Een datalek in de website www.ervaarhetov.nl |
|
Manja Smits (SP), Ineke van Gent (GL) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «OV-site lekt persoonlijke gegevens 168.000 reizigers»?1
Ja.
Zou het niet beter zijn om websites die dienen ter introductie en exploitatie van de OV-chipkaart onder rijksverantwoordelijkheid te brengen, omdat decentrale overheden kennelijk niet altijd in staat zijn de privacy van burgers afdoende te beschermen en ook de efficiëntie hierbij gebaat is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De introductie en exploitatie van de OV-chipkaart is een verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en hun vervoerders. De gegevens van klanten van de OV-chipkaart worden dan ook beheerd door deze partijen. Dat maakt deze overheden en vervoersbedrijven tevens tot verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb). De decentrale overheden en de vervoersbedrijven moeten zich, net als de rijksoverheid, houden aan de Wbp.
Op website www.ervaarhetov.nl bieden de provincies Gelderland, Flevoland en Overijssel diverse kortingsproducten aan om het openbaar vervoer in hun regio te promoten. Het aanbieden van de persoonlijke OV-chipkaart met tijdelijk gratis dalkorting is slechts één van deze producten. De gegevens die zijn ingezien betroffen voor het merendeel de gegevens van personen die van andere kortingsproducten gebruik hebben gemaakt. Ook de gegevens van deze personen moeten adequaat beschermd zijn. Het datalek in de website is inmiddels opgelost en de website is weer in gebruik.
Wat vindt u van de suggestie een meldplicht in te stellen voor instanties die geconfronteerd worden met gelekte data, zoals in de Verenigde Staten al jaren het geval is?
Ik onderschrijf die suggestie. De minister van Justitie heeft in een Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Justitie op 3 februari 2010 (Kamerstukken II 2009/2010, 31 051, nr. 7) aangekondigd dat er wetgeving in voorbereiding wordt genomen om een dergelijke meldplicht in het leven te roepen.
Wat is uw oordeel over het feit dat vervoerders in het midden van het land bij de introductie van de OV-chipkaart alleen financiële voordelen bieden aan reizigers met een persoonlijke OV-chipkaart en niet aan reizigers met een anonieme kaart?
Producten op de OV-chipkaart – zoals een kortingspropositie of een abonnement – zijn persoonsgebonden dus alleen geldig voor de bezitter van de kaart. Ook bij de huidige papieren kaartsoorten en abonnementen is dat het geval. Bij reizigers die reizen met een kortingspropositie op hun OV-chipkaart, moet gecontroleerd kunnen worden of zij gerechtigd zijn om met dit product te reizen. Dit kan alleen met een persoonlijke OV-chipkaart. Een anonieme OV-chipkaart is immers niet aan een specifiek persoon gekoppeld.
Ik heb begrip voor de kortingsacties. De decentrale overheden zijn op grond van de Wet personenvervoer 2000 bevoegd de kaartensoorten en tarieven voor het openbaar vervoer in hun regio vast te stellen. Met deze actie willen de decentrale overheden en hun vervoerders het gebruik van de OV-chipkaart in hun provincies stimuleren.
Hoe beoordeelt u in dit verband het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens dat reizigers niet via kortingsacties «gedwongen» mogen worden hun anonimiteit op te geven?
Er is geen sprake van «dwang» in de zin dat de privacyrechten van reizigers worden geschonden. De vervoerbedrijven hebben in 2008 met het College bescherming persoonsgegevens afspraken gemaakt over de privacy en de OV-chipkaart. Dit onderwerp heeft hierbij geen bezwaar opgeleverd.
De privacy van de reizigers met een persoonsgebonden kaart is gewaarborgd. De reisgegevens worden door vervoerbedrijven strikt gescheiden bewaard van de klantgegevens (naam, adres e.d.) en alleen gekoppeld op basis van vooraf bepaalde voorwaarden.
Bent u bereid de betreffende vervoersbedrijven zo nodig te dwingen hun kortingsacties voor alle reizigers te laten gelden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit zou ingrijpen in de tariefverantwoordelijkheid van de decentrale overheden. Zie ook de antwoorden bij de vragen 4 en 5.
Bent u bereid te achterhalen met welke extra kosten de concessieverleners in Gelderland, Flevoland en Overijssel te maken hebben, nu de website www.ervaarhetov.nl uit de lucht gehaald is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een decentrale verantwoordelijkheid.
Deelt u de vrees dat deze fout ten koste gaat van het provinciale budget voor openbaar vervoer en dus niet besteed kan worden aan echte kwaliteitsverbetering daarvan?
Het is niet aan mij om hierover een uitspraak te doen. De besteding van gelden ten behoeve van het openbaar vervoer en de OV-chipkaart is de verantwoordelijkheid van decentrale overheden.
De kritiek op sluiting van het luchtruim |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sluiting luchtruim was niet nodig»?1
Ja.
Kunt u garanderen dat overal in Europa de veiligheid boven alles gaat in de afweging tussen wel of niet vliegen?
Dat is het geval. De afgelopen periode is er meer kennis vergaard over het vliegen in vulkanische as, waardoor de mogelijkheden om te vliegen geleidelijk worden verruimd, onder strikte condities, zonder dat er concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Welke bronmetingen worden nu gebruikt voor de besluitvorming in Nederland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten? Hoe wordt op dit moment de samenstelling van een aswolk gemeten en op welke manier wordt er gewerkt aan mogelijkheden om de wolk beter in kaart te brengen?
De gebieden met verhoogde asconcentraties wordt in de huidige procedure eerst bepaald door modelberekeningen door het Volcanic Ash Advisory Centre-London. Verder geldt voor Nederland dat het KNMI met behulp van geavanceerde satelliettechnologie het asgebied monitort. Wanneer een gebied met verhoogde asconcentraties het Nederlands luchtruim nadert, worden door het NLR verkenningsvluchten uitgevoerd om de voorste begrenzing van de wolk te bepalen en tevens de hoogte en dikte van de laag te bepalen.
Het KNMI verwerkt deze informatie in de berichtgeving richting luchtvaartmaatschappijen, overige luchtvarenden en verkeersleiding. Deze gegevens vormen de basis voor besluitvorming.
Er zijn op dit moment in Europa geen operationele waarneemsystemen om vulkanische as in soort en concentraties te bepalen. Wel is het KNMI in staat gebleken om met behulp van zogenaamde LIDAR-systemen een eerste benadering te maken van de asconcentratie wanneer een gebied met as zich boven dit systeem bevindt. Tijdens de laatste as-situatie zijn meetgegevens van het DLR2 vergeleken met de recent door het KNMI ontwikkelde concentratiedetectiemethode en deze gegevens komen goed met elkaar overeen.
Het KNMI is tezamen met omringende weerdiensten bezig te onderzoeken welke investeringen in apparatuur en nader onderzoek noodzakelijk zijn om een beter «asdetectie- en voorspelsysteem» in te richten en daarmee de mogelijkheden om de aswolk beter in kaart te brengen te vergroten.
Is het waar dat luchtruim boven Nederland op maandag 17 mei wel open was maar LVNL2 niet mocht werken? Van wie mocht LVNL dat niet? Was het op dat moment nu wel of niet veilig om te vliegen? Is het waar dat er die bewuste ochtend nog twee toestellen zijn geland tijdens de stremming?
Op maandag 17 mei 2010 heeft geen formele luchtruimsluiting plaatsgevonden, maar zijn er door LVNL operationele maatregelen getroffen vanwege hoge concentraties vulkaanas die in de loop van de nacht van zondag 16 op maandag 17 mei 2010 vanuit het westen het Nederlandse luchtruim naderden en in de ochtend het westelijke deel van het Nederlandse luchtruim hadden bereikt.
LVNL heeft deze verkeersbeperkende maatregelen genomen conform de door mij op 20 april 2010 vastgestelde procedure, op basis van KNMI-kaarten. Deze procedure is in overleg met LVNL, KNMI en IVW tot stand gekomen4. Met deze maatregelen is voorkomen dat er werd gevlogen in die delen van het luchtruim waar zich verhoogde concentraties vulkanische as bevonden.
In de loop van de ochtend van 17 mei 2010 waren vulkanische as concentraties aanwezig boven een hoogte van ongeveer 2.3 km en onder een hoogte van ongeveer 6.7 km, in het deel van het luchtruim waarin ook Schiphol zich bevindt.
Vier vluchten hebben van de luchtlaag zonder asconcentratie gebruik kunnen maken om Schiphol te bereiken en hoefden daardoor niet uit te wijken naar andere luchthavens. De vliegtuigen hebben daarvoor op een lagere dan de gebruikelijke hoogte moeten vliegen, zonder dat de veiligheid daarbij in het geding is geweest.
Is er nu één manier waarop hier in Europa mee wordt omgegaan en hoe staat u tegenover de beheerste verruiming van de regels zoals in het Verenigd Koninkrijk wordt aangekondigd?
Tijdens de extra ingelaste Transportraad van 19 april 2010 hebben mijn Europese collega’s en ik een besluit genomen over een gemeenschappelijke Europese procedure voor het omgaan met vliegen in gebieden met vulkanische asconcentraties. Deze procedure voorziet in de vaststelling van 3 zones: 1) een no fly zone nabij de vulkaanpluim waar niet gevlogen mag worden 2) een zone waarin een beperkte hoeveelheid as aanwezig is waarbij lidstaten kunnen besluiten om bepaalde vluchtrestricties op te leggen en 3) een as-vrije zone waarbinnen normaal gevlogen kan worden. Dit concept is op 20 april 2010 in werking getreden en is op maandag 17 mei 2010 toegepast.
De voorstellen van het VK voor de beheerste verruiming van regels voor het vliegen in gebieden met verhoogde asconcentraties zijn als basis gebruikt voor een verruiming van de mogelijkheden om te vliegen in gebieden met verhoogde asconcentraties, zonder dat er een concessie is gedaan aan de veiligheid. Er is binnen Nederland een procedure opgesteld waarbij de verantwoordelijkheid voor het vliegen in en het mijden van de gebieden met asconcentraties is neergelegd bij de luchtvaartmaatschappijen en gezagvoerder, zoals ook het geval is bij slecht weer (bijvoorbeeld onweer). Deze procedure is met ingang van 23 mei 2010 in werking getreden, daarbij wordt de volgende zonering gehanteerd voor gebieden met asconcentraties:
Voornoemde procedure past ook binnen de aanbevelingen die op 21 mei 2010 door EASA zijn gedaan met betrekking tot het vliegen in gebieden met lage asconcentraties. EASA heeft hiervoor een Safety Information Bulletin (SIB) uitgegeven, waarin zij aangeeft dat er twee benaderingen (A en B) zijn die kunnen worden toegepast.
Benadering A gaat uit van het principe dat luchtvaartmaatschappijen hun vliegoperatie weer kunnen herstarten nadat zij een safety-assessment hebben uitgevoerd die is goed gekeurd door de bevoegde autoriteit (voor Nederland de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat). De procedure die op dit moment van kracht is in Nederland, past binnen deze benadering.
Benadering B gaat uit van het principe dat de bevoegde autoriteiten van lidstaten vluchten in gebieden met asconcentraties (grijze zone) kunnen toestaan, nadat er verkenning- of testvluchten zijn uitgevoerd in het betreffende deel van het luchtruim op basis waarvan kan worden vastgesteld dat een veilige vliegoperatie in het gebied mogelijk is. Dit deel van het luchtruim zou dan op basis van de resultaten van de verkenning- en/of testvluchten geherclassificeerd moeten worden van een grijs zone naar een rode zone waar vliegen is toegestaan.
Waarom wordt in Europa het Amerikaanse model niet volledig overgenomen? Waarin verschilt het systeem dat nu in Europa wordt toegepast van het Amerikaanse model? Is het Amerikaanse systeem veilig?
Het Amerikaanse model gaat uit van waarneembare asdeeltjes in de lucht, in Europa was er echter sprake van moeilijk waarneembare asdeeltjes in de lucht. Daarnaast heeft men in Amerika veel meer ervaring met actieve vulkanen dan we binnen Europa hebben. Bovendien zijn de mogelijkheden voor omvliegen groter omdat er meer gebied is zonder luchthavens en inwoners.
Zoals aangegeven is op 23 mei 2010 in Nederland een procedure in werking getreden, waarbij de verantwoordelijkheid voor het vliegen in gebieden met asconcentraties is neergelegd bij de luchtvaartmaatschappijen en gezagvoerders. Deze procedure is op punten vergelijkbaar met het model dat in Amerika wordt toegepast.
De verbeterde procedure maakt meer maatwerk voor het omgaan met gebieden met asconcentraties mogelijk. De luchtvaartmaatschappijen kunnen op basis van informatie over gebieden met verhoogde asconcentraties het besluit nemen om, en hoe, te vliegen. De luchtverkeersleiding blijft verantwoordelijk voor separatie van vliegtuigen en de daarbij verantwoorde afhandelingscapaciteit. Air Navigation Service Providers (zoals LVNL, KNMI en Met Office UK (VAAC)) zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van informatie over gebieden met verhoogde asconcentraties. Hierin verschilt de Amerikaanse procedure. In de VS mogen, naast de officiële ANSP’s, ook andere door de FAA geautoriseerde meteo-aanbieders informatie verstrekken aan de luchtvaartmaatschappijen die dat kunnen bestrekken in hun besluitvorming m.b.t. het vliegen in gebieden met asconcentraties. De IVW ziet toe op een correcte naleving van de procedure.
Het blijft overigens verboden om te vliegen in de gebieden met hoge asconcentraties (de zwarte gebieden), maar ook dit is een verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappijen en gezagvoerders. Het Amerikaanse model kent daarentegen geen verboden gebieden. De luchtvaartmaatschappijen bepalen zelf, op basis van jarenlange ervaring, welke gebieden zij zullen mijden en welke gebieden wel geschikt zijn om doorheen te vliegen. Zij bepalen dit niet alleen op basis van mathematische modellen, maar veel meer op basis van ervaring en waarnemingen gedaan tijdens de vluchtuitvoering. Het enige gesloten gebied volgens het Amerikaanse model is het gebied om de vulkaan heen (cirkel van 120Nm).
Ziet u in de huidige problemen mogelijkheden om sneller tot overeenstemming te komen over een Single European Sky? Op welke termijn zouden de eerste voordelen van SES kunnen worden bereikt?
Over de versnelling van een Single European Sky is gesproken tijdens de Transportraad van 4 mei 2010. De gebeurtenissen van de afgelopen weken hebben opnieuw het belang van een goedwerkend Europees Luchtruim aangetoond. De Commissie heeft aangekondigd de implementatie van SES te willen versnellen. Ik deel de ambitie om in deze complexe materie zo snel mogelijk tot goede resultaten te komen. Centraal hierin staat een verdere versterking van de grensoverschrijdende samenwerking tussen lidstaten in het beheer van hun luchtruim, zoals door FABEC5 wordt beoogd.
Tijdens de Transportraad hebben mijn collega’s en ik de volgende mogelijkheden voor het versnellen van een Single European Sky vastgesteld:
Verder is in het kader van FABEC de intentie uitgesproken om in het kader van prestatiesturing, één van de belangrijke thema´s bij de totstandkoming van een Single European Sky, al vanaf 2012 met gezamenlijk FABEC performance plan te werken, terwijl dit in principe pas vanaf 2015 verplicht is.
Mijn ervaring van de afgelopen periode is overigens dat de eerste voordelen van SES al zichtbaar zijn. Gebleken is dat alle bij FABEC betrokken partijen elkaar snel weten te vinden. Dit blijkt onder meer uit de succesvolle samenwerking bij de ontwikkeling van het nieuwe operationele concept voor vliegen bij verhoogde concentraties as.
Ook de constructieve samenwerking met de militaire gebruikers van het luchtruim is van groot belang geweest in deze moeilijke omstandigheden.
Het vrijgeven van het spaarloon |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het kwartaalbericht van het CBS over de economie1 waaruit blijkt dat de consumptie van huishoudens nog steeds licht daalt?
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het kwartaalbericht van het CBS waaruit blijkt dat de omzet in een deel van de detailhandel sedert maart aantrekt maar in een ander deel nog steeds daalt?2
Ja.
Kent de uitkomst van de vakantiegeldenquête van het Nibud3 waaruit blijkt dat veel mensen het vakantiegeld niet alleen gebruiken om op vakantie te gaan, maar ook om tekorten in het huishoudboekje aan te vullen?
Ja.
Is het waar dat werknemers op dit moment voor ongeveer € 4 mrd aan spaarloon hebben dat niet voor consumptieve doeleinden mag worden besteed?
Er is in totaal inderdaad ongeveer € 4 miljard euro aan spaarloontegoeden. Een deel daarvan – namelijk de tegoeden die in 2006 zijn opgebouwd – valt dit jaar vrij. Dit deel bedraagt circa € 1 miljard euro. Hier staat natuurlijk tegenover dat gedurende het lopende jaar de spaartegoeden weer vrijwillig en fiscaal gefacilieerd worden aangevuld. Overigens mag het geld dat dit jaar niet vrijvalt in bepaalde gevallen eerder – belastingvrij – worden opgenomen. Voorbeelden zijn aankoop van een eigen woning of start van een eigen onderneming.
Herinnert u zich dat uw voorganger in 2005 met succes het spaarloon heeft vrijgegeven hetgeen destijds een welkome ondersteuning voor de koopkracht en een impuls voor de consumentenbestedingen en daarmee voor de economie betekende?
In 2005 zijn inderdaad de spaarloontegoeden gedeblokkeerd.
Deelt u de verwachting dat ruim de helft van het spaargeld wordt uitgegeven wanneer dit wordt vrijgegeven en dat dit volgens eerdere berekeningen van het CPB leidt tot verhoging van de consumptie met 0,7% en dat dit zorgt voor een hogere economische groei van 0,2%?
Er passen twee nuanceringen bij de cijfers die in de vraag worden genoemd. Ten eerste volgen deze cijfers uit een gevoeligheidsanalyse van het CPB4. In het meest waarschijnlijke scenario – het basisscenario – gaat het CPB er van uit dat 15% van de gedeblokkeerde tegoeden wordt geconsumeerd, in de gevoeligheidsanalyse is uitgegaan van een percentage van 50. In het basisscenario is het effect op consumptie en economische groei dan ook lager, namelijk 0,25% resp. 0,1%.
Ten tweede, de genoemde effecten zijn effecten die optreden in het jaar waarin maatregel wordt genomen. In de jaren na deblokkeren valt juist minder spaarloon vrij en treden tegengestelde effecten op consumptie en economische groei op.
Deelt u de opvatting dat het vrijgeven (deblokkeren) van het spaarloon een sympathieke maatregel is voor mensen die thans hun vakantiegeld moeten aanwenden om gaten in het huishoudboekje te dichten en aankopen moeten uitstellen omdat ze niet bij hun spaargeld kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat het effect op consumptie en economische groei naar verwachting beperkt is.
Uit de publicaties van het CBS blijkt dat de consumptie van huishoudens in het eerste kwartaal licht daalt t.o.v. hetzelfde kwartaal een jaar terug. Deze daling is echter aanzienlijk kleiner dan in de tweede helft van 2009. In maart 2009 is de consumptie van huishoudens zelfs voor het eerst sinds ruim een jaar weer gestegen tov zelfde maand vorig jaar. Over geheel 2010 verwacht het CPB in het Centraal Economisch Plan een stijging van de consumptie met 0,5%. Na de krimp van de consumptie in 2009 gaat het in 2010 naar verwachting weer de goede kant op.
Deelt u de opvatting dat het vrijgeven (deblokkeren) van het spaarloon het tij voor de detailhandel gelet op vraag 2 definitief kan keren en een welkome impuls betekent voor de economie omdat het de consumentenbestedingen aanjaagt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u gelet op het bovenstaande bereid het spaarloon ten spoedigste vrij te geven/te deblokkeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet en wat vindt u dan het meest geijkte moment?
Het kabinet is op dit moment niet van plan om de spaarloontegoeden te deblokkeren. Behalve de hierboven geschetste ontwikkeling van de consumptie spelen twee andere overwegingen hierbij een rol.
Ten eerste zijn de afgelopen 10 jaar de spaarloontegoeden al twee maal gedeblokkeerd. Een derde ronde van deblokkeren doet afbreuk aan het instrument spaarloon en draagt niet bij aan een consistent beeld ten aanzien van overheidsregelgeving, niet voor burgers, maar ook niet voor uitvoerders zoals werkgevers en banken.
Ten tweede is het verstandig om de beslissing over de toekomst van het spaarloon te betrekken bij de coalitiebesprekingen voor de volgende kabinetsperiode. De studiecommissie Belastingstelsel adviseert om het spaarloon volledig af te schaffen. Verschillende politieke partijen hebben in hun verkiezingsprogramma aangegeven wat ze met het spaarloon willen doen.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het aansmeren van verzekeringspolissen aan scholieren |
|
Jack Biskop (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bij wie is door uw ministeries nagevraagd of verzekeringspolissen worden aangesmeerd tijdens de lessen? Heeft u een adequaat inzicht in het al dan niet voorkomen van deze in de ogen van sommigen kwalijke praktijk op ROC’s?1
Naast het regionaal opleidingscentrum (ROC) Nijmegen – waarvan ROC De Maasvallei deel uitmaakt – is ook navraag gedaan bij de andere roc’s met een defensieopleiding. Er zijn geen aanwijzingen dat tijdens de lessen op roc’s verzekeringen worden verkocht. Voorts heeft het ministerie van Defensie naar alle roc’s met een defensieopleiding een brief gestuurd met daarin het verzoek erop toe te zien dat de opleidingen niet gebruikt worden voor commerciële doeleinden.
Acht u het wel toelaatbaar dat een bedrijf leerlinggegevens verzamelt tijdens lessen op een ROC met als doel leerlingen na de les te kunnen benaderen voor het aanpraten van commerciële producten?2
Neen, zoals ik de Kamer heb gemeld op 19 april 2010 (Handelingen TK 2009-2010, aanhangsel nr. 2267) acht ik commerciële activiteiten op een roc niet toelaatbaar. Overigens is door het ROC Nijmegen met het betreffende bedrijf de afspraak gemaakt dat het geen voorlichting meer geeft op de opleiding.
Past het verzamelen van leerlinggegevens voor commerciële doeleinden binnen het curriculum van de opleiding Veiligheid & Vakmanschap?3
Neen, het verzamelen van gegevens over leerlingen door derden voor commerciële doeleinden past niet binnen het curriculum van de opleiding Veiligheid en Vakmanschap.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van CE Delft naar mogelijke windfall profits in de energie-intensieve industrie als gevolg van het gratis verdelen van rechten in het Europese emissiehandelsysteem (ETS)?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek van CE Delft.
Deelt u de conclusie dat er bewijs is dat de energie-intensieve industrie (waaronder staalproductie en raffinage) in de vorige en huidige handelsperiode de marktprijzen van de gratis emissierechten heeft doorberekend, zodat windfall profits zijn ontstaan? Zo nee, kunt u dan aangeven welke conclusies van dit rapport u niet deelt en waarom niet?
Gelet op de uitkomsten van deze studie is het zeer aannemelijk dat de waarde van emissierechten in de onderzochte periode inderdaad (deels) zijn doorberekend, hetgeen heeft geleid tot windfall profits. Dit past binnen het beeld van eerdere – meer theoretische – studies die een zekere mate van doorberekening aannemelijk maken3. Zoals het onderzoek van CE Delft zelf aangeeft, is er overigens onzekerheid over de exacte mate van doorrekening in verband met de beperkingen in o.a. de dataset en de mogelijke invloed van andere prijsbepalende factoren. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat de genoemde resultaten zijn gemeten in een uitzonderlijke economische periode, voornamelijk hoogconjunctuur. Het is denkbaar dat in andere economische omstandigheden minder mogelijkheden bestaan om de kosten door te rekenen.
Welke gevolgen hebben de windfall profits in de elektriciteitssector en de windfall profits in de energie-intensieve industrie (gehad) voor consumenten en bedrijven?
Het doorberekenen van de waarde van emissierechten aan de consument, terwijl deze rechten gratis zijn verkregen, leidt tot windfall profits bij de producent. De inkomsten die bij veilen naar de overheid zouden gaan, komen in dit geval bij de bedrijven terecht (waardeoverdracht van overheid naar bedrijven). De gevolgen voor de consumenten en afnemende bedrijven zijn gelijk als wanneer de emissierechten zouden zijn geveild. Ook dan zouden namelijk de kosten voor de emissierechten zo mogelijk zijn doorberekend in de prijs die de afnemer betaalt.
Welke beleidsconclusies en/of acties richting bedrijven verbindt u aan dit onderzoek voor de handelsperiode tot 2012, waarin kennelijk nog steeds windfall profits worden gemaakt?
Voor de periode 2008–2012 ligt de toewijzing van gratis emissierechten vast. Bovendien staat de richtlijn voor de periode tot en met 2012 maar een beperkt percentage te veilen rechten toe. De Nederlandse overheid heeft ter voorkoming van windfall profits de elektriciteitssector minder gratis rechten verstrekt door deze rechten te veilen. Overigens veilt Nederland in vergelijking met de meeste lidstaten al relatief veel in deze periode.
Welke gevolgen verbindt u aan dit onderzoek voor de lange termijn? Wat betekent dit concreet voor de Nederlandse inzet in Europees verband inzake emissiehandel, met name waar het de energie-intensieve industrie betreft? Komt hiermee de op 1 februari 20082 aan de Kamer gemelde inzet («Nederland vindt het belangrijk dat in Europees verband tegemoet wordt gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen voor mondiaal concurrerende energie-intensieve sectoren, die geconfronteerd worden met mondiale concurrenten die geen (met de EU) vergelijkbare reductieverplichtingen kennen.») in een ander daglicht te staan?
Nederland vindt het nog steeds belangrijk dat in Europees verband tegemoet wordt gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen voor mondiaal concurrerende energie-intensieve sectoren, die geconfronteerd worden met mondiale concurrenten die geen (met de EU) vergelijkbare reductieverplichtingen kennen. De Nederlandse inzet is altijd gericht geweest op het terughoudend verstrekken van gratis rechten, en alleen aan die sectoren die echt concurrentieproblemen zouden ondervinden. In Europees verband is er echter voor gekozen veel gratis rechten aan veel sectoren te verstrekken. Nederland zal ook in de toekomst bij aanpassingen van de richtlijn of bij de invulling daarvan blijven inzetten op het strikt interpreteren van het begrip carbon leakage en het terughoudend toekennen van gratis rechten.
Wat is de stand van zaken en hoe ziet de planning in Europa eruit omtrent het vaststellen van de sectoren die al dan niet gevoelig zijn voor mondiale concurrentie en die dus wel of niet worden geconfronteerd met veiling van de emissierechten? Wat is de Nederlandse betrokkenheid bij dit proces?
Eind 2009 heeft de Europese Commissie de definitieve lijst van sectoren met een significant risico op carbon leakage vastgesteld. Door de lidstaten is in september 2009 over deze lijst gestemd, waarbij de lijst is goedgekeurd. Nederland heeft toen aangegeven de huidige lijst al zeer ruim te vinden en gesteld dat er niet meer sectoren aan de lijst zouden moeten worden toegevoegd, tenzij kon worden aangetoond dat een sector daadwerkelijk significant risico op carbon leakage liep.
Daarna is de lijst door het Europees Parlement goedgekeurd.
De sectoren op de vastgestelde lijst voldoen aan de carbon leakage criteria zoals opgenomen in de herziene richtlijn voor emissiehandel, welke in december 2008 door de Europese Raad is aangenomen. Nederland was altijd een voorstander van veilen als basisprincipe voor de verdeling van rechten. Alleen die sectoren die echt internationaal concurreren en de kosten niet konden doorberekenen, zouden moeten kunnen worden vrijgesteld hiervan. Criteria hiervoor moesten wel objectief zijn en zodanig scherp dat er geen sectoren ten onrechte aan voldoen, vond Nederland. Op verzoek van de Europese Raad zijn deze criteria soepeler gesteld dan Nederland beoogd had. Dit heeft ertoe geleid dat er veel sectoren op de carbon leakage lijst staan. De criteria kunnen alleen worden gewijzigd door opnieuw te onderhandelen over de richtlijn. Dit zal alleen gebeuren wanneer bepaalde omstandigheden daar aanleiding toe geven, zoals een internationaal klimaatakkoord. Al in 2008 heeft Nederland laten onderzoeken welke Nederlandse sectoren gevoelig zijn voor carbon leakage. Dit heeft mede onze inzet bepaald. De richtlijn bepaalt dat elk jaar sectoren aan de lijst kunnen worden toegevoegd, mits na onderzoek blijkt dat er significant risico is op carbon leakage. In 2014 wordt de lijst herzien. Dat betekent dat opnieuw zal worden bekeken welke sectoren significant risico lopen op carbon leakage. Dat kan dus betekenen dat er, bij het opnieuw toetsen aan dezelfde criteria, sectoren van de lijst worden verwijderd of worden toegevoegd.
Bent u bereid verder onderzoek te verrichten naar een beter ontwerp van het emissiehandelsysteem?
Naast het CE Delft onderzoek, zijn er recent verschillende onderzoeken naar buiten gekomen over het emissiehandelssysteem, carbon leakage en mogelijke windfall profits.5 In opdracht van het Ministerie van Financiën heeft CE Delft een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd voor de Nederlandse energie-intensieve industrie. De resultaten zijn in lijn met het Europese onderzoek.
De verschillende onderzoeken geven aanleiding om te blijven nadenken over de allocatie van emissierechten en andere manieren om het risico van carbon leakage te verminderen, zonder windfall profits te creëren. Ik ben van mening dat het goed is om verder onderzoek te doen naar carbon leakage, opdat we beter in staat zijn vast te stellen welke sectoren hiermee te maken hebben. Mijn inziens gaat het daarbij niet zozeer om het ontwerp van het systeem, maar meer om de specifieke aspecten van emissiehandel. Nederland is altijd een fervente voorstander geweest van veilen als allocatiemethode, omdat windfall profits zoals die nu optreden daarmee kunnen worden voorkomen.
Zijn windfall profits in de energie-intensieve industrie eerder als mogelijk probleem in beeld gekomen? Zo nee, hoe heeft dat kunnen gebeuren, ondanks onderzoek naar emissiehandel van uw ministeries, van de Algemene Rekenkamer en van Energieonderzoek Centrum Nederland en oprichting van de Nederlandse Emissieautoriteit?
In eerdere onderzoeken is specifiek aangetoond dat er sprake is van windfall profits in de energiesector. Voor de energie-intensieve industrie waren echter tot op heden alleen theoretische studies bekend die het risico op windfall profits in delen van deze industrie benoemden. Het onderzoek van CE Delft is een van de eerste empirische onderzoeken gericht op de windfall profits binnen de energie-intensieve industrie.
De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) is opgericht om toezicht te houden op het monitoren van de CO2-uitstoot door de Nederlandse bedrijven die deelnemen aan emissiehandel, en om de handel in emissierechten te faciliteren door het beheren van een register. Toezicht op de prijsontwikkeling van emissierechten en op mogelijke windfall profits door deelnemende bedrijven behoort niet tot de taken van de NEa.
De taalvoering in de Leeuwarder rechtbank |
|
Sander de Rouwe (CDA), Joop Atsma (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Friese taal sneuvelt door Zwolse officier»?1
Ja
Kunt u aangeven of het in het verleden vaker is voorgekomen dat het spreken van Fries in de rechtbank wordt belemmerd?
Van een absolute belemmering is geen sprake. Weliswaar is niet iedere rechter of officier van justitie in Leeuwarden de Friese taal machtig maar indien een justitiabele gebruik wil maken van zijn recht om Fries te spreken in de rechtszaal, zal in voorkomende gevallen een tolk kunnen worden ingeschakeld.
Deelt u de opvatting dat er eigenlijk geen belemmeringen zouden moeten zijn om Fries te kunnen spreken in de rechtbank? Zo ja, ziet u aanleiding of mogelijkheden hiertoe maatregelen te treffen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 weergegeven is er in principe geen belemmering om Fries te spreken, omdat er desgewenst een tolk kan worden ingeschakeld.
Daarnaast voeren het bestuur van de rechtbank Leeuwarden en de hoofdofficier van justitie te Leeuwarden een uitnodigend beleid ten aanzien van het gebruik van de Friese taal in het rechtsverkeer. In de hal van het gerechtsgebouw en bij de zittingzalen is op diverse plaatsen de tekst «U mag ook Fries spreken» geplaatst. Daarnaast wordt aan het personeel een cursus Fries aangeboden. Bovendien kent de website van de rechtbank Leeuwarden ook een Friestalige versie. Deze maatregelen zijn naar mijn oordeel voldoende om het spreken van Fries voor iedereen die daar behoefte aan heeft, mogelijk te maken.
Bijstand voor schippers |
|
Kees van der Staaij (SGP), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven of het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen van toepassing is op schippers, die – gezien de slechte marktsituatie – een schip hebben stilliggen? Zo ja, kunt u aangeven aan welke criteria schippers moeten voldoen om in aanmerking te komen voor deze vorm van bijstandsverlening? Zo nee, kunt u aangeven waarom schippers, die tijdelijk geen inkomen hebben, niet voor de regeling in aanmerking komen?
Het Bbz 2004 vormt onderdeel van de bijstandswetgeving en is bedoeld om zelfstandigen (waaronder ook schippers) met een in beginsel levensvatbaar bedrijf maar met tijdelijke financiële problemen ondersteuning te bieden in de vorm van een periodieke uitkering tot de bijstandsnorm en/of bedrijfskapitaal. Afhankelijk van de financiële positie van de zelfstandige wordt het Bbz verstrekt als lening of gift.
Elke zelfstandige tussen de 18 en 65 jaar die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op inkomen uit het zelfstandig bedrijf of beroep dat hier te lande wordt uitgeoefend en die voldoet aan het urencriterium kan in aanmerking komen voor het Bbz, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats dient men eerst al het vermogen waarover men redelijkerwijs kan beschikken aan te wenden voor de instandhouding van het zelfstandig bedrijf of beroep. Het vermogen dat verbonden is aan de eigen woning of het bedrijf is hiervan uitgezonderd. In de tweede plaats dient het zelfstandig bedrijf of beroep, na tijdelijke ondersteuning vanuit het Bbz, in beginsel weer levensvatbaar te zijn. Bij het oordeel over de levensvatbaarheid speelt een rol of een slechte marktsituatie van tijdelijke of structurele aard is en welke invloed de marktsituatie en andere factoren die voor de levensvatbaarheid van belang zijn op het zelfstandig bedrijf of beroep hebben. De levensvatbaarheidseis is niet van toepassing op een zelfstandige die zich verplicht het zelfstandig bedrijf of beroep uiterlijk binnen 12 maanden te beëindigen en een zelfstandige van 55 jaar of ouder die het zelfstandig bedrijf of beroep gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
De gemeente, als uitvoerder van het Bbz, beoordeelt elke individuele Bbzaanvraag.
De open brief van de onderwijsbonden |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de open brief van de onderwijsbonden over de onduidelijkheid bij het onderwijspersoneel over hun loonontwikkeling in 2010?1
Ja.
Deelt u de mening dat aan deze onduidelijkheid over dit lopende jaar zo snel mogelijk een einde moet worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De onderwijsbonden vragen van het kabinet duidelijkheid over de loonontwikkeling in 2010. Deze is gegeven in de Voorjaarsnota die op 31 mei jl. aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstuk 32 395, nr. 1).
Wat is uw reactie op deze brief?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan de aangenomen motie Azough2 over het onverkort van toepassing verklaren van het referentiemodel uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
In het aanvullend beleidsakkoord 2009 verwachtte het kabinet dat in nieuwe cao’s voor 2010 – in zowel markt als overheid – een beperkte loonontwikkeling zou worden afgesproken. Daarmee zou automatisch een besparing worden gerealiseerd voor de rijksbegroting. De loonontwikkeling in de markt werkt immers via het toepassen van de referentiesystematiek door in de kabinetsbijdrage voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de overheidssectoren. Deze besparing treedt vooralsnog echter zeer beperkt op omdat op basis van CEP-ramingen gebleken is dat de loonontwikkeling in de markt in 2010 op jaarbasis nog uitkomt op 1,25%. In het aanvullend beleidsakkoord is voorts afgesproken dat het kabinet in het geval er geen nominale nullijn tot stand komt, mede in zijn rol als overheidswerkgever, op enigerlei wijze vanuit de collectieve sector zal bijdragen aan solidariteit met de marktsector. Het inhouden van de loonbijstelling 2010 vloeit voort uit het streven een nominale nullijn te realiseren. Mede in het licht van de staat van de overheidsfinanciën heeft het kabinet daarom besloten de loonbijstelling 2010 niet uit te keren. De referentiesystematiek biedt de mogelijkheid om bij het bepalen van de kabinetsbijdrage aan de overheidswerkgevers voor arbeidsvoorwaardenverbeteringen af te wijken van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de marktsector.
Het kabinet acht, mede gegeven de staat van de overheidsfinanciën, een algemene nullijn op alle kabinetspersoneel noodzakelijk. Het is onwenselijk om op deze algemene nullijn een uitzondering te maken voor het onderwijspersoneel.
Het kabinet wenst ook ten principale de mogelijkheid te behouden om beleidsmatig in te grijpen als de omstandigheden dat vereisen. Het kabinet kan daarom nimmer toezeggen onder alle omstandigheden onverkort het referentiemodel toe te passen. Het kabinet kan de motie Azough daarmee niet uitvoeren.
Bent u bereid deze vragen op zeer korte termijn, namelijk vóór het Verantwoordingsdebat van 20 mei 2010, te beantwoorden?
Deze vraag is al beantwoord in de brief van 20 mei jongstleden (Kamerstuk 32 124, nr. 15).
Het bericht dat onterechte hechtenis steeds meer kost |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat onterechte hechtenis steeds meer kost?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht?
Het Volkskrantartikel citeert prof. mr. Y. Buruma die stelt dat meer schadevergoeding wordt betaald vooral doordat het aantal vrijspraken is gestegen. Dit klopt. Uit mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat het aantal vrijspraken sinds 2002 bij een nagenoeg gelijkblijvend aantal ingeschreven strafzaken sterk stijgt. De stijging in uitgaven kan volledig worden verklaard op grond van de stijging van het aantal vrijspraken.
Hoe oordeelt u over de hoogte van de toegekende schadevergoedingen?
In gevallen waarin personen naar achteraf blijkt ten onrechte in hechtenis hebben doorgebracht, past het de overheid de nadeelschade die deze personen hiervan hebben ondervonden te compenseren. Ik zie geen reden de hoogte van de genoemde standaardvergoeding aan te passen, daar er sprake is van compensatie voor de geleden schade en niet van volledige vergoeding daarvan.
Is er volgens u reden om de hoogte van de genoemde standaardvergoeding (in het algemeen) aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat de schadevergoedingen voor ten onrechte opgelegde veroordelingen blijven stijgen?
Er is in het artikel geen sprake van schadevergoedingen voor onterechte veroordelingen, maar om schadevergoeding voor onterechte detentie.
Zoals vermeld in vraag 4 past het om schade te vergoeden wanneer sprake is van onterechte hechtenis. Ik stel voorop dat de mogelijkheden tot slagvaardige opsporing en vervolging zeer zouden worden belemmerd, indien iedere kans op een achteraf bezien onterechte hechtenis vooraf moet worden vermeden. Dit laat vanzelfsprekend de zorgvuldigheid die dient te worden betracht bij het opleggen van hechtenis onverlet. Deze zorgvuldigheid dient ervoor te zorgen dat het aantal gevallen van achteraf bezien ten onrechte ondergane detentie niet buitenproportioneel stijgt.
Het bericht "Toch weer isotopentekort; kankerpatiënten de dupe" |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toch weer isotopentekort; kankerpatiënten de dupe»?1
Wat is uw reactie op het ontstane tekort en wat is de precieze oorzaak ervan?
Deelt u de mening dat kankerpatiënten niet de dupe mogen worden van onderhoudswerkzaamheden aan reactoren?
Welke maatregelen tegen het dreigende tekort heeft u getroffen naar aanleiding van mijn schriftelijke vragen van 18 februari 2010?2
Hoe gaat u het tekort nu oplossen en wat zijn uw garanties dat dit niet weer zal voorkomen?
Het verzamelen van gegevens door Google |
|
Arda Gerkens (SP) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het bericht dat Google in Duitsland data heeft verzameld via wifi-netwerken?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Uit een onderzoek van het Openbaar Ministerie, waaraan Google vrijwillig medewerking heeft verleend, is gebleken dat Google ook in Nederland informatie via Wifi-netwerken heeft vergaard.
Uit het onderzoek van het Openbaar Ministerie is niet gebleken dat er een redelijk vermoeden bestaat van het plegen van computervredebreuk (art. 138a Wetboek van Strafrecht, hierna SR.), het aftappen of opnemen van gegevens (art. 139c Sr. het plaatsen van opname apparatuur (art. 139d, tweede lid, aanhef en onder b), het bekend maken van een vertrouwelijk radiobericht (art. 441 Sr.) of enig ander strafbaar feit.
Het ontbreken van een specifieke strafbaarstelling laat onverlet dat Google met haar gegevensvergaring en -opslag een ongeoorloofde inbreuk kan hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers van onbeveiligde Wifi-toegangspunten, of dat er anderszins is gehandeld in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens. De beoordeling daarvan is echter in beginsel aan de civiele rechter en aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Acht u het mogelijk dat Google deze data ook verzameld heeft van Nederlandse gebruikers? Zo nee, waarom niet? Indien u dit mogelijk acht, bent u bereid te onderzoeken of dit ook daadwerkelijk gebeurd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Indien blijkt dat in Nederland gegevens verzameld en opgeslagen zijn door Google, bent u dan bereid het Openbaar Ministerie te verzoeken onderzoek te doen of er strafbare feiten zijn gepleegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer er naar uw mening geen strafbare feiten zijn gepleegd, vindt u het dan wenselijk de wet hierop aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het CBP heeft bekend gemaakt onderzoek te doen naar het door Google verzamelen van persoonsgegevens met betrekking tot wifi-netwerken. Een oordeel over de vraag of aanpassing van het wettelijk kader nodig is of dat andere stappen aangewezen zijn, zal ik vormen nadat de resultaten van het CBP-onderzoek bekend zijn.
Welke andere stappen zijn mogelijk indien komt vast te staan dat Google inderdaad onrechtmatig persoonsgegevens heeft verzameld?
Zie antwoord vraag 4.
De kleding van Nederlandse militairen |
|
Han ten Broeke (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Problemen met kleding en uitrusting»?1
Ja.
Is het waar dat bij de Schoolbataljons, de Koninklijke Militaire Academie en de Koninklijke Militaire School voor de opkomsten onvoldoende gevechtslaarzen beschikbaar zijn? Zo ja, hoe groot is het huidige tekort?
Zoals uiteengezet in onder meer de brieven van 9 maart en 22 april jl. (Kamerstukken 32 123 X nrs. 109 en 122) heeft Defensie maatregelen genomen naar aanleiding van de problemen met het exploitatiebudget. Als gevolg daarvan is Defensie terughoudend met het sluiten van nieuwe contracten en zijn minder urgente verplichtingen uitgesteld. Deze maatregelen hebben ook betrekking op kleding en uitrusting, waardoor niet kan worden voldaan aan alle behoeftes.
De gevolgen van de maatregelen zijn voelbaar in de gehele krijgsmacht, met uitzondering van de eenheden die op uitzending zijn en (inter)nationale taken uitvoeren. Keuzes zijn onvermijdelijk. Op het gebied van kleding en uitrusting hebben gevechtslaarzen prioriteit gekregen. Wegens de verplichtingenpauze die eerder dit jaar van kracht was, is een aantal maten gevechtslaarzen op dit moment niet beschikbaar. Inmiddels is echter weer geld vrijgemaakt voor de aankoop. Naar verwachting zullen in het begin van het derde kwartaal, als de opleidingen beginnen, alle maten gevechtslaarzen weer voorhanden zijn.
De artikelen die zijn genoemd in vraag 3, met uitzondering van de sokken, behoren tot de goederen die minder prioriteit hebben gekregen. De voorraden van deze artikelen worden vooralsnog niet aangevuld en bestellingen zijn opgeschort. Dit heeft al geleid tot tekorten aan bepaalde artikelen. Naar verwachting zullen deze tekorten de komende tijd toenemen aangezien sommige bestellingen zijn uitgesteld en met de levering van goederen waarvan de bestellingen wel zijn hervat, enige tijd gemoeid kan zijn. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Is daarbij tevens sprake van een gebrek aan helmovertrekken, thermoskannen, rugzakken (waaronder waterrugzakken) naamlinten en sokken? Zo ja, hoe groot zijn de huidige tekorten? Kunnen er nog wel veters worden besteld?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de Koninklijke Marine sprake van een tekort aan «adelborstenbaadjes» en wordt daarom een beroep gedaan op (oud)marineofficieren om hun kostuums af te staan of uit te lenen?2
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2 en 3 heeft Defensie prioriteiten gesteld bij de vervulling van de behoeften aan kleding en uitrusting. Dit heeft onder meer geleid tot het tijdelijk stoppen van de bestelling van de ceremoniële tenues voor adelborsten, de «adelborstenbaadjes». Het initiatief om (oud)-marineofficieren te verzoeken hun adelborstenbaadje af te staan of uit te lenen is genomen door de vereniging van marineofficieren, de KVMO. Ik heb waardering voor dit initiatief.
Heeft Defensie vanwege geldgebrek het contract inzake de levering van «adelborstenbaadjes» tijdelijk stopgezet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om de in de vorige vragen genoemde tekorten weg te werken? Zo ja, wanneer zal dat zijn gerealiseerd?
De beschikbare financiële middelen zijn niet toereikend om alle tekorten op korte termijn weg te werken. Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2 en 3 zijn vanwege de financiële situatie enkele minder urgente investeringen uitgesteld. Daarnaast heeft de verwerving van kleding en uitrusting enige maanden stilgelegen door de verplichtingenpauze. Om de tekorten terug te dringen is behalve geld ook tijd nodig. Afhankelijk van de soort goederen zal hiermee een periode van een half tot een jaar zijn gemoeid. Daarbij speelt onder meer een rol dat in een aanzienlijk aantal gevallen een Europees aanbestedingstraject moet worden doorlopen.
Om de tekorten met spoed te verlichten zijn inmiddels aanvullende maatregelen genomen. Zo onderzoekt Defensie of tegen betaling kan worden gebruik gemaakt van de voorraden van Navo-partners. Ook wordt bij de uitreiking van goederen aan eenheden en militairen bekeken naar waar de behoefte het urgentst is. Meer dan voorheen worden goederen die na gebruik zijn ingeleverd na inspectie opnieuw gebruikt. Ten slotte wordt de samenstelling van de pakketten voor kleding en uitrusting opnieuw beoordeeld. Hierbij wordt beoordeeld of een onderscheid moet worden gemaakt tussen pakketten voor militairen die behoefte hebben aan operationele kleding en uitrusting en pakketten voor militairen die minder behoefte hieraan hebben.
Politieke vervolging van Iraanse dissidenten buiten Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Iran targeting dissidents through global police»?1
Ja.
Is het waar dat Iran via Interpol arrestatieverzoeken uitvaardigt tegen Iraanse politieke dissidenten die buiten Iran verblijven?
Het klopt dat Iran via Interpol arrestatieverzoeken uitvaardigt tegen personen die zich buiten Iran bevinden. Op basis van de bij deze verzoeken geleverde informatie is echter vaak niet duidelijk of het hier gaat om politieke dissidenten.
Gaat Nederland dergelijke arrestatieverzoeken naast zich neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Uitlevering aan Iran door Nederland is niet aan de orde. Aan Iraanse verzoeken om voorlopige aanhouding kan Nederland geen gevolg geven, aangezien een verdragsbasis voor uitlevering ontbreekt. Om die reden doet het KLPD geen onderzoek naar de verblijfplaats van personen die in Iraanse aanhoudingsverzoeken worden genoemd. Evenmin worden gezochte personen door het KLPD op de hoogte gesteld van het feit dat er tegen hen door Iran een verzoek om aanhouding is uitgevaardigd.
Zijn er dergelijke Iraanse arrestatieverzoeken uitgevaardigd tegen in Nederland verblijvende Iraanse politieke dissidenten? Hebt u hen op de hoogte gebracht van het feit dat tegen hen zo’n arrestatieverzoek is uitgevaardigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen dat geen enkele Iraanse politieke dissident door Nederland aan Iran zal worden uitgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Tandartsbehandelingen |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending1 van 10 mei jl.?
Ja.
Deelt u de mening dat het toezicht op de kwaliteit van behandelingen op dit moment onvoldoende is, aangezien uit de uitzending naar voren kwam dat er een halve inspecteur voor de hele Nederlandse mondzorg is? Zo ja, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geboden zorg ligt primair bij de beroepsbeoefenaren. Daarnaast houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht op de sector op basis van risicoanalyses. Gelet op een stijgend aantal meldingen over kwaliteitsproblemen, vooral bij de grote instellingen voor mondzorg, wil ik nagaan of er gronden bestaan om de inspectiecapaciteit voor dit zorgdomein uit te breiden. Daarbij wil ik benadrukken dat, naast de inspecteur die specifiek is aangesteld voor het toezicht op de mondzorg, de overige inspecteurs eveneens bevoegd zijn om toezicht ter zake te houden.
Deelt u de mening dat het voor mensen, voorafgaand aan de behandeling, duidelijk moet zijn of ze door een tandarts of een assistent behandeld worden en dat het initiatief hiervoor bij de zorgverlener en niet bij de patiënt moet liggen?
Ja, die mening deel ik. Uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) vloeit redelijkerwijs voort dat indien een behandeling niet door een tandarts zelf wordt uitgevoerd, maar door een assistent dit aan de patiënt kenbaar moet worden gemaakt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in 2008 een circulaire uitgebracht waarin staat beschreven aan welke eisen het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen in de tandartspraktijk moet voldoen. Hierin staat expliciet vermeld dat een niet-tandarts de patiënt dient te informeren over het feit dat hij de voorbehouden handeling uitvoert in opdracht van de tandarts. Ook dient hij hiervoor toestemming te vragen.
Acht u het wenselijk dat preventieassistenten met een beperkte opleiding taken uitvoeren die aan de tandarts zelf behoren? Zo nee, bent u bereid de wet op dit punt aan te scherpen?
Op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is het toegestaan dat niet-zelfstandig bevoegde personen zogenaamde voorbehouden handelingen uitvoeren. Dit mag echter alleen onder bepaalde voorwaarden. Zo moet een zelfstandig bevoegde professional, in dit geval een tandarts, hiertoe opdracht verlenen en moet hij zich ervan vergewissen dat de persoon bekwaam is om de handeling uit te voeren.
Ook moet hij, voor zover redelijkerwijs nodig, aanwijzingen geven en ervoor zorgen dat toezicht en tussenkomst mogelijk zijn. Onder deze voorwaarden is het niet strijdig met de wet dat een preventieassistent boort of vult.
Dat neemt niet weg dat ik mij zorgen maak over de signalen dat de kwaliteit van de geboden zorg mogelijk niet toereikend is, vooral waar het gaat om personen met een beperkte opleiding. Ik ben niet voornemens de Wet BIG aan te passen, maar zal in overleg treden met de Inspectie om te bezien of de circulaire die vermeld wordt in vraag 3 aanscherping behoeft.
Deelt u de mening dat, als de behandeling met instemming van de patiënt door een assistent plaatsvindt, er een aangepast tarief bij past? Zo ja, welke stappen wilt u zetten om tot dit tarief te komen?
Voor tandheelkundige zorg worden wettelijke maximumtarieven gehanteerd. Deze zijn, overeenkomstig de uitgangspunten van «functionele tarifering», gekoppeld aan de zorgprestaties en niet aan de soort zorgaanbieder. De maximumtarieven voor tandheelkundige zorg bieden de ruimte om, in geval de behandeling met instemming van de patiënt door een assistent plaatsvindt, een lagere prijs overeen te komen. Ik ben daarom niet voornemens om aparte tarieven voor assistenten te faciliteren.
De executie van sergeant Meijer op 12 mei 1940 |
|
Remi Poppe |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen in 1998 over de executie van sergeant Meijer in de meidagen van 1940?1
Ja.
Bent u van oordeel, nu deze terechtstelling 70 jaar geleden is, dat – wat er ook van de inhoud van het krijgsraadvonnis van 12 mei 1940 gedacht kan worden – de uitvoering van het doodvonnis van sergeant Chris Meijer in strijd is met de toen geldende wetgeving, meer in het bijzonder met artikel 200 Rechtspleging Landmagt (een aanzegtermijn van een doodvonnis van twee dagen en geen paar uur zoals bij sergeant Meijer) en met artikel 4 van het Koninklijk Besluit van 26 april 1922 over de ten uitvoerlegging van een doodvonnis (een executiepeloton van twaalf leden en niet vijf zoals bij sergeant Meijer)?
Met uitzondering van de termijn en de wijze van executie heeft de berechting van sergeant Meijer conform de toen geldende rechtspleging plaatsgehad. Er valt thans niet meer te achterhalen welke feiten en omstandigheden er toen toe hebben geleid dat er op deze punten van de rechtspleging is afgeweken.
Bent u van oordeel, dat als de wettelijke bepalingen correct waren toegepast het uitstel van de executie dat daarvan het gevolg zou zijn geweest, zou hebben geleid tot afstel, gezien de terugtrekking van de Grebbelinie waartoe op 13 mei 1940 besloten werd? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat generaal-majoor Harberts, op basis van door hem veronderstelde grote lafheid onder Nederlandse militairen, de door hem samengestelde krijgsraad bij installatie meedeelde een doodvonnis voor Meijer te verwachten om zo «een afschrikwekkend voorbeeld» te stellen om de Nederlandse militairen tot harder vechten aan te zetten?
Ja.
Is een dergelijke uitspraak als van generaal-majoor Harberts, voorafgaande aan de zitting op 12 mei 1940 van de krijgsraad, te beschouwen als beïnvloeding van de krijgsraad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het dan na 70 jaar niet eindelijk gerechtvaardigd om de onafhankelijkheid van de krijgsraad van destijds alsnog in twijfel te trekken, en de terdoodveroordeling van sergeant Chris Meijer, en uitvoering van deze uitspraak van de krijgsraad nog diezelfde dag, te betreuren?
Zoals al door mijn ambtsvoorganger W. den Toom en de minister van Justitie, mr. C. H. F. Polak, in 1970 is gemeld, moet het houden van de toespraak van de generaal-majoor Harberts in strijd worden geacht met de algemene beginselen van het strafprocesrecht. De leden van de Krijgsraad hebben verklaard niet door de toespraak van de generaal-majoor Harberts beïnvloed te zijn. (Handelingen TK 1969–1970, Aanhangsel nr. 1251).
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkelingen in Engeland en Frankrijk naar aanleiding van de executie van deserteurs in de Eerste Wereldoorlog?2 Bent u bereid het voorbeeld van Engeland en Frankrijk te volgen voor Nederlandse «deserteurs» in de Tweede Wereldoorlog? Indien neen, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Ik ben niet bereid dit voorbeeld te volgen. Het door de vraagsteller aangehaalde artikel uit de Armed Forces Act 2006 van het Verenigd Koninkrijk heeft betrekking op executies tijdens de Eerste Wereldoorlog. De feiten en omstandigheden van de zaak-Meijer laten zich niet vergelijken met de gevallen die geleid hebben tot de formulering van artikel 359 van de Armed Forces Act 2006. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de ter dood veroordeelde Britse militairen in een aantal gevallen geen volwaardig proces hebben gehad of leden aan de verschijnselen van post traumatische stress. Evenals mijn ambtsvoorganger in 1998 heeft gemeld aan de kamer (handelingen vergaderjaar 1997–1998, nr. 728 en nr. 1252) heb ik geen reden te twijfelen aan het proces van de sergeant Meijer.
Bent u bereid uw standpunt zoals verwoord in de eerdere Kamervragen te wijzigen en sergeant Meijer op passende wijze te rehabiliteren?
Neen.
Het door jongens voetballen met een 4 mei krans |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Wat is de afkomst van de jongens die in Zaltbommel voetbalden met een 4 mei krans? Is het waar dat zij van Marokkaanse komaf zijn?1
Het strafrechtelijk onderzoek naar dit voorval loopt nog. Er zijn vijf verdachten aangehouden in de leeftijd van 16 tot 21 jaar. Het betreft een persoon van autochtone komaf en vier personen met een allochtone achtergrond.
Voor zover bekend verblijven zij allen legaal in Nederland.
Hoeveel mensen worden van deze wandaad verdacht c.q. hoeveel mensen zijn opgepakt? Wat is de leeftijd van deze verdachten en wat is hun verblijfsstatus?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het dat deze straatterroristen klaarblijkelijk totaal geen respect tonen voor onze samenleving en geschiedenis?
Wij achten deze respectloze actie van deze groep personen verwerpelijk.
De achtergronden van het voorval zijn nog niet bekend. Over wat het motief kan zijn geweest, willen wij niet speculeren.
Wat zegt dit volgens u over de integratie van deze groep in onze samenleving en over de wijze waarop zij joodse mensen bezien?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de daders keihard aan te pakken? Zo ja, op welke wijze zal dat vorm worden gegeven?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Erkent u dat de voortgaande massa-immigratie (mede) debet is aan dit soort straatterreur en anti-semitisme? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet bereid noch gerechtigd tot het afkondigen van een immigratiestop in het algemeen en ook niet specifiek voor landen met een overwegend islamitische bevolking. Het weren van immigranten op basis van religie is in strijd met de beginselen van onze eigen rechtsstaat. Het verdedigen van de rechtsstaat begint met het vasthouden aan de beginselen daarvan. Tevens levert dit strijd op met internationale bepalingen, waaronder die van de Europese richtlijnen op het gebied van reguliere migratie alsook de verplichtingen op grond van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Het weren van immigranten is derhalve evenzeer onmogelijk als onwenselijk.
Bent u bereid een immigratiestop in te stellen voor mensen uit moslimlanden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het VNG-advies inzake de kosten voor een WOB-verzoek |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Kent u de recente uitspraak van de rechtbank Den Haag1, waarin de bestuursrechter oordeelde dat het behandelen van een WOB-verzoek geen «dienst» inhoudt en dat gemeenten daar dus geen leges voor mogen heffen?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het advies van de VNG2 aan de gemeenten om deze uitspraak naast zich neer te leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de VNG gemeenten adviseert om de uitspraak naast zich neer te leggen?
De VNG is zelf verantwoordelijk voor de adviezen die zij geeft. Ik ga ervan uit dat in onze democratische rechtsstaat door gemeenten gevolg wordt gegeven aan uitspraken van de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat het advies strijdig is met de geest van de WOB en de internationaal gangbare standaard, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de aanbeveling van de Raad van ministers van de Raad van Europa3, dat burgers in beginsel kosteloos toegang hebben tot overheidsinformatie?
Op dit moment geldt met betrekking tot de kosten van verstrekking van Wob-gegevens artikel 12 van de Wob. Daarin staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur hierover regels kunnen worden gesteld voor de centrale overheid. Aan dit artikel is met het Besluit tarieven openbaar bestuur uitvoering gegeven. De tarieven van de decentrale bestuursorganen vallen niet onder de werking van dit besluit. Aanvankelijk was in het voorgestelde artikel 12 wel voorzien in de mogelijkheid om voor alle bestuursorganen nadere regels over vergoedingen vast te stellen. Op aandringen van de Tweede Kamer is hier echter verandering in gebracht (Kamerstuk II, 1988/89, 19859, nr. 18). Het is zodoende aan de decentrale overheden zelf overgelaten om tarieven hierover vast te stellen.
De aanbeveling van de Raad van Ministers van de Raad van Europa waaraan u refereert, is inmiddels opgevolgd door het Verdrag «Toegang tot officiële documenten», ook wel genoemd het Verdrag van Tromsø. In het Verdrag van Tromsø wordt gesteld dat kosten in rekening kunnen worden gebracht voor een afschrift van het officiële document, mits deze redelijk zijn en de werkelijke kosten van de reproductie en levering niet overschrijden (artikel 7 lid 2 van het Verdrag). Op het moment dat de regering besluit het Verdrag van Tromsø te ondertekenen, zullen de bevoegdheden van gemeenten inzake vergoedingen met dit Verdrag in overeenstemming worden gebracht.
Hoe beoordeelt u het heffen van leges voor kosten anders dan voor kopieën, uittreksels of samenvattingen in het licht van deze internationale standaard?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de praktijk waarin gemeenten burgers en journalisten bij de uitoefening van hun recht op toegang tot overheidsinformatie op torenhoge kosten kunnen jagen, zoals bijvoorbeeld de €928 die de gemeente Nuenen in rekening bracht voor het voldoen aan een WOB-verzoek naar bonnetjes die eerder voor de Rekenkamer waren verzameld?4
Zie antwoord vraag 4. Op verzoek van de Tweede Kamer is indertijd bepaald dat het aan de decentrale overheden zelf is te bepalen of en zo ja, welke kosten in rekening gebracht worden voor de behandeling van Wob-verzoeken. De discussie over de door een gemeente te heffen leges in relatie tot de openbaarheid van bestuur dient dan ook in de gemeenteraad gevoerd te worden, aangezien de kaderstellende bevoegdheden op dit punt aan de raad toekomen. Randvoorwaarde is daarbij wel dat de gemeente zorgt dat de toegang tot openbare informatie door de hoogte van de leges niet feitelijk onmogelijk wordt gemaakt.
Bent u bereid om bij de eerder aangekondigde wijziging van de WOB5 artikel 12 WOB uit te breiden tot lagere overheden, opdat zij net als de centrale overheid slechts (aan een maximum gebonden) kosten in rekening mogen brengen voor het verstrekken van kopieën, uittreksels en samenvattingen?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid over deze kwestie in overleg te treden met de VNG? Zo nee, waarom niet?
Ik ben reeds in overleg met de VNG over eventuele wijziging van de Wob om kennelijk misbruik van de Wob te voorkomen en over de ondertekening van het Verdrag van Tromsø. In dat overleg komt ook de doorberekening van kosten van de afhandeling van Wob-verzoeken aan de orde. De VNG geeft in die overleggen aan dat zij voluit achter de openbaarheid van overheidsinformatie staat en geen onredelijke financiële drempels wil opwerpen tegen het opvragen van informatie.
De deelname van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Gay Pride |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Vindt u het niet hypocriet om deel te nemen aan de Gay Pride, terwijl u tegelijkertijd voorstander bent van het beleid waardoor homoseksuele leraren door scholen geweigerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de eerste plaats klopt uw kwalificatie van de visie van het kabinet ten aanzien van homoseksuele leraren niet. Er is geen spanning tussen het meevaren op de Gay Pride en het aanvaarden van de in de Algemene wet gelijke behandeling vastgelegde balans tussen het verbod op discriminatie en de vrijheid van onderwijs.
In de tweede plaats is het meevaren tijdens de Gay Pride geen lakmoesproef voor de «juiste visie» op gelijke behandeling. Als beleidsverantwoordelijk bewindspersoon van het kabinet vaar ik mee om het belang van homo-emancipatie te onderstrepen en om te laten zien dat het kabinet een actief beleid voert om de sociale acceptatie van homoseksualiteit te bevorderen.
Betekent uw deelname aan de Gay Pride een koerswijziging van het CDA, waardoor u nu voorstander bent van een wetswijziging omtrent de afwijzing van de homoseksuele leefwijze door bepaalde scholen? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wanneer u zegt «Nederland staat open voor homoseksualiteit», bedoelt u dan dat het niet meer van deze tijd is dat scholen de homoseksuele leefwijze mogen afwijzen?
Ik bedoel daarmee dat de sociale acceptatie van homoseksualiteit in Nederland is toegenomen, ook in bijvoorbeeld levensbeschouwelijke kringen en op christelijke scholen. Juist daar is de dialoog goed op gang gekomen, mede door de inzet van homo-organisaties in eigen kring. Maar ook in bedrijven, op sportverenigingen, bij jongeren, ouderen en in kringen van etnische minderheden is de zichtbaarheid en bespreekbaarheid vergroot. Op mijn boot tijdens de Gay Pride wil ik dit zichtbaar maken. Daarom heb ik vrijwilligers van allerlei organisaties, die de dragers zijn van deze positieve ontwikkelingen, uitgenodigd dit jaar met mij mee te varen.
Indien u het niet eens bent met vraag 3, had u dan niet eigenlijk moeten zeggen: «Nederland staat open voor homoseksualiteit, met uitzondering van bepaalde scholen en het CDA»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Speculatie op Griekse staatsobligaties door het ABP |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Vindt u het opmerkelijk dat het ABP in 2009 voor maar liefst 2,3 miljard euro aan Griekse obligaties in bezit had?1
Uit de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling volgt dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid dienen te voeren dat in overeenstemming is met de zogenaamde «prudent-person» regel. Pensioenfondsen dienen beleggingen aan te gaan in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden op een zodanige wijze dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Dat houdt onder meer in dat beleggingen moeten aansluiten bij de aard en de duur van de gedane pensioentoezeggingen.
Pensioentoezeggingen hebben doorgaans een nominaal karakter en een lange looptijd. De aard van de pensioenverplichtingen komt daarom overeen met vastrentende beleggingen die geen of zeer beperkt kredietrisico hebben. Dit zijn bijvoorbeeld staatsobligaties en renteswaps. Met het oog op risicobeheersing beleggen pensioenfondsen substantieel in vastrentende waarden, waaronder staatsobligaties, al dan niet binnen de eurozone.
Op geaggregeerd niveau bestond de beleggingsportefeuille van Nederlandse pensioenfondsen ultimo 2009 voor 49,5% uit vastrentende waarden (circa 329 miljard euro). Hiervan hadden pensioenfondsen ultimo 2009 voor 3,7 miljard euro in Griekenland belegd, wat overeenkomt met ongeveer 0,6% van het totale belegd vermogen van pensioenfondsen.
Er kan niet worden ingegaan op beslissingen die individuele pensioenfondsen nemen ten aanzien van beleggings- en risicobeleid en implementatie en toepassing van dat beleid. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor berust bij het bestuur, waarop wordt toegezien door een vorm van intern toezicht. Het is aan het pensioenfondsbestuur het beleid en uitvoering te verantwoorden aan belanghebbenden bij het fonds en de externe toezichthouders DNB en AFM.
Kunt u bevestigen dat het aandeel Griekse obligaties 6% was, terwijl de grootte van de Griekse economie een aandeel van 0,6% zou rechtvaardigen, wanneer er gespreid was belegd op basis van het aandeel in de wereldeconomie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er met een dusdanig groot aandeel aan Griekse obligaties een zeer risicovolle positie is ingenomen?
Een minister heeft geen dieper inzicht in de samenstelling van de beleggingsportefeuille van het ABP dan u. Vandaar dat bovenstaande niet kan worden bevestigd noch ontkent. Zoals eerder aangegeven kan niet worden ingegaan op beslissingen die individuele pensioenfondsen nemen ten aanzien van o.m. beleggings- en risicobeleid en implementatie en toepassing van dat beleid.
Hoe beoordeelt De Nederlandsche Bank (DNB) deze opmerkelijke grote en riskante positie in haar rol als toezichthouder op de pensionfondsen?
In de regelgeving is als uitgangspunt genomen dat een pensioenfonds zelf verantwoordelijk is voor het gevoerde beleggingsbeleid. De Pensioenwet schrijft voor dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid voeren in overeenstemming met de prudent-person regel. Hierin staat onder andere beschreven dat de beleggingen van pensioenfondsen naar behoren moeten worden gediversifieerd, zodat concentratierisico’s in de portefeuille worden vermeden. Het is van belang dat de risico’s van de beleggingen afdoende in kaart zijn gebracht en worden beheerst, bijvoorbeeld door voldoende buffers aan te houden. De risico’s die worden aangegaan moeten bovendien passen binnen de totale financiële opzet van het fonds. Het fonds moet de risico’s kunnen inschatten en kunnen dragen. Binnen deze kaders voert DNB haar toezicht uit. Over een individueel pensioenfonds worden geen mededelingen gedaan.
Hoe beoordeelt DNB de uitbreiding van een toch al opmerkelijk grote positie in Griekse staatsobligaties terwijl de Griekse staatsschuld in het afgelopen jaar voortdurend ter discussie stond?
Zie het antwoord op vraag 4. Verder kan DNB niet ingaan op instellingspecifieke vragen.
Heeft het ABP volgens u gegokt op de redding van Griekenland?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat vindt DNB ervan dat het ABP behalve het noemen van een «negatieve impact van de exposure op Griekse obligaties» geen aandacht besteedt in haar jaarverslag aan de speculatie met Griekse staatsobligaties?
Het is voor DNB niet toegestaan om instellingspecifieke vragen te beantwoorden.
Wanneer in 2009 heeft het ABP haar positie uitgebreid?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wanneer was DNB voor het eerst op de hoogte van de uitbreiding van de positie in Griekse obligaties?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe beïnvloedt een afwaardering van de ratings op staatsobligaties de dekkingsgraad van een pensioenfonds?
Een downgrade van Griekse staatsobligaties leidt tot een waardeverlies van deze obligaties, met als gevolg een verminderde waarde van de activakant van een pensioenfonds en dus een verslechtering van de dekkingsgraad. Naast het directe effect van waardeverlies kunnen pensioenfondsen ook op indirecte wijze worden geraakt door een downgrade van Griekse staatsobligaties. Bijvoorbeeld door besmettingsgevaar naar andere landen, door een daling van de aandelenkoersen wereldwijd vanwege de toegenomen nervositeit of door waardeverlies van de euro vanwege het gedaalde vertrouwen. Verdere downgrades kunnen ook leiden tot mogelijke liquiditeitseffecten voor pensioenfondsen. Immers, indien pensioenfondsen staatsobligaties uit de periferielanden als onderpand hebben afgegeven, kan een downgrade van dit overheidspapier pensioenfondsen dwingen om onderpand bij te storten.
Is het bij DNB bekend in hoeverre pensioenfondsen zich hebben verzekerd tegen een default op Griekse staatsobligaties?
Bij het beleggings- en risicobeleid kunnen pensioenfondsen gebruik maken van instrumenten die bepaalde risico’s afdekken. Pensioenfondsen kunnen bijvoorbeeld het risico op default van overheden afdekken met een credit default swap. Ook kunnen pensioenfondsen ervoor kiezen om in afwijking van het strategische beleggingsbeleid tijdelijk minder te investeren in bepaalde staatsobligaties. DNB betrekt de ingezette instrumenten bij haar beoordeling van de financiële positie van pensioenfondsen.
Kunt een overzicht geven van de posities van de Nederlandse grote pensioenfondsen in Griekse staatsobligaties en in hoeverre zij zich tegen de risico’s hebben verzekerd?
Het is voor DNB niet toegestaan om instellingspecifieke gegevens te verstrekken. Wel kan op geaggregeerd niveau een overzicht van de posities van Nederlandse pensioenfondsen in Griekenland worden gegeven.
Nederlandse pensioenfondsen hadden ultimo 2009 voor circa 3,7 miljard euro in Griekenland belegd, waarvan 91% bestond uit Griekse staatsobligaties. Deze 3,7 miljard euro betreft ongeveer 0.6% van het totale belegd vermogen van pensioenfondsen. Een volledig verlies van deze beleggingen komt overeen met een verlies van ongeveer 0.6 dekkingsgraadpunten.
De indirecte exposure die pensioenfondsen lopen via (interne) beleggingsinstellingen is niet meegenomen in de bovenstaande berekening.
Is het waar dat het helpen van de pensioenfondsen een van redenen was om steun aan Griekenland te verlenen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Heeft de uitbreiding van het pakket aan Griekse obligaties tot 2,3 miljard euro van het ABP de noodzaak vergroot om steun te verlenen aan Griekenland?
Het eurozone IMF steunpakket voor Griekenland is opgezet om de financiële stabiliteit in de eurozone te waarborgen. In de analyse is uiteraard ook gekeken naar van verwevenheid van de financiële sector omdat dit een belangrijke rol speelt in de financiële stabiliteit, maar in die analyse hebben de belangen van individuele financiële instellingen geen rol gespeeld.
Let's Go Thuiszorg te Hasselt |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg waarin Let’s Go Zorg in Hasselt onder verscherpt toezicht wordt gesteld?1
Ja. Let’s Go Zorg is door de Inspectie voor de gezondheidszorg bezocht in het kader van het project «toezicht op nieuwe toetreders in de thuiszorg». De voormalig staatssecretaris heeft het rapport dat naar aanleiding van dit project is uitgebracht, op 11 juni 2009 naar uw Kamer gezonden. De individuele rapportages van de eerste bezoeken, de follow up bezoeken en de bezoeken naar aanleiding van verscherpt toezicht aan de in het kader van dit project bezochte instellingen, zijn actief openbaar gemaakt op www.igz.nl. Zo ook de rapporten over Let’s Go Zorg.
Kunt u toelichten hoe het op dit moment met de bedrijfsvoering van Let’s Go Zorg in Hasselt is gesteld, specifiek op de terreinen deskundigheid op managementniveau, wisselingen van medewerkers, coördinatie om verantwoordelijkheid te dragen en kwaliteit van zorg? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bedrijfsvoering? Zo nee, waarom niet?
Let’s Go Zorg stond sinds 27 april 2010 onder verscherpt toezicht van de Inspectie. De Inspectie heeft op 7 juni 2010 opnieuw een bezoek aan Let’s Go Zorg gebracht om te toetsen of men inmiddels voldoende verbeteringen heeft doorgevoerd. Op 22 juni 2010 is Let’s Go Zorg echter failliet verklaard. Hierdoor heeft de inspectie van haar voornemen afgezien om mij te adviseren Let’s Go Zorg een aanwijzing ex artikel 8, lid 1, Kwaliteitswet zorginstellingen te geven.
Vind u het wenselijk dat Let’s Go Zorg nog steeds de salarissen van medewerkers niet volledig heeft uitbetaald, terwijl zowel de directeur van de thuiszorgorganisatie als de verantwoordelijk wethouder in Zwolle eind vorig jaar de belofte hebben gedaan dat «voor de kerst» de salarissen zouden worden uitbetaald? Welke maatregelen gaat u nemen, zodat de betreffende medewerkers alsnog het salaris ontvangen?
Uiteraard is het onwenselijk als medewerkers niet het loon krijgen waar zij recht op hebben. Maar u refereert hier aan een probleem dat zich afspeelt in de relatie tussen een privaatrechtelijke werkgever en zijn werknemers. In die relatie ligt geen rol voor VWS. Werknemers hebben in dit soort gevallen zelf een verantwoordelijkheid én instrumenten om op te treden en hun belangen veilig te stellen. Wanneer zij dat niet zelf (willen/kunnen) doen, kunnen zij een beroep doen op belangenbehartigers als vakbonden en/of rechtsbijstandverzekeraars. Indien blijkt dat de werkgever niet meer in staat is om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen, is er voor de loonvorderingen van werknemers een vangnet in geval van faillissement.
Is het waar dat Let’s Go Zorg geen salarissen uitbetaalt, omdat de organisatie te kampen heeft met een schuld bij de Belastingdienst die eerst ingelopen moet worden? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel (oud-)medewerkers van Let’s Go Zorg zijn ondertussen naar de rechtbank gestapt om het salaris alsnog uitbetaald te krijgen? Welke gerechtelijke uitspraken hebben de procedures tot op heden opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat medewerkers door het niet uitbetalen van het salaris in financiële problemen zijn geraakt, hierdoor een BKR-registratie hebben opgelopen of zelfs bijna uit huis zijn gezet? Acht u dit goed werkgeverschap van Let’s Go Zorg? Welke maatregelen gaat u nemen om deze medewerkers in bescherming te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de consequenties van de bedrijfsvoering van Let’s Go voor de continuïteit van de zorg voor cliënten? Kunt u daar een omschrijving van geven? Hoeveel cliënten heeft Let’s Go zorg in beheer, uitgesplitst per gemeente?
Let’s Go kwam in het kader van het project «toezicht op nieuwe toetreders in de thuiszorg» in beeld bij de Inspectie. Uit de rapportage naar aanleiding van het inspectiebezoek op 20 januari 2009 blijkt dat Let’s Go toentertijd 185 cliënten had in de zorgkantoorregio’s Zwolle en Drenthe. In de regio Zwolle waren dit deels cliënten die zelf met een PGB zorg inkochten bij Let’s Go, en deels cliënten via onderaanneming van andere (regionale) thuiszorgaanbieders De Nieuwe Thuiszorg, Thuiszorg Carinova en Thuiszorg Service Nederland. Voor de cliënten in de regio Drenthe had Let’s Go een contract met het zorgkantoor.
Mij hebben geen signalen bereikt dat de continuïteit van zorg in gevaar is gekomen. Voor wat betreft de continuïteit van zorg geldt dat PGB-cliënten hier zelf voor verantwoordelijk zijn. Voor de continuïteit van de door Let’s Go Zorg in onderaanneming uit te voeren ondersteuning c.q. zorg zijn allereerst de genoemde hoofdaannemers verantwoordelijk. Doordat Let’s Go vanwege haar werkwijze in de regio Zwolle – PGB-zorg en zorg in onderaanneming – geen rechtstreeks contact had met het zorgkantoor c.q. gemeenten, heb ik niet langs die weg de gevraagde gegevens kunnen achterhalen. Wel weet ik uit mondelinge informatie door de inspectie, naar aanleiding van hun follow-up bezoeken aan Let’s Go dat in de afgelopen periode het overgrote deel van de cliënten is overgestapt naar andere thuiszorgaanbieders. Exacte aantallen zijn mij niet bekend. Juni jongstleden zouden er nog slechts enkele cliënten zijn overgebleven. Op grond van publieke uitlatingen van de curator van Let’s Go concludeer ik dat ook voor hen de continuïteit van zorg is geregeld.
De continuïteit van de zorg in natura waarvoor Let’s Go hoofdaannemer was, is geregeld door het zorgkantoor conform diens verantwoordelijkheid hiervoor. Volgens mondelinge informatie van het zorgkantoor Drenthe betrof het hier 5 à 10 cliënten.
Overigens kan ik u verwijzen naar de nota «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» waarin voorzien wordt in een early warning systeem voor zorgaanbieders in de langdurige en de curatieve zorg. Ik heb de NZa gevraagd een dergelijk systeem, waarbij de zorgaanbieder primair verantwoordelijk wordt gesteld voor het tijdig signaleren en melden van problemen die tot continuïteitsproblemen van cruciale zorg kunnen leiden, nader uit te werken vooruitlopend op een wettelijke regeling van een en ander in de Wet Cliëntenrechtenzorg. Ik verwacht dat de NZa mij binnenkort nader zal kunnen informeren.
Is het waar dat Let’s Go Zorg in gesprek is met Thuiszorg Service Nederland om medewerkers door te schuiven naar laatstgenoemde? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De aard en inhoud van vermeende gesprekken tussen Let’s Go Zorg en Thuiszorg Service Nederland zijn mij niet bekend. Zorgaanbieders zijn private rechtspersonen met eigen verantwoordelijkheden; onder meer wat betreft het werkgeverschap. Daar treed ik niet in.
Bent u bekend met het feit dat Let’s Go Zorg en Let’s Go Uitzendbureau alle contracten hebben overgezet naar Let’s Go Holding? Zo ja, wat is hiervan de reden, en hoe beoordeelt u deze constructie?
Nee. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Hoe hoog is op dit moment de belastingschuld die de onderdelen van Let’s Go hebben? Klopt het dat het bedrijf twee jaar geleden al balanceerde op het randje van een faillissement? Zo ja, wat was de reden dat het bedrijf alsnog een doorstart kon maken?2
De hoogte van de huidige belastingschuld van de onderdelen van Let’s Go is mij niet bekend. Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling zie ik ook geen aanleiding om mij te verdiepen in een eventuele openstaande belastingschuld van Let’s Go. Vanuit datzelfde perspectief kan ik niet bevestigen of het klopt dat het bedrijf twee jaar geleden al balanceerde op het randje van een faillissement.
Alleen als zorginstellingen vanwege financiële problemen aankloppen bij de Nederlandse Zorgautoriteit of in geval van daadwerkelijk faillissement, wordt mij dit bekend. Vanuit deze situaties kende ik Let’s Go tot zeer recent niet. Inmiddels blijkt er wel sprake van faillissement van Let’s Go Zorg per 22 juni 2010. De afwikkeling van het faillissement, en in dit kader van een mogelijke openstaande belastingschuld, is nu in handen van een curator.
Hoeveel beloning (salaris) hebben de aandeelhouders van Let’s Go over 2009 ontvangen?
Van Let’s Go Zorg is nog geen jaarverslag /Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording beschikbaar waarin de beloning (salaris) van de aandeelhouders over 2009 is opgenomen.
Is het waar dat thuiszorgorganisatie De Nieuwe Zorg Thuis (DNZT) drie maanden voordat zij failliet zijn verklaard nog geld hebben gestoken in onderaannemer Let’s Go Zorg om de financiële perikelen van deze onderaannemer op te lossen? Zo ja, om hoeveel geld ging dit? Is het mogelijk dat hier sprake is van bedrieglijke bankbreuk het Wetboek van Strafrecht artikel 341 lid A», waarbij er vlak voor het faillissement nog geld weg wordt getrokken uit een onderneming?3en4
Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling heb ik hier geen zicht op. Bij faillissement bekijkt een curator overigens altijd of er sprake is van faillissementfraude, en legt bij enig vermoeden dit voor aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst. Ik ga er van uit dat dit, nu Let’s Go Zorg failliet is, ook als zodanig gebeurt.
Kunt u toelichten in hoeverre de constructies (samenwerking) op papier tussen Let’s Go Zorg in Hasselt met Thuiszorg Service Nederland (TSN) en met Carinova overeenkomen met de praktijk?
Nee. Ik ken «de constructies» niet. Het is aan het zorgkantoor om te beoordelen of de gecontracteerde zorgaanbieder voldoet aan de afspraken zoals die bij de zorginkoop zijn overeengekomen dan wel aan gemeenten om erop toe te zien dat contractuele afspraken inzake hulp bij het huishouden worden nageleefd. Hoe deze zorgaanbieder het vervolgens regelt om de gecontracteerde ondersteuning c.q. zorg te leveren, bijvoorbeeld al dan niet via onderaanneming, zoals bij Let’s Go Zorg het geval was, is voor het zorgkantoor en gemeenten in principe alleen relevant voor zover dat de nakoming van de overeengekomen afspraken beïnvloedt.
Acht u het wenselijk dat Let’s Go Zorg haar accent verlegt van Dalfsen, Staphorst en Zwartewaterland naar de regio Drenthe zonder de problemen in Overijssel eerst op te lossen? Kunt u dit toelichten?5
Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling wil en kan ik dit niet beoordelen. Overigens zullen, gelet op het recente faillissement van Let’s Go Zorg, deze plannen inmiddels van tafel zijn.