Over de terdoodveroordeling van een Srilankaanse huishoudster in Saoedi-Arabië |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat de doodstraf in de zaak van Rizana Nafeek, waar ook op 14 september 2010 schriftelijke vragen over werden gesteld1, is bevestigd?2
Ja.
Kunt u aangeven welke ontwikkelingen hebben geleid tot deze uitspraak?
In juni 2006 werd Rizana Nafeek door het Dawadami gerechtshof ter dood veroordeeld nadat zij schuldig was bevonden aan de moord op een vier maanden oude baby. Zij ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarna het Hof van Cassatie de zaak heeft terug verwezen naar de oorspronkelijke rechtbank wegens de twijfelachtige rol van de tolk. Daar is het vonnis recentelijk bevestigd.
Wat is uw oordeel over de rechtsgang die in deze zaak heeft plaatsgevonden?
Er bestaat ernstige twijfel over de juistheid van de door een tolk gegeven vertaling bij het ondervragen van de verdachte en de door haar afgelegde verklaringen. Dit is een belangrijk twistpunt en relevant voor de rechtsgang omdat deze vertalingen uiteindelijk tot haar veroordeling hebben geleid. Op meerdere manieren is de afgelopen jaren getracht hierin klaarheid te brengen, ondermeer door de tolk te sommeren weer voor de rechter te verschijnen, maar dit is niet gelukt. Daarmee blijven onduidelijkheden in het proces verbaal onopgehelderd. Op basis hiervan blijven er ernstige twijfels over de rechtsgang in deze zaak.
Is het waar dat Nafeek ten tijde van het incident minderjarig was? Zo ja, bent u bereid de Saoedische autoriteiten er op te wijzen dat uitvoering van dit vonnis in strijd is met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarvan Saoedi-Arabië lid is? Bent u bereid een klacht in te dienen bij de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties?
Hoewel het paspoort van Rizana Nafeek aangeeft dat zij op 2 februari 1982 is geboren, geeft haar geboortecertificaat aan dat zij pas op 4 februari 1988 is geboren. Volgens het geboortecertificaat is zij op het moment van de haar ten laste gelegde daad dus minderjarig geweest. Naar verluidt zou het betreffende uitzendbureau in Sri Lanka de eerdere datum in haar paspoort hebben aangebracht om haar aldus gemakkelijker voor een baan in aanmerking te laten komen.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik door naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de zaak tegen Rizana Nafeek symbool staat voor structurele schending van rechten van Sri Lankaanse migranten in Saoedi-Arabië?
De formele rechtspositie van de arbeidsmigranten is nauwelijks geregeld in de Saudische Arbeidswet. Volgens Human Rights Watch, in haar rapport «Slow Reform – Protection of Migrant Domestic Workers in Asia and the Middle East» (april 2010), erkent Saudi-Arabië na jaren interne discussie deze problematiek en heeft het land een begin gemaakt met hervormingen van deze wet, die de positie van de arbeidsmigranten moet verbeteren.
De kwestie van Rizana Nafeek krijgt terecht veel aandacht, mede omdat het opnieuw de noodzaak aantoont van verbetering van de rechten van de arbeidsmigranten in Saudi-Arabië. In het kader van de diverse contacten over mensenrechten met Saudi-Arabië wordt deze zorg ook opgebracht en besproken. Nederland ondersteunt initiatieven van de Saudische partners ter verbetering van de mensenrechten in het land en dus ook van de arbeidsmigranten.
Ziet u nog mogelijkheden om uitvoering van dit vonnis te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om deze, zowel op nationaal als internationaal niveau, ten volle te benutten?
Nederland hecht aan een gezamenlijk optreden van de Europese Unie in deze zaak en heeft dat ook ten zeerste bepleit. Inmiddels is hiertoe besloten en worden op de kortst mogelijke termijn de zorgen van de EU over deze zaak overgebracht aan de Saudische autoriteiten, waarbij zij worden opgeroepen het vonnis niet uit te voeren en de straf om te zetten. Mede gezien de onduidelijkheid over de geboortedatum is er in EU verband voor gekozen geen directe verwijzing te maken naar het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Wel zal er gewezen worden op de humanitaire aspecten van deze kwestie, de jonge leeftijd van betrokkene en EU positie tegen de doodstraf. Saudi-Arabië wordt ook gevraagd de instelling van een moratorium op de uitvoering van de doodstraf te overwegen, als eerste stap naar een afschaffing van de doodstraf. Vanzelfsprekend worden de verdere ontwikkelingen in deze zaak nauwlettend gevolgd en worden indien nodig ook de mogelijkheden voor volgende stappen overwogen. Het indienen van een klacht bij de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties kan in individuele gevallen alleen door betrokkene worden gedaan. De President van Sri Lanka heeft de Saudische koning gevraagd Rizana Nafeek gratie te verlenen.
Het bericht dat vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moelijk aan de bak komen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Veel jongeren moeilijk aan de bak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op een van de conclusies van het rapport van Manpower dat ondanks dat de vraag naar werknemers stijgt, vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moeilijk aan de bak komt?
De conclusie dat vier op de tien jongeren moeilijk aan de bak komt, wordt niet herkend. Op basis van de mij bekende cijfers en onderzoeken, kom ik tot een genuanceerder beeld. Er zijn in Nederland bepaalde groepen jongeren die het moeilijker hebben op de arbeidsmarkt. Het gaat dan met name over jongeren zonder startkwalificatie en voortijdig schoolverlaters, maar ook over jongeren met beperkingen. Mét startkwalificatie hebben jongeren twee keer meer kans op een baan en minder kans op ontslag.
Er zijn in Nederland iets meer dan 2 miljoen jongeren in de leeftijd 15 tot en met 24 jaar. Slechts een klein deel van die jongeren participeert niet in onderwijs of werk. Uit recente CBS cijfers blijkt dat de werkloosheid onder jongeren in het derde kwartaal 2010 opnieuw is afgenomen (12,9% in het tweede kwartaal naar 11,1% in het derde kwartaal). Op basis van de CBS-definitie die ook door het Rijk wordt gehanteerd, is iemand werkloos wanneer hij of zij geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en direct beschikbaar is. Dit betekent dat ook jongeren in de leeftijdscategorie 15–24 jaar die op school zitten meetellen in de cijfers. Wanneer we alleen naar de niet-studenten kijken, ligt de werkloosheid dus lager.
In het tweede kwartaal (= «mei») 2010, waren 110 000 jongeren 15–24 werkloos, maar de meeste van hen volgen onderwijs. Een minderheid van 41 000 jongeren is niet-onderwijs volgend en werkloos. Daarvan bezitten er 19 000 ook geen startkwalificatie. In het eerste kwartaal 2010 ging het nog om 54 000 werkloze jongeren, waarvan 25 000 zonder startkwalificatie. Dit betekent dat ook binnen de kwetsbare groep jongeren zonder startkwalificatie er een duidelijke afname zichtbaar is.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het actieplan Jeugdwerkloosheid juist deze kwetsbare groep jongeren niet bereikt?
De opvatting dat kwetsbare jongeren niet worden bereikt door het Actieplan, wordt niet gedeeld. Uit de resultaten van het Actieplan blijkt dat de 30 arbeidsmarktregio’s die de Actieplannen regionaal uitvoeren, erin geslaagd zijn om een groot aantal jongeren, namelijk ruim 68 000, te plaatsen op een baan, leerwerkbaan of een stage. Van deze jongeren heeft bijna de helft (31 270) geen startkwalificatie.
Naast het reguliere instrumentarium wordt in het Actieplan ook extra ingezet om de toeleiding naar werk van kwetsbare jongeren te verbeteren. Er zijn specifieke pilots ontwikkeld om de samenwerking tussen zorg, onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, opdat de toeleiding naar werk van de kwetsbare jongeren wordt versterkt. Ook heeft het Rijk de regio’s ondersteund om hun aanpak voor toeleiding naar de arbeidsmarkt van kwetsbare jongeren te versterken. In de voortgangsrapportage van 1 september (TK, 2009–2010, 29 544, nr. 257) bent u uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Jeugdwerkloosheid.
Wat is uw inhoudelijke reacties op de drie aanbevelingen die Manpower in haar rapport doet namelijk stimuleren meestergezelrelatie, meer werk-leertrajecten en meer geïntegreerde persoonlijke dienstverlening?
Ik juich het toe dat werkgeversorganisaties zich verdiepen in de kenmerken van de jongere generatie zodat zij tijdig en adequaat hun organisatie daarop kunnen inrichten. Werkgevers kunnen de aanbevelingen uit dit onderzoek aangrijpen om initiatieven te ontwikkelen om deze groep binnenboord te krijgen en te houden. Het arbeidsmarktbeleid richt zich op het vinden van passende manieren om duurzame arbeidsparticipatie te waarborgen. De aanbevelingen die Manpower doet, sluiten hier op aan. Werk-leertrajacten vormen bijvoorbeeld al een belangrijk onderdeel van de uitvoering van de Wet WIJ.
Bent u bereid het actieplan Jeugdwerkloosheid zodanig aan te passen dat het resulteert in een meer sluitende aanpak die (meer) aansluit op de behoeften van jongeren in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsrapportage van 1 september jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over deze resultaten. Het Actieplan loopt tot in 2011. De resultaten van het Actieplan tot nu toe en de relatief nog korte duur van het Actieplan zijn voor mij geen aanleiding om het Actieplan aan te passen.
Het bericht 'Terug naar de tekentafel' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terug naar de tekentafel»?1
Ja.
Is het waar dat 50 procent van het ingezamelde plastic momenteel wordt verbrand? Wat is uw reactie daarop? Zo nee, wat is wel de stand van zaken? Zijn de cijfers over 2009 al beschikbaar?
Het is een mooie, gezamenlijke prestatie van Nedvang en de gemeenten, dat de afgelopen twee jaar de inzameling van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in Nederland tot stand is gekomen.
Momenteel onderzoekt de VROM-Inspectie (VI) de keten van inzameling en verwerking van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens. De bevindingen van de VI zullen een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal. U zult het onderzoeksrapport van de VI eind december ontvangen.
De rapportage van Nedvang over 2009 zal op korte termijn aan u worden aangeboden.
Hoe verhoudt zich het in het artikel genoemde percentage tot de contractueel vastgelegde recyclebare output van 70% die sorteerbedrijven moeten leveren (Kamerstuk 28 694 nr. 85)? Wordt dat percentage niet gehaald en/of wordt een deel van de recyclebare output alsnog verbrand?
In de rapportage over 2009 geeft Nedvang aan dat van de ingezamelde en voor sortering aangeboden hoeveelheid kunststof verpakkingsafval uit huishoudens, 71% is afgezet voor materiaalhergebruik.
Mogelijke reden dat in het genoemde artikel andere cijfers worden genoemd, is dat de uitlatingen zijn gedaan op basis van gemiddelde Europese cijfers, terwijl de wijze van inzameling van kunststof verpakkingsafval per land verschilt. Relevant is bijvoorbeeld of kunststof verpakkingsafval al dan niet in combinatie met ander verpakkingsmateriaal wordt ingezameld.
Daarnaast kunnen verschillende ijkpunten in de verwerkingsketen worden gehanteerd. Zo is meting na de eerste sortering van het kunststof verpakkingsafval mogelijk, maar er kan ook in latere bewerkingsstappen nog sortering plaatsvinden voordat het materiaal geschikt is voor hergebruik.
Vergelijking met cijfers van andere landen is derhalve niet zonder meer mogelijk.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zullen de bevindingen van de VI een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal.
Bestaan er verschillen in recyclingpercentages tussen plastic dat is ingezameld door voor- en nascheiding?
In het addendum bij de Raamovereenkomst (kamerstuknr. 28 694 nr. 72) is afgesproken dat een evaluatie zal plaatsvinden van de ingezamelde hoeveelheden kunststof verpakkingsafval via voor- en nascheiding. Het onderzoek zal ook inzicht geven in eventuele verschillen in de recyclingspercentages bij bron- en nascheiding. Het onderzoek wordt begeleid door Nedvang, VNG en voormalig VROM en is begin 2011 gereed. Daarna zal het onderzoek aan de Kamer worden aangeboden.
Kunnen de in het artikel genoemde «markers» de scheiding en nuttige toepassing van plastic afval vergemakkelijken? Is het mogelijk de toepassing hiervan te stimuleren?
Om dergelijke technieken effectief en grootschalig toe te passen zal dit in de gehele Europese (verpakkingen) markt ingevoerd moeten worden. Bovendien zal er naast een kostenafweging, ook een milieuafweging moeten worden gemaakt. Het toepassen van markers kan er bijvoorbeeld toe leiden dat metaaldeeltjes van de markers in de materiaalstroom terecht komen. Er zijn nog vele andere vragen bijvoorbeeld hoe om te gaan met verpakkingen die door de gebruiker in meerdere delen uiteen wordt gehaald, denk bijvoorbeeld aan de folies om diverse verpakkingen (bijvoorbeeld thee, cd's of sigaretten).
Producenten van verpakkingen en recyclingbedrijven zouden gezamenlijk tot gebruik van dergelijke «markers» moeten besluiten. Mochten zij vervolgens op belemmeringen stuiten, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om daarover met hen in overleg te treden.
Zijn het duurzaam inkoopbeleid en het afvalpreventiebeleid gericht op de stimulering van de biologische afbreekbaarheid van plastic? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten? Zou biologisch afbreekbaar plastic het zwerfvuilprobleem en de groei van «plastic soep» kunnen verminderen?
Om verder onderzoek en innovatie op het brede terrein van biokunststoffen te stimuleren heeft het kabinet geïnvesteerd in het programma «Biobased Performance Materials», dat door Wageningen Universiteit en Research Centre wordt gecoördineerd. Binnen dit programma wordt gewerkt aan het verbeteren van biokunststoffen. Biologisch afbreekbaar plastic is daar onderdeel van.
Biologische afbreekbare plastics voor specifieke productgroepen binnen het duurzaam inkoopbeleid kunnen nu al relevant worden. Als dat het geval is, kan dat worden meegenomen tijdens de lopende actualisatie van de criteria van relevante productgroepen. Er is aan de werkgroepen, die zich bezig houden met de actualisatie gevraagd om te kijken naar mogelijkheden om een Cradle-to-cradle gunningscriterium of een variant daarvan op te nemen voor specifieke producten uit die productgroep. In zo'n criterium of variant kan de toepassing van biologisch afbreekbaar plastic een rol spelen.
Het is denkbaar om uitsluitend biologisch afbreekbare plastics voor verpakkingen toe te passen die worden gebruikt in situaties waarin het ontstaan van zwerfafval zeer waarschijnlijk is, zoals bij recreatie aan zee. In dat geval zou een snellere afbraak een voordeel kunnen opleveren, maar alleen indien het voorwerp geheel bestaat uit afbreekbare plastics. Eveneens moet voorkomen moet worden dat het ontstaan van zwerfafval door «ongewenst afdankgedrag» wordt gestimuleerd.
Het nemen van initiatief tot dergelijke ontwikkelingen is aan producenten. De huidige (Europese) regelgeving legt daarvoor geen belemmeringen op. Anderzijds zou vanwege deze Europese regelgeving eventuele verdere stimulering door de overheid op Europees niveau besproken moeten worden.
Welke andere innovatieve technieken en systemen zijn er denkbaar om de hoeveelheid plastic afval te verminderen en de mogelijkheden van nuttig hergebruik te bevorderen? Bent u bereid om hierover met het bedrijfsleven in gesprek te treden?
In artikel 3 van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton zijn preventieverplichtingen voor het verpakkende bedrijfsleven opgenomen. Zij moeten zo min mogelijk verpakkingsmateriaal gebruiken, de verpakkingen zodanig ontwerpen dat nuttige toepassing wordt vergemakkelijkt en zoveel mogelijk hergebruikt materiaal in nieuwe verpakkingen toepassen. De VI zal in 2011 controles uitvoeren op het naleven van deze verplichting.
Er is nu enkele jaren ervaring opgedaan door het verpakkende bedrijfsleven met het inzamelen en recyclen van kunststof verpakkingsafval. Producenten kunnen nu met deze kennis bekijken hoe zij de keten verder kunnen optimaliseren en met welke innovatie technieken zij verder invulling kunnen geven aan de verplichtingen uit het Besluit.
Om het al behaalde niveau van recycling van kunststof verpakkingsafval te behouden en verder te verbeteren zet Nedvang al in op:
Over de berichten dat kleine bedrijven in de autoherstelbranche uit de markt worden gedrukt door de grote jongens en de verzekeringsmaatschappijen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten dat kleine bedrijven in de autoruitherstelbranche uit de markt worden gedrukt door de grote jongens en de verzekeringsmaatschappijen, waaruit blijkt dat sommige verzekeringsmaatschappijen het herstel van autoruitschade slechts vergoeden als dat herstelwerk is verricht door een door hen uitverkoren bedrijf?1
In de uitzending van 25 oktober 2010 gaat het programma Radar in op het fenomeen schadesturing waarmee de keuze voor een schadehersteller door de verzekerde is beperkt tot een door de verzekeraar geselecteerde (groep) schadehersteller(s). Verzekeraars hebben in beginsel de vrijheid om zelf te beslissen met welke schadeherstellers ze contracten sluiten en naar welke schadeherstelbedrijven zij verzekerden doorverwijzen. Dit kan inhouden dat de verzekeraar ervoor kiest niet het herstelwerk van alle in de markt actieve schadeherstellers te vergoeden. Bij zijn keuze voor een specifieke verzekering kiest de verzekerde autobezitter op deze manier voor de schadeherstellers met wie zijn verzekeraar afspraken heeft gemaakt. De niet aangesloten schadehersteller zal zijn werkzaamheden moeten halen uit de zogenoemde vrije schadestroom.
Onder omstandigheden kan schadesturing een overtreding van de Mededingingswet vormen, bijvoorbeeld in het geval er sprake is van misbruik van economische machtspositie. Ook kunnen samenwerkingsverbanden van verzekeraars de Mededingingswet overtreden indien hiervan een merkbaar beperkend effect op de mededinging uitgaat. Het toezicht hierop berust bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa concludeerde in 2009 in haar marktanalyse over de de auto(ruit)schadeherstelmarkt dat individuele verzekeraars geen economische machtspositie hebben en er geen sprake is van een overtreding van de Mededingingswet. Uit deze marktanalyse is wel naar voren gekomen dat de gestuurde schadestroom (door verzekeraars en leasebedrijven) de laatste jaren toeneemt in verhouding tot de vrije schadestroom. Hierdoor kan het voor schadeherstelbedrijven die niet zijn geselecteerd door verzekeraars moeilijker dan voorheen zijn aan werk te komen. Tegelijkertijd ziet de NMa in deze markt niet alleen uittreding; ook komen er nog steeds nieuwe autoruitherstelbedrijven bij. Volgens de NMa is toetreden als autoruithersteller relatief eenvoudig omdat de benodigde investeringen relatief laag zijn. Ook blijft er volgens de NMa via de vrije schadestroom een aanzienlijk deel van de markt open voor niet-aangesloten bedrijven om hun diensten aan te bieden.
Hoe is de conclusie uit het onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit naar de autoruitschadeherstelbranche2 dat verzekeraars in beginsel gebruik mogen maken van «schadesturing', mede omdat verzekerden daardoor kunnen profiteren van inkoopvoordelen, te rijmen met de uit het Radar-onderzoek gebleken verschillen in kosten voor het herstel van autoruitschade, waarbij de door verzekeraars uitverkoren bedrijven gemiddeld 412 euro in rekening brengen terwijl andere bedrijven gemiddeld 250 euro in rekening brengen voor het herstellen van dezelfde schade tegen dezelfde kwaliteit? Op welke wijze profiteert de consument hiervan?
De NMa heeft in haar onderzoek geconcludeerd dat er geen sprake is van een economische machtspositie op de markt voor autoruitschadehersteldiensten. Verzekeraars hebben in beginsel de vrijheid te beslissen met welke schadeherstellers ze contracten sluiten. De gronden waarop de verzekeraar de keuze voor een schadehersteller baseert, kunnen variëren. De prijs zal hierbij een belangrijk criterium zijn, maar ook andere aspecten kunnen van belang zijn, zoals de kwaliteit van de herstelwerkzaamheden, de service (bijvoorbeeld 24-uurs beschikbaarheid), de mogelijkheid om zowel glas te repareren als te vervangen en de beschikbaarheid over een landelijk dekkend netwerk. Verzekeraars hebben doorgaans een prikkel om hun inkoopvoordelen door te berekenen aan hun klanten. Het staat de consument immers vrij om over te stappen naar een andere verzekeraar met een andere mix van dienstverlening dan wel zich niet voor autoruitschade te verzekeren. Overigens hoeft de goedkoopste kale prijs van een herstelrekening niet per se de goedkoopste uitkomst voor de verzekeraar – en dus de verzekerde consument – te zijn. Het totale kostenplaatje voor de verzekeraar omvat meer dan een enkele herstelrekening en is niet altijd goed zichtbaar voor de consument. Prijzenvergelijking kan dus een vertekend beeld geven.
Deelt u de mening dat door de schadesturing, efficiënt opererende bedrijven die bijna twee maal zo lage tarieven rekenen als de door de verzekeringsmaatschappijen uitverkoren bedrijven, uit de markt worden gedrukt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit verder te voorkomen?
Ik vind het belangrijk dat verzekeraars zich aan de mededingingsregels houden, opdat zij een prikkel houden de voordelen die zij behalen bij hun onderhandelingen met schadeherstellers door te berekenen aan de consument. De NMa ziet hierop toe. De marktanalyse van de NMa heeft geen aanleiding gegeven om te veronderstellen dat er sprake is van een overtreding van de Mededingingswet op de markt van de autoruitschadeherstelbranche. Er is geen sprake van een economische machtspositie, misbruik hiervan is dus niet aan de orde.
Volgens de NMa blijft er een aanzienlijk deel van de markt open voor niet-aangesloten bedrijven om hun diensten aan te bieden. Dit houdt niet in dat elk autoruitschadeherstelbedrijf ook altijd zal blijven bestaan. Ik besef dat dit voor de directe betrokkenen een teleurstelling kan zijn, maar ook uittreding behoort tot de kenmerken van een functionerende markt.
Het artikel 'Bezuinigingen cultuur raken vooral kinderen' |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bezuinigingen cultuur raken vooral kinderen»1 en het artikel «Kosten bezuiniging hoger dan baten»2 en het artikel «Een op de drie bibliotheken weg door bezuinigingen»3 ?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de «draconische bezuinigingen» het voortbestaan van kleine theaters, muziekscholen en bibliotheken bedreigen?
De aangehaalde berichtgeving heeft betrekking op de gemeentebegrotingen 2011, die in deze periode door de Nederlandse gemeenten worden vastgesteld. Over de omvang van de bezuinigingen en de wijze waarop gemeenten deze invullen, valt op dit moment nog geen algemene uitspraak te doen. Voor een goed begrip van de situatie in de bibliotheeksector is het van belang vast te stellen dat de bekostiging van lokale bibliotheekvoorzieningen al enkele decennia tot de gemeentelijke autonomie behoort. De aangekondigde gemeentelijke bezuinigingen op het lokale bibliotheekwerk zijn het resultaat van gemeentelijk beleid.
Wat zijn precies de gevolgen van de bezuinigingen voor kleine theaters in ons land? Wat zijn precies de gevolgen voor muziekscholen in ons land? Is de vrees dat veel muziekscholen en kleine theaters hun deuren moeten sluiten als gevolg van de bezuinigingen gegrond? Kunt u aangeven met welke gevolgen u rekening heeft gehouden bij het uitzetten van uw beleid?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen hebben de bezuinigingen op de bibliotheken in ons land? Is het bericht waar dat 93% van de bibliotheken te maken krijgt met bezuinigingen? Hoe beoordeelt u de inschatting dat 1100 vestigingen de komende jaren zullen verdwijnen en dat andere vestigingen op hun openingsuren of de boekencollectie zullen moeten bezuinigen?
De branchevereniging openbare bibliotheken (VOB) en het sectorinstituut openbare bibliotheken (SIOB) hebben onderzoek gedaan onder de openbare bibliotheken naar door gemeenten aangekondigde of vastgestelde bezuinigingen.4 Uit dit onderzoek kan de conclusie worden getrokken dat vrijwel alle openbare bibliotheken (93%) in meer of mindere mate te maken zullen krijgen met bezuinigingen. Tevens blijkt uit het onderzoek dat bibliotheken met gemeenten in gesprek zijn over de invulling daarvan. Opties die daarbij genoemd worden, zijn: bezuinigingen op de backoffice, de frontoffice, de collectie, de openingsuren, op het aantal vestigingen of een verhoging van de tarieven. Definitieve besluiten daarover zullen zij naar verwachting in de eerste helft van 2011 nemen. De gemeente Den Haag stelt bijvoorbeeld eerst een nieuw spreidingsplan op, voordat besloten wordt over de manier waarop de voorgenomen bezuiniging wordt uitgevoerd.
Op welke wijze doet u recht aan het voornemen uit het regeerakkoord om bibliotheken zoveel mogelijk te ontzien?
Begin december zal ik de Kamer informeren over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid op basis van de voorstellen in het Regeerakkoord. Tevens zal ik de Kamer, zoals aangekondigd door mijn voorganger, eind dit jaar via een voortgangsbrief nader informeren over de stand van zaken bij de bibliotheekinnovatie.
Deelt u de mening, dat het van groot belang is dat kinderen gestimuleerd worden om actief deel nemen aan amateurkunst? Op welke wijze geeft u vorm aan het in het regeerakkoord verwoorde voornemen dat actieve cultuurparticipatie en met name beoefening van de amateurkunst van belang is? Overweegt u om dit beleid te herzien als blijkt dat de bezuinigingen op cultuur kinderen massaal raken?
Hoe beoordeelt u de stelling dat kunst en cultuur juist door deze bezuinigingen elitair dreigen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten met voorbeelden en cijfers uit de praktijk?
Over het sluiten van kleine biologische proefboerderijen |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar de Wageningen University and Research Centre (WUR) kleinschalige en biologische proefboerderijen gaat sluiten? Welke subsidies zijn hier in het verleden aan verleend en hoe hoog waren deze?
Wageningen UR voert een zelfstandig beleid in het opzetten en in stand houden van haar onderzoeksfaciliteiten waaronder proefboerderijen. EL&I geeft geen subsidies aan Wageningen UR voor het in stand houden van onderzoeksfaciliteiten maar financiert onderzoeksprogramma’s.
Is het waar dat de WUR met subsidie van u een megastal – Dairy Valley – in het Friese Goutum bij Leeuwarden neer gaat zetten? Zo ja, om hoeveel en welke subsidies gaat het?
Nee, zoals ik al heb aangegeven financiert EL&I onderzoeksprogramma’s die door Wageningen UR worden uitgevoerd. Wageningen UR zet in eigen beheer een nieuwe onderzoekslocatie in Goutum op: Nij Waiboerhoeve. Ik maak u er overigens op attent dat het hier niet gaat om het bouwen van een megastal, maar om het bouwen van een proeflocatie.
Vindt u het wenselijk dat duurzame proefboerderijen worden vervangen door megastallen? Zo ja, wat is de duurzaamheidswinst volgens u?
Het gaat hier om onderzoeksfaciliteiten waar meerdere vormen van duurzaamheidsonderzoek kunnen worden uitgevoerd.
Voor hoeveel geld huurt de onderzoeksorganisatie Animal Sciences Group ASG-WUR deze proefboerderijen van Wageningen UR? Is dit volgens u een redelijk bedrag?
Hoe de verrekening van kosten binnen de Wageningen UR plaatsvindt, is een interne zaak van Wageningen UR. In ieder geval dienen kostendekkende tarieven te worden gehanteerd.
Hoeveel koeien komen er in Dairy Valley? Krijgen al deze koeien toegang tot de weide?
Op de te realiseren locatie Dairy Valley zullen verschillende onderzoeksprogramma’s worden uitgevoerd. De bedrijfsvoering van de locatie en daarmee het aantal te houden dieren is de verantwoordelijkheid van de Wageningen UR. Wageningen UR dient zich in dat kader aan alle wettelijke voorschriften te houden.
Is het waar daat het gras en maïs voor deze koeien uit Lelystad moet komen? Zo ja, vindt u dit – gezien de vele vervoersbewegingen – een duurzame oplossing? Is de infrastructuur in Goutem (Boksummerdyk) hierop toegerust?
Ik ga niet over de bedrijfsvoering van de Wageningen UR.
Is het waar dat WUR recent subsidies van provincies en u heeft ontvangen voor het stichten van Het Spelderholt (gangbare en biologische pluimveehouderij), een biologische varkenshouderij (Raalte), een biologische melkveehouderij (AverHeino) en een veehouderij in het Groene Hart (Zegveld)? Zo ja, hoeveel?
Nee.
Is het sluiten van deze bedrijven een kapitaalsvernietiging volgens u en/of een verspilling van subsidiegeld? Zo nee, waarom niet?
Ik verleen DLO jaarlijks subsidie voor het uitvoeren van onderzoeksprogramma’s. Het is de verantwoordelijkheid van DLO om de onderzoeksfaciliteiten efficiënt te organiseren in het licht van de opdrachten van EL&I, overige overheden en de private sector. Het beheer van deze faciliteiten is een zaak van DLO
Wat verwacht u van onze toekomstige boeren wanneer die alleen maar kennis kunnen nemen van veehouderij in megastallen?
Het bedrijf in Goutum is een onderzoekslocatie waarin dieren in koppels van diverse omvang worden gehouden en ingezet in het onderzoek. Ondernemers en toekomstige ondernemers kunnen hier terecht voor kennis over meerdere vormen van houderijsystemen.
Ziet u mogelijkheden om de proefboerderijen onder te brengen in een onafhankelijke stichting of anderszins voortzetting te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd, ga ik niet over de bedrijfsvoering van DLO. Het buiten het Wageningen UR verband plaatsen van onderdelen van het praktijkonderzoek lijkt mij beleidsmatig niet gewenst. Immers, de relatie tussen het onderzoek en de praktijk maakt dat innovaties snel hun weg vinden naar de praktijk.
De reiskostenvergoedingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat de reiskosten tot 15 kilometer, voor mensen zonder medische beperkingen, niet meer worden vergoed per 1 oktober 2010 door het UWV?
Waarom is dit besluit genomen?
Hoeveelheid geld levert dit het UWV op?
Welke andere wijzen van besparingen zijn overwogen?
Bent u bereid het UWV te bewegen om deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers) |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verzekerd? Dat had je gedacht!»?1
Ja
Wat is uw opvatting over de in dit artikel weergegeven situatie op de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers?
Sinds de afschaffing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), bestaat er geen verplichte publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering meer voor zelfstandigen. Zelfstandigen hebben de keuzevrijheid om zich al dan niet te verzekeren voor het arbeidsongeschiktheidsrisico. Dat kan op verschillende manieren:
Verzekeren is maatwerk en welk type arbeidsongeschiktheidsverzekering de beste optie is, wat betreft prijs en kwaliteit, is afhankelijk van de wensen, behoeften en omstandigheden van de desbetreffende persoon. Daarbij wil ik opmerken dat de vrijwillige verzekering van het UWV niet op voorhand goedkoper is dan particuliere verzekeringen. Dit hangt mede af van de individuele wensen en omstandigheden van de betrokkene.
Ik heb geen directe bemoeienis met het aanbod van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen. Daarom doet mijn opvatting over de kwaliteit van de diverse (private of publieke) verzekeringen niet ter zake. Het betreft immers privaatrechtelijke overeenkomsten. Wel is de toegankelijkheid tot deze verzekeringen een belangrijk onderdeel geweest van het in 2009 uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ. Ook de tarieven zijn hierbij betrokken.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat verzekeraars, na de afschaffing van de WAZ, meer variëteit aan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zijn gaan aanbieden, met uiteenlopende dekking en premiehoogte. Naast de reguliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, zijn er onder meer instapproducten op de markt gekomen waarbij de looptijd en risicodefinitie ingeperkt zijn ten opzichte van bestaande, meer uitgebreide dekkingen. Ook zijn er zowel (goedkope) polissen op de markt gekomen die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken, als polissen die alleen de vaste (woon)lasten dekken in plaats van inkomensverlies.
Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat zelfstandigen zich ervan bewust zijn dat zij zelf een voorziening moeten treffen – als zij dat wensen – als zij arbeidsongeschikt raken. Om het bewustzijn onder zelfstandigen te vergroten van de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid, is er in 2008 bovendien een voorlichtingscampagne over arbeidsongeschiktheid en zelfstandigen geweest. In deze campagne zijn bestaande en startende zelfstandigen tevens voorgelicht over de mogelijkheden die er bestaan om het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken. Daarbij is in gelijke mate aandacht besteed aan zowel de mogelijkheden op de private markt als aan de voortzetting van de publieke verzekering via het UWV. Momenteel wordt ook aan informatievoorziening en voorlichting gedaan via onder meer antwoord voor bedrijven. Het standpunt dat de verzekering bij het UWV onderbelicht is, deel ik dan ook niet.
Acht u het wenselijk dat ZZP’ers zich voor een acceptabel tarief adequaat kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de voortzetting van de verzekering via het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) voor starters vanuit een baan of uitkering de beste optie is, zeker omdat een particuliere verzekering duurder is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de campagne via Rijksoverheid.nl om je als starter goed te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en ziekte niet effectief is, omdat de verzekeringsmogelijkheid via het UWV onderbelicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u de (potentiële) ZZP’ers beter bekend maken met de mogelijkheid om via het UWV de arbeidsongeschiktheidsverzekering voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de constatering in dit stuk dat in Nederland «stukadoor (...) in feite een onverzekerbaar beroep» is? Zo nee, waarom niet? Zijn er meer beroepsgroepen die in feite onverzekerbaar zijn?
In mijn ogen bestaan er geen onverzekerbare beroepen. De premie die een zelfstandige voor een AOV betaalt, hangt af van de gewenste dekking en individuele persoonskenmerken, zoals beroep, leeftijd en gezondheidssituatie. Een combinatie van factoren kan ervoor zorgen dat een bepaalde persoon afgewezen wordt voor een AOV of dat het verzekeringsvoorstel als onaantrekkelijk wordt beoordeeld. Het risico op arbeidsongeschiktheid in bepaalde beroepen, kan dus weliswaar gevolgen hebben voor de hoogte van de premie, maar dat betekent niet dat bepaalde beroepen, zoals dat van stukadoor, onverzekerbaar zijn. Integendeel, uit informatie van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat vele stukadoors de afgelopen jaren een AOV hebben afgesloten en nieuwe verzekeringen afsluiten.
Daarnaast verdient nog opmerking dat de private vangnetverzekering soelaas kan bieden voor zelfstandigen die, wegens een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico, zijn afgewezen voor een AOV.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving eens te meer aantoont dat een verplichte verzekering voor de financiële gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid voor ZZP’ers een wenselijke verbetering van deze situatie zou opleveren? Zo nee, waarom niet?
Mede op verzoek van mijn ambtsvoorganger, heeft de SER op 15 oktober advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In dit advies is een aantal voorstellen gedaan om alle zzp’ers de mogelijkheid te bieden zich te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt door de SER niet gezien als de beste of enige oplossing voor het probleem dat niet alle zzp’ers zich voldoende beschermen tegen deze risico’s. In de kabinetsreactie op dit advies van de SER zal het kabinet ingaan op de aanbevelingen die de SER heeft gedaan.
Welke voorstellen kan de Kamer op korte termijn van het kabinet verwachten om de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’er aanzienlijk beter en eerlijker te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van de verkenning van de Autoriteit Financiële Markten naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars verwachten?
Uit informatie, die ik heb ontvangen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), blijkt dat de AFM op 1 augustus 2010 een verkenning is gestart. De aanleiding waren diverse signalen uit de markt dat er ongewenste uitvoeringspraktijken zouden kunnen bestaan. Het doel van de verkenning is het uitdiepen van deze signalen. De AFM kijkt hierbij of het klantbelang centraal staat bij de inrichting van polisvoorwaarden en processen van verzekeraars. Voor de verkenning spreekt de AFM met partijen die een rol spelen vanaf het advies tot en met het uitkeringsproces, inclusief klachtenbehandeling. De AFM is ook in gesprek met de verzekeraars en Het Verbond van Verzekeraars. De AFM verwacht eind eerste kwartaal 2011 de eerste uitkomsten van haar verkenning bekend te kunnen maken.
Voorkruipen bij het aanvragen van gemeentelijke vergunningen |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bedrijf betaalt extra ambtenaren gemeente Delfzijl»1 en kloppen de daarin beschreven feiten?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Er is inderdaad een bedrag betaald. Dit geld is, blijkens mededeling van de gemeente, niet bedoeld voor de aanstelling van extra ambtenaren doch voor onderzoek ten behoeve van de aanpassing van een herziening van het bestemmingsplan dat ruimte biedt aan een windmolenpark aan de havenzijde van de stad. Op basis van dit herziene bestemmingsplan kunnen vergunningen zoals de omgevingsvergunning worden verleend.
Is het betalen van extra geld voor de snellere afhandeling van vergunningprocedures toegestaan op grond van de Gemeentewet?2
Het geld wordt blijkens mededeling van de gemeente Delfzijl, zoals aangegeven bij antwoord 1, besteed aan het voorbereidend onderzoek dat ten behoeve van de benodigde aanpassing van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd. De initiatiefnemer draagt € 45 000,- bij in de kosten van dit onderzoek, omdat dit op aanvraag van de initiatiefnemer en mede in zijn belang wordt uitgevoerd. Er wordt niet betaald voor een snellere afhandeling van vergunningprocedures, aldus de gemeente. Het betreft hier geen retributie, waarnaar door de vraagsteller wordt verwezen. In mijn ogen is er dan ook geen sprake van «betaalde voorkruipzorg».
Hoe verhoudt betaalde voorkruipzorg bij vergunningverlening zich tot het beginsel van rechtsgelijkheid? Vindt u het acceptabel dat minder draagkrachtige personen en instellingen die een vergunning nodig hebben lang moeten wachten op een vergunning, terwijl rijken voorrang krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u het risico dat – indien het voorbeeld van Delfzijl navolging krijgt – gemeenten hun standaard-dienstverlening bij vergunningverlening verder gaan uitkleden, in combinatie met het aanbieden van «goldcard»-voorrangprocedures die extra leges opleveren?
Zoals is gesteld in het antwoord op vraag 2 en 3 is er hier volgens de gemeente geen sprake van betaling voor snellere afhandeling van de vergunningprocedure. Wel delen de gemeente en de initiatiefnemer de kosten van het voorbereidend onderzoek ten behoeve van de benodigde aanpassing van het bestemmingsplan. Er is in mijn ogen dan ook geen sprake van een precedent dat navolging zou kunnen krijgen. Het gaat bij de leges om het verhalen van kosten die gemoeid zijn met de dienstverlening, zoals een vergunningaanvraag. Daarbij geldt dat de geraamde baten de geraamde kosten niet mogen overschrijden op het niveau van de legesverordening.
Gaat u maatregelen nemen om dit soort voorkruipzorg aan banden te leggen? Zo ja, welke?
Er is volgens de informatie van de gemeente Delfzijl geen sprake van een constructie zoals deze door de media is geschetst. In mijn ogen behoeven er dan ook geen maatregelen te worden genomen.
Achterlating in Pakistan |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending Nieuwsuur van 21 oktober 2010 over de situatie van het Pakistaanse meisje N. uit Rotterdam?
Ja.
Wat is uw mening over de wijze waarop de school en de hulpverlenende instanties, zoals de leerplichtambtenaar, de jeugdzorg, de Raad voor Kinderbescherming, de politie en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Rotterdam, met de signalen die N. afgaf, zijn omgegaan?
Op basis van het overzicht van de feiten dat de burgemeester van Rotterdam mij heeft verschaft en dat ik separaat en vertrouwelijk aan uw Kamer toestuur, ben ik van mening dat het bij de betrokken autoriteiten niet heeft ontbroken aan actiebereidheid en dat signalen snel zijn opgepakt.1 Dat lijkt in het bijzonder te gelden voor de rol die de school van N. heeft gespeeld. Daarmee wil ik overigens niet zeggen dat alles vlekkeloos is verlopen. Deze casus onderstreept dat het van groot belang is dat instellingen niet volstaan met enkel doorverwijzen naar andere instellingen, maar dat in elk geval een «warme overdracht» tussen instellingen plaatsvindt en dat in een vroeg stadium met alle relevante ketenpartners wordt samengewerkt om de veiligheid van betrokkenen te waarborgen en een oplossing van het conflict te bewerkstelligen. De casus N. maakt verder duidelijk dat de toepassing van de landelijke methode eergerelateerd geweld (met name het gebruik van de checklist eergerelateerd geweld door alle ketenpartners) en van de stappen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling noodzakelijk zijn om in een vroeg stadium signalen van dreigende huwelijksdwang en achterlating op te vangen en – waar mogelijk via de lokale structuur – adequate interventies te plegen.
Wat vindt u ervan dat alle hulpverlenende autoriteiten, inclusief de school waar N. zat, wisten van het risico dat zij liep om in het land van haar ouders achtergelaten te worden en zelfs te worden uitgehuwelijkt, maar geen actie hebben ondernomen om dit tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de zaak Suat waarbij ook alle hulpverlenende autoriteiten betrokken waren, ervan wisten en nauwelijks iets hebben ondernomen om haar te beschermen met het gevolg dat zij in het land van herkomst is achtergelaten en uitgehuwelijkt? Ziet u parallellen tussen de beide zaken? Zo ja, welke en waarom is niet uit de eerste zaak geleerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Er zijn enkele parallellen maar ook verschillen tussen deze casus en de zaak Suat die vorig jaar speelde. Ook uit de casus Suat werd duidelijk hoe belangrijk vroegtijdige signalering en samenwerking tussen ketenpartners is om (waar mogelijk) te interveniëren. De casus Suat heeft ertoe bijgedragen dat de aanpak van huwelijkdwang verder is aangescherpt, waarbij de focus ligt op bewustwording bij jongeren en deskundigheidsbevordering bij professionals en op een gezamenlijke aanpak door lokale organisaties. Er is dus geleerd uit de zaak Suat, maar dat wil niet zeggen dat de aanpak van huwelijksdwang en achterlating volledig is uitontwikkeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid de casus van N., vanaf het afgeven van de eerste signalen dat er sprake zou kunnen zijn van uithuwelijking tot aan het moment dat de ouders haar naar Pakistan hebben gebracht en daar achter gelaten te onderzoeken en de Kamer desnoods geanonimiseerd vertrouwelijk te informeren? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Zo nee, wat zijn de redenen om dit niet te doen?
Ja. Het chronologisch overzicht van de feiten in de casus N., zoals mij dat door de burgemeester van Rotterdam is verschaft, stuur ik u separaat en vertrouwelijk toe.
Kan via de Nederlandse ambassade in Pakistan de verblijfplaats van N. worden achterhaald en in contact met haar worden getreden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het chronologisch overzicht van de feiten blijkt, is er in de onderhavige casus regelmatig contact geweest met N. in Pakistan en zijn ook gesprekken met haar gevoerd op de ambassade in Islamabad. Uit die gesprekken is (met name op basis van de verklaringen van N. zelf) niet naar voren gekomen dat sprake is van een gedwongen verblijf in Pakistan of dat zij tot een huwelijk gedwongen wordt. Tevens blijkt uit dit overzicht dat N. voornemens was om in december 2010 terug te komen naar Nederland. Inmiddels is mij vanuit Rotterdam gemeld dat N. inderdaad in Nederland is gearriveerd, en dat lokale instanties met haar gesprekken hebben gepland.
Zijn er mogelijkheden N. naar Nederland terug te laten keren? Welke juridische instrumenten staan de Nederlandse autoriteiten ter beschikking? Zo ja, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de Kamerbreed aangenomen motie1 waarin de regering wordt verzocht om te voorzien in strafwetgeving waardoor huwelijksdwang strafbaar wordt gesteld? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie?
Ja. Het betreffende wetsvoorstel is thans in consultatie.
Weet u hoeveel meisjes en jongens jaarlijks in landen van herkomst of dat van de ouders worden achtergelaten of uitgehuwelijkt? Zo nee, hoe komt het dat uw ministerie nog steeds niet in staat is inzicht te geven in de omvang van dit maatschappelijk probleem? Bent u bereid een onderzoek te doen naar de omvang en de ernst van achterlating en uithuwelijking van kinderen in het buitenland?
Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt een handmatige registratie bijgehouden van het aantal achtergelaten vreemdelingen dat zich tot een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland wendt en vraagt om facilitering van de terugkeer naar Nederland. De IND is slechts betrokken bij zaken waarin de betrokken persoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft. In 2008 zijn er volgens deze registratie 36 meldingen van achterlating gedaan. Onder deze meldingen bevonden zich geen zelfstandige verzoeken van minderjarigen. In 2009 zijn er 45 meldingen van achterlating gedaan. Onder deze meldingen bevonden zich drie zelfstandige verzoeken van een minderjarige. In 2010 zijn er tot en met oktober 10 meldingen van achterlating gedaan. In één geval was er sprake van een zelfstandig verzoek van een minderjarige.
Afgezien van deze getallen beschik ik niet over cijfers over de omvang van deze problematiek. Het verborgen karakter van de problematiek en de schaamte en loyaliteit bij slachtoffers en hun omgeving maken dat weinig aangifte wordt gedaan of hulp wordt gezocht in het geval van achterlating of huwelijksdwang. Een representatief onderzoek naar de omvang en de ernst van de problematiek acht ik om die reden niet goed mogelijk.
Deelt u de mening dat uit voorgaande zaken blijkt dat de aanpak van achterlating en uithuwelijking ondanks de goede intenties niet werkt? Bent u bereid actief achterlating en uithuwelijking te bestrijden? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Ik deel niet de mening dat de huidige aanpak niet werkt, maar meen wel dat er verbetering mogelijk is. Zoals bekend is in het regeerakkoord afgesproken dat het kabinet de aanpak van huwelijksdwang zal verscherpen, de handhaving zal intensiveren, en huwelijksdwang strafbaar zal stellen. Ook zullen maatregelen worden genomen in het kader van het huwelijks- en gezinsmigratiebeleid. In de brief van 30 juni 2010 van de toenmalige Ministers voor Wonen, Wijken en Integratie en van Justitie is uw Kamer bericht over de voortgang van een aantal van deze maatregelen (Kamerstukken II, 32 175, nr. 10.
Herinnert u zich eerder schriftelijke vragen2 waarin gevraagd werd naar het opzetten van een landelijk team naar het voorbeeld van de Engelse Forced Marriage Unit (FMU), een organisatie die zich bezig houdt met het voorkomen van gedwongen huwelijken? Bent u inmiddels bereid om, gezien de ernstige gevolgen van achterlating en uithuwelijking, een dergelijke unit in Nederland op te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar de beantwoording van deze vragen door de toenmalige Minister van Justitie, mede namens de toenmalige Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de toenmalige staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
De arbeidsomstandigheden van arboartsen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arboarts ziek van werkdruk»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht weergegeven problemen waarmee arboartsen vaak te maken hebben?
Deze tekst is conform het antwoord bij 2010Z15318 vraag 2 van het lid Ulenbelt.
Er zijn vanuit verschillende invalshoeken signalen gekomen over de positie van de bedrijfsarts. In gezamenlijke opdracht van mijn ministerie en het ministerie van VWS loopt thans een nader onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om knelpunten in de positie van de bedrijfsarts binnen de huidige kaders van het arbozorg systeem en in de interactie met de curatieve zorg, in beeld te brengen en te objectiveren. Het door u genoemd onderzoek onder bedrijfsartsen wordt, naast diverse andere bronnen, in het lopende onderzoek betrokken.
Het onderzoek wordt voor de zomer van 2011 afgerond.
Deelt u de mening dat een goed functionerende arboarts een absoluut recht van iedere werknemer is? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Er is geen absoluut recht van iedere werknemer op toegang tot een bedrijfsarts.
Verwacht mag worden dat een bedrijfsarts of basisarts die werkzaam is in de bedrijfsgezondheidszorg conform de huidige stand van de wetenschap en praktijk handelt.
Primair dient de arbozorg in de onderneming zelf beschikbaar en toegankelijk te zijn voor alle werknemers. De werkgever heeft een zorgplicht voor zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden en in de Risico Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) dient hij aan te geven op welke wijze de toegang van werknemers tot onder meer de bedrijfsarts is geregeld.
Als er sprake is van ziekteverzuim heeft de werknemer in principe toegang tot een bedrijfsarts op basis van een daartoe door de werkgever afgesloten contract met een arbodienst of bedrijfsarts.
Deelt u de mening dat de constatering dat «een meerderheid van de arboartsen vindt dat ze te veel met andere dingen bezig zijn en hun huidige werk onvoldoende onafhankelijk kunnen doen. Hierdoor worstelen zij met hun beroepsethiek» werkelijk zeer ernstig is en noopt tot onmiddellijke actie? Zo nee, waarom niet?
De Arbowet vereist dat de deskundigen hun bijstand met behoud van hun zelfstandigheid en onafhankelijkheid kunnen verlenen.
Het is aan de verantwoordelijken zelf om over te gaan tot actie. De bestaande wet- en regelgeving en professioneel statuut noopt daar toe en biedt steun om met elkaar waar nodig de werkwijze te actualiseren.
In hoeverre worden de gesignaleerde knelpunten voor arboartsen veroorzaakt door het soort contracten dat bedrijven met hen afsluiten? Heeft dit te maken met een toename van marktwerking in de contractering van arboartsen? Zo ja, acht u deze ontwikkeling ongewenst?
Het is voor het ministerie niet duidelijk of de gesignaleerde knelpunten gerelateerd zijn aan het soort contracten. Bedrijven, arbodiensten of bedrijfsartsen en de ondernemingsraad zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de contracten. Geprobeerd wordt om via genoemd onderzoek ook objectieve gegevens over het soort contracten te krijgen.
Of er sprake is van een toename van marktwerking is ons niet bekend. Wel is er sinds 2005 meer maatwerk mogelijk in de wijze waarop een werkgever zijn deskundige bijstand organiseert.
Wat betekent het voor de inzetbaarheid van onze beroepsbevolking op de langere termijn als bij iedereen met arbo-gerelateerde klachten «niet de gezondheid, maar de kosten» voorop staan?
Het is onverstandig om alleen te kijken naar de kosten. Investeren in gezondheid en inzetbaarheid is een direct bedrijfsbelang en een belangrijke factor voor een gezonde economie. Werkgevers hebben een zorgplicht ten aanzien van gezond en veilig werken en om ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid van werknemers te voorkomen. In geval van onvoldoende investeren in preventie en gezondheid kan een bedrijf te maken krijgen met onnodige kosten van productiviteitsverlies, verzuim en re-integratie.
Is de regering bereid in te grijpen, ook gezien het feit dat de meerderheid van de arboartsen getuige dit bericht uit ontevredenheid overweegt een andere betrekking te zoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kan de Kamer van uw regering verwachten?
Het kabinet wacht de resultaten van het onderzoek naar de positie van de bedrijfsarts, zoals genoemd in antwoord op vraag 2, af. De uitkomsten daarvan worden voor de zomer van 2011 verwacht.
Dit laat onverlet dat ik verwacht dat de betreffende beroepsgroep, via de NVAB, zijn verantwoordelijkheid zal nemen om het gesprek aan te gaan met relevante actoren om te werken aan een gewaardeerde positionering van de bedrijfsarts in de gezondheidszorg.
Uitval op mbo's door bezuinigingen op kinderopvang |
|
Nine Kooiman , Manja Smits |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over mbo-leerlingen die in de knel raken doordat er wordt bezuinigd op de kinderopvang?1
Het beeld dat in de uitzending wordt geschetst dat leerlingen in de laagste inkomensklasse honderden euro’s meer aan kinderopvang moeten betalen als gevolg van de bezuiniging per 2011, is niet juist. In de laagste inkomensklasse (lager dan € 18 099) gaan ouders enkele tientallen euro’s meer betalen.
Voorbeeld: Een ouder in de laagste inkomensklasse betaalde vóór de bezuiniging gemiddeld € 44 per maand voor twee kinderen en gaat als gevolg van de bezuiniging € 65 per maand betalen.
Deelt u de mening dat het initiatief van het Lentiz Life College in Schiedam om zelf kinderopvang aan te bieden aan haar deelnemers kansrijk is doordat zij zo schooluitval weten te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de kinderopvang voor deelnemers van het Lentiz College betaalbaar blijft?
Het Lentiz Life College is onderdeel van het samenwerkingsverband Nieuwe Waterweg Noord. Dit samenwerkingsverband heeft als Plusvoorziening voor het schooljaar 2009/10 en 2010/11 € 2,3 mln. van het ministerie van OCW ontvangen. Doelgroep van deze Plusvoorziening-middelen zijn overbelaste jongeren in de leeftijd van 14 tot 23 jaar. Het gaat hierbij o.a. om jeugdige ex-gedetineerden en tienermoeders. Van het budget voor de Plusvoorziening wordt o.a. samenwerking met een kinderopvanginstelling gezocht. Het kabinet stelt vanaf 2012 € 30 mln structureel beschikbaar voor Plusvoorzieningen en wijkscholen in Nederland. Deze middelen staan gereserveerd op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën. Daarnaast hebben deze ouders recht op kinderopvangtoeslag waardoor de kinderopvang voor deze ouders betaalbaar blijft.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat het Lentiz Life College kan blijven doorgaan met het ondersteunen van deelnemers door middel van het aanbieden van kinderopvang? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de jonge moeders in de reportage onderwijs kunnen blijven volgen en de kinderopvang voor hen betaalbaar blijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat deze jonge ouders hun opleiding afmaken en daarmee goede kansen hebben op de arbeidsmarkt. Er zijn dan ook twee regelingen die in de ondersteuningsbehoefte van deze doelgroep voorzien. De Kinderopvangtoeslag maakt kinderopvang betaalbaar en de Plusvoorzieningregeling maakt het bijvoorbeeld voor het Lentiz Life College mogelijk om extra voorzieningen voor tienermoeders te organiseren.
Bedrijven die in 2001 een politieagent omkochten met als doel een pepperspraycontract binnen te halen |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant over bedrijven die in 2001 een politieagent omkochten met als doel een pepperspraycontract met de politie binnen te halen?1
Ja.
Klopt het dat de directeur van Defense Technology een bekentenis heeft afgelegd tegenover de Amerikaanse justitie van zijn omkoping? Wat gaat de Nederlandse justitie doen? Zijn er rechtshulpverzoeken gedaan? Zo ja, welke?
Volgens op het internet geplaatste documenten heeft een oud-directeur van het Amerikaanse bedrijf Defense Technology, die verdacht wordt van diverse omkopingen, tegen de Amerikaanse justitie verklaard dat hij, via een Nederlandse tussenpersoon, een politieagent zou hebben omgekocht om het contract te verkrijgen voor de levering van pepperspray aan de Nederlandse politie. De zaak wordt onderzocht door de rijksrecherche, onder leiding van het Landelijk Parket. Het Openbaar Ministerie heeft in rechtshulpverzoeken de Amerikaanse autoriteiten om informatie gevraagd. Over de inhoud van de verzoeken en het onderzoek kunnen vanwege het belang van het onderzoek geen mededelingen worden gedaan. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bezien wat de eventuele gevolgen zijn voor lopende en toekomstige contracten met de betrokken bedrijven.
Kunt u de omvang van de gevolgen van de omkoping aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
Doet het Korps landelijke politiediensten (KLPD) nog steeds zaken met het betrokken bedrijf c.q. de betrokken bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u onderzocht of gaat u onderzoeken of afgesloten contracten rechtsgeldig zijn of ongeldig kunnen worden verklaard op grond van eerder geconstateerde praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Nederlandse veiligheid in het geding is geweest omdat de politie op een gegeven moment geen holsters, spray en munitie meer geleverd kon krijgen en dat de oplossing toen werd gevonden in aanpassing van de Bewapeningswet zodat ook spullen van andere merken ingekocht konden worden?
De Nederlandse veiligheid is nimmer in het geding geweest en er zijn geen problemen geweest met de operationele beschikbaarheid van holsters, pepperspray en munitie. Wel is er een tijdelijk leveringsprobleem geweest met betrekking tot de zogenaamde stunbag (less lethal munitie) die uitsluitend wordt gebruikt door de aanhoudings- en ondersteuningseenheden. Om te voorkomen dat de operationele beschikbaarheid van deze munitie in gevaar zou komen is besloten om ook het gebruik toe te staan van een vergelijkbare patroon van een andere leverancier. De Bewapeningsregeling politie is hierop aangepast.
Welke maatregelingen bij aanbestedingen zijn genomen of neemt u (met betrekking tot de persoonsafhankelijkheid) om herhaling te voorkomen?
Het Europese aanbestedingsrecht is opgezet en ingericht om persoonsafhankelijkheid te voorkomen. Hiervoor zijn diverse waarborgen en procedures ingebouwd. Integriteit is en blijft hierbij een belangrijk punt van aandacht. Aanbieders die desondanks vermoeden dat er in strijd is gehandeld met het Europese aanbestedingsrecht kunnen hiermee naar de rechter stappen. Dit is recentelijk ook gebeurd in de aanbestedingsprocedure voor nieuwe politievoertuigen waarbij de vorderingen van de eisers door de rechter zijn afgewezen2.
Wat doet u om bij de lopende aanbestedingen, bijvoorbeeld van voertuigen, de beschreven praktijken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Tekortschietende fiscale stimulering leerwerkbedrijven bij kleine ondernemingen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het advies «Uitsluiting fiscale stimuleringsregeling beroepsonderwijs in de ambachtseconomie» van het Hoofdbedrijfschap Ambachten van 28 september jl.?
Ja.
Deelt u de analyse dat de Wet Afdrachtvermindering Onderwijs onbedoeld kleinschalige ondernemingen en zelfstandigen zonder personeel uitsluit? Zo nee, waarom niet?
De afdrachtvermindering onderwijs is een fiscale tegemoetkoming in de vorm van een vermindering op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Daarbij is onderkend dat conform het principe «no taxes no gains» als gevolg van deze keuze nooit een grotere compensatie wordt geboden dan het bedrag aan – vóór toepassing van de afdrachtvermindering – verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Inherent aan de keuze voor een dergelijk fiscaal instrument is dat inhoudingsplichtigen die relatief weinig loonheffingen afdragen minder snel de volledige afdrachtvermindering kunnen verzilveren. Voornoemde uitwerking is dan ook niet onbedoeld, maar expliciet voorzien1 bij de invoering van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Zolang er sprake is van een fiscaal instrument is er geen aanleiding om thans op de gemaakte keuze en de daaraan verbonden consequenties terug te komen.
Bent u bereid een einde te maken aan deze uitsluiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer voor 1 december 2010 een brief te sturen waarin de verschillende oplossingsrichtingen uit het advies worden onderzocht en een keuze wordt gemaakt voor één van hen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is er momenteel geen reden om op de gemaakte keuzes terug te komen. Wel geef ik hierna in het kort een reactie op het advies van het Hoofdbedrijfschap Ambachten.
Dit voorstel betreft verrekening van het niet-verzilverbare deel van de afdrachtvermindering met de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in de vorm van een heffingskorting. Dit lijkt ons geen adequate oplossing voor het verzilveringsprobleem, aangezien zeker bij ondernemers de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting niet altijd toereikend zal zijn om de heffingskorting te verzilveren.
Dit voorstel betreft invoering van een niet-fiscale compensatieregeling voor een fiscaal verzilveringsprobleem. Een dergelijke combinatie leidt tot complexe regelgeving en uitvoering. Bovendien maakt dit een inbreuk op de eerder genoemde systematiek die inherent is aan een fiscaal instrument. Deze variant is slechts bij hoge uitzondering toegepast bij de uitgaven voor specifieke zorgkosten (voorheen: buitengewone uitgaven).
Een dergelijke regeling biedt inderdaad een oplossing voor het verzilveringsprobleem. Echter dit zal leiden tot een toename van de administratieve lasten voor ondernemers en vergt een afzonderlijke uitvoeringspraktijk.
Een sectorbreed stagefonds is feitelijk een variant op een subsidieregeling. In tegenstelling tot het genoemde stagefonds in de zorg dat is bedoeld voor wettelijk geregeld zorgaanbod, is de door het Hoofdbedrijfschap Ambachten bedoelde groep ondernemers niet op eenzelfde eenduidige wijze af te bakenen. Bovendien zou het beperken van een tegemoetkoming tot een specifieke sector leiden tot rechtsongelijkheid. Immers, ook binnen andere sectoren kan het verzilveringsprobleem zich op eenzelfde wijze voordoen.
Met betrekking tot bovengenoemde voorstellen wil ik in zijn algemeenheid nog het volgende opmerken. Alle varianten brengen met zich mee dat het bereik wordt vergroot (ook voor ondernemers die in het geheel niet of beperkt gebruik maken van de afdrachtvermindering), waardoor het budgettaire beslag in alle varianten hoger zal uitvallen dan dat geldt voor de huidige regeling. Hiervoor bestaat thans geen dekking. Ook zullen de administratieve lasten toenemen en zullen de kosten voor de uitvoeringspraktijk aanzienlijk oplopen. Tenslotte zal een compensatie voor het verzilveringsprobleem binnen de afdrachtvermindering onderwijs uitstralingseffecten hebben richting de overige afdrachtverminderingen (zeevaart en speur- en ontwikkelingswerk), met alle gevolgen van dien.
Over de bestrijding van cybercrime |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur over cybercrime?1
Ja.
Bent u het met een aantal geïnterviewden, waar onder de officier van justitie gespecialiseerd in cybercrime, eens dat de bevoegdheden van politie en justitie moeten worden uitgebreid ten aanzien van cybercrime, meer in het bijzonder de mogelijkheid om «terug te hacken», ongeacht de plaats waar de computer zich bevindt?
Is het waar dat in de uitzending de optredende officier van justitie om een dergelijke wetswijziging heeft verzocht?
Bent u bereid aan dit verzoek te voldoen?
Kunt u een dergelijke bevoegdheidsuitbreiding realiseren binnen de nationale wetgeving? Zo ja, hoe? Zo nee, op welke wijze kunt u op korte en lange termijn deze vorm van grensoverschrijdende criminaliteit effectief aanpakken?
De bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 aangehaalde bevoegdheden zijn in beginsel binnen de nationale wetgeving te realiseren. En daartoe zal ik voorstellen doen. Voor de internationale dimensie merk ik op dat veel bevoegdheden nationaal vast te leggen zijn, maar het grensoverschrijdende gebruik ervan mede afhangt van de rechtsmacht die op de opsporing en vervolging van grensoverschrijdende of buiten Nederland plaatsvindende misdrijven gelegd wordt en in hoeverre die door de betreffende staat gelegde rechtsmacht internationaal geaccepteerd wordt. Zoals bekend hanteert Nederland een terughoudend beleid op dit punt.
Bent u bereid extra opsporings- en vervolgingscapaciteit in te zetten voor dit soort misdaad?
In het kader van het programma versterking aanpak cybercrime zijn reeds extra gelden beschikbaar gesteld, waarmee opsporing en vervolging een nieuwe impuls hebben gekregen. Ook binnen de bestaande middelen van het OM en de politie zijn aanpassingen gedaan om te voldoen aan de eisen die voortkomen uit de ontwikkelingen in de cybercrime.
Is er voldoende kennis en kunde aanwezig op dit terrein bij justitie en politie?
Het kennisniveau bij gespecialiseerde afdelingen zoals het Team Hightech Crime en het Team Digitaal & Internet van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD is hoog. Nederland staat wereldwijd goed bekend wat betreft de bestrijding van hightech crime. Dat neemt niet weg dat het kennisniveau bij de politie en het Openbaar Ministerie nog in ontwikkeling is. In Nederland is in 2006 een Nationale Infrastructuur Bestrijding Cybercrime opgezet en in 2007 een intensiveringsprogramma ontwikkeld. Het doel van deze maatregelen is, onder andere, het verspreiden en opbouwen van kennis en vaardigheden. Voor de aanpak van bijvoorbeeld phishing en botnets zijn zogenaamde proeftuinen ingericht.
Het bericht dat de fusie tussen het Vlietland Ziekenhuis en de zorgverzekeraar DSW toch doorgaat |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden fusie Vlietland Ziekenhuis en verzekeraar DSW gaat door»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat vindt u van de constatering van beide partijen dat ze voor de fusie geen toestemming en geen vergunning van de toezichthouder, de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), nodig hebben?
Op 18 februari 2010 heeft de NMa vastgesteld dat voor de voorgestelde fusie tussen verzekeraar DSW en Vlietland ziekenhuis een vergunning vereist is. Zolang de NMa deze vergunning niet heeft verleend, is het verboden een fusie tot stand te brengen. Uit de berichtgeving in de krant maak ik op dat er mogelijk geen sprake meer is van een fusie, omdat er niet langer overdracht van zeggenschap zal plaatsvinden. Indien dat het geval is, hoeft de NMa vooraf geen toestemming te geven. Indien er wel sprake is van een fusie, dan is die fusie alleen toegestaan als de NMa vooraf een vergunning heeft verleend.
Als geen sprake is van een fusie zullen het Vlietland Ziekenhuis en verzekeraar DSW wellicht intensief gaan samenwerken. Op samenwerkingsafspraken is het karteltoezicht van toepassing. In het kader van het karteltoezicht kan de NMa achteraf optreden tegen gedragingen van de betrokken partijen die de keuzevrijheid van patiënten en verzekerden beperken en die de concurrentie op de zorgmarkt belemmeren.
Mocht overigens sprake zijn van aanmerkelijke marktmacht van (één van) de betrokken partijen op de relevante zorgmarkt, dan is het relevant op te merken dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bevoegd is om maatregelen te treffen die gericht zijn op het voorkomen van misbruik van die machtspositie. In tegenstelling tot het karteltoezicht gaat het hier dus om interventies die voorafgaand aan eventuele overtredingen van het mededingingsrecht kunnen worden opgelegd.
Deelt u de mening dat fusies de keuzevrijheid van patiënten beperken, en een belemmering zijn voor concurrentie op de lokale zorgmarkt?
In het algemeen kan niet worden gesteld dat fusies de keuzevrijheid van patiënten beperken en dus een belemmering zijn voor concurrentie op de lokale zorgmarkt.
Onder de huidige wetgeving is het aan de NMa om in individuele gevallen te beoordelen of samenwerking tussen zorgaanbieders onderling en tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars de keuzevrijheid van patiënten en verzekerden beperkt en de concurrentie op de zorgmarkt belemmert. Wanneer samenwerking de vorm krijgt van een fusie, dan toetst de NMa deze voorafgaand aan de totstandkoming daarvan. Wanneer de samenwerking zodanig is vormgegeven dat geen sprake is van een fusie, betekent dat echter niet dat de NMa buitenspel staat. Zoals aangegeven bij vraag 2 kan de NMa ook achteraf optreden en is de NZa bevoegd om in geval van marktmacht zonodig vooraf maatregelen te treffen.
Wat is uw mening over het standpunt van de DSW-bestuursvoorzitter, die stelt dat de Tweede Kamer en de minister van VWS «er niet over gaan»?
De tot stand te brengen samenwerkingsrelatie tussen het Vlietland Ziekenhuis en zorgverzekeraar DSW betreft een individuele zaak. Op individuele zaken is uitsluitend onafhankelijk toezicht van toepassing door de NMa, de NZa en (waar het verzekeraars betreft) DNB en AFM. Bij de uitvoering van dit toezicht is geen rol weggelegd voor de minister van VWS of de Tweede Kamer. Vanzelfsprekend is er wel een rol voor het kabinet en de Staten-Generaal weggelegd bij het omzetten van de afspraken in het regeerakkoord (zoals het fusieverbod tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars) in wetgeving.
Kunt u aangeven hoe het met de uitvoering van de aangenomen motie-Schippers c.s. staat, waarin de regering wordt verzocht het fuseren van zorgverzekeraars en zorgaanbieders te verbieden?2
De motie Schippers c.s. stelt onder meer dat wanneer een zorgverzekeraar geïntegreerd is met een zorgaanbieder, de verzekeraar vrijwel altijd de «eigen» zorgaanbieder zal contracteren. Hierdoor krijgt innovatiever en concurrerender zorgaanbod, dat toch al veel te moeilijk toegang heeft tot de Nederlandse markt, nog minder kans in de regio waar deze zorgverzekeraar dominant is. Dergelijke integratie zou de keuzevrijheid van patiënten drastisch beperken, wat een algemeen wettelijk verbod noodzakelijk zou maken.
De ambtsvoorgangers van de staatssecretaris en mijzelf hebben naar aanleiding van de motie aangegeven dat zij een verbod op dergelijke fusies niet noodzakelijk en niet proportioneel achtten.3 In het regeerakkoord is hier afstand van genomen en is een verbod aangekondigd op fusies tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Deze maatregel heeft als doel een zuivere inkooprol voor zorgverzekeraars te garanderen en toetredingsbelemmeringen voor innovatief zorgaanbod te voorkomen, en ligt daarmee in lijn met het doel van de eerder genoemde motie Schippers c.s. Ik zal zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel naar uw Kamer sturen.
Zolang er geen aanvullend wettelijk instrumentarium is, wijs ik in het verlengde van het antwoord op vraag 2 erop dat de fusie tussen het Vlietland Ziekenhuis en DSW – indien sprake is van het overdragen van zeggenschap – een vergunning van de NMa behoeft. De NMa zal de fusie toetsen op grond van de Mededingingswet en de fusie tegenhouden als deze de belangen van patiënten of verzekerden schaadt. Indien geen sprake is van overdracht van zeggenschap, zal de NMa toezicht houden op de samenwerking tussen de betrokken partijen in het kader van het kartelverbod zoals neergelegd in diezelfde Mededingingswet.
Bent u ervan op de hoogte dat in het regeerakkoord expliciet een fusieverbod is opgenomen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars? Welke maatregelen kunt en gaat u nemen om deze omstreden fusie tussen het Vlietland Ziekenhuis en DSW tegen te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat MillEnergy extra ambtenaren in Delfzijl wil betalen om zo snel mogelijk de aanleg van een windmolenpark te kunnen realiseren |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTV Noord dat energiebedrijf MillEnergy de gemeente Delfzijl € 45 000 geeft voor extra ambtenaren teneinde de vergunningsprocedure te versnellen?
Ja. Volgens de gemeente Delfzijl is dit geld echter niet bestemd voor de aanstelling of betaling van extra ambtenaren doch voor onderzoek ten behoeve van de aanpassing van een herziening van het bestemmingsplan dat ruimte biedt aan een windmolenpark aan de havenzijde van de stad. Op basis van dit herziene bestemmingsplan kunnen vergunningen zoals de bouwvergunning/omgevingsvergunning worden verleend.
Deelt u de mening dat op deze manier de onafhankelijkheid van de overheid in het geding is? Zo nee, waarom niet?
Neen. De Gemeenteraad heeft aangegeven alleen een op een bepaald punt gewijzigd ontwerp-plan te willen goedkeuren. Een belangrijk deel van de hiervoor benodigde informatie moet door de initiatiefnemer worden geleverd. Teneinde de bruikbaarheid voor de planaanpassing te borgen, hebben het College van B&W en de initiatiefnemer afgesproken samen het voorbereidende onderzoek te doen uitvoeren, waarbij de initiatiefnemer € 45 000 in de kosten bijdraagt. Mede door de dualistische opzet van het gemeentebestuur zal de Raad een voorstel van B&W kritisch en onafhankelijk kunnen beoordelen.
Deelt u de mening dat bedrijven nooit en te nimmer ambtenaren mogen inhuren om zo de procedures te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd, is dit hier niet aan de orde. Het zou bovendien in strijd zijn met de Gemeentewet.
Deelt u de mening dat de gemeente Delfzijl te allen tijde de € 45 000 dient te weigeren omdat daarmee een schijn van belangenverstrengeling kan worden gewekt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat de aanleg van windmolenparken door de impact op het landschap een gedegen afweging noodzakelijk maakt en er dus geen sprake mag zijn van overhaaste beslissingen? Zo nee, waarom niet.
De aanleg van een windmolenpark kan veel omgevingseffecten hebben, zowel wat betreft mensen, hun woonmilieu maar ook op het landschap en de natuur. Uiteraard is een zorgvuldige en niet overhaaste afweging daarbij noodzakelijk. Ik heb geen aanwijzing dat er in Delfzijl sprake is van een overhaaste werkwijze. Over het vast te stellen bestemmingsplan wordt al geruime tijd gesproken met de Gemeenteraad. Mede in verband met een hieruit voortgekomen verzoek om planaanpassing zal verder onderzoek plaatsvinden.
Over de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de dissertatie «Language problems in young children. General assumptions investigated» van Keegstra?1
Ja.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar vanwege de neurofysiologische ontwikkeling sterk varieert, zonder dat dit problematisch is? Wat betekent de conclusie dat kinderen een redelijk autonome ontwikkeling doormaken – waardoor het aanbieden van een rijke leeromgeving geen significante effecten heeft – voor het beleid ten aanzien van vroegschoolse educatie (VVE)?
Het klopt inderdaad dat de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar sterk varieert.
Bij een taalontwikkelingsstoornis kan, afhankelijk van de oorzaak, bijvoorbeeld medische behandeling of logopedie nodig zijn. Een vergroting van het taalaanbod door voor- en vroegschoolse educatie heeft dan geen zin. Bij een taalachterstand die wordt veroorzaakt door onvoldoende Nederlands taalaanbod vanuit de omgeving van het kind (blootstellingsachterstand) is het wel belangrijk het taalaanbod in het Nederlands te vergroten, bijvoorbeeld door middel van voor- en vroegschoolse educatie.
In 2009 is door het RIVM aan de professionals in de jeugdgezondheidszorg (jgz) een omgevingsanalyse beschikbaar gesteld om een risico op een achterstand in de Nederlandse taal door een gebrek aan taalaanbod in het Nederlands te kunnen signaleren bij kinderen van circa 2,5 jaar. In deze omgevingsanalyse is ook aangegeven dat er een onderscheid is tussen een taalontwikkelingsstoornis en een gebrek aan een Nederlands taalaanbod.
Gemeenten kunnen onder andere met schoolbesturen en jgz-professionals afstemmen binnen de Lokaal Educatieve Agenda (artikel 167, eerste lid, Wet op het primair onderwijs) over welke kinderen tot de doelgroep van voor- en vroegschoolse educatie behoren.
Deelt u de analyse dat momenteel onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen een taalontwikkelingsstoornis en een blootstellingachterstand? Klopt het dat in groep 1 en 2 van het basisonderwijs bij het vermoeden van problemen in de taalontwikkeling van kinderen geen multidisciplinaire diagnose wordt verricht? Welke verbetering wilt u op dit gebied bewerkstelligen?
Nee, ik deel deze analyse niet. De jgz-professionals volgen vanuit het uniform deel van het basistakenpakket JGZ de taalspraakontwikkeling van alle kinderen en signaleren of er sprake is van mogelijke taalspraakstoornissen.
Juist omdat het in de praktijk niet altijd duidelijk was voor welke kinderen deelname aan voor- en vroegschoolse educatie zinvol is, is daarnaast de omgevingsanalyse ontwikkeld als hulpmiddel voor jgz-professionals om kinderen met een blootstellingsachterstand te signaleren.
Bij twijfels over de taalspraakontwikkeling kan de leerkracht een kind verwijzen naar de jgz. De jgz-professional kan indien nodig een kind doorverwijzen naar een audiologisch centrum waar nadere diagnostiek en behandeling kan plaatsvinden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Is het waar dat voor kleuters met een D-score en E-score voor de Citotoets een traject voor extra taalstimulering wordt ingezet, en dat dit traject voor kinderen met een C-score wordt overwogen? Deelt u het inzicht dat de variatie van de normale taalverwerving tussen 10% en 90% ligt en dat dus alleen een E-score reden voor verder onderzoek moet zijn? Bent u bereid deze richtlijn in het onderwijs indringend onder de aandacht te brengen?
Het is op scholen geen automatisme om bij een bepaalde score al dan niet een traject van taalstimulering in te zetten. Het is aan de professionaliteit van de leerkracht, de school en het schoolbestuur om dergelijke onderwijskundige richtlijnen al dan niet vast te stellen. Als scholen opbrengstgericht werken vragen ze zich dan ook voortdurend en systematisch af of het onderwijsaanbod past bij wat alle leerlingen nodig hebben. Er wordt dus geen standaard traject uitgezet.
Welke conclusies trekt u uit de constatering dat extra blootstelling aan de Nederlandse taal met name voor allochtone kinderen van belang kan zijn? Hoe oordeelt u over de suggestie dat een taalstimuleringsprogramma daarvoor wellicht niet het noodzakelijke middel is en dat bijvoorbeeld verblijf in peuterspeelzaal of kinderopvang kunnen volstaan?
Extra blootstelling aan de Nederlandse taal kan zowel voor allochtone als voor autochtone kinderen van belang zijn. Dit is met name het geval als de ouders een laag opleidingsniveau hebben dan wel als er andere elementen binnen het gezin zijn die ertoe kunnen leiden dat de kinderen thuis en in de directe omgeving te weinig Nederlands taalaanbod krijgen.
De constatering uit het onderzoek is gebaseerd op een onderzoek bij 136 kleuters.
Het onderzoek «VVE onder de loep» (IVA, 2008) komt tot de conclusie dat zowel allochtone als autochtone kinderen baat kunnen hebben bij vve-programma’s. Dat onderzoek heeft gebruik gemaakt van de gegevens uit het uitgebreide PRIMA-cohortonderzoek. Uit die analyses blijkt dat deelname aan vroegschoolse educatie een positief modererend effect heeft op de schoolresultaten van bepaalde doelgroepen. Het gaat dan om leerlingen met een lage SES-achtergrond. De autochtone kinderen boeken daarbij ook vooruitgang, hoewel de allochtone kinderen meer vooruitgang boeken.
Het enkele verblijf in een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf is nog geen garantie dat er voldoende blootstelling is aan de Nederlandse taal. De medewerkers dienen het spel van de kinderen actief te verrijken. De vve-programma’s bieden hiervoor thema’s en adviezen aan de medewerkers.
Hoe krijgt de afbakening van doelgroepkinderen voor VVE gestalte? In hoeverre wordt hierbij rekening gehouden met het gegeven dat taalproblemen bij autochtone kinderen in alle lagen van de bevolking voorkomen?
Het college van burgemeester en wethouders stelt in samenspraak met betrokkenen de doelgroep vast voor voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente. Betrokken actoren zijn dikwijls de peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, schoolbesturen en de jeugdgezondheidszorg. Bij het beoordelen of er sprake is van onvoldoende Nederlands taalaanbod in de omgeving van het kind, kan worden gekeken naar het opleidingsniveau van ouders, de thuistaal van het kind, het inkomen, of er boeken in huis zijn, etc. Er wordt dus terdege rekening gehouden met het feit dat taalproblemen zowel bij autochtone als allochtone kinderen kunnen voorkomen. De jgz-professional kijkt daarnaast bij alle kinderen – dus in alle lagen van de bevolking – of er sprake is van een mogelijke taalontwikkelingsstoornis.
Bent u ook van mening dat vanwege het fundamentele onderscheid tussen moedertaalverwerving en schooltaalbeheersing bij de overgang naar groep 3 meer nadruk moet liggen op de toetsing van leerlingen op schoolrijpheid? Wat is uw reactie op de conclusie van prof. dr. S. Goorhuis-Brouwer dat een dyslexieprotocol pas vanaf groep 3 functie kan hebben, omdat kinderen dan pas in de concreet-operationele denkfase zijn beland?2
De schoolbesturen stellen hun eigen criteria vast voor de bepaling of kinderen overgaan naar groep 3. Dat hoort ook bij de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Daarbij is de vraag niet zozeer of kinderen «over mogen gaan» naar groep 3, maar of in groep 3 rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de kinderen.
Voor de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs is een protocol leesproblemen en dyslexie ontwikkeld dat als doel heeft om de beginnende ontwikkeling van geletterdheid van een kind te volgen en te signaleren wanneer de ontwikkeling stagneert. Het gaat dan bijvoorbeeld om het niet goed herkennen van letters en woordklanken. Het protocol is er op gericht om de voorbereiding op het lees- en schrijfonderwijs dat vanaf groep 3 start, te verbeteren.
Wat is uw reactie op de constatering dat verkeerd vroegtijdig gebruik van stimuleringsprogramma’s leidt tot problemen in de ontwikkeling, zoals faalangst en auditieve verwerkingsproblematiek?1 Welke inzet pleegt u om deze negatieve gevolgen te voorkomen?
De afgelopen tijd is veel informatie aan kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, schoolbesturen en jgz-professionals verstrekt over wat voor- en vroegschoolse educatie inhoudt en welke kinderen hier baat bij kunnen hebben. Over verdere inzet, zie het antwoord op vraag 9.
Op welke wijze worden bovenstaande punten meegenomen in de ontwikkeling van de specialisatie in de Pabo voor het jonge kind? Wordt in deze specialisatie voldoende aandacht besteed aan ontwikkelingspsychologie?
De wens om te komen tot een specialisatie voor het jonge kind is geboren uit de noodzaak dat er meer kennis nodig is over de wijze waarop jonge kinderen zich ontwikkelen. Het veld heeft er grote invloed op welke onderwerpen wel of niet in het curriculum terechtkomen. De problemen die op dit moment worden ervaren, zullen zeker geagendeerd worden.
Financiering lobby door Aegon |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aegon financiert anti-Obama campagne»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Aegon meer dan 5 miljoen in een campagne van de US Chamber of Commerce steekt, gericht tegen de regulering van de financiële sector in de Verenigde Staten?
In algemene zin geldt dat ik zelfs in mijn hoedanigheid van aandeelhouder van de staatsdeelnemingen niet treedt in de dagelijkse operationele activiteiten van de betreffende deelnemingen; die verantwoordelijkheid is belegd bij de raden van bestuur en directies van de ondernemingen. Dit geldt zeker voor ondernemingen waarin de staat geen aandelen houdt, zoals AEGON. Het feit dat de staat eind 2008 het kapitaal van AEGON heeft versterkt doet hieraan niet veel af.
Wel heb ik mij wel laten informeren over deze kwestie en dat heeft mij het volgende geleerd.
Navraag leert dat AEGON in de Verenigde Staten de stichting «AEGON Transamerica Foundation» onder beheer heeft. Deze stichting is een non-profitorganisatie die jaarlijks geld doneert aan verschillende instellingen. Gedurende de periode 2004–2006 heeft deze stichting een bedrag van $ 3 miljoen gedoneerd aan een verzelfstandigd onderdeel van de Amerikaanse Chamber of Commerce dat «National Foundation» heet. De National Foundation heeft een algemeen karakter en behartigt de belangen van het Amerikaanse bedrijfsleven waartoe dochterondernemingen van AEGON behoren.
Voor wat betreft enig standpunt tegen regulering van de financiële sector begrijp ik dat de Amerikaanse Chamber of Commerce heeft gezegd niet tegen regulering in algemene zin te zijn, maar tegen bepaalde onderdelen van de wetgeving. In de uiteindelijke afweging heeft de Amerikaanse Chamber of Commerce gemeend dat die laatste onderdelen zo zwaar wegen dat een negatief stemadvies is uitgebracht op deze wetgeving.
Vindt u het wenselijk dat een Nederlandse verzekeraar miljoenen steekt in een politieke lobby in het buitenland? Maakt het daarbij uit of de organisatie met overheidssteun overeind is gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het van belang om te weten of en in welke mate Nederlandse financiële instellingen geld doneren aan een politieke lobby in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse Kamer van Koophandel niet te vergelijken is met de Nederlandse Kamer van Koophandel en veel meer functioneert als een lobby-organisatie?
De organisaties delen dat zij belangen behartigen van het bedrijfsleven. In de invulling hiervan door beide organisaties zijn wel verschillen, in het bijzonder de politiek-maatschappelijke context waarbinnen beide organisaties opereren. Ik kan me goed vinden in de stelling dat de Amerikaanse Chamber of Commerce meer als lobby-organisatie functioneert dan de Nederlandse Kamer van Koophandel.
Staat de US Chamber of Commerce geregistreerd als lobby-organisatie in de Verenigde Staten?
De registratie van lobby-activiteiten op federaal niveau – en in het bijzonder het Congres – is in beginsel persoonsgebonden. Navraag leert dat meerdere stafleden van de Amerikaanse Chamber of Commerce zijn geregistreerd als lobbyist.
Ontevredenheid van bedrijfsartsen |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek naar arbeidstevredenheid en loopbaanwensen van bedrijfsartsen? 1
Ik heb kennisgenomen van deze uitkomsten.
Deelt u de veronderstelling van de onderzoeker dat het werkklimaat binnen arbodiensten er beroerd voor staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de verklaring daarvoor?
Er zijn vanuit verschillende invalshoeken signalen gekomen over de positie van de bedrijfsarts. In gezamenlijke opdracht van mijn ministerie en het ministerie van VWS loopt thans een nader onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om knelpunten in de positie van de bedrijfsarts binnen de huidige kaders van het arbozorg systeem en in de interactie met de curatieve zorg, in beeld te brengen en te objectiveren. Het door u genoemd onderzoek onder bedrijfsartsen wordt, naast diverse andere bronnen, in het lopende onderzoek betrokken. Het onderzoek wordt voor de zomer van 2011 afgerond.
Deelt u de conclusie dat er problemen zijn met het waarborgen van professionele integriteit van bedrijfsartsen in een commerciële omgeving? Zo nee, waarom niet, en zo ja, hoe is dat te verhelpen?
Ik wacht de uitkomsten van het lopende onderzoek af. In algemene zin kan gesteld worden dat het waarborgen van professionele integriteit altijd inzet en aandacht vereist. In de eerste plaats van de beroepsbeoefenaar zelf. Maar ook van zijn werkgever en van zijn beroepsvereniging. Betrokkenen dienen samen zorg te dragen voor een goede naleving van bestaande regels en professioneel statuut. Dit laat onverlet of er al dan niet in een commerciële omgeving wordt gewerkt.