zou u inzicht willen geven in wat een strenge winter doet met de toename van schimmelproblematiek in woningen?
Corporaties zien in de winter een toename van meldingen over vocht- en schimmelproblematiek. Door toenemende (energie)armoede kunnen huishoudens minder stoken en ventileren ze de woning minder, waardoor de luchtvochtigheid in de woning toeneemt.
Zou u inzicht willen verschaffen in hoe schimmelproblematiek samenhangt met hoge energieprijzen?
Zie antwoord vraag 32.
Zou u inzicht willen geven in hoe bij renovatie de verduurzaming van woningen schimmelproblematiek kan versterken doordat het soms moeilijker wordt om woningen te ventileren?
In een woning wordt veel vocht gegenereerd door douchen, koken, was drogen en menselijk gebruik. Dit vocht moet worden afgevoerd om schimmelvorming te voorkomen. Als gezegd verdwijnen er wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, vormen van (onbedoelde) natuurlijke ventilatie. Het is daarom van groot belang dat bij het maken van een verduurzamingsplan ook aandacht wordt besteed aan de ventilatievoorzieningen. Ook bij het vervangen van bijvoorbeeld kozijnen en glas moet worden bedacht of het aanbrengen van ventilatieroosters nodig is als onderdeel van het ventilatiesysteem.
Bij alle ventilatiesystemen, en met name bij de meer energiezuinige ventilatiesystemen als vraaggestuurde en balansventilatie, is het vervolgens van belang dat deze goed worden ingeregeld, onderhouden (filters vervangen) en gebruikt zodat de benodigde luchtverversing ook werkelijk wordt gerealiseerd.
Deelt u de opvatting dat schimmelproblematiek in woningen een collectief probleem is, waarvoor de rijksoverheid vanuit haar volkshuisvestelijke taak een verantwoordelijkheid heeft? Zo ja, wat houdt die verantwoordelijkheid in uw ogen precies in?
Zie mijn beantwoording van vraag 2 en vraag 10.
Deelt u de opvatting dat ook het feit dat woningen op termijn gesloopt gaan worden, niet zou moeten betekenen dat schimmel niet wordt aangepakt, omdat daarmee de rekening en de gevolgen worden gelegd bij de mensen die erin wonen?
Ik deel deze opvatting. Woningen moeten, zolang er huishoudens wonen, leefbaar zijn en de basiskwaliteit moet in orde zijn. Dit geldt ook voor woningen die op een sloop- of renovatielijst staan.
Zou u op een rij willen zetten welke prikkels de Wet betaalbare huur geeft aan verhuurders om te investeren in woningen en in te zetten op isolatie en ventilatie, en de aanpak van schimmel?
Met de Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving is de huurprijsregulering uitgebreid tot aan het middenhuursegment. Daarmee hebben middenhuurders toegang gekregen tot de Huurcommissie, zoals al het geval was voor huurders in het laagsegment. Deze huurders kunnen ook een verzoekschrift indienen bij de Huurcommissie op grond van (onderhouds)gebreken aan de huurwoning, zoals schimmel. Als een gebrek wordt geconstateerd, kan de Huurcommissie uitspreken dat de huurprijs tijdelijk wordt verlaagd, tot het gebrek is verholpen. Dit creëert een financiële prikkel voor verhuurders om een dergelijk gebrek snel op te lossen.
Daarnaast is met de Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving het woningwaarderingsstelsel (WWS) gewijzigd. Zo is voor energielabels (waar ventilatie een onderdeel van is) bepaald dat goede energielabels (B t/m A++++) meer WWS-punten (en dus een hogere maximale huurprijs) krijgen, terwijl slechtere labels (E t/m G) minpunten krijgen. Hiermee is ook een financiële prikkel voor verhuurders ingebouwd: verduurzaming en isolatie waardoor het label verbetert levert een hogere maximale huurprijs op. Daarnaast wordt nu ook onroerend aanhorige airconditioning gewaardeerd, zolang deze kan verkoelen en verwarmen. Indien een dergelijke voorziening is aangesloten op de buitenlucht, kan deze bijdragen aan de ventilatie in de woonruimte.
Hoe kunnen deze prikkels uitgebouwd worden?
In mijn antwoord op vraag 37 heb ik uiteengezet welke prikkels reeds bestaan om woningen te isoleren en ventileren en schimmel aanpakken: de Huurcommissie kan bij een ernstig gebrek een korting op de huur uitspreken, die geldt tot het gebrek verholpen is. Afhankelijk van de ernst van een gebrek kan de hoogte van die korting oplopen tot 80% van de huurprijs. Daarnaast is het energielabel, dat (mede) wordt bepaald door de mate van isolatie en verduurzaming, een van de meest zwaarwegende elementen binnen het WWS. Gezien de reeds bestaande prikkels in het systeem, waarbij de nieuwe energielabelwaardering bovendien nog geen jaar geleden is ingevoerd, is het niet wenselijk om deze prikkels te verhogen of uit te breiden.
Waar in het WWS prikkels zijn ingebouwd om te verduurzamen, wordt de drempel hiervoor verder verlaagd middels beschikbaar gestelde verduurzamingssubsidies. Hierbij kan gedacht worden aan de SVOH, SVVE en ISDE. Elk van deze subsidies stimuleert verduurzaming van een woning, waarmee een huurder verdere controle krijgt over het ventileren en energieverbruik van de woning. Een goed geïsoleerde woning die fatsoenlijk te verwarmen is waarbij de huurder zelf zorg draagt voor het gecontroleerd ventileren, draagt bij aan een effectieve vocht- en schimmelbestrijding. Voor de bestrijding van overdadig vocht en schimmelproblematiek kunnen huurders en huiseigenaren ook terecht op milieucentraal.nl, waar over de genoemde verduurzamingssubsidies ook veel informatie te vinden is.
Zou u op een rij willen zetten hoe de Wet betaalbare huur heeft bijgedragen aan de positionering van de Huurcommissie als aanspreekpunt voor huurders, ook op het gebied van schimmelproblemen?
De Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving heeft een groter deel van de Nederlandse huurmarkt toegang gegeven tot de Huurcommissie. Ook huurders én verhuurders in de middenhuursector kunnen nu hun geschillen aan de Huurcommissie voorleggen, waaronder geschillen over (onderhouds)gebreken zoals schimmel. Naast de wijzigingen in regelgeving uit de Wet betaalbare huur heeft de Huurcommissie veel stappen gezet om haar toegankelijkheid te vergroten. Zo kent de Huurcommissie een klantcontactcentrum dat huurders en verhuurders bijstaat bij het beantwoorden van vragen over hun (ver)huursituatie. Daarmee is de Huurcommissie beter te bereiken als aanspreekpunt voor huurders en verhuurders, ook op het gebied van schimmelproblemen. Ook heeft de Huurcommissie sinds enige tijd een Gebrekencheck op haar website, waarmee bezoekers op een laagdrempelige manier een indicatie kunnen krijgen of het zinvol is om voor een bepaald gebrek in de woning bij de Huurcommissie een verzoek tot huurverlaging in te dienen.
De economische kansen van verduurzaming op Curaçao |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van plannen om op Curaçao een zonnepark, laadstation en e-bussen te realiseren?
De regering van Curaçao heeft haar plannen per brief aan het kabinet kenbaar gemaakt. Het is positief dat Curaçao inzet op duurzame mobiliteit en hernieuwbare energie, wat kan bijdragen aan de energietransitie, een duurzamer transportsysteem en de economische ontwikkeling van het land.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling hiervan bijdraagt aan de economische versterking van Curaçao en het vergroten van (handels)kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Zoals reeds in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven kunnen dergelijke initiatieven bijdragen aan economische ontwikkeling en verduurzaming. Het is aan Curaçao om de uitvoering en financiering vorm te geven. Nederlandse bedrijven kunnen hierop inspelen als marktpartijen.
Bent u bekend met het feit dat het Chinese BYD (Build Your Dreams) tegen dumpprijzen elektrische bussen aan Curaçao wil leveren en daarmee oneerlijke concurrentie met het Nederlandse VDL (Van Der Leegte Groep) veroorzaakt? Wat doet het kabinet om deze oneerlijke concurrentie te voorkomen?
De inkoop van elektrische bussen is een verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Curaçao heeft een autonome positie binnen het Koninkrijk en bepaalt zelf zijn economisch beleid, inclusief aanbestedingen en contractering. Nederland heeft hierin geen rol.
Wat is momenteel het financiële gat voor het realiseren van het zonneveld met een elektrisch buspark en laadstation?
Volgens de gevolmachtigde Minister van Curaçao bedraagt het financiële tekort voor dit project 13,2 miljoen euro, hiervoor is vanuit het kabinet geen toezegging gedaan. De beschikbare middelen in de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie zijn gereserveerd voor de Nederlandse SDE(+)(+)-regelingen en zijn bedoeld om fluctuaties in uitgaven van deze regelingen op te kunnen vangen, en zijn daarom niet beschikbaar voor dergelijke projecten.
Wel is er op de Aanvullende Post 150 miljoen euro van de SDE-middelen gereserveerd voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten voor investeringssubsidies gericht op randvoorwaarden van de energietransitie, zoals netverzwaring, netaansluitingen en batterijopslag. Het gaat daarbij om onrendabele investeringen die benodigd zijn voor het inpassen van wind- en zonne-energieprojecten en investeringen in stabiliteit, capaciteit en betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet. Dit is conform de conclusies uit het onderzoek uitgevoerd door TNO naar de mogelijkheden voor verduurzaming in de ACS landen, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 17 juni 2024 over de Energietransitie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten en het TNO-onderzoek (Kamerstuk 32 813, nr. 1402).
Het Kabinet voert gesprekken met de landen over de inzet van deze middelen en de benodigde investeringen. Hoewel een directe bijdrage aan dit project niet past binnen de kaders voor de beschikbare SDE-middelen zouden kosten voor netverzwaringen, batterijopslag of andere inpassingskosten, die randvoorwaardelijk zijn voor dit project, wel uit de SDE-middelen gefinancierd kunnen worden en dit project mogelijk kunnen faciliteren.
Klopt het dat de door Nederland toegezegde financiering van het project nog niet geleverd is door discussie tussen de betrokken departementen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de analyse dat het Ministerie van Klimaat en Groene Groei nog 4,3 miljard euro beschikbaar heeft voor dergelijke projecten in begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie?
Momenteel loopt er een haalbaarheidsverkenning in samenwerking met de regering van Curaçao. De mogelijke economische kansen hangen af van de uitkomsten van deze verkenning en de financiële en technische haalbaarheid.
Wanneer neemt u een besluit over de financiering van Nederland van dit project? Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk openstellen van SDE++ subsidie (Stimulering Duurzame Energietransitie en Klimaattransitie) voor dit project en dergelijke projecten?
Curaçao beschikt over gunstige natuurlijke omstandigheden voor de productie van groene waterstof. Het ontwikkelen van een exportpositie vereist echter aanzienlijke investeringen in infrastructuur en marktontwikkeling. Nederland blijft hierover in gesprek met Curaçao en betrokken partijen.
Wat is de stand van zaken van het project voor een drijvend windpark op zee? Deelt u de mening dat dit een economische kans is op Curaçao?
Ik ben voornemens om in mei naar Curaçao te reizen voor de Caribbean Climate and Energy Conference (CCEC), onder voorbehoud van mijn definitieve bevestiging. En marge van deze conferentie zal ik in gesprek gaan met de regering van Curaçao over onder andere de verduurzaming van de energievoorziening en de rol van hernieuwbare energie in de economische ontwikkeling van het land.
Welke mogelijke rol ziet u voor Curaçao om een nieuwe energie-exporteconomie positie te verwerven via groene waterstof?
Nederland ondersteunt Curaçao via kennisuitwisseling en de inzet van investeringssubsidies voor duurzame elektriciteitsopwekking, zoals toegelicht hierover in de Kamerbrief van 17 juni 2024 (Kamerstuk 32 813, nr. 1402). Het initiatief en de uitvoering blijven echter de verantwoordelijkheid van Curaçao.
Wat is de inzet van de Minister van Klimaat en Groene Groei als zij in mei afreist naar Curaçao op dit thema?
Welke rol gaat het kabinet in brede zin spelen om in ondersteuning van Curaçao dit initiatief en deze innovatie te stimuleren samen met overheid en bedrijfsleven?
Klopt het dat de Europese Commissie bezig is om Oekraïne te helpen om van de afhankelijkheid van Starlink, het satellietcommunicatienetwerk van SpaceX, af te komen?1
De Europese Commissie beschouwt alle mogelijkheden om Oekraïne te ondersteunen, ook op het gebied van satellietcommunicatiesystemen (SATCOM)2. Om strategische afhankelijkheden op de korte termijn te beperken, zet de Europese Commissie in op de verbreding naar commerciële SATCOM aanbieders op de Europese markt. Deze diensten zullen dan ook aan Oekraïne beschikbaar gesteld worden. Daarnaast, op de langere termijn (vanaf 2030), werkt de Europese Commissie onder het Europees Ruimtevaartprogramma aan het ontwikkelen van autonome satellietcommunicatie voor overheidsinstellingen (of GOVSATCOM) capaciteiten die tevens voor militair gebruik zijn bestemd.
Onderschrijft u dat het gebruik van Starlink gelet op de recente uitlatingen van Trump en Musk tot operationele risico’s kan leiden voor zowel Oekraïne alsook Nederlandse troepen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Defensie is niet afhankelijk van Starlink. Starlink terminals zijn in gebruik, maar Defensie beschikt over andere systemen om primair in de SATCOM behoefte te voorzien.
In de beantwoording van deze vragen gaat Defensie niet in op de operationele risico’s voor Oekraïne omdat dit aan Oekraïne is.
Hoe ziet u in dit licht de oproep van diverse deskundigen dat ook de Nederlandse krijgsmacht niet afhankelijk moet worden van het gebruik van een bedrijf met commercieel winstoogmerk zoals Starlink?2
Defensie onderschrijft het belang om niet volledig afhankelijk te zijn van één partij. Dit waarborgen we door diensten te spreiden, NAVO en EU ontwikkelingen te steunen en ten slotte zelf in te zetten op (Nederlandse) ontwikkelingen die bijdragen aan vergrootte open strategische autonomie. Zo zorgen we ervoor dat we niet afhankelijk zijn van één bedrijf of één land voor satellietcommunicatie. Er wordt samengewerkt met verschillende commerciële bedrijven en overheden (zoals Luxemburg, Noorwegen of het Verenigd Koninkrijk), zodat er altijd een alternatief is. Tevens werkt de NAVO momenteel aan de NATO Commercial Space Strategy om op verantwoorde wijze gebruik te kunnen maken van commerciële satellietdiensten omdat deze bedrijven vaak sneller nieuwe technologieën ontwikkelen en gebruiken. Defensie is actief betrokken bij het opstellen van de strategie en ziet de meerwaarde ervan.
Door zelf satellieten en sensoren te ontwikkelen en te investeren in nieuwe technologieën zoals lasersatellietcommunicatie en die in de ruimte te (laten) brengen, wordt Defensie minder afhankelijk van commerciële partijen en/of landen voor capaciteiten die essentieel zijn voor het optreden van onze krijgsmacht. Hiermee kunnen we ook een bijdrage leveren aan bondgenootschappelijk optreden.
Kunt u garanderen dat alle onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht per direct over zouden kunnen schakelen naar een Europees systeem met dezelfde mogelijkheden, service/kwaliteit en technische specificaties als bijvoorbeeld toegang tot Starlink zou worden afgesloten?
De Nederlandse krijgsmacht is voor het uitvoeren van haar operaties niet afhankelijk van Starlink; primair worden de satellietcapaciteiten afgenomen van andere satellietproviders van partnerlanden en commerciële partijen.
Over specifieke alternatieven voor Defensie worden geen uitspraken gedaan in verband met operationele belangen en de nationale veiligheid.
Kunt u aangeven welke beschikbare systemen er zijn voor de operationele ondersteuning van de krijgsmacht voor de volgende taken: command en control, communicatie, positionering en Intelligence/Surveillance/Reconnaissance (ISR). Kunt u daarbij aangeven welke van deze beschikbare systemen Europees zijn en of die voldoende capaciteit hebben?
Welke systemen Defensie precies gebruikt betreft grotendeels gerubriceerde informatie, ten dele omdat er wordt samengewerkt in internationaal verband.
Met de A-brief «Project Opbouw Operationele Satelliet Capaciteit» (Kamerstuk 27 830, nr. 405) zijn de eerste stappen gezet ten behoeve van het opzetten van een initiële soevereine ISR capaciteit voor Defensie. Deze capaciteit wordt waar mogelijk met de Nederlandse industrie ontwikkeld.
Om minder afhankelijk te zijn van satellietnavigatie werkt Defensie aan een open en modulaire Positioning, Navigation and Timing (PNT) architectuur om (toekomstige) alternatieve PNT-technologieën te integreren en fuseren in ontvangstapparatuur. Een element hierbij is dat Defensie conform het kabinetsbeleid beziet op welke manier en in welke gevallen het Europese Galileo, en dan met name de beveiligde dienst Public Regulated Service (PRS), kan worden gebruikt voor plaats- en tijdsbepaling ter aanvulling van het Amerikaanse GPS.
Deelt u de mening dat Europa moet inzetten op de mogelijkheid om deze capaciteiten autonoom in te kunnen richten en te kunnen exploiteren? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit wel of niet verstandig is?
Het is belangrijk dat Nederland invulling geeft aan het (verder) versterken en ontwikkelen van (militaire) capaciteiten voor defensie en veiligheid en open strategische autonomie van Nederland, de Europese Unie en haar lidstaten. In dat verband verwijzen we daarvoor naar de Kabinetsreactie op de Lange-termijn Ruimtevaartagenda (LTR) (Kamerstuk 24 446, nr. 90). Per capaciteit wordt een afweging gemaakt om deze al dan niet autonoom in te richten en te exploiteren, danwel door het aanbrengen van spreiding in de leveranciers van bepaalde diensten óf een combinatie hiervan. De mate waarin capaciteiten direct beschikbaar moeten zijn en de risico’s indien dit niet het geval is, zijn hierin leidend.
Welke knelpunten zijn er wat u betreft als het gaat om het autonoom inrichten en exploiteren op het gebied van communicatie, positionering en ISR?
Defensie zoekt vooral naar strategische samenwerking binnen de EU. De programma’s voor het ruimtedomein van de Europese Commissie kunnen in beginsel ook militair gebruik ondersteunen. Voor het kabinet is het van belang dat bij een eventuele inzet de autonomie en/of gegarandeerde toegang gewaarborgd is binnen deze EU capaciteiten.
Autonome capaciteiten op het gebied van satellietcommunicatie en PNT zijn complex en kostbaar. Om die redenen is er voor gekozen om op Europees niveau met elkaar samen te werken binnen programma’s als GOVSATCOM, IRIS2 en Galileo. Defensie is voornemens het robuuste en beveiligde Galileo (PRS) te gaan gebruiken naast het Amerikaanse MILGPS. Op dit moment wordt op Europees niveau hard gewerkt aan het volledig operationeel maken van PRS. Voor het gebruik van PRS zijnl speciale ontvangers nodig.
In de kabinetsreactie op de LTR is aangegeven dat in deze kabinetsperiode een besluit zal worden genomen over het eventueel ontwikkelen van een nationale PRS ontvanger.
Het inrichten van autonome ISR capaciteit is beter bereikbaar dan de hiervoor geschetste capaciteiten, maar hiervoor is een grote dekkingsgraad met diverse middelen en veel satellietcapaciteit benodigd, waarbij samenwerking met strategische partners en commerciële partijen essentieel blijft. Een knelpunt dat in de komende tijd zal worden geadresseerd is het versterken van de exploitatieketen van satellietdata. Ook de in de Defensienota 2024 benoemde investering in het vermogen van de MIVD om gebruik te maken van zelfstandige satellietcapaciteit draagt bij aan het mitigeren van dit knelpunt.
Zie verder vraag 11 inzake IRIS2.
Kunt u aangeven hoe het zit met de toegang tot NAVO-satellieten zonder toestemming van de VS? Over welke type satellieten kan Nederland en/of de NAVO beschikken zonder Amerikaanse inmenging (optisch, Synthetic Aperture Radar (SAR), Hyper Spectral Imaging (HSI))?
De NAVO heeft nog geen eigen satellietcapaciteit. NAVO coördineert wel de inbreng van satellietcapaciteiten door bondgenoten. Ook zonder de inbreng vanuit de VS blijft de NAVO over ingebrachte capaciteiten beschikken. Deze in te brengen capaciteiten behelzen zowel optische als SAR beelden. Verder kan via het APSS (Alliance Persistent Surveillance from Space) Memorandum of Understanding satellietdata van partnerlanden en eventueel commerciële partijen worden gedeeld met de NAVO.
Defensie wil met de ontwikkelingen van zelfstandige capaciteiten met het space ecosysteem in Nederland bijdragen aan een meer autonome informatiepositie van Nederland en de EU. Defensie heeft in de nabije toekomst bijvoorbeeld ook de beschikking over eigen SAR capaciteiten en is voornemens deze data te delen in internationale verbanden.
Kunt u aangeven in hoeverre informatie uit EU-systemen zoals Syracuse, Skynet en SICRAL met Oekraïne gedeeld kan worden?
Syracuse, Skynet en SICRAL zijn geen EU systemen, maar nationale militaire satellietconstellaties van respectievelijk Frankrijk, het VK en Italië. Deze landen gaan zelf over het gebruik (en delen van informatie) van deze satellietconstellaties.
Klopt het dat bijvoorbeeld het Europese Eutelsat Oneweb-systeem gekoppeld kan worden aan het door Oekraïne ontwikkelde Delta-systeem? Ziet u hierin mogelijkheden om een Europees commandovoeringssysteem op te zetten waarmee alle afzonderlijke Europese eenheden aangestuurd zouden kunnen worden? Zo nee, waarom niet?3
Eutelsat Oneweb is een relatief eenvoudig te gebruiken commerciële Low Earth Orbit constellatie net als Starlink. Dit systeem en het Delta-systeem hebben in principe soortgelijke functionaliteit en mogelijkheden. Het opzetten van een eigen Europees commandovoeringssysteem is een grote uitdaging, zeker als daarmee grote militaire operaties worden aangestuurd. Over commandovoeringssystemen verstrekt Defensie geen informatie in verband met operationele belangen en de nationale veiligheid.
Klopt het dat de Europese Unie aan een eigen satellietconstellatie IRIS2 werkt die diensten zal gaan leveren vergelijkbaar met die van Starlink? Kunt u bevestigen dat Nederland deze ontwikkeling enthousiast steunt? Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse kabinet, zoals in Italië niet het geval lijkt, besluit in zee te gaan met Starlink in plaats van IRIS2?
Het klopt inderdaad dat de EU het Infrastructure for Resilience, Interconnectivity and Security by Satellite (IRIS2) ontwikkelt. De ambitie van IRIS2 is om een eigen communicatienetwerk te ontwikkelen voor civiele en militaire gebruikers, welke vanaf 2030 communicatiediensten kan leveren. IRIS2 zet in op verbeterde communicatiecapaciteit en internetbreedband met een hoge snelheid. Nederland zoekt samen met EU partners naar een architectuur en oplossingen voor satellietcapaciteit. IRIS2 kan op termijn (na 2030) gedeeltelijk invulling hieraan geven, maar op dit moment kunnen we niet met zekerheid zeggen of IRIS2 voor de krijgsmacht in alle gevallen toereikend is. Defensie is op dit moment niet voornemens Starlink te verkiezen boven IRIS2.
Deelt u de mening dat als de Primary de satellietcommunicatie is en we hier niet meer op kunnen vertrouwen, dat dan het Alternate en de Contingency er moeten staan? Bent u bereid te investeren in een tweede spoor in de overige letters van PACE, zoals bijvoorbeeld in landlijnlocaties voor militaire Commandoposten door Europa heen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt altijd gewerkt met een Primary, Alternate, Contingency, Emergency (PACE) concept als het gaat om verbindingen zodat er altijd alternatieven zijn voor de primaire verbinding. Hierbij is een landlijn niet altijd mogelijk (denk aan maritieme operaties), maar andere communicatie mogelijkheden (buiten satellietcommunicatie) worden in dit concept meegenomen en door de verschillende krijgsmachtsdelen beoefend. Bijvoorbeeld in oefeningen met een scenario waarbij geen satellietcommunicatie of PNT signaal beschikbaar is.
De inhoud van en besluitvorming over het EU-Mercosur-akkoord |
|
Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Komt u conform de toezegging in uw brief van 16 december (Kamerstuk 31 985, nr. 85) begin 2025 met een kabinetsappreciatie over het EU-Mercosur-akkoord, waarin wordt ingegaan op de voor- en nadelen, economische en geopolitieke impact, en specifieke gevolgen voor de Nederlandse landbouw en het bedrijfsleven? Kunt u in de kabinetsappreciatie ook ingaan op de impact op klimaat, ontbossing, duurzame landbouw, plasticgebruik, mensenrechten, arbeidsrechten, en zeldzame aardmetalen? Zo nee, waarom niet?
Naar verwachting ontvangt uw Kamer in het voorjaar een kabinetsappreciatie van het EU-Mercosur akkoord op basis van de conceptteksten van het onderhandelaarsakkoord van 6 december 2024. Het handelsdeel van het onderhandelaarsakkoord is reeds gepubliceerd door de Europese Commissie, maar het buitenlandpolitieke deel nog niet. Voor een volledige kabinetsappreciatie van het akkoord zijn alle teksten van het onderhandelaarsakkoord noodzakelijk. Na ontvangst van de kabinetsappreciatie heeft de Kamer de gelegenheid om desgewenst in debat te gaan met het kabinet over het akkoord, alvorens sprake is van besluitvorming door de Raad. Naar verwachting worden de definitieve teksten van het EU-Mercosur akkoord rond de zomerperiode door de Europese Commissie aan de Raad voorgelegd ter besluitvorming en vindt besluitvorming plaats in het najaar.
In de kabinetsappreciatie zal worden ingegaan op de voor- en nadelen van het EU-Mercosur akkoord, waaronder de gevolgen voor de Nederlandse economie en specifiek de landbouwsector, het bredere geopolitieke belang en de afspraken in het onderhandelaarsakkoord over o.a. duurzaamheid (zoals over de werking van de Overeenkomst van Parijs als essentieel element van het verdrag en de EU-verordening voor ontbossingsvrije producten), arbeidsrechten, mensenrechten, en kritieke grondstoffen, markttoegang (zoals exportheffingen en handel in bestrijdingsmiddelen en plastic), productiestandaarden, en geschillenbeslechting (waaronder het rebalancing mechanism).
Wanneer wordt de update van het Wageningen-rapport over het EU-Mercosur verdrag met de Kamer gedeeld? Klopt het dat dit rapport al sinds 31 december klaar is, zoals vermeld staat op de website van de WUR1?
De actualisatie van het onderzoek naar de mogelijke effecten van het EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie en specifiek de landbouwsector zit in de afrondende fase en wordt binnenkort aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u toelichten wat de verschillen in regelgeving zijn omtrent bestrijdingsmiddelen en bescherming van landbouwdieren tussen de Mersosur-landen en Nederland? Kunt u bevestigen dat deze verschillen een concurrentienadeel voor Nederlandse boeren veroorzaken als de grenzen voor deze producten verder opengaan? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de Mercosur-landen hebben eigen regelgeving over het gebruik van bestrijdingsmiddelen5 en omtrent het welzijn van dieren in de veehouderij.6 Vanzelfsprekend zitten er verschillen in die wetgeving, op het gebied van gewasbescherming bijvoorbeeld vanwege klimatologische omstandigheden. Verschillen in regelgeving betekenen niet per definitie dat de EU-standaarden hoger of beter zijn dan in derde landen. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie. Daarnaast kijkt het kabinet, conform het regeerprogramma, in Europees verband naar de mogelijkheden om eisen te stellen aan de invoer van producten die niet binnen de EU mogen worden geproduceerd.
Welke afspraken zijn gemaakt over de handel in bestrijdingsmiddelen? Klopt het dat importtarieven worden verlaagd of afgeschaft voor bestrijdingsmiddelen die in de EU niet gebruikt mogen worden? Zo ja, wat betekent dit voor de export van bestrijdingsmiddelen naar Mercosur-landen? Is een toename in gebruik daar te verwachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de afspraken over duurzaamheid bindend en afdwingbaar? Zo ja, op welke manier zijn ze afdwingbaar? In hoeverre zijn er sancties mogelijk bij overtredingen? Kunt u dat toelichten?
Afspraken over duurzaamheid in handelsakkoorden zijn bindend volgens de regels van het internationaal verdragsrecht. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Hebben de afspraken over duurzaamheid invloed op de manier waarop rundvlees en kippenvlees in de Mercosur-landen geproduceerd zullen worden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de afspraken over duurzaamheid invloed op de export van rundvlees en kippenvlees door Mercosur-landen naar de EU? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is bekend over de reservering van 1 miljard euro van de Europese Commissie om de negatieve gevolgen van het EU-Mercosur-verdrag voor Europese boeren te compenseren? Klopt het dat de Europese Commissie niet van plan is om dit geld te gebruiken, omdat de Commissie volgens een woordvoerder «erop vertrouwt dat het akkoord correct zal werken en geen marktverstoring zal veroorzaken»2? Zo nee, kunt u dat dan toelichten?
De Europese Commissie is voornemens een voorstel te doen voor de oprichting van een fonds van EUR 1 miljard ter compensatie van Europese boeren voor onvoorziene gevolgen van het EU-Mercosur akkoord. Dit is op 13 februari jl. bevestigd door Commissaris Šefčovič in het Europees Parlement.8 De Europese Commissie heeft nog geen voorstel gedaan over hoe dit fonds zal worden vormgegeven. Volgens de Europese Commissie is het inderdaad onwaarschijnlijk dat Europese boeren naar aanleiding van de mogelijke toepassing van het EU-Mercosur akkoord compensatie nodig zullen hebben. Naar verwachting publiceert de Europese Commissie binnenkort een economische analyse over de mogelijke impact van het EU-Mercosur akkoord.
Kunt u bevestigen dat er geen bindende en afdwingbare afspraken over klimaatbeleid zijn vastgelegd, behalve de mogelijkheid om delen van het verdrag op te schorten als een tegenpartij uit het klimaatakkoord stapt?
Afspraken over duurzaamheid in handelsakkoorden zijn bindend volgens de regels van het internationaal verdragsrecht. Dat geldt ook voor afspraken over klimaat. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Op welke manier zouden de klimaatafspraken in het verdrag een positieve invloed moeten hebben op het tegengaan van klimaatverandering? Is het realistisch om enig positief effect te verwachten? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de EU-handelsverdragen opgeschort, omdat een tegenpartij afspraken over duurzaamheid of mensenrechten schond?
De EU heeft nog nooit een handelsakkoord opgeschort vanwege de schending van afspraken over duurzaamheid of mensenrechten door de andere verdragspartij. Er zijn wel voorbeelden van onderhandelingen of goedkeuringsprocedures die (tijdelijk) zijn stilgelegd om politieke redenen, zoals het EU-China Comprehensive Agreement on Investment en het EU-Thailand akkoord. Ook zijn er voorbeelden van het gebruik van de geschillenbeslechting onder duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden, zoals in het geval van het geschil met Zuid-Korea over de effectieve implementatie van ILO-conventies over arbeidsstandaarden.
Welke afspraken maakt het verdrag over de fossiele industrie en haar financiering door private en publieke financiering? Hoe draagt het akkoord bij aan het pad weg van fossiel, uitgezet bij COP28?
Kunt u bevestigen dat artikel 56 van de verdragstekst over duurzaamheidsmaatregelen een voorkeursbehandeling («favorably considered») voor Mercosur-landen betekent bij de risicobeoordeling van ontbossing binnen de EU-ontbossingswet (EUDR)? Zo nee, hoe moet dit artikel dan gelezen worden?
Hoe rijmt een voorkeursbehandeling op het gebied van ontbossing zich met de bevindingen van experts dat het Mercosur-verdrag de ontbossing zal doen toenemen in de Mercosur-regio, en het gegeven dat Brazilië, Paraguay en Argentinië tot de top tien van landen met de hoogste ontbossing behoren? Hoe draagt deze voorkeursbehandeling bij aan het behalen van de wettelijke doelstelling dat de EU zo min mogelijk bijdraagt aan ontbossing en bosdegradatie in de hele wereld?
Kunt u bevestigen dat Argentinië heeft toegezegd de exporttarieven op soja te verlagen of te schrappen?
Kunt u bevestigen dat de EUDR niet van toepassing is op savannes, waar juist de grootste ontbossing plaatsvindt voor de teelt van soja in de Mercosur-landen? Zo nee, waarop baseert u dat?
In reactie op de vragen 16 en 17 kan het kabinet bevestigen dat de EU-verordening voor ontbossingsvrije producten (EUDR) niet van toepassing is op savannes en dat suikerriet niet valt onder de EUDR. De EUDR heeft betrekking op bos-ecosystemen en geldt voor goederen die worden gezien als voornaamste aanjager van ontbossing en bosdegradatie. Dit zijn: runderen, oliepalm, soja, cacao, koffie, rubber en hout. De verordening geldt ook voor een aantal daarvan afgeleide producten zoals leer, chocolade en meubels. In de verordening wordt aangegeven dat in het licht van de voetafdruk van de Europese Unie op natuurlijke ecosystemen die geen bos zijn, de Europese Commissie zal evalueren of het toepassingsgebied van deze verordening moet worden uitgebreid tot andere beboste gebieden en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel daartoe moet indienen. Deze evaluatie wordt verwacht in juni 2025.
Kunt u bevestigen dat de EU-ontbossingwet de ontbossing voor de aanleg van suikerriet en daarmee bio ethanol niet tegengaat, terwijl dit verdrag gaat leiden tot een grote toename van de export van zowel suiker als bio ethanol naar de EU?
Zie antwoord vraag 16.
Erkent u dat de toename van export van landbouwproducten van Mercosur-landen naar de EU-ontbossing zal veroorzaken? Kunt u bevestigen dat dit bovenop de groeiende export naar onder andere China komt met bijbehorende extra ontbossing? Met andere woorden, kunt u bevestigen dat dit een kwestie is van «én-én», niet «óf-óf»? Zo nee, waarop baseert u uw analyse?
Heeft u het artikel gelezen van Politico van 20 december 2024: «Mercosur deal risks weakening EU anti-deforestation rules»?3 Deelt u de analyse dat met het «rebalancing mechanism» de Mercosur-landen tegenmaatregelen kunnen nemen tegen nieuw EU-beleid om bijvoorbeeld bossen, milieu of klimaat te beschermen? Zo nee, waarop baseert u deze conclusie?
Geldt de EU-ontbossingswet in dit kader als nieuw beleid, gezien de vertraging die de wet oploopt? Zo ja, wat zouden de gevolgen van dit «rebalancing mechanism» zijn voor de EU-ontbossingswet?
Wat gebeurt er als een lid van de Mercosur beleid maakt dat klimaatverandering versneld tegengaat, maar ingaat tegen de afspraken in het handelsakkoord? Wat gebeurt er als een lid van de Mercosur beleid maakt dat arbeids- en mensenrechten beter beschermt, maar ingaat tegen de afspraken in het Verdrag?
Hoe ziet het «rebalancing mechanism» van het verdrag – dat recht geeft op compensatie voor Mercosur-landen als hun handelsstromen worden beïnvloed door nieuw EU-beleid – er precies uit? Hoe worden geschillen binnen het «rebalancing mechanism» beslecht? Hoe garandeert het mechanisme transparantie in de besluitvorming? Welke rol is hierin weggelegd voor democratische controle door de lidstaten van beide verdragspartijen? Hoe verhoudt zich dit tot de visie van de Nederlandse regering op transparantie en democratische besluitvorming?
Kunt u reageren op de argumenten die worden aangedragen in een nieuw juridisch advies in opdracht van Greenpeace Duitsland4 dat het handelsverdrag leidt tot afzwakking van de EU-ontbossingswet, het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) en de Corporate Sustainability Due Dilligence Directive (CSDDD)? Kunt u daarbij delen op basis van welke analyses u uw uitspraken doet?
Welke afspraken in het verdrag hebben betrekking op de ondersteuning van de Mercosur-landen voor implementatie van deze richtlijnen? Hoe bevordert het verdrag de vergroening van handelsstromen en de economieën van deelnemende partijen?
Kunt u de conclusies van Greenpeace bevestigen dat het EU-Mercosur-verdrag zal leiden tot lagere handelstarieven en meer handel in plastics, inclusief de export van plastic producten naar de Mercosur-landen die in de EU verboden zijn, waaronder soorten single use plastic?5 Zo nee, kunt u dat toelichten met analyses die deze positie onderbouwen? Zo ja, hoe passen deze tariefverlagingen voor de handel in plastic producten in de ambitie van de EU om een einde aan plastic afval te maken?
Welke afspraken zijn er gemaakt over duurzame en fatsoenlijke winning en productie van kritische grondstoffen? In hoeverre zijn die bindend en afdwingbaar? Welke afspraken zijn er gemaakt om de verwerking van kritieke grondstoffen in de deelnemende Mercosur-landen, oftewel lokale waardetoevoeging, te versterken?
Welke garanties biedt het verdrag om te voorkomen dat er Amazonewoud verloren gaat of inheemse gemeenschappen in de verdrukking komen, als gevolg van mijnbouw naar nobium of andere mineralen die mede dankzij het verdrag naar de EU zouden gaan?
Welke afspraken maakt het verdrag over arbeids- en mensenrechten? Zijn deze afdwingbaar? Deelt u de analyse van de vakbonden dat het in de overeenkomst ontbreekt aan een robuust mechanisme om schendingen van de rechten van werknemers uit te sluiten, onder andere door middel van sancties? Zo nee, kunt u dat toelichten en de analyses waarop u zich baseert, delen? Zo ja, deelt u dat dit betreurenswaardig is?
Welke effecten heeft het verdrag op de publieke sector in Mercosur-landen? Klopt het dat het verdrag voorziet in de privatisering van diensten in de publieke sector zoals de watervoorziening en aanleg van wegen? Hoe schat het kabinet de effecten op lokale bedrijven in Mercosur-landen die zullen moeten concurreren met Europese multinationals?
Zoals alle EU-handelsakkoorden voorziet het concept EU-Mercosur akkoord niet in de privatisering van diensten. Publieke autoriteiten behouden de beleidsruimte om publieke diensten te reguleren. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Kunt u bevestigen dat de definitieve tekst niet voorziet in een rol voor vakbonden om toezicht te houden op en te zorgen voor naleving van de fundamentele internationale arbeidsnormen zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)? Deelt u dat dit onacceptabel is en dat sociale partners (werkgevers en vakbonden) hun democratische controlefunctie moeten kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Als het EU-Mercosur-verdrag als een integraal associatieakkoord wordt voorgelegd aan de Europese Raad, welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer dan om het verdrag af te wijzen?
Vanuit de Europese Commissie dient duidelijkheid te komen over het voorstel voor de aard en de vorm van het akkoord. De Raad van de Europese Unie dient hier vervolgens mee in te stemmen. Hierbij kan sprake zijn van een EU-only akkoord, waarbij de EU en de wederpartij het verdrag ratificeren, of een gemengd akkoord. Bij een gemengd akkoord dient het verdrag door de EU, de wederpartij, alsmede alle EU-lidstaten te worden geratificeerd. Nationale parlementen moeten in dat geval ook de nationale procedures voor de goedkeuring als zelfstandige verdragspartij doorlopen.
In beide gevallen dient Nederland positie in te nemen in de Raad. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 16 december 20249, zal het kabinet pas een formeel standpunt innemen in de Raad, nadat de Kamer de gelegenheid heeft gehad om desgewenst met het kabinet in debat te gaan op basis van de kabinetsappreciatie. Daarnaast betekent een gemengd akkoord in Nederland dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer het akkoord dienen goed te keuren alvorens het door Nederland geratificeerd kan worden.
Als het verdrag wordt voorgelegd als een interim-akkoord en een definitief akkoord, welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer dan om het verdrag af te wijzen?
In dit geval dient eveneens bezien te worden of sprake zou zijn van een EU-only akkoord of een gemengd akkoord. Zie voor de rol van de Tweede Kamer de beantwoording onder vraag 31.
Als het EU-Mercosur verdrag als een integraal associatieakkoord wordt voorgelegd, is het dan aannemelijk dat het EU-Mercosur «voorlopig» wordt toegepast na ratificatie door de Europese Raad en het Europees Parlement, maar voor ratificatie door de nationale parlementen? Kunt u dat toelichten?
Dit is op voorhand niet te zeggen. De Raad kan, op voorstel van de Europese Commissie, besluiten tot de voorlopige toepassing van een verdrag. Deze voorlopige toepassing kan enkel zien op de onderdelen van het verdrag waarvoor de EU bevoegd is. Deze voorlopige toepassing kan dus niet zien op onderdelen van het verdrag die exclusieve lidstaatbevoegdheden bevatten.
Als het verdrag voorlopig wordt toegepast, wat gebeurt er dan als een nationaal parlement besluit om tegen ratificatie van het verdrag te stemmen?
Mocht een lidstaat vanwege het ontbreken van parlementaire goedkeuring niet ratificeren, dan treedt het verdrag niet in werking. De voorlopige toepassing van de onderdelen van het verdrag waarvoor de EU bevoegd is, blijft dan wel doorlopen. De voorlopige toepassing door de EU kan alleen worden beëindigd door een kennisgeving van de EU aan de wederpartij, nadat daarover een besluit door de Raad is genomen. Het Europees Parlement wordt hierover onverwijld geïnformeerd.
Deelt u de conclusie van juristen van onder andere ClientEarth6 dat het splitsen van het EU-Mercosur-verdrag en daarmee het ontnemen van het vetorecht van lidstaten voor het EU-deel, in strijd zou zijn met het onderhandelingsmandaat voor EU-Mercosur en de herbevestiging van de Europese Raad in 2018 dat het verdrag als gemengd beschouwd wordt? Zo nee, kunt u dat toelichten en de analyses waarop u zich baseert, delen?
De vraag of sprake is van een gemengd akkoord wordt beoordeeld op basis van de inhoud van de overeenkomst. Wanneer de Europese Commissie een voorstel heeft gedaan, wordt u over de appreciatie van het voorstel geïnformeerd.
Kunt u uw antwoorden juridisch onderbouwen met verwijzingen naar de concept-verdragstekst van het onderhandelaarsakkoord, en met verwijzingen naar geraadpleegde bronnen? Zo nee, waarom niet?
Daar waar relevant zijn de antwoorden voorzien van bronvermelding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vooraf of tegelijkertijd met de kabinetsappeciatie van het akkoord? Zo nee, waarom niet?
Het artikel ‘Brug Uitwellingerga kan niet worden gerepareerd: nieuwe brug pas in 2029 klaar’ |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de grote hinder voor omwonenden en omliggende (landbouw)bedrijven door de langdurige afsluiting van de brug bij Uitwellingerga?1
Ja. Rijkswaterstaat staat in nauw contact met de omgeving over de hinder als gevolg van de afsluiting van de brug.
Kunt u toelichten waarom het realiseren van een tijdelijke brug pas in augustus 2025 is voorzien? Welke mogelijkheden ziet u om deze planning te versnellen?
De voorgenomen planning komt voort uit onderzoek door ingenieursbureaus naar de staat en stabiliteit van de brug. Voor de realisatie van het tijdelijke (vaste) brugdeel is eerst verwijdering van ballastkisten nodig en moeten de werkzaamheden worden aanbesteed. Rijkswaterstaat werkt samen met gespecialiseerde marktpartijen in een «bouwteam» om zo gezamenlijk zowel de voorbereiding van het werk als de realisatie te versnellen. Een reële inschatting van de benodigde tijd laat zien dat de tijdelijke brug in augustus 2025 gereed is.
Kunt u aangeven waarom de definitieve vervanging van de brug pas in 2029 plaatsvindt?
De definitieve vervanging van de brug is onderdeel van het reeds lopende programma Hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl. Deze vervanging vraagt gedegen voorbereiding en bestaat uit het doorlopen van meerdere fases. De aanbesteding van de planfase is gestart en wordt eind juni 2025 gegund. De planfase zelf duurt ca. 12 maanden. Dan volgen de contractvoorbereiding (ca. 10 maanden) en de aanbesteding van de werkzaamheden (ca. 12 maanden). Na de aanbesteding volgt de engineering door de aannemer (ca. 12 maanden), voordat met de uitvoering kan worden gestart. De start van de uitvoeringswerkzaamheden is daarmee voorzien rond april 2029. Volgens planning vindt aan het einde van dat jaar de oplevering plaats.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn om deze planning te versnellen?
Onderzocht wordt of het mogelijk is om in de planfase in plaats van meerdere alternatieven, slechts één variant bestuurlijk af te stemmen en nader uit te werken. Daarnaast kan het vroeg in het proces betrekken van de aannemer voor de uitvoering een versnelling opleveren. Het gaat om een eventuele tijdwinst van enkele maanden.
Kunt u aangeven waarom van april tot september 2026 het tijdelijke brugdek wordt verwijderd ten behoeve van de Staande Mast Route? Hoe verhouden de belangen van de recreatievaart met masten hoger dan 7.10 meter zich met de belangen van omwonenden en omliggende (landbouw)bedrijven?
Rijkswaterstaat onderzoekt momenteel verschillende opties hoe om te gaan met de huidige situatie. Hierbij wordt rekening gehouden met zowel de scheepvaart (hoge beroepsvaart en staande mast) als het wegverkeer. Bij een vast brugdek moet scheepvaart hoger dan 7,10 meter omvaren via Langweer of Sneek; voor scheepvaart hoger dan 11,5 meter is alleen de route door Sneek toegankelijk. In het drukke vaarseizoen leidt dat tot langere en frequentere brugopeningen wat in Sneek tot opstoppingen op zowel weg als water kan leiden. De optie van het verwijderen van het brugdek in het vaarseizoen maakt de vaarweg beschikbaar voor alle scheepvaart en is een mogelijkheid om de verkeersdruk in het centrum van Sneek te beperken. Voor omwonenden en bedrijven worden gedurende de periode dat de brugverbinding niet beschikbaar is alternatieve verbindingen bekeken, waaronder de inzet van een pont. Voordat over deze en andere opties voor het vaarseizoen 2026 wordt besloten, worden deze nog verder doorgesproken met bestuurders, inwoners en bedrijven in de omgeving.
Wanneer wordt duidelijk hoe de pont voor (brom)fietsers, voetgangers, scooters, brommobielen, eruit gaat zien en of landbouwverkeer hiervan gebruik kan maken?
Zoals bij vraag 5 is geantwoord, worden de opties nog onderzocht. Beoogd is om hierover uiterlijk in mei 2025 een besluit te nemen. Dan is duidelijk of de Prinses Margriettunnel mogelijk als omleiding beschikbaar kan komen en zo ja voor welke typen verkeer. Op dat moment kan ook meer duidelijkheid worden gegeven over hoe de pontoptie eruit kan komen te zien en of landbouwverkeer hiervan gebruik kan maken.
Wanneer wordt verwacht dat er duidelijkheid is over de haalbaarheid van het beschikbaar maken van een rijstrook in de Prinses Margriettunnel, na de werkzaamheden, voor landbouwverkeer, openbaar vervoer en bestemmingsverkeer? Wanneer zou deze optie in gebruik genomen kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen om te voorkomen dat bij de extra verkeersdruk die gaat ontstaan op de bruggen bij Oude Schouw en Spannenbrug (die tevens ook aan vervanging toe zijn) vergelijkbare problemen voordoen als bij Uiterwellingerga?
Beide bruggen staan op de planning voor vervanging (Oude Schouw in 2030 en Spannenburg in 2031). Rijkswaterstaat voert onderzoek uit naar de huidige staat van beide bruggen. Op basis van de uitkomsten wordt beoordeeld of aanvullende maatregelen bovenop de huidige beperkingen noodzakelijk zijn om de periode tot vervanging te overbruggen.
Kunt u aangeven hoe de werkzaamheden aan de bruggen in de regio op elkaar afgestemd worden om de negatieve impact op de bereikbaarheid van de regio zo beperkt mogelijk te houden?
Rijkswaterstaat onderhoudt contact met de bestuurlijke partners over hinder van planbaar onderhoud. Als de bereikbaarheid in het gedrang komt, bijvoorbeeld omdat gelijktijdig aan meerdere bruggen of wegen werkzaamheden moeten plaatsvinden, zoeken wij met de partners naar oplossingen om de hinder voor de verschillende gebruikers zo beperkt mogelijk te houden.
De intercityverbinding Eindhoven – Aken, minder intercity's rondom Weert en de algemene bereikbaarheid met en binnen Limburg |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Plan NS: Intercity rijdt station Weert in weekend twee keer per uur voorbij»1, en «Beperkt plan intercity Aken ook op lange baan»2?
Ja.
Bent u bekend met de vergaande gevolgen van deze plannen voor de bereikbaarheid van de provincie Limburg?
Ik ben bekend met de plannen. De werkzaamheden zijn noodzakelijk voor de uitvoering van het programma hoogfrequent spoor (PHS) en leiden op termijn tot verbetering van de bereikbaarheid in onder andere de provincie Limburg. Gedurende de werkzaamheden vermindert de bereikbaarheid iets. NS beperkt de gevolgen voor de bereikbaarheid waar mogelijk, onder meer door te borgen dat aansluitingen met regionale spoorvervoerders behouden blijven, en heeft daarbij aandacht voor een betrouwbare treindienst (robuustheid) en vervoerscapaciteit.
Het eventuele rijden in de randen van de dag voor de IC Aken draagt zeer beperkt bij aan de bereikbaarheid. Dit was vooral als opstap voor een meer volwaardige Intercity op langere termijn.
Is er met NS gesproken over alternatieve mogelijkheden wat betreft de werkzaamheden rondom Vught? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieve mogelijkheden zijn besproken en waarom zijn die wel of niet uitvoerbaar?
NS is verantwoordelijk voor het maken van een dienstregeling en maakt hierin dus zelf keuzes. Dit doet zij binnen de kaders die ik met de concessie stel. NS informeert mij hier vroegtijdig over. NS heeft in dit geval alternatieven overwogen. Alternatieven voor de gekozen oplossing leiden tot het verbreken van regionale spooraansluiting op andere stations in Limburg, met negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid van de provincie. De gekozen oplossing zorgt voor de minste hinder voor reizigers, behoudt de regionale spooraansluitingen en biedt de meest robuuste dienstregeling. Met het oog op de werkzaamheden blijft dit echter een compromis. De gekozen oplossing betekent dus dat de bereikbaarheid binnen de beperkingen als gevolg van de werkzaamheden op peil blijft.
Kunt u bevestigen dat de intercityverbinding Eindhoven–Aken breed wordt gesteund door de Provincie Limburg en Duitse partners? Zo ja, welke stappen onderneemt u vanuit uw ministerie om deze verbinding te realiseren?
Binnen de stuurgroep IC Aken, waar ook de provincie Limburg en Noord-Brabant aan deelnemen, is er draagvlak voor een IC Aken. De Duitse partners geven aan dat ook zij graag een intercityverbinding zien tussen Eindhoven en Aken. Zoals vastgelegd tijdens het BO MIRT afgelopen najaar is «op voorspraak van de provincie Limburg in de stuurgroep IC Aken besloten om de aandacht primair te richten op een volwaardige IC-verbinding, in lijn met het eerdere besluit in 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 29 984, nr. 897).» Dit jaar onderzoeken we samen met de provincies en ProRail wat daarvoor nodig is, passend bij de afspraak tijdens het afgelopen BO MIRT. Hierover is afgesproken dat tijdens het BO MIRT 2025 wordt geagendeerd wat de stand van zaken is en wat de mogelijkheden en termijnen zijn om maatregelen te nemen die een volwaardige IC naar Aken mogelijk maken.
Wat vindt u ervan dat ProRail nog een aanvullende studie gaat doen naar de staat van de infrastructuur over de grens, terwijl Arriva al jaren met materieel tussen Heerlen en Aken rijdt? Acht u het wenselijk dat dit onderzoek opnieuw tot vertraging leiden?
ProRail heeft in 2024 een onderzoek gedaan naar welke overweg- en geluidmaatregelen op het Nederlandse traject gerealiseerd moeten worden voor een eventuele dagrandenvariant IC Aken. Omdat de dagrandenvariant nu niet verder wordt onderzocht, is deze studie niet afgerond.
Voor de volwaardige IC Aken is nader onderzoek nodig naar onder andere lijnvoering, overwegmaatregelen en geluid. De doorlooptijd van die studie is niet bepalend voor de termijn waarop de IC Aken kan rijden; het realiseren van maatregelen in de spoorknoop Eindhoven zijn daarin leidend.
Deelt u de mening dat de realisatie van deze verbinding in essentie een politiek-bestuurlijke keuze is, en dat verdere vertraging niet te rechtvaardigen is gezien de gemaakte afspraken en investeringen? Zo nee, waarom niet?
Voor het realiseren van de verbinding zijn er diverse maatregelen noodzakelijk, (zie antwoord op vraag 7), waardoor het op korte termijn niet mogelijk is de IC Aken te rijden. Dit staat dus los van het bestuurlijke draagvlak voor de IC Aken, die in de stuurgroep IC Aken uitgesproken is.
Welke concrete belemmeringen ziet u voor de invoering van de intercity Eindhoven–Aken en welke mogelijkheden ziet u om deze op korte termijn weg te nemen?
Belangrijkste belemmering is dat de spoorknoop Eindhoven op dit moment onvoldoende capaciteit heeft voor een IC naar Aken. Dit vraagt extra perrons op Eindhoven Centraal en een ongelijkvloerse kruising bij Tongelre. Daarnaast zijn er maatregelen noodzakelijk voor overwegveiligheid en mogelijk ook geluid, baanstabiliteit en tractie. Verder moeten keuzes gemaakt worden over lijnvoering en hoe de IC in de markt te zetten, ook met het oog op een mogelijk exploitatietekort. Op korte termijn zijn de aanpassingen aan de spoorknoop Eindhoven niet te realiseren; dit vraagt financiële middelen en vervolgens meerdere jaren planuitwerking en realisatie. Eerder dan 2031 is in ieder geval niet haalbaar.
Bent u bereid om in samenwerking met de Provincie Limburg en Duitse partners een definitief tijdspad vast te stellen voor de start van deze intercity? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 4 onderzoeken we dit jaar wat er nodig is voor een IC Aken en welke kosten daaraan verbonden zijn. Op basis daarvan bepalen we de te nemen stappen inclusief een mogelijk tijdspad. Voorwaarde om een realistisch tijdspad op te stellen is dat er (zicht op) financiering is.
Het bericht ‘Oud-turnster Petra Witjes heeft eindelijk geen nachtmerries meer. ‘Ik wil de mensen die mij verkeerd hebben behandeld niet laten winnen’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oud-turnster Petra Witjes heeft eindelijk geen nachtmerries meer. «Ik wil de mensen die mij verkeerd hebben behandeld niet laten winnen»»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Tevens heb ik het boek dat Petra Witjes heeft geschreven van haar mogen ontvangen.
Hoe worden de pijnlijke verhalen zoals die van Petra Witjes, maar ook van andere ervaringsdeskundigen, meegenomen in de oprichting van het onafhankelijke integriteitscentrum?
Grensoverschrijdend gedrag hoort nergens thuis, ook niet in de sport. Het verhaal van Petra Witjes, maar ook die van andere sporters die grensoverschrijdend gedrag hebben ervaren, beschouw ik daarom nog steeds als een onderstreping van het belang om te werken aan sociale veiligheid in de sport. Met de oprichting van het onafhankelijk integriteitscentrum bied ik de sport ondersteuning voor een effectieve aanpak van integriteitsschendingen.
Hoe wordt er dus voor gezorgd dat er niet óver, maar mét sporters wordt gesproken en ervaringsdeskundigheid integraal wordt betrokken?
In aanloop naar het wetsvoorstel worden gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van VWS, koepelorganisaties, sportbonden en met NL Sporter en de overkoepelende atletencommissie van NOC*NSF. Deze aangesloten partijen vertegenwoordigen de belangen van sporters. De input die tijdens deze sessies wordt opgehaald speelt een belangrijke rol in de totstandkoming van het onafhankelijk integriteitscentrum.
Daarnaast streef ik ernaar het wetsvoorstel rond de zomer in te dienen ter internetconsultatie. Tijdens deze fase kan iedereen op het wetsvoorstel reageren. De input uit de consultatie wordt vervolgens gewogen en verwerkt in het wetsvoorstel. Daarom moedig ik iedereen die betrokken is in de sport, inclusief ervaringsdeskundigen of slachtoffers, aan om op het wetsvoorstel te reageren.
Kunt u een tijdspad geven van het wetsvoorstel voor de totstandkoming van het onafhankelijke integriteitscentrum voor de sport?
Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van het wetsvoorstel. Het streven is om het wetsvoorstel rond de zomer voor te leggen ter internetconsultatie.
De verwachting was dat het wetsvoorstel eind 2024 in consultatie zou gaan, is dit inmiddels gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, wat zijn de eerste resultaten hiervan? Zo niet, wat heeft gezorgd voor de vertraging?
In de «Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 – Toekomstig Sportbeleid»2 van 28 november 2024 heb ik aangegeven ernaar te streven het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van dit jaar in consultatie te laten gaan. Het wetsvoorstel is op het gebied van privacy en de bestuursvorm complex. Recentelijk is gebleken dat de complexiteit van de genoemde onderwerpen groter is dan eerder ingeschat. Daar vindt afstemming over plaats met betrokken partijen en ministeries. Daarom is het nog niet gelukt om het wetsvoorstel ter consultatie aan te bieden.
Hoe verschilt een onafhankelijk integriteitscentrum van het huidige Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN)?
Het wetsvoorstel beoogt dat het huidige CVSN wordt losgekoppeld van NOC*NSF, opgaat in het onafhankelijk integriteitscentrum en dat met de oprichting van het onafhankelijk integriteitscentrum bevoegdheden en een grondslag voor gegevensverwerking worden geregeld. Hiermee kunnen gegevens van een melding worden verwerkt en kunnen gegevens worden verzameld ten behoeve van het onderzoek en de advisering over een melding; dit kon het CVSN eerder op deze manier niet.
Hoe wordt bewerkstelligd dat dit nieuwe integriteitscentrum echt onafhankelijk kan opereren?
In het professioneel statuut van NOC*NSF is vastgelegd dat alle medewerkers bij het CVSN, inclusief de vertrouwenspersonen, casemanagers als overige medewerkers, hun werk onafhankelijk van de directie van NOC*NSF moeten kunnen doen3. Desondanks wordt het CVSN losgekoppeld van NOC*NSF en ondergebracht in het onafhankelijk integriteitscentrum om elke mogelijke schijn van afhankelijkheid op basis van de organisatiestructuur weg te nemen. Ook worden in het wetsvoorstel waarborgen opgenomen waarmee het integriteitscentrum onafhankelijk komt te opereren.
Wat zijn de eerste ervaringen met de pedagogisch experts die sinds januari 2025 worden ingezet door NOC*NSF?
NOC*NSF geeft aan dat er per 1 januari 2025 acht pedagogisch experts (3,6 fte) zijn gestart voor de vijf TeamNL centra waar talenten en topsporters kunnen trainen, wonen en studeren. Omdat de experts pas zeer recent zijn aangesteld is het te vroeg voor NOC*NSF om al te reflecteren op deze nieuwe rol. De komende maanden staan in het teken van het vergroten van hun zichtbaarheid, vindbaarheid en herkenbaarheid voor sporters, coaches en andere stafleden.
Is het grootschalige onderzoek naar de factoren die bijdragen aan de positieve en negatieve aspecten van de topsportcultuur al opgeleverd?
Nee, nog niet. Naar verwachting wordt dit rapport medio 2025 opgeleverd.
Bent u van plan een beleidsreactie te geven op dit onderzoek?
Ja.
Wat zijn de uitkomsten van het jaarverslag van 2023 van het CVSN als het gaat om het aantal meldingen en de aard ervan?
Het CVSN geeft aan dat in het jaarverslag van 2023 van het CVSN4 een totaal aantal van 1264 meldingen staat, waarvan 1009 zijn gedaan bij het CVSN en 255 bij de bonden. Van deze 1264 meldingen, raken er 1107 aan grensoverschrijdend gedrag, 46 aan integriteit, 13 aan verboden middelen, 5 aan matchfixing en gokken, en 80 aan overige zaken (i.e. vragen rondom preventie, vragen over positie/ rol betrokkene, meldingen over eetproblematiek). Ten slotte zijn er 13 meldingen waarvan de schendingscategorie niet in het dossier is aangegeven.
Zijn er al cijfers over het aantal meldingen bij het CVSN in het jaar 2024 bekend?
Het jaarverslag van het CVSN van 2024 is nog niet gepubliceerd. Het CVSN streeft ernaar dit verslag dit voorjaar op te leveren.