De weigering inzage te geven in een Inspectierapport |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom heeft u het WOB-verzoek van de Twentsche Courant Tubantia, RTV Oost en RTL om inzage te krijgen in het Inspectierapport rondom neuroloog J.S. afgewezen?12
Het Inspectierapport over haar handelwijze in de casus van deze neuroloog is, met bijbehorende bijlagen, openbaar en is ook aan uw Kamer gestuurd op 19 februari 2009.
In het Wob-verzoek werd verzocht om een afschrift van alle documenten die tussen de IGZ en het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente en de betreffende neuroloog zijn gewisseld gedurende de periode 2000 tot en met 2005. Gelet op het lopende strafrechtelijk onderzoek naar neuroloog J.S. is naar aanleiding van de zienswijze van het OM geoordeeld dat het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten in dit geval dient te prevaleren boven het algemene belang van openbaarmaking zodat nagenoeg alle gevraagde documentenzijn geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder c van de Wob.
Bent u van mening dat ter verhoging van de kwaliteit van de Inspectie transparantie over het functioneren van deze instantie belangrijk is?
Ja.
Transparant zijn over de wijze van toezicht houden hoort bij een moderne manier van toezicht houden. De IGZ is daarom zelf transparant over de wijze waarop ze toezicht houdt. Nu de handhavingskaders per wettelijk instrument (aanwijzing, bevel, bestuurlijke boete, etc) openbaar zijn, is voor een ieder vooraf helder welke normen de IGZ stelt en wat de sanctie is bij overtreding van de normen. En de handhavingsresultaten maakt de IGZ ook actief openbaar.
Over de transparantie van de Inspectie met betrekking tot de kwestie van de MST neuroloog verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
In hoeverre draagt het bij aan transparantie over het handelen van de Inspectie als deze haar eigen handelen onderzoekt?
Zoals u weet maakt de IGZ de omslag naar een transparante, moderne en pro-actieve handhavingorganisatie, zoals ook in haar meerjarenbeleidsplan 2008–2011 staat beschreven. Daarbij werkt de IGZ continu aan het verbeteren van haar werkwijze. Kritisch kijken naar het eigen handelen met als doel om daar van te leren past in deze visie. Dat was ook de achterliggende gedachte bij de evaluatie die de IGZ zelf heeft gedaan inzake haar handelen in de kwestie van de MST neuroloog. Dit heeft op 17 februari 2009 geleid tot een onderzoeksverslag, dat met bijbehorende bijlagen openbaar is gemaakt en op 19 februari 2009 aan de Tweede Kamer is gezonden. Met dit onderzoek heeft de IGZ mijns inziens bijgedragen aan transparantie.
Vervolgens zijn er mede op uw verzoek aanvullende onderzoeken uitgevoerd door professor Legemaate, die een onafhankelijk advies heeft geschreven over de lessen die uit de onderzoeksrapportage van de Inspectie getrokken kunnen worden en dat op 24 juli 2009 aan de Tweede Kamer is gezonden. En op 27 mei 2010 is het onafhankelijk extern vervolgonderzoek naar het handelen van de Inspectie inzake de voormalig neuroloog J.S. onder leiding van de heer mr. R.J. Hoekstra aan de Tweede Kamer gezonden. Met dit onafhankelijk onderzoek is het handelen van de IGZ in deze kwestie op een verantwoorde wijze in beeld gebracht over hetgeen zich heeft voorgedaan en hoe de IGZ daarin heeft gehandeld.
Op welke manier draagt u bij aan die transparantie als u een rapport van de Inspectie naar het eigen functioneren in deze zaak niet openbaar maakt?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb weergegeven is het Inspectierapport over haar handelwijze in de casus van deze neuroloog is, met bijbehorende bijlagen, openbaar en is deze ook aan uw Kamer gestuurd op 19 februari 2009.
Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt zijn daarna nog rapporten van onafhankelijke onderzoekers over het handelen van de IGZ in deze casus openbaar geworden en aan uw Kamer gestuurd.
Is het in een democratie niet de taak van de pers om het handelen van staatsinstellingen te controleren?
Het controleren van het functioneren van staatsinstellingen is in onze democratische rechtsstaat de taak van de Algemene Rekenkamer, het parlement en de rechter. De onafhankelijke media hebben deze taak niet, al spelen zij daarbij uiteraard een – zij het indirecte – rol.
Deelt u de mening dat u op deze manier de indruk wekt dat u of de Inspectie iets te verbergen heeft?
Nee.
Bent u bereid het betreffende rapport ter beschikking te stellen van de Kamer?
Zoals ik in antwoord op vragen 1 en 4 heb aangegeven is het rapport inmiddels aan Uw Kamer gezonden.
Het in opspraak raken van artsen in ziekenhuizen te Amstelveen, Emmen, Enschede en Purmerend die jarenlang hun gang konden gaan |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat slecht functionerende artsen jarenlang door kunnen gaan met behandelingen en daarbij veel patiënten zwaar duperen?
Zoals ik uw kamer al heb laten weten in de brief «Stand van zaken toezeggingen AO IGZ en toezicht met betrekking tot medisch specialistisch handelen (31 maart 2010)» zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. In deze brief heb ik de maatregelen beschreven die ik hiervoor heb genomen. Daarnaast staan in de brief de verantwoordelijkheden voor de beroepsgroep en de instelling/Raad van Bestuur in geval van disfunctioneren beschreven. Tot slot is beschreven hoe de IGZ hierop toeziet en handhaaft. Ik heb hierbij de «Interne IGZ-richtlijn omgaan met signalen over disfunctioneren van medisch specialisten» toegevoegd en op zeer korte termijn stuur ik u de nieuwe werkwijze van de IGZ inzake beroepsbeperkende maatregelen disfunctionerende beroepsbeoefenaren.
Deelt u de mening dat de collegiale toetsing te vrijblijvend is?
Ja, hoewel ik groot belang hecht aan collegiale toetsing deel ik uw mening dat alleen collegiale toetsing te vrijblijvend is. Ook de Raad van Bestuur en het toezicht van de IGZ spelen een belangrijke rol. De verschillende verantwoordelijkheden staan in mijn brief van 31 maart beschreven.
Acht u het wenselijk dat er een meldplicht komt voor artsen die constateren, of zelfs maar vermoeden, dat een collega slecht functioneert?
Zoals u in mijn brief van 31 maart kunt lezen zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Een voorbeeld hiervan is het Kwaliteitskader Medisch Specialisten 2010 van de Orde van Medisch specialisten waarin wordt beschreven dat de medisch specialist een verantwoordelijkheid heeft actief te handelen indien hij opmerkt dat een collega geen goede zorg verleent. Daarnaast is binnen de medische wereld een cultuuromslag gaande wat betreft het bespreekbaar maken van het functioneren van de zorgverlener en het maken van vermijdbare fouten. In de ziekenhuizen is hier aandacht voor door onder andere het veilig melden van incidenten binnen het veiligheidsmanagementsysteem (VMS). Deze en andere genomen maatregelen maken dat ik het niet wenselijk acht om een door u voorgestelde meldplicht in te voeren.
Welke rol spelen de beroepsgroep en de beroepsvereniging hierin?
Voor de rol die de beroepsgroep en beroepsvereniging speelt verwijs ik naar de eerdergenoemde brief van 31 maart.
Welke mogelijkheden had de directie van het Waterlandziekenhuis om het disfunctioneren van de orthopedisch chirurg te voorkomen?1
De Raad van Bestuur wordt op de hoogte gehouden door de klachtenfunctionaris en klachtencommissie van klachten, en in het geval er een claim ligt van patiënten. Daarnaast functioneert de specialist binnen een maatschap. Indien er problemen zijn dan wordt dit, vaak middels het stafbestuur, besproken met de Raad van Bestuur. In dit geval ontbrak het aan concrete signalen.
De maatregelen die in mijn brief van 31 maart zijn beschreven leiden ertoe dat de Raad van Bestuur beter toegerust is om disfunctioneren in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Signalen over disfunctioneren komen daardoor sneller bij een Raad van Bestuur terecht. Een voorbeeld hiervan is het besluit dat de Wetenschappelijke verenigingen van de erkende medisch specialismen in december 2009 hebben genomen, dat per 2010 de conclusies en aanbevelingen van de visitatierapporten ter beschikking worden gesteld aan de Raden van Bestuur. Hiermee hebben Raden van Bestuur een extra handvat om hun eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg waar te maken.
Waarom heeft de directie van het ziekenhuis pas na uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam besloten een onderzoek in te stellen?1
Voor zover nu is gebleken had de directie van het ziekenhuis daarvóór geen reden om een onderzoek in te stellen. De patiënten die zich tot het tuchtcollege hadden gewend, hadden geen klacht ingediend bij het ziekenhuis. In het verleden zijn er geen onevenredig aantal klachten en geen zodanig ernstige klachten bij de klachtencommissie binnen gekomen over deze specialist.
Het ziekenhuis had niet eerder signalen ontvangen die er op duidden dat hij niet goed zou functioneren, behalve de waarschuwing in 2008, waarop de specialist adequate maatregelen heeft genomen. Het rugcentrum had zelfs recent nog een prijs gekregen.
De recente waarschuwing van het tuchtcollege dateert van maart 2010. De specialist is hiertegen in beroep gegaan, en deze procedure moet nog volgen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft vervolgens een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld naar de organisatie en kwaliteit van de zorg die door de specialist werd verleend. Met de betreffende specialist werd afgesproken dat hij gedurende het onderzoek geen rugpatiënten zou zien of behandelen. Vanaf eind april heeft de specialist besloten zijn praktijkvoering tijdelijk te staken.
Op 8 juli bracht de commissie haar rapport uit. Hieruit bleek dat de betreffende specialist door wijze van praktijkvoering en verslaglegging een risico vormde voor het ziekenhuis. Op 2 augustus j.l. is vervolgens de toelatingsovereenkomst met de betreffende specialist tot het ziekenhuis met onmiddellijke ingang opgezegd.
Was de ziekenhuisdirectie op de hoogte van het feit dat de orthopedisch chirurg een omstreden experimentele behandelmethode toepaste?1
Nee.
De behandelmethode die de chirurg toepaste, is niet standaard. Patiënten die zich tot hem wendden hadden niet altijd de eenvoudigste rugklachten die door standaard methoden behandeld konden worden. Het is een vrij nieuwe ingreep die nog niet evidence based is. Het is de vraag of de Raad van Bestuur zich dat realiseerde. Het feit dat de zorgverzekeraar het rugcentrum steunde en ook deze ingreep vergoedde gaf ook de Raad van Bestuur het vertrouwen dat het hier om een ingreep ging die niet omstreden is.
De orthopeed is met name tekort geschoten in het adequaat voorlichten van patiënten over de aard van de ingreep, de risico’s, mogelijkheden en ook noodzaak tot systematische follow-up van deze operatietechniek.
Is het bericht waar dat collega-orthopedisch chirurgen zeer kritisch waren over de gekozen behandelmethode? Zo ja, waar hadden zij dit moeten melden?1
De collega-orthopeden uit het ziekenhuis hielden zich niet bezig met rugoperaties en hebben zich hierover niet geuit. Uit de uitspraak van de commissie die het ziekenhuis heeft ingesteld, blijkt dat hierover door deze deskundigen kritisch wordt gedacht. Het is duidelijk dat de techniek slechts bij bepaalde indicaties kan worden toegepast en nog geëvalueerd dient te worden.
Was de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de toepassing van deze methode door de orthopedisch chirurg?1
Er waren geen signalen bij de inspectie binnen gekomen hierover. De uitspraak bij de tuchtzaak in 2008 betrof met name het ontbreken van adequate voorlichting en verslaglegging.
Heeft de Inspectie meldingen ontvangen over het disfunctioneren van deze orthopedisch chirurg?1 Zo ja, wanneer zijn deze meldingen ontvangen en welke actie heeft de Inspectie hierop ondernomen?
De inspectie heeft de afgelopen 10 jaar geen klachten van patiënten of meldingen van het ziekenhuis over deze arts gekregen. In 1994 is er voor het laatst een klacht bij de inspectie binnen gekomen over deze specialist, welke adequaat door het ziekenhuis werd behandeld. In deze casus ging het om het feit dat de orthopeed weigerde een bepaalde rugoperatie te doen.
Wel sprak het tuchtcollege in 2008 een waarschuwing uit. Naar aanleiding hiervan heeft de inspectie contact opgenomen met de specialist. Uit correspondentie van de IGZ met de specialist naar aanleiding van deze uitspraak bleek dat hij hierop adequate maatregelen had genomen. Nieuwe problemen kwamen aan het licht door twee uitspraken van het regionale tuchtcollege in maart 2010. Dit signaal is door IGZ vrijwel direct met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis besproken.
Welke maatregelen heeft de ziekenhuisdirectie genomen nadat de orthopedisch chirurg in oktober 2008 een waarschuwing kreeg van het Regionaal Tuchtcollege?1
Door de toenmalige raad van bestuur is na de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege in oktober 2008 gesproken over de verbeteracties die door de betrokken orthopeed dienden te worden doorgevoerd. De betrokken specialist heeft een uitgebreide lijst van maatregelen die hij genomen had overlegd aan de IGZ en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Vervolgens bleek uit de kwaliteitsvisitatie van de wetenschappelijke vereniging in 2008, die de Raad van Bestuur bereikte, dat er geen aanleiding was tot onrust.
Welke maatregelen kan de Inspectie nemen als een praktiserend arts een waarschuwing heeft gekregen, en welke maatregelen zijn in dit specifieke geval genomen?1
De inspectie beoordeelt de uitspraken van het tuchtcollege en gaat na of er meerdere signalen zijn binnen gekomen. Afhankelijk van de aard en recidive van de problematiek waar een waarschuwing of berisping voor is gegeven, zal zij de arts hier schriftelijk of mondeling op aanspreken. Zij spreekt de specialist en, indien hier aanleiding toe bestaat ook de Raad van Bestuur van het ziekenhuis over de waarschuwing, en de maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen. Zie verder bij vraag 10.
Het bericht dat er een Nederlandse vrouw vastzit in Iran |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er een Nederlands-Iraanse vrouw al sinds eind vorig jaar in Iran in de gevangenis zit op verdenking van staatsgevaarlijke activiteiten?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Wat betreft de concrete handelingen die ik van plan ben te verrichten kan worden verwezen naar genoemde gesprekken met Iraanse autoriteiten in Teheran en Den Haag. Wat betreft concrete bijstand aan betrokkene geldt dat het niet gebruikelijk is dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Welke concrete handelingen bent u van plan te verrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja.
Pesten in verzorgingshuizen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over een toename van pestgedrag in verzorgingshuizen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de toename van het pestgedrag te wijten is aan een wetswijziging, waardoor alleen «ouderen die iets mankeren» mogen worden opgenomen in een verzorgingshuis?
Ik ben van mening dat pestgedrag niet te wijten is aan een wetswijziging, een opname in een verzorgingshuis of omdat iemand iets mankeert. Het woord «pestgedrag» zegt het al, het gaat om het «gedrag» van mensen. In de eerste plaats zijn mensen zelf verantwoordelijk voor hun eigen gedrag. Pesten komt voor in alle leeftijdscategorieën en in alle milieus en is dus niet gerelateerd aan ouderen in een verzorgingshuis, die wel of niet iets mankeren.
Bent u van mening dat er een verband is tussen de werkdruk van het personeel, of personele onderbezetting, en het voorkomen van pesterijen onder bewoners van een verzorgingshuis?
Ik vind het vreselijk om te horen dat mensen gepest worden terwijl ze hun oude dag doorbrengen in een verzorgingshuis en niet geaccepteerd worden door medebewoners. Zoals ik in bovenstaand antwoord ook al zeg, mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun gedrag en dat heeft niets te maken met personele onderbezetting.
Wel ben ik er voorstander van dat pestgedrag uit de taboesfeer wordt gehaald. Ik verwacht dat in de zorginstellingen waar personeel en bestuur bewoners durven aan te spreken op hun gedrag en het onderwerp bespreekbaar maken, het pestgedrag zal verminderen. Dit kan gebeuren door het inzetten van een vertrouwenspersoon, die specifiek aandacht besteed aan het pesten.
Bent u het met het Ouderenfonds eens dat één van de oorzaken van pesterijen in verzorgingshuizen is dat ouderen niet kunnen kiezen in welk verzorgingshuis zij opgenomen worden?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Iedereen kan kiezen in welk verzorgingshuis hij of zij opgenomen wil worden. Wel is het zo dat er een wachtlijst kan zijn voor een bepaald verzorgingshuis omdat veel mensen hiervoor kiezen. Is iemand woonachtig in Groningen, maar wenst in een verzorgingshuis in Limburg te gaan wonen, dan is dat mogelijk. Veel mensen kiezen echter voor het verzorgingshuis in de buurt, omdat de kinderen in de buurt wonen, omdat ze zelf al lang in de buurt wonen of omdat zij er mensen kennen. Maar de keuze voor een verzorgingshuis is vrij voor iedereen.
Welke maatregelen of initiatieven zijn reeds genomen om pestgedrag in verzorgingshuizen tegen te gaan?
Er is geen landelijke maatregel of protocol om pestgedrag tegen te gaan. Wel hebben de verzorgingshuizen een klachtencommissie, een incidentenmeldcommissie en hanteren veel zorginstellingen huisregels of een gedragscode. Hierin is opgenomen hoe bewoners en personeel zich dienen te gedragen ten opzichte van elkaar.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijke maatregelen en projecten om pestgedrag in verzorgingshuizen tegen te gaan, zoals bijvoorbeeld het invoeren van een pestprotocol dat door het Ouderenfonds wordt voorgesteld?2
Er is al onderzoek gedaan door de Radboud Universiteit, dus dat hoef ik niet nogmaals te doen. Ik vind het een goed initiatief van het Nationaal Ouderenfonds om een pestprotocol te maken en die beschikbaar te stellen voor zorginstellingen die hier gebruik van wensen te maken. Ik vind wel dat de zorginstellingen hierin een eigen verantwoordelijkheid hebben.
Wordt pesten nu meegenomen in de in de huidige kwaliteitsindicatoren? Bent u bereid dit als indicator mee te nemen, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een pestprotocol?
Pesten zal niet afzonderlijk worden meegenomen in de huidige indicatorenset verantwoorde zorg. In de huidige set is het verplicht een cliënttevredenheidsonderzoek af te nemen. Hierin wordt de cliënt gevraagd naar bejegening en veilige woonomgeving en kan de cliënt aangeven dat pesten voorkomt.
De arrestatie in Iran van de Nederlands-Iraanse Zahra-Bahrami |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse zit vast in Teheran»1 en «Vrees voor doodstraf Nederlands-Iraanse vrouw»?2
Ik ben bekend met de diverse media-berichten over de arrestatie in Iran van een Nederlands-Iraanse vrouw. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami naast de Iraanse, ook de Nederlandse nationaliteit bevat?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval zij inderdaad de Nederlandse nationaliteit bezit, hebben de Iraanse autoriteiten u bij haar arrestatie enkele maanden geleden, op de hoogte gesteld van de redenen voor deze arrestatie? Zo ja, wat waren die redenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de aanleiding tot arrestatie gelegen zou zijn in deelname van mevrouw Bahrami aan protesten tegen het huidige Iraanse regime? Zo ja, heeft u signalen dat er hierbij sprake is van activiteiten die verder gaan dan vormen van protest die wij gewoonlijk beschouwen als vallend onder de universele vrijheden en rechten van de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het Nederlands staatsburgerschap door de Iraanse autoriteiten als irrelevant wordt gezien daar mevrouw Bahrami tevens de Iraanse nationaliteit bezit? Wat is uw opvatting over de omgang van de Iraanse autoriteiten met de Nederlandse nationaliteit van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen heeft u geleverd om respectering van de mensenrechten van mevrouw Bahrami tijdens detentie te bevorderen, aangezien in de berichtgeving wordt gesproken over erbarmelijke omstandigheden tijdens detentie en zelfs wordt gespeculeerd over marteling?
Zie antwoord vraag 1.
Is door u aan mevrouw Bahrami juridische bijstand aangeboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit aanbod effectief geweest?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami gerede kans loopt de doodstraf opgelegd te krijgen? Zo ja, bent u bereid stappen te ondernemen om tenuitvoerlegging van een dergelijke straf te voorkomen?
Het is op dit moment niet mogelijk een uitspraak te doen over de straf die mogelijk geëist zal worden tegen betrokkene of vooruit te lopen op de dan te nemen stappen. Het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de doodstraf is bekend en bij eventuele veroordeling tot de doodstraf zullen zeker stappen worden ondernomen om tenuitvoerlegging te voorkomen.
Het niet melden van de dood van kinderen door artsen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Arts meldt dood kind vaak niet»?1
Ja.
Is het waar dat veel behandelend artsen zich niet aan de verplichting houden om bij overlijden van minderjarigen standaard een lijkschouwer in te schakelen? Kunt u aangeven hoeveel meldingen vanaf het in werking treden van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging op 1 januari 2010 tot nu toe, zijn gedaan?
De bewering dat veel behandelend artsen zich niet aan de verplichting houden om bij overlijden van minderjarigen standaard contact op te nemen met een gemeentelijk lijkschouwer, wordt in het artikel niet onderbouwd. De betrokken departementen hebben dergelijke signalen niet ontvangen. Het aantal meldingen wordt niet bijgehouden, zodat hierover geen gegevens bekend zijn.
Kunt u uiteenzetten hoe het niet melden van de dood van een kind nu in de praktijk uitpakt? Is het zo dat wanneer een arts geen melding maakt van het overlijden van een kind, deze arts een verklaring van natuurlijke dood afgeeft ondanks het feit dat dit niet zeker is? Zo ja, wat vindt u ervan dat dit gebeurt en dat kinderen worden gecremeerd of begraven zonder dat bekend is wat de doodsoorzaak is?
De behandelend arts mag slechts een verklaring van overlijden afgeven indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak (artikel 7, eerste lid, Wlb). In geval van een overleden minderjarige kan de behandelend arts de verklaring van overlijden slechts afgeven na overleg met de gemeentelijk lijkschouwer (artikel 10a, eerste lid, Wlb). Dit overleg is erop gericht de overtuiging van de behandelend arts dat er sprake is van een natuurlijk overlijden, te toetsen. Zonder dit overleg is het dus louter de eigen overtuiging van de behandelend arts waarop de verklaring van overlijden steunt. Hoewel het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer een verbetering ten opzichte van de oude procedure inhoudt, kan ook dan nooit in 100% van de gevallen volstrekte zekerheid over de doodsoorzaak bestaan, vandaar ook de introductie van de mogelijkheid tot het verrichten van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Het kabinet is vanzelfsprekend van mening dat in alle gevallen van overlijden van minderjarigen – conform de wet – het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer dient plaats te vinden, om de grootst mogelijke kans te creëren dat niet ten onrechte een verklaring van overlijden wordt afgegeven, en dus lijkbezorging plaatsvindt zonder helderheid over de doodsoorzaak.
Is het afgeven van een verklaring van een natuurlijke dood zonder dit met zekerheid te kunnen vaststellen juridisch mogelijk? Zo nee, wat zijn de juridische en tuchtrechtelijke mogelijkheden om zulke artsen te vervolgen? Deelt u de mening dat het niet melden van de dood van een kind bij een lijkschouwer in strijd is met de Wet op de lijkbezorging? Zo ja, welke sancties staan hiertegenover?
Het afgeven van een verklaring van overlijden zonder dat de behandelend arts de overtuiging heeft dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, is een strafbaar feit. Op deze overtreding staat ingevolge artikel 81, onder 1°, Wlb een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie. Zoals gesteld is bepalend of de behandelend arts de overtuiging heeft dat het overlijden een natuurlijke oorzaak heeft; is dat het geval, dan mag hij rechtens een verklaring van overlijden afgeven. Het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer doet daar niet aan af. Wel is het evident in strijd met de wet indien geen overleg plaatsvindt. Dit is echter niet strafbaar gesteld op grond van de Wlb. De arts in kwestie kan echter wel tuchtrechtelijk worden vervolgd.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak dat de wet een vooruitgang is omdat vanaf 1 januari 2010 artsen verplicht worden de dood van een kind te melden en een lijkschouwer in te schakelen? Zo ja, deelt u de mening dat deze uitspraak geen stand houdt omdat niet alle artsen zich aan de wet houden?2
Deze uitspraak houdt wel degelijk stand. Nu – overigens zonder nadere onderbouwing – wordt beweerd dat niet in alle gevallen sprake is van contact met de gemeentelijk lijkschouwer, betekent dit in ieder geval dat in veel gevallen wel degelijk contact met hem wordt opgenomen. Dat is een verbetering ten opzichte van de situatie van voor de wetswijziging, toen de gemeentelijk lijkschouwer nog niet standaard werd betrokken.
Wat vindt u ervan dat een aantal artsen geen melding maakt van het overlijden van een kind bij een lijkschouwer omdat de NODO (Nader Onderzoek Doodsoorzaak)-procedure nog steeds niet gebruikt kan worden? Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op mondelinge en schriftelijke vragen van het lid Arib, waarin u de toezegging hebt gedaan dat u samen met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in de eerste helft van dit jaar met een voorstel zou komen en de Kamer hierover zou informeren? Weet u dat het nu bijna eind augustus 2010 is en dat u uw toezegging niet nakomt?3
Dat – naar wordt gesteld – een aantal artsen geen contact opneemt met de gemeentelijk lijkschouwer omdat de NODO-procedure nog niet is ingevoerd, is betreurenswaardig. De wettelijke verplichting tot overleg met de gemeentelijk lijkschouwer staat los van de mogelijkheid tot het verrichten van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak.4
In antwoord op mondelinge vragen d.d. 12 januari 2010 heb ik gezegd dat het de bedoeling is «dat de KNMG voor 1 april 2010 het NODO-protocol heeft uitgewerkt op de door haar aangevoerde knelpunten, want zij heeft zelf knelpunten gesignaleerd. De KNMG zal dan ook advies geven over het aantal NODO-centra. Daarna moet de besluitvorming over de implementatie van de NODO-procedure plaatsvinden. Dat zal halverwege dit jaar zijn.»5
Vervolgens heeft de Minister van Justitie en BZK, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, in antwoord op schriftelijke vragen geantwoord dat de KNMG op 20 april 2010 een advies over de inrichting van de NODO-procedure heeft opgeleverd «inclusief een herzien NODO-protocol vanwege door de KNMG aangevoerde knelpunten. De uitvoeringskosten zijn hier niet in meegenomen. Wel geeft de KNMG aan de kosten vele malen hoger in te schatten dan nu begroot zijn. Daarom wordt de komende maanden bekeken wat de reële kosten zijn en hoe de tariefstructuur ingericht moet worden. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen een besluit nemen over het vervolg van de NODO-procedure. Over dit besluit zal ik uw Kamer informeren.»6
Momenteel worden door een onafhankelijk bureau de uitvoeringskosten van de NODO-procedure berekend. Het definitieve rapport wordt eind september 2010 opgeleverd. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen op basis hiervan een besluit nemen over het vervolg.
Wat vindt u ervan dat wanneer artsen nu melding maken van de dood van een kind en een lijkschouwer inschakelen er geen NODO-procedure kan worden gevolgd omdat deze er simpelweg nog niet is? Klopt het dat door het ontbreken van een NODO-procedure nu geen neutraal medisch onderzoek kan plaatsvinden en dat het Openbaar Ministerie tot een gerechtelijke sectie kan overgaan? Deelt u de mening dat dit voor ouders zeer belastend kan zijn? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit zo snel mogelijk te voorkomen?
Vanzelfsprekend betreurt het kabinet het dat de invoering van de NODO-procedure is vertraagd. Nu de NODO-procedure nog niet van kracht is, is de situatie op dit punt niet anders dan voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Wlb per 1 januari jl. Er bestaat de mogelijkheid tot het verrichten van een neutraal medisch onderzoek naar de doodsoorzaak (een zgn. klinische obductie) indien de betrokken arts en de ouders dat belangrijk vinden. Daarnaast kan, bij het vermoeden van een strafbaar feit, een gerechtelijke sectie plaatsvinden.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is om bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts te betrekken die kindermishandeling en verwaarlozing kan uitsluiten? Zo ja, waarom wordt dan tenminste geen haast gemaakt met het invoeren van de NODO-procedure?
Het kabinet is nog steeds van mening dat het disproportioneel zou zijn bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts de lijkschouw te laten verrichten en verwijst hierbij naar de behandeling in het parlement van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging (30 696), waarbij dit uitvoerig aan de orde is gekomen. Zoals ook uit het antwoord op vraag 7 moge blijken, betreurt het kabinet het dat de NODO-procedure nog niet in werking heeft kunnen treden. Het kabinet draagt er aan bij dat dit spoedig doch verantwoord alsnog het geval is. Zoals gezegd in antwoord op vraag 6 wordt nog gewacht op een onderzoek naar de kosten alvorens een besluit over de invoering van de NODO-procedure kan worden genomen.
Bent u van mening dat op dit moment voldoende waarborg bestaat om te voorkomen dat gevallen van verwaarlozing of mishandeling van minderjarigen onopgemerkt blijven? Zo ja, waarop baseert u dit? Bent u derhalve van mening dat (huis)artsen over voldoende kennis en ervaring beschikken om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling in alle gevallen te herkennen? Zo ja, waarop baseert u dit?
Ik verwijs naar het antwoord op eerdere schriftelijke vragen aan de Minister van Justitie en BZK en de Minister voor Jeugd en Gezin d.d. 10 juni 2010.7
Wat betreft het constateren van een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling is de invoering van het verplichte contact tussen behandelend arts en gemeentelijk lijkschouwer per 1 januari jl. een eerste stap in de verbetering van het achterhalen van de doodsoorzaak van minderjarigen. De behandelend arts kan niet langer geheel zelfstandig een verklaring van overlijden afgeven; zijn overtuiging dat het overlijden het gevolg is van een natuurlijke oorzaak, wordt getoetst in het overleg dat hij met de gemeentelijk lijkschouwer heeft. Het kunnen vaststellen van de doodsoorzaak maakt deel uit van de basisopleiding tot arts. Bovendien heeft ongeveer de helft van de gemeentelijke lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts gevolgd. Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers hieraan moeten voldoen, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. Om zoveel mogelijk gevallen van overlijden ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling te signaleren, is het uiteraard gewenst dat ook de NODO-procedure wordt ingevoerd.
Bent u bereid deze vragen voor vrijdag 2 september 2010 te beantwoorden?
Zoals altijd wordt er naar gestreefd de vragen zo spoedig mogelijk binnen drie weken te beantwoorden; vanwege de vereiste afstemming is 2 september echter onmogelijk gebleken.
De onduidelijke eigen bijdragen bij ziekenhuisverblijf |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond naar eigen bijdragen bij ziekenhuisverblijf?1
Ja.
Waarom hanteren ziekenhuizen verschillende tarieven voor televisie- en telefoonkosten? Wordt er winst gemaakt op dit soort voorzieningen voor patiënten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het landelijk? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Het is aan ziekenhuizen zelf om te bepalen of zij deze dienst willen bieden. Ik ben van mening dat, net als bij de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, er voor instellingen vrijheid moet zijn aanvullende diensten en producten te bieden.
De kosten die ziekenhuizen voor deze diensten maken, kunnen verschillen. Die zullen, neem ik aan, onder meer afhangen van de overeenkomst van het ziekenhuis met de aanbieder van telefonie of televisie. Of ziekenhuizen op deze diensten winst maken en hoeveel geld hier landelijk mee omgaat, is mij niet bekend.
Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) is een ziekenhuis verplicht een cliëntenraad in te stellen. Ik vind het van belang dat het ziekenhuis in samenspraak met de cliëntenraad tot een aanbod van aanvullende diensten komt dat aansluit bij de vraag van de cliënten. Bij het aanbieden van aanvullende diensten moet de basiszorg voorop staan en moet er transparantie zijn over de aangeboden diensten. Cliënten moeten van te voren weten wat de kosten zullen zijn.
Bent u van mening dat een televisie of een telefoon tot de gebruikelijke zorg in een ziekenhuis behoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het dan niet vreemd dat er een eigen bijdrage voor wordt gevraagd?
Die mening ben ik niet toegedaan. Het gaat hier niet om medische zorg of om diensten en voorzieningen die noodzakelijk zijn om goede medische zorg te bieden. Het gaat hier dan ook niet om het betalen van een eigen bijdrage, maar om het naar eigen keuze inkopen van een dienst.
Is het waar dat dit type kosten alleen door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed als ze in de verpleegprijs zijn opgenomen?2 Bent u van mening dat dit de transparantie van de ziekenhuiskosten niet ten goede komt?
Deze type kosten behoren geen onderdeel uit te maken van de verpleegprijs. Voor de transparantie van ziekenhuiskosten zijn ze ook niet relevant. Wel moet voor de cliënt transparant zijn wat de kosten zijn als de cliënt zo’n aanvullende dienst wil afnemen.
Bent u bereid dit type verblijfkosten in de Zorgverzekeringswet op te nemen, zodat deze ziekenhuiskosten in alle gevallen door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat dit type kosten niet ten laste van de zorgverzekering moet komen. Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven, is het geen medische zorg en zijn het ook geen diensten of voorzieningen die noodzakelijk zijn om goede medische zorg te bieden.
Wat vindt u van het pleidooi van de Consumentenbond voor duidelijke en eerlijke tarieven voor bijkomende kosten voor ziekenhuisverblijf? Bent u bereid zich in te zetten voor duidelijke en eerlijke tarieven vooraf? Bent u bereid regulerende afspraken met ziekenhuizen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om regulerende afspraken over deze aanvullende diensten met ziekenhuizen te maken. Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, is er vrijheid om zaken die niet tot de aanspraak behoren te regelen. In de antwoorden 2 tot en met 5 heb ik aangegeven waaraan het aanbieden van de aanvullende diensten moet voldoen. Het ziekenhuis moet de cliëntenraad betrekken bij het aanbod van deze diensten en de prijs die daarvoor gevraagd wordt. Ingevolge de Wmcz neemt het ziekenhuis op een schriftelijk door de cliëntenraad uitgebracht advies geen afwijkend besluit dan nadat daarover, voor zover dat redelijkerwijze mogelijk is, ten minste eenmaal met de cliëntenraad overleg is gepleegd. Als het ziekenhuis afwijkt van het advies zal hij dat schriftelijk aan de cliëntenraad moeten motiveren. Ik ben van mening dat langs die weg de inbreng van cliënten over deze kwestie is gewaarborgd.
In dit kader is relevant dat de ziekenhuissector aan de slag is met algemene leveringsvoorwaarden. In de al beschikbare algemene voorwaarden voor de verpleging, verzorging en thuiszorg staan goede afspraken opgenomen over de aanvullende diensten. De cliënt moet vooraf goed geïnformeerd zijn en als er een geschil ontstaat over onverwachte kosten achteraf, kan de cliënt dit aankaarten bij een geschilleninstantie. Ik ondersteun dit initiatief van de sector en verwacht dat ook de ziekenhuissector komt met algemene leveringsvoorwaarden, waarin de transparantie rondom aanvullend diensten en producten een plek heeft.
De kosten van een verblijfsvergunning voor Nederlanders in Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de kosten voor een verblijfsvergunning voor Nederlanders in Turkije kunnen oplopen tot 40 euro per maand, en tot bijna 500 euro per jaar?1
Nederlanders betalen voor de eerste maand € 40,– voor hun verblijfsvergunning en voor de volgende elf maanden € 35,– per maand. Dit komt neer op een bedrag van € 425,– per jaar.
Is het waar dat de kosten voor eenzelfde verblijfsvergunning voor ingezetenen van lidstaten van de Europese Unie (EU), bijvoorbeeld België, slechts 1 euro per maand en voor Duitsland slechts 4 euro per maand zijn? Wat is de reden voor deze enorme verschillen?
Ja. Deze bedragen zijn gebaseerd op reciprociteit.
Gelden deze verschillen in benadering van EU-burgers ook voor de visa die door de Turkse overheid aan vakantiegangers worden verstrekt?
Nee, alle vakantiegangers uit de EU betalen dezelfde kosten voor een visum aan de grens, namelijk € 15,–.
Nu een Rotterdamse rechtbank heeft gemeend op basis van associatieverdragen te kunnen concluderen dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen EU-burgers en mensen met een Turkse nationaliteit als het gaat om inburgeringcursussen, hoe verklaart u dan dat Turkije wel verschil maakt tussen EU-burgers als het gaat om de kosten van verblijfsvergunningen?
Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 12 augustus 2010, nr. 08/4934. Het is derhalve te vroeg om definitieve conclusies te verbinden aan deze uitspraak. Het onderscheid tussen EU-landen in de hoogte van de leges voor een verblijfsvergunning in Turkije is, zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2, gebaseerd op reciprociteit.
Ondanks het feit dat Turkije autonoom is, en dus naar eigen goeddunken visa en verblijfsvergunningen kan verlenen, mag wat u betreft verondersteld worden dat Turkije EU-inwoners gelijk behandelt tegen de achtergrond van de Turkse wens tot toetreding tot de EU? Zou u een gelijke behandeling van EU-burgers als het gaat om visa en verblijfvergunningen willen aankaarten bij de Turkse regering en de onderhandelaars van de Europese Commissie?
De hoogte van leges voor Nederlandse onderdanen is gebaseerd op de hoogte van de leges die Nederland oplegt aan (o.a.) Turkse onderdanen. Nu als gevolg van een recent arrest2 de Nederlandse leges voor alle soorten verblijfsvergunningen van Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het Associatierecht EU-Turkije zijn verlaagd, is Nederland in gesprek met de Turkse autoriteiten over de hoogte van de leges die Turkije heft.
Het bericht dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geld van de krachtwijken in zou willen zetten in de krimpgebieden |
|
Jacques Monasch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin wordt gemeld dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geld uit de krachtwijken in wil zetten in de krimpgebieden?1
Ja.
Bent u het eens met deze uitspraak van de staatssecretaris of betreft dit een nieuwe uitglijder van deze staatssecretaris, zoals toen ze de voor krimpgebieden schadelijke uitspraak deed dat mensen beter geen huis in die gebieden zouden kunnen kopen? Die uitspraak is direct daarna rechtgezet, zal dit nu weer gebeuren?
De staatssecretaris en de minister voor WWI hebben, in tegenstelling tot wat in het bovengenoemde bericht werd gesuggereerd, altijd zowel gepleit voor geld voor de krimpgebieden als voor geld voor de wijken. Tevens heeft zij ervoor gepleit om na te denken over een andere vorm van bekostiging van de wijken- en krimpproblematiek. De problemen in krimpgebieden vragen evenals de aandachtswijken terecht om investeringen. Overigens heeft ook de vorige minister voor WWI deze lijn gesteund. Er is hier geen sprake van een of-of situatie.
Het kabinet heeft zich daarom – samen met gemeenten en corporaties – niet voor niets 10 jaar gecommitteerd aan de ambities. Daarnaast hebben het rijk, provincies en gemeenten een gezamenlijk Actieplan Bevolkingsdaling opgesteld om de leefbaarheid te verbeteren in krimpgebieden waar de bevolking daalt.
Om welke bedragen zou het gaan, aangezien de hoeveelheid middelen bestemd voor de krachtwijken na komend jaar al afneemt? Hoeveel is daar volgens de staatssecretaris vrij te spelen? Klopt die inschatting van de staatssecretaris naar uw mening? Zijn er nog middelen «over» die nog niet zijn verdeeld over de wijken of waar anderszins nog geen verplichtingen over zijn aangegaan? Zo ja, waarom is dat het geval?
Vanuit het rijk is voor de wijkenaanpak € 300 miljoen beschikbaar gesteld voor de periode 2008–2010, corporaties investeren € 250 miljoen per jaar in de periode 2007–2017 en zijn er vanuit departementen ook middelen beschikbaar voor o.a. combinatiefuncties, wijkagenten, groen en conciërges. Gemeenten en corporaties bepalen op lokaal niveau dus zelfstandig hoe en voor welke doelen deze middelen worden ingezet. Hier heeft het kabinet geen invloed op. Er is dus geen sprake van middelen die nog over zijn of waar nog geen verplichtingen voor zijn aangegaan.
Deelt u de mening dat, voor een succesvolle aanpak van de problemen in de krachtwijken, een op die wijken gericht en stabiel beleid nodig is? Deelt u de mening dat daarom ook de financiële investeringen, de zogenaamde Vogelaargelden, nodig blijven om de problemen aan te pakken?
Ja, de problemen in aandachtswijken zijn zo complex en hardnekkig dat alleen een geconcentreerde en langdurige aanpak werkt. Door gebiedsgericht en op wijkniveau samen met de bewoners problemen tegelijkertijd fysiek en sociaal aan te pakken, boeken we voortgang. Daarom blijft het belangrijk dat de financiële middelen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, worden ingezet voor de wijkenaanpak.
Kunt u uitleggen waarom het extra geld dat volgens de staatssecretaris ingezet moet worden in krimpgebieden, moet worden gehaald uit de middelen die worden ingezet voor het verbeteren van de wijken waar de meeste problemen bij elkaar komen en niet bij de mensen met de hoogste inkomens?
Corporaties investeren € 250 miljoen per jaar in de aandachtswijken. Hiervan bestaat € 75 miljoen uit bijzondere projectsteun die wordt opgebracht door corporaties van buiten de 40 wijken. Mijn ambtsvoorganger, de heer Van der Laan, heeft eerder al aangegeven dat hij overwoog om krimpregio’s die voor een grote opgave staan en nauwelijks verdiencapaciteit hebben vrij te stellen van bijdrage aan de bijzondere projectsteun. Deze regeling moet nog worden geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan kan bekeken worden of en hoe deze regeling zal worden voortgezet dan wel zal worden aangepast.
De borg die scholen vragen voor gratis schoolboeken |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat scholen voor voortgezet onderwijs massaal de afspraken over de borg voor gratis schoolboeken negeren?1
Recent heb ik hierover vragen van uw Kamer beantwoord (Vergaderjaar 2009–2010 Vraagnummer 2010Z10686). Hierin heb ik aangegeven dat de afspraken over borg niet overtreden worden, als aan twee voorwaarden wordt voldaan:
Zie ook de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148, 3513, en 3760 en vergaderjaar 2009–2010, nr. 910 en 2501).
Wat gaat u ondernemen met de (zwarte) lijst van scholen die de regels overtreden, die de Vereniging Openbaar Onderwijs bij u heeft ingediend, behalve de onderwijsinspectie erop laten toezien?
Ik wil benadrukken dat ook andere partijen een rol hebben bij het schoolkostenbeleid van de school. Om de schoolkosten voor ouders beheersbaar te houden, dienen scholen, de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad, individuele ouders, ouderverenigingen en de VO-raad hun verantwoordelijkheid te nemen. De betrokkenheid van de ouders bij de kosten die scholen in rekening brengen dient wel verbeterd te worden. Hier blijf ik aandacht aan besteden in mijn gesprekken met de VO-raad en de ouderorganisaties.
Echter, de inspectie is de aangewezen instantie die toeziet op de naleving van wet- en regelgeving. Op mijn verzoek zal de inspectie de meldingen van de VOO onderzoeken.
Zij zal handhavend optreden als dat nodig is.
Vindt u dat een borg van meestal zo’n € 75, maar die in een enkel geval wel oploopt tot € 200, recht doet aan de geest van de wet inzake het om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs?2
Ja. Het is toegestaan dat een school een borg vraagt om ervoor te zorgen dat leerlingen zorgvuldig met het eigendom van de school omgaan. Dit stond al in het plan van aanpak voor de «gratis schoolboeken» die uw Kamer in 2006 ontving (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 78, bijlage). Uw Kamer heeft ook tijdens de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer zelf expliciet gevraagd om borg voor «gratis schoolboeken» mogelijk te maken om te zorgen dat kinderen netjes met de schoolboeken om gaan (Handelingen 2007–2008, nr. 59, pag. 4140–4169). Ook heeft OCW in samenwerking met alle ouderverenigingen, inclusief de VOO die u in vorige vraag aanhaalt, een brochure gemaakt waarin duidelijk staat dat een borg toegestaan is (Kamerstuk 2008–2009, 31 325, nr. 31, bijlage). Als de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad ingestemd heeft met een borgregeling, ga ik er van uit dat deze maatregel voldoende draagvlak heeft onder de ouders van die school. Scholen zijn op grond van de wet verplicht er voor te zorgen dat de leerlingen aan het begin van het schooljaar hun schoolboeken hebben, ook als ouders bij de school kenbaar hebben gemaakt dat zij de borg niet kunnen of willen betalen. Ik verwacht van scholen dat zij een regeling treffen voor ouders die de borg niet kunnen of willen betalen en dat de school helder communiceert naar ouders over deze regeling. Als aan deze voorwaarden voldaan is dan zal ik niet optreden tegen scholen die de borg verwerkt hebben in de bestelprocedures voor «gratis schoolboeken». Welk bedrag voor een borg redelijk is, bepaalt een school in instemming met de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad. Ik heb begrepen dat scholen gemiddeld € 75 als borg vragen. Dit lijkt mij een redelijk bedrag.
Betekenen borgen van zulke hoogtes dat minder draagkrachtige ouders die in het verleden in aanmerking kwamen voor een toelage in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) per saldo met de invoering van de gratis schoolboeken erop zijn achteruitgegaan?
Nee, ouders krijgen immers de borg terug als er geen schade aan de schoolboeken is. Daarnaast dient de school ouders te informeren over hoe zij de schoolboeken krijgen als zij de borg niet kunnen betalen (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Hebben de medezeggenschapsraden op de betrokken scholen telkens ingestemd met de hoogte van de borg die de scholen vragen?
Dat is mij op dit moment niet bekend, maar de inspectie van het onderwijs betrekt dit in haar onderzoek. Als de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad niet heeft ingestemd, wordt de school hier op aangesproken.
Neemt u het advies van de Vereniging Openbaar Onderwijs aan individuele ouders over om de rekening gewoon niet te betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik neem het advies van de VOO niet over omdat ik van mening ben dat de borg een goed middel is om schade te voorkomen. Als de MR heeft ingestemd met de borg, dan ga ik ervan uit dat dit door de meeste ouders gesteund wordt. Een individuele ouder kan echter in het uiterste geval weigeren om de borg te betalen (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 910). Het is aan de school om hier een regeling voor te treffen.
De voorgenomen steniging van een Iraanse vrouw |
|
|
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de voorgenomen steniging van Sakineh Mohammadi Ashtiani wegens overspel en met het feit dat zij mogelijk wordt beschuldigd van de moord op haar man?1
Ja.
Zijn de verslagen van de gerechtelijke veroordeling van Ashtiani openbaar? Zo ja, hoe luidt de exacte beschuldiging tegen haar? Zo nee, bent u bereid bij het Iraanse regime aan te dringen op het openbaar maken van deze stukken?
Deelt u de mening dat het opleggen van de doodstraf door steniging past in een breder beeld van voortdurende mensenrechtenschendingen door het Iraanse regime?
Ja.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om de uitvoering van deze verwerpelijke straf te voorkomen en bent u bereid bij de Iraanse overheid protest aan te tekenen tegen uitvoering van deze straf?
Ik deel de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om de uitvoering van deze straf te voorkomen. De Nederlandse regering en de EU roepen landen waarin de doodstraf nog wordt gehanteerd, waaronder Iran, voortdurend op de doodstraf af te schaffen danwel een moratorium op de tenuitvoerlegging daarvan af te kondigen. De EU volgt de zaak van mevrouw Ashtiani op de voet en EU-lidstaten bespreken de zaak geregeld. Op 6 juli jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton haar zorg uitgesproken over het bericht dat mevrouw Ashtiani geëxecuteerd zou worden. Ook heeft de Belgische ambassadeur namens de EU op 29 augustus jl. bij de Iraanse autoriteiten geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van 15 personen, voor wie allen steniging is aangekondigd. Mevrouw Ashtiani behoort ook tot deze groep. De recent aangetreden Nederlandse ambassadeur te Teheran heeft in zijn kennismakingsgesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken de zaak van mevrouw Asthiani nogmaals opgebracht.
Heeft er in inmiddels in EU-verband overleg plaatsgevonden over dit onderwerp? Zo ja, tot welke acties heeft dit geleid of zal dit leiden? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp op zo kort mogelijke termijn in EU-verband te bespreken?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel "Eurlings houdt EU-brief over aswolk achter" |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat Eurocommissaris Kallas op 30 juni 2010 onder andere aan u een brief1 gezonden heeft waarin staat dat vliegtuigpassagiers, die in april werden gedupeerd door de IJslandse aswolk, recht hebben op volledige compensatie overeenkomstig Europese Verordening 261/2004 en dat deze regels dienen te worden toepast in de hele Europese Unie, op uniforme en harmonieuze wijze?
Nee, ik ken geen brief van Eurocommissaris Kallas van 30 juni 2010.
Is het waar dat u deze brief achter hebt gehouden? Zo ja, waarom? Zo niet, hoe kan het dat KLM nog steeds wacht op een Europees standpunt?
Nee, ik heb geen brief achtergehouden. Op 23 juni 2010 heb ik uw Kamer toegezegd deze binnen twee maanden te informeren over de Europese aanpak van de passagiersrechten in verband met de aswolkproblematiek. Dat heb ik gedaan bij brief van 23 augustus 2010 (kamerstuk 21 501-33, nr. 287).
Kunt u een afschrift van deze brief per omgaande aan de Kamer zenden?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Het tekort aan rechters |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tekort aan rechters»?1 Hoe ernstig is het tekort aan rechters precies? Wat is de omvang van het probleem? In welke arrondissementen zijn er te weinig rechters? Is er slechts een probleem met civiele zaken of ook bij andere rechtsgebieden?
Door de economische crisis is het aantal civiele zaken toegenomen. De instroom van zaken is dit jaar echter niet zo sterk gestegen als verwacht.
Sommige rechtbanken hebben weliswaar tijdelijk moeite om de grote toestroom van zaken op te vangen, maar de Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat er, zowel in de civiele sector als in andere sectoren, op dit moment geen sprake is van een structureel tekort aan rechters, zoals in het bericht gesuggereerd.
Was dit tekort aan rechters niet te voorzien geweest, nu voorspeld was dat het aantal zaken door de financieel-economische crisis zou gaan toenemen? Op welke wijze is daarop geanticipeerd?
De toename van het aantal zaken is voorzien en dit is ook gemeld in de Begroting 2010. De Rechtspraak heeft, anticiperend op bovenstaande verwachte stijging van zaaksinstroom, per arrondissement en per rechtsgebied in kaart gebracht wat de mogelijk toekomstige personele knelpunten zijn en neemt op grond hiervan maatregelen op het gebied van personeelsplanning. De Rechtspraak heeft goed zicht op het verwachte toekomstige verloop van personeel, waaronder rechters. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat zijn nu de gemiddelde doorlooptijden in de arrondissementen waar het tekort aan rechters het grootst is?
Ik verwijs daartoe naar de meest recente gegevens over doorlooptijden zoals die zijn opgenomen in het openbare Jaarverslag van de Rechtspraak 2009 (het landelijke beeld) en het rapport Kengetallen Gerechten 2009 (beeld per gerecht). Deze zijn beschikbaar via www.rechtspraak.nl.
Welke maatregelen worden nu genomen om de wachttijden binnen de perken te houden, zodat burgers en bedrijven niet onredelijk lang op een rechterlijke uitspraak hoeven te wachten?
Voor de korte termijn worden indien noodzakelijk rechters-plaatsvervanger
ingeschakeld en werken rechtbanken samen door zaken van de zwaarbelaste rechtbanken over te hevelen naar andere rechtbanken.
Voor de langere termijn onderzoekt de Rechtspraak nieuwe vormen van instroom in een rechterlijke functie.
Brandveiligheid in veestallen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de EenVandaag uitzending op 9 augustus 2010 over brandveiligheid in veestallen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Wakker Dier dat door een maas in de wet, zijnde het niet aansluiten van het Bouwbesluit 2003 op de in 2007 gewijzigde Woningwet en de VROM-richtlijn, dieren in veestallen evenveel bescherming krijgen tegen brand als levenloze industrie en dat hierdoor alleen al dit jaar meer dan 117 000 kippen, varkens en koeien levend verbrand zijn?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Stichting Wakker Dier baseert haar stelling op een uitspraak van de Rechtbank ‘s Hertogenbosch1 van 22 juli 2010 aangaande een bouwvergunning van een zeugen-/biggenstal waartegen zij beroep had ingesteld. De bedoelde wijziging van de Woningwet in 2007 betreft de introductie van een algemene zorgplicht in artikel 1a. Deze zorgplicht fungeert als een vangnetbepaling op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders handhavend kan optreden als sprake is van een gevaar voor de gezondheid of veiligheid die niet is voorzien in het Bouwbesluit 2003 of andersoortige wetgeving. In de memorie van toelichting bij deze Woningwetwijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 392, nr. 3) is toegelicht dat het begrip gevaar voor de gezondheid of veiligheiduit artikel 1a een ruime betekenis heeft en zowel betrekking heeft op personen, dieren en goederen. De Rechtbank ’s Hertogenbosch heeft op basis hiervan nu geoordeeld dat de veiligheid en gezondheid van dieren een belang is dat door de gewijzigde Woningwet wordt bestreken en dat hieruit volgt dat in het Bouwbesluit 2003 normen kunnen worden gesteld met het oog op dit belang. Dit oordeel vormt voor Stichting Wakker Dier de grond voor haar stelling dat er een maas in de wet zit.
Ik deel dit niet en heb hierbij de volgende overwegingen:
De bouwregelgeving die volgt uit de Woningwet is primair bedoeld voor de veiligheid en gezondheid van personen. Bouwwerken die veilig en gezond zijn voor personen zijn echter ook in bepaalde mate veilig en gezond voor dieren. Bij de uitspraak van de rechtbank ging het bijvoorbeeld om de grote van een brandcompartiment van een veestal. De eisen die het Bouwbesluit 2003 hieraan stelt, zijn afgestemd op de veiligheid van de personen die zich buiten het brandcompartiment bevinden, maar zullen ook een positieve invloed hebben op de veiligheid van de daar aanwezige dieren. Hetzelfde gaat op voor de veiligheid van de daar aanwezige goederen.
De in de vraag genoemde VROM-richtlijn betreft, uitgaande van de uitspraak van de rechtbank, de leidraad «Beheersbaarheid van brand 2007» (hierna: de BvB) die is opgesteld in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie. De BvB kan worden gebruikt bij de beoordeling of grote brandcompartimenten voldoen aan de functionele eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt met betrekking tot de beheersbaarheid van brand. Het is een hulpmiddel voor ontwerpers en toetsers en geen regelgeving. De BvB is voor dierenverblijven zoals veestallen bruikbaar tot brandcompartimenten van 2 500 m2. Dit betekent echter niet dat grotere brandcompartimenten voor veestallen niet mogelijk zijn op grond van het Bouwbesluit 2003. Het is uiteindelijk aan burgemeester en wethouders om akkoord te gaan met een groter brandcompartiment. Dit is ook het oordeel geweest van de rechtbank in de betreffende zaak.
Kunt u inzichtelijk maken wat de beweegreden is geweest om het Bouwbesluit 2003 niet aan te passen na de wijziging van de Woningwet in 2007 aangaande dierenwelzijn en de wijziging van de VROM-richtlijn in 2007 aangaande beheersbaarheid van brand? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 volgt is er geen sprake van wijzigingen die moeten worden doorgevoerd in het Bouwbesluit 2003.
Kunt u inzichtelijk maken of er nog andere wijzigingen van de Woningwet in 2007 en VROM-richtlijn zijn geweest die niet in het Bouwbesluit 2003 zijn doorgevoerd?
Er is geen sprake van andere wijzigingen die niet zijn doorgevoerd in het Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat juist in de bouw van veestallen bovenal rekening gehouden zou moeten worden met het welzijn van de dieren, vooral de brandveiligheid? Zo ja, bent u bereid wet- en regelgeving hierop af te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Over dit onderwerp zijn de afgelopen jaren eerder Kamervragen gesteld. Meest recent op 15 juli 2010 door het lid Ouwehand (PvdD). Deze zijn door de minister van LNV mede namens mij op 25 augustus 2010 (AKVL/2010/4817) beantwoord. Volledigheidshalve verwijs ik hier naar. Er is overleg gaande met de Dierenbescherming, LTO Nederland, WWI, LNV en BZK om te bezien hoe het aantal stalbranden kan worden beperkt. De Dierenbescherming en LTO Nederland hebben naar aanleiding van dit overleg een onderzoek uitgezet naar de ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in stallen. De resultaten van dit onderzoek worden eind deze zomer besproken met voornoemde partijen. Zodra de uitkomsten van dat overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd. Naar verwachting is dit voor eind 2010.
Het beschikbaar stellen van woningen voor de sociale huurvoorraad |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Amsterdam besteelt eigenaar tweede huis»?1
Ja ik heb kennis genomen van het artikel.
Tevens heb ik kennis genomen van het artikel in de Volkskrant van 25 augustus 2010, waaruit blijkt dat de gemeente eerst extra juridisch advies over deze kwestie zal inwinnen en ook met mijn ministerie over de kwestie wil overleggen.
Daarnaast heb ik er kennis van genomen dat de gemeente Amsterdam heeft besloten om alle eigenaren die zijn aangeschreven een excuusbrief te sturen.
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, Sector Kanton, van 27 juli 2005 waarin de rechter heeft uitgesproken dat het hebben van twee hoofdverblijfplaatsen is toegestaan? Hoe verhoudt zich deze uitspraak met de bestaande praktijk in Amsterdam? Deelt u de mening dat gerechtelijke uitspraken dienen te worden uitgevoerd en opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven wil de gemeente Amsterdam overleg over deze kwestie. Daartoe ben ik gaarne bereid. Ik wacht eerst de gesprekken met Amsterdam en verdere informatie over deze zaak af alvorens vervolgstappen te overwegen.
Bent u bereid actie te ondernemen richting de gemeente Amsterdam om te bewerkstelligen dat deze gemeente gerechtelijke uitspraken opvolgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de praktijk in Amsterdam waarin het voorkomt dat woningcorporaties woningen uit hun woningvoorraad doorverhuren ten behoeve van hotels die daarin gasten onderbrengen? Zo nee, bent u bereid te verifiëren of dit daadwerkelijk voorkomt in Amsterdam? Indien u dit niet bent, waarom niet?
De situatie op dit punt is mij bekend. Het is woningcorporaties op grond van het Besluit beheer sociale huurwoningen niet toegestaan om zelf panden als hotel te verhuren. Wel is het onder voorwaarden voor toegelaten instellingen mogelijk om woningen aan derden te verhuren ten behoeve van de exploitatie van een hotel. In voorgaande Kamervragen ben ik hier dieper op ingegaan. Zie hiervoor ook mijn brief van 22 april 2010, kenmerk 29 453 nr. 157.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof die bekend staat als de Poolse kwestie?2 Bent u bereid na te gaan hoe de gemeente Amsterdam omgaat met de puntentelling voor de huurberekening, en of de gemeente Amsterdam zich hierbij ook houdt aan Europese richtlijnen en gerechtelijke uitspraken over deze materie? Zo nee, waarom niet?
Met deze uitspraak ben ik bekend.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Nederlandse huurwetgeving niet vergelijkbaar is met de toenmalige Pools huurwetgeving; zo is er voldoende ruimte voor huurverhogingen, kunnen onderhoudskosten redelijkerwijs uit de huur opbrengsten worden gedekt en is de huurovereenkomst primair een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen huurder en verhuurder, inclusief de huurprijs, ondanks de regulering van overheidswege voor het niet-geliberaliseerde deel van de huurvoorraad.
Het gaat er derhalve vooral om hoe individuele verhuurders hiermee omgaan.
Ook kunnen huurders op grond van de Nederlandse huurwetgeving, indien zij het niet eens zijn met de puntentelling voor hun woning, een beroep doen op de Huurcommissie om de huurprijs te laten toetsen.
Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeente Amsterdam op dit aspect aan te spreken.
De toename van het aantal zwerfjongeren |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer jongeren op straat door crisis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN) uitgaat van twee tot drie keer zoveel jongeren zonder vaste woon- of verblijfplaats dan de Algemene Rekenkamer, die eind 2008 uitging van 6000?
Wij nemen signalen die hulpverleners en jongeren zelf afgeven altijd serieus. De problematiek van zwerfjongeren is complex en het kabinet voert samen met anderen een actief beleid om het aantal zwerfjongeren terug te dringen. In de voortgangsrapportage Maatschappelijke Opvang (Kamerstukken II, 29 325, nr. 52) is weergegeven welke activiteiten in gang zijn gezet. Graag verwijs ik u daarvoor naar deze rapportage.
In een reactie op de berichtgeving stelt Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN) op haar website dat de aantallen zoals genoemd in verschillende media niet het juiste beeld. SZN meldt dat een hogere schatting niet met zekerheid is vast te stellen. De relatie met de crisis wordt bovendien niet direct gelegd.
Is ten gevolge van de gewijzigde motie-Uitslag/Timmer2 al sprake van een eenduidige definitie voor zwerfjongeren, zodat in het vervolg leeftijdsgrenzen niet tot problemen en afschuifgedrag leiden bij verantwoordelijke instanties?
Inmiddels is er een eenduidige definitie vastgesteld. Deze is u bekendgemaakt bij brief van 24 juni 2010, Kamerstukken II, 32 267, nr. 5. Een eenduidige definitie is overigens niet de enige oplossing voor eventueel afschuifgedrag. Daarvoor is meer nodig; in bovengenoemde voortgangsrapportage is beschreven welke maatregelen het kabinet neemt.
Kunt u verduidelijken wat de stand van zaken is met betrekking tot deze eenduidige definitie? Kunt u uiteenzetten wanneer deze eenduidige definitie te verwachten is zodat hiermee concreet aan de slag kan worden gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verduidelijken welke resultaten de Handreiking aanpak zwerfjongerenproblematiek concreet heeft opgeleverd?
De herziene Handreiking aanpak zwerfjongerenbeleid is in 2009 breed verspreid onder alle gemeenten. Wij hebben niet onderzocht wat deze handreiking concreet heeft opgeleverd. Wel hebben wij onlangs 16 (van de 43) centrumgemeenten expliciet gevraagd welke knelpunten zij op dit moment nog ervaren. Op basis van dit onderzoek voeren wij de activiteiten uit die in de eerder genoemde voortgangsrapportage opvang zijn beschreven.
Kunt u verduidelijken welke maatregelen u gaat nemen om de jongeren die als gevolg van de crisis op straat komen toch te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
De bezuinigingen bij het politiekorps Midden en West Brabant |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat bij het vaststellen van de bezuinigingsopdracht in het politiekorps Midden en West Brabant de burgemeesters in de regio niet zijn betrokken?1 Zo ja, is dat gebruikelijk? Zo nee, op welke wijze zijn de burgemeesters dan betrokken? Betreft dit alleen de drie in het artikel genoemde burgemeesters of alle burgemeesters in de regio?
Het onderwerp financiën is vanaf juni 2009 een terugkomend agendapunt op de vergaderingen van het regionale college. Zoals bekend hebben alle burgemeesters in de regio zitting in het regionale college.
De burgemeesters zijn niet alleen via het regionale college, maar ook via de commissie financiën van het regionale college betrokken bij de uitwerking van de financiële voornemens. Besluitvorming over de financiën heeft steeds plaatsgevonden in het regionale college, waarbij de voorbereiding en uitwerking van de financiële voornemens is uitgevoerd in samenspraak met de financiële commissie van het regionale college.
Hoe past dit niet betrekken van de burgemeester binnen uw beleid om gemeenten meer regie te laten voeren over de lokale veiligheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Is deze bezuinigingsoperatie nog wel noodzakelijk nu de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen die u opdraagt de invulling van de bezuinigingen op de politie te stoppen?3 Zo ja, op grond waarvan is deze bezuiniging dan noodzakelijk?
De verantwoordelijkheid voor het beheer van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant ligt primair bij de korpsbeheerder en het regionale college. Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de financiën van het korps. Jaarlijks stelt mijn departement de rijksbijdrage vast voor het korps. De korpsbeheerder en het regionale college geven met deze rijksbijdrage invulling aan de politiezorg in kwantitatieve en kwalitatieve zin. De afgelopen jaren zijn er voor alle korpsen mutaties geweest in de rijksbijdrage als gevolg van de financiële taakstelling die ook politie Nederland opgelegd heeft gekregen en de veranderingen in het huidige budgetverdeelsysteem. Voor de komende kabinetsperiode zal, onder meer gelet op de overvalcriminaliteit en de zware en georganiseerde misdaad, bij de politie in Nederland een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de recherche nodig zijn. Of in de komende periode voor het korps extra budget beschikbaar zal komen is onder andere afhankelijk van de organisatie van de politie en de landelijke financiële ontwikkelingen en de besluitvorming van het nieuwe kabinet daarover.
Over het verzoek om de invulling van de bezuiniging op de politie te stoppen kan, gelet op de demissionaire status van het kabinet, in de voorliggende – beleidsarme – begroting geen toezegging worden gedaan. Het ligt voor de hand dat voorstellen hieromtrent aan de orde komen bij de besprekingen over de vorming van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het sluiten van aangiftebalies en – daarmee – het opwerpen van extra drempels voor burgers om aangifte van strafbare feiten te doen, niet bijdraagt aan een groter vertrouwen van burgers in de politie? Zo nee, waarom niet?
Bij de aangiftebalies kan nog steeds aangifte worden gedaan. Op vier locaties in de regio kan door middel van een vrije inloop (tussen 09:00 en 22:00 uur) aangifte worden gedaan, terwijl bij de overige locaties dat op afspraak kan worden gedaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om telefonisch of via internet aangifte te doen.
Bent u bereid het politiekorps Midden en West Brabant op te dragen de bezuinigingsvoorstellen (het wegbezuinigen van 170 medewerkers en het sluiten van op vier na alle aangiftebalies) aan te houden tot de voorstellen van een nieuwe regering bekend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De huis-aan-huis-verkoop van kaarten voor goede doelen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Benefietkaarten melkkoe» en «Care Promotions wil niet enige Brave Hendrik zijn»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verkoopactiviteiten voor goede doelen?2
Ja.
Is een bedrijf dat suggereert goede doelen te steunen met de opbrengsten van kaartverkoop nu reeds verplicht te melden welke goede doelen dat zijn, en welk deel van de opbrengst daadwerkelijk naar goede doelen gaat? Zo nee, bent u bereid deze verplichtingen in het leven te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Het opleggen van een meldingsplicht over welk deel van de opbrengst naar welk goed doel gaat, is voorbehouden aan de gemeente die op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vergunning moet verlenen voor huis-aan-huisverkoop. Gemeenten die voornemens zijn een vergunning te verlenen aan de verkopende instantie kunnen eisen stellen op gebied van transparantie en externe controle. Veel gemeenten vragen eerst advies aan het Centraal Bureau Fondsenwerving alvorens wordt overgegaan tot het verlenen of weigeren van de gevraagde vergunning. Ingeval de verkopende organisatie zich niet transparant opstelt of zich niet wil verantwoorden over de opbrengsten en kosten van de fondsenwerving, kan de gemeente de vergunning weigeren.
Vindt u het nog steeds «niet wenselijk» dat een verkopend bedrijf geen informatie publiceert over de verhouding tussen bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen, omdat burgers er op moeten kunnen vertrouwen dat hun donaties voor goede doelen daar ook daadwerkelijk grotendeels terechtkomen? Vindt u nog steeds dat «transparantie en vertrouwen belangrijke factoren zijn om de positieve houding van burgers ten aanzien van goede doelen in stand te houden»?2 Welke concrete stappen gaat u nemen om op te treden tegen bedrijven die het vertrouwen van burgers in goede doelen beschamen?
Transparantie en vertrouwen in goede doelen organisaties zijn van wezenlijk belang voor donateurs. Dit brengt mee dat goede doelen organisaties een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de samenwerking met commerciële bedrijven die huis-aan-huis kaarten verkopen. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) raadt goede doelen organisaties af om samen te werken met commerciële bedrijven die zich niet transparant verantwoorden of een onvolledige of onjuiste voorstelling van zaken geven over huis-aan-huisverkoop van kaarten voor het goede doel. Over de transparantie inzake de verhouding tussen bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen wijs ik op de publicatieplicht van rechtspersonen die jaarlijks hun jaarrekening en overige stukken moeten deponeren bij de Kamer van Koophandel. Een ieder kan deze jaarstukken inzien door elektronische raadpleging van het handelsregister. Om de transparantie verder te bevorderen is het wetsvoorstel publicatieplicht stichtingen3 inmiddels in consultatie geweest en worden de reacties nader besproken. Daarin is de verplichting opgenomen dat ook stichtingen -net als overige rechtspersonen- jaarlijks hun jaarrekening en overige stukken moeten deponeren bij de Kamer van Koophandel. Voorts controleert de Belastingdienst zorgvuldig uitgaven die als gift ten behoeve van goede doelen worden opgevoerd.
Wat is de consequentie wanneer niet voldaan wordt aan het criterium dat 75 procent van de opbrengst van de verkoop van kaarten daadwerkelijk besteed wordt aan goede doelen?2 Wat is in dergelijke gevallen de procedure? Welke instanties zijn bevoegd in voorkomende gevallen handhavend op te treden? Op welke wijzen kan er worden opgetreden tegen bedrijven die niets of slechts een fractie van de opbrengst afdragen aan goede doelen?
Het Centraal Bureau Fondsenwerving verleent op aanvraag na zorgvuldig onderzoek het CBF-Keurmerk aan goede doelenorganisaties die aan de voorwaarden van het keurmerk voldoen. Onderdeel daarvan is dat minimaal 75 procent van de inkomsten direct of indirect wordt besteed aan het goede doel. Dit keurmerk biedt een zekere bescherming aan donateurs dat hun giften inderdaad aan goede doelen worden besteed. Het CBF controleert jaarlijks of de keurmerkhouder nog voldoet aan de voorwaarden, is dit niet het geval dan volgt intrekking van het keurmerk. De gemeente is bevoegd voorwaarden te stellen aan het verlenen van een vergunning voor huis-aan-huis verkoop en kan de vergunning weigeren, het Openbaar Ministerie kan overgaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is hier mogelijk sprake van strafbare feiten? Bent u alsnog bereid onderzoek in te stellen naar de verkoopactiviteiten van bedrijven zoals Care Promotions en andere bedrijven waarover klachten zijn binnengekomen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente verleent vergunning voor huis-aan-huisverkoop. Wanneer een organisatie aan wie een dergelijke vergunning is verleend de daar aan verbonden voorwaarden overtreedt, dan zal de aanpak van deze overtreding in het algemeen plaatsvinden in bestuursrechtelijke zin. Daarbij valt onder meer te denken aan intrekking van de vergunning. Wanneer de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan worden overgegaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Daarvan is nog geen sprake.
Het bericht dat christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan met betrekking tot de hulpverlening worden achtergesteld |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Weinig hulp voor christenen»1 en «Christians in Pakistan missing out on flood aid, bishop warns»?2
Ja.
Is het waar dat christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan geen drinkwater krijgen, hun laatste bezittingen moeten verkopen om aan eten te komen en volledig genegeerd worden door de Pakistaanse overheid en islamitische hulporganisaties?
Er zijn geen signalen ontvangen van humanitaire hulporganisaties, van de Nederlandse ambassade of andere betrokkenen die duiden op partijdigheid bij de humanitaire hulpverlening. De ramp in Pakistan werd onlangs uitgebreid besproken in de Algemene Vergadering van de VN in New York waar Lidstaten onder meer de toepassing van humanitaire principes van neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid tijdens humanitaire hulpverlening herbevestigden. Uit deze humanitaire principes volgt onder meer dat de VN en NGO’s humanitaire hulp verstrekken aan slachtoffers ongeacht hun religie.
Is het waar dat de hulp, afkomstig van de Verenigde Naties en Westerse Non-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), bij voorkeur naar moslims gaat en alleen als er wat overblijft christenen hun deel krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan streng van hun islamitische landgenoten gescheiden worden omdat christenen in dat land als onrein en als ongelovigen worden beschouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen teneinde de positie van de christelijke slachtoffers van de natuurramp in Pakistan te verbeteren en op gelijke hoogte te brengen met die van de getroffen moslims?
Ik verwijs hierbij naar het voorgaande antwoord. Ik heb vertrouwen dat deze humanitaire principes ook in de praktijk worden toegepast.
De aangekondigde executie door steniging of ophanging van mevrouw Sakineh Mohammadi Ashtiani onder de verantwoordelijkheid van het moellahregime van de Republiek Iran |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen ««Bekentenis» van Iraanse vrouw uitgezonden»1, «Iranian facing stoning speaks: «It's because I'm a woman»2 en «When adultery means death»3, alsmede het Amnesty International-persbericht «TV «confession» of Iran stoning case woman criticised»?4
Ja.
Hoe beoordeelt u de in de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani gevolgde rechtsgang en de daaruit voortvloeiende strafoplegging?
Het lijkt erop dat mevrouw Ashtiani geen eerlijk proces heeft genoten en dat haar verklaring op televisie onder dwang is afgelegd. Nederland benadrukt het recht van iedere persoon op een eerlijk proces. Nederland is tegen de doodstraf en roept het Iraanse regime regelmatig op tot het afkondigen van een moratorium op de tenuitvoerlegging hiervan.
Indien u het niet eens bent met de in de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani gevolgde rechtsgang en de daaruit voortvloeiende strafoplegging, bent u dan bereid bij de Iraanse autoriteiten te pleiten voor het sparen van haar leven en het in vrijheid stellen van betrokkene? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 6 juli jl. heeft EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton in een verklaring haar zorg uitgesproken over het bericht dat mevrouw Ashtiani op korte termijn geëxecuteerd zou worden. Op 29 augustus jl. heeft de Belgische ambassadeur te Teheran namens de EU bij de Iraanse autoriteiten geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van 15 personen, voor wie allen steniging is aangekondigd. Mevrouw Ashtiani behoort ook tot deze groep. De EU roept Iran op te stoppen met het toepassen van steniging als straf en vraagt Iran een moratorium op de tenuitvoerlegging van de doodstraf in te stellen. Ten aanzien van de 15 personen vraagt de EU de Iraanse overheid de doodvonnissen in het minste geval om te zetten in gevangenisstraf. Ook benadrukken Nederland en de EU in alle contacten met de Iraanse autoriteiten het belang van een eerlijke rechtsgang. De recent aangetreden Nederlandse ambassadeur te Teheran heeft in zijn kennismakingsgesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken de zaak van mevrouw Asthiani nogmaals opgebracht.
Heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran geprobeerd mevrouw Ashtiani in de gevangenis van Tabriz te bezoeken? Zo nee, bent u bereid de ambassadeur daartoe opdracht te geven?
Informatie over en toegang tot Iraanse gedetineerden wordt alleen verstrekt aan directe familie en het bezoeken van mevrouw Ashtiani is derhalve niet mogelijk voor buitenlandse diplomaten.
Bent u bereid de Nederlandse mensenrechtenambassadeur op te dragen een onderzoek in te stellen naar de beschuldiging dat Sakineh Mohammadi Ashtiani voorafgaand aan de televisieuitzending van 11 augustus 2010 is gemarteld? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur verricht geen onderzoeken naar individuele zaken. Tijdens zijn bezoek aan Iran in maart 2010 heeft de mensenrechtenambassadeur in ontmoetingen met diverse gesprekspartners de Nederlandse zorgen omtrent de mensenrechtensituatie in Iran uiteen gezet. Daarbij zijn marteling in detentie, het grote aantal doodvonnissen en de toename in het aantal voltrokken executies, in het bijzonder van minderjarigen, uitdrukkelijk aan de orde gekomen.
Bent u bereid de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani, die symbool staat voor de systematische juridische en praktische discriminatie en onderdrukking van vrouwen door het islamitische regime in Teheran, als typerende casus aan de orde te stellen bij het United Nations Development Fund for Women (UNIFEM), de VN Mensenrechtenraad (UNHRC) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt veelvuldig, rechtstreeks en via de EU, de onderdrukking van vrouwen in Iran aan de orde. Dat gebeurt zowel in bilaterale contacten als binnen diverse organen van het VN-systeem. Daarnaast worden door Nederland projecten ondersteund die de verbetering van de positie van vrouwen in Iran tot doel hebben.
Vindt u dat een staat die de meest fundamentele mensenrechten systematisch en op grond van barbaarse islamitische wetgeving schendt, zoals de Islamitische Republiek Iran, een geloofwaardige rol kan vervullen in de bestuurscolleges van internationale organisaties die zoeken de mensenrechten te bevorderen, zoals in het onderhavige geval de VN-commissie voor de Status van Vrouwen?5
Nederland stemt – zeker voor wat betreft organen die ten doel hebben de mensenrechten te verdedigen – niet op een mensenrechtenschendend land als Iran. In het geval van de verkiezingen van de VN-Commissie voor de Status van Vrouwen had Nederland geen stemrecht. Toen Iran zich eerder dit jaar kandideerde om lid te worden van de VN Mensenrechtenraad, heeft Nederland zich zelfs wereldwijd ingezet om de verkiezing van Iran als lid van de Raad te voorkomen.
Wat bent u voornemens richting het Iraanse regime te ondernemen als Sakineh Mohammadi Ashtiani daadwerkelijk wordt gedood?
Ik heb de stellige hoop dat Iran het vonnis niet ten uitvoer zal brengen.