Verspreiding privégegevens via het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) |
|
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Privégegevens gastouders op straat»?1
Ja.
Waarom worden privéadressen en telefoonnummers van gastouders gepubliceerd via het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) terwijl sommige gastouders dit niet willen?
Het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) heeft als belangrijk doel het registreren en tevens openbaar zichtbaar maken van alle kinderopvang die voldoet aan de wettelijk vastgestelde kwaliteitsnormen. Vraagouders kunnen, door het LRK te raadplegen, zelf met zekerheid vaststellen of hun kinderopvangorganisatie of gastouder aan de eisen voldoet en of zij derhalve recht hebben op een kinderopvangtoeslag. Zij kunnen bovendien de gegevens uit het LRK gebruiken voor het aanvragen van die toeslag.
Gastouderopvang wordt pas in het LRK opgenomen als zowel de gastouder zelf als de opvanglocatie aan de eisen voldoet. Omdat gastouders op meer lokaties werkzaam kunnen zijn, biedt alleen het tonen van de opvanglokatie aan vraagouders zekerheid over het «goedgekeurd zijn» van hun gastouderopvang en over het daaraan gekoppelde recht op een kinderopvangtoeslag.
Doordat gastouders in de meeste gevallen op het eigen woonadres opvang verzorgen, staat dat eigen woonadres vaak als opvanglokatie in het LRK vermeld.
In het Besluit registratie kinderopvang is geregeld dat gastouders en hun opvanglocaties die in het LRK zijn geregistreerd, zichtbaar zijn via internet.
Deze wetgeving is in juni 2009 voorgelegd aan het College Bescherming Persoongegevens, die tegen de openbaarheid van deze gegevens geen bezwaar maakte.
In het LRK worden naast de naam van de gastouder en de opvanglokatie ook de contactgegevens van het gastouderbureau getoond, waaronder het telefononnummer van het gastouderbureau. In een aantal gevallen heeft de gemeente – die de gegevens in het LRK invoert – hier abusievelijk het telefoonnummer van de gastouder zelf ingevoerd, in plaats van dat van het gastouderbureau. Gastouders die dit vaststellen kunnen dit via hun gastouderbureau door de gemeente laten herstellen.
Kunt u ervoor zorgen dat de privégegevens van gastouders in principe niet worden verspreid via het LRK tenzij de betrokkene hier expliciet toestemming voor heeft gegeven?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik beschreven wat de achtergrond is van het tonen van het opvangadres in het LRK. Op het moment dat een gastouder zich laat registeren in het LRK en zich derhalve op een professionele manier met kinderopvang gaat bezighouden, is de consequentie dat de opvanglocatie in het LRK getoond wordt. Door een aanvraag tot registratie in te dienen gaat de gastouder impliciet akkoord met die vermelding. Gezien het doel van het LRK kan ik de gastouder hierin geen keuze bieden.
Kunt u de privégegevens op korte termijn verwijderen van het LRK?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik uitgelegd wat het doel is van het tonen van de opvanglokatie in het LRK. Ik wil vasthouden aan de huidige opzet van het LRK, waarin van iedere gastouder de opvanglocatie wordt getoond. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik tevens aangegeven dat gastouders hun telefoonnummer wel kunnen laten verwijderen, indien dat abusievelijk door de gemeente in de contactgegevens is opgenomen. Het gastouderbureau dient hiertoe een mutatieformulier in bij de gemeente.
Koperdieven die anoniem hun koper kunnen verkopen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Eénvandaag van maandag 10 januari 2011 en het artikel in de Volkskrant van zaterdag 8 januari 2011 over koperdiefstal?
Ja.
Hoe groot is de (immateriële) schade die de maatschappij jaarlijks lijdt als gevolg van koperdiefstal?
Ik heb geen zicht op de totale omvang van de schade die jaarlijks wordt geleden als gevolg van koperdiefstal. Volgens ProRail bedragen de directe schade en kosten van het herstel van schade, als het gevolg is van koperknippen op het spoor, circa twee miljoen euro per jaar, de kosten van preventieve maatregelen circa één miljoen euro per jaar en de maatschappelijke schade door vertraging van reizigers en goederenvervoer bijna 4 miljoen euro per jaar.
Deelt u de mening dat koperdiefstal dusdanig omvangrijk is dat op zeer korte termijn actie ondernomen moet worden om de maatschappelijke gevolgen van koperdiefstal terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het invoeren van een legitimatieplicht voor verkopers van koper, analoog aan de regeling van pandjeshuizen, een goed begin is om koperdiefstal te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om een legitimatieplicht voor verkopers van koper op een zo kort mogelijke termijn in te voeren?
Hoewel de exacte omvang van de schade onbekend is, blijkt alleen al uit het incident met de trein in Zevenaar dat de gevolgen van koperdiefstal niet onderschat mogen worden. In overleg met de betrokken partijen ben ik gestart met het inventariseren van mogelijkheden om koperdiefstal preventief en repressief beter te bestrijden. Ook de in artikel 437, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen verplichting voor opkopers die zich toeleggen op de handel in ongeregelde en gebruikte goederen om een opkoperregister bij te houden en identiteitsgegevens op te vragen, wordt hierbij betrokken. De genoemde verplichting geldt ook voor handelaren in tweedehands metalen. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk over te nemen maatregelen informeren, naar verwachting halverwege dit jaar.
Op welke manier kan worden gerealiseerd dat alle opkopers van koper en andere niet edele metalen onder deze plicht vallen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zou nog meer moeten gebeuren om te voorkomen dat koper gestolen wordt?
Ten einde de risico’s van koperdiefstal bij het treinspoor zoveel mogelijk te beperken, heeft ProRail reeds een pakket aan maatregelen genomen. Er is onder meer fors geïnvesteerd in betere afscherming van de spoorbaan, bewaking en surveillance, regelmatiger inspecties waardoor weggeknipte kabels eerder worden opgemerkt, toepassing van diefstalbeperkende kabelklemmen en gebruik van alternatieve materialen voor koper. Op eventuele aanvullende maatregelen kom ik terug in de hierboven toegezegde brief over de aanpak van koperdiefstal.
Innovatie en nieuwe medische behandelingen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Duchennes leven langer»?1
Ja.
Welke vertragingen ondervinden bedrijven in Nederland wanneer zij nieuwe geneesmiddelen willen testen en op de markt toegelaten en vergoed willen krijgen? Hoe gaat u snelheid brengen in deze toelatingsprocessen met het oog op het belang van patiënten?
Ten aanzien van testen:
Bedrijven moeten, om voor een geneesmiddel markttoelating (registratie) te verkrijgen, klinisch onderzoek uitvoeren. De protocollen voor dit onderzoek dienen getoetst te worden door een medisch-ethische toetsingscommissie (METC of de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek, CCMO). De snelheid waarmee een onderzoeksprotocol beoordeeld wordt, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de kwaliteit en volledigheid van het onderzoeksvoorstel, de complexiteit van het onderzoek en de termijnen die de betrokken partijen hanteren. Door allerlei omstandigheden, zowel aan de zijde van de onderzoekers als van de beoordelende instanties, wordt de betreffende wettelijke termijn vaak niet gehaald. Factoren die een rol spelen zijn dubbele toetsing in geval van multicenter onderzoek, onduidelijkheid over de reikwijdte van de wet, een gebrek aan aandacht bij instellingsbesturen en een hoge werkdruk en beperkte ondersteuning bij medisch-ethische toetsingscommissies. Veel van deze knelpunten zijn al langer bekend. Daarom beraad ik mij nu op een aanpak om substantiële verbeteringen te realiseren in de toetsingssystematiek voor mensgebonden onderzoek. Ik zal de Kamer daar binnenkort nader over informeren.
Ten aanzien van markttoelating:
De toelating tot de markt van nieuwe geneesmiddelen (registratie) is in Europa gebonden aan strikte wettelijke termijnen. Het proces van aanvraag tot afgifte van een Europese handelsvergunning voor nieuwe geneesmiddelen duurt maximaal 210 dagen. Deze termijn is nodig om tot een afgewogen oordeel over een omvangrijk registratiedossier te kunnen komen. Het volgen van de centrale procedure is verplicht voor biotechnologisch bereide geneesmiddelen, en voor nieuwe geneesmiddelen die bedoeld zijn voor de behandeling van kanker, AIDS, neurodegeneratieve ziekten en diabetes. Ook weesgeneesmiddelen worden via een centrale procedure geregistreerd. Voor andere innovatieve producten kan een firma zelf kiezen voor een centrale of nationale registratie, waarbij overigens dezelfde beoordelingstermijn geldt. Het is daarbij van belang dat registratie-autoriteiten de vraag blijven stellen of de nu verlangde dossiergegevens voor innovatieve geneesmiddelen echt nodig zijn. Binnen het door VWS uit aardgasbaten gefinancierde Topinstituut Pharma organiseert het Escher-project de nationale en internationale discussie hierover. Binnen het Escher-project loopt onderzoek naar de kosteneffectiviteit van specifieke regels en naar hoe de regelgeving kan worden verbeterd. Ook kijkt men naar hoe de interactie tussen bedrijven en registratie-autoriteiten het beste kan verlopen. Bij onderzoeken en discussies binnen het Escher-project worden nationale en internationale registratie-autoriteiten zoals EMA en FDA betrokken.
Ten aanzien van vergoeden:
Na registratie moet het geneesmiddel een traject doorlopen voor de vergoeding. Het CVZ beoordeelt vergoedingsaanvragen van nieuwe middelen en adviseert mij hierover. Het duurt gemiddeld vier tot vijf maanden (exclusief «clockstops») na het tijdstip van aanvragen voordat het middel daadwerkelijk vergoed wordt. Deze periode is nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken over de therapeutische waarde van een middel en de kosten ervan. De aanvrager krijgt ook tijd te reageren op het conceptadvies van het CVZ en tijd om eventueel benodigde aanvullende gegevens aan te leveren, maar dan wordt de klok stil gezet (clockstop). Het CVZ bestudeert nu of deze procedure op bepaalde gebieden versoepeld kan worden. Ik overweeg een nieuw systeem van snelle maar voorwaardelijke vergoeding van nieuwe geneesmiddelen in te voeren, en zal u daarover vóór de zomer nader informeren.
Kunt u een overzicht geven hoe vaak de toezichtautoriteiten de wettelijke termijnen overschrijden voor toelating van een medicijn op de markt?
Bij geneesmiddelen die via een centrale procedure worden geregistreerd (dat geldt dus voor innovatieve geneesmiddelen en weesgeneesmiddelen) bestaan geen overschrijdingen van de wettelijke termijn. Voor zover het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) bij de procedures van de Europese geneesmiddelenautoriteit EMA betrokken is als (co)rapporteur voldoet het CBG aan de door de EMA gestelde termijnen. Voor zover het CBG zelf verantwoordelijk is voor wettelijke procedures, wordt maandelijks over achterstanden bericht via zijn website (cbg-meb.nl). Bij de nationale implementatie van decentraal geregistreerde producten bestaat een achterstand, maar het CBG is bezig met een inhaalslag, waardoor de achterstand nu, vergeleken met een jaar geleden, gehalveerd is. Daarbij gaat het vooral om generieke (merkloze) geneesmiddelen. Het is de bedoeling om de nog bestaande achterstanden volledig weg te werken.
Hoe verhoudt onze nationale wet- en regelgeving zich tot het Europese beleid en beleid van de andere Europese lidstaten als het gaat om klinische trials in het algemeen en bij kinderen in het bijzonder?
De nationale wet- en regelgeving op dit gebied komt op hoofdlijnen overeen met die in andere Europese lidstaten. De Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) is alleen op het gebied van onderzoek met minderjarigen en wilsonbekwame meerderjarigen terughoudender dan de regelgeving in enkele andere Europese landen, zoals België, Frankrijk en Engeland. De WMO is op die gebieden ook strenger dan de Europese Richtlijn goede klinische praktijken, maar wel in lijn met het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde van de Raad van Europa. Dit Verdrag is nog niet door Nederland geratificeerd. Als het op deze gebieden gaat om wetenschappelijk onderzoek waarvan de deelnemers zelf niet direct baat kunnen hebben, stelt de WMO de eis dat de risico’s verwaarloosbaar en de bezwaren minimaal zijn. Van de eerste fase van geneesmiddelenonderzoek kunnen de deelnemers zelf dikwijls geen baat hebben, terwijl de risico’s en bezwaren vaak meer of iets meer dan minimaal zijn. Dit betekent dat dit onderzoek in Nederland niet uitgevoerd kan worden. Dit was in 2007 voor de CCMO aanleiding voor het signaal dat belangrijk onderzoek belemmerd wordt. Dit signaal vormde de reden de commissie Doek in het leven te roepen die eind 2009 advies uitbracht. Ik hoop het standpunt over dit advies in maart 2011 aan de Kamer aan te kunnen bieden.
Waarom moeten bedrijven naar het buitenland uitwijken (bijvoorbeeld Zweden) voor klinisch onderzoek?
Uit de ons beschikbare informatie blijkt niet dat Nederland, in vergelijking met andere West-Europese landen, minder aantrekkelijk is voor het uitvoeren van klinisch onderzoek. De uitzondering daarop vormt het onderzoek bij minderjarigen en wilsonbekwamen, waarvoor ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4. Aangezien de wetgeving in Nederland op veel gebieden, met uitzondering van onderzoek met minderjarigen, vergelijkbaar is met de ons omringende landen, zal dit niet de oorzaak zijn van een mogelijke uitwijk van bedrijven naar het buitenland. Wel is het zo dat er in West-Europese landen slechts een geringe toename is van klinisch onderzoek, terwijl er een sterke toename is in enkele Oost-Europese landen en landen als China, Zuid-Korea en Brazilië. Het klinisch onderzoek in die landen kan vanuit een grote achterstand makkelijker groeien, mede doordat de kosten van het onderzoek daar vaak aanzienlijk lager zijn. De mondiale verhoudingen in het klinisch onderzoek verschuiven daardoor en dat lijkt onvermijdelijk.
Welke mogelijkheden ziet u om (net als in Frankrijk met het zogenaamde ATU-systeem) innovatieve medicijnen voor zeldzame, ernstige ziekten eerder toegankelijk te krijgen voor patiënten?
Voor niet geregistreerde geneesmiddelen heeft Nederland «compassionate use» wetgeving, die vergelijkbaar is met het Franse ATU-systeem: bij hoge uitzondering kunnen niet-geregistreerde geneesmiddelen worden voorgeschreven. Dit kan op twee manieren. Ten eerste het verstrekken van een geneesmiddel op basis van een artsenverklaring aan een individuele patiënt en met toestemming van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Ten tweede kan de geneesmiddelenfabrikant een verzoek bij het CBG indienen om in aanmerking te komen voor het «gebruik in schrijnende gevallen» oftewel het «compassionate use programma», indien het een ernstige aandoening betreft waarvoor geen alternatief geneesmiddel op de markt is en het nog niet geregistreerde geneesmiddel in de nabije toekomst een handelsvergunning zal worden verleend, Dit betreft een specifieke situatie, waarin beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen voor meerdere patiënten door het CBG noodzakelijk wordt geacht, voordat de definitieve handelsvergunning wordt toegekend.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze schept u een stabiel en consistent beleid om de ontwikkeling van medicijnen (waar vaak vijftien jaar mee gemoeid is) in Nederland mogelijk te houden?
Er is in Nederland een goede kennisinfrastructuur voor medisch en klinisch onderzoek. Al jaren blijkt dat de farmaceutische en vaccinindustrie, evenals de bedrijven die zich richten op medische diagnostiek en andere medische innovaties, op een intensieve manier met deze kennisinfrastructuur samenwerkt. Dat legt de solide en blijvende basis voor onderzoek en ontwikkeling van medische producten, inclusief geneesmiddelen. Met stimulansen als de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), innovatiebox en risicodragende financiering (Innovatiekredieten) zorgt de overheid ervoor dat het fiscale en financieringsklimaat voor het bedrijfsleven ook op langere termijn goed blijven.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer gaat u in gesprek met de farmaceutische sector over de invulling van het «life sciences»-topgebied en de toekomst van TI Pharma? Wanneer krijgt de sector langjarige duidelijkheid?
In de bedrijfslevenbrief (Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid) van de minister van EL&I d.d. 4 februari jl. wordt Life Sciences, waartoe de farmasector behoort, aangewezen als economisch topgebied. De komende maanden zal een topteam van vertegenwoordigers uit bedrijfsleven, wetenschap en overheid een agenda uitwerken voor de aanpak in dit topgebied. Het topteam voor de Life Sciences zal in juni 2011 rapporteren. Ik ga er vanuit dat de gesignaleerde problematiek hierbij zeker aan de orde zal komen. De adviezen van het topteam worden gebruikt bij de uitwerking van de nota bedrijfslevenbeleid die daarna naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.
Sociale protesten in Tunesië |
|
Harry van Bommel |
|
|
|
|
Kent u de berichten over het gewelddadig neerslaan van vreedzame demonstraties in Tunesië? Wat is volgens u de actuele stand van zaken met betrekking tot het aantal gedode en aangehouden demonstranten?
Deelt u de opvatting dat onmiddellijke vrijlating moet worden geëist van gevangenen die vreedzaam hebben gedemonstreerd de afgelopen dagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zorgt u voor meer druk op Tunesië?
Deelt u de opvatting dat onderhandelingen tussen de EU en Tunesië over nauwere economische banden moeten worden opgeschort indien er geen verbetering optreedt in de mensenrechten en fundamentele vrijheden in Tunesië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat bepleiten in EU-verband?
Het verzet tegen afschaffen van de bonnenquota |
|
Ronald van Raak |
|
Deelt u de verontwaardiging over de brief van korpsbeheerder van de politie Zuid-Holland-Zuid, die u oproept uw beslissing over bonnenquota te nuanceren?1 Zo nee, waarom niet?
Op 23 december 2010 ontving ik een brief van de korpsbeheerder van de politieregio Zuid-Holland-Zuid over de werkwijze in zijn korps. Ik heb geantwoord dat deze werkwijze sturing op bonnenquota bevat en daarvan geen sprake meer kan zijn. Op 17 januari heeft de korpsbeheerder mij geantwoord dat hij hierover niet met mij van mening verschilt. Alle medewerkers van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid zijn door de korpsbeheerder inmiddels verzocht het werken met de bonnenquota te beëindigen.
Zijn er meer korpsbeheerders en korpschefs die u met een soortgelijke boodschap hebben benaderd?
Nee. Wel heb ik naar aanleiding van signalen uit korpsen en in de media die erop wijzen dat het stopzetten van bonnenquota nog steeds niet overal lijkt te zijn gebeurd actie ondernomen. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 18 januari jl.
Wat betekent deze opstelling van de politieleiding voor de plannen voor een nationale politie, waarin u zelf meer leiding zult moeten nemen?
In de nationale politie zoals die het kabinet voor ogen staat, is de korpschef belast met de leiding en het beheer van de politie. De korpschef opereert onder verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie, die beschikt over de sturingsinstrumenten om zijn ministeriële verantwoordelijkheid volledig te kunnen waarmaken. Een concept-wetsvoorstel dat hierin voorziet, is op 14 december jl. ter consultatie verzonden.
Wat vindt u van het feit dat korpsbeheerders en korpschefs uitspraken van de Tweede Kamer niet serieus lijken te nemen?
Zoals ik in mijn brief aan de Kamer van 18 januari jl. heb aangegeven zullen korpsbeheerders en korpschefs uitvoering geven aan het besluit de bonnenquota stop te zetten. De voorzitters van het korpsbeheerdersberaad en van de Raad van korpschefs hebben dat ook tegenover mij bevestigd.
Hoe gaat u de korpsbeheerders en korpschefs duidelijk maken dat besluiten van de Tweede Kamer niet optioneel zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraak van de Raad van State over de vreemdelingenbewaring van Irakezen |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2011 over de vreemdelingenbewaring van een Irakese vreemdeling?
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat deze Irakese vreemdeling onrechtmatig in vreemdelingenbewaring is gehouden, terwijl het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een brief van 3 november 2010 duidelijk had aangegeven dat uitzettingen naar Irak in elk geval tot en met 24 november 2010 moesten worden opgeschort? Bent u zich ervan bewust dat rechtmatige vreemdelingenbewaring slechts kan bestaan als er zicht is op uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst?
Bij brief van 3 november 2010 is door het EHRM aangeven dat er voor 24 november 2010 een nader oordeel zou worden gegeven over de vraag of de algemene situatie in Irak rechtvaardigde dat verzoeken om interim measures zonder meer dienden te worden toegewezen. Tot 24 november 2010 zijn, zoals uw kamer op 4 november 2010 gemeld, geen uitzettingen verricht. Het is juist dat er in de periode van 3 november 2010 tot 24 november 2010 een uitzettingsbeletsel bestond. Echter, nu dit uitzettingsbeletsel in de tijd beperkt was, kon de maatregel van vreemdelingen bewaring in lijn met staande jurisprudentie van de Afdeling voortduren, nu het zeer wel mogelijk was dat de uitzetting na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen. Het EHRM heeft op 23 november 2010 aangegeven dat verzoeken om een interim measure te treffen vanaf dat moment wederom op individuele merites zouden worden beoordeeld en niet zonder meer zouden worden toegewezen. De maatregelen van vreemdelingenbewaring zijn voortgezet en de voorbereiding van de daadwerkelijke uitzetting is wederom ter hand genomen, behoudens die gevallen, waarin een maatregel niet kon worden voorgezet omdat een in het individuele geval getroffen interim measure na 24 november 2010 werd verlengd. Dit betrof ongeveer zes gevallen. In vier gevallen werd niet voldoende tijdig onderkend dat deze interim measures een duidelijke einddatum kenden en deze maatregelen zijn abusievelijk op of omstreeks 3 november 2010 beëindigd.
Er is in de periode tot 24 november 2010 en daarna steeds – voldoende – zicht op uitzetting geweest om de voortduring van de vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen te rechtvaardigen.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent dat alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 in bewaring zaten, onrechtmatig in detentie zaten en recht hebben op een schadevergoeding? Kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening niet. De Afdeling heeft uitspraak gedaan op basis van de feiten die voorlagen in het individuele dossier. Mij is gebleken dat het beeld van de gang van zaken in andere procedures dat ter zitting is ontstaan, niet strookt met de werkelijke gang van zaken, zoals beschreven in antwoord op vraag 2. Door hetgeen tijdens de zitting aan de Afdeling door beide partijen is gepresenteerd, heeft de Afdeling de indruk gekregen dat de minister de vreemdelingenbewaring van alle Irakese vreemdelingen heeft beëindigd, met uitzondering van die zaak welke voor de Afdeling werd gebracht. Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling haar uitspraak gedaan. Ik heb de vreemdeling op wie de uitspraak betrekking heeft uiteraard in vrijheid gesteld. De context van de zaak maakt evenwel dat ik van mening ben dat deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken.
Bent u tevens van mening dat de vreemdelingbewaring van alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 vastzaten, moet worden opgeheven? Is dit inmiddels gebeurd? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Op beide deelvragen is het antwoord ontkennend. Zoals uit de antwoorden 2 en 3 volgt, ben ik van mening dat de gekozen handelswijze niet onrechtmatig is.
Hoeveel Irakezen bevonden zich op 3 november 2010 in vreemdelingenbewaring? Hoeveel van hen zijn er in de periode van 3 november 2010 tot en met 24 november 2010 vastgehouden en hoeveel zijn er vrijgelaten? Hoelang hebben zij die niet zijn vrijgelaten uiteindelijk onrechtmatig in vreemdelingenbewaring gezeten?
Op 3 november 2010 bevonden zich ongeveer 160 Irakezen in vreemdelingenbewaring. Van die groep is de vreemdelingenbewaring van ongeveer 40 vreemdelingen om uiteenlopende redenen opgeheven in de periode tussen 3 en 24 november 2010. De andere Irakezen zijn in bewaring gebleven. Aangezien het een tijdelijk uitzettingsbeletsel betrof en het zeer wel mogelijk was dat de verwijdering na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen, is, zoals ik reeds uiteengezet heb, geen sprake van onrechtmatige vreemdelingenbewaring.
Welk beleid is door u in die periode toegepast met betrekking tot het al dan niet vrijlaten van Irakezen in vreemdelingenbewaring? Hoe kan het dat uw procesvertegenwoordiger ter zitting bij de Raad van State, waar hij uw beleid daaromtrent in een individuele zaak moest verdedigen, niet met zekerheid kon zeggen in welke gevallen de bewaring wel was opgeheven en in welke niet? Wat is uw oordeel daarover en over het feit dat het beleid blijkbaar niet eenduidig was, mede gelet op de kwetsbare positie en rechtszekerheid van Irakezen in vreemdelingenbewaring?
Mijn beleid heb ik in het antwoord op vraag 2 uiteengezet. De procesvertegenwoordiger heeft zich in die zaak voorbereid op de feiten en omstandigheden van het individuele dossier. De betreffende vraag van de Afdeling over de gang van zaken in andere dossiers, was niet voorbereid. De procesvertegenwoordiger beschikte niet over de feitelijke informatie om ter zitting de stellingen van de advocaat van de vreemdeling te weerleggen. Deze gang van zaken is geen reden om ten aanzien van de groep als geheel een ander standpunt in te nemen.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken eens temeer bewijst dat u uitspraken van het EHRM adequaat moet opvolgen en dat het in vreemdelingenbewaring houden van mensen die niet kunnen worden uitgezet geen enkel doel dient en altijd moet worden voorkomen? Deelt u de mening dat voor deze Irakese vreemdelingen in deze situatie een lichter middel dan vreemdelingenbewaring had kunnen worden ingezet? Kan dit voor toekomstige Irakese vreemdelingen (voor wie een bewaringsgrond bestaat) alsnog, nu de terugkeer naar Irak nog steeds slechts zeer sporadisch mogelijk is? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Vreemdelingenbewaring is een laatste middel dat eerst wordt toegepast als niet met een lichter middel kan worden volstaan. Indien voldoende blijkt dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, kan de maatregel van vreemdelingenbewaring worden toegepast. Er is voldoende zicht op uitzetting om vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen in zijn algemeenheid te rechtvaardigen. Of de bewaring in het individuele geval gezien de feiten en omstandigheden moet voortduren, zal in dat dossier worden beoordeeld en kan door de rechter worden getoetst. Ik ben van oordeel dat ik in onderhavige casuïstiek de uitspraken adequaat zijn opgevolgd, zoals dat ook te doen gebruikelijk is.
Heeft deze uitspraak tevens tot gevolg dat in toekomstige situaties waarbij door het EHRM een soortgelijke gemotiveerde interim measure wordt afgegeven, de vreemdelingenbewaring van allen waarop die betrekking heeft, zal moeten worden opgeheven?
Deze uitspraak heeft dat gevolg niet. In mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 heb ik uiteengezet waarom deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld en is afhankelijk van de aard en inhoud van de getroffen interim measure.
De verbreding van de A28 tussen Zwolle en Meppel |
|
|
|
|
Om welke reden is de extra rijstrook op de A28 tussen Zwolle en Meppel in zuidelijke richting nog niet opengesteld terwijl deze verbreding gereed is, waardoor automobilisten onnodig in de file staan?
De extra rijstrook op de A28 tussen Zwolle en Meppel in zuidelijke richting is nog niet opengesteld, omdat de verkeerssignaleringssystemen nog niet klaar zijn.
Daardoor ontstaat er bij openstelling een onvoldoende veilige verkeerssituatie voor de weggebruiker.
Op dit traject is er namelijk sprake van een overgang van drie rijstroken (120 km/uur) naar de situatie met twee rijstroken en een plusstrook in Zwolle (80 km/uur bij open plusstrook en 100 km/uur bij gesloten plusstrook).
Wat zijn de redenen om de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting, in tegenstelling tot de nieuwe rijstrook in de noordelijke richting, niet nu in gebruik te nemen maar pas in mei van dit jaar?
Op het noordelijke traject is sprake van een andere verkeerssituatie. Hier worden vier rijstroken (drie van de A28 en de invoegstrook uit Staphorst) gesplitst in twee rijstroken A28 (richting Groningen) en twee rijstroken A32 (richting Leeuwarden).
De vervroegde openstelling van de verbrede rijbaan in noordelijke richting werd zeer wenselijk geacht, vanwege de betere doorstroming. Een betere doorstroming betekent minder ongevallen. Gezien de andere verkeerssituatie kon de afwezigheid van de verkeerssignalering met tijdelijke maatregelen gecompenseerd worden. Zo is de aanwezige tijdelijke werkvakverlichting gehandhaafd en is de maximum snelheid 100 km/uur.
Voor traject in zuidelijke richting worden de risico’s te groot geacht.
Welke actie onderneemt u om de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting zo spoedig mogelijk open te stellen?
De plaatsing van de verkeerssignaleringssystemen en de aansluiting van de systemen in de verkeerscentrale, zijn gepland tot april 2011. Daarna start de testfase. De werkzaamheden zijn zo strak mogelijk gepland.
Op welke datum zal de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting zijn opengesteld?
De contractueel vastgelegde datum voor openstelling is 1 mei 2011.
De exacte datum wordt bepaald op basis van de uitkomsten van de testfase van de nieuwe verkeerssignaleringssystemen. In de periode tot 1 mei wordt ook het traject in noordelijke richting voorzien van werkende verkeerssignalering, zodat de tijdelijke snelheidsbeperking van 100 km/u kan worden opgeheven.
Het bericht dat de decentrale overheden verloedering van bedrijventerreinen negeren |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer, het publicatierapport «Regie op herstructureren bedrijventerreinen»?
Ja.
Deelt u de mening dat het stimuleren van de verkoop van bedrijfskavels boven de marktprijs geen overheidstaak is, maar dat dit overgelaten moet worden aan de markt? Zo nee, waarom niet?
Ja, het stimuleren van de verkoop van bedrijfskavels boven de marktprijs is geen overheidstaak. De praktijk wijst echter uit dat daar waar gemeenten betrokken zijn bij de uitgifte van kavels van bedrijventerreinen de afgelopen decennia juist sprake is geweest van kunstmatig lage grondprijzen, veelal uit concurrentieoverwegingen tussen gemeenten. Dit belemmert een efficiënt grondgebruik. Aanbeveling is juist dat grondprijzen meer marktconform tot stand komen. Dit kan bijvoorbeeld via de residuele grondprijsmethodiek op basis van regionale afstemming van vraag en aanbod naar terreinen.
Deelt u de mening dat het regionaal verevenen van grondprijzen een politiek correcte term is voor grondprijsafspraken maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Handreiking uitvoeringsstrategie – die door de Bestuurlijke werkgroep Uitvoeringsstrategie (her)ontwikkeling bedrijventerreinen (BWU) onder voorzitterschap van J.A. Jorritsma is opgesteld – beveelt gemeenten aan om in regionaal verband aan te koersen op een regionaal grondbeleid en daarbij marktconforme grondprijzen te hanteren. Afspraken over regionaal grondbeleid moeten natuurlijk passen binnen de kaders van de Mededingingswet. Dit betekent dat gemeenten onderling geen afspraken mogen maken over grondprijzen of grondprijsverhogingen.
Deelt u de mening dat het leefbaar houden van bedrijventerreinen een verantwoordelijkheid is van de decentrale overheden en dat het Rijk hier geen leidende rol in moet nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de aanpak van het nieuwe bedrijventerreinenbeleid legt de verantwoordelijkheid van het bedrijventerreinenbeleid, overeenkomstig het Regeerakkoord en zoals vastgelegd in het convenant bedrijventerreinen 2010–2020 (Rijk, IPO en VNG), bij de decentrale overheden.
Indien de provincies in de toekomst tekortschieten bij het leefbaar houden van bedrijventerreinen, bij wie ligt volgens u dan de verantwoordelijkheid?
Met de nieuwe aanpak van bedrijventerreinen ligt de verantwoordelijkheid voor het leefbaar houden van bedrijventerreinen bij de decentrale overheden.
Contra-expertise in forensisch onderzoek |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Forensic Science Service to be wound up»1 over de sluiting per 2012 van de Britse tegenhanger van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?
Ja.
In hoeverre is de positie van het NFI in Nederland vergelijkbaar met die van de FSS in het Verenigd Koninkrijk?
Het NFI is als agentschap onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en valt dus volledig onder mijn verantwoordelijkheid. Vanaf 1991 tot 1999 was de FSS een agentschap van de UK Home Office en had dus een vergelijkbare positie als het NFI. In 1999 kreeg de FSS een «Trading Fund Status»2. Hierdoor werd de FSS verder losgeweekt van de overheid en ontstonden er mogelijkheden voor een markt in forensisch onderzoek. In 2005 werd de FSS een GovCo Government-owned Company, een bedrijf met beperkte aansprakelijkheid dat in zijn geheel in eigendom is van de Home Office, waardoor het één van de (winstgeoriënteerde) marktpartijen in het VK is geworden. Het budget voor forensisch onderzoek is sinds 1999 overgeheveld naar de politiekorpsen die zelf kunnen bepalen hoe ze dat geld besteden. Momenteel heeft de FSS dus een andere positie en kent het een andere financiering dan het (niet winstgeoriënteerde) NFI in Nederland.
Wordt er in Nederland gebruik gemaakt van de diensten van de Forensic Science Service (FSS) voor contra-expertises in forensisch onderzoek? Zo ja, hoe vaak en hoe belangrijk is de FSS voor Nederland voor de mogelijkheid om contra-expertises aan te vragen?
Van de diensten van de FSS wordt nauwelijks gebruik gemaakt voor contra-expertises in forensisch onderzoek. In Nederland zijn er verschillende particuliere instituten – zoals Verilabs, TMFI en IFS – die forensisch onderzoek doen en waar contra-expertise kan worden verricht.
In zaken waarin contra-expertise via het NFI is aangevraagd, is in 2010 geen enkele zaak aan de FSS overgedragen. Er zijn in Nederland, Engeland en andere omringende landen andere aanbieders van forensisch onderzoek die onder meer contra-expertise kunnen uitvoeren. Dat de FSS in financiële problemen is gekomen, wil niet zeggen dat er als gevolg daarvan te weinig mogelijkheden zijn voor Nederlandse partijen om contra-expertise te vragen.
Deelt u de mening dat de expertise, ervaring en de verworven positie van een overheidsinstelling op het gebied van forensisch onderzoek niet of in ieder geval niet eenvoudig volledig kan worden vervangen door marktpartijen? Zo ja, wat betekent dat voor de ontwikkeling van de markt voor forensisch onderzoek en de positie van het NFI? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht aan de instandhouding van de huidige positie van het NFI als onderdeel van de rechtshandhaving. Tussen de kerntaken van het NFI, te weten zaakonderzoek, het ontwikkelen en implementeren van nieuwe onderzoeksmethoden en -technieken en het zijn van (inter)nationaal kennis- en expertisecentrum, bestaat een samenhang die ik niet wil verbreken.
De Wet deskundigen in strafzaken (Stb 2009, 33, die op 1 januari 2010 in werking is getreden, geeft de verdediging een recht op contra-expertise. Om deze reden is het noodzakelijk om, naast het NFI, andere instellingen voor forensisch onderzoek in te schakelen. Een systeem met particuliere aanbieders van forensische diensten, kan echter alleen goed functioneren als de kwaliteit van zowel de deskundigen als van de forensische instituten gewaarborgd is. Verder moeten de producten- en dienstencatalogi van de forensische instituten voldoende aansluiten op de wensen inzake productiecapaciteit, snelheid, productvernieuwing e.d., de kennis- en opleidingsbehoeften en de «belevingswereld» van de vragende partijen. Tegelijkertijd zal bij de vragende partijen een voldoende niveau van «kennis en kunde» moeten ontstaan voor zowel de vraagstelling als voor het begrijpen van de deskundigenrapportage. Vereist is dus een integraal stelsel van kwaliteitsborging, waarover ik in overleg ben met betrokken partijen.
Het is thans nog te vroeg om voor één van de in het rapport geschetste scenario’s te kiezen. Eerst zal de kennis en ervaring die het Experiment Inschakeling Particuliere Instituten4 oplevert worden geëvalueerd, waarna in 2012 – in samenhang met de dan verworven inzichten in de kwaliteitsystemen – de balans kan worden opgemaakt en ik de Kamer nadere voorstellen zal doen over de toekomst van de forensische opsporing. Daarbij zullen dan ook de in het rapport genoemde scenario’s en de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk worden betrokken.
Deelt u de mening dat voor de waarborging van onafhankelijk forensisch onderzoek, naast het NFI, andere instellingen voor forensisch onderzoek, al dan niet commercieel, nodig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er voldoende mogelijkheden om in binnen- of buitenland bij al dan niet commerciële partijen contra-expertise te laten verrichten? Zo ja, kunt een beeld schetsen van die mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt u de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk met de FSS en de «markt» voor forensisch onderzoek mee in uw overwegingen ten aanzien van de ontwikkelingen van die «markt» in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een onderbouwde voorkeur uitspreken voor een van de drie scenario’s die in het recente WODC-rapport over marktwerking in het forensisch onderzoek2 worden geschetst of gaat u op een andere wijze binnenkort een visie geven over deze marktwerking?
Zie antwoord vraag 4.
Het voornemen van het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) om de helft tot tweederde van de 130 vestigingen te sluiten |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VNG bezorgd over dienstverlening UWV»?1
Ja.
Bent u bekend met de berichten dat het UWV door de kabinetsbezuinigen de helft tot twee derde van de 130 vestigingen zal moeten gaan sluiten?
Kunt u inzichtelijk maken welke overwegingen het UWV maakt inzake de kabinetsbezuinigingen en welke overwegingen ten grondslag liggen aan het direct bezuinigen op de uitvoering en daarmee de dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reageren op het bericht dat hiermee de klanten van het UWV in belangrijke mate e-klanten zullen worden ofwel op afstand via de computer?
Deelt u de mening dat het face-to-facecontact in belangrijke mate bijdraagt aan het op een effectieve en optimale wijze aan het werk helpen van klanten van het UWV? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uw ambities om meer mensen aan het werk te krijgen belemmerd zal worden als UWV-dienstverlening op deze wijze zal worden wegbezuinigd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de dienstverlening van het UWV zijn haar klanten wordt gegarandeerd?
De alarmerende stijging van identiteitsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Alarmerende stijging van identiteitsfraude»?1
De precieze omvang van het verschijnsel identiteitsfraude is niet bekend. Naast de meldingen die het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) ontvangt, komen aangiften en meldingen binnen bij de politie en bij bijvoorbeeld banken. Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoek doen naar de omvang van identiteitsfraude op basis van bestaande bronnen. Naar verwachting is dit onderzoek medio 2011 gereed.
Denkt u, net als de genoemde deskundigen, dat het aantal van 166 meldingen van identiteitsfraude sinds 1 maart 2010 slechts het topje van de ijsberg is? Heeft u enig idee van de werkelijke omvang van dit (vermoedelijk groeiende) probleem? Zo nee, ziet u aanleiding onderzoek te laten verrichten naar de werkelijke omvang van dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verwijt dat justitie laks te werk gaat ten aanzien van identiteitsfraude?
Ik deel deze mening niet. Zo heeft mijn departement in samenwerking met de politie en de Koninklijke marechaussee in 2010 een handreiking identiteitsfraude voor de politie gemaakt (www.overheid.nl/identiteitsfraude/informatie-voor-de-politie). Dit is gebeurd omdat het belang wordt erkend dat de verschillende vormen van identiteitsfraude als strafbare handelingen herkend worden. Het doel van de handreiking is politiefunctionarissen te helpen bij het benutten van de bestaande wettelijke instrumenten bij het opnemen van de aangifte.
Waar op basis van opportuniteits- en prioriteitsafwegingen mogelijk worden zaken door het Openbaar Ministerie opgepakt.
Verder is het CMI ingesteld om ondermeer zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude (ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer, Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 18).
Welke artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kunnen een rol spelen bij de diverse vormen van identiteitsfraude? Volstaan deze artikelen naar uw mening om alle vormen van identiteitsfraude effectief aan te kunnen pakken? Zo nee, bent u bereid zo nodig aanvullende strafbepalingen voor te stellen?
Uiteenlopende artikelen van valsheid in geschrift tot witwassen kunnen van toepassing zijn. Voor een overzicht van relevante strafbepalingen verwijs ik naar de hiervoor genoemde handreiking voor de politie. Deze strafbepalingen zijn toereikend voor het bestrijden van identiteitsfraude, op enkele punten na. Die lacunes worden aangevuld. Op zeer korte termijn zal ik met het oog daarop een conceptwetsvoorstel, dat tot doel heeft fraude met identiteitsbewijzen strafrechtelijk beter te kunnen aanpakken, voor consultatie voorleggen aan onder meer de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het College van procureurs-generaal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het groeiende probleem van identiteitsfraude beter aan te kunnen pakken?
Aangezien op dit moment niet bevestigd kan worden dat sprake is van een groei in het aantal gevallen van identiteitsfraude, bestaat er voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg Almelo te verplaatsen naar Hengelo |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Zorg Groep Twente (ZGT) de afdeling klinische verloskunde van het ziekenhuis in Almelo wil sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving contact gehad met Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Almelo. Op dit moment biedt ZGT de klinische verloskunde aan op de locaties Hengelo en Almelo. Met het oog op de kwaliteit kijkt ZGT op welke wijze zij de klinische verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Immers als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Waarom kiest het ZGT voor centreren in Hengelo? Is de voorgestelde reorganisatie vooral ingegeven door kwaliteitsverbetering of door besparing? Is er een verband met de korting op het ziekenhuisbudget die de minister alle ziekenhuizen heeft opgelegd? Kunt u een toelichting geven?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. ZGT heeft aangegeven voor het behoud van de kwaliteit niet voldoende bevallingen per jaar te kunnen realiseren indien zij de klinische verloskundige zorg op twee locaties, in Almelo en in Hengelo, blijft aanbieden. Om de klinische verloskundige zorg kwalitatief verantwoord te kunnen blijven aanbieden in de regio Twente sluit ZGT eventuele concentratie op één locatie niet uit.
Ik zie geen verband tussen het voornemen van ZGT en de korting op het ziekenhuisbudget. Het zijn kwalitatieve, en niet financiële overwegingen die ZGT heeft voor een eventuele andere organisatie van de klinische verloskundige zorg in de regio.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden bij het centreren in Hengelo? Passen deze voor het hele werkgebied van het ziekenhuis te Almelo binnen de wettelijke normen?
Met een eventuele concentratie van de klinische verloskundige zorg in Hengelo komt de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor acute zorg niet in gevaar.
Is een dergelijke concentratie niet in strijd met het rapport van de landelijke stuurgroep «Zwangerschap en geboorte» waarin wordt gepleit voor het kunnen starten van een noodzakelijke behandeling binnen 15 minuten?2
Een dergelijke concentratie hoeft niet in strijd te zijn met het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. De 15 minuten betreft het starten van de noodzakelijke behandeling vanaf de aankomst van de zwangere vrouw in het ziekenhuis.
Klopt het dat in 2010 het ziekenhuis in Hengelo 1996 klinische en 98 poliklinische bevallingen heeft gedaan en het ziekenhuis in Almelo 1702 klinische en 98 poliklinische? Welk aantal bevallingen hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als minimumnorm voor kwalitatief goede gezondheidzorg per ziekenhuis? Kan een toelichting worden gegeven? Beantwoordt het aantal bevallingen in de beide ziekenhuizen aan een dergelijke norm? Zo nee, waarom niet?
Van ZGT zijn de volgende cijfers ontvangen:
ZGT Almelo: 1399 klinische en 176 poliklinische bevallingen
ZGT Hengelo: 1626 klinische en 98 poliklinische bevallingen
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hanteert geen minimumnorm voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg. Het aantal bevallingen in de Nederlandse ziekenhuizen varieert van minder dan 500 tot 3000. De meeste ziekenhuizen (55%) begeleiden tussen de 500 en de 1500 bevallingen per jaar. Belangrijk is of er op beide locaties voldaan kan worden aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de normen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute zorg aanbieden. In een dergelijke situatie is concentratie noodzakelijk.
Is het waar dat het ZGT de afgelopen zomer heeft geëxperimenteerd met centreren van de afdeling klinische kraamzorg in zowel Almelo als in Hengelo? Wat waren de conclusies van die experimenten?
Volgens ZGT is er niet geëxperimenteerd, maar werd zij wel gedwongen tot het nemen van een tijdelijke concentratiemaatregel als gevolg van onvoldoende personele capaciteit gedurende de vakantieperiode. In die periode is de zorgverlening kwalitatief goed verlopen.
Is de keuze voor centreren in Hengelo een logische keuze als men kijkt naar de ligging van de andere ziekenhuizen? Heeft de keuze voor Hengelo meer te maken met een recente verbouwing van het ziekenhuis daar? Zo ja, wat vindt u van die afweging?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. De afweging voor de keuze wordt op dit moment door het ziekenhuis getoetst in een haalbaarheidsonderzoek.
Is het risico aanwezig dat patiënten van de ZGT overstappen naar andere ziekenhuizen als de klinische kraamzorg wordt gecentreerd in Hengelo? Blijkt dat ook uit de conclusies van het experiment met de gecentreerde klinische kraamzorg afgelopen zomer?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 6 is er geen sprake geweest van een experiment, maar een noodgedwongen maatregel door het ziekenhuis.
Het staat de patiënten altijd vrij om zelf te kiezen voor een ander ziekenhuis. Mijn beleid is er niet op gericht deze keuzevrijheid in te perken, maar deze juist te vergroten. Ik kan echter niet voorkomen dat omwille van de kwaliteit bepaalde zorg niet meer op een bepaalde locatie geleverd kan worden. In dergelijke situaties waarbij sprake is van ontmanteling van zorg in de omgeving van mensen zal ik bij de lokale partijen blijven aandringen op het verkennen en aanbieden van vervangende vormen van zorg zodat er voldoende alternatieven voor de mensen beschikbaar blijven.
Aan de andere kant wil ik ook wijzen op de positieve prikkel die uitgaat van kwaliteitsverbetering. ZGT beoogt de kwaliteit te waarborgen en dat kan ook juist patiënten aantrekken.
Bent u van mening dat deze ontwikkeling een verdere stap is in de golf van fusies en ontmanteling van ziekenhuizen die Nederland de afgelopen jaren heeft gekend? Hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot uw opmerking dat u geen verdere fusering in het ziekenhuislandschap wilt?3 Bent u ook van plan de verdere gevolgen van eerdere fusies aan te pakken?
In deze specifieke casus is geen sprake van een fusie, maar van een voornemen van een bestaand ziekenhuis om het zorgaanbod op een andere manier te gaan organiseren over verschillende locaties. Daarbij is het van groot belang dat de kwaliteit van de aangeboden zorg verantwoord is en blijft.
Over de aanscherping van de fusietoetsing waar in de vraag op wordt gedoeld, wil ik het volgende opmerken. Niet alle fusies zijn per definitieslecht. Fusies kunnen ook tot gevolg hebben dat de kwaliteit of doelmatigheid van de aangeboden zorg verbetert. Maar helaas is dat niet altijd het geval. Ik wil ervoor zorgen dat van te voren beter wordt getoetst dat de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden zorg niet door een fusie in gevaar komt. Dat is dus een andere toets dan de toets die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) momenteel uit hoofde van de Mededingingswet uitvoert. Bij die beoordeling zal nadrukkelijk bezien moeten worden of de fuserende instellingen in redelijkheid rekening hebben gehouden met de inbreng van direct belanghebbenden rondom de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Wat betreft de gevolgen van eerdere fusies: iedere zorgverlener – gefuseerd of niet – moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. Zo niet, dan wordt daar via het reguliere toezicht op gehandhaafd.
Is dit de manier waarop u het voornemen uit het coalitieakkoord verwezenlijkt om tot kleinere zorginstellingen te komen?4 Zijn kleinere zorginstellingen vooral levensvatbaar als zij de verschillende basisspecialismen kunnen bieden, of juist als zij voor veel specialismen moeten doorverwijzen naar andere ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind een goede spreiding van kleinere zorginstellingen die basiszorg van goede kwaliteit kunnen leveren zeer belangrijk. Op de vraag wanneer deze kleinere zorginstellingen levensvatbaar zijn, kan ik geen eenduidig antwoord geven. Het antwoord is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de aard van de zorg (wijkzorg, basiszorg, medisch specialistische zorg) die de instelling aanbiedt. Kleinere zorginstellingen kunnen hierop op verschillende manieren inspelen. Er zijn voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich met succes specialiseren op specifieke ingrepen, zoals het ziekenhuis Amstelland met de behandeling van liesbreuken en Nij Smellinghe met de behandeling van lymfoedeem. Er zijn ook voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich alleen richten op de basisspecialismen.
Is u bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen een verregaande vorm van samenwerking overwegen waarbij een gevraagd advies aan de Boston Consulting Group leidraad kan zijn?5
Het is mijn ambtenaren bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen samen met de regioverzekeraar in overleg zijn om te kijken op welke wijze het huidige zorgaanbod in de regio beter afgestemd kan worden op de ontwikkelingen in de regio. Het is mijn ministerie eveneens bekend dat de ziekenhuizen hiertoe advies hebben gevraagd aan de Boston Consulting Group.
Herinnert u zich uw in de beantwoording van eerdere Kamervragen waarin u aangeeft dat stakeholders hun inbreng moeten kunnen geven?6 Kunt u aangeven of eventuele veranderingen in de ziekenhuisvoorziening, zoals die nu mogelijk gestalte krijgt, voldoende wordt overlegd met alle betrokkenen, niet in de laatste plaats de burgers en de relevante voorzieningen in de eerstelijnszorg zoals de huisartsen en de verloskundigen?
ZGT heeft aangegeven dat het gaat om een voornemen en niet om een definitief besluit van de Raad van Bestuur om geen klinische verloskundige zorg meer aan te bieden op de locatie Almelo.
Een nader onderzoek door het ziekenhuis moet meer inzicht geven in de haalbaarheid van het voornemen. Bij dit haalbaarheidsonderzoek zullen de stakeholders worden betrokken. ZGT komt vóór de zomer nog met een definitief besluit.
Heeft u ook kennisgenomen van de optie om de verloskundige zorg voor heel Oost-Groningen te centreren in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waarbij ook de ziekenhuizen in Stadskanaal en Winschoten de verloskundige zorg opheffen?
Navraag bij het UMCG en de Oost Groningse ziekenhuizen leert dat er geen plannen bestaan om de verloskundige zorg uit Oost-Groningen in het UMCG te concentreren. Wel spreken de ziekenhuizen in deze regio in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) over de consequenties van de bevolkingskrimp op de instandhouding van de acute verloskundige zorg. Tevens is sprake van samenwerking tussen de ziekenhuizen in deze regio en het UMCG gericht op instandhouding van voldoende zorg van voldoende kwaliteit in deze regio. Hierbij staat het behoud van de basiszorg in de regio Oost-Groningen centraal.
weet u dat daardoor de reistijden in acute situaties voor vrouwen die (moeten) bevallen tot wel rond het uur kunnen oplopen waar de norm voor ambulances voor de tijd van «plek des onheils» naar het ziekenhuis op circa 20 minuten kan worden aangehouden?
In antwoord op vraag 13 heb ik aangegeven dat de ziekenhuizen geen concentratieplannen hebben met betrekking tot de verloskundige zorg. Van een situatie waarin u in uw vraag op doelt, is geen sprake.
Deelt u de zorgen dat juist een poortspecialisme als gynaecologie voor de gewone geboortezorg met een dergelijke constructie in Oost-Groningen onder onze kwaliteitsgrens voor acute zorg uitkomt? Zo ja, bent u dan van oordeel dat bij concentraties als hier mogelijk aan de orde dezelfde regels moeten worden gehanteerd als bij fusie, en u de IGZ opdracht nauwgezet te beoordelen of de minutennorm niet wordt overschreden?
Zoals ik al heb aangegeven, is van een dergelijke constructie geen sprake. Ik ben geen voorstander van concentratie als dat niet echt nodig is. De zorg moet zo dicht mogelijk bij de mensen beschikbaar blijven. Ik realiseer me dat dit niet altijd kan omdat anders de kwaliteit onder de maat komt. Net als bij fusies zal ook bij concentraties goed gekeken moeten worden naar nut en noodzaak. Als het om kwaliteitsoverwegingen niet anders kan dan over te gaan op concentratie, zal ik de lokale partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid met alternatieve vormen van zorg te komen.
Deelt u de opvatting dat langere reistijden vooral gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten van zwangerschap voor de hoog risico zwangeren die al onder begeleiding van een gynaecoloog zijn, en waar vertraging in zorgverlening cruciaal kan zijn? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen?
Als zwangere vrouwen tijdig naar het ziekenhuis worden verwezen, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan pas als een zwangere vrouw last-minute naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde en neemt het risico op complicaties toe.
Gynaecologen en verloskundigen dienen over de doorverwijzing lokaal protocollair vastgelegde afspraken te maken.
Deelt u de mening dat belangrijke oorzaken voor de problemen van de perifere ziekenhuizen met het continueren van de verloskundige zorg zijn, de capaciteit aan obstetristen en het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering door opname van de verloskundige zorg in het zogenaamde B-segment van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s)? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat gaat u doen met dit gegeven?
Er is geen sprake van het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering in de DBC Verloskunde. Er is namelijk geen aparte beschikbaarheidsfinanciering voor de verloskunde. In iedere DBC is opgenomen hoeveel tijd een specialist gemiddeld besteedt aan een behandeling (normtijd). Hierin zijn al beloningsafspraken verwerkt over onregelmatig werken, dus het beschikbaar zijn van specialisten in avond-, nacht- en weekenduren. Zowel voor vrijgevestigde specialisten als specialisten in loondienst. Indien specialisten zorg leveren die een grotere mate van beschikbaarheid vereist kan voor deze buitengewone inconveniënten, de bandbreedte van het uurtarief worden gebruikt. Over het gebruik van de bandbreedte kan de maatschap of de medisch staf afspraken maken met de Raad van Bestuur.
Bent u van mening dat de vrouwen in Nederland, ieder jaar opnieuw circa 180 000, het recht op een keuze voor de plaats van bevallen moeten kunnen houden tenzij dat om individueel medisch en/of sociale argumenten niet houdbaar is? Houdt u de zorgverzekeraars aan hun zorgplicht om vrouwen in Nederland veilige geboortezorg te leveren?
Ik ben van mening dat de zwangere de keuze moet hebben om thuis of in het ziekenhuis van haar keuze te bevallen. Indien de bevalling thuis plaatsvindt, moet een snelle bereikbaarheid van het ziekenhuis (binnen 45 minuten) in geval van acute complicaties mogelijk zijn. Als dit niet het geval is, is het niet verantwoord om thuis te bevallen en is thuis bevallen op eigen risico. De zwangere dient goed geïnformeerd te worden over de voor- en nadelen en de mogelijke risico’s van het thuis bevallen.
De komende jaren zullen zorgverzekeraars hun rol moeten waarmaken. Zij moeten laten zien dat zij een belangrijke schakel zijn in het bevorderen van kwaliteit en veiligheid van zorg tegen een passende prijs.
Bent u van mening dat een goede spreiding van de klinische verloskunde door het land voor een adequate bereikbaarheid van de voorzieningen noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik dat zorg in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden moet worden.
Het is goed dat ziekenhuizen proactief nadenken over verbetering van de kwaliteit van de verloskundige zorg. Om de kwaliteit te kunnen blijven borgen kan in sommige gevallen concentratie niet worden uitgesloten. In mijn antwoord op vraag 18 heb ik de mogelijke gevolgen van een dergelijke concentratie aangegeven. Ik realiseer me dat in die gevallen de keuzevrijheid voor de mensen wordt ingeperkt. Ik vind dan ook dat in die gevallen lokaal alternatieven geboden moeten worden om voor de mensen in de regio voldoende keuzemogelijkheden beschikbaar te houden.
Acht u het opportuun om de ontwikkelingen die er nu zijn in het land om de verloskundige zorg te centreren te stoppen in afwachting van een helder advies hierover van het College Perinatale Zorg dat zeer binnenkort wordt ingesteld?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen.
De dagvaarding van het bedrijf Twitter door Amerikaanse autoriteiten over gegevens van Nederlandse en Europese staatsburgers |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse autoriteiten het bedrijf Twitter hebben gedagvaard om gegevens van gebruikers te verschaffen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit verzoek van de Amerikaanse autoriteiten?2
Het verzoek betreft een interne Amerikaanse aangelegenheid die dan ook door de Amerikaanse autoriteiten moet worden beoordeeld.
Is het waar dat met een dergelijk verzoek het niet alleen gaat over privégegevens van de gebruikers genoemd in sectie 2b van de dagvaarding, in dit geval een Nederlands staatsburger en een parlementslid uit IJsland, maar ook om privégegevens van gebruikers die deze accounts volgen?
De gegevens zoals bedoeld in sectie B van bijlage A kunnen worden beschouwd als gebruikers- en verkeersgegevens3. De Amerikaanse autoriteiten vragen bij Twitter deze gebruikers- en verkeersgegevens op – en dus niet de inhoud – die bij betreffende accounts zijn achtergelaten. Er wordt in onderdeel B van de dagvaarding ook nog uitdrukkelijk van «non-content related» gesproken, zodat deze dagvaarding in ieder geval niet de inhoud van de berichtgeving, maar alleen de gebruikers- en verkeersgegevens betreft. Dit is op 15 februari 2011 bevestigd door de openbare aanklager in deze zaak tijdens een hoorzitting voor de federale rechtbank te Alexandria, Virginia.
Bent u van mening dat persoonsgegevens van inwoners van Nederland en de Europese Unie (EU) op dit moment voldoende bescherming genieten bij opslag buiten Nederland en de EU? Kunt u dat toelichten?
Wanneer de Europese Commissie ten aanzien van het desbetreffende land verklaart dat daar een passend niveau van gegevensbescherming bestaat, volg ik dit oordeel. Indien een dergelijke verklaring niet is afgegeven, brengt dit niet als vanzelfsprekend met zich dat de persoonsgegevens van de inwoners van Nederland of andere lidstaten van Europese Unie onvoldoende worden beschermd. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. De verantwoordelijkheid daarvoor heeft de wetgever primair bij de verantwoordelijke voor de verwerking van de betreffende gegevens gelegd.
Bent u bekend met gelijksoortige dagvaardingen van andere bedrijven, zoals Facebook en Google, door Amerikaanse autoriteiten?
Nee.
Wat is de juridische status van de gegevens van de personen die zijn opgeslagen op de servers van het Amerikaanse bedrijf Twitter Inc.? In hoeverre wordt de bescherming van deze gegevens genormeerd door de Safe Harbor Framework?
De gegevens van personen die worden verwerkt door Twitter Inc. worden, in ieder geval wanneer deze verwerking plaatsvindt in de Verenigde Staten, beheerst door het Amerikaans gegevensbeschermingsrecht. De bescherming die het Amerikaanse recht biedt, doet overigens niet af aan de bevoegdheden die de autoriteiten (met inbegrip van de rechter) ten aanzien van die gegevens kunnen uitoefenen4. Dat is in Nederland niet anders. Of deze gegevens mede worden beschermd door de afspraken die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben gemaakt in de Safe Harbor beschikking van de Europese Commissie van 26 juli 2000 (nr. 2000/520/EG) is afhankelijk van de vraag of Twitter Inc. zich bij het Amerikaanse Department of Commerce of de Federal Trade Commisssion heeft aangemeld als bedrijf dat vrijwillig verklaart deze regels te zullen toepassen. Voor zover ik heb kunnen nagaan is dat niet het geval.
Welke bescherming biedt Nederlandse en Europese wetgeving gebruikers van deze diensten en hun gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toepassing van Nederlands en Europees gegevensbeschermingsrecht op diensten als Twitter is primair afhankelijk van de vraag of de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking aan dat recht is onderworpen. Dat zal doorgaans het geval zijn wanneer de verantwoordelijke is gevestigd in Nederland of een andere lidstaat van Europese Unie en aldaar ook het doel en de middelen voor de gegevensverwerking vaststelt. Wat Twitter Inc. betreft, moet worden vastgesteld dat dit bedrijf niet is gevestigd in Nederland of elders in de Europese Unie, maar in de Verenigde Staten. Er moet daarom van worden uitgegaan dat de gebruikers van de diensten van Twitter Inc. een beroep op Amerikaans gegevensbeschermingsrecht moeten doen voor de bescherming van hun gegevens.
De zorgwekkende financiële situatie bij onderwijsstichting SKOZOK |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is de huidige financiële situatie bij onderwijsstichting SKOZOK (Samen Koersen op Zichtbare Onderwijs Kwaliteit)?1
Mijn beeld van de financiële positie van onderwijsstichting SKOZOK is grotendeels gebaseerd op het meest recente jaarverslag waarover ik beschik; dat van 2009. Het jaarverslag 2009 van onderwijsstichting SKOZOK laat zien dat het positieve resultaat van de jaren daarvoor in 2009 is omgeslagen in een negatief resultaat. Een negatief resultaat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn; dit kan ook het gevolg zijn van investeringen ten laste van het vermogen. Eind 2009 waren de vermogenspositie en de liquiditeit van SKOZOK uitstekend.
Wat zijn de oorzaken van de financiële problemen bij onderwijsstichting SKOZOK?
Uit de gegevens waarover ik beschik komt het beeld naar voren dat het dalende aantal leerlingen de afgelopen jaren door het schoolbestuur niet is vertaald in een daling van het aantal leraren. In het jaarverslag 2009 merkt het schoolbestuur zelf op dat het tekort met name wordt veroorzaakt door een te hoge personele inzet. Dit heeft het schoolbestuur mij ook bevestigd. Ook blijkt uit datzelfde jaarverslag dat het bestuur in 2009 nog geen gebruik maakte van een meerjarenbegroting. Dit onderstreept het belang van de acties die ik samen met de PO-raad onderneem om de financiële deskundigheid te bevorderen.
Hoeveel geld kreeg SKOZOK minder vanuit het rijk vanwege de miljoenenbezuiniging op het bestuur en management van basisscholen en de bezuiniging op de groeiregeling? Hoe heeft SKOZOK deze bezuiniging daadwerkelijk vormgegeven?
Als gevolg van de bezuinigingen heeft het schoolbestuur circa € 360 000 minder ontvangen op een totale lumpsumuitkering van circa € 26,5 miljoen. Het schoolbestuur SKOZOK is vrij in de wijze waarop zij de bezuiniging vormgeeft en legt daar horizontaal verantwoording over af. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat «gezien de omvang van de bezuiniging schoolbesturen in staat moeten zijn de kwaliteit van het onderwijs te ontzien?»2 Kunt u uw antwoord toelichten? Geldt dit ook voor onderwijsstichting SKOZOK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de verandering in de lumpsumuitkering waar besturen als gevolg van de bezuinigingen mee geconfronteerd worden, is van dezelfde omvang als de budgetschommelingen die jaarlijks worden veroorzaakt door veranderende leerlingaantallen. In het geval van SKOZOK bedraagt de percentuele verandering van de lumpsumuitkering iets meer dan 1%, terwijl de schommelingen in de lumpsum zonder de bezuiniging zich jaarlijks tussen de 1% à 2% bevinden.
In hoeverre komen deze bezuinigingen op het bordje van personeel en leerlingen terecht?
Het vorige kabinet heeft een duidelijk signaal afgegeven aan de besturen om het primaire proces bij de uitwerking van de bezuinigingen te ontzien. Uiteindelijk zijn het echter de schoolbesturen die in overleg met directeuren en medezeggenschapspartners de bezuinigingen concreet invulling geven, daarbij rekening houdend met de individuele situatie en behoefte van de school. Dat kan ertoe leiden dat schoolbesturen afwijken van de richting die vanuit het Rijk is meegegeven.
Hoeveel leraren worden er ontslagen bij SKOZOK? Voor hoeveel andere personeelsleden dreigt ontslag? Wat is hun functie? In hoeverre is deze ontslagronde het gevolg van de door vorige kabinet ingezette bezuinigingen op bestuur en management, in hoeverre is ze het gevolg van financieel wanbeheer van het schoolbestuur?
Het bestuur is vrij in de keuzes die het maakt inzake de financiële huishouding. Dit gaat in overleg met directeuren en medezeggenschapspartners. Het schoolbestuur legt daar vervolgens horizontaal verantwoording over af. Dit geldt ook voor de keuzes die in bovenstaande vragen besloten liggen.
Wat gaat er veranderen qua arbeidsvoorwaarden bij SKOZOK, bijvoorbeeld wat betreft de Bapo-regeling3, vervanging bij zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, compensatieverlof, etc.?
De genoemde secundaire arbeidsvoorwaarden zijn onderdeel van de decentrale CAO; eventuele veranderingen in deze arbeidsvoorwaarden worden overeengekomen tussen de werkgeversorganisatie (PO-Raad) en de vakbonden. De secundaire arbeidsvoorwaarden voor het primair onderwijs zijn per 1 augustus 2006 gedecentraliseerd. Vanaf deze datum maakt de minister van OCW met de vakbonden in de centrale CAO Primair Onderwijs uitsluitend nog afspraken over de zogeheten protocolonderwerpen (algemene salarisontwikkeling, algemene arbeidsduur en bovenwettelijke sociale zekerheid). Over de overige onderwerpen worden afspraken gemaakt in de decentrale CAO PO.
Hoeveel basisscholen geven aan dat zij het primair proces niet kunnen ontzien bij de verwerking van de landelijke bezuinigingen op basisonderwijs?
Van een aantal schoolbesturen heb ik brieven ontvangen waarin zij de zorg uitspreken het primaire proces niet te kunnen ontzien als gevolg van de bezuinigingen. De SP heeft mij tijdens de begrotingsbehandeling het rapport «Minder geld, grotere klassen» aangeboden, waarin op basis van een enquête onder een aantal schoolbesturen wordt ingegaan op het effect van de bezuinigingen op het primaire proces. Ik kom daar binnenkort in een brief aan uw Kamer op terug.
Kunt u garanderen dat dit aantal niet nog verder oploopt door de geplande bezuinigingen op wat u passend onderwijs noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatregelen bij passend onderwijs staan niet op zichzelf maar zijn onderdeel van een breder pakket met naast bezuinigingen ook investeringen van vergelijkbare omvang. Binnen de onderwijsbegroting worden de prioriteiten herschikt ten gunste van de kwaliteit van het onderwijs. In het kader van mijn plannen voor passend onderwijs heb ik de Kamer over de financiële gevolgen voor de sector geïnformeerd.
Bent u in algemene zin van mening dat bij financieel wanbeheer door een overkoepelend bestuur, het niet uit te leggen is dat er voor dat falende bestuur geen consequenties aan verbonden zijn?
In het belang van de onderwijskwaliteit en de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen vind ik dat financieel wanbeheer in het algemeen niet zonder consequenties kan blijven. Bestuurders dienen zich intern en extern te verantwoorden. Tot welke consequenties de interne verantwoording kan leiden is afhankelijk van de gekozen rechtspersoonlijkheid en de statutaire bepalingen van de rechtspersoon. Op basis van de externe verantwoording ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de rechtmatige besteding van middelen en spreekt zij besturen aan op de doelmatige inzet van middelen.
Bent u bereid om schoolbesturen die te maken hebben met krimp tegemoet te treden wanneer zij vanwege die krimp in financiële moeilijkheden komen?
Vooraleerst is het onvermijdelijk dat een daling van het aantal leerlingen leidt tot een daling van de bekostiging; van schoolbesturen wordt gevraagd hun formatie hierop aan te passen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel wil ik primair de kwaliteit, toegankelijkheid en diversiteit van het onderwijsaanbod borgen, ook in krimpgebieden. Om adequaat op de gevolgen van krimp in te kunnen spelen is kennis nodig. Daartoe wordt er momenteel een aantal onderzoeken uitgevoerd rond het onderwerp krimp. Een belangrijke vraag in deze onderzoeken is of krimp inderdaad tot financiële moeilijkheden leidt voor schoolbesturen. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal ik mij beraden op eventuele vervolgstappen. Daarnaast werk ik aan een experimenteerartikel in de WPO, zodat kan worden geëxperimenteerd met een herschikking van voorzieningen en vergaande sectoroverstijgende samenwerking. Daarmee wordt meer ruimte gecreëerd om tot onconventionele oplossingen te komen om een kwalitatief goed en divers opleidingsaanbod in stand te houden.
De oproep van Turkse professionals om meer aandacht te schenken aan de integratieproblematiek van Turkse jongeren |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herkent u de signalen van de groep Turks-Nederlandse professionals in het manifest1 over integratieproblemen onder Turkse jongeren? Hebt u informatie waaruit blijkt dat sprake zou zijn van afnemende binding met de Nederlandse samenleving onder Turkse of Turks-Nederlandse jongeren, toegenomen isolement of versterkte concentratie op de eigen Turkse afkomst, op andere personen van Turkse herkomst, op het geloof of op conservatieve Turkse organisaties? Is er wat dat betreft daadwerkelijk sprake van een trend ten opzichte van het verleden?
Hebt u andere signalen opgevangen die zouden wijzen op een negatieve ontwikkeling in de integratie en participatie van Turkse jongeren?
Herinnert u zich onder meer de stellingen in het Jaarrapport Integratie 2010 van het CBS dat enerzijds positief bericht over de integratie onder de tweede generatie allochtonen (waaronder Turkse jongeren), maar waarin ook onder meer wordt gesteld dat Turken minder vaak participeren, minder sociaal vertrouwen hebben, minder belangstelling hebben in de politiek en zich minder vaak grotendeels of geheel Nederlander voelen dan andere groepen niet-westerse allochtonen?
Welke verklaringen ziet u voor deze door het CBS geconstateerde feiten? Ziet u bijvoorbeeld specifieke belemmeringen of ontwikkelingen bij Turkse migranten, hun kinderen en kleinkinderen die succesvolle participatie in de Nederlandse samenleving bemoeilijken? Zo ja, welke zijn dat in uw ogen?
Kunt u toelichten of naar uw mening in het integratiebeleid voldoende aandacht is voor de specifieke problematiek van deze jongeren? In hoeverre is een gerichte aanpak van deze specifieke problematiek nog mogelijk, gelet op de in het regeerakkoord overeengekomen bezuiniging op specifiek integratiebeleid?
Wat voorop blijft staan, is de eigen verantwoordelijkheid van mensen om te investeren in hun toekomst in Nederland. Ook voor de Turkse Nederlanders geldt dat zij zelf als eerste aan zet zijn om hun achterstanden in te lopen.
Het kabinet stelt zich dan ook op het standpunt dat de problematiek waar een deel van de Turks-Nederlandse jongeren mee te maken heeft niet via specifiek beleid moet worden aangepakt. Daarmee worden groepen stelselmatig apart gezet. Dit is niet effectief. Personen moeten beoordeeld worden op hun gedrag en niet op hun herkomst.
Dit kabinet zet zich in voor een beter bereik en effectiviteit van het generieke beleid voor alle groepen. Daar waar sprake is van een bijzondere problematiek zal binnen de generieke aanpak maatwerk moeten plaatsvinden.
Acht u de verharding van het politieke klimaat, dat door de ondertekenaars van het manifest genoemd wordt als één van de oorzaken voor de door hen gesignaleerde toegenomen afkeer van de Nederlandse samenleving, als een probleem? Trekt u zich het signaal aan dat jongeren met een niet-westerse herkomst zich minder thuis gaan voelen in Nederland door het harde politieke klimaat? Zo ja, hoe denkt u daar verandering in te kunnen brengen?
Zoals in het antwoord op de vragen 1 tot en met 4 is aangegeven, worden de signalen van de schrijvers van het manifest vanuit de Turks-Nederlandse gemeenschap verschillend geduid. Dat geldt ook voor de mogelijke oorzaken. Uiteraard is het van belang dat iedere burger van Nederland zich thuis voelt in Nederland. De mate waarin mensen zich meer of minder thuis voelen, hangt van vele factoren af zoals het hebben van werk of de mate van participatie in de directe leefomgeving en breder in de samenleving, naast de eigen appreciatie van het meteorologisch, sociaal, economisch en politieke klimaat.
Bent u benaderd door de groep ondertekenaars en zo ja, wat heeft u daarmee gedaan? Bent u bereid om met hen het gesprek aan te gaan naar aanleiding van het manifest?
Er is op ambtelijk niveau overleg geweest met twee van de opstellers van het manifest en het Inspraakorgaan Turken (IOT). In het gesprek werd de inzet van dit kabinet onderschreven, dat men zelf verantwoordelijk is om mee te doen, maar voorts dat het ook van belang is dat het reguliere beleid ook allochtone jongeren, en dus ook de Turks-Nederlandse jongeren, in voldoende mate bereikt en op een effectieve manier helpt.
De opstellers zijn voornemens een expertmeeting te organiseren over de mogelijkheden voor Turks-Nederlandse jongeren om te participeren in de Nederlandse samenleving. De bedoeling is dat behalve de eigen gemeenschap ook welzijnsinstellingen, wetenschappers en bedrijfsleven worden betrokken. Afgesproken is om in gesprek te blijven over dit onderwerp met het IOT en de opstellers van het manifest.
Bereikbaarheid van mijnpensioenoverzicht.nl en de juistheid van gepresenteerde pensioengegevens |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de oorzaak van de vrijwel onbereikbare site mijnpensioenoverzicht.nl op de dag van de introductie?1 Hoeveel aanvragen zijn er op 6 januari 2011 gedaan? Op hoeveel was de server berekend? Wat wordt gedaan om de bereikbaarheid te garanderen?
Vanaf de start van de ontwikkeling van het pensioenregister was duidelijk dat de introductie van de website mijnpensioenoverzicht.nl onmiddellijk tot een piek in de bevragingen zou leiden. Mede vanwege financiële redenen is het niet haalbaar de infrastructuur achter de website op een dergelijke piek te dimensioneren. De website bevat daarom een plafond, dat het aantal gelijktijdige bezoekers op de website maximeert. Bezoekers, die kunnen inloggen, ervaren een stabiele en snelle website. Bezoekers, die niet kunnen inloggen omdat het plafond is bereikt, krijgen een zogenoemde «te druk»-pagina te zien, met het verzoek het op een later moment nogmaals te proberen. Daarmee wordt voorkomen dat de website door grote toeloop echt onbereikbaar zou worden door technische overbelasting.
Op 6 januari is de website, voorafgaande aan de officiële opening, vanaf 9:15 uur beperkt open gezet. Op de eerste dag hebben 66 000 bezoekers hun pensioenaanspraken bekeken, terwijl de site 1 210 000 keer de «te druk»-pagina toonde. Deze verhouding is in de dagen na de lancering sterk verbeterd, in die zin dat het in een toenemend aantal gevallen lukte om in te loggen. Op dit moment is de site uitstekend bereikbaar. Het aantal bezoekers ligt vrijwel voortdurend onder het voornoemde plafond. Tot en met 14 januari hebben bijna 600 000 mensen hun pensioenaanspraken opgevraagd.
De website kan naar schatting tussen de 2 500 000 en 3 000 000 bezoekers per maand aan.
Leveren nu alle pensioenfondsen gegevens aan mijnpensioenoverzicht.nl? Zo ja, hoe kan het dan voorkomen dat bijvoorbeeld de gegevens van de beheerder van pensioenpremies van Kamerleden niet vermeld worden? Zo nee, welke zijn dat, waarom melden zij niet en waarom wordt dat niet vermeld?
Een twaalftal pensioenuitvoerders is niet op tijd aangesloten. Het gaat hier om iets meer dan 4000 individuele pensioenaanspraken op een totaal van bijna 16 miljoen aanspraken die wel zijn opgenomen. Deze pensioenuitvoerders hebben hun deelnemers geïnformeerd dat hun aanspraken bij de desbetreffende pensioenuitvoerder (nog) niet op de website te zien zijn. De Autoriteit Financiële Markten bewaakt dat deze uitvoerders zich alsnog en zo snel mogelijk aansluiten.
De pensioenuitvoerders beschikken niet in alle gevallen over een burgerservicenummer van de (gewezen) deelnemer. In dergelijke situaties is het voor de betrokken pensioenuitvoerder niet mogelijk de pensioenaanspraken in de verwijsindex op te nemen. De desbetreffende deelnemers zullen hun aanspraken dan ook niet via mijnpensioenoverzicht.nl kunnen inzien.
De reden dat Kamerleden hun pensioenaanspraken, die zij opbouwen als Kamerlid, niet kunnen inzien, is dat de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA) een begrotingsgefinancierde regeling is en tot dusverre niet valt onder de (informatiebepalingen van de) Pensioenwet. In die zin past het niet in het pensioenregister. Ik heb inmiddels contact opgenomen met de minister van BZK om te bezien of de mogelijkheid bestaat dat ook de APPA pensioenoverzichten kunnen worden opgenomen in het pensioenregister.
Kan het voorkomen dat een pensioenfonds wel meedoet aan mijnpensioenoverzicht.nl maar op het moment van opvraag van gegevens die gegevens niet levert? Zo ja, wat is de reden? Wordt daarmee de betrouwbaarheid van mijnpensioenoverzicht.nl ondermijnd?
Ja, dat is mogelijk. De website haalt de pensioenaanspraken op nadat de burger heeft ingelogd. Het is mogelijk dat een pensioenuitvoerder de gevraagde gegevens tijdelijk niet kan leveren als gevolg van bijvoorbeeld systeemonderhoud of een technisch probleem. In dat geval krijgt de burger de melding, dat geen gegevens zijn ontvangen. De burger kan dan op een later moment opnieuw inloggen, dan wel direct contact opnemen met de betrokken pensioenuitvoerder (waarvan de contactgegevens op de website zijn te vinden).
Worden de pensioenen op basis van beschikbare premieregelingen ook in mijnpensioenoverzicht.nl gemeld? Hoe wordt de tot nu ingelegde premie omgerekend naar het pensioen op 65 jarige leeftijd?
Ja, de pensioenen op basis van beschikbare premieregelingen worden ook op de website getoond. De pensioenuitvoerder berekent het pensioen op 65-jarige leeftijd ten behoeve van het te verstrekken jaarlijkse pensioenoverzicht. De gegevens van dit pensioenoverzicht worden op de website getoond.
Kan de bedoeling van mijnpensioenregister.nl om «verborgen pensioenen» zichtbaar te maken waar gemaakt worden als pensioenfondsen kennelijk niet hun gegevens doorgeven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het aantal aanspraken dat nu nog niet getoond wordt is zeer beperkt ten opzichte van het totale aantal aanspraken. Daarnaast zullen de nu ontbrekende circa 4000 aanspraken op korte termijn zichtbaar worden op de website. Daarmee is de doelstelling om «verborgen pensioenen» zichtbaar te maken bereikt.
Massaontslagen bij universiteiten door bezuinigingen en gevolgen voor de kenniseconomie |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over bezuinigingen bij universiteiten die tot massaontslagen zullen leiden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende signalen vanuit de universitaire wereld?
Ik onderken dat de maatregelen inderdaad ingrijpend zijn, maar stel ook vast dat deze nodig zijn. Het kabinet staat voor de opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Niet als doel op zich, maar om de economie en samenleving nu en in de toekomst houdbaar te laten zijn. Tegelijkertijd wil het kabinet een forse impuls geven aan de kwaliteit van het hoger onderwijs. Om de middelen voor de kwaliteitsimpuls vrij te maken, moeten er ook ombuigingen plaatsvinden. Daarnaast wordt ook van de student wordt een hogere bijdrage gevraagd, als investering in zijn eigen toekomst.
Voor de kwaliteitsimpuls is een bedrag beschikbaar van € 50 mln. in 2012, oplopend tot € 230 mln. in 2015 en tot € 300 mln. structureel2. Daarnaast vinden volgens het regeerakkoord in deze jaren bezuinigingen plaats. Tot 2015 is er sprake van een netto terugloop van de rijksmiddelen. Vanaf 2015 voorziet de financiële paragraaf van het Regeerakkoord er structureel in dat bezuinigingen en investeringen in het hoger onderwijs vrijwel met elkaar in evenwicht zijn. In het artikel noemt VSNU wel de bezuinigingen maar lijkt men voorbij te gaan aan de investeringen in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote ontslaggolf desastreuze gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en positionering van het Nederlandse onderzoeksveld en onze kenniseconomie? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog te vroeg om te speculeren over de gevolgen van de kwaliteit en positionering van het onderzoek in relatie tot het verlies aan arbeidsplaatsen. Het hangt ervan af hoe de bezuinigingen zullen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden.
Overigens is het onderzoek bij de organisaties NWO en KNAW bij de bezuinigingen ontzien. Wat betreft het aflopen van de FES middelen: dit zijn tijdelijke stimuleringsimpulsen en verwacht mag worden dat daar geen vast personeel op wordt ingezet. Instellingen kunnen naast de structurele middelen vanuit de overheid, extra inkomsten genereren door intensieve samenwerking aan te gaan met het bedrijfsleven en middelen aan te trekken vanuit de Europese fondsen.
In Nederland wordt de kwaliteit van al het door kennisinstellingen uitgevoerde onderzoek getoetst aan het Strategisch Evaluatie Protocol (SEP). Dit protocol biedt de juiste checks en balances voor het waarborgen van de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Het is dus vooraleerst een kwestie van kwaliteit ipv kwantiteit.
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet zal bevorderen dat onderzoek plaatsvindt in samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. De onderzoeksagenda van OCW die wordt neergelegd in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek (juni 2011) zal, met als vertrekpunt de huidige en opkomende sterktes in het Nederlandse onderzoek, aansluiten bij de Europese onderzoeksspeerpunten en bij de bedrijfslevenbrief van de minister van EL&I (mei 2011). Hierbij geldt dat een betere benutting van onderzoek en een sterke profilering onmisbaar voor de innovatiekracht van Nederland. Beide vereisen het stellen van prioriteiten en het slim inzetten van de beschikbare middelen.
Op welke wijze rijmt de papieren ambitie van dit Kabinet, om de Nederlandse kenniseconomie tot de top van de wereld te laten behoren, met deze bezuinigingen en de grote gevolgen daarvan?
Het kabinet heeft de ambitie in deze periode een belangrijke stap in de richting van de top 5 te zetten. Daarbij hoort hoger onderwijs en onderzoek dat van hoge kwaliteit is en dat past bij de vraag van arbeidsmarkt en samenleving. Het regeerakkoord zet daarom nadrukkelijk in op een kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs. Daartoe presenteert het regeerakkoord een samenhangende agenda voor hoger onderwijs en onderzoek, met maatregelen voor zowel de vormgeving als de financiering van de kwaliteitsverbetering. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veerman. In juni ontvangt u de strategische agenda voor Hoger Onderwijs en Onderzoek.
De kwaliteitsopdracht waar de instellingen voor staan is desalniettemin fors. Tegelijkertijd wordt ook het hoger onderwijs geconfronteerd met de financiële taakstelling van het regeerakkoord en ingrijpende hervormingen. De onderwijsinstellingen staan daarmee voor de grote opgave de doelmatigheid te vergroten en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te realiseren. Het kabinet wil de instellingen daarbij ondersteunen. Het zal de instellingen de ruimte bieden te komen tot meer maatwerk en differentiatie en daarvoor regelgeving waar nodig aanpassen. In lijn met de motie Van der Ham – Dijkgraaf (TK 31 288, nr. 115) zal bijvoorbeeld worden gekeken naar mogelijkheden voor instellingen het aantal langstudeerders dat geen voortgang meer boekt, te beperken.
Deelt u de mening dat met deze effecten uitvoering van de motie-Hamer2, en de bijbehorende ambitie om qua onderwijs en kennis tot de wereldtop te behoren, onmogelijk wordt gemaakt?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze denkt u voorts te voorkomen dat de onderwijskwaliteit op universiteiten ernstig onder druk komt te staan als gevolg het dreigende ontslag van veel onderwijzend personeel?
Dit hangt af van hoe de bezuinigingen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden. De instellingen zijn vrij deze zelf in te vullen maar ik veronderstel dat dit vooral zal neerslaan bij de overhead en niet ten laste zal gaan van het primaire onderwijsproces. Voor de kwaliteits-borging bestaat een systeem van checks en balances, getoetst door de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs. Zoals aan de Tweede Kamer eerder is gemeld, wordt dit systeem van checks en balances nu kritisch bezien. Zo doet de Inspectie van het Onderwijs thans onderzoek naar de kwaliteit van afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.
Een massaproces tegen Turks-Koerdische politici |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van een massaproces op 13 januari 2011 in de Turkse Koerdische stad Diyarbakir tegen onder andere 74 volgens de Turkse kieswet verkozen burgemeesters en gemeenteraadsleden?1 Is het waar dat zij lid zijn van een legale politieke partij, zoals de DTP, die inmiddels BDP heet? Zo neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Naar ik begrijp, was in elk geval een aantal van deze 74 verdachten voor de toenmalige DTP politiek actief.
Is het waar dat behalve deze beklaagden nog honderden mensenrechtenactivisten en andere maatschappelijk actieve burgers aangeklaagd worden op beschuldiging van lidmaatschap van een terroristische organisatie? Om hoeveel mensen gaat het naar uw informatie precies en is voor allen de aanklacht gelijk? Zo nee, wat zijn de verschillen? Is naar uw opvatting daadwerkelijk sprake van lidmaatschap van een terroristische organisatie of is hier sprake van politieke vervolging?
Genoemde verdachten maken deel uit van een groep van meer dan 1900 mensen die sinds april 2009 zijn opgepakt. Onder hen zijn journalisten, advocaten, bestuurders en medewerkers van ngo’s. Zij worden beschuldigd van lidmaatschap van de zogenaamde KCK, de vermeende civiele tak van de verboden PKK.
Deelt u de opvatting dat het gaat om een politiek proces dat niet overeenkomt met de criteria van Kopenhagen en niet hoort in land dat kandidaat is voor het EU-lidmaatschap? Indien nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Turkse regering te melden dat een politiek proces ongepast is een rechtsstaat? Indien nee, waarom niet?
Het zal moeten blijken of sprake is van een politiek proces. De EU ziet er, conform de politieke Kopenhagen-criteria, op toe dat in Turkije sprake is van een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang. Ook Nederland volgt dit proces daarom op de voet. Zo was de Nederlandse Ambassade op de eerste dag, d.d. 18 oktober jl., van dit proces aanwezig. Indien de rechten van verdachten met voeten worden getreden, zal het Kabinet de Turkse autoriteiten hierop – zowel bilateraal als in EU-verband – aanspreken. Eerst zal het verloop van deze rechtszaak moeten worden afgewacht. Het Kabinet wil immers niet op de stoel van de rechter zitten. Turkije kan, tot slot, alleen lid van de EU worden als het aan alle toetredingsvoorwaarden, waaronder de Kopenhagen-criteria, voldoet.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen deze verdachten te vrijwaren van rechtsvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade in Ankara aanwezig te laten zijn tijdens het proces om de gang van zaken te volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van een veroordeling voor de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de EU? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Oud-bestuurders van de DSB-bank |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
|
|
|
|
|
|
Wat is de reden dat de toezichthouders de laatste herbeoordeling van de voormalig DSB-bestuurders in mei 2010 nog niet afgerond hadden1, terwijl uw ambtsvoorganger in november 2009 stelde dat de toezichthouders daar eind die maand klaar mee zouden moeten zijn?2
Hebben de toezichthouders inmiddels de laatste herbeoordeling afgerond? Zo nee, waarom hebben de toezichthouders meer dan een jaar nodig gehad om de laatste herbeoordeling uit te voeren? Zo ja, wanneer was deze toets afgerond? Waarom is er nog geen oordeel van de heer Scheltema over die herbeoordeling?
Bent u bereid actie te ondernemen om het proces te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u precies doen?
Het UNEP/OCHA rapport over loodvergiftiging in Noord-Nigeria |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Lead Pollution and Poisoning Crisis» van de Joint UNEP/Ocha environment unit?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit rapport?
Ja. Het rapport is gebaseerd op de uitkomsten van een onderzoek dat is uitgevoerd op verzoek van het Nigeriaanse ministerie van Gezondheid. Het onderzoek, waaraan vier medewerkers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben deelgenomen, is door Nederland gefinancierd vanuit het humanitaire hulpbudget. De uitkomsten zijn zorgwekkend. Het is nu in de eerste plaats aan de Nigeriaanse autoriteiten om opvolging te geven aan de aanbevelingen in het rapport. Zo dient onder meer voorkomen te worden dat verwerking van erts plaatsvindt op gevoelige plaatsen, zoals in woonhuizen en bij waterbronnen. Ook dient de loodvervuiling in dorpen zo spoedig mogelijk opgeruimd te worden.
Deelt u de mening dat de wijze van delving van goud in Zamfara-state (Nigeria) onaanvaardbare gezondheids en milieurisico’s met zich meebrengt?
De in het rapport beschreven wijze van gouddelving brengt grote gezondheids- en milieurisico’s met zich mee. In het rapport worden aanbevelingen gedaan om deze risico’s te reduceren.
Deelt u de mening dat goud uitsluitend gedolven zou moeten worden op een wijze die geen schade aanbrengt aan mens en milieu? Zo ja, bent u bereid u daarvoor in te spannen? Zo nee, waarom niet?
In Zamfara-state gaat het om kleinschalige artisanale mijnbouw. Volgens de Nigeriaanse wet- en regelgeving is dit illegaal. Armoede en gebrek aan alternatieve werkgelegenheid zijn er mede de oorzaak van dat de lokale bevolking zich op de gouddelving heeft gestort. Ook de hoge goudprijs speelt hierbij een rol. Artisanale mijnbouwers hebben vaak niet de financiële middelen om over te gaan op delvingsmethoden die minder schadelijk zijn voor mens en milieu. De aanbevelingen in het UNEP/OCHA-rapport laten evenwel zien dat met relatief eenvoudige acties verbetering in de situatie kan worden gerealiseerd. De Nigeriaanse autoriteiten zullen hierbij het initiatief moeten nemen.
Zijn er op Europees niveau initiatieven die verduurzaming van gouddelving nastreven? Zo ja, welke? Op welke wijze is Nederland daarbij betrokken? Zo nee, bent u bereid zich in te zetten om zorg te dragen van verduurzaming van de internationale goudhandel analoog aan «green gold» initiatieven en de Kamer daarover te informeren? Zo ja, welke stappen gaat u daar in nemen en op welk termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt diverse initiatieven die gericht zijn op het verduurzamen en transparant maken van handelsketens in de mijnbouwsector. Zo ondersteunt Nederland het «Extractive Industries Transparency Initiative» (EITI), dat zich richt op transparantie in geldstromen die voortkomen uit grondstoffenwinning. Het EITI is inmiddels in Nigeria wettelijk verankerd en zorgt voor jaarlijkse audits van de afdrachten en inkomsten die uit olie- en gasproductie voortkomen.
Ook ondersteunt Nederland in enkele landen bestaande initiatieven op het gebied van de verduurzaming van kleinschalige artisanale mijnbouw, waaronder Green Gold. Dit is onder meer het geval in Colombia en Mongolië. Door de hogere prijs voor duurzaam goud is sprake van een beperkte nichemarkt. Naar mijn weten is er in Nigeria nog geen vergelijkbaar initiatief genomen. Het is in eerste instantie aan lokale actoren, inclusief het maatschappelijk middenveld, om een dergelijk initiatief in Nigeria op te zetten voor wat betreft de goudwinning.
In de aan uw Kamer toegezegde Grondstoffennotitie zal onder meer de Nederlandse inzet ten aanzien van de verduurzaming van grondstoffendelving nader worden uitgewerkt. Ook de Raw Materials Mededeling van de Europese Commissie, die begin februari 2011 wordt verwacht, zal naar verwachting aanknopingspunten bieden om delving van grondstoffen, inclusief goudwinning, te verduurzamen.
Zijn Europese bedrijven betrokken bij de goudhandel uit de Zamfare-state? Zo ja, welke? Welke van deze bedrijven zijn in Nederlandse handen? Zo nee, waar gaat het goud dan naar toe?
Voor zover de regering bekend zijn Europese bedrijven niet direct betrokken bij de goudhandel in Zamfara State. De Federatie Goud en Zilver (FGZ), waar de brancheorganisatie voor goud- en zilversmeden toe behoort, heeft desgevraagd aangegeven dat hun leden hun goud vooral verkrijgen via inzameling en recycling van gebruikt goud. Het goud dat wordt gebruikt voor beleggingen in de vorm van goudbaren betreft slechts een klein gedeelte van de goudmarkt in Nederland en wordt ingekocht op de termijnmarkten. FGZ heeft geen inzicht in de herkomst van het goud op de openbare markt.
Zoals eerder aangegeven is in Zamfara State sprake van kleinschalige artisanale mijnbouw. Gezien het feit dat het goud door individuele producenten via meerdere tussenpersonen wordt doorverkocht is het welhaast onmogelijk om uit te vinden waar het goud precies terechtkomt.
Heeft u zicht op de mate waarin de delving ontwrichtend is voor de lokale samenleving in Noord-Nigeria? Zo ja, kunt u ons daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Het in vraag 1 genoemde rapport geeft een duidelijk beeld van de negatieve gevolgen van de delving voor de lokale samenleving in Noord-Nigeria.