Het budget van Nederland Open in Verbinding (NOiV) |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Webwereld over het verlagen van het budget Nederland Open in Verbinding? En kent u het artikel van Computable over het verdubbelen van het budget Nederland Open in Verbinding? Wat is uw reactie op de strekking van de artikelen en de schijnbare onduidelijkheid over het budget?1
Ik ken de artikelen van Webwereld en Computable.
Uitgangspunt voor de jaarlijkse budgetten zijn de bedragen die daarvoor bij aanvang van het programma gebudgetteerd zijn. Elk jaar bekijk ik of dat budget toereikend is om de doelstellingen van het actieprogramma te behalen. In 2009 bleek een ruime verdubbeling van het oorspronkelijke budget noodzakelijk. Om de in de tweede Voortgangsrapportage NOiV benoemde knelpunten voldoende aan te kunnen pakken, achtte ik voor 2010 een verdubbeling van het oorspronkelijke budget afdoende.
De interpretatie van de door mij aangeleverde gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de redacties van de door u genoemde media.
Kunt u deze onduidelijkheid wegnemen? Kunt u aangeven hoe het budget zich vanaf de vaststelling van het actieplan Nederland Open in Verbinding precies heeft ontwikkeld? Welk bedrag is er jaarlijks door het ministerie beschikbaar gesteld?
Bij de start van het programma Nederland Open in Verbinding (NOiV) is 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het programma door het programmabureau, dat is ondergebracht bij de stichting ICTU. Daarbij is gesteld dat wanneer nodig aanvullende middelen aan het programmabureau ter beschikking zouden worden gesteld. In 2008, 2009 en 2010 is gebleken dat verhoging van het budget inderdaad noodzakelijk was, om de beoogde resultaten te kunnen bereiken.
(in euro)
jaar 1:
2008
jaar 2: 2009
jaar 3:
2010
jaar 4:
2011
Oorspronkelijk gebudgetteerd
1 450 000
1 350 000
1 350 000
1 350 000
Uiteindelijk aan ICTU toegekend budget
1 792 000
3 144 000
2 700 000
Uiteindelijk uitgegeven door ICTU
1 647 537
3 235 000
Saldo
+ 144 463
– 91 000
Welke bedragen zijn er jaarlijks precies begroot en uitgegeven? Kunt u hier een overzicht van verstrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er door Nederland Open in Verbinding externen ingehuurd voor de uit te voeren werkzaamheden? Hoeveel procent van het personeelsbestand is als externe ingehuurd?
Ja, het programmabureau NOiV huurt externen in. De verhouding intern–extern personeel werkzaam bij het programmabureau NOiV: is 57,5% (intern)– 42,5% (extern).
Hoeveel procent van het totale personeelsbudget wordt uitgegeven aan de inhuur van externen? Als dit boven de 13 procent uitkomt, kunt u dan aangeven waarom van de rijksnorm wordt afgeweken en wat u gaat doen om dit terug te brengen naar de nieuwe norm van 10 procent?2
De uitvoering van het programma NOiV is belegd bij de stichting ICTU. ICTU is opgericht door het ministerie van Binnenlandse Zaken en de VNG en voert in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Binnenlandse Zaken het programma NOiV uit.
Binnen het programma NOiV gaat 55,5% van het personeelsbudget naar de inhuur van externen. ICTU is geen onderdeel van de rijksoverheid en valt daarmee niet onder de rijksnorm.
ICTU organiseert haar personeel op basis van opdrachten, die kunnen fluctueren en waarbij wisselende expertise nodig is. Bij de oprichting van ICTU is aan de Eerste en Tweede Kamer gemeld dat «voor uitbesteding van werkzaamheden zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de markt....». Hiermee wordt flexibiliteit mogelijk en kan specifieke deskundigheid worden ingehuurd.3
Welke aanbestedingsprocedures zijn gevolgd bij de inhuur van externen? Bent u bereid de Kamer hier inzicht in te verschaffen?
De ICTU werkt met mantelovereenkomsten, die zijn aanbesteed volgens de Europese aanbestedingsregels. NOiV huurt externe medewerkers in onder dit regime van de mantelovereenkomsten.
Het ongeoorloofd verstrekken van diploma's media-opleiding door hogeschool InHolland te Haarlem |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Slechte scriptie, toch je bul», waaruit blijkt dat de hogeschool InHolland in Haarlem de afgelopen twee jaar aan circa 250 studenten van de opleiding media- en entertainmentmanagement ongeoorloofd diploma’s heeft uitgereikt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de werkwijze van de hogeschool, in het bijzonder dat er sprake is van een ongeoorloofde ongelijke behandeling van studenten en de onderliggende prikkel richting de hogeschool om aldus te handelen teneinde de door de overheid in het vooruitzicht gestelde afstudeerbonussen te kunnen toucheren?
De werkwijze van InHolland in verband met het alternatieve afstudeertraject van de opleiding MEM keur ik af, omdat daarmee onacceptabele risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs zijn ontstaan. De kwaliteit van het onderwijs moet boven alle twijfel zijn verheven.
De inspectie voert een diepgaand onderzoek uit naar alternatieve afstudeertrajecten, zowel bij InHolland als in het gehele hoger onderwijs. Als vast komt te staan dat er onterecht diploma’s zijn verstrekt, dan zal ik de daaraan verbonden bekostiging terugvorderen van de instelling die het betreft.
Wat betreft de onderliggende prikkel richting de hogeschool om afstudeerbonussen te toucheren merk ik op met ingang van 1 januari 2011 de bekostiging van het hoger onderwijs verandert. In het huidige model ontvangen de hogescholen het merendeel van hun onderwijsbekostiging (ca. 60–80%) bij de afgifte van het bachelor diploma. Dit percentage wordt in het model, dat per 2011 in werking treedt, verlaagd naar ca. 20%. De aanleiding voor de verlaging van de vergoeding voor een diploma is onder meer dat de bekostiging meer in evenwicht komt met de inspanningsverplichtingen van de hoger onderwijsinstellingen en niet voornamelijk gericht is op output bekostiging.
Blijft dat bij welk bekostigingsmodel dan ook nimmer een situatie zoals bij InHolland aan de orde mag zijn. Hoger onderwijsinstellingen krijgen in Nederland veel vrijheid. Daaraan is de verantwoordelijkheid voor kwaliteit onlosmakelijk verbonden. Als die niet wordt waargemaakt, brengt dat grote schade toe aan het vertrouwen in de waarde van onze diploma’s.
Deelt u de mening dat hier inderdaad sprake is van een ongeoorloofde werkwijze van de hogeschool? Zo neen, waarom niet?Indien u vindt dat een en ander wel geoorloofd is, wat zijn de procedures en formaliteiten waar de betreffende hogescholen zich aan dienen te houden om de kwaliteit van hun onderwijs te handhaven en te waarborgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om deze werkwijze in het vervolg te voorkomen?
Ja, die mening deel ik (zie verder antwoord op vraag 2).
Naast het mogelijk terugvorderen van de onderwijsbekostiging die is verbonden aan de diploma-afgifte verwijs ik naar een aantal aanscherpingen in de wetgeving die onlangs zijn ingevoerd en die ertoe kunnen leiden dat de werkwijze die in de vraag wordt bedoeld in het vervolg meer wordt voorkomen.
Om te beginnen kan met ingang van 2011, wanneer het onderwijs onder de maat is en er geen zicht meer is op verbetering, de verleende accreditatie tussentijds (d.w.z. buiten de context van een accreditatieprocedure) worden ingetrokken. Het gevolg van het tussentijds intrekken is dat de desbetreffende opleiding de aan accreditatie verbonden wettelijke rechten, zoals bekostiging, verliest.
Ten tweede is de rol die de kwaliteit van examinering speelt bij de accreditatie verzwaard. Als alleen al het onderdeel examens en toetsing van een accreditatie negatief wordt beoordeeld, kan een opleiding de accreditatie verliezen.
Ook zijn onlangs de taak en de positie van de examencommies bij het hoger onderwijs versterkt (zie de wet versterking besturing, Staatsblad 2010 168), o.a. door de wettelijke verplichting voor het instellingsbestuur om zorg te dragen voor het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie.
Bent u bereid te onderzoeken of dit soort praktijken ook bij andere hogescholen voorkomen? Wanneer uit uw onderzoek blijkt dat dergelijke praktijken inderdaad elders voorkomen, bent u dan ook van mening dat deze onmiddellijk moeten stoppen? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven, dat er inspectieonderzoek wordt uitgevoerd naar dit soort praktijken bij andere hoger onderwijsinstellingen. Uit de tussenrapportage van dit onderzoek, die u op 19 oktober jl. hebt ontvangen, blijkt dat de inspectie bij 41 instellingen aanvullende informatie zal opvragen over alternatieve afstudeertrajecten en de reeds beschikbare informatie zal verifiëren. Op grond daarvan kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van risico’s. Is dat het geval dan volgt een verdiepingsonderzoek op de examinering. Indien daarbij risicovolle situaties worden aangetroffen, wordt nagegaan of er hiaten zijn in het interne toezicht en de kwaliteitszorg van de instelling. Waar nodig wordt samen met de NVAO onderzoek in gang gezet naar het gerealiseerde eindniveau van afgestudeerden. Mochten in deze stappen onregelmatigheden worden aangetroffen, dan wordt het instellingsbestuur gemaand de nodige maatregelen te treffen en een verbeterplan op te stellen.
Het bericht "Mohammed Bouyeri: "Geen spijt moord Theo van Gogh"" |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Mohammed Bouyeri: «geen spijt moord Theo van Gogh»»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde moordenaar zijn islampropaganda en geweldsuitspraken buiten de gevangenispoort kan brengen en zelfs in contact staat met de Moslim Broederschap Sanabil, een islamitische groepering in België en daar een brief heeft laten bezorgen met daarin onder meer het volgende: «Ik wil dat jullie weten dat we geen spijt hebben van de keuzes die we hebben gemaakt en het pad dat we hebben gekozen te bewandelen», en «We stonden aan de rand van verdoemenis en Allah heeft ons gered van een val in de duisternis. Hij heeft voor ons gezorgd en ons gereinigd van de vuiligheid en het ongeloof».
Mohammed B. verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Elke gedetineerde, dus ook een EBI-gedetineerde, heeft op grond van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. Er wordt toezicht gehouden op de inhoud van de brieven, de correspondentie wordt gescreend.
Ingevolge artikel 36, vierde lid, Pbw kan de directeur van de inrichting de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of poststukken weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op de volgende belangen:
De inhoud van de bewuste brief van Mohammed B. is aan bovenstaande criteria getoetst. Nu de brief geen inhoudelijke details bevatte over het gepleegde misdrijf en er niet werd gerefereerd aan het slachtoffer of aan personen die anderszins bij het misdrijf zijn betrokken, heeft de directeur geoordeeld de verzending niet te kunnen weigeren. Ik acht deze afweging onjuist nu bepaalde passages mijns inziens wel degelijk als kwetsend voor de nabestaanden van het slachtoffer kunnen worden beschouwd. Strengere toepassing van deze criteria acht ik aangewezen teneinde dit soort onwenselijke correspondentie te voorkomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Moslim Broederschap Sanadil banden onderhoudt met gedetineerde moslims over de gehele wereld en ervan verdacht verschillende terreurverdachten te ondersteunen?
De website van de Moslim Broederschap Sanabil meldt dat de organisatie opkomt voor moslims die het moeilijk hebben. Hiertoe onderhoudt de Moslim Broederschap Sanabil contacten met moslims die gedetineerd zijn onder andere door middel van het schrijven van brieven. Mij zijn geen concrete aanwijzingen bekend dat de Moslim Broederschap Sanabil zelf oproept tot geweld of terroristische acties voorbereidt.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze radicale moslim geen contact meer zal hebben met andere groeperingen en/of personen en zelfs met de buitenwereld om ervoor te zorgen dat zijn oproepen tot geweld niemand meer bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het regime waaronder deze radicale moslim gevangen zit teveel ruimte biedt en derhalve niet passend is voor iemand die tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld vanwege een afschuwelijk misdrijf?
Nee. Betrokkene is op grond van artikel 6 van de «Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden» in een extra beveiligde inrichting geplaatst. In deze inrichting is een extra beveiligd regime van toepassing. Zie overigens het antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat het regime in gevangenissen versoberd dient te worden?
Nee, deze mening deel ik niet. De huidige persoonsgerichte aanpak biedt mogelijkheden om per gedetineerde de mate van beveiliging te bepalen.
De uitzetting van Somaliërs |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hirsch Ballin gaat Somaliërs uitzetten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voorbereidingen worden getroffen om een groep Somalische ex-asielzoekers naar Mogadishu uit te zetten en dat er een terugkeerovereenkomst is gesloten met de Somalische overgangsregering? Zo ja, op basis waarvan is deze terugkeerovereenkomst gesloten? En wat zijn de voorwaarden van deze terugkeerovereenkomst?
Op 3 mei 2010 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in een MoU werkafspraken gemaakt met de internationaal erkende Somalische overgangsregering, de Transitional Federal Government van Somalië.
Deze werkafspraken in het kader van terugkeer zijn gebaseerd op de volkenrechtelijke verplichting van staten om de eigen onderdanen terug te nemen.
In het MoU zijn afspraken gemaakt over zowel zelfstandige als gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Somaliërs. Ook voorziet het MoU erin dat de terugkeer plaats kan vinden met gebruikmaking van een EU-staat als reisdocument, indien de vreemdeling hier niet over beschikt.
De DT&V is, zoals gemeld in de brief van 29 maart 2010 (Kamerstuk 29 344, nr. 72), naar aanleiding van de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid begonnen met de nodige voorbereidingen, teneinde gedwongen terugkeer op individuele basis naar Somalië te kunnen realiseren. Afhankelijk van het verdere verloop van deze voorbereiding in de betreffende individuele zaken, zal mogelijk reeds deze zomer tot gedwongen terugkeer op individuele basis kunnen worden overgegaan. Er is geen sprake van een voorgenomen groepsgewijze uitzetting naar Somalië.
Bent u op de hoogte van de brief die de minister van Buitenlandse Zaken onlangs naar de Kamer stuurde waarin staat dat de situatie in Somalië vanuit elk perspectief somber?2 Deelt u deze mening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met deze brief van de Minister van Buitenlandse Zaken ben ik bekend. De zorgwekkende situatie in Somalië, die in deze brief wordt geschetst, is in lijn met informatie uit algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Somalië. Zoals ik ook eerder aan uw Kamer heb gemeld, ben ik van mening dat de situatie in Somalië zorgwekkend is.
Onderkent u dat de huidige regering slechts delen van de hoofdstad Mogadishu in handen en onder controle heeft?
Dit beeld herken ik. Dit staat ook vermeld in het laatstverschenen ambtsbericht over Somalië van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Bent u op de hoogte van het reisadvies voor Somalië op de site van Buitenlandse Zaken?3
Ja.
Deelt u de mening dat het erg tegenstrijdig is als het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies voor Somalië geeft en tegelijkertijd voorbereidingen worden getroffen om ex-asielzoekers uit te zetten?
Nee, deze mening deel ik niet.
Een reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken brengt advies uit ten behoeve van een voorgenomen bezoek aan het land. Indien er een negatief reisadvies ligt voor een land, betekent dit nog niet dat asielzoekers uit dit land voor asielrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Uiteraard komt de zorgwekkende situatie in Somalië in het landgebonden asielbeleid Somalië tot uitdrukking. Zoals ik u in mijn brief van 29 maart 2010 heb gemeld, bied ik groepsgewijze bescherming aan de bevolkingsgroep Reer Hamar vanwege hun bijzonder kwetsbare positie in het land. Deze groep is aangewezen als groep die systematisch bloot staat aan schending van artikel 3 EVRM. Aanvragen van overige Somalische asielzoekers worden uiteraard eveneens beoordeeld in het licht van hetgeen bekend is over de situatie in het land. Dit neemt niet weg dat ook Somalische asielzoekers worden afgewezen als zij niet voor bescherming in aanmerking komen. Zij die na de zorgvuldige afweging niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in Nederland, zullen Nederland moeten verlaten. Hierbij wordt door de Dienst Terugkeer en Vertrek in eerste instantie ingezet op zelfstandige terugkeer. Voor Somalische vreemdelingen die ervoor kiezen niet zelfstandig te vertrekken, komt gedwongen terugkeer naar Somalië aan de orde.
Waarom is er gekozen om voorbereidingen te treffen om een groep Somalische ex-asielzoekers uit te zetten, terwijl gerespecteerde mensenrechtenorganisaties als Amnesty en Human Rights Watch aangeven dat de situatie rondom Mogadishu verschrikkelijk is?
De zorgwekkende situatie in Zuid- en Centraal-Somalië, daaronder begrepen Mogadishu, is betrokken bij de totstandkoming van het beleid, zoals beschreven in de onder antwoord 6 genoemde brief van 29 maart 2010. Die situatie is niet zodanig dat in geen geval terugkeer naar Somalië aan de orde kan zijn. Er wordt ingezet op zelfstandige terugkeer. Bij gedwongen terugkeer kan ook uitzetting naar Mogadishu aan de orde zijn.
Deelt u de mening dat de voorbereidingen van de uitzettingen een vorm van intimidatiepolitiek is?
Deze mening deel ik niet. Als de vreemdeling zijn plicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten niet nakomt, volgt uit de Vreemdelingenwet de bevoegdheid om dat vertrek gedwongen te realiseren.
Bent u bereid om de voorbereiding van een groep Somalische ex-asielzoekers te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven betreft het hier geen voorbereidingen voor de uitzetting van een groep Somaliërs. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid, om deze bovenstaande vragen voor de uitzetting te beantwoorden gezien de urgentie?
Ja.
Het artikel in de Volkskrant van zaterdag 10 juli 2010 over diplomafraude op hogeschool InHolland |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant van 10 juli 2010 met als titel: «Slechte scriptie, toch je bul»?
Ja.
Bent u van mening dat de handelwijze van InHolland waarmee aan circa 250 studenten, die volgens de vigerende examennorm niet waren geslaagd en aan wie toch een diploma is uitgereikt, gekwalificeerd kan worden als fraude? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Leers kwalifceert de handelwijze van InHolland niet als «fraude», maar concludeert wel dat het management van de opleiding MEM een sfeer van laisser faire, laisser aller heeft toegestaan, waardoor een fraudegevoelige situatie is gecreëerd. De inspectie heeft het rapport van Leers geanalyseerd. Die analyse geeft mij geen aanleiding om genoemde conclusie van Leers niet over te nemen.
Overigens blijkt uit het rapport van de commissie Leers en de analyse daarvan door de inspectie dat het bij de genoemde opleiding geen 250, maar 147 studenten betreft waarvan 104 afgestudeerden. Dat neemt niet weg dat het hier om een verontrustende situatie gaat.
Bent u van mening dat het verweer van de voorzitter van het College van Bestuur dat het hier om een «pilot» ging volstrekt inadequaat is, temeer omdat deze zogenaamde «Theo-route» nu reeds twee jaar loopt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ook voor een pilot geldt immers dat de kwaliteit van het onderwijs buiten kijf moet staan en dat de wet wordt nageleefd.
Bent u bereid om Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven om deze zaak, die zo schadelijk is voor het civiel effect van diploma’s (de maatschappelijke waarde van diploma’s), diepgaand te onderzoeken, met inbegrip van gesprekken met betrokken studenten, docenten en managers en met inbegrip van het opvragen van de interne documenten die betrekking hebben op deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Ja. Momenteel voert de inspectie een vervolgonderzoek uit bij InHolland. Daarbij wordt zo nodig ook gesproken met studenten, docenten en managers en gebruik gemaakt van interne documenten. De Commissie Leers heeft dat ook gedaan. Een overzicht van de interne documenten, die door de Commissie Leers zijn geanalyseerd, is opgenomen in bijlage 3 van het rapport van de commissie.
Daarnaast voert de inspectie een landelijk onderzoek uit naar alternatieve afstudeertrajecten in het hoger onderwijs. De tussenrapportage daarvan is u op 19 oktober jl. toegezonden. Daarin heeft de inspectie ook een analyse opgenomen van het rapport van de Commissie Leers.
Bent u bereid om rechtspositionele consequenties te verbinden aan de uitkomst van uw onderzoek voor de betrokken docenten, managers en de voorzitter van het College van Bestuur? Zo nee, moeten we dan vaststellen dat het sjoemelen met de uitreiking van diploma’s tot het toegestane repertoire behoort van docenten, managers en bestuurders? Zo nee, waarom niet?
Dat is een bevoegdheid die niet bij mij ligt, maar bij de instelling.
Bent u bereid om de 250 diploma’s die via de «Theo-route» zijn behaald in te trekken of ongeldig te verklaren? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid om diploma’s in te trekken ligt enkel en alleen bij de instelling zelf. Daartoe is het wettelijk niet alleen nodig om aan te tonen dat de diploma’s onterecht zijn verstrekt (hetgeen moet blijken uit het vervolgonderzoek van de inspectie). Tevens moet aantoonbaar zijn dat de student in kwestie dit ook moet hebben geweten.
Bent u bereid om de diplomabonus voor deze «Theo-diploma’s» terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Als blijkt dat diploma’s onrechtmatig zijn verleend, dan zal ik de bekostiging vanwege die diploma’s terugvorderen. De benodigde zorgvuldigheid bij het toepassen van dergelijke zwaarwegende sancties maakt dat de precieze kwalificatie van de feiten pas aan de orde kan zijn als het vervolgonderzoek van de inspectie beschikbaar is.
Bent u bereid om te onderzoeken of de zogenaamde «Theo-route» ook op andere hogescholen voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4.
Onderschrijft u het standpunt dat het niet zo kan zijn dat er een categorie hbo-studenten is waaraan minder eisen worden gesteld dan aan andere categorieën studenten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat onderschrijf ik. Dat laat onverlet dat maatwerktrajecten mogelijk zijn en soms zelf wenselijk. Hierbij dient uiteraard te allen tijde gehandeld te worden binnen de kaders van de wet.
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel van de betrokken 250 studenten van autochtone afkomst zijn en hoeveel studenten een allochtone of biculturele achtergrond hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor de vraag of er sprake is van onregelmatigheden is de afkomst van studenten geen relevant gegeven.
Heeft u kennis genomen van het bericht op RTLZ.nl: Bedrijven beboet voor overtreding deeltijd-WW?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 149 bedrijven oneigenlijk gebruik hebben kunnen maken van de deeltijd-WW regeling waardoor er in tijden van crises alsnog 400 medewerkers zijn ontslagen ? Zo neen, waarom niet?
Met de opvatting dat een bedrijf dat door frauduleus handelen ten onrechte of teveel publieke middelen heeft ontvangen, niet alleen het onrechtmatig verkregen bedrag moet terugbetalen, maar ook een boete verschuldigd is, ben ik het geheel eens. De regeling deeltijd-WW voorziet in zo’n boete als een bedrijf het UWV niet informeert over het feit dat zijn werknemers meer uren werken dan in de aanvraag was vermeld. De vergoeding die het bedrijf in dat geval verschuldigd is, is gelijk aan het bedrag van de uitkeringen van alle werknemers van wie de werktijd is verkort, niet alleen het teveel betaalde bedrag. Het is het bedrijf daarnaast niet langer toegestaan de werktijd te verkorten.
Het bericht op RTLZ.nl heeft echter geen betrekking op frauduleus handelen. Het beëindigen van dienstbetrekkingen na toepassing van deeltijd-WW is weliswaar niet beoogd, maar ook niet onrechtmatig. Deeltijd-WW stelt een bedrijf in staat om personeel in dienst te houden waarvoor het tijdelijk onvoldoende werk heeft. De regeling beoogt ontslagen te voorkomen, maar het is een illusie te veronderstellen dat dit in alle gevallen mogelijk is. Marktontwikkelingen kunnen immers een onverwachte wending nemen waardoor ontslag niet valt te voorkomen.
Deelt u de mening dat de tijdelijke deeltijd-WW regeling een middel is dat de negatieve gevolgen van de huidige crises in de bedrijven kan verkleinen en werknemers aan het werk kan houden, dat bedrijven die oneigenlijk gebruik maken van deze regeling en fraude plegen naast dat het totaal bedrag moet worden teruggevorderd en er een boete wordt opgelegd ook de totale kosten van de controle op haar rekening moet nemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er in totaal ondanks de deeltijd-WW regeling sinds 1 april 2009 zijn ontslagen bij deelnemende bedrijven? Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst meer bedrijven misbruik maken van deze regeling?
Het in het bericht op RTLZ.nl genoemde aantal van 398 vergoedingen was de stand van zaken op 30 april 2010. Op 31 juli 2010 heeft het UWV 544 vergoedingen opgelegd in verband met het ontstaan van een WW-recht wegens werkloosheid binnen een periode van 13 weken na afloop van de toepassing van deeltijd-WW2. Nog 150 vergoedingen waren op dat moment nog in behandeling.
Het aantal vergoedingen betreft een deel van de instroom in de WW na afloop van deeltijd-WW. In de periode van 1 april 2009 tot 1 augustus 2010 zijn in totaal 3 751 werknemers na toepassing van deeltijd-WW werkloos geworden en in verband daarmee ingestroomd in de WW.
Voor 2 669 van deze werknemers is geen vergoeding verschuldigd vanwege het tijdsverloop tussen het einde van de deeltijd-WW en de instroom in de WW. Vanwege het faillissement van de werkgever heeft het UWV in 388 gevallen geen vergoeding opgelegd.
Onderstand schema geeft de stand van zaken weer per 30 april en 31 juli.
30 april 2010
31 juli 2010
Instroom in WW na afloop deeltijd WW
2 105
3 751
• Geen vergoeding verschuldigd
1 172
2 669
• Vergoeding verschuldigd
933
1 082
° Opgelegd
398
544
° Aantal werkgevers
149
306
° Nog in behandeling
–
150
° Afgezien van vergoeding wegens faillissement
–
388
Over de periode vanaf 1 april 2009 is voor in totaal 70 000 werknemers deeltijd-WW toegepast. Voor ruim de helft van deze werknemers was deeltijd-WW op 31 juli 2010 weer beëindigd. Ongeveer 90% van deze werknemers is na afloop van deeltijd-WW niet werkloos geworden.
Zoals hierboven al is aangegeven maakt deelname aan de deeltijd-WW een ontslag niet onrechtmatig. Wel zijn bedrijven een vergoeding verschuldigd voor iedere werknemer die binnen 13 weken na afloop van de deeltijd-WW uit dezelfde dienstbetrekking werkloos wordt en in verband daarmee recht heeft op WW. Deze verplichting bevordert een zorgvuldige afweging vooraf over het gebruik van deeltijd-WW. Het bedrijf dat deeltijd-WW overweegt wordt hierdoor gedwongen het perspectief op langere termijn bij die afweging te betrekken.
Voor deeltijd-WW is daarnaast de instemming vereist van de relevante vertegenwoordiging van werknemers (vakbonden, ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging). Het gebruik van deeltijd-WW betreft dus een gezamenlijk besluit van werkgever en werknemers. Dat ligt ook in de rede omdat het gebruik van de regeling ten koste gaat van de WW-rechten van de betrokken werknemers. De benodigde instemming van de werknemersvertegenwoordiging draagt er eveneens toe bij dat een aanvraag van deeltijd-WW vooraf zorgvuldig wordt afgewogen.
Deelt u de mening dat ook bij de bedrijven die tussen 1 april 2009 en 1 juli 2009 gebruik maakten van de deeltijd-WW regeling maar desondanks werknemers hebben ontslagen alsnog het bedrag moet worden teruggevorderd, boetes moeten krijgen opgelegd en de controle kosten moeten betalen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het is immers niet onrechtmatig om werknemers te ontslaan van wie eerder de werktijd is verkort. Wel is het bedrijf in voorkomende gevallen een vergoeding verschuldigd. Hiervan uitgezonderd zijn bedrijven die naar aanleiding van de wijziging van de regeling op 20 juli 20093 het aantal werknemers in deeltijd-WW hebben teruggebracht. Per die datum is de maximale duur waarover een bedrijf de werktijd mag verkorten, gerelateerd aan het percentage werknemers voor wie van de regeling gebruik wordt gemaakt. Een bedrijf dat op dat moment de voorkeur gaf aan een qua duur ongewijzigde voortzetting van deeltijd-WW, moest de toepassing van de regeling op een deel van zijn werknemers stopzetten. Als het bedrijf door de gewijzigde regeling werknemers heeft moeten ontslaan, is het niet redelijk een vergoeding op te leggen.
Kunt u aangeven welke tegemoetkoming de ontslagen werknemers is gedaan, hoeveel er inmiddels weer aan het werk zijn en welke inspanningen er zijn geleverd om deze mensen weer aan het werk te krijgen? Zo neen, waarom niet?
Tegemoetkomingen die werkgevers in het kader van een ontslag aan werknemers doen, worden niet geregistreerd. Datzelfde geldt voor inspanningen van werkgevers om hun ontslagen (ex-)werknemers weer aan het werk te krijgen. Werkloze en met werkloosheid bedreigde werknemers kunnen gebruik maken van de dienstverlening van het UWV.
Uit UWV-cijfers blijkt dat tot 1 juni 2010 ongeveer 33% van de werknemers die na afloop van deeltijd-WW werkloos zijn geworden en recht hebben verkregen op WW, in verband met een nieuwe baan weer zijn uitgestroomd uit de WW. Dit betreft een voorlopige stand, een deel van de werknemers was op 1 juni jl. nog maar kort werkloos.
Studenten van InHolland die via een truc een diploma kregen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «slechte scriptie, toch je bul»?1
Mijn oordeel is dat het volstrekt onaanvaardbaar is, indien er met diploma’s wordt gesjoemeld. De inspectie voert momenteel dan ook een diepgaand onderzoek uit naar deze zaken. De tussenrapportage van dit onderzoek is op 19 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden.
Is het waar dat InHolland een «alternatief afstudeertraject» aanbood aan ouderejaars studenten om op gemakkelijke wijze alsnog de diplomabonus te incasseren? Zo ja, deelt u de mening dat dit pervers is?
Het rapport van de Commissie Leers dat uw Kamer op 24 september jl. heeft ontvangen en de eerder genoemde tussenrapportage van de inspectie tonen dat er bij de opleiding MEM van InHolland een alternatief afstudeertraject heeft bestaan, waarbij zich onacceptabele risico’s hebben voorgedaan ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs. De Commissie Leers heeft geen aanwijzingen gevonden dat InHolland of MEM zich hebben laten leiden door financiële motieven («diplomabonus»). Er is geen sprake geweest van streven naar persoonlijk financieel gewin bij betrokkenen. Daarnaast constateert de Commissie Leers dat de interne bekostigingssystematiek van InHolland maar zeer beperkte prikkels meebrengt voor de opleidingen om te zorgen voor zoveel mogelijk afstudeerders.
Kunt u zich voorstellen dat reguliere studenten verontwaardigd zijn over deze alternatieve route voor ouderejaarsstudenten omdat bijvoorbeeld een eerder afgekeurde scriptie alsnog werd goedgekeurd?
Ja.
Is het waar dat medewerkers «onder druk werden gezet met niemand hierover te spreken» en dat per mail werd opgeroepen «om collega’s of studenten die verhalen verspreiden met naam en toenaam te melden bij het management»? Wat zegt dit volgens u over de sfeer bij InHolland? Wat voor sancties gaat u hiertegen ondernemen?
Bij de MEM van InHolland is dit onderzocht door de Commissie Leers. De commissie concludeert dat niet kan worden aangetoond dat er sprake is van onoorbare druk op docenten, maar het kan wel zo zijn dat docenten druk hebben ervaren.
Tussen de Inspectie en hogeschool InHolland zijn afspraken gemaakt over de ontstane situatie van MEM en het verbeterplan met maatregelen die InHolland moet nemen i.v.m. de kwaliteit van MEM. In de gesprekken die de inspectie hierover voert met InHolland, inclusief die met het College van Bestuur, komt «druk op personeel» expliciet aan de orde.
Mocht blijken dat hier sprake is van onoorbaar handelen richting docenten en andere medewerkers, dan is het arbeidsrecht van toepassing. Daarin is een grondslag voor schorsing en ontslag (van CvB-leden en van overige personeelsleden, zoals opleidingsdirecteuren) opgenomen. De instelling is daarbij aan zet. Ik heb daarin geen rol.
Waarom floot de examencommissie de directie van de opleiding na twee jaar terug? Waarom heeft u via de Inspectie van het Onderwijs niet eerder ingegrepen?
Uit het rapport van de Commissie Leers blijkt dat de Schoolmedezeggenschapsraad zich in 2009 door het opleidingsmanagement heeft laten informeren, maar vooral met betrekking tot een aantal kwantitatieve gegevens. De Hogeschoolmedezeggenschapsraad heeft in mei 2010 aan de orde gesteld dat er sprake was van een alternatief afstudeertraject. Daarmee is in feite de zaak pas in discussie gekomen.
De inspectie heeft niet eerder ingegrepen, omdat tot die tijd geen signalen over de MEM bij de inspectie bekend waren.
Wat vindt u ervan dat bestuursvoorzitter Dales beweert dat het om een pilot zou gaan?
Ik zie daarin geen rechtvaardiging voor de ontstane situatie. Ook voor een pilot geldt immers dat de kwaliteit van het onderwijs buiten kijf moet staan en dat de wet wordt nageleefd.
Hoe verklaart u deze kwestie? Deelt u de mening dat de bekostiging van het hoger onderwijs perverse prikkels heeft? Gaat het nieuwe systeem hieraan een eind maken?2
In de conclusies van de Commissie Leers worden de volgende elementen genoemd ter verklaring van de ontstane situatie:
Ten aanzien van de bekostiging ben ik van oordeel dat in de bestaande systematiek de diplomacomponent teveel nadruk krijgt. Met ingang van 1 januari 2011 verandert de bekostiging. In het huidige model ontvangen de hogescholen het merendeel van hun onderwijsbekostiging (ca. 60–80%) bij de afgifte van het bachelordiploma. Dit percentage wordt in het model, dat per 2011 in werking treedt, verlaagd naar ca. 20%. De aanleiding voor de verlaging van de vergoeding voor een diploma is onder meer dat de bekostiging meer in evenwicht komt met de inspanningsverplichtingen van de hoger onderwijsinstellingen en niet voornamelijk gericht is op outputbekostiging. Blijft dat bij welk bekostigingsmodel dan ook nimmer een situatie zoals bij InHolland aan de orde mag zijn. Hoger onderwijsinstellingen krijgen in Nederland veel vrijheid. Daaraan dient onlosmakelijk verbonden te zijn de verantwoordelijkheid voor kwaliteit. Als die verantwoordelijkheid niet wordt waargemaakt, brengt dat grote schade toe aan het vertrouwen in de waarde van onze diploma’s.
Verder merk ik op dat in het Regeerakkoord is aangekondigd dat het rapport van de Commissie Veerman wordt uitgevoerd. Dat betekent dat in deze kabinetsperiode een bekostigingssystematiek wordt ontwikkeld die meer sturend is op kwaliteit en missie en dat het aandeel studentgebonden financiering in de bekostiging wordt verkleind.
Bent u bereid deze kwestie te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ja. Uw Kamer is al uitgebreid ingelicht over het rapport van de Commissie Leers en het landelijk verdiepingsonderzoek van de inspectie.
Zijn er meer instellingen die op vergelijkbare wijze te werk gaan? Bent u bereid dat te onderzoeken?
Uit de tussenrapportage van de inspectie blijkt dat veel instellingen beleid voeren op langstudeerders. Bij 41 instellingen wordt door de inspectie aanvullende informatie opgevraagd en de reeds beschikbare informatie zal geverifieerd worden. Op grond daarvan kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van risico’s. Is dat het geval dan volgt een verdiepingsonderzoek op de examinering. Indien daarbij risicovolle situaties worden aangetroffen, wordt nagegaan of er hiaten zijn in het interne toezicht en de kwaliteitszorg van de instelling. Waar nodig wordt samen met de NVAO onderzoek in gang gezet naar het gerealiseerde eindniveau van afgestudeerden. Mochten in deze stappen onregelmatigheden worden aangetroffen, dan wordt het instellingsbestuur gemaand de nodige maatregelen te treffen en een verbeterplan op te stellen.
Het verbod op de Exclusietest voor de ziekte van Huntington en op HLA-typering (Human Leukocyten Antigeen) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de TV-uitzending over de ziekte van Huntington?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze uitzending.
Kunt u zich voorstellen dat mensen niet willen weten of zij in de toekomst de ziekte van Huntington zullen krijgen, omdat dat een zeer zware psychische belasting vormt en daarnaast ook praktische gevolgen heeft voor bijvoorbeeld hypotheek, levensverzekering en werk? Kunt u zich voorstellen dat mensen wél willen weten of zij kans hebben op een kind met dragerschap van deze ernstige ziekte? Kunt u zich voorstellen dat mensen, nu de mogelijkheid voor embryoselectie bestaat en er dus een kans is om een gezond kind te krijgen dat geen drager is van de Ziekte van Huntington, deze mogelijkheid willen gebruiken?
Ja, ik kan mij voorstellen dat deze wensouders niet willen weten of zij de ziekte van Huntington krijgen. De ziekte van Huntington is immers een ongeneeslijke erfelijke aandoening, waarvan het verloop tot op heden niet te remmen is. De ziekte uit zich in onwillekeurige bewegingen, persoonlijkheidsveranderingen en verstandelijke achteruitgang. Daarmee heeft de ziekte niet alleen grote gevolgen voor de patiënt zelf, maar ook voor diens omgeving. Ik kan mij daarom ook voorstellen dat de wensouders, die een ouder hebben met Huntington en daardoor mogelijk drager zijn van het gen, willen voorkómen dat hun kind de ziekte van Huntington ontwikkelen zal.
Bent u op de hoogte van het feit dat, wanneer exclusie Pré-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD) verboden blijft, wensouders veroordeeld worden tot het ondergaan van een abortus, wanneer bij prenataal onderzoek blijkt dat de foetus 50% kans heeft op dragerschap? Vindt u abortus van een kind dat 50% kans heeft toch gezond te zijn acceptabeler dan het vernietigen van embryo’s die 50% kans hebben toch gezond te zijn, via exclusie PGD? Denkt u dat de belasting voor ouders, afgezien van de InVitro Fertilisatie (IVF)-behandeling, zwaarder is bij het niet gebruiken van een embryo dan bij het ondergaan van een abortus? Zo ja, waarom?
Potentiële dragers van het Huntington-gen met een kinderwens kunnen in Nederland op verschillende manieren proberen een kind te krijgen dat geen gendrager is. Zij kunnen dit onder andere proberen door middel van PGD. De ouders moeten dan wel bereid zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie. Het kan immers zo zijn dat beide ouders geen drager zijn van het Huntington-gen. Ik spreek hier bewust over «het proberen om een kind te krijgen»: de slagingskans per gestarte PGD behandeling is immers 15–20%. De PGD-behandeling is een belastende behandeling, zowel voor de moeder als de partner.
De wensouders kunnen verder proberen een kind te krijgen met behulp van donorzaad of een gedoneerde eicel. Tot slot kunnen de wensouders ervoor kiezen om middels prenataal onderzoek te bepalen of er sprake is van dragerschap bij de foetus. Zij kunnen bij dragerschap kiezen voor een zwangerschapsafbreking.
Bij deze beslissingen spelen allerlei overwegingen mee, zoals het voorkómen van lijden bij het toekomstig kind, beschermwaardigheid van het leven, de belasting van de vrouw en de wensouders. Dergelijke beslissingen zijn niet gemakkelijk te maken en wensouders maken verschillende afwegingen. Het kan dan ook niet zo zijn dat de ene beslissing als redelijker wordt gezien dan een andere beslissing.
Deelt u de mening dat het afwegen van de belasting van IVF/PGD tegen de belasting van de kennis van eigen dragerschap aan de ouders is, en de overheid dit niet voor de ouders mag beslissen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1 van het lid Dijkstra (2010Z10856) waarin ik met redenen omkleed aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.
Deelt u de mening dat het niet logisch is de exclusie-PGD te verbieden, terwijl de prenatale exclusietest, die vaak wordt gevolgd door abortus, als de kans op dragerschap 50% is, wél wordt toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Hierboven gaf ik reeds aan dat wensouders, die mogelijk drager zijn van het Huntington-gen, voor een moeilijke beslissing staan. Zij willen lijden bij hun toekomstig kind voorkómen. Lijden dat zijzelf van dichtbij hebben meegemaakt vanwege een aangedane vader of moeder. De wensouders zullen nadenken over de verschillende mogelijkheden die zij hebben om een kind te krijgen dat geen drager is van het Huntington-gen. Dat is geen eenvoudige opgave. Het kan dan ook niet zo zijn dat de ene beslissing als redelijker of logischer kan worden gezien dan een andere beslissing.
In welke landen is exclusie-PGD wel toegestaan? Vindt u het aanvaardbaar dat mensen uit Nederland naar die landen reizen om een exclusie-PGD test te ondergaan? Zo ja, waarom vindt u exclusie-PGD wel aanvaardbaar zo lang het niet in Nederland wordt toegepast?
In mijn antwoord op vraag 2 van het lid Dijkstra (2010Z10856) heb ik aangegeven dat PGD na een exclusietest onder meer toegestaan is in België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
De Huntington exclusietest is in Nederland niet toegestaan. In eerdere antwoorden heb ik aangegeven waarom deze test in Nederland niet is toegestaan en welke mogelijke alternatieven wensouders in dat geval hebben. Het is dan ook niet zo dat ik de exclusietest aanvaardbaar acht als deze in het buitenland wordt toegepast. Het staat wensouders echter vrij om voor deze behandeling naar het buitenland te gaan.
Hoeveel verzoeken voor een exclusietest zijn in 2009 afgewezen? Hoeveel verzoeken per jaar voor een exclusie-PGD test zouden kunnen worden verwacht als deze test wel zou zijn toegestaan in Nederland?
Omdat het jaarverslag PGD 2009 van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) nog niet uit is, moet ik u de cijfers over 2009 verschuldigd blijven. Uit het jaarverslag 2008 blijkt dat twee patiënten met een verzoek tot een Huntington exclusietest voor behandeling zijn afgewezen. Het is op het moment moeilijk in te schatten hoeveel verzoeken zouden kunnen worden verwacht.
Bent u van mening dat HLA-typering alleen mag plaatsvinden op voorwaarde dat het gaat om aanvullend onderzoek, als het kind lijdt aan een erfelijke ziekte en de ouders gezien het herhalingsrisico een indicatie hebben voor PGD? Vindt u het acceptabel dat er onderscheid gemaakt wordt tussen erfelijke en niet erfelijke ziekten bij het toestaan van HLA-typering? Zo ja, waarom en waarop berust dat onderscheid precies?
Ik ben van mening dat HLA-typering alleen toelaatbaar is als PGD wordt toegepast om een ziekte bij een volgend kind uit te sluiten. Tijdens deze PGD-behandeling kan dan ook gekeken worden naar mogelijke geschiktheid voor donorschap voor een oudere broer of zus.
HLA-typering is niet toelaatbaar als PGD niet ten behoeve van de gezondheid en het welzijn van het te concipiëren kind wordt ingezet, maar alleen met het oog op donorschap voor de oudere broer of zus. Een belangrijk argument hierbij is de overweging dat PGD alleen wordt ingezet omwille van het kind zelf. Het gaat dan om de vraag of het «donorkind» op de wereld komt omwille van zichzelf, of dat het in eerste plaats moet dienen als donor voor zijn oudere broer of zus. Daarnaast speelt de overweging mee dat PGD zou worden ingezet om een kind tot stand te brengen dat anders zonder technische ingrepen tot stand zou komen.
Bent u van mening dat het aanvaardbaar is dat artsen en ouders passief moeten toekijken wanneer een kind dreigt te overlijden aan een niet-erfelijke ziekte, terwijl het via IVF-en HLA-typering zou kunnen worden gered?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u op de hoogte van de mogelijkheid dat als een embryo alleen op HLA-typering getest kan worden en niet tevens op erfelijke ziekte, het «embryoverlies»geringer is? Vindt u dit een argument om HLA-typering toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind dat geen argument om PGD ten behoeve van donorschap voor een oudere broer of zus alsnog toe te staan. In mijn antwoord op vraag 9 heb ik reeds aangegeven om welke reden PGD ten behoeve van donorschap niet is toegestaan.
Hoeveel verzoeken per jaar voor een HLA-typering zouden kunnen worden verwacht als deze test wel zou zijn toegestaan in Nederland, ook bij ouders zonder indicatie voor PGD?
Eerder gaf ik aan dat het jaarverslag PGD 2009 van het azM nog niet uit is. De cijfers over 2009 moet ik u dan ook verschuldigd blijven. Volgens het jaarverslag 2008 zijn er in dat jaar geen verzoeken voor PGD-behandeling ten behoeve van donorschap afgewezen.
Bent u bereid de taak van de Indicatiecommissie PGD uit te breiden en deze commissie niet alleen te laten toetsen of eventuele nieuwe ziektes of aandoeningen in aanmerking komen voor PGD, maar ook varianten van toepassing van PGD te laten toetsen waarvoor nu een verbod geldt, analoog aan de Britse Human Fertility and Embryology Authority?
Nee, ik zie geen aanleiding de taak van de indicatiecommissie PGD uit te breiden.
Het bericht dat een levenslang gestrafte zesvoudig moordenaar toch met verlof mag |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een levenslang gestrafte zesvoudig moordenaar toch met verlof mag?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Ja, de feiten in het bedoelde artikel komen overeen met de overwegingen zoals weergegeven in de uitspraak van de RSJ. Ik respecteer de uitspraak van de RSJ.
Hoe moet het oordeel van de beroepscommissie van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming worden gezien in verhouding tot het eerdere besluit van de toenmalige staatssecretaris van Justitie die de machtiging voor begeleid verlof juist introk?
De toestand van de slachtoffers en nabestaanden heeft heel zwaar gewogen bij het besluit tot intrekking van machtiging tot het verlenen van het begeleide verlof. De RSJ heeft overwogen dat hoezeer ook de reacties van de slachtoffers begrijpelijk zijn, deze niet kunnen worden beschouwd als nieuwe feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat de machtiging ingetrokken kan worden.
Klopt het dat levenslang gestraften die voor een behandeling naar een tbs-kliniek gaan nu niet meer met verlof mogen? Hoe moet dit worden gezien in het licht van de onderhavige kwestie, waarin de tot levenslang veroordeelde wegens psychische problemen is overgeplaatst naar een tbs-kliniek?
Het huidige verlofkader, dat in 2007 van kracht werd, sluit verlof voor levenslanggestraften uit. Sindsdien is verlof, anders dan beveiligd incidenteel verlof van humanitaire aard, voor een levenslanggestrafte niet meer mogelijk. In de onderhavige zaak is op grond van in 2001 geldende wet- en regelgeving begeleid verlof toegekend. De RSJ heeft de intrekking van de machtiging tot begeleid verlof vernietigd. Hierdoor is de machtiging uit 2001 nog van kracht.
Hoe denkt u in dit concrete geval de verlofmogelijkheid alsnog te stoppen?
Zoals aangegeven in antwoord 2, respecteer ik de uitspraak van de RSJ.
Bent u van mening dat de huidige wet- en of regelgeving volstaat of moet deze worden aangepast?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 van het lid Helder (PVV), ben ik van mening dat de huidige wet- en of regelgeving volstaat.
Beter toezien op loterijen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Meer kosten dan prijzen in loterij» en «Beter toezien op loterijen»?1 Deelt u de mening dat met name de goededoelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan?
Ik heb kennisgenomen van beide berichten, maar ik deel de mening niet dat de goede doelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan. De cijfers waarop het artikel gebaseerd is, zijn niet geheel juist. Inmiddels heeft het College van toezicht op de kansspelen deze cijfers gerectificeerd. De kostenstijging is dan ook minder groot dan in het artikel wordt gesuggereerd.
De vergunning van de Goede doelenloterijen bevat geen voorwaarde voor de maximale hoogte van de kosten van een loterij. Bij de Goede doelenloterijen is impliciet een plafond voor de hoogte van de kosten aangebracht door de vergunningsvoorwaarde die de aanbieder verplicht ten minste 50% van de inleg af te dragen aan het goede doel. Vervolgens is het vooral een bedrijfsmatige afweging van de aanbieder wat een goede verhouding is tussen de kosten van de loterij en de prijzengelden. Ook de beslissing om de lotprijs te wijzigen is primair een keuze van de aanbieder, die op bedrijfsmatige gronden genomen wordt. Hiermee is niet gezegd dat de aanbieders volledig vrij zijn in de kosten die zij maken. Zo zijn de aanbieders verplicht periodiek te rapporteren over hun marketinguitgaven. Uit de beschikbare informatie is gebleken dat de genoemde loterijen voldoen aan de vergunningvoorwaarden voor wat betreft de afdracht aan de goede doelen.
Ten aanzien van de discrepantie tussen de door de BankGiroLoterij in het vooruitzicht gestelde prijzen en het feitelijke aantal verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van het lid Joldersma van 25 maart 20092.
Bent u bereid, zolang de Kansspelautoriteit nog niet is opgericht, om extra toezicht te houden op goededoelenloterijen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven doen de in het artikel genoemde misstanden zich niet voor. Extra toezicht is derhalve niet aan de orde.
Het bevel van de Inspectie voor de Gezondheid (IGZ) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw inhoudelijke reactie op het feit dat de Inspectie zich genoodzaakt ziet om HWW Zorg een bevel op te leggen, omdat de veiligheid van de bewoners nog steeds gevaar loopt?1
De IGZ heeft op vrijdag 2 juli 2010 een bevel gegeven aan HWW Zorg. Dit bevel was geldig voor 7 dagen. Binnen deze periode moest HWW Zorg de noodzakelijke verbeteringen die in het bevel stonden uitvoeren. Het feit dat de IGZ het nodig vond een bevel op te leggen aan HWW Zorg, betreur ik. Tegelijkertijd heeft de IGZ geconstateerd dat binnen de 7 dagen waarvoor het bevel gold HWW Zorg de opgelegde maatregelen heeft getroffen. Ik constateer dat in dit geval het instrument van het bevel een effectieve werking heeft gehad. Dit stemt mij tevreden over het gebruik van het instrument in deze situatie.
Herinnert u zich uw verontwaardiging over de toestand bij HWW Zorg, met name de BOPZ-afdeling? Vindt u het geven van een bevel, op straffe van een boete, niet een te lichte maatregel, aangezien de bewoners acuut gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?2
Door het geven van een bevel is een zeer concrete opdracht aan HWW Zorg gegeven. HWW Zorg had 7 dagen de tijd om dit bevel uit te voeren. Bij het niet uitvoeren van het bevel is er de mogelijkheid een dwangsom of bestuursdwang toe te passen. Tevens is er de mogelijkheid het bevel na 7 dagen te verlengen. De zorginstelling ervaart, mede vanwege het publieke karakter van het bevel, voldoende druk om de opdracht die is bevolen uit te voeren. Door de IGZ is de uitvoering gecontroleerd door middel van onverwachte bezoeken. Kortom, ik zie geen aanleiding om het bevel als een te lichte maatregel in deze situatie te beschouwen.
Heeft HWW Zorg binnen de geldigheidstermijn het bevel van de Inspectie uitgevoerd? Zo nee, heeft u het bevel verlengd?
Ja, HWW Zorg heeft binnen de termijn de in het bevel genoemde maatregelen uitgevoerd. Op 5 juli is er uitvoerig verslag uitgebracht aan de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg. Tevens zijn er door de IGZ twee onaangekondigde bezoeken gebracht op 7 juli aan woonzorgcentrum de Amethisthorst en aan woonzorgcentrum Moerwijk.
Na deze bezoeken was er geen grond om het bevel verder te verlengen en is het bevel 9 juli 2010 opgeheven.
Heeft u nog vertrouwen in de Raad van Bestuur van HWW Zorg? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke consequentie hoort deze gang van zaken, naar uw mening, te hebben voor deze RvB?
Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een instelling. De Raad van Bestuur van een instelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur. In het geval van HWW Zorg geldt dat de Raad van Toezicht in de afgelopen maanden een nieuw tweehoofdig bestuur heeft aangesteld. De voorzitter van de Raad van Bestuur is per 1 april 2010 gestart bij HWW Zorg en het andere bestuurslid is 1 juni 2010 gestart. Ik neem aan dat de Raad van Toezicht zorgvuldig heeft gezocht naar competente bestuurders. Zij moeten de tijd krijgen te bewijzen dat dit het geval is.
Welke actie heeft het zorgkantoor ondernomen, en welke actie gaat zij nog ondernemen vanuit de zorgplicht?
Het zorgkantoor is vanuit de zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en kent vanzelfsprekend de regio. Van het zorgkantoor begrijp ik dat zij actief betrokken is bij de verbetertrajecten van HWW Zorg. Het zorgkantoor voert frequent overleg met HWW Zorg.
Deelt u de mening dat de continuïteit van zorg in het geding is wanneer de kwaliteit van een grote instelling als HWW Zorg ernstig tekort schiet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ingrijpen als de misstanden voortduren?
De continuïteit van zorg bij HWW Zorg is niet in het geding. Wel heeft de IGZ aan het begin van dit jaar aan de instelling gevraagd een plan van aanpak te maken om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De IGZ volgt de verbeteringen op de voet. De verbeteringen zijn zichtbaar, maar dit betekent niet dat alle noodzakelijke verbeteringen ook binnen korte tijd allemaal gerealiseerd kunnen worden. De IGZ houdt daarom ook de komende tijd de vinger aan de pols bij HWW Zorg. Het feit dat de IGZ er zo boven op zit geeft mij het vertrouwen dat de noodzakelijke verbeteringen binnen afzienbare tijd gerealiseerd kunnen worden.
Bent u van mening dat er in de langdurige zorg situaties denkbaar zijn waarin de dreiging met boetes niet leidt tot verbetering van de zorg, maar waar de ultieme maatregel van sluiting ongewenst is? Deelt u de mening dat u in een dergelijk scenario onvoldoende wettelijke mogelijkheden heeft om in te grijpen? Zo nee, over welke alternatieven beschikt u?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtsinstrumentarium wat betreft kwaliteit voldoende instrumenten bevat om kwaliteit van zorg te verbeteren waar dat nodig is.
Situaties waar in de vraag op wordt gedoeld zijn wellicht denkbaar, al zijn deze op dit moment fictief en naar verwachting zeldzaam. Instrumenten toevoegen aan de huidige instrumentenkist van het toezicht door de IGZ is hiervoor mijns inziens niet nodig.
Omdat er gevallen kunnen zijn waarbij (nog) geen sprake is van een faillissement, maar bewindvoering toch nodig kan worden geacht met het oog op de continuïteit van de zorgverlening, wil ik de mogelijkheden daartoe uitzoeken. In de brief Ruimte en Rekenschap heb ik daarom aangekondigd de wettelijke mogelijkheid om verantwoordelijkheden van de Raad van Bestuur/Raad van Toezicht over te laten nemen door een bewindvoerder te willen vastleggen in de wet. Ik moet dit aan een volgend kabinet overlaten.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waaruit blijkt dat u momenteel geen wettelijke mogelijkheden heeft om de Inspectie tijdelijk het bewind te laten overnemen? Deelt u de mening dat het wenselijk is om de «reguliere instrumentenkist» van de IGZ uit te breiden, teneinde bewindvoering mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met een voorstel te komen?3
Zoals in het antwoord van vraag 7 reeds staat, ben ik van mening dat de huidige instrumentenkist van de IGZ niet hoeft te worden uitgebreid. Het door de IGZ laten voeren van het bewind over een instelling lijkt mij niet wenselijk. De onafhankelijkheid van de IGZ, als toezichthouder van de kwaliteit in de zorg, zou hierdoor in gevaar kunnen komen.
Het aanstellen van een bewindvoerder is een zwaar middel, hiernaast komt dat ten principale de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorg bij de zorginstelling ligt. De wijze waarop op dit moment bij HWW Zorg toezicht wordt gehouden op het uitvoeren van het plan van aanpak doet recht aan de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen. De IGZ volgt bij geconstateerde onvoldoende kwaliteit de verbeteringen op de voet en kan zonodig ingrijpen. Voor de mogelijkheid een bewindvoerder te benoemen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Weinig energiebesparing in de Nederlandse energie-intensieve industrie |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Industrie bespaart te weinig energie»?1
Ja.
Hoe reageert u op de in het bericht geciteerde onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat «De Nederlandse energie-intensieve industrie tussen 2004 en 2009 € 70 mln. korting op de energiebelasting heeft ontvangen, maar haar afspraak om fors energie te besparen niet is nagekomen»?
Ik ben van mening dat niet gesteld kan worden dat de bedrijven hun afspraken in het kader van het convenant niet zijn nagekomen. Wel deel ik de mening dat de energie-efficiëntieverbetering in de periode vanaf 2004 is achtergebleven bij de verwachting.
De bedrijven die sinds 1999 deelnamen aan het Convenant Benchmarking, hadden de verplichting op zich genomen om uiterlijk in 2012 tot de wereldtop te behoren, teneinde daarmee een bijdrage te leveren aan de realisatie van de Nederlandse CO2-doelstellingen voor zover het gaat om het vergroten van de energie-efficiëntie. Een groot aantal bedrijven dat deelnam aan het convenant, moet sinds 2004 deelnemen aan het CO2-emissiehandelssysteem, wat het belangrijkste instrument is om de klimaatdoelen te realiseren. De introductie van het CO2-emissiehandelssysteem heeft gevolgen gehad voor het convenant, omdat het accent meer op CO2 is komen te liggen dan op energiebesparing. De werkwijze binnen het convenant is hierop aangepast, o.a. door het laten vervallen van de verplichting om een energie-efficiencyplan op te stellen.
Volgens het onderzoek van CE Delft – dat zich baseert op de monitoringsgegevens over de periode 1999–2007 – is de prognose voor 2012 dat de voorsprong die de industrie in 1999 had ten opzichte van de wereldtop, zou worden omgebogen naar een lichte achterstand ten opzichte van de wereldtop in 2012. Hierbij is aangenomen dat de energie-efficiëntie van de wereldtop jaarlijks met 0,8% verbetert. Het betreft hier echter een tussenresultaat. Het convenant had een looptijd tot 2012 en de bedrijven hadden dus nog tijd om extra maatregelen te treffen om de resultaten te verbeteren.
Inmiddels is, in het kader van het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig (2007), met de bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen (ETS-bedrijven) in oktober 2009 een nieuw convenant afgesloten: Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (2009–2020). Met dit convenant nemen de ETS-bedrijven de verplichting op zich alle rendabele energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder te nemen. De niet-ETS-bedrijven die deelnamen aan het Convenant Benchmarking zijn gestimuleerd deel te nemen aan de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntieverbetering 1991–2020 (MJA3).
De deelnemers aan de bovengenoemde convenanten energie-efficiëntie hebben recht op vrijstelling van energiebelasting voor het energieverbruik groter dan 10 miljoen kWh.
De convenanten waren er echter al voor dat de vrijstelling werd ingevoerd. De aanleiding voor de vrijstelling van de energiebelasting is de beleidsarme implementatie van de EU-richtlijn energiebelastingen in 2004, zoals ook is beschreven op pagina 14 van het onderzoeksrapport.
Niet alle bedrijven die deelnemen aan deze convenanten hadden recht op de vrijstelling op basis van deelname aan het convenant. Bijvoorbeeld de energieproducerende bedrijven, waar de energie-efficiëntieverbetering het meest achterblijft, hebben een inputvrijstelling om een dubbele heffing van belasting op zowel de input als de output te voorkomen, de vrijstelling op basis van het convenant is hier dus niet van toepassing.
Volgens het opgegeven energieverbruik (peiljaar 2006) is met de vrijstelling voor de bedrijven die deelnamen aan het Convenant Benchmarking een bedrag gemoeid van ca. € 7 miljoen per jaar. Dat is aanzienlijk lager dan de € 13 miljoen per jaar die in het rapport wordt genoemd.
Kunt u uiteenzetten of en in hoeverre de bevindingen van het eerder genoemde onderzoek de voortgang van het regeringsbeleid ten aanzien van energiebesparing beïnvloeden?
Ik zie in het onderzoek, dat betrekking heeft op een convenant dat inmiddels in oktober 2009 is vervangen door nieuwe afspraken, geen aanleiding om het regeringsbeleid op dit punt te wijzigen. In het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig was al aangekondigd dat het Convenant Benchmarking zou worden aangepast. De resultaten van het convenant waren toen ook al bekend. In oktober 2009 heeft dit geleid tot de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie ETS ondernemingen (MJA-ETS), welke in sterke mate zijn afgeleid van de MJA die steeds als succesvol ervaren zijn.
Het is prematuur een oordeel te vellen over de effectiviteit van de afspraken in het nieuwe convenant. Ingevolge deze afspraken hebben de bedrijven in juli 2010 voor het eerst hun energie-efficiëntieplannen ingeleverd. In het derde kwartaal van 2010 moet blijken of deze aan de afspraken voldoen. Mocht blijken dat bepaalde bedrijven hun afspraken niet nakomen, dan zullen zij uit het convenant worden gezet en hun vrijstelling voor het energieverbruik boven 10 miljoen kWh verliezen.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van de bestaande differentiatie in de energiebelastingen in het licht van de beperkte realisatie van energiebesparingen in de sectoren die lagere tarieven betalen?
Wat betreft de relatie energiebesparing en belastingdruk concludeert CE in het rapport dat het een opvallend gegeven is dat de minste energiebesparing is gerealiseerd in de sectoren met de laagste energiebelasting (deelconclusie 5). Er wordt echter niet geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband is. Daarvoor is volgens het rapport nader onderzoek nodig. Ik onderschrijf dat niet geconcludeerd kan worden dat er een oorzakelijk verband is. Om dat te kunnen vaststellen, moeten ook andere factoren in ogenschouw worden genomen, zoals de hoogte van de energieprijs, het (technische) besparingspotentieel en de kosten van de maatregelen. Het onderzoek gaat hier niet op in.
Verder is het, gezien de demissionaire status van dit kabinet, aan een volgend kabinet om afwegingen te maken betreffende de differentiatie van de energiebelasting.
MVO-criteria voor banken |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk verkiest verantwoorde bank»?1
Ja.
Bent u bereid vanaf nu bij alle aanbestedingen van financiële diensten de eis voor een helder en transparant mvo-beleid2 op te nemen?
Het Rijk zal bij toekomstige aanbestedingen van financiële diensten bezien welke criteria kunnen worden meegenomen die zich richten op het maatschappelijk verantwoord handelen van de opdrachtnemer. Er is geen vaste set criteria, omdat de diensten en potentiële dienstverleners verschillen, onder meer in grootte, en het Rijk gebonden is aan juridische voorwaarden. Een belangrijke is het proportionaliteitsbeginsel, dat onder meer betekent dat een criterium naar aard en omvang direct gerelateerd moet zijn aan het product of de dienst die wordt afgenomen.
Bent u bereid dit mvo-criterium bij nieuwe aanbestedingen van financiële diensten verder aan te scherpen zodat er sprake is van een niveau van mvo dat minimaal moet worden behaald?
Het kabinet ziet maatschappelijk verantwoord ondernemen als een continu proces waarbij een bedrijf transparant is over zijn MVO-beleid en in dialoog met stakeholders hieraan invulling geeft. In die zin leent MVO als doorgaand proces zich niet voor het vaststellen van een minimumniveau. Sommige elementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen lenen zich wel meer voor het stellen van niveaus, zoals de milieuaspecten van producten of diensten, waarvoor dat binnen het beleid voor Duurzaam Inkopen plaatsvindt. Wel moeten daarbij de eerdergenoemde juridische voorwaarden in acht worden genomen.
Deelt u de mening dat de overheid geen zaken zou moeten willen doen met financiële instellingen die linken hebben met clustermunitie of extreem milieuonvriendelijke bedrijven? Wanneer worden financiële diensten opgenomen in het duurzaam inkoopbeleid?
Het kabinet is van mening dat alle bedrijven zich maatschappelijk verantwoord zouden moeten gedragen. Het beleid is erop gericht dit te bevorderen, ook bij de bedrijven en instellingen waarmee de overheid zaken doet. Duurzaam Inkopen is één van deze beleidsvelden.
Financiële diensten zijn reeds opgenomen in het beleid voor Duurzaam Inkopen. Vanwege het proportionaliteitsprincipe bleek het niet haalbaar om in de criteria voor Duurzaam Inkopen eisen op te nemen gericht op de beleggingen of kredietverlening, of op de dienstverlening van financiële instellingen aan derden. Omdat de duurzaamheidwinst van eisen aan de milieuaspecten van administratieve handelingen gering zou zijn, is daarvan afgezien. Financiële diensten vallen wel onder de internationale sociale criteria waarover u vorig jaar bent geïnformeerd (TK 2009–2010, 30 196 nr. 82) en die naar verwachting binnenkort in werking zullen treden, aangezien deze generiek worden ingezet bij alle producten en diensten.
Het vertrek van MSD |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het vertrek van een groot deel van het farmaciebedrijf MSD-Oss?
Ik betreur de aangekondigde inkrimping ten zeerste, met name voor het betrokken personeel en hun gezinnen. Ook voor de kennispositie op het gebied van geneesmiddelenonderzoek en -ontwikkeling betekent het vertrek van de R&D-activiteiten een fors verlies voor Nederland.
Het is van groot belang om nu actief te werken aan behoud van deze kennis, en te bezien hoe met het personeel actief werkgelegenheid in de regio kan worden behouden. Hiertoe zijn al werkgroepen gestart, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan uw Kamer heb gestuurd, is verwoord.
Was u op de hoogte van de plannen van MSD om een groot deel van haar activiteiten uit Nederland terug te trekken? Zo ja, hoe lang al en welke pogingen heeft u eventueel ondernemen om dit bedrijf voor Nederland te behouden?
Tussen de farmaceutische industrie en de overheid vinden al veel langer regelmatige contacten plaats. Bedrijfsleven en overheid hebben hierbij een eigen verantwoordelijkheid, maar hebben wel regelmatig afstemming, ook bijvoorbeeld over internationale ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de bedrijven.
Direct na de aankondiging van de overname van Schering Plough door Merck in 2009 zijn vanuit de overheid de contacten met beide hoofdvestigingen van MSD in Nederland geïntensiveerd. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik hebben daartoe o.a. gesproken met de heer Hassan, voormalig CEO van Schering Plough. Ook zijn er contacten gelegd op CEO-niveau bij Merck, zowel schriftelijk als telefonisch. Vanuit Merck werd in die tijd aangegeven dat men nog druk bezig was na te denken over een nieuwe strategie en dat men medio 2010 met nadere informatie zou komen.
De gesprekken met MSD waren er op gericht dat de Nederlandse onderdelen van MSD zich zo goed mogelijk zouden presenteren in de geplande wereldwijde herstructurering en het aanpakken van eventuele knelpunten. Deze contacten concentreerden zich met name op het in kaart brengen van de sterke en zwakke punten van Nederland en hoe de vestigingen in Nederland het beste in konden spelen op de samenvoeging van activiteiten van Schering Plough en MSD. Dat deze contacten gewaardeerd werden, bleek wel uit het feit dat de minister van VWS en ik betrokken waren bij de opening van nieuwe activiteiten in Haarlem en in Oss.
Deze intensieve contacten worden ook nu voortgezet. Zo heb ik telefonisch contact met de CEO van Merck in de VS. Daarnaast zijn werkgroepen ingesteld, gericht op het behoud van werkgelegenheid en kennis, zoals in mijn antwoord op vraag 1 sub 2010Z10485 uiteengezet heb (zie ook de brief aan uw Kamer van 15 juli jl).
Bent u bereid te analyseren welke factoren ten grondslag liggen aan het vertrek van dit zeer kennisintensieve bedrijf uit Nederland, zodat er lering uitgetrokken kan worden?
Vanuit het Ministerie van EZ is constant aandacht voor het versterken van het vestigingsklimaat. Goed inzicht in de relatieve positie is daarbij van groot belang. Daarbij wordt gebruik gemaakt van internationale vergelijkingen, maar ook van bilaterale contacten met bedrijven.
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat.
Dit beeld wordt ook bevestigd in de contacten met MSD. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat meer kennisintensieve bedrijven zich uit Nederland terugtrekken?
Nederland blijft een aantrekkelijke vestigingsplaats voor R&D-activiteiten. Uiteraard heeft het vestigingsklimaat de continue aandacht van het kabinet, zowel om R&D in Nederland te behouden als om deze aan te trekken vanuit het buitenland. Dat dit effect heeft, blijkt wel uit de vestiging van het hoofdkantoor van Danone in Nederland en de keuze van Wärtsilä bij een grootscheepse reorganisatie om juist wel de R&D-activiteiten in Nederland te behouden. Ook de overname van Océ door Canon getuigt van vertrouwen in het Nederlandse R&D-klimaat.
Wat gaat u doen om de innovatiekoplopersbelofte hard te maken en dus juist een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Nederland voor innovatie en Research & Development te creëren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om het verlies aan kennisintensieve banen te compenseren?
Het kabinet beseft dat de plannen voor de getroffen medewerkers hard aankomen. Voor hen breekt nu een onduidelijke tijd aan. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen ingesteld, zoals eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009-2010, nr. 2929). De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD.
Wat gaat u doen om de getroffen mensen en gezinnen te helpen?
Zie antwoord vraag 6.
Delen van de huldiging die exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het u bekend dat op dinsdag 13 juli tijdens de huldiging van Oranje in Amsterdam delen van de huldiging exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Bent u met ons van mening dat een dergelijke huldiging door een breed publiek gevolgd moet kunnen worden en aan vertegenwoordigers van de media geen onnodige belemmeringen mogen worden opgelegd om hier verslag van te kunnen doen?
Het is van belang dat de huldiging door een breed publiek gevolgd kan worden en daarin is door partijen voorzien.
Kunt u ingaan op de details van de afspraken die door de KNVB en haar partners zijn gemaakt?
Zie het bijgaande persbericht van de KNVB, SBS6 en NOS van 9 juli 2010.
In hoeverre zijn overheden betrokken geweest bij deze beslissing?
De uiteindelijke afspraken over de televisie- en radio-uitzendingen zijn gemaakt door de KNVB, SBS6 en NOS. De Rijksoverheid heeft in dergelijke afspraken geen rol en is dan ook niet betrokken geweest. Er vaart een persboot mee en er is een perspodium op het Museumplein. Voor toegang hiertoe konden journalisten bij de gemeente Amsterdam een accreditatie aanvragen.
Kunt u aangeven hoe dit exclusieve recht zich verhoudt tot de mediawet?
De Mediawet gaat hier niet over. De Mediawet kent wel een evenementenlijst. Op deze lijst staan evenementen die – in het geval er sprake is van een uitzending- moeten worden uitgezonden op een open net zodat iedereen het kan zien. Het gaat om sportevenementen en culturele evenementen die van aanzienlijk belang zijn voor de samenleving. De uitzending ervan kan door een publieke en/of commerciële zender gebeuren. De huldiging staat niet op deze evenementenlijst. In dit geval zou dat geen verschil hebben gemaakt omdat de huldiging immers op open netten wordt uitgezonden. Verder is het zo dat de NOS op grond van de Mediawet een specifieke taak heeft om verslag te doen van nationale gebeurtenissen van bijzondere aard. Het kan zijn dat daarvoor uitzendrechten moeten worden verkregen. De taak houdt niet in dat de NOS die uitzendrechten automatisch heeft.
Is bekend of er met de KNVB afspraken zijn gemaakt over de verdeling van kosten, zoals reiniging, openbaar vervoer, overlast, politie en het afsluiten van wegen?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de KNVB een deel van de kosten draagt van de huldiging op het Museumplein.
De nieuwe Q-koortsbesmetting in Lunteren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in Lunteren een nieuw bedrijf besmet is verklaard met Q-koorts?
Ja.
Wanneer en op welke wijze is de diagnose Q-koorts gesteld?
De besmetting is op de gebruikelijke wijze geconstateerd. Nadat de tankmelkmonitoring een positieve uitslag gaf, is op 28 juni jl. door de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) een ambtelijk monster genomen. Het ambtelijk monster was positief en het bedrijf is besmet verklaard.
Het bedrijf heeft in 2009 tweemaal gevaccineerd (in juli en augustus). Daarom hoeft in 2010 slechts éénmaal gevaccineerd te worden, dit heeft op 10 mei 2010 plaatsgevonden.
Vaccinatie heeft dus ruim vóór besmetting plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat alle geiten op dit bedrijf tijdig en volledig gevaccineerd zijn? Wanneer hebben de beide vaccinatierondes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Q-koorts besmetting heeft plaatsgevonden nadat de dieren gevaccineerd werden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u niet kunt kwantificeren in welke mate er door een gevaccineerd dier minder bacteriën worden uitgestoten dan door een niet-gevaccineerd dier?
Er is onderzoek gedaan naar het verschil in uitstoot van bacteriën tussen gevaccineerde dieren en niet-gevaccineerde dieren. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitstoot door vaccinatie met een factor 1000 wordt verminderd. De kans op abortus (en daarmee uitstoot via abortus) wordt tot vrijwel nul gereduceerd.
Waarom stelt u in uw persbericht dat vaccinatie een besmetting met de Q-koorts voorkomt, terwijl bekend is dat dit niet het geval is1, en juist ook deze nieuwe besmetting van gevaccineerde geiten bewijst dat de vaccinatie besmetting niet dus voorkomt? Bent u bereid uw persbericht te rectificeren en volledige openheid te betrachten over de – beperkte- werking van het vaccin? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De belangrijkste maatregel om besmetting van mensen met Q-koorts de komende jaren te voorkomen, is het vaccineren van schapen en geiten. Vaccinatie verkleint de kans dat dieren besmet raken. Als een dier toch besmet is, zorgt vaccinatie ervoor dat de kans op abortus heel klein wordt en dat de dieren minder Q-koortsbacteriën uitscheiden. Op de website qkoortsinnederland.nl en op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) staat deze informatie al langere tijd duidelijk aangegeven.
Is het waar dat u naast het instellen van een bezoekersverbod geen extra maatregelen treft voor dit bedrijf? Zo ja, waarom is dit het geval, terwijl vorig jaar de drachtige dieren nog geruimd moesten worden en de niet drachtige dieren een levenslang fokverbod opgelegd hebben gekregen?
Naast het bezoekersverbod gelden voor dit nieuw besmette bedrijf een afvoerverbod naar andere melkleverende bedrijven, mestmaatregelen, verplichte ongediertebestrijding en andere hygiënemaatregelen.
Is het waar dat er bedrijven zijn die vorig jaar in dezelfde situatie verkeerden als dit bedrijf in Lunteren, namelijk dat zij volledig gevaccineerde, niet drachtige dieren hadden waarbij een besmetting werd geconstateerd en dat deze dieren een levenslang fokverbod hebben opgelegd gekregen omdat de risico’s voor de volksgezondheid van het fokken met deze dieren te groot werden geacht? Zo ja, wat is dan het verschil met de huidige situatie in Lunteren en wat rechtvaardigt hierin het verschil in opgelegde maatregelen? Zo neen, welke verschillen constateert u dan en in welke mate is het risico voor de volksgezondheid hier dan anders?
In oktober is de tankmelkmonitoring van start gegaan en zijn de eerste bedrijven besmet verklaard. Van de bedrijven die vorig najaar en in de loop van het lammerseizoen besmet verklaard zijn, is niet aan te geven of deze dieren tijdig (vóór besmetting) gevaccineerd waren.
Dit is de reden dat in 2010 ook op gevaccineerde bedrijven de drachtige dieren geruimd zijn en dat de niet-drachtige dieren een levenslang fokverbod hebben gekregen. Het bedrijf dat nu besmet is verklaard, is op 10 mei 2010 gevaccineerd. In 2009 waren de dieren op dit bedrijf ook al gevaccineerd. Wanneer gevaccineerde dieren besmet raken, is de uitscheiding veel lager, waardoor er een veel minder groot risico voor de volksgezondheid is. Volgens de deskundigen is de kans op verwaaiing van de bacterie vanuit de stal naar de omgeving zeer klein. Bij direct contact zou mogelijk nog een verhoogd risico op ziekte bij de mens kunnen ontstaan. Daarom geldt er een bezoekersverbod. Om het risico nog verder te verkleinen, gelden naast het bezoekersverbod verschillende hygiënemaatregelen. Om arbeidsgerelateerde ziekte te voorkomen kunnen professionele bezoekers aan de stal en de veehouder zelf verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen nemen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er een nieuw geval van Q-koorts is geconstateerd bij een volledig gevaccineerd bedrijf?
Vaccinatie is niet een middel, waarmee voorkomen wordt dat bacteriën en virussen een lichaam kunnen binnendringen. Door vaccinatie wordt het immuunapparaat zodanig voorbereid op infectie, dat een infectie snel het hoofd geboden kan worden, waardoor grote uitscheiding en nadelige gevolgen zoals bijvoorbeeld abortus voorkomen kunnen worden. Nieuwe besmettingen kunnen dus altijd voorkomen. Omdat vaccinatie de kans op abortus reduceert en de uitstoot van bacteriën sterk vermindert, is de verwachting dat het risico op humane infecties dat gerelateerd is aan deze uitstoot substantieel en doorslaggevend afneemt. Het is dan ook niet nodig om een fokverbod op te leggen of dieren te ruimen.
Zoals de deskundigen in hun advies van 25 mei al aangaven, blijft er een kans aanwezig dat vanuit het besmette milieu nieuwe ziektegevallen ontstaan.
Deelt u de mening dat de maatregelen te snel versoepeld zijn en dat dit soort nieuwe gevallen bewijzen dat het gevaar van de Q-koorts nog zeker niet geweken is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat er een gerede kans bestaat dat de besmette dieren op het bedrijf in Lunteren, wanneer zij drachtig worden, de bacterie zullen uitstoten en dat dit nieuwe ziektegevallen kan veroorzaken, mede in het licht van de toch al hoge concentratie van de bacterie in het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke belangenafweging ligt ten grondslag aan uw beslissing om voor dit besmette bedrijf geen fokverbod af te kondigen en op welke wijze is het belang van de gezondheid van de omwonenden daarin meegenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het opheffen van de fok- en aanvoerverboden niet in het belang van de volksgezondheid zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals we in onze brief van 29 juni (Tweede Kamer 2009–2010, 28 286 nr. 421) hebben aangegeven, is de belangrijkste bron van besmetting, de besmette drachtige, niet tijdig en niet volledig gevaccineerde geiten en schapen, weggehaald. Nu de bron is weggehaald, kan bedrijfsvoering op melkgeiten- en melkschapenbedrijven op een veilige manier worden voortgezet. Jaarlijkse vaccinatie is een belangrijk onderdeel van deze veilige bedrijfsvoering. Het is daarom niet nodig om op het besmet verklaarde bedrijf een levenslang fokverbod op te leggen.
Bent u bereid de dieren op het besmet verklaarde bedrijf in Lunteren een levenslang fokverbod op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid af te zien van uw voornemen om het fok- en aanvoerverbod te versoepelen op 15 juli en de maatregelen van kracht te laten totdat minstens een half jaar geen nieuwe besmettingen bij dieren zijn vastgesteld? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid, gezien de urgentie door de voorgenomen versoepeling van de maatregelen per 15 juli, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de aangenomen motie Dijkgraaf (TK 28 286 nr. 419) en onze brief van 8 juli jl. (TK 28 286 nr. 423).
De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Hans Spekman (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
Islamisering van het Haagse amateurvoetbal |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV), James Sharpe (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Marokkaanse leden plegen coup bij Haagse voetbalclub»?1
Ja.
Ontvangt voetbalclub GSC Esdo op enige wijze subsidie? Zo ja, hoeveel en met welk doeleinde?
Op dit moment is volgens de gemeente Den Haag geen sprake van een subsidierelatie tussen de gemeente Den Haag en de voetbalclub GSC ESDO. In het verleden heeft GSC ESDO wel een financiële bijdrage ontvangen, omdat zij bijdroeg aan het in dienst nemen van langdurig werklozen. Ook maakt deze voetbalclub geen deel uit van het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport waarin negen sportbonden, waaronder de KNVB, ruim 500 sportverenigingen en elf gemeenten participeren om de sportdeelname onder de jeugd te verhogen.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van islamisering van het Haagse amateurvoetbal nu blijkt dat er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Den Haag heeft het bestuur van de vereniging om een reactie op de verhalen gevraagd. Het bestuur van GSC ESDO weerspreekt de bewering dat «er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub». Tevens geeft het bestuur van GSC ESDO aan dat zij via haar website alle vrijwilligers en leden heeft uitgenodigd voor het feest.
Op basis van de verkregen informatie stel ik vast dat hier geen sprake is van een coup dan wel een integratieprobleem. Voorts houdt de vereniging zich volgens de gemeente aan de lokale wet- en regelgeving en gedraagt zij zich als een goed huurder. Overigens wil ik er nog op wijzen dat de geschetste problematiek een lokale verantwoordelijkheid betreft.
In hoeverre bent u van mening dat er met deze coup sprake is van een positieve ontwikkeling voor wat betreft de integratie van Marokkanen in de Nederlandse samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
De massale ontduiking van de CAO in de taxibranche |
|
Paul Ulenbelt , Paulus Jansen |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ruim zestig procent van de Nederlandse taxi-ondernemers zich niet aan de cao houdt en één op de vijf ondernemers zelfs fraude pleegt om sociale lasten en premies te ontduiken1 en kloppen de vermelde feiten?
Ja, ik ken het bedoelde bericht. Het Sociaal Fonds Taxi (SFT) is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, zoals die ook in het jaarverslag 2009 van het SFT zijn opgenomen.
Heeft u, rechtstreeks dan wel via de Inspectie Verkeer en Waterstaat of de Arbeidsinspectie eerder signalen ontvangen over deze misstanden? Zo ja, wanneer en via wie? Welke actie heeft u daarop ondernomen? Zo nee, hoe is dat mogelijk als er sprake is van dusdanig massale overtreding?
De Inspectie Verkeer en Waterstaat noch de Arbeidsinspectie hebben signalen ontvangen over niet-naleving van de cao taxivervoer. De problematiek is eerder aan de orde geweest tijdens het FNV-symposium over marktwerking op 3 juni 2010. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn toespraak tijdens het symposium gewezen op het belang van de handhaving van de cao door cao-partijen zelf, in het geval de cao niet wordt nageleefd. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Onderschrijft u het standpunt van KNV Taxi dat gemeenten en zorgverzekeraars mede schuldig zijn aan de situatie?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid De Mos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3178).
Klopt het dat met name grote taxibedrijven zich schuldig maken aan het ontduiken van de cao en het plegen van fraude? Kunt u een overzicht geven van de juridische constructies waar gebruik van wordt gemaakt, alsmede van uw (voorgenomen) aanpak om genoemde constructies aan te pakken (voorgenomen acties, door wie, tijdplanning)?
Uit navraag bij het SFT blijkt dat in het algemeen de grotere taxibedrijven zich iets beter aan de cao houden dan kleinere bedrijven. In de praktijk blijken bedrijven soms personeel in te zetten via uitzendbureaus, die ook onderdeel van de bedrijfsholding kunnen zijn. Het SFT geeft aan dat deze «constructie» op zichzelf legaal en niet frauduleus is, maar wel oneigenlijk wordt gevonden. Daarom hebben sociale partners in de nieuwe cao Taxivervoer afgesproken dat werkgevers maximaal 15% van de bruto loonsom aan uitzendkrachten mogen besteden. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Hoe vaak kwam ontduiking van de cao en fraude met sociale premies voor in de periode voor de liberalisering van de taxibranche? Indien dit veel minder vaak was dan nu, bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de relatie tussen de liberalisering van de taxisector, de aanbestedingen van het groepsvervoer en genoemde misstanden?
Een onderzoek zoals bedoeld acht ik niet mogelijk en ook niet nodig. Over de periode voor de liberalisering is geen informatie bij het SFT bekend. Een onderzoek is daarom niet goed uitvoerbaar. Kijkend naar de toekomst is van belang dat sociale partners en het SFT zelf actief de naleving van de cao Taxivervoer verbeteren. Daarnaast loopt de «kwaliteitsimpuls contractvervoer» die moet leiden tot beter aanbesteden en monitoren van contracten. Een onderzoek is dan ook niet nodig. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid De Mos.
Wat gaat u ondernemen om werknemers die salaris, pensioenopbouw of andere vergoedingen zijn misgelopen, te helpen zodat ze alsnog hun verdiende beloningen krijgen?
Het SFT legt bedrijven bij niet-naleving van de cao naheffingen op. Dit betreft de achterstallige bedragen (bijvoorbeeld van pensioenafdrachten) en een boete van 10% daarover. Deze nabetalingen komen ten goede van de betrokken werknemers.
Gaat u de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) of eventueel andere instellingen wijzen op deze kwestie, helemaal wanneer er verdenking zou kunnen zijn van fraude of het onterecht inhouden van sociale premies? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
De SIOD en FIOD hebben geen betrokkenheid bij toezicht op de naleving van cao’s. De instanties die belast zijn met opsporing en handhaving van wet- en regelgeving nemen alle signalen over (eventuele) misstanden mee in hun risico-analyses van bedrijfstakken en bedrijven. Op basis van die analyses worden jaarlijks de prioriteiten bepaald.
Is de minister van SZW inmiddels overtuigd van de noodzaak voor een landelijke toezichthouder op de naleving van cao’s? Kan hij zijn antwoord motiveren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Dijksma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3179) en naar de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2009 over de handhaving van cao’s (Kamerstukken II, 2009/10, 29 544, nr. 219).
Amerikaanse-Israëlische overeenkomsten over Israëls kernwapenambiguïteit |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht dat er sinds de jaren zestig van de 20ste eeuw overeenkomsten bestaan tussen de VS en Israël over de «kernwapenambiguïteit» van Israël? Is het waar dat deze overeenkomsten openbaar zullen worden gemaakt?1 Indien neen, is de Nederlandse regering op de hoogte van deze overeenkomsten? Sinds wanneer bent u op de hoogte? Zo ja, wat is de kern ervan?
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. Mij is niet bekend of deze overeenkomsten openbaar gemaakt zullen worden, evenmin ben ik bekend met de inhoud ervan.
Hebt u tevens kennisgenomen van de verklaring na het onderhoud tussen president Obama en premier Netanyahu op 6 juli jl., waarin gesteld wordt dat Israël het recht heeft zich tegen iedere dreiging te verdedigen en dat alleen Israël zijn eigen veiligheidsbehoefte kan bepalen?2
Ja.
Deelt u deze opvatting, ook indien dat in strijd met internationale verdragen, met name het Non-proliferatieverdrag, kan worden uitgelegd? Zo ja, waarom? Indien neen, op welke wijze wilt u bewerkstelligen dat ook Israël voldoet aan doelstellingen deel te nemen aan internationale ontspanning, controle op proliferatie en ontwapening?
Ik deel de opvatting dat een staat het recht heeft om zijn eigen veiligheidsbehoefte te bepalen en op basis van die beoordeling zich te bewapenen teneinde over het vermogen te kunnen beschikken zich tegen dreigingen te verdedigen. Een staat dient zich bij de uitoefening van dit recht vanzelfsprekend te houden aan de voor die staat geldende internationale verplichtingen met betrekking tot ontwapening. Dit geldt ook voor Israël dat partij is bij verschillende ontwapeningsverdragen. Israël is echter geen partij bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en is aan dat verdrag dus niet gebonden. Nederland dringt er overigens regelmatig bij Israel op aan om toe te treden tot dit verdrag.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse regering dat de door de recente toetsingsconferentie van het Non-proliferatieverdrag voorgenomen conferentie met als doel een kernwapenvrij Midden-Oosten na te streven alleen doorgang kan vinden als alle betrokken landen zich zeker voelen om deel te nemen en dat pogingen om Israël apart te nemen een dergelijke conferentie onzeker maken? Zo ja, waarom? Wat zou in uw ogen de juiste aanpak zijn om een dergelijke conferentie op succesvolle wijze te laten verlopen? Kunt u dat toelichten?
De betrokkenheid van alle landen in de regio is de belangrijkste voorwaarde om de conferentie in 2012 tot een succes te maken. Om deelname van alle betrokken landen te realiseren zal er in de aanloop naar deze conferentie alles aan gedaan moeten worden om het vertrouwen van de landen in de regio op een succesvolle bijeenkomst zo groot mogelijk te laten zijn. Voorkomen moet worden dat de fragiele consensus uit New York al op korte termijn schipbreuk lijdt. Nederland stimuleert daartoe, o.a. in EU verband, initiatieven in de regio (voorbereidende seminars en conferenties) die een bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van het noodzakelijke onderlinge vertrouwen.
Deelt u de mening dat een conferentie over kernontwapening van het Midden-Oosten een belangrijke stap naar vertrouwenwekkende maatregelen in die regio kan zijn en dat ter aanvulling verdergaande vertrouwende wekkende stappen moeten worden ondernomen om alle betrokken landen te laten deelnemen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen denkt de Wederlandse regering te kunnen voorstellen om verdergaande vertrouwenwekkende maatregelen te nemen die de conferentie over een kernwapenvrije zone een kans op succes te geven?
Zie antwoord vraag 4.