Zijn verschillende antwoorden op de vraag of hij kan aangegeven of door corruptie Afghanen ook Nederlandse hulpgelden Afghanistan zijn uitgesmokkeld |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Waarom geeft u op de vraag «Kunt u aangeven of door corrupte Afghanen ook Nederlandse hulpgelden het land zijn uitgesmokkeld?» aanvankelijk het antwoord «Nee, ik kan dat niet aangeven. Er lopen geen concrete zaken»1 en later «Daarvoor zijn geen aanwijzingen»? Waarom zendt u de Kamer twee verschillende antwoorden?
Een conceptversie was abusievelijk reeds elektronisch naar de Kamer verzonden. De tweede, herziene versie beantwoording van uw vragen betreft de juiste versie.
Wat is uw antwoord op voornoemde vraag?
Er zijn geen aanwijzingen dat Nederlandse hulpgelden het land zijn uitgesmokkeld. Zie verder de beantwoording op vraag 3 in mijn voorgaande brief d.d. 9 juli 2010.
Kunt u garanderen dat er geen Nederlandse hulpgelden Afghanistan zijn uitgesmokkeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn voorgaande brief d.d. 9 juli 2010 heb aangegeven loopt het grootste gedeelte van de Nederlandse hulpgelden in Afghanistan via fondsen die worden beheerd door internationale instellingen. Voordat financiële middelen aan een organisatie ter beschikking worden gesteld, wordt een risicoanalyse van de betreffende organisatie gemaakt. Op deze wijze wordt de kans op corruptie met Nederlandse hulpgelden zoveel mogelijk beperkt. Daarna vindt monitoring plaats. Bij vermoedens van fraude worden betalingen direct stopgezet en wordt nader onderzoek uitgevoerd. Bij bewezen fraude zullen de fondsen worden teruggevorderd. Nederland wil met het Afghanistanbeleid ertoe bijdragen dat de Afghaanse overheid in staat is onder andere het openbaar bestuur, inclusief corruptiebestrijding, te verbeteren. Zolang de Afghaanse overheid effectief blijft werken aan het verbeteren van het bestuur en sturing geeft aan de wederopbouw, is de regering, met de internationale gemeenschap, bereid dit te steunen.
Het bericht dat een levenslang gestrafte zesvoudig moordenaar toch met verlof mag |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat een levenslang gestrafte zesvoudig moordenaar toch met verlof mag?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Ja, de feiten in het bedoelde artikel komen overeen met de overwegingen zoals weergegeven in de uitspraak van de RSJ. Ik respecteer de uitspraak van de RSJ.
Hoe moet het oordeel van de beroepscommissie van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming worden gezien in verhouding tot het eerdere besluit van de toenmalige staatssecretaris van Justitie die de machtiging voor begeleid verlof juist introk?
De toestand van de slachtoffers en nabestaanden heeft heel zwaar gewogen bij het besluit tot intrekking van machtiging tot het verlenen van het begeleide verlof. De RSJ heeft overwogen dat hoezeer ook de reacties van de slachtoffers begrijpelijk zijn, deze niet kunnen worden beschouwd als nieuwe feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat de machtiging ingetrokken kan worden.
Klopt het dat levenslang gestraften die voor een behandeling naar een tbs-kliniek gaan nu niet meer met verlof mogen? Hoe moet dit worden gezien in het licht van de onderhavige kwestie, waarin de tot levenslang veroordeelde wegens psychische problemen is overgeplaatst naar een tbs-kliniek?
Het huidige verlofkader, dat in 2007 van kracht werd, sluit verlof voor levenslanggestraften uit. Sindsdien is verlof, anders dan beveiligd incidenteel verlof van humanitaire aard, voor een levenslanggestrafte niet meer mogelijk. In de onderhavige zaak is op grond van in 2001 geldende wet- en regelgeving begeleid verlof toegekend. De RSJ heeft de intrekking van de machtiging tot begeleid verlof vernietigd. Hierdoor is de machtiging uit 2001 nog van kracht.
Hoe denkt u in dit concrete geval de verlofmogelijkheid alsnog te stoppen?
Zoals aangegeven in antwoord 2, respecteer ik de uitspraak van de RSJ.
Bent u van mening dat de huidige wet- en of regelgeving volstaat of moet deze worden aangepast?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 van het lid Helder (PVV), ben ik van mening dat de huidige wet- en of regelgeving volstaat.
Zwangere vrouwen die een vragenlijst moeten invullen bij gemeente Venray |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het artikel »Venray test of moeder wel of niet geschikt is»?1
Ja.
Is het u bekend dat de gemeente Venray vrouwen die 12 weken zwanger zijn een vragenlijst laat invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is een hulpmiddel ter ondersteuning van de verloskundige om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders. Het doel van de methodiek is niet
om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn, maar om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Denkt u dat het mogelijk is, op basis van 36 vragen over psychische, relationele en financiële onderwerpen vast te stellen of de aanstaande moeder een goede moeder zal worden?
Het doel van de methodiek is niet om vast te stellen of de zwangere vrouw een goede moeder zal zijn, maar om te beoordelen of de aanstaande moeder extra hulp of begeleiding nodig heeft. Deelname is op vrijwillige basis.
Wat vindt u er van dat de gemeente Venray op basis van deze 36 vragen en na analyse van de antwoorden bepaalt of de moeder extra zorg nodig heeft en dat zelfs op basis van de antwoorden een melding kan uitgaan naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)?
De methodiek Samen Starten is een hulpmiddel ter ondersteuning van de zorgprofessionals om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders met als doel om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen bieden. Los van deze methodiek geldt dat, als er signalen van mogelijke kindermishandeling zijn, het belangrijk is dat de zorgprofessional hiervan melding doet aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Voor de sector verloskunde beschrijft de meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) hoe verloskundigen dienen om te gaan met het melden van vermoedens van mogelijke kindermishandeling bij het AMK.
Deelt u de mening dat door deze vragenlijst toekomstige ouders mogelijk op voorhand als risico-ouder worden neergezet?
Nee. Het doel van Samen Starten is het waar nodig bieden van extra hulp of ondersteuning aan aanstaande ouders. De gemeente geeft aan dat door verloskundigen de vragenlijst te laten toesturen aan alle aanstaande ouders zij juist wil voorkomen dat onterechte voorselectie en/of stigmatisering optreedt.
Deelt u voorts de mening dat dit een eerste stap is op weg naar de selectie van geschiktheid voor ouderschap, en dat zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Hoe valt dit dan te rijmen met deze vragenlijst? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, zodat de gemeente Venray niet verder gaat met dit onzinnige plan?
Nee, ik deel deze mening niet. De gemeente Venray heeft naar mij aangegeven dat de methodiek een hulpmiddel is voor de verloskundigen bij hun beoordeling of iemand extra hulp of ondersteuning nodig heeft.
Zijn er volgens u objectieve criteria op basis waarvan de Nederlandse overheid geschiktheid voor ouderschap kan definieren?
Nee. Dit is ook geen taak van de overheid.
Deelt u voorts de mening dat het feit dat deze vragenlijst wordt aangeboden en ingevuld dient te worden, het risico bestaat dat potentiële ouders worden afgeschikt om in een later stadium hulp te vragen aan verloskundigen?
De basis van de zorgverlening is het gesprek tussen de zorgverlener en de cliënt.
De vragenlijst is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de zorgprofessionals om goed het gesprek met de aanstaande ouders te kunnen voeren. Voorop staat dat zorgprofessionals in het gesprek met de aanstaande ouders in staat moeten zijn om aan de aanstaande ouders helder uit te leggen wat het doel en de inhoud van de methodiek Samen Starten is, namelijk het waar nodig aanbieden van extra hulp of ondersteuning. Daarbij dienen zij duidelijk aan te geven dat deelname hieraan geheel vrijwillig is en dat gegevens niet zonder toestemming van de cliëntaan derden mogen worden doorgeven. Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.
Bent u van mening dat de gemeente Venray verloskundigen kan dwingen deze vragenlijst aan te bieden aan hun cliënten, of deelt u de mening dat gemeenten dit niet aan verloskundigen zouden mogen vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke positie brengt u verloskundigen ten opzichte van hun cliënten?
De gemeente is opdrachtgever en financier van prenatale voorlichting.
De gemeente bepaalt in overleg met de aanbieders de invulling van prenatale voorlichting op doelgroepniveau. De gemeente Venray is voornemens om afspraken te gaan maken met verloskundigen in de regio over het uitvoeren van de methodiek Samen Starten. De verloskundigen hebben hun eigen professionele verantwoordelijkheid bij de uitvoering van de prenatale voorlichting in hun individuele relatie met de cliënt.
Bent u ervan op de hoogte dat aanleiding voor het plan van de gemeente Venray is de plicht van gemeenten om vanaf 1 januari 2010 te werken aan prenatale signalering en ondersteuning volgens de nieuwe Wet Publieke Gezondheid (WPG)? Heeft de gemeente Venray naar uw mening deze wet en plicht op een juiste wijze geïnterpreteerd? Zo nee, kunt u aangeven wat de WPG bedoelt met prenatale signalering en ondersteuning en gaat u de gemeente Venray hierop aanspreken?
Momenteel ligt het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid voor bij de Tweede Kamer. Een onderdeel van dit wetsvoorstel is om prenatale voorlichting als wettelijke taak van de gemeente te formuleren, waar dit voorheen gebeurde op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Prenatale signalering is geen onderdeel van dit wetsvoorstel.
Prenatale voorlichting houdt in het geven van voorlichting aan aanstaande ouders in het belang van de gezondheid en welzijn van de aanstaande moeder en kind.
Er wordt vanuit gegaan dat gemeenten prenatale voorlichting aanbieden via het Centrum voor Jeugd en Gezin en dat de prenatale voorlichting wordt afgestemd op de behoeften van de aanstaande ouders in lijn met het lokale gezondheidsbeleid. De gemeente kan zelf de inhoud van het aanbod van prenatale voorlichting en de aanbieders bepalen.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Venray stelt dat het beantwoorden van de vragenlijst op vrijwillige basis gebeurt? Kan de minister aangeven wat de gemeente Venray doet met toekomstige ouders die weigeren de vragenlijst in te vullen? Meent de gemeente Venray dat toekomstige ouders die de vragenlijst niet invullen op basis daarvan al risico-ouder zijn?
Het is belangrijk dat de verloskundigen naar de aanstaande ouders duidelijk aangeven wat het doel is van het gesprek, en dat deelname aan het gesprek en het beantwoorden van de vragen geheel vrijwillig is. De gemeente Venray onderschrijft dit uitgangspunt. De gemeente geeft aan dat, indien ouders geen vragenlijst invullen, dit uiteraard geen verdere gevolgen zal hebben.
Worden de ingevulde vragenlijsten na inname onderdeel van het Elektronisch Kinddossier (EKD)?
Nee. De vragenlijsten zullen worden afgenomen door verloskundigen, niet door de JGZ-professionals.
Het budget van Nederland Open in Verbinding (NOiV) |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel van Webwereld over het verlagen van het budget Nederland Open in Verbinding? En kent u het artikel van Computable over het verdubbelen van het budget Nederland Open in Verbinding? Wat is uw reactie op de strekking van de artikelen en de schijnbare onduidelijkheid over het budget?1
Ik ken de artikelen van Webwereld en Computable.
Uitgangspunt voor de jaarlijkse budgetten zijn de bedragen die daarvoor bij aanvang van het programma gebudgetteerd zijn. Elk jaar bekijk ik of dat budget toereikend is om de doelstellingen van het actieprogramma te behalen. In 2009 bleek een ruime verdubbeling van het oorspronkelijke budget noodzakelijk. Om de in de tweede Voortgangsrapportage NOiV benoemde knelpunten voldoende aan te kunnen pakken, achtte ik voor 2010 een verdubbeling van het oorspronkelijke budget afdoende.
De interpretatie van de door mij aangeleverde gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de redacties van de door u genoemde media.
Kunt u deze onduidelijkheid wegnemen? Kunt u aangeven hoe het budget zich vanaf de vaststelling van het actieplan Nederland Open in Verbinding precies heeft ontwikkeld? Welk bedrag is er jaarlijks door het ministerie beschikbaar gesteld?
Bij de start van het programma Nederland Open in Verbinding (NOiV) is 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het programma door het programmabureau, dat is ondergebracht bij de stichting ICTU. Daarbij is gesteld dat wanneer nodig aanvullende middelen aan het programmabureau ter beschikking zouden worden gesteld. In 2008, 2009 en 2010 is gebleken dat verhoging van het budget inderdaad noodzakelijk was, om de beoogde resultaten te kunnen bereiken.
(in euro)
jaar 1:
2008
jaar 2: 2009
jaar 3:
2010
jaar 4:
2011
Oorspronkelijk gebudgetteerd
1 450 000
1 350 000
1 350 000
1 350 000
Uiteindelijk aan ICTU toegekend budget
1 792 000
3 144 000
2 700 000
Uiteindelijk uitgegeven door ICTU
1 647 537
3 235 000
Saldo
+ 144 463
– 91 000
Welke bedragen zijn er jaarlijks precies begroot en uitgegeven? Kunt u hier een overzicht van verstrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er door Nederland Open in Verbinding externen ingehuurd voor de uit te voeren werkzaamheden? Hoeveel procent van het personeelsbestand is als externe ingehuurd?
Ja, het programmabureau NOiV huurt externen in. De verhouding intern–extern personeel werkzaam bij het programmabureau NOiV: is 57,5% (intern)– 42,5% (extern).
Hoeveel procent van het totale personeelsbudget wordt uitgegeven aan de inhuur van externen? Als dit boven de 13 procent uitkomt, kunt u dan aangeven waarom van de rijksnorm wordt afgeweken en wat u gaat doen om dit terug te brengen naar de nieuwe norm van 10 procent?2
De uitvoering van het programma NOiV is belegd bij de stichting ICTU. ICTU is opgericht door het ministerie van Binnenlandse Zaken en de VNG en voert in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Binnenlandse Zaken het programma NOiV uit.
Binnen het programma NOiV gaat 55,5% van het personeelsbudget naar de inhuur van externen. ICTU is geen onderdeel van de rijksoverheid en valt daarmee niet onder de rijksnorm.
ICTU organiseert haar personeel op basis van opdrachten, die kunnen fluctueren en waarbij wisselende expertise nodig is. Bij de oprichting van ICTU is aan de Eerste en Tweede Kamer gemeld dat «voor uitbesteding van werkzaamheden zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de markt....». Hiermee wordt flexibiliteit mogelijk en kan specifieke deskundigheid worden ingehuurd.3
Welke aanbestedingsprocedures zijn gevolgd bij de inhuur van externen? Bent u bereid de Kamer hier inzicht in te verschaffen?
De ICTU werkt met mantelovereenkomsten, die zijn aanbesteed volgens de Europese aanbestedingsregels. NOiV huurt externe medewerkers in onder dit regime van de mantelovereenkomsten.
Het bevel van de Inspectie voor de Gezondheid (IGZ) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het feit dat de Inspectie zich genoodzaakt ziet om HWW Zorg een bevel op te leggen, omdat de veiligheid van de bewoners nog steeds gevaar loopt?1
De IGZ heeft op vrijdag 2 juli 2010 een bevel gegeven aan HWW Zorg. Dit bevel was geldig voor 7 dagen. Binnen deze periode moest HWW Zorg de noodzakelijke verbeteringen die in het bevel stonden uitvoeren. Het feit dat de IGZ het nodig vond een bevel op te leggen aan HWW Zorg, betreur ik. Tegelijkertijd heeft de IGZ geconstateerd dat binnen de 7 dagen waarvoor het bevel gold HWW Zorg de opgelegde maatregelen heeft getroffen. Ik constateer dat in dit geval het instrument van het bevel een effectieve werking heeft gehad. Dit stemt mij tevreden over het gebruik van het instrument in deze situatie.
Herinnert u zich uw verontwaardiging over de toestand bij HWW Zorg, met name de BOPZ-afdeling? Vindt u het geven van een bevel, op straffe van een boete, niet een te lichte maatregel, aangezien de bewoners acuut gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?2
Door het geven van een bevel is een zeer concrete opdracht aan HWW Zorg gegeven. HWW Zorg had 7 dagen de tijd om dit bevel uit te voeren. Bij het niet uitvoeren van het bevel is er de mogelijkheid een dwangsom of bestuursdwang toe te passen. Tevens is er de mogelijkheid het bevel na 7 dagen te verlengen. De zorginstelling ervaart, mede vanwege het publieke karakter van het bevel, voldoende druk om de opdracht die is bevolen uit te voeren. Door de IGZ is de uitvoering gecontroleerd door middel van onverwachte bezoeken. Kortom, ik zie geen aanleiding om het bevel als een te lichte maatregel in deze situatie te beschouwen.
Heeft HWW Zorg binnen de geldigheidstermijn het bevel van de Inspectie uitgevoerd? Zo nee, heeft u het bevel verlengd?
Ja, HWW Zorg heeft binnen de termijn de in het bevel genoemde maatregelen uitgevoerd. Op 5 juli is er uitvoerig verslag uitgebracht aan de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg. Tevens zijn er door de IGZ twee onaangekondigde bezoeken gebracht op 7 juli aan woonzorgcentrum de Amethisthorst en aan woonzorgcentrum Moerwijk.
Na deze bezoeken was er geen grond om het bevel verder te verlengen en is het bevel 9 juli 2010 opgeheven.
Heeft u nog vertrouwen in de Raad van Bestuur van HWW Zorg? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke consequentie hoort deze gang van zaken, naar uw mening, te hebben voor deze RvB?
Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een instelling. De Raad van Bestuur van een instelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur. In het geval van HWW Zorg geldt dat de Raad van Toezicht in de afgelopen maanden een nieuw tweehoofdig bestuur heeft aangesteld. De voorzitter van de Raad van Bestuur is per 1 april 2010 gestart bij HWW Zorg en het andere bestuurslid is 1 juni 2010 gestart. Ik neem aan dat de Raad van Toezicht zorgvuldig heeft gezocht naar competente bestuurders. Zij moeten de tijd krijgen te bewijzen dat dit het geval is.
Welke actie heeft het zorgkantoor ondernomen, en welke actie gaat zij nog ondernemen vanuit de zorgplicht?
Het zorgkantoor is vanuit de zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en kent vanzelfsprekend de regio. Van het zorgkantoor begrijp ik dat zij actief betrokken is bij de verbetertrajecten van HWW Zorg. Het zorgkantoor voert frequent overleg met HWW Zorg.
Deelt u de mening dat de continuïteit van zorg in het geding is wanneer de kwaliteit van een grote instelling als HWW Zorg ernstig tekort schiet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ingrijpen als de misstanden voortduren?
De continuïteit van zorg bij HWW Zorg is niet in het geding. Wel heeft de IGZ aan het begin van dit jaar aan de instelling gevraagd een plan van aanpak te maken om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De IGZ volgt de verbeteringen op de voet. De verbeteringen zijn zichtbaar, maar dit betekent niet dat alle noodzakelijke verbeteringen ook binnen korte tijd allemaal gerealiseerd kunnen worden. De IGZ houdt daarom ook de komende tijd de vinger aan de pols bij HWW Zorg. Het feit dat de IGZ er zo boven op zit geeft mij het vertrouwen dat de noodzakelijke verbeteringen binnen afzienbare tijd gerealiseerd kunnen worden.
Bent u van mening dat er in de langdurige zorg situaties denkbaar zijn waarin de dreiging met boetes niet leidt tot verbetering van de zorg, maar waar de ultieme maatregel van sluiting ongewenst is? Deelt u de mening dat u in een dergelijk scenario onvoldoende wettelijke mogelijkheden heeft om in te grijpen? Zo nee, over welke alternatieven beschikt u?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtsinstrumentarium wat betreft kwaliteit voldoende instrumenten bevat om kwaliteit van zorg te verbeteren waar dat nodig is.
Situaties waar in de vraag op wordt gedoeld zijn wellicht denkbaar, al zijn deze op dit moment fictief en naar verwachting zeldzaam. Instrumenten toevoegen aan de huidige instrumentenkist van het toezicht door de IGZ is hiervoor mijns inziens niet nodig.
Omdat er gevallen kunnen zijn waarbij (nog) geen sprake is van een faillissement, maar bewindvoering toch nodig kan worden geacht met het oog op de continuïteit van de zorgverlening, wil ik de mogelijkheden daartoe uitzoeken. In de brief Ruimte en Rekenschap heb ik daarom aangekondigd de wettelijke mogelijkheid om verantwoordelijkheden van de Raad van Bestuur/Raad van Toezicht over te laten nemen door een bewindvoerder te willen vastleggen in de wet. Ik moet dit aan een volgend kabinet overlaten.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waaruit blijkt dat u momenteel geen wettelijke mogelijkheden heeft om de Inspectie tijdelijk het bewind te laten overnemen? Deelt u de mening dat het wenselijk is om de «reguliere instrumentenkist» van de IGZ uit te breiden, teneinde bewindvoering mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met een voorstel te komen?3
Zoals in het antwoord van vraag 7 reeds staat, ben ik van mening dat de huidige instrumentenkist van de IGZ niet hoeft te worden uitgebreid. Het door de IGZ laten voeren van het bewind over een instelling lijkt mij niet wenselijk. De onafhankelijkheid van de IGZ, als toezichthouder van de kwaliteit in de zorg, zou hierdoor in gevaar kunnen komen.
Het aanstellen van een bewindvoerder is een zwaar middel, hiernaast komt dat ten principale de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorg bij de zorginstelling ligt. De wijze waarop op dit moment bij HWW Zorg toezicht wordt gehouden op het uitvoeren van het plan van aanpak doet recht aan de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen. De IGZ volgt bij geconstateerde onvoldoende kwaliteit de verbeteringen op de voet en kan zonodig ingrijpen. Voor de mogelijkheid een bewindvoerder te benoemen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Heeft u kennis genomen van het bericht op RTLZ.nl: Bedrijven beboet voor overtreding deeltijd-WW?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 149 bedrijven oneigenlijk gebruik hebben kunnen maken van de deeltijd-WW regeling waardoor er in tijden van crises alsnog 400 medewerkers zijn ontslagen ? Zo neen, waarom niet?
Met de opvatting dat een bedrijf dat door frauduleus handelen ten onrechte of teveel publieke middelen heeft ontvangen, niet alleen het onrechtmatig verkregen bedrag moet terugbetalen, maar ook een boete verschuldigd is, ben ik het geheel eens. De regeling deeltijd-WW voorziet in zo’n boete als een bedrijf het UWV niet informeert over het feit dat zijn werknemers meer uren werken dan in de aanvraag was vermeld. De vergoeding die het bedrijf in dat geval verschuldigd is, is gelijk aan het bedrag van de uitkeringen van alle werknemers van wie de werktijd is verkort, niet alleen het teveel betaalde bedrag. Het is het bedrijf daarnaast niet langer toegestaan de werktijd te verkorten.
Het bericht op RTLZ.nl heeft echter geen betrekking op frauduleus handelen. Het beëindigen van dienstbetrekkingen na toepassing van deeltijd-WW is weliswaar niet beoogd, maar ook niet onrechtmatig. Deeltijd-WW stelt een bedrijf in staat om personeel in dienst te houden waarvoor het tijdelijk onvoldoende werk heeft. De regeling beoogt ontslagen te voorkomen, maar het is een illusie te veronderstellen dat dit in alle gevallen mogelijk is. Marktontwikkelingen kunnen immers een onverwachte wending nemen waardoor ontslag niet valt te voorkomen.
Deelt u de mening dat de tijdelijke deeltijd-WW regeling een middel is dat de negatieve gevolgen van de huidige crises in de bedrijven kan verkleinen en werknemers aan het werk kan houden, dat bedrijven die oneigenlijk gebruik maken van deze regeling en fraude plegen naast dat het totaal bedrag moet worden teruggevorderd en er een boete wordt opgelegd ook de totale kosten van de controle op haar rekening moet nemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er in totaal ondanks de deeltijd-WW regeling sinds 1 april 2009 zijn ontslagen bij deelnemende bedrijven? Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst meer bedrijven misbruik maken van deze regeling?
Het in het bericht op RTLZ.nl genoemde aantal van 398 vergoedingen was de stand van zaken op 30 april 2010. Op 31 juli 2010 heeft het UWV 544 vergoedingen opgelegd in verband met het ontstaan van een WW-recht wegens werkloosheid binnen een periode van 13 weken na afloop van de toepassing van deeltijd-WW2. Nog 150 vergoedingen waren op dat moment nog in behandeling.
Het aantal vergoedingen betreft een deel van de instroom in de WW na afloop van deeltijd-WW. In de periode van 1 april 2009 tot 1 augustus 2010 zijn in totaal 3 751 werknemers na toepassing van deeltijd-WW werkloos geworden en in verband daarmee ingestroomd in de WW.
Voor 2 669 van deze werknemers is geen vergoeding verschuldigd vanwege het tijdsverloop tussen het einde van de deeltijd-WW en de instroom in de WW. Vanwege het faillissement van de werkgever heeft het UWV in 388 gevallen geen vergoeding opgelegd.
Onderstand schema geeft de stand van zaken weer per 30 april en 31 juli.
30 april 2010
31 juli 2010
Instroom in WW na afloop deeltijd WW
2 105
3 751
• Geen vergoeding verschuldigd
1 172
2 669
• Vergoeding verschuldigd
933
1 082
° Opgelegd
398
544
° Aantal werkgevers
149
306
° Nog in behandeling
–
150
° Afgezien van vergoeding wegens faillissement
–
388
Over de periode vanaf 1 april 2009 is voor in totaal 70 000 werknemers deeltijd-WW toegepast. Voor ruim de helft van deze werknemers was deeltijd-WW op 31 juli 2010 weer beëindigd. Ongeveer 90% van deze werknemers is na afloop van deeltijd-WW niet werkloos geworden.
Zoals hierboven al is aangegeven maakt deelname aan de deeltijd-WW een ontslag niet onrechtmatig. Wel zijn bedrijven een vergoeding verschuldigd voor iedere werknemer die binnen 13 weken na afloop van de deeltijd-WW uit dezelfde dienstbetrekking werkloos wordt en in verband daarmee recht heeft op WW. Deze verplichting bevordert een zorgvuldige afweging vooraf over het gebruik van deeltijd-WW. Het bedrijf dat deeltijd-WW overweegt wordt hierdoor gedwongen het perspectief op langere termijn bij die afweging te betrekken.
Voor deeltijd-WW is daarnaast de instemming vereist van de relevante vertegenwoordiging van werknemers (vakbonden, ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging). Het gebruik van deeltijd-WW betreft dus een gezamenlijk besluit van werkgever en werknemers. Dat ligt ook in de rede omdat het gebruik van de regeling ten koste gaat van de WW-rechten van de betrokken werknemers. De benodigde instemming van de werknemersvertegenwoordiging draagt er eveneens toe bij dat een aanvraag van deeltijd-WW vooraf zorgvuldig wordt afgewogen.
Deelt u de mening dat ook bij de bedrijven die tussen 1 april 2009 en 1 juli 2009 gebruik maakten van de deeltijd-WW regeling maar desondanks werknemers hebben ontslagen alsnog het bedrag moet worden teruggevorderd, boetes moeten krijgen opgelegd en de controle kosten moeten betalen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het is immers niet onrechtmatig om werknemers te ontslaan van wie eerder de werktijd is verkort. Wel is het bedrijf in voorkomende gevallen een vergoeding verschuldigd. Hiervan uitgezonderd zijn bedrijven die naar aanleiding van de wijziging van de regeling op 20 juli 20093 het aantal werknemers in deeltijd-WW hebben teruggebracht. Per die datum is de maximale duur waarover een bedrijf de werktijd mag verkorten, gerelateerd aan het percentage werknemers voor wie van de regeling gebruik wordt gemaakt. Een bedrijf dat op dat moment de voorkeur gaf aan een qua duur ongewijzigde voortzetting van deeltijd-WW, moest de toepassing van de regeling op een deel van zijn werknemers stopzetten. Als het bedrijf door de gewijzigde regeling werknemers heeft moeten ontslaan, is het niet redelijk een vergoeding op te leggen.
Kunt u aangeven welke tegemoetkoming de ontslagen werknemers is gedaan, hoeveel er inmiddels weer aan het werk zijn en welke inspanningen er zijn geleverd om deze mensen weer aan het werk te krijgen? Zo neen, waarom niet?
Tegemoetkomingen die werkgevers in het kader van een ontslag aan werknemers doen, worden niet geregistreerd. Datzelfde geldt voor inspanningen van werkgevers om hun ontslagen (ex-)werknemers weer aan het werk te krijgen. Werkloze en met werkloosheid bedreigde werknemers kunnen gebruik maken van de dienstverlening van het UWV.
Uit UWV-cijfers blijkt dat tot 1 juni 2010 ongeveer 33% van de werknemers die na afloop van deeltijd-WW werkloos zijn geworden en recht hebben verkregen op WW, in verband met een nieuwe baan weer zijn uitgestroomd uit de WW. Dit betreft een voorlopige stand, een deel van de werknemers was op 1 juni jl. nog maar kort werkloos.
Het verwerpen van de Indonesische speciale autonomie door de bevolking van Papua |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het persbericht van het United Papuan Democratic Forum over het verwerpen van de Indonesische speciale autonomie door de bevolking van Papua?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de organisatoren van de demonstraties die gaande zijn, over intimidatie en machtsvertoon door Indonesische militiegroepen?
Nederland erkent de nationale soevereiniteit en territoriale integriteit van Indonesië. Binnen dat kader zet Nederland zich in de samenwerking met Indonesië inzake Papoea vooral in voor een effectievere implementatie van de Speciale Autonomiewet voor Papoea (SAL) van 2001. De implementatie verloopt langzaam, hetgeen onder meer samenhangt met de capaciteitsproblemen van het lokale bestuur. Om deze reden werkt Nederland nauw samen met de Indonesische regering en met NGO’s om de capaciteit van het lokale bestuur in Papoea te versterken. De situatie in Papoea vormt de laatste jaren vrijwel permanent onderwerp van overleg tussen Nederland en Indonesië, waarbij het recht om vreedzaam te demonstreren nadrukkelijk aan de orde is gesteld, evenals de hoge straffen die in individuele gevallen aan vreedzame demonstranten zijn opgelegd.
Nederland zal de situatie in Papoea nauwgezet blijven volgen en bespreken in de contacten met de Indonesische autoriteiten. Ook in EU-verband staat de kwestie- Papoea regelmatig op de agenda, zoals recent nog tijdens de eerste EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die op 29 juni jl. in Jakarta plaatsvond.
Bent u bereid bij de Indonesische regering aan te dringen op vreedzame dialoog met de bevolking van Papua en haar vertegenwoordigers, alsmede haar recht om vreedzaam te demonstreren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid de Indonesische regering op te roepen om onafhankelijke media, humanitaire hulpverleningsorganisaties en onafhankelijke waarnemers toe te laten in alle delen van Papua?
Nederland heeft de Indonesische autoriteiten in het verleden herhaaldelijk aangesproken op het restrictieve toelatingsbeleid tot Papoea. Inmiddels is de situatie enigszins verbeterd, hoewel zeker nog niet ideaal. Verscheidene humanitaire organisaties zijn momenteel actief in Papoea en in de vrije en onafhankelijke media in Indonesië wordt uitgebreid en gedetailleerd gerapporteerd over de situatie in Papoea. Desalniettemin zal het toelatingsbeleid tot Papoea ook in de toekomst onderwerp blijven vormen van overleg tussen Nederland en Indonesië.
Weinig energiebesparing in de Nederlandse energie-intensieve industrie |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Industrie bespaart te weinig energie»?1
Ja.
Hoe reageert u op de in het bericht geciteerde onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat «De Nederlandse energie-intensieve industrie tussen 2004 en 2009 € 70 mln. korting op de energiebelasting heeft ontvangen, maar haar afspraak om fors energie te besparen niet is nagekomen»?
Ik ben van mening dat niet gesteld kan worden dat de bedrijven hun afspraken in het kader van het convenant niet zijn nagekomen. Wel deel ik de mening dat de energie-efficiëntieverbetering in de periode vanaf 2004 is achtergebleven bij de verwachting.
De bedrijven die sinds 1999 deelnamen aan het Convenant Benchmarking, hadden de verplichting op zich genomen om uiterlijk in 2012 tot de wereldtop te behoren, teneinde daarmee een bijdrage te leveren aan de realisatie van de Nederlandse CO2-doelstellingen voor zover het gaat om het vergroten van de energie-efficiëntie. Een groot aantal bedrijven dat deelnam aan het convenant, moet sinds 2004 deelnemen aan het CO2-emissiehandelssysteem, wat het belangrijkste instrument is om de klimaatdoelen te realiseren. De introductie van het CO2-emissiehandelssysteem heeft gevolgen gehad voor het convenant, omdat het accent meer op CO2 is komen te liggen dan op energiebesparing. De werkwijze binnen het convenant is hierop aangepast, o.a. door het laten vervallen van de verplichting om een energie-efficiencyplan op te stellen.
Volgens het onderzoek van CE Delft – dat zich baseert op de monitoringsgegevens over de periode 1999–2007 – is de prognose voor 2012 dat de voorsprong die de industrie in 1999 had ten opzichte van de wereldtop, zou worden omgebogen naar een lichte achterstand ten opzichte van de wereldtop in 2012. Hierbij is aangenomen dat de energie-efficiëntie van de wereldtop jaarlijks met 0,8% verbetert. Het betreft hier echter een tussenresultaat. Het convenant had een looptijd tot 2012 en de bedrijven hadden dus nog tijd om extra maatregelen te treffen om de resultaten te verbeteren.
Inmiddels is, in het kader van het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig (2007), met de bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen (ETS-bedrijven) in oktober 2009 een nieuw convenant afgesloten: Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (2009–2020). Met dit convenant nemen de ETS-bedrijven de verplichting op zich alle rendabele energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder te nemen. De niet-ETS-bedrijven die deelnamen aan het Convenant Benchmarking zijn gestimuleerd deel te nemen aan de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntieverbetering 1991–2020 (MJA3).
De deelnemers aan de bovengenoemde convenanten energie-efficiëntie hebben recht op vrijstelling van energiebelasting voor het energieverbruik groter dan 10 miljoen kWh.
De convenanten waren er echter al voor dat de vrijstelling werd ingevoerd. De aanleiding voor de vrijstelling van de energiebelasting is de beleidsarme implementatie van de EU-richtlijn energiebelastingen in 2004, zoals ook is beschreven op pagina 14 van het onderzoeksrapport.
Niet alle bedrijven die deelnemen aan deze convenanten hadden recht op de vrijstelling op basis van deelname aan het convenant. Bijvoorbeeld de energieproducerende bedrijven, waar de energie-efficiëntieverbetering het meest achterblijft, hebben een inputvrijstelling om een dubbele heffing van belasting op zowel de input als de output te voorkomen, de vrijstelling op basis van het convenant is hier dus niet van toepassing.
Volgens het opgegeven energieverbruik (peiljaar 2006) is met de vrijstelling voor de bedrijven die deelnamen aan het Convenant Benchmarking een bedrag gemoeid van ca. € 7 miljoen per jaar. Dat is aanzienlijk lager dan de € 13 miljoen per jaar die in het rapport wordt genoemd.
Kunt u uiteenzetten of en in hoeverre de bevindingen van het eerder genoemde onderzoek de voortgang van het regeringsbeleid ten aanzien van energiebesparing beïnvloeden?
Ik zie in het onderzoek, dat betrekking heeft op een convenant dat inmiddels in oktober 2009 is vervangen door nieuwe afspraken, geen aanleiding om het regeringsbeleid op dit punt te wijzigen. In het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig was al aangekondigd dat het Convenant Benchmarking zou worden aangepast. De resultaten van het convenant waren toen ook al bekend. In oktober 2009 heeft dit geleid tot de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie ETS ondernemingen (MJA-ETS), welke in sterke mate zijn afgeleid van de MJA die steeds als succesvol ervaren zijn.
Het is prematuur een oordeel te vellen over de effectiviteit van de afspraken in het nieuwe convenant. Ingevolge deze afspraken hebben de bedrijven in juli 2010 voor het eerst hun energie-efficiëntieplannen ingeleverd. In het derde kwartaal van 2010 moet blijken of deze aan de afspraken voldoen. Mocht blijken dat bepaalde bedrijven hun afspraken niet nakomen, dan zullen zij uit het convenant worden gezet en hun vrijstelling voor het energieverbruik boven 10 miljoen kWh verliezen.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van de bestaande differentiatie in de energiebelastingen in het licht van de beperkte realisatie van energiebesparingen in de sectoren die lagere tarieven betalen?
Wat betreft de relatie energiebesparing en belastingdruk concludeert CE in het rapport dat het een opvallend gegeven is dat de minste energiebesparing is gerealiseerd in de sectoren met de laagste energiebelasting (deelconclusie 5). Er wordt echter niet geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband is. Daarvoor is volgens het rapport nader onderzoek nodig. Ik onderschrijf dat niet geconcludeerd kan worden dat er een oorzakelijk verband is. Om dat te kunnen vaststellen, moeten ook andere factoren in ogenschouw worden genomen, zoals de hoogte van de energieprijs, het (technische) besparingspotentieel en de kosten van de maatregelen. Het onderzoek gaat hier niet op in.
Verder is het, gezien de demissionaire status van dit kabinet, aan een volgend kabinet om afwegingen te maken betreffende de differentiatie van de energiebelasting.
MVO-criteria voor banken |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rijk verkiest verantwoorde bank»?1
Ja.
Bent u bereid vanaf nu bij alle aanbestedingen van financiële diensten de eis voor een helder en transparant mvo-beleid2 op te nemen?
Het Rijk zal bij toekomstige aanbestedingen van financiële diensten bezien welke criteria kunnen worden meegenomen die zich richten op het maatschappelijk verantwoord handelen van de opdrachtnemer. Er is geen vaste set criteria, omdat de diensten en potentiële dienstverleners verschillen, onder meer in grootte, en het Rijk gebonden is aan juridische voorwaarden. Een belangrijke is het proportionaliteitsbeginsel, dat onder meer betekent dat een criterium naar aard en omvang direct gerelateerd moet zijn aan het product of de dienst die wordt afgenomen.
Bent u bereid dit mvo-criterium bij nieuwe aanbestedingen van financiële diensten verder aan te scherpen zodat er sprake is van een niveau van mvo dat minimaal moet worden behaald?
Het kabinet ziet maatschappelijk verantwoord ondernemen als een continu proces waarbij een bedrijf transparant is over zijn MVO-beleid en in dialoog met stakeholders hieraan invulling geeft. In die zin leent MVO als doorgaand proces zich niet voor het vaststellen van een minimumniveau. Sommige elementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen lenen zich wel meer voor het stellen van niveaus, zoals de milieuaspecten van producten of diensten, waarvoor dat binnen het beleid voor Duurzaam Inkopen plaatsvindt. Wel moeten daarbij de eerdergenoemde juridische voorwaarden in acht worden genomen.
Deelt u de mening dat de overheid geen zaken zou moeten willen doen met financiële instellingen die linken hebben met clustermunitie of extreem milieuonvriendelijke bedrijven? Wanneer worden financiële diensten opgenomen in het duurzaam inkoopbeleid?
Het kabinet is van mening dat alle bedrijven zich maatschappelijk verantwoord zouden moeten gedragen. Het beleid is erop gericht dit te bevorderen, ook bij de bedrijven en instellingen waarmee de overheid zaken doet. Duurzaam Inkopen is één van deze beleidsvelden.
Financiële diensten zijn reeds opgenomen in het beleid voor Duurzaam Inkopen. Vanwege het proportionaliteitsprincipe bleek het niet haalbaar om in de criteria voor Duurzaam Inkopen eisen op te nemen gericht op de beleggingen of kredietverlening, of op de dienstverlening van financiële instellingen aan derden. Omdat de duurzaamheidwinst van eisen aan de milieuaspecten van administratieve handelingen gering zou zijn, is daarvan afgezien. Financiële diensten vallen wel onder de internationale sociale criteria waarover u vorig jaar bent geïnformeerd (TK 2009–2010, 30 196 nr. 82) en die naar verwachting binnenkort in werking zullen treden, aangezien deze generiek worden ingezet bij alle producten en diensten.
Het mogelijk verdwijnen van banen bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de voorgenomen reorganisatie bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss, waarbij meer dan de helft van de 4500 banen dreigt te verdwijnen?1
Ja.
Is het bericht waar dat MSD zowel de productie van vrijwel alle medicijnen als de onderzoeksafdeling verplaatst naar het buitenland? Kunt u aangeven welke directe en indirecte gevolgen dit heeft voor de werkgelegenheid in Noord-Brabant?
MSD heeft aangekondigd alleen de R&D-activiteiten in Oss te verplaatsen naar de VS, maar de productie in Oss te behouden. Dit treft overigens niet alleen Nederland. We hebben hier te maken met een consolidatieproces van wereldwijde omvang. R&D-werkzaamheden zullen in de komende twee jaar op 8 locaties wereldwijd worden beëindigd. Verschillende sites in de VS zelf worden geraakt. Buiten de VS heeft dit consolidatieproces van R&D-activiteiten gevolgen voor Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland.
De productie blijft in Oss; wel zal een efficiencyslag plaatsvinden. Als gevolg van deze maatregelen gaan naar verwachting in Oss 2175 van de 4500 banen verloren, waarvan 1000 banen in R&D.
MSD heeft toegezegd om mee te zoeken naar het uitplaatsen van bestaande activiteiten. Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat en welke via natuurlijk verloop het bedrijf voor die tijd zullen verlaten.
Bent u bereid om in contact te treden met MSD om te vernemen welke motieven ten grondslag liggen aan de verplaatsing van activiteiten uit Nederland en de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre er sprake is van een «level playing field» met de landen waarnaar activiteiten worden verplaatst?
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat. MSD heeft dit ook altijd bevestigd. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief van 15 juli jl. (kamerstuk 29 544, nr. 255), die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, zijn er al langer contacten met MSD over de mogelijke gevolgen van de overname.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen en in Canada worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Ook worden R&D-sites in de VS zelf beëindigd. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke mogelijkheden ziet u om door middel van verbetering van het vestigingsklimaat banen voor de regio te behouden of alternatieve werkgelegenheid te creëren?
Er vindt tussen veel partijen, zowel het rijk, de provincie en gemeente Oss, als vanuit MSD en andere partijen, overleg plaats om werkgelegenheid en kennis te behouden.
De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium binnen de geldende Europese regels actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD. Onder leiding van de gedeputeerde economie van de provincie Noord-Brabant is hiertoe een werkgroep ingesteld, zoals reeds aangegeven is het antwoord op vraag 1 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Welke mogelijkheden biedt het Europees Globaliseringfonds om de werknemers van MSD via omscholing nieuw perspectief te bieden? Bent u bereid om een aanvraag voor financiële steun uit het Globaliseringsfonds actief te ondersteunen?
Het Europees Globaliseringsfonds kan actieve arbeidsmarktmaatregelen financieren, die speciaal bedoeld zijn om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen. Het Ministerie van SZW kan een aanvraag indienen bij de Europese Commissie als aan de criteria van de verordening kan worden voldaan. De mogelijkheid om een aanvraag in te dienen wordt de komende periode uitgewerkt in samenwerking met MSD.
Bent u bereid om zich (mede) in te zetten om de kennis en het vakmanschap van werknemers die met ontslag worden bedreigd voor het bedrijf en/of de regio te behouden en te voorkomen dat werknemers massaal in de WW belanden? Welke maatregelen gaat u hiertoe samen met de werkgever treffen?
Werknemers die hun baan verliezen, zullen worden geholpen bij het zoeken naar een andere baan. Zoals ook al in mijn brief, mede namens de minister van SZW, d.d. 15 juli jl. is aangegeven, is het UWV via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch reeds enkele weken betrokken bij voorbereidende gesprekken. De komende periode zal duidelijk worden wat het mobiliteitscentrum (netwerk van UWV met gemeenten en private partijen als uitzendbureaus) concreet kan betekenen bij het begeleiden van dit proces.
Zoals eerder aangegeven zijn er inmiddels ook twee werkgroepen ingesteld, mede gericht op het behoud van werkgelegenheid (zie het antwoord op vraag 1, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Islamisering van het Haagse amateurvoetbal |
|
James Sharpe (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Marokkaanse leden plegen coup bij Haagse voetbalclub»?1
Ja.
Ontvangt voetbalclub GSC Esdo op enige wijze subsidie? Zo ja, hoeveel en met welk doeleinde?
Op dit moment is volgens de gemeente Den Haag geen sprake van een subsidierelatie tussen de gemeente Den Haag en de voetbalclub GSC ESDO. In het verleden heeft GSC ESDO wel een financiële bijdrage ontvangen, omdat zij bijdroeg aan het in dienst nemen van langdurig werklozen. Ook maakt deze voetbalclub geen deel uit van het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport waarin negen sportbonden, waaronder de KNVB, ruim 500 sportverenigingen en elf gemeenten participeren om de sportdeelname onder de jeugd te verhogen.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van islamisering van het Haagse amateurvoetbal nu blijkt dat er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Den Haag heeft het bestuur van de vereniging om een reactie op de verhalen gevraagd. Het bestuur van GSC ESDO weerspreekt de bewering dat «er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub». Tevens geeft het bestuur van GSC ESDO aan dat zij via haar website alle vrijwilligers en leden heeft uitgenodigd voor het feest.
Op basis van de verkregen informatie stel ik vast dat hier geen sprake is van een coup dan wel een integratieprobleem. Voorts houdt de vereniging zich volgens de gemeente aan de lokale wet- en regelgeving en gedraagt zij zich als een goed huurder. Overigens wil ik er nog op wijzen dat de geschetste problematiek een lokale verantwoordelijkheid betreft.
In hoeverre bent u van mening dat er met deze coup sprake is van een positieve ontwikkeling voor wat betreft de integratie van Marokkanen in de Nederlandse samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Het stopzetten van het persoongebonden budget (pgb) in kleine zorginstellingen |
|
|
|
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel waarin het volgende wordt gesteld: «De subsidiestop op het PGB nekt kleine zorginstellingen»?1
Ja.
Herkent u het probleem dat de zorginstelling in het artikel schetst?
Nee. De landelijke subsidiestop op het pgb is tijdelijk vanaf 1 juli tot eind van dit jaar en alleen voor cliënten die voor het eerst een pgb ontvangen. De zorginstelling in het artikel stond al vóór de afkondiging van de tijdelijke subsidiestop in de rode cijfers. Aangezien de subsidiestop op het pgb niet geldt voor pgb-houders, die al bij de zorginstelling in zorg zijn, kan het probleem dat de zorginstelling in het artikel schetst niet het gevolg zijn van de tijdelijke pgb-stop.
Heeft u meer signalen ontvangen van kleine zorginstellingen die door de pgb-stop in de problemen komen? Zo nee, wilt u onderzoeken of de problemen zich beperken tot de in het artikel genoemde zorgboerderij? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel zorgboerderijen en instellingen het gaat? Kunt u aangeven, hoeveel cliënten hierbij betrokken zijn?
Ik heb van een aantal particuliere thuiszorginstellingen een brief ontvangen die door de tijdelijke subsidiestop op pgb’s tijdelijk geen nieuwe pgb-cliënten kunnen aantrekken. Hoeveel cliënten hierbij betrokken zijn, is niet aan te geven, omdat het om nieuwe pgb-cliënten gaat, die bovendien altijd recht op zorg in natura behouden.
Kunt u aangeven of het omzetten van de indicatie van zorg in natura naar het pgb aan een maximumtermijn is gebonden?
De indicatie voor zorg in natura en het pgb is identiek. Het gaat dus niet om het omzetten van de indicatie, maar het gaat in dit geval om het omzetten van zorg in natura naar een pgb.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet een subsidieaanvraag binnen 8 weken zijn afgehandeld. De zorgkantoren streven naar een snellere afhandeling. Er is een prestatienorm geformuleerd die ervan uitgaat dat aanvragen gemiddeld binnen 6 weken worden afgehandeld. De NZa rapporteert jaarlijks over deze prestatienormen.
Bent u bereid een regeling te treffen om zorginstellingen te ontzien die zelf deze kosten moeten voorschieten omdat het zorgkantoor de indicatie niet tijdig omzet van zorg in natura naar een pgb?
Voor een zorgboerderij of zorginstelling levert een doorlooptijd van 6 weken voor het omzetten van zorg in natura naar een pgb geen financieel probleem op.
Immers, een zorgboerderij moet eerst een maand zorg leveren, alvorens een factuur naar de budgethouder verzonden kan worden. Vervolgens heeft de budgethouder een betaaltermijn van een paar weken.
De doorlooptijd voor het omzetten van zorg in natura naar een pgb staat daarmee vrijwel gelijk aan een doorlooptijd die een zorginstelling toch altijd al heeft tussen zorglevering en ontvangst van de betaling.
Een zorginstelling neemt zelf een risico als men vooruitlopend op het verkrijgen van de benodigde financiering al begint met het leveren van de zorg.
Kunt u garanderen dat vanaf 1 januari 2011 de problemen met het omzetten van de indicatie opgelost zijn, zodat het pgb een volwaardig alternatief blijft?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de regeling voor de Thomashuizen uit te breiden naar instellingen zoals in het artikel genoemd?
De uitzondering die hier bedoeld wordt, geldt voor alle cliënten in ouder-/wooninitiatieven. Er is geen aparte regeling voor de Thomashuizen. Alle initiatieven waarvan de zorg voor de overige cliënten van het initiatief in gevaar komt als aan de aspirant bewoner geen pgb wordt toegekend vanwege de handhaving van het subsidieplafond per 1 juli 2010, komen voor de uitzondering in aanmerking.
Bent u bereid de zorgkantoren op te roepen extra maatregelen te treffen om te voorkomen dat er problemen ontstaan met wachtlijsten voor pgb-cliënten in kleine instellingen?
Ik zal laten monitoren welke cliënten door de pgb-wachtlijst in de problemen raken. Zorgkantoren en zorgaanbieders wil ik stimuleren een oplossing te vinden voor die mensen, waarvoor geen passende zorg in natura beschikbaar is.
Het bericht van een groepsverkrachting door bewoners van een instelling voor licht vertandelijk gehandicapten |
|
Willie Dille (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bewoners instelling verkrachten meisje»?1
Ja.
Ik realiseer mij dat het incident reeds meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden. De reden dat ik nu pas inhoudelijk reageer is dat er zowel een onderzoek door het OM als door de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de orde was. De inspectie heeft gewacht met het afronden van haar onderzoek tot het politieonderzoek was beëindigd. Dit om te voorkómen met haar vragen het onderzoek van het OM in de wielen te rijden. De inspectie heeft mij onlangs over de uitkomsten van haar onderzoek geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zoiets nooit mag plaatsvinden binnen een zorginstelling?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt in onze samenleving – en dus ook binnen zorginstellingen – niet geaccepteerd. Helaas komen dergelijke incidenten toch voor in onze maatschappij, ook binnen zorginstellingen. Van zorgaanbieders worden extra inspanningen verwacht om veilige woon- en leefomstandigheden te bieden, onder andere door uitvoering van beleid dat gericht is op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Deelt u voorts de mening dat het toezicht binnen en op deze zorginstelling dus duidelijk tekort schiet?
Nee. Ik licht dit toe.
Het interne toezicht wordt primair uitgeoefend door de Raad van Toezicht van Cordaan. Hierover wordt in het jaardocument 2009 verantwoording afgelegd. De Raad van Toezicht heeft een Auditcommissies Zorg en een Auditcommissie Financiën. In 2009 is een evaluatie uitgevoerd en is de werkwijze verder geprofessionaliseerd. De positie van de Auditcommissie Zorg is inhoudelijk versterkt. Er is in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkelingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Bovendien is een kwaliteitsraad met externe deskundigen ingesteld.
Daarnaast heeft Cordaan een intern systeem van visitatie. Het visitatieteam heeft in 2009 vijf locaties voor mensen met een verstandelijke beperking bezocht. De teamleden hebben 44 cliënten, begeleiders en verwanten op de domeinen van kwaliteit van bestaan bevraagd, zij proeven de sfeer en eten mee. In het verslag van het bezoek worden verbeterpunten vastgelegd. In het kwaliteitsjaarverslag 2009 legt Cordaan verantwoording af van de verbeterpunten en resultaten op de 8 onderdelen van het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg.
In 2009 en in de eerste helft van 2010 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg op twee manieren toezicht gehouden op de sector Verstandelijk Gehandicaptenzorg van Cordaan. In de eerste plaats is er in het kader van thematisch toezicht tweemaal een aangekondigd bezoek gebracht. Daarnaast heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in het kader van incidententoezicht een onaangekondigd bezoek aan de instelling afgelegd.
Op grond van deze informatie ben ik niet van mening dat het toezicht binnen en op deze zorginstelling tekort schiet.
Op wat voor wijze gaat u de betrokkenen benaderen en wat zijn de gevolgen?
Cordaan heeft dit incident zelf gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Gelet op de complexiteit van het incident en de mogelijke strafrechtelijke implicaties voor de verdachten, waaronder twee cliënten van Cordaan, is voorrang gegeven aan een ongehinderde uitvoering van het politie-onderzoek.
Conform de Leidraad Meldingen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan Cordaan gevraagd een onderzoek naar dit incident te doen. Dit onderzoek zal geruime tijd in beslag nemen. Ondertussen zal Cordaan de inspectie periodiek een voortgangsrapportage doen toekomen. De inspectie heeft vastgesteld dat Cordaan zich in de eerste voortgangsrapportage in voldoende mate heeft verantwoord over de geleverde zorg en begeleiding aan de direct en indirect betrokken cliënten, cliëntvertegenwoordigers en medewerkers. Bovendien heeft Cordaan inzicht gegeven in de maatregelen die tot nu toe zijn genomen. In de rapportage zijn de resultaten nog niet zichtbaar gemaakt, dat zal wel in de volgende voortgangsrapportage gebeuren.
Kunt u garanderen dat zoiets nooit meer gaat plaatsvinden in de toekomst? Zo nee waarom niet?
Nee, het is niet mogelijk om 100% veiligheid te garanderen. Zie ook antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat een meisje kan weglopen uit een gesloten instelling?
Jongeren verblijven in een gesloten jeugdinstelling op basis van een machtiging van de kinderrechter. De instellingen voor gesloten jeugdzorg stellen binnen zes weken na binnenkomst een behandelplan op. Het doel van de behandeling is terugkeer naar de samenleving. Verlof maakt onderdeel uit van de behandeling. Gesloten jeugdzorg betekent dus niet dat jongeren permanent opgesloten zitten.
Het behandelplan bevat ook afspraken over het verlof van de jongere. De instellingen voor gesloten jeugdzorg maken voorafgaand aan verlof een risicotaxatie en verloven worden geëvalueerd.
De nieuwe Q-koortsbesmetting in Lunteren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat er in Lunteren een nieuw bedrijf besmet is verklaard met Q-koorts?
Ja.
Wanneer en op welke wijze is de diagnose Q-koorts gesteld?
De besmetting is op de gebruikelijke wijze geconstateerd. Nadat de tankmelkmonitoring een positieve uitslag gaf, is op 28 juni jl. door de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) een ambtelijk monster genomen. Het ambtelijk monster was positief en het bedrijf is besmet verklaard.
Het bedrijf heeft in 2009 tweemaal gevaccineerd (in juli en augustus). Daarom hoeft in 2010 slechts éénmaal gevaccineerd te worden, dit heeft op 10 mei 2010 plaatsgevonden.
Vaccinatie heeft dus ruim vóór besmetting plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat alle geiten op dit bedrijf tijdig en volledig gevaccineerd zijn? Wanneer hebben de beide vaccinatierondes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Q-koorts besmetting heeft plaatsgevonden nadat de dieren gevaccineerd werden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u niet kunt kwantificeren in welke mate er door een gevaccineerd dier minder bacteriën worden uitgestoten dan door een niet-gevaccineerd dier?
Er is onderzoek gedaan naar het verschil in uitstoot van bacteriën tussen gevaccineerde dieren en niet-gevaccineerde dieren. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitstoot door vaccinatie met een factor 1000 wordt verminderd. De kans op abortus (en daarmee uitstoot via abortus) wordt tot vrijwel nul gereduceerd.
Waarom stelt u in uw persbericht dat vaccinatie een besmetting met de Q-koorts voorkomt, terwijl bekend is dat dit niet het geval is1, en juist ook deze nieuwe besmetting van gevaccineerde geiten bewijst dat de vaccinatie besmetting niet dus voorkomt? Bent u bereid uw persbericht te rectificeren en volledige openheid te betrachten over de – beperkte- werking van het vaccin? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De belangrijkste maatregel om besmetting van mensen met Q-koorts de komende jaren te voorkomen, is het vaccineren van schapen en geiten. Vaccinatie verkleint de kans dat dieren besmet raken. Als een dier toch besmet is, zorgt vaccinatie ervoor dat de kans op abortus heel klein wordt en dat de dieren minder Q-koortsbacteriën uitscheiden. Op de website qkoortsinnederland.nl en op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) staat deze informatie al langere tijd duidelijk aangegeven.
Is het waar dat u naast het instellen van een bezoekersverbod geen extra maatregelen treft voor dit bedrijf? Zo ja, waarom is dit het geval, terwijl vorig jaar de drachtige dieren nog geruimd moesten worden en de niet drachtige dieren een levenslang fokverbod opgelegd hebben gekregen?
Naast het bezoekersverbod gelden voor dit nieuw besmette bedrijf een afvoerverbod naar andere melkleverende bedrijven, mestmaatregelen, verplichte ongediertebestrijding en andere hygiënemaatregelen.
Is het waar dat er bedrijven zijn die vorig jaar in dezelfde situatie verkeerden als dit bedrijf in Lunteren, namelijk dat zij volledig gevaccineerde, niet drachtige dieren hadden waarbij een besmetting werd geconstateerd en dat deze dieren een levenslang fokverbod hebben opgelegd gekregen omdat de risico’s voor de volksgezondheid van het fokken met deze dieren te groot werden geacht? Zo ja, wat is dan het verschil met de huidige situatie in Lunteren en wat rechtvaardigt hierin het verschil in opgelegde maatregelen? Zo neen, welke verschillen constateert u dan en in welke mate is het risico voor de volksgezondheid hier dan anders?
In oktober is de tankmelkmonitoring van start gegaan en zijn de eerste bedrijven besmet verklaard. Van de bedrijven die vorig najaar en in de loop van het lammerseizoen besmet verklaard zijn, is niet aan te geven of deze dieren tijdig (vóór besmetting) gevaccineerd waren.
Dit is de reden dat in 2010 ook op gevaccineerde bedrijven de drachtige dieren geruimd zijn en dat de niet-drachtige dieren een levenslang fokverbod hebben gekregen. Het bedrijf dat nu besmet is verklaard, is op 10 mei 2010 gevaccineerd. In 2009 waren de dieren op dit bedrijf ook al gevaccineerd. Wanneer gevaccineerde dieren besmet raken, is de uitscheiding veel lager, waardoor er een veel minder groot risico voor de volksgezondheid is. Volgens de deskundigen is de kans op verwaaiing van de bacterie vanuit de stal naar de omgeving zeer klein. Bij direct contact zou mogelijk nog een verhoogd risico op ziekte bij de mens kunnen ontstaan. Daarom geldt er een bezoekersverbod. Om het risico nog verder te verkleinen, gelden naast het bezoekersverbod verschillende hygiënemaatregelen. Om arbeidsgerelateerde ziekte te voorkomen kunnen professionele bezoekers aan de stal en de veehouder zelf verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen nemen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er een nieuw geval van Q-koorts is geconstateerd bij een volledig gevaccineerd bedrijf?
Vaccinatie is niet een middel, waarmee voorkomen wordt dat bacteriën en virussen een lichaam kunnen binnendringen. Door vaccinatie wordt het immuunapparaat zodanig voorbereid op infectie, dat een infectie snel het hoofd geboden kan worden, waardoor grote uitscheiding en nadelige gevolgen zoals bijvoorbeeld abortus voorkomen kunnen worden. Nieuwe besmettingen kunnen dus altijd voorkomen. Omdat vaccinatie de kans op abortus reduceert en de uitstoot van bacteriën sterk vermindert, is de verwachting dat het risico op humane infecties dat gerelateerd is aan deze uitstoot substantieel en doorslaggevend afneemt. Het is dan ook niet nodig om een fokverbod op te leggen of dieren te ruimen.
Zoals de deskundigen in hun advies van 25 mei al aangaven, blijft er een kans aanwezig dat vanuit het besmette milieu nieuwe ziektegevallen ontstaan.
Deelt u de mening dat de maatregelen te snel versoepeld zijn en dat dit soort nieuwe gevallen bewijzen dat het gevaar van de Q-koorts nog zeker niet geweken is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat er een gerede kans bestaat dat de besmette dieren op het bedrijf in Lunteren, wanneer zij drachtig worden, de bacterie zullen uitstoten en dat dit nieuwe ziektegevallen kan veroorzaken, mede in het licht van de toch al hoge concentratie van de bacterie in het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke belangenafweging ligt ten grondslag aan uw beslissing om voor dit besmette bedrijf geen fokverbod af te kondigen en op welke wijze is het belang van de gezondheid van de omwonenden daarin meegenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het opheffen van de fok- en aanvoerverboden niet in het belang van de volksgezondheid zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals we in onze brief van 29 juni (Tweede Kamer 2009–2010, 28 286 nr. 421) hebben aangegeven, is de belangrijkste bron van besmetting, de besmette drachtige, niet tijdig en niet volledig gevaccineerde geiten en schapen, weggehaald. Nu de bron is weggehaald, kan bedrijfsvoering op melkgeiten- en melkschapenbedrijven op een veilige manier worden voortgezet. Jaarlijkse vaccinatie is een belangrijk onderdeel van deze veilige bedrijfsvoering. Het is daarom niet nodig om op het besmet verklaarde bedrijf een levenslang fokverbod op te leggen.
Bent u bereid de dieren op het besmet verklaarde bedrijf in Lunteren een levenslang fokverbod op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid af te zien van uw voornemen om het fok- en aanvoerverbod te versoepelen op 15 juli en de maatregelen van kracht te laten totdat minstens een half jaar geen nieuwe besmettingen bij dieren zijn vastgesteld? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid, gezien de urgentie door de voorgenomen versoepeling van de maatregelen per 15 juli, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de aangenomen motie Dijkgraaf (TK 28 286 nr. 419) en onze brief van 8 juli jl. (TK 28 286 nr. 423).
Exclusief verstrekte uitzendrechten van de inhuldiging van het Nederlands elftal |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «rechten inhuldiging bij SBS»?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Is het waar dat de KNVB exclusieve rechten heeft verstrekt aan SBS om tijdens de festiviteiten rond de inhuldiging van het Nederlands elftal de spelers en de staf te interviewen en te filmen? Zo ja, welk bedrag heeft de KNVB voor deze rechten gevraagd?
Zie het antwoord op vraag 1. SBS6 heeft wel exclusief de gelegenheid één-op»-één interviews te houden op het podium en in de ontvangstruimte van de KNVB op het museumplein. Op de boot is een «neutrale verslaggever» die voor SBS6 en NOS interviews maakt met spelers en staf. SBS liet weten dat de afspraken over de verslaggeving van de huldiging tussen partijen met gesloten beurzen zijn gemaakt.
Heeft de KNVB de bevoegdheid om exclusieve rechten te verstrekken voor het filmen van deze nationale nieuwswaardige aangelegenheid en zo ja, waaraan ontleent de KNVB deze?
Om reden van veiligheid aan boord heeft de KNVB – aanvankelijk met SBS – afgesproken dat er slechts plaats is voor één cameraploeg op de boot. De KNVB kan zelf afspraken maken over wie op de boot mag, inclusief welke vertegenwoordigers van de media. Dat is een afweging die de KNVB kan maken mede op basis van afspraken met de gemeente Amsterdam over het gebruik van de boot. Uit het gezamenlijk persbericht van KNVB, SBS6 en NOS van vrijdagmiddag 9 juli blijkt dat vervolgens goede afspraken zijn gemaakt over het gebruik van beelden en de uitzendingen van de huldiging door beide omroepen.
In welke mate financiert en organiseert de KNVB mede de inhuldigingsfestiviteiten? Deelt u de mening dat, aangezien zij dit niet zelfstandig doen, zij ook niet zelfstandig kunnen bepalen dat er (in exclusiviteit) uitzendrechten worden verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit evenement alleen kan plaatsvinden omdat de overheid – de gemeente Amsterdam – dit evenement maximaal faciliteert en het daarom ongepast is dat de KNVB vrije nieuwsgaring tijdens dit evenement belemmert?
Zie het antwoord op vraag 1. Het is aan betrokken partijen om afspraken te maken over wie tot welke podia toegang heeft (de boot, het podium waarop de huldiging plaats vindt). Op alle overige plaatsen kan vrij gefilmd worden. Er is derhalve geen sprake van belemmering van vrije nieuwsgaring.
Deelt u de mening dat dat het onwenselijk is dat in feite een monopolie is verstrekt op het filmen en uitzenden van een belangrijke nationale nieuwswaardige aangelegenheid en dat alle journalisten en mediabedrijven gefaciliteerd zouden moeten worden om hier verslag van te doen? Zo ja, wat kunt/gaat u hier tegen doen?
Zie het antwoord op voorgaande vragen. Dit is een zaak van de betrokken partijen. Zoals is gebleken hebben partijen hier inmiddels goede afspraken over gemaakt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk zondag 11 juli 2010 te beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk opgesteld en verzonden.
De massale ontduiking van de CAO in de taxibranche |
|
Paul Ulenbelt (SP), Paulus Jansen |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat ruim zestig procent van de Nederlandse taxi-ondernemers zich niet aan de cao houdt en één op de vijf ondernemers zelfs fraude pleegt om sociale lasten en premies te ontduiken1 en kloppen de vermelde feiten?
Ja, ik ken het bedoelde bericht. Het Sociaal Fonds Taxi (SFT) is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, zoals die ook in het jaarverslag 2009 van het SFT zijn opgenomen.
Heeft u, rechtstreeks dan wel via de Inspectie Verkeer en Waterstaat of de Arbeidsinspectie eerder signalen ontvangen over deze misstanden? Zo ja, wanneer en via wie? Welke actie heeft u daarop ondernomen? Zo nee, hoe is dat mogelijk als er sprake is van dusdanig massale overtreding?
De Inspectie Verkeer en Waterstaat noch de Arbeidsinspectie hebben signalen ontvangen over niet-naleving van de cao taxivervoer. De problematiek is eerder aan de orde geweest tijdens het FNV-symposium over marktwerking op 3 juni 2010. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn toespraak tijdens het symposium gewezen op het belang van de handhaving van de cao door cao-partijen zelf, in het geval de cao niet wordt nageleefd. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Onderschrijft u het standpunt van KNV Taxi dat gemeenten en zorgverzekeraars mede schuldig zijn aan de situatie?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid De Mos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3178).
Klopt het dat met name grote taxibedrijven zich schuldig maken aan het ontduiken van de cao en het plegen van fraude? Kunt u een overzicht geven van de juridische constructies waar gebruik van wordt gemaakt, alsmede van uw (voorgenomen) aanpak om genoemde constructies aan te pakken (voorgenomen acties, door wie, tijdplanning)?
Uit navraag bij het SFT blijkt dat in het algemeen de grotere taxibedrijven zich iets beter aan de cao houden dan kleinere bedrijven. In de praktijk blijken bedrijven soms personeel in te zetten via uitzendbureaus, die ook onderdeel van de bedrijfsholding kunnen zijn. Het SFT geeft aan dat deze «constructie» op zichzelf legaal en niet frauduleus is, maar wel oneigenlijk wordt gevonden. Daarom hebben sociale partners in de nieuwe cao Taxivervoer afgesproken dat werkgevers maximaal 15% van de bruto loonsom aan uitzendkrachten mogen besteden. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Hoe vaak kwam ontduiking van de cao en fraude met sociale premies voor in de periode voor de liberalisering van de taxibranche? Indien dit veel minder vaak was dan nu, bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de relatie tussen de liberalisering van de taxisector, de aanbestedingen van het groepsvervoer en genoemde misstanden?
Een onderzoek zoals bedoeld acht ik niet mogelijk en ook niet nodig. Over de periode voor de liberalisering is geen informatie bij het SFT bekend. Een onderzoek is daarom niet goed uitvoerbaar. Kijkend naar de toekomst is van belang dat sociale partners en het SFT zelf actief de naleving van de cao Taxivervoer verbeteren. Daarnaast loopt de «kwaliteitsimpuls contractvervoer» die moet leiden tot beter aanbesteden en monitoren van contracten. Een onderzoek is dan ook niet nodig. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid De Mos.
Wat gaat u ondernemen om werknemers die salaris, pensioenopbouw of andere vergoedingen zijn misgelopen, te helpen zodat ze alsnog hun verdiende beloningen krijgen?
Het SFT legt bedrijven bij niet-naleving van de cao naheffingen op. Dit betreft de achterstallige bedragen (bijvoorbeeld van pensioenafdrachten) en een boete van 10% daarover. Deze nabetalingen komen ten goede van de betrokken werknemers.
Gaat u de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) of eventueel andere instellingen wijzen op deze kwestie, helemaal wanneer er verdenking zou kunnen zijn van fraude of het onterecht inhouden van sociale premies? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
De SIOD en FIOD hebben geen betrokkenheid bij toezicht op de naleving van cao’s. De instanties die belast zijn met opsporing en handhaving van wet- en regelgeving nemen alle signalen over (eventuele) misstanden mee in hun risico-analyses van bedrijfstakken en bedrijven. Op basis van die analyses worden jaarlijks de prioriteiten bepaald.
Is de minister van SZW inmiddels overtuigd van de noodzaak voor een landelijke toezichthouder op de naleving van cao’s? Kan hij zijn antwoord motiveren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Dijksma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3179) en naar de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2009 over de handhaving van cao’s (Kamerstukken II, 2009/10, 29 544, nr. 219).
Delen van de huldiging die exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat op dinsdag 13 juli tijdens de huldiging van Oranje in Amsterdam delen van de huldiging exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Bent u met ons van mening dat een dergelijke huldiging door een breed publiek gevolgd moet kunnen worden en aan vertegenwoordigers van de media geen onnodige belemmeringen mogen worden opgelegd om hier verslag van te kunnen doen?
Het is van belang dat de huldiging door een breed publiek gevolgd kan worden en daarin is door partijen voorzien.
Kunt u ingaan op de details van de afspraken die door de KNVB en haar partners zijn gemaakt?
Zie het bijgaande persbericht van de KNVB, SBS6 en NOS van 9 juli 2010.
In hoeverre zijn overheden betrokken geweest bij deze beslissing?
De uiteindelijke afspraken over de televisie- en radio-uitzendingen zijn gemaakt door de KNVB, SBS6 en NOS. De Rijksoverheid heeft in dergelijke afspraken geen rol en is dan ook niet betrokken geweest. Er vaart een persboot mee en er is een perspodium op het Museumplein. Voor toegang hiertoe konden journalisten bij de gemeente Amsterdam een accreditatie aanvragen.
Kunt u aangeven hoe dit exclusieve recht zich verhoudt tot de mediawet?
De Mediawet gaat hier niet over. De Mediawet kent wel een evenementenlijst. Op deze lijst staan evenementen die – in het geval er sprake is van een uitzending- moeten worden uitgezonden op een open net zodat iedereen het kan zien. Het gaat om sportevenementen en culturele evenementen die van aanzienlijk belang zijn voor de samenleving. De uitzending ervan kan door een publieke en/of commerciële zender gebeuren. De huldiging staat niet op deze evenementenlijst. In dit geval zou dat geen verschil hebben gemaakt omdat de huldiging immers op open netten wordt uitgezonden. Verder is het zo dat de NOS op grond van de Mediawet een specifieke taak heeft om verslag te doen van nationale gebeurtenissen van bijzondere aard. Het kan zijn dat daarvoor uitzendrechten moeten worden verkregen. De taak houdt niet in dat de NOS die uitzendrechten automatisch heeft.
Is bekend of er met de KNVB afspraken zijn gemaakt over de verdeling van kosten, zoals reiniging, openbaar vervoer, overlast, politie en het afsluiten van wegen?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de KNVB een deel van de kosten draagt van de huldiging op het Museumplein.
Het gebruik van rapedrug |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in het uitgaansleven de «rapedrug» GHB weer opleeft?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Hoe staat u hier tegenover?
De feiten uit het bericht zijn correct, uit recente cijfers blijkt inderdaad dat het gebruik van GHB is toegenomen. Volgens de experts is de toename te verklaren uit het feit dat het middel populair is onder veel verschillende groepen.
De gesignaleerde toename van het gebruik van GHB baren mij zorgen gezien de risico’s die hiermee samenhangen.
Is er, gelet op de uitkomst van het onderzoek van het Trimbos instituut, waarnaar in het onderhavige bericht wordt verwezen, een verband met een mogelijk toegenomen hoeveelheid aangiftes op het gebied van aanranding en/of verkrachting?
Mij zijn geen gegevens bekend waaruit een toename van dergelijke aangiftes blijkt. Uit onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 blijkt dat seksueel misbruik onder invloed van GHB niet vaak voorkomt.
Bent u van mening dat het huidige drugs(voorlichtings)beleid volstaat of dat dit moet worden aangepast naar aanleiding van de in het onderhavige bericht gepubliceerde uitkomsten van het onderzoekt?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 11 september 2009 een hoofdlijnenbrief drugsbeleid aan uw Kamer heeft gestuurd. In maart 2010 is deze controversieel verklaard. Derhalve acht ik het niet opportuun om thans een voorschot te nemen op de discussie over het drugsbeleid naar aanleiding van de hoofdlijnenbrief.
De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
Het rapport 'Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het rapport «Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof» van het Planbureau voor de Leefomgeving, het Energieonderzoek Centrum Nederland, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en TNO?1
Ja. Het Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof (BOP) is in mijn opdracht uitgevoerd.
Welke consequenties voor uw beleid inzake het verbeteren van de luchtkwaliteit zou de conclusie kunnen hebben, dat 70 tot 80 procent van het fijn stof (PM10) afkomstig is uit door menselijk handelen gevormde bestanddelen, 25 procent meer dan tot dusverre werd aangenomen?
De totale concentratie van fijn stof is niet veranderd, maar in de opbouw van deze concentratie is de verhouding gewijzigd tussen het aandeel van antropogene oorsprong en het aandeel dat een natuurlijke of onbekende oorsprong heeft. Met name het antropogene aandeel dat in de lucht ontstaat uit zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak blijkt groter dan eerder verondersteld.
Mogelijk zal daardoor het reeds bestaande beleid gericht op emissiereductie van deze componenten in de komende jaren een grotere daling van de fijn stofconcentraties veroorzaken dan tot nu toe op basis van modelberekeningen wordt aangenomen. Dit zal in dat geval waarschijnlijk een gunstig effect hebben op het tijdig voldoen aan de grenswaarden voor zowel PM10 als PM2,5.
Bent u bereid vervolgonderzoek te laten doen naar het gegeven dat de trends in de concentraties verontreiniging in steden niet zo eenduidig zijn? Zo nee, waarom niet?
In het BOP-rapport wordt geconstateerd dat de zwarte rooktrends in steden niet zo eenduidig zijn. De kennis over de bijdrage van verschillende bronnen aan de zwarte rookconcentratie in de stad is nog erg onzeker. De koolstofhoudende fractie in fijn stof, waar zwarte rook een indicator voor is, wordt beschouwd als een fractie die voor de gezondheid bijzonder relevant is. Goed begrip van de bijdrage van stedelijke bronnen aan fijn stof voor wat betreft deeltjesgrootte en samenstelling krijgt prioriteit in het geplande vervolg op het BOP-onderzoeksprogramma, BOP II. Daarnaast heeft recentelijk een aanpassing in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit plaats gevonden voor wat betreft de locaties in Nederland waar structureel zwarte rook wordt gemeten. Daardoor kan op meer stedelijke locaties dan voorheen de trend in de zwarte rookconcentraties structureel worden gevolgd.
Welke consequenties voor uw beleid rond het verbeteren van de luchtkwaliteit trekt u uit de conclusie dat de Nederlandse bijdrage aan fijn stofconcentraties hoger is dan eerder verondersteld en er dus minder uit het buitenland komt «aanwaaien»?
Uit het BOP-onderzoek is gebleken dat het antropogene aandeel in fijn stof groter is dan eerder verondersteld. Het gaat daarbij niet om een specifieke Nederlandse bijdrage. Het betreft het zogenaamde secundaire aerosol dat gevormd wordt uit de gassen zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak afkomstig uit zowel binnen- als buitenland. Bij de huidige inzichten komt het grootste deel (ongeveer drie kwart) van de jaargemiddelde concentratiebijdrage van dit secundaire aerosol uit bronnen in het buitenland. Daarom is het van belang om voortgaande internationale afspraken te maken over emissieplafonds voor deze luchtverontreinigende stoffen, zoals momenteel ook in voorbereiding is in het kader van het Gotenborg-protocol.Om het effect van deze afspraken op de concentraties in NL beter in beeld te krijgen wordt in het vervolg onderzoek expliciet gekeken naar de herkomst van het fijn stof, vooral op dagen waarop de fijn stofconcentraties hoog zijn.
Wat is uw reactie op de uitgesproken verwachting dat er zowel extra nationaal als Europees beleid nodig is als de Europese doelstelling voor PM2,5 die in 2012 bekend wordt gemaakt op basis van gegevens uit voorgaande jaren aan de hoge kant uitvalt?
Het blijkt uit de analyses dat, mocht de hoge doelstelling voor de nationale streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling aan PM2,5 aan de orde zijn, ook bij uitvoering van alle in Nederland technisch mogelijke maatregelen deze doelstelling niet haalbaar is. Het bereiken van die doelstelling zal afhankelijk zijn van aanvullend EU-beleid. De onzekerheden in deze analyses zijn echter nog groot. De conclusie in het BOP-rapport dat maatregelen mogelijk meer effect hebben dan tot nu toe verondersteld, kan hierin een gunstige rol spelen. Dit aspect zal in het vervolgonderzoek nader worden onderzocht.
Ziet u in deze waarschuwing aanleiding om de lucht in zeer vervuilde binnensteden schoner te maken door (versnelde) invoering van milieuzones voor bestelwagens, het afschaffen van het belastingvoordeel op rode diesel of het uitbreiden van 80-kilometerzones? Zo nee, waarom niet?
De PM2,5 taakstelling waaraan gerefereerd wordt in vraag 5 is gericht op een algemene verbetering in de gemiddelde Nederlandse blootstelling in stedelijke gebieden en niet zozeer op de oplossing van lokale knelpunten. Toepassing van milieuzones en 80-kilometerzones kunnen met name bij de oplossing van lokale knelpunten een belangrijke rol vervullen.
Verhogen van de belasting op rode diesel zal geen gunstig effect op de lucht-kwaliteit hebben, omdat rode diesel met het huidige hoge zwavelgehalte na 1 januari 2011 niet meer in de handel mag worden gebracht. Ter implementatie van de nieuwe Brandstofkwaliteitrichtlijn zal op die datum het zwavelgehalte van rode diesel worden teruggebracht tot het niveau van in het wegverkeer gebruikte diesel.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de afname van de concentratie fijn stof in de periode tussen 1990 en 2000 sneller ging dan nu, dus dat maatregelen die als «laaghangend fruit» zijn te beoordelen al genomen zijn?
Deze constatering betekent dat in de huidige situatie voor een relatief zeer bescheiden verbetering in de luchtkwaliteit maatregelen moeten worden genomen die in vergelijking met de situatie vóór 2000 maatschappelijk meer ingrijpend zijn en aanzienlijk meer kosten en inspanning met zich mee brengen.
Was u bekend met het feit dat houtkachels en open haarden op winterdagen lokaal verantwoordelijk zijn voor 30 tot 40 procent van de fijn stofconcentraties en ziet u in deze conclusie aanleiding beleid te ontwikkelen om deze piekconcentraties door kachels terug te brengen? Zo ja, ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden voor het stellen van normen aan kachels of haarden via de EU of in het bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen in het BOP-onderzoek over de concentratiebijdragen van houtstook aan fijn stof zijn voor mij nieuw. Zoals tot nu toe reeds het geval was, blijft het evenwel moeilijk de gezondheidskundige implicaties vast te stellen van de vaak zeer lokale en tijdelijke toename door houtstook in de luchtverontreiniging. Een belangrijk instrument om de uitstoot van houtkachels te beperken is het stellen van typekeuringseisen. De thans geldende Europese normering wordt momenteel geëvalueerd in het kader van de Ecodesign richtlijn in de EU. De ook internationaal levende behoefte (bijvoorbeeld in landen als Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen) om de bestaande eisen aan te scherpen, zal ik graag ondersteunen. Naar verwachting zal in 2011/2012 besluitvorming plaats vinden over nieuwe normering.
Bent u bereid de zeezoutaftrekregeling te herzien, zoals geadviseerd wordt, omdat er naar nu blijkt veel minder zeezout in de lucht zit dan werd verondersteld op het moment van de totstandkoming van die aftrekregeling? Zo nee, waarom niet?
De resultaten uit het onderzoek over de concentratiebijdragen van zeezout aan de fijn stofconcentraties geven aanleiding om de bestaande aftrekregeling te herzien. Ik heb het RIVM gevraagd om na te gaan (a) hoe op basis van de nieuwe inzichten de methodiek om de hoogte van de zeezoutaftrek vast te stellen, zou kunnen worden aangepast, en (b) of de thans beschikbare meetgegevens reeds voldoende zijn om die nieuwe methodiek toe te passen. Zodra gebruik van de nieuwe methodiek op verantwoorde wijze mogelijk is, zal ik de regelgeving op dit punt aanpassen.
Acht u het waarschijnlijk dat de EU de regels voor de zeezoutaftrek gaat herzien, nu blijkt dat de aannames daaromtrent niet correct blijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarop anticiperen?
De EU heeft geen specifieke methoden voorgeschreven hoe bij toetsing van concentraties aan de grenswaarden bepaalde natuurlijke bijdragen zoals zeezout buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Lidstaten mogen zelf bepalen hoe op een voldoende onderbouwde manier invulling wordt gegeven aan aftrek van natuurlijke bronbijdragen. De Europese Commissie heeft de toepassing van de huidige Nederlandse aftrekregeling voor zeezout geaccepteerd. Als voor Nederland op basis van de nieuwe inzichten een nieuwe en verbeterde methodiek gaat worden toegepast, zal dit worden gemeld aan de Europese Commissie.