Kent u het artikel «Politiegeweld in zicht: zijn nieuwe geweldsmiddelen nodig van de Website voor de Politie»?1 Kent u het onderzoeksrapport van Olga Timmer «Een onderzoek naar hoe de politie Amsterdam omgaat in GGZ-instellingen met verwarde personen die geen strafbaar feit plegen»?2
Ja.
Deelt u de stellingen uit het artikel op de websitevoordepolitie dat er thans geen bevoegdheid is voor de politie om geweld te gebruiken in het kader van (bijstand aan) gedwongen hulpverlening, dat dit in de praktijk veel dilemma’s oplevert en dat dit de politie in een vrijwel onmogelijke positie plaatst?
Ingevolge artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie naast het handhaven van de rechtsorde tot taak het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Indien een patiënt in een GGZ-instelling een ernstig en onmiddellijk gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen, en de GGZ-instelling dit gevaar niet kan afwenden en de hulp van de politie inroept, heeft de politie tot taak dat ernstig en onmiddellijk gevaar te beëindigen. Bij de uitvoering van de politietaak, dus ook bij de uitvoering van de daarvan deel uitmakende hulpverleningstaak, is de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak onder de bij en krachtens de Politiewet 2012 gestelde voorwaarden bevoegd geweld te gebruiken.
De bevoegdheid tot het gebruik van geweld door de politie in een GGZ-instelling is in vorenstaand geval beperkt tot het beëindigen van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen en niet gericht op hulp aan gedwongen hulpverlening. Indien de politie wordt verzocht in een GGZ-instelling, is de politie namelijk uitsluitend belast met de uitvoering van de politietaak. De uitvoering van de daarvan deel uitmakende hulpverleningstaak kan samenvallen met het verlenen van hulp aan gedwongen hulpverlening, doch hulp aan gedwongen hulpverlening is nooit een zelfstandig doel van het optreden van de politie. Indien de politie ter hulpverlening optreedt in een GGZ-instelling staat hij onder het gezag van de burgemeester.
Zoals ik uw Kamer schreef bij brief van 13 februari 2019, en mijn ambtsvoorganger eerder bij brief van 25 september 2017, is een GGZ-instelling in beginsel zelf verantwoordelijk voor de veiligheid in de instelling.3 Uitsluitend indien de GGZ-instelling niet slaagt zelfstandig in de veiligheid te voorzien en een ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen bestaat, is het desverzocht aan de politie dat gevaar te beëindigen. In de praktijk wordt de hulp van de politie verzocht in geval een patiënt geen controle meer heeft over zichzelf vanwege zijn stoornis en gevaarlijk gedrag vertoont. Veelal gaat het om patiënten met een ernstige psychiatrische stoornis die op dat moment beschermd dienen te worden tegen zichzelf. Voordat de politie daadwerkelijk optreedt in een GGZ-instelling overlegt de politie zo mogelijk met het personeel van de instelling over de situatie van de patiënt en de wijze van optreden. In overeenstemming met hun geweldsinstructie beslissen politieambtenaren ter plaatse over de wijze waarop zij optreden. De politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) hebben hierover afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het Convenant politie – GGZ.4
Deelt u de aanbeveling in het onderzoeksrapport van Timmer dat de politie ter voorkoming van onnodig risico op vervolging door onbevoegd gebruik van geweldsmiddelen duidelijkheid moet verschaffen over de juridische indekking van agenten bij optreden in GGZ-instellingen als een verward persoon tegen wie geweld gebruikt wordt geen strafbaar feit pleegt?
Het juridische kader voor de uitvoering van de politietaak in een GGZ-instelling, zoals ik beschreef ik mijn antwoord op vraag 2, is bekend bij de politie.
Kunt u aangeven hoe en in welke mate de nieuwe ambtsinstructie voor de politie bepalingen bevat die een kader schetsen waarbinnen de politie op rechtmatige wijze geweldsmiddelen kan inzetten tegen mensen die niet verdachte zijn van een strafbaar feit, maar die zich bevinden in een stelsel van gedwongen hulpverlening en/of geduid worden als een persoon met verward gedrag?3
De grondslag voor het gebruik van geweld door ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak staat in de Politiewet 2012. Hierin wordt geen wijziging beoogd. De Ambtsinstructie geeft onder meer nadere regels voor het gebruik van geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen. Ten aanzien van de Ambtsinstructie worden wel wijzigingen beoogd, doch geen van die wijzigingen ziet specifiek op het gebruik van geweld in een GGZ-instelling. Voor een beschrijving van het juridisch kader voor de uitvoering van de politietaak in een GGZ-instelling verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wie is het bevoegd gezag daar waar het gaat om de beoordeling en toetsing van geweld door de politie toegepast in het kader van de hulpverleningstaak, inclusief de geweldstoepassing ten opzichte van mensen die onderdeel zijn van gedwongen hulpverlening of persoon met verward gedrag genoemd worden?
Volgens de nieuwe Ambtsinstructie meldt de politieambtenaar die geweld heeft aangewend dan wel diens meerdere (indien deze een last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven) het aangewende geweld bij de hulpofficier van justitie. Dit is de hulpofficier van justitie die krachtens aanwijzing van het tot aanstelling, schorsing of ontslag bevoegd gezag is belast met het registreren van aangewend geweld. De hulpofficier van justitie bepaalt of het aangewende geweld op grond van de nieuwe Ambtsinstructie dient te worden geregistreerd en daarmee of dit ter beoordeling moet worden voorgelegd aan de korpschef. Naast de interne beoordeling, regelt de nieuwe Ambtsinstructie dat de korpschef in bepaalde gevallen van de geweldsaanwending kennisgeeft aan de officier van justitie. Alsdan is het tevens aan de officier van justitie om te beoordelen of de ambtenaar handelde in overeenstemming met de geweldsinstructie.
Wilt u deze vragen uiterlijk beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar in de Kamer?4
Ja.
Het Landelijk Meldpunt Misstanden bij de Nationale Politie. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de weergave op pagina 101 van de Jaarverantwoording Politie 2017 over het Landelijk Meldpunt Misstanden (LMM) binnen de Nationale Politie?1
Ja.
Klopt het aantal in de tekst weergegeven meldingen c.q. adviesvragen die door het LMM in 2017 behandeld zijn, of zijn nadien nog zaken bekend geworden die toe te rekenen zijn aan het jaar 2017? Is al bekend hoeveel meldingen c.q. adviesvragen het LMM in 2018 behandeld heeft?
Het in de Jaarverantwoording politie 2017 genoemde aantal meldingen c.q. adviesaanvragen klopt. Dit betreffen er 31. In de Jaarverantwoording politie 2018 zullen het aantal meldingen c.q. adviesaanvragen over 2018 worden weergegeven. Dit betreffen er 20.
Kunt u specifieker zijn over de aard van de zaken die zich in 2017 en 2018 bij het LMM hebben aangediend? Betreft het omgangsvormen, seksueel misbruik, aspecten van hiërarchie? Kunt u – zonder op de specifieke situaties in te gaan – hier meer duiding aan geven?
De aard van de zaken is zeer divers, maar deze dienen wel van voldoende gewicht te zijn. Onder een misstand wordt verstaan «het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.»2
De kwesties die bij het LMM worden aangedragen betreffen onder meer individuele (arbeids)geschillen tussen medewerker en leidinggevende, ongewenste omgangsvormen, vermeend machtsmisbruik, ontevredenheid omtrent de reorganisatie en adviesvragen omtrent integriteitskwesties.
Klopt het dat het LMM qua inbedding en handelwijze niet valt onder de Leidraad Vertrouwenspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (juli 2017, update november 2017)? Zo ja, kunt u verduidelijken welk protocol of welke regelgeving van toepassing is?
Dat klopt. Dit neemt niet weg dat er regelmatig contact is tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie om zoveel mogelijk dezelfde werkwijzen te hanteren en van elkaar te leren.
Het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie is op het LMM van toepassing.
Kunt u in algemene zin duiden hoe een zaak terechtkomt bij het LMM, welke procedure(stappen) gevolgd wordt, wie op enig moment beslist of en hoe een zaak wordt afgedaan of dat een advies gegeven wordt?
Sinds januari 2014 is het LMM actief binnen de politieorganisatie. Het bestaat uit vertrouwenspersonen integriteit die ondersteunen en adviseren bij integriteitskwesties en meldingen van (vermoedens van) misstanden. Daarnaast zorgt het LMM voor het uitvoeren van onderzoek naar aanleiding van een melding van een (vermoeden van een) misstand.
Een melding van een vermoeden van een misstand kan worden gedaan bij een leidinggevende, een vertrouwenspersoon omgangsvormen, een afdeling VIK of rechtstreeks bij het LMM. Het LMM is te bereiken via een speciale mailbox of via een vertrouwenspersoon integriteit (VPI). Vervolgens wordt gekeken of de melding voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie (redelijk vermoeden en van voldoende gewicht).
Indien de melding niet direct bij het LMM gedaan wordt en sprake is van een vermoeden van een misstand, leidt de leidinggevende, vertrouwenspersoon omgangsvormen of VIK-afdeling de melding door naar het LMM. Wanneer twijfel bestaat of inderdaad sprake is van een vermoeden van een misstand, kan contact worden opgenomen met het LMM voor advies.
Het LMM wijst de melder één van de VPI’s (naar keuze van de melder) toe. Deze VPI wordt het exclusieve aanspreekpunt voor de melder (en zal in de betreffende casus geen rol vervullen in het LMM als adviesorgaan van de korpschef).
Het LMM weegt of de melding een vermoeden van een misstand betreft. Daarnaast zal het LMM de melding toetsen aan enkele onderzoekscriteria, waaronder de ontvankelijkheid en de betrouwbaarheid. Hierbij worden vanuit het oogpunt van integriteit de belangen van alle betrokkenen in acht genomen. Het LMM adviseert de korpschef of de melding voldoet aan de gestelde criteria en of nader onderzoek naar de melding mogelijk dan wel aangewezen is. Indien het LMM onderzoek noodzakelijk acht, wordt aan de korpschef een voorstel gedaan voor de opdracht en samenstelling van een landelijke onderzoekscommissie. Namens de korpschef stelt het LMM de melder of de VPI (in het geval van en vertrouwelijke melding) binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden, met inachtneming van de benodigde vertrouwelijkheid.
De melder kan de externe route naar het Huis voor Klokkenluiders nemen in verschillende gevallen. Dit is mogelijk in het geval dat de melder zich niet voldoende veilig voelt om intern een vermoeden van een misstand te melden. Het kan ook voorkomen in het geval dat de korpschef onderwerp van melding is, of als de melder het niet eens is met de wijze van afhandeling dan wel het oordeel.
Hoe verhoudt het LMM zich tot het Huis voor Klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt de melder van een misstand betrokken bij de afdoening van een melding of adviesvraag? Kunt u aangeven of de melders van misstanden in het jaar 2017 en 2018 tevreden waren over de wijze waarop hun melding is afgedaan? Kunt u deze vraag beantwoorden in het licht van de constatering (in de eerder genoemde jaarverantwoording) dat van de 31 meldingen of adviesvragen ten aanzien van minstens 23 meldingen geconstateerd is dat geen sprake is van een misstand?
Wanneer een medewerker om advies vraagt, krijgt hij of zij dit advies dan wel rechtstreeks van de vertrouwenspersoon integriteit (VPI), dan wel na tussenkomst van de korpschef. Indien een medewerker een melding van een door hem of haar vermoedde misstand doet, zal het LMM op basis van de door de medewerker gegeven informatie de melding formuleren. Hiertoe wordt één of meerdere malen persoonlijk met de medewerker gesproken door de VPI. De melder wordt door de toegewezen VPI op de hoogte gehouden van het wegingsproces en geïnformeerd over de beslissing van de korpschef: wel of geen vermoeden van een misstand en de eventuele acties.
Van de 31 meldingen c.q. adviesvragen in 2017 betrof het merendeel adviesvragen. Medewerkers zijn over het algemeen tevreden met het advies dat zij ontvangen.
De overige kwesties betroffen meldingen van mogelijke misstanden. Bij één melding werd een vermoeden van een misstand vastgesteld en is er een onderzoek naar dit vermoeden gestart. Bij één melding is een eenheidsleiding gevraagd de melding op te pakken en te onderzoeken en heeft de melder bescherming ontvangen in de zin van de Interne Klokkenluidersregeling. De overige gemelde vermoedens van misstanden zijn zorgvuldig gewogen en leidden tot de conclusie dat er geen sprake was van een vermoeden van een misstand in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders. Vaak zag in deze gevallen de melding op een individueel conflict en werd het algemeen maatschappelijk belang niet geraakt. Het LMM neemt alle meldingen serieus, maar het gros van de medewerkers komt met individuele (arbeids)geschillen bij de VPI. Op dergelijke kwesties ziet de Wet Huis voor Klokkenluiders niet. Desondanks probeert het LMM deze medewerkers te helpen bij de aanpak van de problematiek. In dergelijke gevallen zijn de medewerkers wel minder tevreden over de afdoening.
Waarom is bij zeven meldingen uit 2017 zoveel tijd nodig voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een vermoeden van een misstand? Heeft dit wellicht te maken met het feit dat in die zaken tevens andere procedures lopen, bijvoorbeeld een strafrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging ten aanzien waarvan de politie wacht op de uitkomst? In hoeverre staat de procedure rond het melden en beoordelen van een misstand zelfstandig van andere procedures? Kan de korpschef zich zelfstandig een oordeel vormen of sprake is van een misstand?
Er zijn diverse redenen te noemen waarom meer tijd aan kwesties wordt besteed. Dit kan zijn omdat er nog procedures moeten worden afgewacht, een melder het lastig vindt om zijn of haar melding te concretiseren, in overleg met de melder met anderen gesproken wordt, of dat voor de melding complexe materie dient te worden bestudeerd.
Een weging van een melding staat in principe op zichzelf, maar het kan voorkomen dat een te verwachten uitspraak van een rechter over (een onderdeel van) de kwestie van invloed kan zijn en dient te worden afgewacht. De korpschef dient een rechterlijke uitspraak te eerbiedigen. Wanneer een rechter na beoordeling van een concrete kwestie van mening is dat er geen (of wel) sprake is van een misstand, zal de korpschef bij dezelfde wetenschap van de feiten en omstandigheden niet van dat oordeel afwijken.
Kunt u uw antwoorden herinneren op Kamervragen over het bericht «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1 2
Ja.
Klopt het dat u in die antwoorden stelt dat de prijs die de politie betaalt voor haar munitie commercieel vertrouwelijke informatie betreft? Bent u bereid de Kamer deze commercieel vertrouwelijke informatie, vertrouwelijk te laten inzien? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik u op 4 februari 2019 heb meegedeeld in de beantwoording op uw eerdere Kamervragen, is de prijs de politie betaalt voor haar munitie commercieel vertrouwelijke informatie. Deze wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Ik ben bereid de door u gevraagde informatie – volgens de gebruikelijke voorwaarden – vertrouwelijk bij uw Kamer ter inzage te leggen. Ik zal u hierover nader informeren.
De Nederlandse betrokkenheid bij EUROGENDFOR |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen of de European Gendarmerie Force (EUROGENDFOR) betrokken was bij het neerslaan van de demonstraties van de gele hesjes in Parijs (en andere Franse plaatsen), zoals beelden doen vermoeden? Zo ja, hoeveel functionarissen zijn hierbij tot nu toe betrokken geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan ik niet bevestigen. De EUROGENDFOR is een multinationale verdragsorganisatie die is opgericht om op geïntegreerde wijze inzet van gendarmerie-type politiecapaciteit en expertise van de deelnemende lidstaten in crisis- en conflictgebieden mogelijk te maken. De EUROGENDFOR beschikt niet over eigen troepen en inzet van de EUROGENDFOR kan alleen plaatsvinden na een unaniem besluit van de EUROGENDFOR-lidstaten. De EUROGENDFOR is alleen in derde landen actief.
Hoeveel Nederlandse functionarissen zijn actief bij EUROGENDFOR?
Er zijn vier Nederlandse functionarissen werkzaam op het EUROGENDFOR Permanent Headquarters in Vicenza, Italië. Daarnaast zijn er vier functionarissen onder EUROGENDFOR-vlag werkzaam voor de NAVO-missie Resolute Support in Afghanistan.
Bent u van mening dat er door de Macron-regering buitensporig is opgetreden?
Het is niet aan mij om over een interne Franse aangelegenheid te oordelen.
Het bericht dat de politiebonden woedend zijn over verbod politieactie |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgemeester van Den Haag de voorgenomen pensioenacties van de politiebonden (gedeeltelijk) tegenhoudt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat de burgemeester van Den Haag deze demonstratie (gedeeltelijk) verbiedt zonder daar een reden voor te geven?
Naar inmiddels is gebleken zal de demonstratie doorgang vinden zoals aangekondigd. Van een situatie als verondersteld in vraag 2 is dus geen sprake. In algemene zin geldt dat het stellen van beperkingen aan of het verbieden van een demonstratie altijd zal moeten worden gemotiveerd door het bevoegde gezag (de burgemeester). Voor contact tussen mij en de burgemeester van Den Haag hierover bestaat thans geen aanleiding.
Bent u bereid met de burgemeester van Den Haag in contact te treden om te kijken of de demonstratie toch doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de geplande actie op maandag 11 februari 2019?
Ja.
Het bericht Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1
Ja.
Is het waar dat oefenmunitie geen onderdeel uitmaakt van de aanbesteding van politiemunitie? Zo ja, waarom is dit het geval?
De politie gebruikt voor de opleiding, training en certificering van vuurwapendragende politieagenten dezelfde munitie die ook op straat in het vuurwapen wordt gedragen.
Het huidige beleid dat tijdens het opleiden, trainen en toetsen gebruik wordt gemaakt van de operationele munitie, blijft ongewijzigd. Om die reden wordt bij de lopende Europese aanbesteding voor 9 mm Luger politiemunitie dan ook geen onderscheid gemaakt tussen oefenmunitie en operationele munitie.
Kunt u verklaren waarom de Nederlandse politie gebruik maakt van dure munitie bij het doen van schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 van het lid Laan-Geselschap (in vraagnummer 2019Z01297), maakt de politie voor opleiding, training en certificering gebruik van operationele munitie. De prijs die de politie betaalt voor haar munitie is commercieel vertrouwelijke informatie en wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Het prijsverschil met goede – loodvrije – oefenmunitie is echter klein en het gebruik van aparte oefenmunitie brengt onnodig risico met zich mee.
Dit risico bestaat eruit dat oefenmunitie vermengd kan raken met de operationele patronen. Het is in het verleden meerdere malen gebeurd dat politieambtenaren op straat liepen met zowel oefenmunitie als operationele munitie in hun patroonhouder. Indien een dergelijke oefenpatroon zou worden afgeschoten op een verdachte bestaat er een groot risico op doorschot waardoor onschuldige omstanders kunnen worden geraakt. Dit in tegenstelling tot de operationele patroon waarbij de kans op doorschot veel kleiner is.
Is het waar dat de Nederlandse politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van oefenmunitie in plaats van de huidige praktijkmunitie? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat de politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van aparte oefenmunitie klopt niet.
Indien gekozen zou worden voor het gebruik van aparte oefenmunitie, dan moeten er extra maatregelen worden genomen om deze munitie gescheiden op te slaan, uit te geven en apart te administreren. Deze extra kosten maken het verschil in kosten tussen operationele munitie en oefenmunitie nog kleiner dan het al is. De politie heeft dan ook weloverwogen gekozen om geen aparte oefenmunitie te gebruiken.
Kunt u duidelijkheid verschaffen in genoemde reden van de politie om geen verschillende munitie te willen gebruiken aangezien de kans aanwezig is dat agenten met de verkeerde munitie de straat op gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse politie met een speciaal ontwikkelde kogel schiet? Is dit gangbaar vergeleken met andere Europese landen? Hanteert de Nederlandse politie hierin een uitzonderingsbeleid? Kunt u uiteenzetten welk voordeel de speciaal voor de Nederlandse politie ontwikkelde kogel heeft ten opzichte van meer gangbare of standaard kogels?
Na uitvoerig onderzoek en een maatschappelijke discussie werd in 1990 formeel besloten om de volmantelmunitie te vervangen door speciale politiemunitie van het type action 3. Nederland liep daarmee destijds voorop in Europa. In de jaren daarna hebben ook andere Europese landen besloten om de volmantelmunitie te vervangen door speciale politiemunitie. In Duitsland zijn later op wetenschappelijke basis criteria opgesteld voor politiemunitie.2 Deze zijn in 2008 bijna één op één overgenomen in de huidige Nederlandse politiemunitie criteria.3 Datzelfde geldt voor verschillende andere Europese landen. Nederland neemt hierin dus geen uitzonderingspositie in.
Het voordeel van de politiemunitie ten opzichte van «gewone» volmantel munitie is dat de eerste geen onherstelbare schade aan botten of niet direct geraakte grote bloedvaten veroorzaakt en door zijn gecontroleerde vervorming zodanig energie afgeeft dat bij een eventueel doorschot de restenergie zo laag is, dat het gevaar voor omstanders zo laag mogelijk wordt gehouden.
Deze munitie voldoet aan de munitiecriteria zoals opgenomen in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 11 juni 2008.4 Deze criteria zijn bijna één op één overgenomen van de Duitse munitiecriteria5 die door verschillende Europese landen als uitgangspunt worden gebruikt.
Kunt u daarnaast aangeven of de bewering in het artikel, dat de Nederlandse politie geen gebruik maakt van oefenpatronen maar bij het oefenen dezelfde patronen gebruikt als in de praktijk en dat dit tot onnodige kosten zou leiden, waar is? Zo ja, kunt u aangeven waarom de Nederlandse politie geen gebruik maakt van oefenpatronen? Is dit gangbaar in vergelijking met andere Europese landen? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel er bespaard zou kunnen worden indien de politie tijdens het oefenen gebruik zou maken van oefenmunitie in plaats van de patronen die nu gebruikt worden?
De bewering dat de politie geen gebruik maakt van aparte oefenmunitie klopt. De conclusie dat de politie daarmee onnodige kosten zou maken doordat er een substantiële besparing gevonden kan worden in het gebruik van oefenmunitie, klopt niet.
Het advies waar het artikel op gebaseerd is, kent een berekening die niet uitgaat van loodvrije oefenmunitie. Vanwege de vrijkomende schadelijke gassen in oefenruimten bij gebruik van loodhoudende munitie, is deze soort geen optie. Het prijsverschil tussen de politiemunitie en loodvrije oefenmunitie, met ongeveer dezelfde schoteigenschappen als de politiemunitie, is veel kleiner dan de berekening uit het artikel. Er is geen betrouwbare informatie over het gebruik van aparte oefenmunitie voorhanden voor andere Europese landen.
De prijs die de politie betaalt voor haar munitie is commercieel vertrouwelijke informatie en wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Ik kan derhalve niet ingaan op exacte besparingen ten aanzien van meer gangbare of standaard munitie.
Kunt u aangeven hoeveel de Nederlandse politie in de afgelopen tien jaar heeft uitgegeven aan de speciaal voor de Nederlandse politie ontwikkelde kogel, in vergelijking met de ons omringende landen, die dus geen gebruik maken van deze speciale kogel?
De prijs van de politiemunitie is commercieel vertrouwelijke informatie die niet openbaar kan worden gemaakt. Het is niet mogelijk om een prijsvergelijking te maken met de ons omringende landen, omdat we geen inzicht hebben in de contracten van de vele verschillende politiekorpsen in deze landen.
Kunt u aangeven hoeveel patronen de Nederlandse politie verschiet tijdens oefeningen op jaarbasis? Hoeveel patronen hebben de Nederlandse politieagenten in hun dienstwapen voorhanden?
Politieagenten verschieten per jaar in totaal zo’n vijftien miljoen patronen, waarvan het overgrote deel – bijna twaalf miljoen – wordt gebruikt voor opleidingen en trainingen. De overige drie miljoen worden gebruikt tijdens de verplichte (schiet)toetsen. Een zeer klein deel wordt daadwerkelijk in de praktijk verschoten.
Politieagenten hebben op straat twee patroonhouders voorhanden met daarin in totaal dertig patronen.
Kunt u aangeven in hoeverre het staande beleid, dat er tijdens schietoefeningen geen gebruik wordt gemaakt van een oefenkogel, voortgezet zal worden bij de aanbesteding van de nieuwe kogel? Houdt u hier rekening mee bij de aanbesteding van de nieuwe kogel? Wilt u dat er in de toekomst op de oefenbaan nog steeds met een dure kogel wordt geschoten, in plaats van een goedkopere oefenkogel? Zo ja, waarom?
Het huidige beleid dat tijdens het opleiden, trainen en toetsen gebruik wordt gemaakt van operationele munitie blijft ongewijzigd. Dat betekent dat bij de nieuwe aanbesteding voor 9 mm Luger politiemunitie geen onderscheid wordt gemaakt tussen oefenmunitie en operationele munitie.
Zoals ik hiervoor bij de beantwoording van vraag 2 van het lid Laan-Geselschap (VVD) (vraagnummer 2019Z01297) heb aangegeven, zie ik dan ook geen aanleiding om apart (loodvrije) oefenmunitie aan te besteden.
Het bericht ‘Is Interpol being manipulated by authoritarian regimes’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Is Interpol being manipulated by authoritarian regimes»?1
Ja.
Deelt u de mening van Mr Browder dat er een patroon is waarbij Interpol in toenemende mate wordt ingezet door autoritaire en corrupte staten teneinde politieke vijanden en andere rivalen aan te pakken?2 Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat deze observatie zorgelijk is?
Ik heb geen informatie die een trend onderbouwt dat instrumenten van de International Criminal Police Organisation INTERPOL, hierna Interpol, in toenemende mate worden misbruikt voor politieke doeleinden. Ik onderken evenwel dat er zowel in de media, bij maatschappelijke organisaties maar vooral ook binnen de Interpol organisatie zelf de afgelopen jaren in toenemende mate aandacht is voor het signaleren en bestrijden van eventueel misbruik. Ik ben van mening dat er strikt op moet worden toegezien dat de constitutie en de regels voor het verwerken van gegeven van Interpol, en dus ook het gebruik van red notices en diffusions correct worden toegepast. Nederland heeft afgelopen jaren actief deelgenomen aan de discussies die hierover binnen Interpol worden gevoerd en zal dit ook blijven doen.
Interpol is een organisatie waarbinnen 194 landen samenwerken om criminaliteit te bestrijden op basis van regels en afspraken en in goed vertrouwen. Ieder land heeft binnen de Interpol General Assemblee 1 gelijke stem in de besluitvorming over de koers die wordt gevaren. Majeure koerswijzigingen vergen een navenant zwaardere geclassificeerde meerderheid. De meest ingrijpende wijzigingen, zoals in de constitutie, vergen een 2/3 meerderheid van de 194 leden. Dat impliceert een grote mate van stabiliteit in de basiswaarden van Interpol, waaronder het handelen in de geest van Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
De constitutie van Interpol stelt tevens duidelijk dat activiteiten van politieke, militaire, religieuze of racistische aard strikt verboden zijn.
Het is hierom dat dat Nederland sterk inzet op actieve deelname in de diverse bestuursorganen van Interpol. Zo heeft Nederland de afgelopen 4 jaar als gekozen lid deelgenomen aan het Interpol European Committee en is de politiechef van de Landelijke Eenheid met steun van de General Assemblee eind vorig jaar toegetreden als lid van het toezichthoudende Executive Committee.
De General Assembly van Interpol heeft op voordracht van dit Executive Committee in 2016 het besluit genomen extra maatregelen te treffen voor het volgens de regels toepassen van red notices en het diffusion systeem. Deze maatregelen betreffen onder meer:
Een belangrijke waarborg van deze commissie is dat personen hier een verzoek tot wijziging of verwijdering kunnen indienen als zij menen dat de informatie over hen in de Interpol systemen, waaronder signaleringen, niet correct is of in strijd met de Interpol regels.
In hoeverre bent u van mening dat Interpol van binnenuit beter beschermd zou moeten worden tegen interne, kwaadwillende en mogelijke belangenverstrengeling?
In mijn antwoord op vraag 2 staan extra maatregelen genoemd die in de afgelopen jaren zijn genomen om toe te zien op een juiste toepassing van de Interpol systemen, diensten en producten.
Een belangrijke maatregel is de bevoegdheid van het Interpol-secretariaat (IPSG) om informatie, waaronder signaleringen, te verwijderen uit de Interpol systemen als wordt vermoed dat deze om politieke redenen via de Interpolsystemen worden verspreid. Daarbij dienen ontvangende landen deze informatie tevens te verwijderen uit hun nationale systemen.
De wens om deze internationale politieorganisatie effectief en relevant te laten blijven, mede door ongewenste politieke inmenging te voorkomen, wordt breed gedeeld onder de bij Interpol aangesloten landen. Bovendien is dit ook het nadrukkelijke streven van de Secretaris Generaal van Interpol.
Hoe verklaart u de stijging van het aantal diffusions van 19,338 in 2015 naar 26,645 in 2016 en de bijna verdubbeling naar 50,530 in 2017?3 Kunt u achterhalen waar deze stijging vandaan komt? Zijn er één of meerdere specifieke landen aan te wijzen die de afgelopen twee jaar een groter beroep op Interpol hebben gedaan?
Een aanzienlijk percentage van de stijging heeft te maken met het signaleren van de zogenoemde »Foreign Terrorist Fighters». Dit zijn personen die zijn overgehaald om af te reizen naar een buitenlands conflictgebied om daar deel te nemen aan een strijd.
Met het vertrek van deze «Foreign Terrorist Fighters» die zich hebben aangesloten bij IS in Syrië en Irak hebben veel landen ingezet op het verbeteren van de detectie van (verdachte) FTF’s en zijn landen meer informatie met elkaar gaan delen en met Interpol. Ook zetten verschillende landen in – en aangemoedigd door Interpol – op het versterken van de detectiecapaciteiten op de grens. Hierdoor vinden er meer «hits» plaats op de gedeelde databanken van Interpol, zoals de Interpol NOMINAL databank en de «Stolen en Lost Traveldocuments» (SLTD) databank,.
Zijn er signalen dat er diffusions worden uitgevoerd die eigenlijk als red notice zouden moeten worden uitgezet of signalen dat diffusions op een andere manier worden ingezet dan waar zij voor zijn bedoeld?4
Ik beschik niet over gegevens om te kunnen beoordelen of diffusions worden uitgevoerd die eigenlijk als red notice zouden moeten worden uitgezet, noch kan ik patronen daarin herkennen. Wel kan ik u melden dat de controlemechanismen die aanwezig zijn voor de publicatie van notices and diffusions inhouden dat wanneer een verzoek tot publicatie van een notice wordt geweigerd, deze niet alsnog als diffusion mag worden verspreid door een land.
In hoeverre kunt u stellen dat het misbruik van Interpol en het red notice systeem door sommige lidstaten het afgelopen jaar is afgenomen? Kunt u dit onderbouwen met cijfers?
Er zijn geen cijfers over «misbruik» van het red notice systeem van Interpol op basis waarvan ik een uitspraak zou kunnen doen over het toenemen of afnemen van vermeend «misbruik».
Ik heb echter vertrouwen in het functioneren van de ingestelde multidisciplinaire taskforce die nieuwe aanvragen en reeds gepubliceerde Interpol signalering nog grondiger toetst op de constitutie en regels voor gegevensverwerking, als effectieve maatregelen om het niet-naleven van de Interpol-regels verder te beperken.
Is er een patroon te vinden in het soort diffusions dat wordt uitgezet, afgezien van de 27,000 diffusions uit 2017 waarover Interpol zegt dat het vooral ging om hun buitenlandse terroristen project?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u oplossingsmogelijkheden misbruik van opsporingslijsten door landen zoals Rusland en Turkije, zoals ook genoemd in het artikel, te voorkomen? Waar denkt u dan aan?
De bepalingen in de Interpol constitutie verbieden misbruik van de systemen, diensten en producten van Interpol. Interpol heeft de laatste jaren diverse maatregelen heeft genomen om de integriteit van signaleringen zoals red notices en diffusions te verbeteren.
In het huidige proces ten aanzien van red notices en diffusions zijn controlemechanismen ingebouwd die door verschillende partijen worden uitgevoerd. De NCB’s zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van juiste en volledige informatie in overeenstemming met nationale wetgeving en de Interpol constitutie. Vervolgens heeft het IPSG de taken en verantwoordelijkheden die omschreven zijn in de antwoorden bij vraag 2 en 3. Tot slot kan een land dat twijfels heeft of een signalering in overeenstemming met de Interpol regels is, dit melden aan het signalerende land, het Secretartiaat Generaal en bij de Commissie voor Controle op Interpol dossier (CCF)
Als een signalering wordt ingetrokken, worden landen tevens verzocht de gegevens uit hun nationale database te verwijderen. Bovendien heeft een red notice of diffusion geen verplichtend karakter. Het is aan elk individueel land om te bepalen of er uitvoering aan wordt gegeven.
In geval van twijfel over de naleving van de voorwaarden voor gegevensverwerking, verplichten de Interpol regels het Secretariaat Generaal alle passende maatregelen te nemen om directe of indirecte schade te voorkomen die de gegevens kunnen veroorzaken voor de organisatie of de personen die de gegevens betreffen. Op basis van deze bepaling kan het Secretariaat-Generaal onmiddellijk stappen ondernemen wanneer een mogelijke schending van de is vastgesteld of waarschijnlijk zal plaatsvinden. Bij vermoeden van een flagrante schending bieden deze bepalingen zelfs de grondslag om de mogelijkheid voor een land om gegevens aan 1 of meerdere Interpol-systemen toe te voegen, voorlopig te ontnemen, hetgeen in uitzonderlijk geval ook is toegepast.
Bent u van mening dat door de verhouding tussen private en publieke gelden bij Interpol de neutraliteit, dan wel de mate van onafhankelijkheid van bepaalde belangen nog steeds ter discussie staat? Heeft Nederland dit na 2015, sinds de nieuwe Secretaris-Generaal, de heer Stock is aangetreden, aan de orde gesteld? Heeft Nederland dit na 2015 aan de orde gesteld, zo ja, op welke wijze?
Interpol wordt gefinancierd door jaarlijkse contributies van leden van Interpol. Aanvullende publieke donaties lopen vaak via de Interpol Foundation for a Safer World. Aanvullende private donaties worden beheerd en gerapporteerd door het Interpol Fund for International Police Cooperation. Voor beide fondsen geldt dat het geld alleen kan worden aangewend voor projecten die Interpol van tevoren heeft gedefinieerd. Met de donaties kan dus geen invloed worden uitgeoefend op de besteding ervan. Bovendien kunnen deze fondsen niet worden aangewend voor de financiering van de kerntaken van Interpol. De fondsen kunnen dus alleen worden aangewend voor op zich zelf staande projecten. Het toezichthoudende Executief Committee heeft een belangrijke rol in het due dilligence proces voor donaties, en hanteert daarbij sinds 2015 transparante richtlijnen criteria ter bescherming van de reputatie, neutraliteit, onpartijdigheid en integriteit van de Interpol. Het bewaakt onder meer dat bijdragen geen organisatorisch of individueel belangenconflict met zich mee brengen.
Ik zie nu geen reden om de Secretaris-Generaal van Interpol nader aan te spreken op de neutraliteit en onafhankelijkheid in relatie tot de financiering van Interpol.
Bent c.q. deelt u de mening dat Interpol te veel afhankelijk is van giften van derden? Bent u van mening dat Interpol kwetsbaar wordt voor manipulatie vanwege extra bijdragen van landen als Saoedi Arabië? Waarom wel of niet?
Donaties aan Interpol door derden kunnen enkel worden ingezet voor de financiering van door Interpol van tevoren geïdentificeerde organisatiebehoefte in de vorm van vastgestelde projectvoorstellen. Donaties en donerende private partijen ondergaan een zorgvuldige due dilligence toets. De uitvoering van essentiële activiteiten van Interpol is bovendien niet afhankelijk van donaties van derden. Ik ben daarom van mening dat Interpol niet kwetsbaar wordt voor manipulatie middels dergelijke extra bijdragen. Er zijn diverse landen die een aanvullende donatie doen aan Interpol. En dat is goed want zonder die middelen zou de organisatie niet voldoende kunnen door-ontwikkelen en innoveren om ook in de toekomst effectief en relevant te blijven voor de internationale opsporingsgemeenschap. Ook voor deze aanvullende donaties geldt echter dat zij enkel kunnen worden aangewend voor van tevoren door Interpol bepaalde projecten en niet voor de kerntaken van Interpol.
Wat zijn de concrete resultaten van het actief inzetten op de afbouw van dergelijke private financieringspraktijken?
Het toepassen van de due diligence procedure5 heeft er in 2015 al toe geleid dat lopende contracten met bepaalde bedrijven niet zijn verlengd. Daarnaast worden sinds november 2015 in geen enkel geval donaties geaccepteerd van de tabaks-, wapen-, alcohol-, seks- en gokindustrie.
Deelt u de mening van de in het artikel aan het woord zijnde Jago Russel, CEO van Fair Trials, dat de dreigende verzoeken vanuit Interpol, autoritaire bewinden kan helpen bij het creëren van een angstklimaat met als gevolg dat dissidenten zich niet meer veilig voelen, terwijl het doel van Interpol juist is veiligheid te waarborgen?
Ik keur misbruik van red notices en diffusions door landen af. Signaleringen van Interpol hebben als doel om veiligheid te vergroten en criminaliteit te bestrijden.
Bent u van mening dat Interpol op dit moment de juiste voorzorgsmaatregelen in acht neemt teneinde misbruik te voorkomen? Ziet u hiervoor nog ruimte voor verbetering? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te spannen op Europees niveau?
Ik heb vertrouwen dat de landen en het Secretariaat Generaal zich inzetten voor de naleving van de vastgestelde regels en afspraken opdat de Interpol informatiesystemen worden gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn en dus niet voor politieke, militaire, religieuze of racistische doeleinden. Toch kan niet altijd voorkomen worden dat individuele landen de regels en gemaakte afspraken niet, of niet volledig nakomen. Zoals gezegd, moeten zowel het CCF, IPSG als de deelnemende Interpollanden daar alert en kritisch op blijven en zo nodig de corrigerende maatregelen nemen die daartoe ter beschikking staan. Nederland zal actief, samen met gelijkgestemde landen, bijdragen aan het in stand houden van deze cruciale «checks and balances».
Hoe verhoudt de zin in uw brief5 «Sinds november 2015 accepteert Interpol in geen enkel geval donaties van de tabaks-, wapen-, alcohol, seks- en gokindustrie» zich met het gegeven dat in de Interpol overzichten na 2015 van private donateurs er nog wel donaties zijn opgenomen van bijvoorbeeld de wapenindustrie? Waarom staat bij noot 2 in diezelfde overzichten dat nog niet alle namen van donateurs zijn opgenomen?6 Hoe kunt u dit verklaren? Deelt u de mening dat alle namen van alle donateurs openbaar moeten zijn?
Ik heb Interpol op deze punten bevraagd. In het overzicht waar u op doelt is een bedrijf, Ultra Electronic Forensic Technology, opgenomen. Dit bedrijf is gespecialiseerd in forensisch ballistisch vuurwapenonderzoek en vuurwapenidentificatie en speelt een belangrijke rol bij het Interpol Ballistic Information Network (IBIN). Op dit bedrijf is de due diligence procedure toegepast met een positief resultaat voor continuering voor de samenwerking.
Dat nog niet alle namen van donateurs zijn opgenomen, hangt samen met het feit dat deze reeds voor 2016 bestaande donateurs nog toestemming moeten geven voor het publiceren van hun naam. Geen van deze donateurs valt binnen de categorie tabaks-, wapen-, alcohol, seks- en gokindustrie Sinds 2016 wordt systematisch in alle overeenkomsten met particuliere entiteiten een clausule opgenomen die voorziet in openbaarmaking van de naam van de donateur, de grote van de donatie en het gesteunde initiatief. Net als Interpol ben ik van mening dat uiteindelijk alle namen van private donateurs openbaar gemaakt moeten worden.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot diezelfde brief waarin u aangeeft dat de balans tussen private en publieke gelden momenteel op een gezond niveau is? Bent u van mening dat deze stelling in strijd is met de observaties uit het eerst genoemde artikel?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Vindt u dat samenwerkingsverbanden tussen private en publieke partijen en financiering door derden, waaronder private partijen of bedrijven, moeten worden opgeschort als bepaalde landen zich niet blijken te houden aan internationale mensenrechtenverdragen?7
Ik onderschrijf het belang van publiek-private samenwerking door Interpol, maar uiteraard alleen zolang deze in aard en opzet verenigbaar is met de principes, doelstellingen, regels en activiteiten van Interpol en mits de juiste voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. De eerder genoemde due dilligence procedure ziet hierop.
De mogelijkheid tot publieke-private samenwerking is met strenge waarborgen omkleed en ik verwacht dat als niet aan deze waarborgen wordt voldaan, Interpol de maatregelen treft die binnen haar mogelijkheden liggen.
Is het volgens u wenselijk de governance van Interpol meer in te richten op de manier waarop de governance van Europol is georganiseerd, zoals bijvoorbeeld in de vorm van de Joint Parliamentary Scrutiny Group van Europol? Zo ja, worden hiertoe al stappen ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Interpol is een samenwerkingsorganisatie van uitvoerende politiekorpsen en opsporingsdiensten en geen supranationaal agentschap van een statenverband. Europol daarentegen is een vol agentschap van de Europese Unie geworden. Dat verklaart het verschil. Een Joint Parliamentry Scrutiny Group zie ik dan ook niet zo snel ontstaan. Evenwel zal ik er mij voor inspannen om uw Kamer meer proactief te informeren over belangwekkende ontwikkelingen binnen Interpol.
Welke verbeteringen ziet u verder voor het verbeteren van toezicht en transparantie bij Interpol? Hoe zet u zich hiervoor in op EU-niveau? Bent u bereid met collega’s daarin gelijk op te trekken en de Kamer hierover te informeren?
De Nederlandse politie neemt actief deel aan de bestuursorganen (Executive Committee en het Interpol European Committee) en de nieuwe werkgroep betreffende de besturing van Interpol de en de werkgroep voor gegevensverwerking welke door de General Assembly weer bijeen is geroepen ten behoeve van een brede review en modernisering van de Interpol regels voor de verwerking van gegevens. Afgelopen november is de huidige politiechef van de Landelijke Eenheid door de General Assembly als lid gekozen van het genoemde Executive Committee, op basis van een verkiezingsprogramma dat zich mede richtte op strikte naleving en doorontwikkeling van het versterkte raamwerk van besturingsmodel, checks and balances en regelgeving van de Organisatie.
Het bericht ‘Politie zoekt getuigen van levensgevaarlijke rit over wielerparcours’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Politie zoekt getuigen van levensgevaarlijke rit over wielerparcours»?1 Bent u op de hoogte van berichten als «Politiebegeleiding juniorklassiekers op de tocht»2 en «46e omloop NWO afgebroken wegens ongeval»?3
Ja.
Onderschrijft u de noodzaak dat wielerkoersen voor de verkeersveiligheid goed beveiligd moeten zijn? Deelt u de mening dat daarbij veel taken die in het verleden bij de politie rustten, tegenwoordig ook door gekwalificeerde vrijwilligers (de zogenoemde motards) gedaan kunnen worden? Wat is daarvoor nodig om dat veilig te kunnen uitvoeren?
In algemene zin geldt dat noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen getroffen moeten worden, bijvoorbeeld parcoursafzettingen waar nodig. De regelgeving kent geen mobiele verkeersregelaars naast de beroepsmatige weginspecteurs van Rijkswaterstaat en transportbegeleiders van exceptioneel transport. Vrijwillige verkeersregelaars zijn alleen voor zeer eenvoudige verkeersregelende handelingen, bijvoorbeeld op één kruispunt, en tijdens evenementen. De tijdens het rijden verkeersregelende werkzaamheden van motards (naast begeleiding van de koers zelf) zijn niet te beschouwen als eenvoudig. Motards zijn dan ook niet bevoegd om verkeersregelend te handelen rijdend op een motor.
Bent u op de hoogte van initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV) en de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) samen om bij wielerkoersen in samenwerking met de politie diensten te verlenen door vrijwillige dynamische verkeersregelaars, de zogenoemde motards?
Ja, maar dit strookt niet met de regelgeving zoals die op dit moment van toepassing is. Bij de laatste wijziging in 2017 van de Regeling verkeersregelaars 2009 is over de problematiek van de motards met de KNWU en NOC*NSF gesproken. Toen is met de partijen gedeeld dat de motards (met als functie onder andere mobiel het verkeer regelen) buiten de kaderstelling van de Regeling verkeersregelaars 2009 vallen. Motards zijn niet bevoegd om verkeersregelend te handelen rijdend op de motor. Zij mogen alleen statisch verkeersregelend optreden als ze zijn aangesteld als verkeersregelaar en onder toezicht staan van de politie. Tussen twee locaties rijdend zijn ze verkeersdeelnemer.
Deelt u de mening dat mogelijk aanpassing van artikel 58a lid 4 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) ervoor kan zorgen dat (beroeps-)verkeersregelaars een wettelijke basis kunnen verkrijgen en dat dit kan helpen in de uitvoering van hun taken?
De werkzaamheden en bevoegdheden van (evenementen- en beroeps)verkeersregelaars zijn expliciet vastgelegd. Vermeende mobiele verkeersregelaars functioneren in strijd met deze regelgeving. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is een bewuste keuze gemaakt om behoudens weginspecteurs van Rijkswaterstaat in het kader van incidentmanagement, mobiel verkeersregelend handelen niet toe te staan.
Is het waar dat door een terugtrekkende politie vanaf 2020 wellicht nog maar de helft van alle wielerkoersen in Nederland doorgang kan vinden omdat de politie keuzes moet maken en afwezig blijft? Is dit een wenselijke ontwikkeling? Zijn er methoden om dat te voorkomen door inzet van derden? Welke mogelijkheden zijn er om de politie voortaan meer te laten optreden als regisseur dan als uitvoerder, waarbij de politie de beroepsverkeersregelaars, de vrijwilligers en andere betrokkenen onder begeleiding aanstuurt en zelf een stap terug doet?
In overleg met de KNWU is de wielerkalender voor 2019 geanalyseerd op de noodzakelijkheid van politie-inzet. Van oudsher werd in principe iedere aanvraag voor begeleiding gehonoreerd. Door de groeiende inzet van politie bij wielerrondes kwamen andere belangrijke taken op het gebied van verkeershandhaving steeds meer in het gedrang. De KNWU en de politie hebben de organisatoren van wielerrondes onder auspiciën van de KNWU verzocht te kijken naar andere vormen van koersen (bijvoorbeeld koersen op semi-afgesloten parcours) waardoor minder politie-inzet noodzakelijk is. Hierdoor kan de politie weer beter haar andere taken op het gebied van verkeershandhaving vervullen.
Het streven van de KNWU en de politie is om in 2020 alle lagere categorieën wielerrondes te laten rijden op afgesloten omlopen en de inzet van politie met 50% te reduceren. Daarbij is dan een grotere inzet van bebording en van (vrijwillige) verkeersregelaars noodzakelijk om de veiligheid te waarborgen. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de organisaties van wielerrondes, waarbij zij dienen te voldoen aan de vergunningsvoorwaarden en verkeersveiligheidsbepalingen.
Sommige Provincies, zoals Limburg, kennen veel koersen, hetgeen waarde toevoegt voor het gebied, bewoners, ondernemers, gasten en wielerrecreanten; is het denkbaar dat organisatoren, om goede en veilige koersen te behouden, een financiële bijdrage leveren aan de politie om de noodzakelijke taken toch gedaan te krijgen?
Organisatoren van wielerkoersen zijn verantwoordelijk voor een veilig verloop van hun evenementen. Een belangrijk instrument dat de organisatoren daartoe ter beschikking hebben is de inzet van evenementenverkeersregelaars. De politie heeft hier een toezichthoudende rol. De overheid is primair verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid. Het kabinet is daarom eerder niet overgegaan tot wetgeving inhoudende doorbelasting van politiekosten. Er is geen reden dit standpunt te wijzigen. De politie ervaart bij het uitvoeren van haar toezichthoudende rol, een reguliere taak van de politie, geen knelpunten.
Wat zijn de mogelijkheden voor Stichting Verkeersregelaars Nederland (SVNL), KNWU, Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU) en Nederlands Olympisch Comité en de Nederlandse Sport Federatie (NOC-NSF) om voorlichting te geven over veilig verkeersgedrag en daarmee voor zowel professionele, als voor toertochten de verkeersveiligheid positief te beïnvloeden? Deelt u de mening dat een gedragsverandering kan bijdragen aan het terugdringen van de politiebegeleiding?
Het geven van voorlichting in het algemeen is altijd goed. De effectiviteit daarvan hangt af van onder andere de aard van de veiligheidsrisico’s die niet generiek te beschrijven zijn, behoudens het oproepen tot oplettendheid en adequate bebording. Goede begeleiding lijkt in alle gevallen gewenst. Een veilige koers is primair de verantwoordelijkheid van de organisator. De overheid blijft daarnaast verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid, waarbij de politie in dit geval in een toezichthoudende rol betrokken is.
Nu geeft de KNWU wielerwedstrijden door aan de Landelijke Eenheid van de politie, is dat een goede werkwijze, of kan het helpen dat lokale eenheden zelf bepalen welke en hoeveel inzet zij plegen bij wielerevenementen, rekening houdende met de landelijke politiestandaard?
Met ingang van het wedstrijdseizoen 2018 dient de aanvraag voor wielerbegeleiding op één punt bij de politie gemeld te worden, namelijk een loket bij de Landelijke Eenheid. Door deze werkwijze is de daadwerkelijke inzet ten behoeve van wielerwedstrijden in beeld gekomen en kan ook centraal de ondersteuning aan regionale eenheden geregeld worden. Naast het loket heeft de Landelijke Eenheid op grond van de Circulaire Bijzondere Verkeerstechnische Begeleiding (VT) ook nog een uitvoerende taak voor geprioriteerde wielerwedstrijden.
Bent u bereid om de genoemde partijen aan te horen en te bezien welke problemen en uitdagingen gezamenlijk opgelost kunnen worden als de inzet van politie minder wordt?
Ja. Ik vind het belangrijk om de mogelijke problemen goed in beeld te krijgen en gezamenlijk mogelijke oplossingen te verkennen, ook waar het gaat om de inzet van motards. Uitgangspunt daarbij moet wel steeds zijn dat elke optie kan bijdragen aan het vergroten van de veiligheid van en rond wielerwedstrijden.
Het bericht 'Het is politie-eigen' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Lekken is politie-eigen»?1 Zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Integriteit staat hoog in vaandel bij de politie. De politie moet integer zijn en onze politie is ook integer. Wel blijft het belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden. Aangezien de conclusies van het rapport nog niet definitief zijn, kan ik op de inhoud niet verder ingaan. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik het zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Hoe is het mogelijk dat bij onderzoeken naar het ambtsmisdrijf inhoudende het lekken van informatie door agenten veel mis gaat, terwijl gesteld wordt dat opsporing hiervan de hoogste prioriteit heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ieder lek er één teveel is? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ja, de politie moet integer zijn en het lekken van politie informatie past daar niet bij. De politie heeft naar aanleiding van diverse incidenten een onderzoek laten uitvoeren naar de drijfveren van politieambtenaren om vertrouwelijke informatie onrechtmatig te delen.
De politie voert een actief integriteitsbeleid en beschikt over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van de politiemedewerkers – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van medewerkers. Anderzijds heeft de politie repressieve instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken. Elke melding over mogelijk plichtsverzuim wordt onderzocht. Als het onderzoek daar aanleiding toe geeft wordt disciplinair gesanctioneerd door de korpschef en kan door de strafrechter een straf worden opgelegd.
Deelt u de mening dat dergelijke gevallen de integriteit van het korps aantasten en een schoffering zijn van de agenten die wel naar eer en geweten hun werk doen?
Ja, maar de politie als organisatie is integer. Integriteit is een van de kernwaarden van de politie. De incidenten en de onderzoeken die hebben plaatsgevonden laten echter zien dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is. Het blijft daarom belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden. Voorts bereid ik een wetsvoorstel voor om de screeningsbevoegdheden van politie verder uit te breiden. Ik verwacht dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan uw Kamer aan te bieden.
Hoe is het mogelijk dat de diverse afdelingen Veiligheid Integratie en Klachten (VIK) op een dergelijke van elkaar afwijkende en zelfs slordige manier werken, waardoor er soms zelfs sprake blijkt te zijn van «schaduwdossiers» en «lege dossiers»?
Op het moment van beantwoording van deze vraag is het rapport nog niet definitief. Ik kan daarom nog niet ingaan op eventuele conclusies uit het rapport. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik het zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Ten aanzien van de werkwijzen van de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten verwijs ik u graag de brief interne onderzoeken politie die ik op 15 januari 2019 aan uw Kamer heb gezonden.2
Deelt u de mening dat deze afdelingen zo spoedig mogelijk op orde gebracht dienen te worden in die zin dat op eensluidende wijze ordentelijke dossiers worden opgebouwd in situaties waarin sprake is van melding van een (vermoeden van een) lek?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Pon-affaire op herhaling’ |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Pon-affaire op herhaling»?1
Ja.
Wanneer is de aangifte tegen de nationale politie over een aanbesteding binnengekomen bij de Rijksrecherche en wat is er na die tijd gebeurd met deze aangifte? Kunt u nagaan wanneer de Rijksrecherche verwacht te kunnen starten met het onderzoek over de aanbestedingsprocedure?
De in het bericht genoemde aangever heeft al eerder aangiften tegen de Nationale Politie gedaan. In 2017 zijn al enkele van die aangiften afgedaan door de zaaksofficier van justitie. De nu nog openstaande aangifte tegen de Nationale Politie is in februari 2018 ontvangen en ziet op dezelfde problematiek als uit een eerdere – reeds afgedane – aangifte. De aangever heeft een art. 12 Sv-klacht ingediend tegen de beslissing om niet over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Vanwege de mogelijke overlap tussen de nieuwe aangifte en de art. 12 Sv-klacht moest worden beoordeeld of een nieuw onderzoek opportuun was. Na een uitvoerige analyse van de nieuwe aangifte en na bestudering van de naderhand toegezonden omvangrijke stukken, heeft het Openbaar Ministerie in afstemming met de Rijksrecherche in september 2018 besloten de aangifte op te pakken. De stukken zijn – ten behoeve van de uitvoering van het onderzoek – in december 2018 overgedragen aan de Rijksrecherche. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Daarnaast is er ook aangifte gedaan tegen de korpschef van de Nationale Politie vanwege vermeend smadelijke en lasterlijke uitspraken in de media. Deze aangifte is inmiddels geseponeerd vanwege het ontbreken van aanknopingspunten voor de verdenking van een strafbaar feit.
Vindt u dat deze aangifte met voldoende prioriteit wordt behandeld? Zo nee, wat is hier volgens u de oorzaak van?
De diverse aangiften van de heer Van Hoeven zijn met de nodige zorgvuldigheid opgepakt. De aangever heeft meermaals nieuwe en omvangrijke aanvullingen op de oorspronkelijke aangiften ingezonden naar het Landelijk Parket. De zorgvuldige bestudering van deze nieuwe aangifte en aanvullingen hierop, heeft enige tijd gekost alvorens er opnieuw een Rijksrecherche-onderzoek gestart kon worden en er capaciteit vrijgemaakt kon worden. Dit onderzoek loopt nu.
Hoeveel mensen werken er op dit moment voor de Rijksrecherche? Wat is de leeftijdsopbouw van het personeel? Verwacht u de komende tijd verandering in het personeelsbestand door bijvoorbeeld een hogere uitstroom door onder andere vergrijzing, zoals bij de nationale politie het geval is?
De formatieve sterkte is 127 fte voor de Rijksrecherche waarvan 109 fte operationele capaciteit betreft. De leeftijdsopbouw van de bezetting is in personen: 20–29 jaar: 2; 30–39 jaar: 19; 40–49 jaar: 27; 50–59 jaar: 63; 60–67 jaar: 21. Gezien de leeftijdsopbouw ligt het voor de hand dat de Rijksrecherche de komende tien jaar een relatief grote uitstroom heeft van medewerkers die nu in de categorie 55+ vallen. Bij het invullen van vacatures wordt voor zover mogelijk gelet op een diverse leeftijdsopbouw in het personeelsbestand.
Hoeveel zaken behandelt de Rijksrecherche jaarlijks? Is dit aantal de laatste jaren toe- of afgenomen?
De Rijksrecherche neemt jaarlijks ruim 100 zaken in. De afgelopen jaren is de instroom gelijk gebleven maar in 2018 was er een opvallende toename, in 2018 zijn er 139 zaken ingestroomd.
Wat voor soort zaken behandelt de Rijksrecherche? In hoeverre is de aard van de zaken die de Rijksrecherche behandelt de laatste jaren complexer geworden en in hoeverre is de Rijksrecherche hierop aangepast, bijvoorbeeld door andere opleidingseisen?
De Rijksrecherche is aangewezen voor strafrechtelijk onderzoek naar:
Veel rijksrecherche-onderzoeken zijn inherent complexe onderzoeken vanwege het feit dat onderzoeken in een politiek-bestuurlijk gevoelige context moeten worden uitgevoerd en ook dikwijls extra inspanningen moeten worden verricht om onderzoeken af te schermen. Daarnaast signaleert de Rijkrecherche een toename in de ernst en complexiteit van sommige zaken. Zo is steeds vaker sprake van een criminele component en/of vermenging met georganiseerde criminaliteit bij lekonderzoeken.
De Rijksrecherche vindt het van belang de hoge kwaliteit van de rijksrechercheurs te behouden. Zij moeten opereren in een complexe politiek-bestuurlijke omgeving, een kwalitatief goed dossier afleveren en zo snel mogelijk op hoog niveau inzetbaar zijn. Rijksrechercheurs zijn minimaal HBO of WO geschoold en beschikken veelal over een recherche-Master opleiding. Rijksrechercheurs worden permanent getraind en bijgeschoold, zowel op fysieke vaardigheid als op juridische kwaliteit.
Hoeveel zaken wachten op dit moment bij de Rijksrecherche op behandeling? Wat is de kans dat deze zaken op (korte) termijn kunnen worden behandeld en afgedaan?
Uit het intake-proces van de Rijksrecherche van de laatste jaren blijkt dat zaken niet altijd in de volle breedte kunnen worden opgepakt. Er bestaat de noodzaak om onderzoeken selectief in te nemen en soms in omvang te beperken. Tevens wordt er soms voor gekozen om andere opsporingsdiensten (delen-) van onderzoeken over te laten nemen.
Hoe lang wordt gemiddeld aan een zaak besteed? Hoeveel mensen werken gemiddeld aan een zaak? Wat is de totale doorlooptijd per zaak gemiddeld? Vindt u dit tempo voldoende? Zo nee, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo ja, wat bent u van plan hier aan te doen?
Er is geen inschatting te maken van de gemiddelde doorlooptijd of aantal mensen dat aan een zaak werkt. Dat komt doordat elke zaak uniek en complex is en daarmee een eigen dynamiek kent. In het intake-proces van de Rijksrecherche wordt steeds een beslissing genomen over de inzet en de doorlooptijd van een onderzoek. Ook kan tussentijds worden bij- of afgeschaald n.a.v. de onderzoeksbevindingen, dan wel andere onderzoeken die een hogere prioriteit kennen.
Hoe worden zaken geprioriteerd? Hoe wordt bepaald hoeveel mensen aan welke zaak werken? Ziet u hier mogelijkheden voor verbetering? Zo ja, bent u bereid met de Rijksrecherche hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De prioritering van zaken binnen het intake-proces van de Rijksrecherche vindt plaats in nauwe afstemming met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft het overzicht met betrekking tot de beschikbare capaciteit en het aanbod en complexiteit van zaken en kan een goede inschatting maken hoe de (schaarse) capaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet.
Deelt u de mening geschetst in het artikel dat de Rijksrecherche te maken heeft met capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u eraan doen om deze capaciteitsproblemen te verhelpen?
Belangrijke randvoorwaarde voor het weerbaar maken en houden van het openbaar bestuur tegen corrumperende invloeden vanuit de onderwereld is een goede informatiepositie en deskundige opsporingscapaciteit. De Rijksrecherche vervult daarin een belangrijke rol. Capaciteit voor opsporing en vervolging is altijd schaars en dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten gesteld. Dat geldt ook voor de Rijksrecherche.
In de jaren 2000 en 2001 is gewerkt aan de uitvoering en afronding van de door de toenmalige Minister van Justitie aangekondigde maatregelen om het functioneren van de Rijksrecherche te verbeteren. Uitbreiding van de capaciteit van de Rijksrecherche was onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Op basis van de constatering van de toenmalige onderzoekscommissie en nader onderzoek naar de werklast is het budget van de Rijksrecherche vanaf het jaar 2002 structureel opgehoogd ten behoeve van capaciteitsuitbreiding.
De afgelopen jaren hebben de taakstellingen van het OM ook invloed gehad op het budget en de capaciteit van de Rijksrecherche. Het OM heeft desgevraagd met ingang van 2017 een klein structureel intensiveringsbudget ontvangen voor de ontwikkelingen bij de Rijksrecherche.
De ontwikkelingen in de criminaliteit staan echter niet stil en hebben – zoals hierboven aangegeven en in het antwoord op vraag 7 – sinds de genoemde versterkingen, geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. De intensiveringsgelden hebben deze bovengenoemde ontwikkelingen slechts deels gecompenseerd.
Het tegengaan van corruptie is een belangrijk aspect bij het terugdringen van ondermijnende criminaliteit. Bij de beoordeling van de versterkingsplannen van de regio’s en de landelijke diensten in het kader van het zogenaamde Ondermijningsfonds is dan ook de positie van de Rijksrecherche bezien. Op basis van het advies van het Strategisch Beraad Ondermijning heb ik besloten dat het inzetten van incidentele middelen uit het Ondermijningsfonds ten behoeve van extra formatie van de Rijksrecherche niet in de rede ligt. Wel zijn extra middelen beschikbaar gesteld om te starten met het ontwerpen van een analysetool, gekoppeld aan het ontwikkelen van een plan van aanpak hoe (ambtelijke) corruptie steviger kan worden aangepakt.
Vindt u dat onderzoeken naar de misstanden binnen de politie en het openbaar ministerie, waarvan ze zelf aangeven dat deze als topprioriteit zijn aangemerkt, in de praktijk ook tot de benodigde inzichten leiden?
Bewustwording, zelfreflectie en het continu doorontwikkelen van het vakmanschap zijn essentiële elementen om de integriteit binnen de politieorganisatie en het openbaar ministerie te waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat niet alleen de individuele ambtenaar, maar ook de organisatie als geheel leert van de incidenten die plaatsvinden. Om het bereik van een dergelijk leereffect te vergroten gaat de politie momenteel na op welke wijze individuele zaken gebruikt kunnen worden ter lering van alle medewerkers. In dit verband verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 inzake de interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.2 De politie en het openbaar ministerie voeren reeds een actief integriteitsbeleid en beschikken over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van medewerkers van de politie en het openbaar ministerie – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van nieuwe medewerkers. Voor wat betreft de screening van (kandidaat) ambtenaren van politie zal op korte termijn het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen aan uw Kamer worden gezonden. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk ook de omgeving van de betrokkene (zoals de partner) te onderzoeken. Ook zal een doorlopende screening worden ingevoerd.
Hoe kan het dat in het jaar 2000 al werd geconcludeerd dat sprake was van capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche, maar ondanks dat advies nauwelijks iets is verbeterd? Kunt u aangeven welke navolging is gegeven aan de adviezen uit dit rapport in opdracht van oud-minister Korthals?
Zie antwoord vraag 10.
Het gebrek aan onderzoekscapaciteit naar mogelijke politiefraude |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een aangifte tegen de politie over mogelijke misstanden rond een grote aanbestedingsprocedure al een half jaar ligt te sudderen bij de Rijksrecherche?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, dit bericht is mij bekend. Zoals ook in antwoord 2 van vragen van de leden Groothuizen en Den Boer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2131) die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden wordt aangegeven, heeft aangever al eerder aangiften gedaan tegen de politie. Enkele van deze aangiften zijn inmiddels afgedaan door de zaaksofficier van justitie. Aangever heeft in 2018 opnieuw aangifte gedaan maar ook een artikel 12 SV-klacht ingediend. Vanwege mogelijke overlap tussen de aangifte en de artikel 12 SV-klacht moest worden beoordeeld of nieuw onderzoek opportuun was. Hierdoor heeft het onderzoek langer geduurd. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Wat is er waar van de bewering dat door capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche misstanden binnen de politieorganisatie onuitgezocht blijven?
De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Daarop zijn er versterkingen en investeringen gepleegd bij onder andere de Rijksrecherche. Deze investeringen nemen niet weg dat onderzoeken soms noodgedwongen in omvang worden beperkt en in bepaalde gevallen de keuze moet worden gemaakt om het strafrechtelijk financieel onderzoek niet uit te voeren. In een enkel geval worden zaken ook (nog) niet opgepakt. Om de gevolgen van een groeiend aanbod van rijksrecherchezaken bij een schaarste capaciteit zo veel mogelijk te beperken, wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Klopt het dat door het toenemende aantal bedreigingen van burgemeesters corruptieonderzoeken bij de Rijksrecherche op de plank blijven liggen? Zo ja, sinds wanneer is deze ontwikkeling bekend en welke maatregelen zijn sindsdien overwogen om de onderzoekscapaciteit bij de Rijksrecherche uit te breiden?
Nee. De Rijksrecherche is niet de aangewezen opsporingsinstantie voor deze zaken, maar ziet wel meer onderzoeken waarbij sprake is van een kwetsbaar openbaar bestuur dat vatbaar is voor beïnvloeding van criminelen dan wel criminele organisaties.
De ambulancezorg in de gemeente Gennep |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u er van op de hoogte dat afgelopen augustus de ambulancepost in Gennep is opgeheven?1
Ja. Van dat bericht ben ik een half jaar geleden op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat de specifieke geografische positie van de gemeente Gennep – in het oosten grenzend aan Duitsland en in het westen begrensd door de Maas – met zich meebrengt, dat de aanrijmogelijkheden voor hulpdiensten van buiten de gemeente slechts beperkt zijn?
De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Ambulancezorg Limburg-Noord en de zorgverzekeraars VGZ en CZ geven aan dat de kop van Noord-Limburg een complex en langgerekt gebied is dat lastig te bedienen is. Hierdoor is het voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord van belang om goede afspraken te maken over burenhulp. De burenhulp afspraken zijn met ingang van 1 augustus 2018 deels vernieuwd en deels aangescherpt, waarmee de aanrijmogelijkheden van de gemeente Gennep worden verbeterd.
Bent u er van op de hoogte dat de ambulancepost in Gennep in 2014 met financiële hulp van Ambulance Zorg Limburg-Noord (AZLN) en de gemeente Gennep is ingericht, juist omdat de aanrijtijden van ziekenwagens daarvoor in de gemeente beroerd waren?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat RAV Ambulancezorg Limburg-Noord in 2014 bij wijze van pilot uit eigen reserves een post in Gennep heeft gerealiseerd om de inwoners van de kop van de regio betere ambulancezorg te kunnen bieden en dat de gemeente Gennep heeft gezorgd voor huisvesting van de ambulance door een ruimte in de brandweerkazerne beschikbaar te stellen.
Het herverdelen van ambulancecapaciteit in de kop van Noord Limburg, wat tot gevolg had dat de ambulancepost in Gennep is opgegeven, is juist gedaan om de aanrijtijden in de gehele regio te verbeteren (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 11.
Hoe vaak werd de norm, binnen 15 minuten een ambulance bij de patiënt gehaald voordat de ambulance in Gennep stond, en hoe vaak werd deze norm gehaald nadat de ambulance in Gennep stond?
De wettelijke prestatienorm in de ambulance sector luidt: de RAV zorgt ervoor dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is2. Deze norm heeft betrekking op het niveau van de (veiligheids)regio en niet op het niveau van individuele gemeenten, zoals in de wet vastgelegd. De prestatienorm kent voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord regionaal het volgende verloop: in 2012 90%, in 2013 90%, in 2014 92%, in 2015 92%, in 2016 91% en in 2017 91,4%. Het (door het RIVM) geverifieerde cijfer over 2018 is nog niet bekend.
In meer regio’s halen de RAV’en de 15 minutennorm niet. Dat speelt al langer en u bent hier eerder over geïnformeerd3. In 2016 is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gestart met zorgplichtonderzoek in de ambulancezorg. In het kader daarvan hebben individuele zorgverzekeraars voor de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald met de betreffende RAV’en verbeterplannen opgesteld. De NZa bespreekt periodiek de voortgang van de verbeterplannen met de zorgverzekeraars en houdt zo toezicht zolang er niet aan de zorgplicht wordt voldaan. Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van die voortgangsrapportages. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgplicht van verzekeraars een oordeel te vellen of zij de verwachting voldoende vinden of dat zij extra maatregelen (gaan) vragen van de zorgverzekeraar.
Dit neemt niet weg dat ik ontevreden ben dat meerdere RAV’en niet aan de 15 minutennorm voldoen. De ambitie hoort te zijn dat de norm gehaald moet worden. De oorzaken van het niet halen van de 15 minutennorm zijn veelzijdig en niet allemaal even eenvoudig en in korte tijd op te lossen. Genoemd worden met name een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen, productiestijgingen (oa door een stijging van de acute zorgvraag, mede door een toenemend aantal (thuiswonende) ouderen en soms door (achteraf bezien) oneigenlijke inzet van ambulancezorg), belemmeringen door geografie, infrastructuur en landelijke ligging4.
Om de toegenomen drukte in de ambulancezorg te beteugelen en de responstijden in alle regio’s binnen de norm te krijgen, heb ik vorig jaar het actieplan ambulancezorg opgesteld met Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en op 12 november jl. aan uw Kamer gestuurd5. Het actieplan sluit aan bij genoemde oorzaken, en beoogt die op verschillende manieren aan te pakken. Het actieplan is van start gegaan in januari 2019 en loopt tot eind 2021. Ik zal op korte termijn met de ondertekenaars om tafel gaan om te bezien hoe versnelling kan worden aangebracht op de acties gericht op halen van de norm. Veel verbeteracties zullen tot mijn spijt niet direct tot zichtbare resultaten leiden. Waar het bijvoorbeeld gaat om het aantrekken van personeel duurt het enige tijd voordat zij volledig zelfstandig inzetbaar zijn op de ambulances. Hetzelfde geldt voor het eventueel aanpassen van de triagesystemen, dat kost tijd.
Hoeveel hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ geïnvesteerd in de proef met een ambulance in Gennep? In hoeverre vindt u het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om hieraan bij te dragen, gezien hun zorgplicht en de meerwaarde van deze extra ambulance die ervoor zorgde dat ziekenauto’s vaker binnen 15 minuten bij de patiënt waren?
De zorgverzekeraars VGZ en CZ hebben mij laten weten dat zij de standplaats in Gennep niet hebben bekostigd, maar dat de ambulance en het benodigde personeel wel waren opgenomen in de totale begroting van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord (en zodoende zijn gefinancierd door de zorgverzekeraars).
Zorgverzekeraars sturen met RAV Ambulancezorg Limburg-Noord op een regionale prestatieverbetering, niet op lokale prestatieverbetering. In 2016 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van hun zorgplichtonderzoek, de representerende zorgverzekeraars de opdracht gegeven om samen met de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald verbeterplannen op te stellen. Daartoe hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ en de RAV Ambulancezorg Limburg-Noord onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren, waarin de optimale positionering en spreiding van ambulances in de regio is onderzocht teneinde de responstijden verder te verbeteren. Het verbeterplan wordt nu gefaseerd uitgevoerd, waarvoor de zorgverzekeraars de financiële middelen ter beschikking stellen. Onderdeel van het verbeterplan is een herschikking van de bestaande capaciteit in de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar vanaf 1 augustus 2018. Door andere samenwerking tussen drie RAV’en, Ambulance Zorg Limburg-Noord, Brabant Midden-West-Noord en Gelderland Zuid, is de inzetbare capaciteit van deze RAV’en anders ingedeeld, waardoor meer mensen binnen 15 minuten bereikt kunnen worden (en dus een verbetering van het responspercentage voor de gehele regio wordt bereikt).
Zorgverzekeraars en RAV’en hebben samen een verantwoordelijkheid om de ambulancezorg in hun verzorgingsgebied zo optimaal mogelijk in te richten, zodat verzekerden kwalitatief goede, bereikbare en tijdige zorg ontvangen. De prestaties van de RAV’en worden continu gemonitord en er worden maatregelen getroffen indien nodig. Met de verschuiving van ambulancecapaciteit teneinde een optimale dekking in de kop van Noord Limburg te bereiken, willen CZ, VGZ en de drie RAV’en een zo groot mogelijke gezondheidswinst voor alle inwoners in de kop van Noord Limburg bewerkstelligen.
Klopt het dat in de huidige – tijdelijke – situatie de Regionale Ambulance Voorziening Brabant Midden-West-Noord (BMWN) primair de ambulancezorg in Gennep moet regelen?
Nee. Volgens de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) is de door de Minister aangewezen RAV verantwoordelijk voor het verlenen van de ambulancezorg in de eigen regio. Ook is een RAV volgens de Twaz verplicht om schriftelijke afspraken te hebben met de naburige RAV’en over in ieder geval de open grens benadering en de onderlinge assistentie (ook wel: burenhulp).
Voor de bekostiging van de ambulancezorg dient het referentiekader spreiding en beschikbaarheid (hierna: referentiekader) als basis. In het referentiekader wordt gewerkt met een open grenzen benadering. Concreet betekent dit dat spoedritten die worden gereden naar een aantal postcodegebieden in Noord Limburg in het referentiekader worden toebedeeld aan RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid. RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid krijgen daarmee ook de financiële middelen om te voorzien in de spreiding en beschikbaarheid van ambulancezorg voor die postcodegebieden in Noord Limburg. Aangezien RAV Limburg-Noord wel verantwoordelijk is voor de gehele eigen regio is het van essentieel belang dat er goede burenhulp afspraken worden gemaakt.
Heeft BMWN voldoende capaciteit hiervoor, of moet in de praktijk AZLN nog regelmatig uitrijden voor spoedritten in Gennep? Kunt u cijfers geven van de afgelopen zes maanden hoe vaak BMWN enerzijds en AZLN anderzijds hebben moeten uitrijden voor spoedritten in Gennep?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten dat in alle gevallen de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance wordt ingezet. Primair wordt Gennep aangereden vanuit Haps door ambulances van RAV Brabant-Midden-West-Noord. Indien in die regio alle ambulances gelijktijdig bezet zijn, moet er vanuit een andere locatie worden uitgereden. Dat kan door een ambulance van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord of van RAV Gelderland Zuid. Het aantal ambulance inzetten in Gennep in het derde en vierde kwartaal van 2018 zijn als volgt:
Inzet door:
Aantal A1-ritten
Aantal A2-ritten
RAV Ambulancezorg Limburg-Noord
119
109
RAV Brabant Midden-West-Noord
126
53
RAV Gelderland Zuid
12
10
Klopt het dat zorgverzekeraars van plan zijn de capaciteit van de ambulancepost in Haps uit te breiden? Kunt u aangeven wanneer deze wagen beschikbaar is en wanneer de bemensing hiervoor is geregeld?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten in 2019 voor RAV Brabant Midden-West-Noord vier extra ambulances te financieren, waarmee de ambulancecapaciteit in zijn totaliteit wordt uitgebreid in de gehele regio. Op basis van analyses door de RAV wordt altijd gekeken waar de inzet van extra ambulances het meest relevant is. Zorgverzekeraars sturen hier niet op. RAV Brabant Midden-West-Noord hoopt deze extra ambulances lopende 2019 op de weg te hebben. Maar, net als in veel zorgsectoren heeft ook de ambulancezorg met krapte op de arbeidsmarkt te maken.
Kunt u cijfers geven met betrekking tot de aanrijtijden (in hoeveel procent van de gevallen wordt aan de 15 minutennorm voldaan) voor spoedritten in de gemeente Gennep, enerzijds voor de periode voor 1 augustus 2018 en anderzijds voor de periode sinds 1 augustus 2018?
Vraag 9 ontbrak in de set dus geen antwoord.
Waarom zijn zorgverzekeraars wel bereid te betalen voor verhuizing van de ambulance van Gennep naar Bergen, maar niet voor behoud van de ambulance in Gennep?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van de voortgangsrapportage van Ambulancezorg Limburg-Noord (AZLN) aan de Nederlandse Zorgautoriteit van 31 januari 2018, waarin staat dat de verwachting is dat in 2019 95% een responstijd heeft van minder dan 15 minuten, maar dat een te dunne bezetting voor heel Noord en Midden Limburg blijft bestaan? Wat is uw reactie, vindt u een «verwachting» dat 95% gehaald wordt voldoende geruststelling voor de mensen in de betreffende regio?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt het met de door u aangekondigde algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg ook verplicht om bij (voorgenomen) sluiting van een ambulancepost verplicht om regionale bestuurders te consulteren?2
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze kunt u er voor zorgen dat de aanrijtijden van maximaal 15 minuten overal in Limburg-Noord en in het bijzonder in de gemeenten Gennep en Mook en Middelaar, worden gehaald?
Nee. In de amvb beschikbaarheid acute zorg wordt geregeld dat zorgaanbieders die behoren tot de categorie traumacentra, aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen anders dan traumacentra, aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten of aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen, het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie slechts geheel of gedeeltelijk kunnen beëindigen of opschorten als (onder meer) de zorgaanbieder de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in de regio te voren over de beëindiging of opschorting heeft geïnformeerd. Deze bepaling wordt opgenomen omdat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten en inwoners plotseling met een beëindiging of opschorting van de acute zorg op een bepaalde locatie worden geconfronteerd. Dat een ambulancepost ergens verdwijnt, betekent niet dat de acute zorg op die plek wordt beëindigd of opgeschort. RAV’en hebben namelijk de wettelijke taak ambulancezorg te leveren en kunnen daar niet mee stoppen, zij leveren ambulancezorg in de hele regio, ongeacht de positionering van de standplaatsen. De continuïteit van de RAV’en is geregeld in de Twaz.
Het bericht 'Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten»?1 En zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Het aangehaalde mediabericht betreft de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Bij de leiding van die eenheid zijn geen gevallen bekend van aan te houden personen die niet werden aangehouden, vanwege de langere reistijd naar een cellencomplex.
Waarop is de uitlating van de betreffende eenheidsleiding «We herkennen het beeld vanuit Bergen op Zoom niet als zodanig» gebaseerd? Wat betekent «als zodanig»?
De leiding van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant herkent niet het beeld zoals geschetst specifiek vanuit Bergen op Zoom door de betreffende ACP-voorzitter. Ik erken dat er eenheden zijn met een groot verspreidingsgebied en dat dat betekent dat het incidenteel voorkomt dat er langere aanrijtijden naar politiecellencomplexen zijn.
De politie weegt in haar huisvestingsbeleid voor de politiecellencomplexen alle bestaande belangen met elkaar af om in balans hiermee de locaties te bepalen.
Bent u bekend met het feit dat er al geruime tijd en door steeds meer agenten wordt geklaagd over de nadelige gevolgen van het sluiten van politiebureaus, waaronder de lange reistijden met verdachten naar locaties waar verdachten ondergebracht kunnen worden? Zo nee, wordt het dan niet eens tijd om bij diverse eenheden, verspreid over Nederland, hierover met agenten in gesprek te gaan? Zo ja, deelt u de mening dat de in vraag 2 aangehaalde uitlating van de eenheidsleiding onjuist is, het probleem miskent en daarmee een schoffering is van de aldaar werkzame agenten?
Het is goed dat de politie in kaart heeft waar in het land eventuele knelpunten zijn. Ik ben regelmatig in het land in gesprek met agenten over de ervaren werkdruk. Hier komt ook de problematiek van reistijden naar arrestantencomplexen aan de orde. De politie kijkt naar een acceptabele norm voor rijtijden met arrestanten. Ik zie ook dat voor langere reistijden naar cellencomplexen in de praktijk goede oplossingen worden ontwikkeld. Zoals recent naar aanleiding van het voornemen van de samenvoeging van de politiecellencomplexen te Amsterdam. Hierbij is ook gekeken naar het vervoer van de arrestanten, waar door middel van het laten rijden van politiebussen tussen de bureaus en de politiecellencomplexen door de politie een oplossing voor onder andere het mogelijke knelpunt van de aanrijtijden is gevonden. Eenzelfde oplossing voor het vervoeren van arrestanten door middel van het laten rijden van speciale politiebussen is gevonden in het basisteam Maas en Leijgraaf, actief in de driehoek tussen Boxmeer, Cuijk en Uden. Op deze wijze worden de agenten in dit basisteam die de noodhulp uitvoeren, ontlast en kunnen zij gewoon inzetbaar blijven.
Deelt u de mening dat de sluiting van politiebureaus een bezuinigingsmaatregel is van het kabinet Rutte II welke niet past in het huidige tijdsbeeld en zo spoedig mogelijk met worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve en efficiënte politie is modernisering noodzakelijk. Alleen op die manier kan de criminaliteit adequaat worden bestreden. Het kabinet investeert daarom in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Daarvoor is andersoortige en minder fysieke huisvesting benodigd. Op basis van besluitvorming in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is per politie-eenheid een gefaseerde aanpak tot en met 2025 uitgewerkt voor de uitvoering van de huisvestingsplannen. Hierbij wordt bij de keuze van de locaties van de politiebureaus rekening gehouden met goede spreiding, acceptabele aanrijtijden en de veiligheidssituatie.2
Deelt u de mening dat het vervangen van politiebureaus door locaties bij gemeentes en mobiele locaties niet kan voorzien in het gat dat wordt geslagen door het sluiten van politiebureaus, omdat alleen op politiebureaus verdachten kunnen worden ingesloten? Zo nee, waarom niet?
Niet op alle politiebureau zijn politiecellen. Voor het vervoer van verdachten naar cellencomplexen moeten verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Uitgangspunt hierbij is dat bij de aanpak hiervan de belangen in balans zijn. Om die reden wordt op dit moment het huisvestingsbeleid ten aanzien van politiecellencomplexen door de politie herzien, waarbij onder andere geldt dat politiecapaciteit zo effectief mogelijk moet worden ingezet. Het is daarom efficiënter om arrestanten op minder locaties onder te brengen. Naast een acceptabele aanrijdtijd moeten de cellencomplexen aan alle vereisten voldoen en er zijn bijvoorbeeld voor elke dienst minimaal twee arrestantenverzorgers per cellencomplex vereist.
Onafhankelijk onderzoek naar de bijna-ramp rond het vreugdevuur Scheveningen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving over de gebeurtenissen rond het vreugdevuur in Scheveningen, voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de jaarwisseling 2018–2019?
Ja.
Deelt u de mening dat er sprake was van een bijna-ramp waarbij de bewoners van Scheveningen, de bezoekers, de persoonlijke- en publieke eigendommen, de duinen en de gebouwde omgeving ernstig risico liepen op schade en letsel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid, binnen de kaders die de Rijkswet hiervoor geeft, op verzoek van de burgemeester van Den Haag een onderzoek zal opstarten naar deze lokale situatie. Het is niet aan mij om -in deze fase- verder uitspraken hierover te doen.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek naar deze bijna-ramp inzicht zal bieden in wat er mis ging bij de activiteiten en beslissingen voorafgaand aan, tijdens en in de nasleep van het vreugdevuur in Scheveningen, en wat er in de toekomst kan worden gedaan om een ramp of bijna-ramp te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) het best in staat is dergelijk onderzoek goed en daadwerkelijk onafhankelijk uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de OVV te vragen een onderzoek in te stellen rond deze bijna-ramp als gevolg van het vreugdevuur in Scheveningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Burgemeesters verbolgen over einde aan lintje voor brandweervrijwilligers’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht over het feit dat burgemeesters verbolgen zijn over het einde aan een Koninklijk lintje voor brandweervrijwilligers?1
Ja.
Wat vindt u van het besluit van de Kanselarij der Nederlandse Orden om vanaf 2020 géén koninklijke onderscheiding meer toe te kennen aan brandweervrijwilligers die zich 20 jaar hebben inzet voor een veiliger Nederland?
De Minister van BZK heeft vanuit de beleidsverantwoordelijkheid voor het decoratiestelsel ingestemd met de conclusie van het Kapittel voor de Civiele Orden dat het (semi-)automatisch decoreren op basis van langdurige (vrijwillige) dienst niet meer past in het huidige decoratiebeleid. Ik heb begrip voor dit besluit dat na overleg met mij als verantwoordelijke voor het stelsel van de Brandweerzorg is genomen. Er zijn diverse andere erkenningsmogelijkheden voor brandweervrijwilligers.
Is het bericht juist dat de Kanselarij der Nederlandse Orden dit besluit in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en u heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom in een tijd waarin het kabinet extra geld vrij maakt voor de versterking van de positie van vrijwilligers bij de brandweer en de politie, een dergelijk besluit is genomen? Zo ja, kunt u dit nader uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een Koninklijk lintje het minste is wat de Nederlandse staat als blijk van erkenning kan terugdoen voor de helden van de vrijwillige brandweer? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan de inzet van brandweervrijwilligers. De brandweerzorg is in grote mate van hen afhankelijk. Er zijn nog diverse andere erkenningsmogelijkheden voor langdurige dienst als brandweervrijwilliger.
Brandweer Nederland heeft eigen onderscheidingen waaronder één voor trouwe dienst. Brandweer Nederland heeft de afgelopen periode in overleg met de Kanselarij der Nederlandse Orden gekeken naar de mogelijkheden om het decoratiestelsel van de Brandweer verder te actualiseren en formeel te laten erkennen. Dit zal naar verwachting in de eerste helft van 2019 zijn afgerond. Het geactualiseerde decoratiestelsel van de Brandweer wordt hiermee ook verder in lijn gebracht met de decoratiestelsels van Politie en Defensie.
Daarnaast is er ook een vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid voor vrijwilligers die aaneensluitend over een periode van tien of meer jaren werkzaamheden hebben verricht als vrijwilliger. Dit geldt voor medewerkers van onder andere Politie, Brandweer, Ambulancedienst, Defensie en het Nederlandse Rode Kruis. Het bevoegd gezag dient hiervoor een verzoek in bij de Kanselarij.
Het blijft mogelijk om een brandweervrijwilliger te decoreren met een Koninklijke onderscheiding. Om hiervoor in aanmerking te komen moet sprake zijn van bijzondere persoonlijke verdiensten.
Heeft u tijdens de totstandkoming van dit besluit overleg gevoerd met de vertegenwoordiging van de vrijwillige brandweer? Zo ja, wat vinden zij van het besluit? Zo nee, waarom niet?
Het besluit is door de Kanselier der Nederlandse Orden besproken met Brandweer Nederland, de Raad van Brandweercommandanten en de Stichting Waardering en Erkenning Brandweer. Brandweer Nederland heeft daarop het initiatief genomen tot het actualiseren en laten erkennen van het huidige decoratiestelsel.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Kanselarij der Nederlandse Orden om het besluit tot het stoppen met onderscheiden van leden van de vrijwilligere brandweer, te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Nee. Ik heb begrip voor dit besluit.
De training van politieagenten op het gebied van geweld tegen vrouwen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van 20 december 2018?
Ja.
Bent u bekend met het aandeel geweldsdelicten in huiselijke kring? Zo ja, kunt u aangeven wat het aandeel is?
De politie registreerde in 2017 84.000 incidenten van huiselijk geweld. In werkelijkheid ligt het aantal gevallen van huiselijk geweld hoger. Betrokkenen melden lang niet alle gevallen van huiselijk geweld uit schaamte, angst, schuldgevoel en de afhankelijke positie waarin mensen zich bevinden.
In de gevallen van moord en doodslag met vrouwelijke slachtoffers zijn (ex-) partners de grootste groep daders. Van de 46 gevallen waarbij in 2017 een vrouw om het leven werd gebracht, was de verdachte of dader in 39% van de gevallen (18 van de 46 gevallen) de partner of ex-partner van het slachtoffer. In 2016 betrof dit 62% van de gevallen (21 van de 34 gevallen).1
Uit de Veiligheidsmonitor 2017 van het CBS blijkt dat in de gerapporteerde gevallen waarin vrouwen in 2017 slachtoffer waren van een geweldsdelict, de dader in bijna 15% van deze gevallen de partner, de ex-partner of een familielid is.2 Dit percentage is een onderschatting, omdat andere categorieën daders die volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 onderdeel uitmaken van de «huiselijke kring» hierin niet per se zijn meegeteld (bijvoorbeeld huisgenoten of mantelzorgers).
Is de training van politieagenten op dit gebied volgens u voldoende of ziet u mogelijkheden voor intensivering?
De Politieacademie heeft een Basisopleiding huiselijk geweld ontwikkeld, speciaal voor taakaccenthouders op dit gebied. Naast de juridische aspecten is er in de opleiding expliciet aandacht voor interactie met zowel daders als slachtoffers en de cirkel van geweld bij daders.
Op de Politieacademie wordt een aantal opleidingen Huiselijk Geweld aangeboden:
Er zijn mogelijkheden voor verbetering van deze opleiding. In 2019 en 2020 zullen deze opleidingen worden geïntensiveerd en geüpdatet.
Vanuit het oogpunt van een lerende organisatie is de politie permanent bezig met deskundigheidsbevordering – samen met de partnerorganisaties OM, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis (het Landelijk Netwerk Zorg/Straf Huiselijk Geweld en Kindermishandeling).
De toerusting van alle professionals uit verschillende domeinen voor een goede aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling krijgt in brede zin aandacht in het programma Geweld hoort nergens thuis. Hierbij richten zorg- en hulpverlening, politie en/of justitiepartners zich op alle betrokken leden van het huishouden.
Bent u tevreden met de huidige aanpak van stalking door ex-partners? Zo nee, welke verbetermogelijkheden ziet u?
Ik constateer met de burgemeester van Rotterdam dat de aanpak van (ex-) partnerstalking en -geweld de komende jaren verdere en blijvende aandacht vereist. Tegelijkertijd stel ik ook vast dat er de afgelopen periode reeds stevig is ingezet om het geweld tegen vrouwen aan te pakken.
In 2018 is het programma Geweld hoort nergens thuis gestart, in opdracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG.3 In dit programma is nadrukkelijk aandacht voor de aanpak van plegers. In dit kader worden op basis van onderzoek de nodige stappen gezet om de opsporing van huiselijk geweld te verbeteren. De organisaties in het voornoemde Landelijk Netwerk Zorg/Straf werken momenteel samen aan intensivering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Daarnaast is de aanpak van huiselijk geweld een van de onderwerpen op de Veiligheidsagenda voor de periode 2019–2022. De Veiligheidsagenda beschrijft de prioriteiten en landelijke beleidsdoelstellingen van de politie en wordt vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid in samenspraak met het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters. Naast de onderwerpen waarvoor concrete beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd, wordt een aantal onderwerpen benoemd waarover in een ander kader al afspraken zijn gemaakt en waar de politie een partner is in de aanpak. De bestrijding van huiselijk geweld en kindermishandeling is een van deze laatstgenoemde onderwerpen. De regio’s en lokale driehoeken geven hier zelf nader invulling aan.
Kunt u aangeven hoeveel vrouwen in 2017 door hun ex-partner zijn gestalkt of op een andere manier lastiggevallen dan wel bedreigd? Heeft u een volledig beeld van het aantal vrouwen dat lastiggevallen wordt door de ex-partner?
Elk slachtoffer is er een te veel en alleen daarom al zijn deze cijfers, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, schokkend.
Het thema is diffuus en een incident is vaak een momentopname. De relatie tussen dader en slachtoffer kan veranderen in de tijd tussen verschillende incidenten. Zo kan een persoon in het ene incident partner zijn en in een later incident ex-partner. Daarnaast kent stalking een veelheid aan verschijningsvormen zoals bedreiging, vernieling, lastigvallen, ongewenste communicatie via telefoon of social media, etc. Dit maakt dat de registraties van de politie over het lastigvallen door (ex-)partners niet altijd eenduidig zijn en het niet mogelijk is om betrouwbare cijfers op dit fenomeen te verstrekken. Om bewustwording op het gebied van stalking bij de politie te vergroten, wordt in opleidingen zoals bij antwoord 3 genoemd expliciet aandacht gegeven aan het herkennen ervan in verschillende situaties. Ook doet de Inspectie JenV onderzoek naar hoe de politie en OM slachtsoffers van zedenzaken bejegenen.
De inzet van de politie en het OM is gericht op het stoppen van het geweld en het beschermen van het slachtoffer. Een gezamenlijke aanpak met partners zoals Veilig Thuis, het Openbaar Ministerie en de Reclassering is hierbij essentieel.
De aangescherpte aanpak in ex-partnerstalkingzaken draagt bij aan eerdere herkenning van stalkingzaken, vroegtijdige risico-inventarisatie, meer regie op de zaak en vroegtijdige interventie. Door de samenwerking met partners als Veilig Thuis en het Openbaar Ministerie kunnen interventies op het gebied van zorg-, bestuursrecht en/of strafrecht worden ingezet en wordt per casus bekeken welke (combinatie van) interventies het meest effectief is, voor alle betrokkenen.
Zo worden zowel slachtoffer- als daderinterventies genomen. Sommige hiervan kunnen en worden al ingezet voordat sprake is van strafbare feiten; bv. een adviesgesprek met een slachtoffer en een stop-gesprek met de verdachte. De inzet van de politie is om zo vroeg mogelijk te interveniëren om het stalken zo snel mogelijk te stoppen.
Bent u geschrokken van de cijfers over de afgelopen jaren van vrouwen die om het leven zijn gebracht door de ex-partner? Zijn deze cijfers algemeen bekend binnen de politie?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u, mede naar aanleiding van de uitspraken van de burgemeester van Rotterdam, op korte termijn «nieuwe wegen» proberen te vinden om het geweld tegen vrouwen in te dammen?
Zie antwoord vraag 4.
De brand bij een Duitse kerncentrale vlakbij de Nederlandse grens |
|
Maurits von Martels (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de brand die op donderdag 6 december 2018 woedde op het terrein van de kerncentrale in Lingen (Duitsland), ongeveer 20 kilometer van de grens met Nederland (Denekamp)?1
Op donderdagavond 6 december is er een brand geweest in de splijtstoffabriek van Advanced Nuclear Fuels (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. De kerncentrale werd niet bedreigd door die brand.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat er in Nederland wel berichten verschenen bij RTV Oost, tevens calamiteitenzender in Oost Nederland, («Brand bij kerncentrale Lingen: Gevaar kan niet worden uitgesloten»), maar er verder geen informatie werd gegeven?2
De Veiligheidsregio Twente en het Nationaal Crisiscentrum (NCC, en via het NCC ook de ANVS) zijn, nadat de brand was geblust, door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest. De ANVS heeft op donderdag 6 december gecommuniceerd door middel van een bericht op de website en via Twitter. Op 7 december heeft de Veiligheidsregio Twente langs dezelfde kanalen gecommuniceerd.
Kunt u aangeven wat er precies in Lingen gebeurd is en of, en wanneer, de Nederlandse overheid de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming en de betrokken veiligheidsregio’s voldoende op de hoogte was zijn gesteld van het voorval en de precieze omstandigheden? Welke classificatie heeft het ongeval gekregen?3
Op 6 december jl. is er rond half acht ‘s avonds brand ontstaan in het Duitse Lingen bij het bedrijf Advanced Nuclear Fuels (ANF). In tegenstelling tot wat een aantal media berichtten, was er geen sprake van brand bij de kerncentrale Emsland. De ANF-fabriek ligt op een ander terrein op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland. Rond 21:15 uur is het sein brand meester gegeven. ANF vervaardigt splijtstofelementen die dienen als brandstof in kerncentrales. De brand vond plaats in een laboratorium en niet in de ruimte waar de splijtstofelementen vervaardigd worden. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Hoe is het in algemene zin gesteld met de veiligheid bij de nucleaire centrale in Lingen nu zich daar in korte tijd drie incidenten hebben voorgedaan? Voldoet de centrale aan alle relevante normen?
De brand van 6 december 2018 vond niet plaats bij de kerncentrale Emsland, maar bij de verderop gelegen splijtstoffabriek van ANF. Het toezicht op de kerncentrale Emsland en op de ANF fabriek ligt bij de Duitse autoriteiten. In dit geval gaat het om het Ministerie van milieubeheer van de deelstaat Nedersaksen. De ANVS heeft regelmatig contact met de toezichthouders in Duitsland, waaronder die in Nedersaksen. Informatie over de aard en het aantal ongewone gebeurtenissen die plaatsvinden zowel bij de kerncentrale Emsland als bij ANF is te vinden op een website van de Duitse autoriteiten en geeft in de optiek van de ANVS geen aanleiding voor ongerustheid4.
Wilt u er bij de veiligheidsregio’s op aandringen dat dit incident samen met de partners in Duitsland geëvalueerd wordt op ten minste de volgende deelvragen:
De Veiligheidsregio Twente heeft aangegeven dit incident te gaan evalueren en daarbij de ANVS, het DCC IenW en het NCC (JenV) te zullen betrekken. De gestelde vragen zullen hierin worden meegenomen.
De uitkomsten van deze evaluatie zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Kunt u aangeven wanneer de volgende oefening van Duitsland plaats gaat vinden waar Nederland bij betrokken wordt?
De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland.
Kunt u de bevindingen van de evaluatie met de Kamer delen, zodat die besproken kunnen worden in een volgend overleg over nucleaire veiligheid, waar weer gesproken zal worden over grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland en België, en het goed is om dan te kunnen kijken hoe die in praktijk heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Brand bij kerncentrale Lingen: brand geblust, geen gewonden' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brand bij kerncentrale Lingen: brand geblust, geen gewonden»?1
Ja.
Wat was de oorzaak van deze brand? Hoe had deze brand voorkomen kunnen worden?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand bij de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Als er zich een nucleair- of stralingsongeval voordoet dat gevolgen kan hebben voor een ander land, zijn er internationale verplichtingen2 die zorgen voor het tijdig informeren van de autoriteiten in de buurlanden.
Verder zijn er tussen de autoriteiten van Nederland en Duitsland werkafspraken gemaakt om ook bij ongewone gebeurtenissen, die plaatsvinden bij nucleaire installaties in het grensgebied en geen risico vormen voor de bevolking, informatie uit te wisselen.
Omdat de brand operationeel is afgehandeld conform de procedures en er (mede door de heersende Westenwind) op geen enkel moment een risico voor de Nederlandse bevolking is geweest, was er voor de Duitse autoriteiten geen verplichting tot het terstond informeren van de Nederlandse autoriteiten. De veiligheidsregio en het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en via het NCC ook de ANVS zijn, nadat de brand was geblust, op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest.
Naast uitwisseling van informatie in het geval van risicosituaties, vind ik het belangrijk dat er goede, eenduidige en consistente communicatie over de grens plaatsvindt, ook bij situaties waarbij er geen sprake is van een risico. Hiermee kan voorkomen worden dat er onnodige onrust ontstaat. De gang van zaken bij dit incident zal door de Veiligheidsregio Twente worden geëvalueerd om te kijken of de bestaande afspraken moeten worden aangescherpt.
Net als in Nederland zijn Duitse nucleaire installaties verplicht om bij ongewone gebeurtenissen een onderzoek te doen naar de oorzaak, mogelijke gevolgen en eventueel noodzakelijke aanpassingen om deze in de toekomst te voorkomen. Het Duitse onderzoek is nog gaande. Ik kan derhalve niet vooruitlopen op de resultaten van dat onderzoek.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties. Ondanks de onrust is er geen sprake geweest van een risico voor de bevolking.
Zijn de Nederlandse autoriteiten, zoals de relevante veiligheidsregio, direct nadat duidelijk werd dat er een brand was in de kerncentrale, die zich vlak over de grens bevindt, geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hierop door de veiligheidsregio ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Zal dit geval worden gebruikt als een goede testcase en besproken worden in de gezamenlijke commissie van Nederland en Duitsland die betrekking heeft op de communicatie bij nucleaire incidenten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit wordt besproken in de NDKK (NDKK is de Niederländische-Deutsche Kommission), waar o.a. afspraken worden gemaakt ten aanzien van melden en informeren bij grensoverschrijdende incidenten.
Wat is de stand van zaken rondom het actualiseren van het rampenplan in de deelstaat Nedersaksen?
Op dit moment is het rampbestrijdingsplan van de deelstaat Nedersaksen nog
niet volledig in lijn met de laatste federale aanbevelingen van het toenmalige Bundeministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit (BMUB). Naar verwachting zullen de aanbevelingen in 2019 worden opgenomen in de planvorming van de deelstaat Nedersaksen.
Het bericht 'Politie registreert bewust de afkomst van agenten' en het interview met de nieuwe portefeuillehouder diversiteit |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht 'Politie registreert bewust de afkomst van agenten» en het interview met de nieuwe portefeuillehouder diversiteit?1
Ja.
Is de nieuwe portefeuillehouder diversiteit juist geciteerd? Zo nee, wat heeft hij daadwerkelijk gezegd?
Ja. Het artikel is een goede weergave van het gesprek met de nieuwe programmamanager Kracht van het Verschil.
Indien zijn uitspraken juist zijn weergegeven, waar haalt de portefeuillehouder het onzalige idee vandaan dat «de belastingbetaler met liefde betaalt voor diversiteit»?
Een diverse samenstelling van het politiekorps draagt bij aan de legitimiteit en daarmee het gezag van de politie. Daarbij geldt diversiteit in brede zin: verscheidenheid op het gebied van sekse, etniciteit, leeftijd, opleiding, geaardheid, et cetera. Ik ben van mening dat een goede afspiegeling van de Nederlandse samenleving binnen het korps noodzakelijk is voor een effectieve aanpak van criminaliteit, radicalisering, discriminatie en overlast. Een divers samengesteld korps is noodzakelijk voor verbinding met- en draagvlak in onze samenleving.2 Het zorgt ervoor dat specifieke veiligheidsproblemen in de wijk kunnen worden aangepakt en er contact blijft met verschillende gemeenschappen, daarmee verbetert het politiewerk. Verder vormen divers samengestelde teams een bron van creativiteit en innovatie, hebben zij een groter leer- en aanpassingsvermogen en helpen deze soms een tunnelvisie te voorkomen. Ze dragen bij aan een inclusieve werkcultuur, verkleinen de kans op uitsluiting en leiden tot behoud van medewerkers uit groepen die (nu nog) zijn ondervertegenwoordigd bij de politie. De politie hanteert streefcijfers om de focus op diversiteit te houden bij vacaturehouders en de ondersteunende diensten.3
Deelt u de mening dat de kern niet moet zijn dat het politiekorps een afspiegeling is van de maatschappij, maar dat het gaat om het gezag dat de politie moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
En zo nee, op welke wijze helpt een afgedwongen percentage diversiteit bij het hebben van gezag?
Zie antwoord vraag 3.
Wat valt nu onder het streefcijfer van 25% diversiteit? Gaat het om 25% van de instroom dat een niet-westerse nationaliteit moet hebben of om 25% van de instroom met een diverse achtergrond dat uit veel meer bestaat dan etniciteit?
In het algemeen gaat het streven naar diversiteit binnen het korps om meer dan alleen etniciteit. Het streefcijfer van 25% ziet specifiek op de instroom van medewerkers met een dubbele culturele achtergrond, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring.4 Iedere instromende medewerker moet in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben.
Waarom spreken de korpschef, de portefeuillehouder diversiteit en zijn woordvoerder hierover niet eensluidend?
Variëteit binnen het korps zorgt ervoor dat de politie beter presteert. De politie is van en voor iedereen. Een politie waarin iedereen zich kan herkennen en die iedereen kan vertrouwen. Hier denken de korpschef, de programmamanager en de woordvoerder hetzelfde over.
Deelt u de mening dat politieagenten wel tegen een paar, al dan niet flauwe, grappen moet kunnen zonder dat meteen wordt gesteld dat sprake is van (impliciete) discriminatie? Zo nee, vindt u dan niet dat de belastingbetaler dadelijk is opgezadeld met een korps dat voor een deel bestaat uit «watjes»?
Humor moet kunnen, discriminatie en racisme hebben geen plaats binnen de maatschappij en zeker niet binnen de politie. Daar treden zowel de korpschef als ik hard tegen op. Dat heeft niets met watjes te maken, maar met respect voor elkaar.