De aanpak van huiselijk geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het tv-programma Editie.nl waarin aandacht werd besteed aan de campagne van Postbus 51 «my secretscosmetics» tegen huiselijk geweld?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze campagne, waarbij eerst wordt uitgelegd welke cosmetische producten te koop zijn om blauwe plekken, kapotte lippen en bloedrestjes als gevolg van huiselijk geweld weg te werken en waarbij aan het eind slechts kort het nummer van het steunpunt huiselijk geweld wordt getoond, zijn doel, namelijk het tegengaan van huiselijk geweld, voorbij schiet? Zo ja, op welke termijn gaat u deze campagne stoppen? Zo nee, wordt het steunpunt door deze campagne aantoonbaar vaker gebeld en hoe vaak?
Nee. De campagne tegen huiselijk geweld bestaat uit verschillende onderdelen: 1) tv- en radio-spots, 2) de website «My secrets cosmetics», 3) banners op veelbezochte publiekssites en 4) de website www.shginfo.nl. De onderdelen 1 tot en met 3 waren tijdelijk en zijn inmiddels gestopt.
Het landelijke nummer van de SHG’s is in de maand na de start van de campagne op 16 oktober jongstleden 2645 keer gebeld. Dit zijn ongeveer 1000 extra telefonische contacten bovenop het gemiddelde van circa 1600 in de voorgaande maanden.
Deelt u de mening dat met deze campagne ook kan worden bereikt dat slachtoffers van huiselijk geweld leren hoe zij op een makkelijke manier blauwe plekken kunnen maskeren? Zo ja, wat draagt dat bij aan het voorkomen van huiselijk geweld? Zo nee, waarom niet?
Nee. «My secrets cosmetics» is een onorthodoxe manier om mensen te confronteren met hun eigen gedrag. Bezoekers worden even op het verkeerde been gezet, maar snel is duidelijk dat het maskeren van blauwe plekken geen oplossing is voor huiselijk geweld. Bij iedere doorklik op een te bestellen pseudo-artikel verschijnt steeds onmiddellijk de campagneboodschap: «Nu is het genoeg – er is een betere oplossing tegen huiselijk geweld, namelijk hulp zoeken», incl. telefoonnummer en website.
«My secrets cosmetics» is confronterend, maar slaat wel aan bij de beoogde doelgroep. Uit reacties van bezoekers van de site en van een slachtoffergroep blijkt dat de boodschap achter de site goed wordt begrepen en gewaardeerd.
Klopt het dat uit de evaluatie van de eerdere publiekscampagne huiselijk geweld 2009 blijkt dat slechts 8% van de doelgroep na de campagne bekend is met het telefoonnummer dat slachtoffers kunnen bellen voor hulp? Zo ja, wat hebt u met deze conclusie gedaan? Zo nee, wat was het resultaat van de campagne dan wel?
Ja. Uit de tussenmetingsresultaten van de huidige campagne 2010 blijkt dat de bekendheid met het telefoonnummer op een veel hoger niveau ligt. Van het algemeen publiek is 24% bekend met het telefoonnummer om huiselijk geweld te melden, onder de doelgroep «betrokkenen» is dit 36%.
Wat hebben de publiekscampagnes tegen huiselijk geweld tot nu toe gekost? Wat heeft de specifieke campagne «My secrets Cosmetics» gekost en welke advies- en reclamebureaus zijn hierbij betrokken?
2007 € 1 256 000
2008 € 914 900
2009 € 788 000
2010 € 505 000
Van deze bedragen zijn de produktiekosten (o.a. website, tv- en radiospots, print, banners, toolkit t.b.v. SHG’s), de mediakosten (postbus 51 radio en tv en online), de onderhoudskosten (voor website en het online forum en het telefoonnummer) en de personele kosten voor campagneontwikkeling en -begeleiding betaald.
De kosten voor conceptontwikkeling en productie (film, fotografie, banners, website) waren € 52 000. De kosten voor media-inkoop waren € 50 000.
Wat vindt u ervan dat het bellen met het nummer 0 900 126 266 – het steunpunt huiselijk geweld – 5 cent per minuut kost en dat dit nummer alleen overdag bereikbaar is? Deelt u de mening dat de kosten en de beperkte bereikbaarheid van dit nummer een obstakel zijn voor slachtoffers van huiselijk geweld? Zo ja, bent u bereid dit nummer gratis en 24 uur per dag open te stellen? Klopt het dat dit ook voor het meldpunt Kindermishandeling geldt?
Als het landelijk nummer van de SHG’s gebeld wordt, worden bellers doorgeschakeld naar een SHG in de regio. Buiten kantooruren komt het voor dat bellers worden doorgeschakeld naar een ander nummer, bijvoorbeeld een crisisdienst, een SHG in een nabij gelegen grote stad of naar Stichting Korrelatie. De staatssecretaris van VWS zal samen met de branches van de SHG’s onderzoeken op welke wijze een 24-uursbereikbaarheid in Nederland voor de SHG’s het beste kan worden ingericht. Daarbij zal zij tevens de mogelijkheden onderzoeken om van het landelijk nummer een gratis nummer te maken. Indertijd is gekozen voor een niet-gratis nummer om misbruik te voorkomen.
De Advies- en Meldpunten Kindermishandeling maken onderdeel uit van de bureaus jeugdzorg. De bureaus jeugdzorg zijn 24 uur per dag 7 dagen in de week beschikbaar voor crisissituaties. Bellen met het AMK kost overigens eveneens 5 cent per minuut.
Is het waar dat de Verenigde Naties (VN) Nederland heeft berispt om het hulpnummer vanwege de kosten en de beperkte bereikbaarheid? Zo ja, op welke wijze is dit door de VN aan Nederland kenbaar gemaakt? Wilt u deze informatie naar de Kamer zenden?
Een dergelijke berisping is mij niet bekend.
Herinnert u zich de motie-Arib over het registreren van het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld?2 Zo ja, wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie?
Ja. De politiekorpsen inventariseren momenteel, op verzoek van de Raad van Korpschefs, de gegevens over het aantal dodelijke slachtoffers van huiselijk geweld over de periode 1 januari 2009 tot 1 oktober 2010. De resultaten van deze inventarisatie worden voor het eind van het jaar naar de Kamer gezonden.
Daarnaast worden de politiesystemen aangepast, zodat de gegevens over het aantal dodelijke slachtoffers van huiselijk geweld beschikbaar komen via een geautomatiseerd registratiesysteem.
Wanneer zult u het wetsvoorstel over verplicht meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling bij de Kamer indienen?
De staatssecretaris van VWS zal uw Kamer begin 2011 een brief sturen over de meldcode en meldplicht. In deze brief zal ook de planning met betrekking tot het wetsvoorstel aan bod komen.
Uitlatingen van de Palestijnse leider Abbas over het verbreken van afspraken |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Palestinian leader: we are free to break agreements»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Mahmoud Abbas heeft verklaard dat het de Palestijnen vrij staat om te allen tijde afspraken met Israël te verbreken?
President Abbas heeft in een toespraak in Abu Dhabi gezegd dat de Palestijnen zich ontslagen zullen voelen van hun verplichtingen, wanneer Israël de zijne niet naleeft. Hij heeft niet verduidelijkt welke afspraken hij specifiek op het oog had.
Was dit een algemene verklaring van Abbas of sprak hij over bepaalde afspraken met Israël? In het laatste geval: welke (soort) afspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze verklaring van Abbas?
Nederland is van mening dat partijen zich moeten onthouden van handelingen en uitspraken die het vredesproces negatief beïnvloeden. De regering roept partijen op tot het nemen van vertrouwenwekkende maatregelen.
Bent u op de hoogte van het feit dat door of onder verantwoordelijkheid van de Palestijnse autoriteit in de Arabische taal zeer regelmatig uitlatingen worden gedaan die totaal afwijken van uitlatingen van of onder verantwoordelijkheid van die autoriteit in westerse talen2? In het bijzonder dat uit de uitlatingen in het Arabisch blijkt dat de Palestijnen het bestaansrecht van Israël ontkennen en het zogenoemde vredesproces uitsluitend gebruiken om de positie van Israël verder te ondergraven?
De Palestijnse Autoriteit (PA) is gebonden aan de verplichtingen die zij is aangegaan. Een van die verplichtingen onder de Routekaart is dat de PA zich moet onthouden van haatzaaien en ophitsen. De kwalificatie «taqqiya» lijkt op president Abbas niet van toepassing.
Deelt u de mening dat de Palestijnse autoriteit regelmatig met gespleten tong spreekt en zich daarmee schuldig maakt aan het door de islam gelegitimeerde bedrog jegens niet-moslims (taqqiya)?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze notoire onbetrouwbaarheid ervoor pleit om de Nederlandse steun aan de Palestijnse autoriteit onmiddellijk te eindigen?
Neen, ik zie geen reden om de Nederlandse steun aan de PA op te schorten.
Het blenden van stookolie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Paulus Jansen (SP) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending1 over het vermengen van stookolie met gevaarlijke stoffen en zijn de beschreven feiten juist? Worden nog steeds door schepen, die Nederlandse havens hebben aangedaan, schadelijke chemische reststoffen gemend met stookolie en op die manier in het milieu gebracht? Op welke schaal?
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending van KRO Reporter van 6 november 2010 over het mogelijk vermengen van stookolie met gevaarlijke afvalstoffen.
Vermoed wordt dat er vermenging van stookolie met gevaarlijke afvalstoffen plaatsvindt. Op welke schaal vermenging plaatsvindt is op dit moment onbekend. Hiernaar zal in 2011 onderzoek worden gedaan.
Graag wil ik hier opmerken dat het incident met het schip «ADAFERA», die olie voor blenden naar Nederland vervoerde door de VROM- Inspectie intensief is opgepakt. De betrokken bedrijven hebben beroep ingesteld bij de Raad van State over de status van het afval. De Voorzitter van de Raad van State heeft op 3 november 2010 de uitspraak gedaan dat deze olie terecht is aangemerkt als afvalstof.
Wat is de relevante wetgeving met betrekking tot deze problematiek, zowel voor de ontdoeners van chemische reststoffen met verbrandingswaarde, verwerkers, tussenhandel/blenders als afnemers (rederijen)?
Ontdoeners van (gevaarlijke) afvalstoffen moeten zich houden aan de bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde regels. Zij dienen de afvalstoffen af te geven aan een bedrijf dat het vergund is deze afvalstoffen te mogen ontvangen.
Het ontvangende bedrijf moet hiervan een ontvangstmelding doen aan het Landelijke Meldpunt Afvalstoffen (verder te noemen: het LMA). Afvalstoffen moeten gerecycled worden, dan wel een andere nuttige toepassing krijgen, zoals verbranden met energieterugwinning. Als dit niet mogelijk is dan moet het afval definitief verwijderd worden, zoals verbranden zonder energieterugwinning of storten.
Het mengen van (gevaarlijke) afvalstoffen met stookolie ten behoeve van de (zee)scheepvaart is geen toegestane handeling.
Bedrijven die «slechte» oliesoorten blenden (opwerken) tot stookolie voor de scheepvaart hebben over het algemeen geen vergunning om afvalstoffen te mogen accepteren. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 26 november 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784).
Als het blendingsproces leidt tot een product dat wordt gebruikt als scheepsbrandstof, dan gelden hiervoor de brandstofkwaliteitseisen conform MARPOL Annex VI.
De internationale regelgeving Marpol Annex VI stelt dat brandstofolie voor zeeschepen geen toegevoegde stof of chemisch afval mag bevatten die de veiligheid van schepen in gevaar brengt, of nadelige gevolgen heeft voor de prestatie van de machines, of die schadelijk is voor het personeel, of in het algemeen bijdraagt aan extra luchtverontreiniging. Ook dient brandstofolie voor zeeschepen geen anorganische zuren te bevatten.
Hoe hoog is de maximale straf voor de relevante strafbare feiten? Zijn er in de huidige wetgeving voldoende aanknopingspunten om effectief te kunnen optreden tegen deze praktijken en is de strafmaat adequaat?
Overtredingen van de milieuwetgeving zijn economische delicten. Deze economische delicten zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan en voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen.
De maximale straf voor deze economische delicten is een gevangenisstraf van zes jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. De maximale geldboete kan worden verhoogd naar de zesde en hoogste categorie wanneer het feit door een rechtspersoon wordt begaan. Voor de vraag of er in de huidige wetgeving voldoende aanknopingspunten zijn om effectief te kunnen optreden tegen deze praktijken verwijs ik u naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 26 november 2009, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784).
Hoe is de informatie-/registratieplicht bij ontdoeners, verwerkers, tussenhandel/blenders en afnemers op dit moment geregeld?
Ontdoeners van (gevaarlijke) afvalstoffen moeten een registratie bijhouden van de afvalstoffen die worden afgegeven aan een bedrijf die bevoegd is afvalstoffen te mogen accepteren. Het accepterende bedrijf moet op grond van het Besluit melden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen van die ontvangst een melding doen bij het LMA. Bij het transport moet een begeleidingsbrief aanwezig zijn, waaruit blijkt waar het afval vandaan komt en waar het naar toe wordt vervoerd. Wanneer een bedrijf van een afvalstof een product maakt, moet het bedrijf daarvan een afgiftemelding doen bij het LMA. Overigens dienen voor afvalstoffen de vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars geregistreerd zijn.
Hoe is het toezicht op het illegale gebruik van schadelijke chemische reststoffen in zware stookolie voor de zeescheepvaart op dit moment geregeld?
Op grond van ondermeer de Kaderrichtlijn Afval, de EVOA en nationale regelgeving zoals de regeling Scheiden en Gescheiden Houden van Gevaarlijk afval is het verboden om gevaarlijke afvalstoffen te mengen met andere (gevaarlijk) afvalstoffen, noch met andere stoffen en materialen. Op de naleving van dit verbod bij bedrijven ziet het bevoegd gezag Wet milieubeheer (meestal de provincie) toe en de VROM-Inspectie voor zover het een EVOA-transport betreft.
De VROM-Inspectie voert controles uit in het kader van het Besluit Zwavelgehalte brandstoffen en de EG Verordening Overbrenging van Afvalstoffen (EVOA). EVOA-controles op olieachtige afvalstoffen vinden plaats, als de VROM-Inspectie signalen heeft dat een specifiek product een afvalstof zou bevatten of onder de afvalstoffenregelgeving zou vallen. Voor uitgebreidere informatie verwijs ik u naar eerdere brieven van 14 augustus 2009 (Kamerstuk 30 175, nr. 86 en van 26 november 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784)
Voor de acties van de VROM-Inspectie in 2011 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Welke prioriteit heeft de controle en handhaving vanuit de Rijksoverheid op het inzamelen en verwerken van de restproducten van de petrochemische industrie, sinds het voorval in 2008 bij Norht Refinery? Hoeveel FTE waren er in 2009 mee gemoeid? Hoeveel controles vonden er in dat jaar plaats? Hoeveel sancties werden opgelegd?
De VROM-Inspectie bereidt momenteel met prioriteit een studie naar de product- en afvalketen van bunkerolie voor, die als basis moet gaan dienen voor gericht toezicht op de risicopunten in de keten van bunkerolie. Intussen zet de VROM-Inspectie circa 1 fte in voor toezicht op in- en uitvoer van oliestromen (EVOA) en circa 0,75 fte voor toezicht op scheepsafvalstoffen. Ook de KLPD, de Inspectie Verkeer en Waterstaat en Douane voeren controles (samen met de VROM-Inspectie) uit naar scheepsbrandstoffen.
De vergunning in het kader van de Wet milieubeheer bevat regels voor het accepteren en verwerken van (gevaarlijke) afvalstoffen bij afvalverwerkende inrichtingen zoals North Refinery. De Provincie is de bevoegde instantie voor het verlenen en handhaven van deze vergunning.
De provincie Groningen heeft naar aanleiding van het onderstaande justitieel onderzoek een projectgroep geformeerd, waaraan alle betrokken handhavingspartners deelnemen. In de projectgroep worden diverse toezichtacties gecombineerd en aan elkaar gekoppeld. De toezichtacties zijn verdeeld in een ingangscontrole, een verwerkingscontrole en een uitvoercontrole. Bekeken wordt of het bedrijf normen en regels overtreedt. Het project is nog niet afgerond. De provincie is verantwoordelijk voor de eindrapportage.
Naar hetgeen in de uitzending over North Refinery wordt gesteld, vindt een justitieel onderzoek plaats. De politie en de Inlichtingen- en opsporingsdienst van mijn Ministerie voeren samen een strafrechtelijk onderzoek uit. Tot het moment dat het openbaar ministerie feiten in de openbaarheid brengt, kan ik u hierover niet berichten.
Het bewaren van dossiers door Jeugdzorg over gezinnen waar geen kindermishandeling is geconstateerd |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending over het niet vernietigen van dossiers van gezinnen door Jeugdzorg, ondanks dat onderzoek uitwees dat er geen sprake is van kindermishandeling?1
Ja.
Is er sprake van landelijk beleid ten aanzien van het wel of niet bewaren van dossiers na onterechte beschuldiging van kindermishandeling? Zo ja, wat is de wettelijke basis van dit beleid? Hoe zijn hierin de rechten van ouders verankerd?
Het beleid ten aanzien van het bewaren van dossiers bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) is opgenomen in het landelijk protocol van handelen AMK’s. Dit beleid is gebaseerd op artikel 55, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg dat stelt dat het AMK een dossier bewaart tot het jongste kind van het gezin waar het bureau jeugdzorg bemoeienis mee heeft gehad, meerderjarig is geworden met een minimale bewaartermijn van 15 jaar. Na het verstrijken van de bewaartermijn wordt het dossier vernietigd. Daarnaast kunnen ouders en/of het gemelde kind het AMK verzoeken het dossier te vernietigen. Het AMK voldoet bij een onterechte melding bijna altijd aan dit verzoek, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat het bewaren een bijdrage kan leveren aan het beëindigen van een mogelijk toekomstige situatie van kindermishandeling, dan wel dat het een situatie betreft waarin een maatregel van jeugdbescherming overwogen dient te worden. Dit is bij wet geregeld. Het belang van het gemelde kind staat hierbij centraal.
Is het waar dat naast de categorieën «gegronde melding» en «ongegronde melding», Jeugdzorg een categorie «niet bevestigde melding» heeft, waarvan de dossiers altijd bewaard blijven ook al kan geen kindermishandeling worden aangetoond? Zo ja, wat betekent dit voor het recht van ouders die onterecht werden beschuldigd en willen dat het dossier wordt vernietigd?
Het belang van het bewaren van de gegevens voor het kind is voor het besluit van het AMK het leidende principe. Het AMK hanteert bij het beëindigen van een onderzoek drie categorieën: 1) de melding bleek ongegrond, dan kan worden overgegaan tot vernietiging van het dossier (behoudens het gestelde onder het antwoord op vraag twee); 2) de melding bleek gegrond, in dit geval wordt het dossier niet vernietigd en 3) de melding is niet bevestigd. In dat geval is kindermishandeling niet aangetoond, maar ook niet ontkracht. Vaak zijn er dan wel zorgen over de ontwikkeling van het kind. Er kan ook sprake zijn geweest van een bedreigende situatie die inmiddels is beëindigd maar die mogelijk wel schade heeft veroorzaakt. Hoe groot het risico op recidive is, valt niet altijd te voorspellen. In dat geval is het, met het oog op mogelijke toekomstige problemen, in het belang van het kind om de gegevens te bewaren volgens de bewaartermijnen zoals de wet deze noemt.
De privacy van ouders is gewaarborgd omdat het dossier alleen opnieuw kan worden geopend door een medewerker van het AMK naar aanleiding van een nieuwe melding.
Worden ouders voldoende geïnformeerd over hoe met dossiers na onterechte klachten wordt omgegaan, en wat hun rechten daarbij zijn? Zo nee, is Jeugdzorg bereid hierover betere informatie te verschaffen?
Jeugdzorg Nederland (voorheen de MOgroep Jeugdzorg) heeft mij gemeld dat in de praktijk een AMK medewerker aan ouders en/of jeugdigen waarover een onterechte melding is gedaan, veelal de vraag voorlegt of het dossier met de onterechte melding moet worden vernietigd. Om te zorgen dat deze pro-actieve werkwijze door alle AMK-medewerkers wordt toegepast, zal dit worden opgenomen in het protocol van Handelen van de AMK’s.
Overigens is het niet zo dat in alle gevallen van een onterechte melding ouders willen dat het dossier wordt vernietigd, bijvoorbeeld als er een kans bestaat dat opnieuw een onterechte melding wordt gedaan. Dit kan voorkomen bij meldingen van ex-partners. Als het oude dossier bewaard blijft, besluit het AMK op basis daarvan geen nieuw onderzoek te starten.
Misstanden op de paardenmarkt in Hedel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de ernstige overtredingen die door de organisatie Eyes on Animals zijn geconstateerd op de paardenmarkt in Hedel, die plaatsvond op 8 november 2010?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat paarden geschopt en geslagen werden, mini-pony’s aan de staart werden voortgesleept en enkele dieren in slechte gezondheid verkeerden? Deelt u de mening dat dit vaker gebeurt op paardenmarkten? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe u daar zeker van kunt zijn?
Er geldt te allen tijde dat voldaan moet worden aan de Gezondheids – en welzijnswet voor dieren. Indien blijkt dat hier niet aan voldaan wordt, zal opgetreden worden.
De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) gaat met de gemeente en de organisator bespreken op welke wijze de omstandigheden voor de dieren moeten worden verbeterd.
Een verbod op paardenmarkten ligt niet in de rede. Echter, de geconstateerde overtredingen nopen wel tot blijvende alertheid van de inspectiediensten. Er ligt ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor de dierenhouders, transporteurs en organisatoren om op paardenmarkten met de dieren fatsoenlijk om te gaan. Voor het maatschappelijk draagvlak voor paardenmarkten is dat essentieel.
Wat is uw algemene indruk van de welzijnsomstandigheden op paardenmarkten, waar de dieren niet zelden langdurig kort staan aangebonden, op gladde ondergronden staan en, zoals in Hedel, voortdurend harde muziek wordt gedraaid? Deelt u de mening dat op dergelijke markten gemakkelijk stress en onrust ontstaat voor de dieren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om paarden en pony’s tegen deze onnodige welzijnsaantasting te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Algemene Inspectiedienst (AID) aanvankelijk en in elk geval van zondagnacht tot maandagochtend, niet op de paardenmarkt aanwezig was om te controleren op het dierenwelzijn? Zo ja, waarom was de AID niet aanwezig? Kunt u toelichten in hoeverre capaciteit, dan wel risico-inschattingen, leidend waren bij de beslissing om niet te controleren bij de aanvoer van de dieren?
Het controleren van verzamelplaatsen in het algemeen, en van markten in het bijzonder vormen een onderdeel van het reguliere toezicht op de naleving van de transportverordening. In 2009 zijn controles uitgevoerd op de paardenmarkten in Lingen, Elst, Zuid-Laren en Hedel. De nVWA registreert echter niet per locatie de geconstateerde overtredingen en de hierop gebaseerde maatregelen. De nVWA heeft op maandagochtend op de Hedelse paardenmarkt gecontroleerd. Daarnaast is op de markt ook controle uitgevoerd door de Landelijke Inspectiedienst (LID). Er is een aantal overtredingen vastgesteld, zoals het niet inschakelen van een dierenarts bij koliek, geen of onvoldoende mogelijkheid voor de dieren om te kunnen drinken, het niet correct omgaan met de dieren en onvoldoende aanbindcapaciteit. Er is een aantal waarschuwingen gegeven en één proces-verbaal opgemaakt. Twee paarden zijn door een dierenarts geëuthanaseerd. Een aantal zaken is nog in onderzoek. Daarnaast zal de nVWA actie ondernemen richting de organisator en gemeente.
Het toezicht op de naleving van dierenwelzijnsregelgeving, waar de transportverordening onderdeel van uitmaakt, zal niet worden verminderd, maar juist geïntensiveerd. De afbakening met de dierenpolitie zal in nauw overleg met het ministerie van Veiligheid en Justitie worden vastgesteld
Kunt u toelichten wanneer de AID weleen controle heeft uitgevoerd op deze paardenmarkt? Welke overtredingen zijn door de AID geconstateerd en welke acties zijn vervolgens ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel controles op paardenmarkten hebben er in 2009 plaatsgevonden en hoeveel van die controles waren aangekondigd? Hoeveel boetes zijn er op basis van die controles uitgeschreven? Hoeveel paarden zijn er in beslag genomen? Welke andere straffen zijn er opgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke weerslag heeft de aangekondigde inkrimping van de AID op het controleren van dierenwelzijn ten aanzien van paarden? Zal bijvoorbeeld het aantal controles op paardenmarkten afnemen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich met het voornemen van het instellen van een dierenpolitie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het aan- en afvoeren van verzwakte paarden en pony’s op een paardenmarkt zich tot het verbod op het vervoeren van wrak vee?
Het aan – en afvoeren van paarden op een markt moet voldoen aan alle voorwaarden uit de transportverordening. Op grond van bijlage I, hoofdstuk I, artikel 1 van de transportverordening zijn zwakke dieren niet transportwaardig en mogen dan ook niet vervoerd worden. Het aan- en afvoeren van deze dieren is dan ook verboden.
Deelt u de mening dat dorpsfeesten niet zouden moeten leiden tot de aantasting van het welzijn van dieren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich in uw ogen tot de uitgangspunten van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren? Zo ja, bent u bereid voorbereidingen te treffen voor een verbod op paardenmarkten?
Zie antwoord vraag 2.
De uitzending van de Ombudsman waaruit is gebleken dat passagiers vervoer geweigerd wordt, vanwege hun handicap of hulpmiddel |
|
Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «De Ombudsman» van 5 november 2010?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een aantal passagiers geweigerd wordt om te worden vervoerd vanwege hun handicap of hulpmiddel? Deelt u de mening dat het absurd is om mensen met een handicap nog een keer te beperken door hen te weigeren in een rolstoelbus? Zo nee, waarom niet?
Ik maak onderscheid tussen een handicap en een hulpmiddel. Passagiers worden nooit geweigerd vanwege hun handicap. Ten aanzien van hulpmiddelen streef ik er naar om iedereen die aan de toelatingscriteria voldoet een goede vervoersvoorziening te bieden. Valys is bedoeld voor sociaal-recreatieve uitstapjes op bovenregionale afstanden voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Bij het streven om iedere pashouder een goede vervoersvoorziening te bieden geldt wel een aantal beperkingen: personen (en hun hulpmiddelen) moeten veilig kunnen worden vervoerd. Daarmee mag geen risico worden genomen. Omdat Valys combinatievervoer is en de bagageruimte grenzen heeft, kan men voorts niet onbeperkt bagage en hulpmiddelen meenemen. Dat zou ten koste gaan van de mogelijkheid voor andere pashouders om van Valys gebruik te maken.
Ondanks de mogelijkheden die de voorziening biedt om hulpmiddelen mee te nemen, kan het een enkele keer voorkomen dat iemand niet kan worden vervoerd. Ik streef er samen met Connexxion naar om dit zoveel mogelijk te voorkomen door waar mogelijk maatwerk te bieden.
Deelt u de mening dat het probleem vooral ligt aan de tijd die het kost om iemand met een handicap veilig vast te zetten, en dat dit Connexxion teveel tijd en geld kost? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ik vind het juist belangrijk dat voldoende tijd genomen wordt om mensen met een handicap veilig vast te zetten. Connexxion vindt dat ook. Daarom is het in- en uitrijden van een rolstoel, inclusief inzittende of het vastzetten van scootmobiel of rollator een verplicht onderdeel van de dienstverlening van de chauffeur en is dit ook vastgelegd in de overeenkomst die ik met Connexxion heb afgesloten. Gelet op de aandacht voor dit onderwerp zal ik met Connexxion in ons periodieke overleg met elkaar en met de gebruikersorganisatiesover de uitvoering van het vervoer extra stilstaan bij het veilig vastzetten van hulpmiddelen. Daarbij betrek ik de brief die de Vereniging Spierziekten Nederland en de Stichting Ombudsman naar mij hebben verzonden en waarvan de Kamer een afschrift heeft ontvangen. In deze brief komt het onderwerp van het vastzetten en meenemen van hulpmiddelen ook aan de orde.
Als momenteel regels of, wetgeving in weg staan voor optimaal vervoer van mensen met een handicap, bent u dan bereid deze regels c.q. wetgeving subiet aan te passen, zodat mensen met een handicap te allen tijde vervoerd kunnen worden met hun hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De wet- en regelgeving vormen, samen met de financiële middelen die ik voor deze voorziening beschikbaar heb, de voorwaarden waarbinnen ik een zo goed mogelijke (veilige) vervoersvoorziening mogelijk maak. Deze voorwaarden bieden daar ook voldoende ruimte voor.
Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) |
|
|
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onrust over uitkering Wtcg geld» op de website van de CG-Raad?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u aangeven hoe de afbakening van de doelgroep heeft plaatsgevonden? Op basis van welke beleidsuitgangspunten is dit gedaan?
Tijdens de totstandkoming van de wet eind 2008 is de afbakening voor de tegemoetkoming in overleg met de Kamer besproken. Om te bepalen wie voor een tegemoetkoming over 2009 in aanmerking komt is gekeken naar bepaalde vormen van zorggebruik en zorgindicaties vanuit de landelijke registraties van de Zvw, de AWBZ en de Wmo. Het uitgangspunt daarbij was dat de intensiteit van het zorggebruik iets zegt over de mate waarin mensen belemmeringen ondervinden en dat de mate van de belemmeringen een indicatie is voor de hoogte van de meerkosten die mensen hebben als gevolg van hun aandoening2.
Destijds was al duidelijk dat de afbakening voor de tegemoetkoming 2009 die eind dit jaar wordt uitgekeerd nog niet optimaal was. Om de afbakening te verbeteren, heeft het kabinet in 2009 de Taskforce Verbetering Afbakening Wtcg ingesteld. Deze Taskforce, die onder leiding stond van de heer Linschoten, heeft zich samen met medisch experts en andere betrokkenen gebogen over de mogelijke verbeteringen in de afbakeningscriteria van de Wtcg. In december 2009 heeft de Taskforce advies uitgebracht en dit advies is in december 2009 nagenoeg integraal overgenomen door het kabinet3. De regeling is door deze wijzigingen beter toegesneden op de doelgroep waarvoor deze is bedoeld. Dit zal bij de uitkering van de tegemoetkoming over 2010 – in het najaar van 2011 – merkbaar zijn.
Vindt u het een aanvaardbare situatie dat er geld terecht komt bij mensen die het niet nodig hebben, en dat er tegelijkertijd mensen zijn die het wel nodig hebben, terwijl zij geen tegemoetkoming ontvingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven was bij de behandeling van de Wtcg bekend dat de afbakeningscriteria nog niet optimaal waren. Dit werd door een meerderheid van het toenmalige parlement aanvaardbaar geacht. Voor de uitkering over 2010 (aan het einde van 2011) zijn de criteria aangepast. Uiteraard is alles erop gericht om het geld daar terecht te laten komen waarvoor deze regeling is ingesteld.
Is de uitvoering in 2010 aanleiding om de afbakening te evalueren en eventueel te wijzigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De komende tijd zal ik alle opties inventariseren. In februari 2011 zal ik – in de vierde Wtcg-voortgangsrapportage – de Kamer informeren over het verloop van de huidige uitkeringsronde en Wtcg-relevante beleidsontwikkelingen.
Het onrechtmatig verklaren van de publicatie van de subsidiegegevens van de Europese boeren |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Volker Schecke: ik vertel ieder hoeveel steun ik krijg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat de publicatie van de subsidiegegevens van de Europese boeren onrechtmatig is?
De uitspraak heeft gevolgen voor EU-regelgeving ten aanzien van de openbaarmaking van subsidiegegevens in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De Europese Commissie zal moeten beoordelen hoe uitwerking te geven aan dit arrest.
De uitspraak brengt een knip aan tussen de openbaring van GLB-subsidiegegevens van natuurlijke personen en die gegevens voor rechtspersonen; ten aanzien van de publicatie van subsidiegegevens in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) heeft het arrest geen directe gevolgen.
De Europese Commissie heeft duidelijk gemaakt dat de GLB-subsidiegegevens voor rechtspersonen online moeten blijven, evenals de GVB-subsidiegegevens. Dat is conform de uitspraak over het Europeesrechtelijk kader.
De praktische uitvoering van de uitspraak van het Hof vraagt om nader onderzoek. In afwachting van dat onderzoek en nadere ontwikkelingen op EU-niveau schors ik voorlopig de internetpublicatie van de GLB en GVB-subsidiegegevens.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de uitspraak van het Hof van Justitie voor de Nederlandse openbaarmaking van de gegevens? Wat voor stappen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Nederlandse militairen op Curaçao - volgens een hoge militair van Defensie - een inburgeringcursus moeten volgen in verband met de omgang met de lokale bevolking |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
![]() |
Is het waar dat een luitenant-kolonel der mariniers, wetenschappelijk medewerker van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), heeft gepleit voor een inburgeringcursus voor alle Nederlandse militairen op Curaçao, waarbij zij kennis moeten vergaren over de lokale cultuur, gewoonten en geschiedenis en zij de lokale voertaal Papiamento moeten leren?1
Het bericht in de Telegraaf berust op een artikel in het Marineblad van oktober jongstleden. Het Marineblad is een uitgave van de Koninklijke Vereniging van Marineofficieren (KVMO). Het artikel is geschreven door een Nederlandse antropologe en gaat over de verschillende beelden die de inwoners in de West en de aldaar geplaatste Nederlandse militairen van elkaar hebben. Zij concludeert onder andere dat een betere kennis van de lokale cultuur, gebruiken en taal bijdraagt aan een vergroting van het draagvlak bij de lokale bevolking voor de Nederlandse militairen. Zij pleit daarbij voor een verplichte integratiecursus voor Europese Nederlanders die langere tijd aldaar verblijven.
Ik vind het wenselijk dat militairen deel uitmaken van de lokale samenleving. Goede verhoudingen met de plaatselijke bevolking zorgen voor een draagvlak voor de aanwezigheid van de Nederlandse militairen en dragen daarmee bij aan een goede taakuitoefening. Aan de Nederlandse militairen die voor langere tijd geplaatst worden op Curaçao biedt Defensie daarom lessen in taal, cultuur en gebruiken aan. Tevens hebben deze defensiemedewerkers de mogelijkheid buiten de kazerne, tussen de lokale bevolking te gaan wonen.
De in de vragen bedoelde luitenant-kolonel der mariniers, vice-voorzitter van de KVMO, is reeds met functioneel leeftijdsontslag. In het marineblad zijn bij het artikel van de antropologe twee kaders van zijn hand opgenomen met persoonlijke ervaringen met cultuurverschillen tussen Europese Nederlanders en de lokale bevolking op Curaçao. Ik zie geen enkele aanleiding, en ook geen mogelijkheden voor maatregelen zoals bedoeld in vraag 7. Het artikel zie ik overigens als ondersteuning van de gedachte achter de motie van de leden Ortega-Martijn en Slob van 17 november jl. (Kamerstuk 32 428, nr. 15).
Zo ja, wat was de aanleiding voor deze militair om zijn politieke uitspraken te doen en hoe beoordeelt u deze uitspraken van een van uw medewerkers?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat deze luitenant-kolonel al eerder politieke uitspraken heeft gedaan toen hij zich kritisch uitliet over de missie in Afghanistan en zelfs betwijfelde dat Nederlandse gesneuvelden in Uruzgan stierven voor de goede zaak?2
Het is mij bekend dat deze luitenant-kolonel b.d. in 2009 een opiniestuk heeft geschreven over de missie in Afghanistan.
Kunt u aangeven in hoeverre militairen en ambtenaren bij Defensie de ruimte hebben om politieke uitspraken te doen? Zo nee, waarom niet?
Militairen en ambtenaren van Defensie zijn net als andere rijksambtenaren gehouden aan de bepalingen in de Aanwijzing inzake externe contacten van rijksambtenaren zoals vastgelegd bij besluit van de Minister-President van 19 mei 1998/Nr. 98M004214 (Stcrt. 1998, nr 104).
Deelt u de mening dat deze luitenant-kolonel der mariniers gewoon zijn taak moet uitvoeren en zich dient te onthouden van dergelijke politieke uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat onze overzeese Nederlandse mariniers die de taak hebben om de integriteit van de eilanden te beschermen, woelingen moeten beteugelen en hulpverlening moeten bieden bij calamiteiten en rampen niet moeten worden gehinderd in hun werkzaamheden door bovenstaande onzinnige redeneringen van een van uw medewerkers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u in het kader van het bovenstaande bereid deze betreffende medewerker in zijn uitspraken te corrigeren en ervoor te zorgen dat deze luitenant-kolonel der mariniers zich in de toekomst niet op deze wijze uitlaat? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen ? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De toegankelijkheid van treinen en perrons voor rolstoelgebruikers |
|
Dion Graus (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Kent u de signalen van klanten van de NS, die per rolstoel reizen, over slecht toegankelijke treinen en perrons?
Het is mij bekend dat het voor reizigers in een rolstoel in de meeste gevallen niet mogelijk is zelfstandig in en uit de trein te komen. Daarom kan een reiziger in een rolstoel hulp aanvragen: een servicemedewerker van NS zorgt er – met behulp van een verplaatsbare brug – voor dat een reiziger in een rolstoel in en uit de trein kan rijden.
Is het waar dat rolstoelgebruikers soms letterlijk in de trein naast een stinkende wc worden weggestopt?1
Voor een zitplaats in een compartiment en voor het gebruik van de aangepaste toiletten geldt dat de rolstoel maximaal 120 centimeter lang en 85 centimeter breed mag zijn. Om in de trein te passen, mag een rolstoel maximaal 150 centimeter lang en 85 centimeter breed zijn. Als iemand een rolstoel heeft met een lengte tussen de 120 en 150 centimeter, kan diegene met rolstoel uitsluitend op het balkon geplaatst worden.
Voor reizigers in een rolstoel is het wenselijk dat alle rolstoeltoegankelijke voorzieningen bij elkaar zijn geplaatst. Op het balkon met de rolstoeltoegankelijke ingang – de ingang met bredere deuren – zal zo mogelijk een rolstoeltoegankelijke toilet te vinden zijn. Als dat toilet ergens anders in de trein gesitueerd zou zijn, kunnen mensen in een rolstoel niet bij dat toilet komen. Een rolstoeltoegankelijk toilet waar iemand in een rolstoel niet kan komen, heeft geen gebruikswaarde. Het kan dus inderdaad zo zijn dat mensen in een rolstoel met een lengte tussen de 120 en 150 centimeter op het balkon moeten staan waar ook het rolstoeltoegankelijke toilet is. In IC-dubbeldekstreinen zijn er vanwege de aanwezigheid van trappen alleen rolstoelplaatsen op het (grote) balkon.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft om als NS te claimen «rolstoelvriendelijk» te zijn terwijl dit in de praktijk niet blijkt te kloppen?
Over het algemeen zijn er vrij weinig klachten van rolstoelgebruikers over de dienstverlening van NS. Het merendeel van de rolstoelgebruikers is tevreden over de dienstverlening die NS biedt. NS erkent dat er ook fouten worden gemaakt; het organiseren van assistentieverlening blijft immers mensenwerk. Problemen omtrent assistentieverlening hebben de nadrukkelijke aandacht van NS. In vergelijking met de omliggende landen scoort NS trouwens goed.
Daarnaast werken NS en ProRail samen aan het verbeteren van de toegankelijkheid van treinen en stations: alle stations worden de komende tijd toegankelijk gemaakt voor mensen met een auditieve of visuele functiebeperking. Een groot aantal stations wordt in de komende periode ook voor mensen met een motorische functiebeperking zelfstandig toegankelijk gemaakt. Bij modernisering van bestaand materieel worden deze zoveel als mogelijk toegankelijk gemaakt. Materieel dat nu instroomt – de nieuwe sprinters – voldoet ook aan de toegankelijkheidseisen.
Is het waar dat niet in alle treinen rolplanken aanwezig zijn, zodat rolstoelgebruikers soms voor onneembare hindernissen staan en daardoor de trein niet in of uit komen?
Sommige regionale treinvervoerders hebben treinen met een uitschuiftrede. Voor het overige deel van de treinen in Nederland, moet gebruik gemaakt worden van een verplaatsbare brug om met een rolstoel in en uit de trein te komen. Op alle perrons van de stations waar assistentieverlening wordt aangeboden is zo'n verplaatsbare brug aanwezig. Deze bruggen mogen – om veiligheidsredenen – uitsluitend door daarvoor opgeleide servicemedewerkers bediend worden.
Bent u bereid de NS aan te sporen om op korte termijn te bewerkstelling dat rolstoelgebruikers op een klantvriendelijke wijze gebruik kunnen maken van de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de afspraken in het Vervoerplan van NS en in de vervoersconcessie met betrekking tot de toegankelijkheid van treinen en stations rolstoelgebruikers aan te scherpen, zodat rolstoelgebruikers optimaal van de trein gebruik kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Afspraken over het verbeteren van de toegankelijkheid van treinen en stations zullen deel uitmaken van de nieuwe beheer- en vervoerconcessie.
Een ter dood veroordeling in Pakistan |
|
Harry van Bommel (SP), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de ter dood veroordeling van mevrouw Asia Bibi door een Pakistaanse rechtbank?1
Nederland is tegen de doodstraf en betreurt de terdoodveroordeling van mevrouw Asia Bibi. Tegen het vonnis staat een beroepsmogelijkheid open.
Draagt deze ter dood veroordeling bij aan de toename van bedreigingen jegens christenen in Pakistan?
Helaas staat het geval van mevrouw Bibi niet op zichzelf. Eerder werden al diverse personen terdoodveroordeeld wegens blasfemie. De doodstraf wordt in Pakistan overigens sinds 2008 niet meer uitgevoerd. Het heeft er de schijn van dat de blasfemiewetgeving soms wordt misbruikt voor persoonlijk gewin of om persoonlijke vetes uit te vechten. Niet-moslims zijn in dit verband kwetsbaar, maar het valt niet te zeggen of met deze veroordeling bedreigingen jegens christenen in Pakistan toenemen. Uiteraard zal ik de ontwikkelingen nauw blijven volgen.
Zijn er nog anderen die vanwege deze zelfde beschuldigingen gevangen zitten in Pakistan?
Ja, er zijn meerdere zaken bekend van personen die worden beschuldigd van blasfemie. In 2009 registreerde de politie 41 klachten over blasfemie*. Verdachten worden veelal op basis van dun bewijs in voorlopige hechtenis gesteld in afwachting van een rechterlijk oordeel dat soms jaren op zich laat wachten, zo blijkt uit rapportages van mensenrechtenorganisaties. In het overgrote deel van de gevallen behoort de verdachte tot een religieuze minderheid.
Kunt u aangeven waar de Pakistaanse Blasfemiewet en de zogenaamde «Hudud»-wetten op gespannen voet staan met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens?
De vrijheid van meningsuiting is volgens de Pakistaanse grondwet onderworpen aan «redelijke wettelijke beperkingen in het belang van de glorie van de Islam». De blasfemiewetgeving geeft daar nadere uitvoering aan. Het Pakistaanse Wetboek van Strafrecht bevat onder meer bepalingen gericht op bescherming van religieuze overtuigingen zoals die in Pakistan beleden worden. Tezamen worden deze artikelen ook wel de blasfemiewetgeving genoemd. Hoewel alle Pakistanen, dus ook moslims, onderworpen zijn aan deze wetgeving, treffen blasfemiebeschuldigingen vooral de religieuze minderheden. Deze wetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de artikelen 7, 10 en 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Wilt u bij de Pakistaanse autoriteiten krachtig protesteren tegen de ter dood veroordeling van mevrouw Asia Bibi en uw zorg uitspreken over Pakistaanse wetgeving die op gespannen voet staat met de internationale rechtsorde?
Nederland heeft in het afgelopen jaar herhaaldelijk zijn zorgen over de blasfemiewetgeving aan de Pakistaanse autoriteiten kenbaar gemaakt. Nog vorige week besprak de Nederlandse ambassadeur in Islamabad dit onderwerp met de minister voor Minderheden. De minister stelde de zorgen te delen en benadrukte dat de materie zijn volledige aandacht heeft. Ook de EU-vertegenwoordiging in Pakistan heeft eerder dit jaar aandacht gevraagd voor de blasfemiewetgeving en de doodstraf. Op Nederlands initiatief zal namens de EU missiehoofden en de ambassadeurs van Australië, Canada, Zwitserland en Noorwegen een brief over dit thema aan de Pakistaanse premier worden gezonden.
Geheim overleg met Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Commission «discrete» on secret negotiations with Turkey» 1 over mogelijke geheime onderhandelingen van eurocommissaris Stefan Füle met Turkije, aangaande het openstellen van geblokkeerde hoofdstukken in de onderhandelingen over Turkse toetreding tot de Europese Unie (EU)?
Ja.
Bent u op de hoogte van het «geheime» overleg tussen de eurocommissaris en Turkije? Zo ja, waarom hebben deze onderhandelingen een geheim karakter gekregen? Zo nee, vindt u het wenselijk dat er op een dergelijk hoog niveau met Turkije wordt onderhandeld over het openstellen van onderhandelingshoofdstukken zonder lidstaten hierover in te lichten?
Turkije dient te voldoen aan zijn verplichting om het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst («Ankara-protocol») volledig en op niet-discriminerende wijze toe te passen. In december 2006 heeft de Raad de Commissie verzocht om nauwlettend op dit vraagstuk toe te zien en de Raad daarover te informeren. Dit verzoek heeft de Raad herhaald in zijn conclusies van 7 december 2009 (zie ook verslag van de Raad van 7 december 2009, uw kamerstuk 21 501-02, nr. 939).
De Raad heeft in 2006 acht belangrijke onderhandelingshoofdstukken2 bevroren omdat Turkije het Ankara-protocol niet implementeert. In de voortgangsrapportage EU-uitbreiding die de Commissie op 9 november 2010 heeft gepubliceerd (en waarover uw kamer op 26 november een kabinetsappreciatie zal toegaan) schrijft de Commissie dat het «urgent» is dat Turkije het Ankara-protocol implementeert. De Commissie beveelt aan dat de maatregelen die in 2006 zijn genomen gehandhaafd blijven zolang Turkije het Ankara-protocol niet implementeert. Nederland deelt deze aanbeveling.
Het ligt overigens volledig in de rede dat de Commissie, als hoedster van de verdragen (inclusief de associatieovereenkomst EU-Turkije) en handelend in de letter en de geest van de politieke opdracht van de Raad, ondersteunend is bij de VN-pogingen die worden ondernomen om een oplossing te vinden voor de kwestie Cyprus. Dat heeft Commissaris Füle op 9 november 2010 ook in het Europese Parlement verklaard. Hierbij horen gesprekken met alle betrokken partijen, waaronder Turkije.
Het kabinet heeft begrip voor het soms vertrouwelijke karakter waarbinnen de Europese Commissie in dit opzicht opereert.
Mocht de Commissie, op basis van positieve stappen van Turkse zijde, alsnog aanbevelen om een of meer van de bevroren onderhandelingshoofdstukken te deblokkeren, dan zal de Raad daarover hoe dan ook met unanimiteit moeten beslissen.
Weet u wat bedoeld wordt met «mutual concessions»? Zo nee, kunt u hierover uitleg vragen aan eurocommissaris Füle en hierover verslag uitbrengen aan de kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de acht geblokkeerde onderhandelingshoofdstukken slechts kunnen worden opengesteld wanneer Turkije voldoet aan alle voorwaarden uit het Ankara-protocol, voor het verstrijken van de deadline en dat hierop geen enkele concessie mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Het sluiten van kleine biologische proefboerderijen |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat de proefboerderij van Wageningen Universiteit «Het Spelderholt» mede is gefinancierd met subsidie van de Europese Unie (EU)?
Ja, in 2003 heeft Wageningen UR een bijdrage ontvangen van de EU van € 907 800,– bestaande uit € 302 600,– uit middelen van het EFRO bestemd voor de gemeente Lelystad en € 605 200,– uit de Rijkscofinanciering van het toenmalige ministerie van Economische Zaken.
Is het waar dat er besloten is geen nieuw onderzoek te laten plaatsvinden op proefboerderij Het Spelderholt en dat er plannen zijn het bedrijf enige tijd te laten bestaan zonder dat er onderzoek gedaan wordt? Kunt u dit nader toelichten?
Is het waar dat proefboerderij «Het Spelderholt» op basis van de EU-regels voor de vergeven subsidie pas in 2013 zal mogen worden afgestoten en dat bij afstoten op een eerdere datum de subsidies zouden moeten worden terug betaald? Kunt u dit nader toelichten?
Nee, de EPD-overeenkomst nr. EPT303029 geeft in artikel 2.6 aan dat de projectuitvoerder (i.c. Wageningen UR) het project minimaal tot 1 juli 2009 in stand dient te houden, waarbij het de projectuitvoerder niet is toegestaan tot genoemde datum het project of onderdelen van het project zonder toestemming van de provincie te vervreemden.
Daarnaast geeft artikel 2.9 aan dat de projectuitvoerder minimaal tot 1 januari 2010 medewerking dient te verlenen aan de door de provincie Flevoland georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten. Aan beide voorwaarden heeft Wageningen UR voldaan.
Worden de regels omzeild door het bedrijf op papier te laten bestaan? Vindt u dat hier gehandeld wordt naar de geest van de regels en vindt u dat acceptabel? Zo nee, bent u bereid het gesprek hierover aan te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Meer kids in alcoholcoma' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer kids in alcoholcoma»?1
Ja.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusie van het in het artikel genoemde onderzoek dat het aantal kinderen onder de zestien jaar dat met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis terecht komt, blijft toenemen (2007: 297, 2009: 500, eerste helft 2010: nog verdere toename)? Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten om deze zorgwekkende trend te breken?
Ik vind het zorgwekkend dat in de eerste helft van dit jaar 172 jongeren onder de 16 jaar en 184 jongeren tussen de 16 en 18 jaar met een alcoholintoxicatie in een algemeen ziekenhuis zijn opgenomen.
Ik ben voornemens uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet, waarin diverse maatregelen staan om het alcoholmisbruik door kinderen en jongeren aan te pakken. De aanpak van deze problematiek zal ook aan de orde komen in de Landelijke nota gezondheidsbeleid, waarin ik mijn preventiebeleid uiteen zal zetten. Deze zal begin 2011 aan uw Kamer worden gestuurd.
Hoe reageert u op de constatering dat ongeveer een derde van die jongeren met een alcoholcoma de alcohol zelf kocht in de supermarkt of een horecagelegenheid, terwijl de verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar wettelijk verboden is?
Het is helaas een bekend feit dat de naleving van de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet voor verbetering vatbaar is. Hierin moet absoluut een slag gemaakt worden. Ik verwacht dit te bereiken met de overdracht van het toezicht naar gemeenten. Zie ook antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoeker dat het met het verbod op de alcoholverkoop aan jongeren tot 16 jaar – ondanks alle campagnes – heel «beroerd gesteld» is? Wat is bekend over de effectiviteit van de gevoerde campagnes? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol daar beter gehandhaafd worden, zodat het niet meer mogelijk is dat vier op de vijf vijftienjarigen probleemloos drank meekrijgt?
Wat betreft het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
De enige Postbus 51 campagne over alcohol die de afgelopen jaren is uitgezonden is de campagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind». Het doel van deze campagne was om het alcoholgebruik onder jongeren in ieder geval tot hun 16de jaar uit te stellen en om ouders hierover afspraken te laten maken met hun kinderen. Uit onderzoek van de Rijksvoorlichtingsdienst weten we dat de campagne effect heeft gehad op kennis en houding van de ouders. Sinds 2008 is een stijgende trend zichtbaar in het aantal ouders dat het (absoluut) niet goed vindt dat een kind jonger dan 16 jaar af en toe alcohol proeft (van 58% naar 71%). Ook de gevolgen van alcoholgebruik door jonge kinderen zijn steeds vaker bekend bij de ouders. Het percentage ouders dat met hun kind een afspraak heeft gemaakt om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te drinken is sinds 2008 toegenomen (van 32% naar 51%). Er is dus nog een lange weg te gaan.
Om de naleving van de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol te verbeteren is in het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet (dat u op 18 juli 2009 is aangeboden) de overdracht van het toezicht naar de gemeenten voorzien. Het uitgangspunt hierachter is dat gemeenten het toezicht efficiënter in kunnen zetten en beter zicht hebben op de lokale problematiek. Zo weten zij beter dan een landelijke handhavingsdienst of de plaatselijke alcoholverstrekkers wel of niet de regels naleven.
Uw Kamer heeft het wetsvoorstel op 1 juli 2010 controversieel verklaard.
Zoals reeds in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik u binnenkort over de voortgang van dit wetsvoorstel informeren.
De opstartproblemen van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de kritiek van deskundigen op het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen?1
De in de uitzending van Nieuwsuur (9 november 2010) geuite kritiek dat de toelatingseisen voor gerechtelijke deskundigen tot het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) te laag zijn en daardoor het kaf niet van het koren wordt gescheiden, herken ik niet en acht ik prematuur.
Het College gerechtelijk deskundigen (het College) toetst deskundigen die zich willen laten registreren in het NRGD aan vastgestelde kwaliteitsnormen en herhaalt deze toetsing elke vier jaren aan de hand van de dan geldende normen. Het College beslist over toelating tot het register en heeft ook de bevoegdheid een registratie te schrappen als een deskundige niet meer voldoet aan de normen.
Het College maakt gebruik van onafhankelijke normstellingadviescommissies die adviseren over de normenkaders en toetsingwijzen. Uitgangspunt is dat deskundigen op forensisch vakinhoudelijk gebied dienen te voldoen aan kwaliteitseisen die in lijn zijn met de in het veld heersende normen. Bij het opstellen van normen is actieve participatie van en acceptatie door het veld dan ook van groot belang. De normstellingadviescommissies zijn om die reden breed samengesteld met onder meer ervaren, representatieve (binnen -en soms ook buitenlandse) vakdeskundigen en een jurist. Préadviezen worden ter openbare consultatie gepubliceerd op de website van het NRGD. De consultatiefase van bijvoorbeeld het préadvies voor Forensische Psychologie, Psychiatrie en Orthopedagogiek (FPPO) heeft ertoe geleid dat de toetsingswijze voor FPPO is uitgebreid met een mondelinge toets als na de schriftelijke beoordeling onduidelijkheid bestaat over de deskundigheid van de aanvrager.
Ik ben van mening dat de toelatingseisen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat, nu het toetsen in volle gang is, nog niet gesteld kan worden dat het kaf niet van het koren wordt gescheiden. De normen op de gebieden waarvoor registratie heeft plaatsgevonden worden bovendien doorontwikkeld om stapsgewijs de kwaliteit van de deskundigeninbreng in de rechtspleging op een hoger peil te brengen.
Hoeveel deskundigen zijn sinds de start van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen in het register opgenomen en in welke disciplines?
Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vraag nummer 98 die de Vaste Commissie voor Justitie stelde ten aanzien van de Justitiebegroting voor het jaar 2011 (TK, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 11). Per 12 november 2010 hebben zich 4 handschriftdeskundigen aangemeld. Voor DNA-analyse en -interpretatie zijn 16 aanvragen ontvangen en voor FPPO 151 aanvragen. Het aantal deskundigen op het gebied van FPPO bedraagt ongeveer 650. Vanwege dit grote aantal is het land verdeeld in vier cohorten en is gestart met openstelling van het register voor het cohort Den Haag. In december 2010 worden de door het College toegelaten deskundigen gelijktijdig gepubliceerd.
Wat zijn de ervaringen met de aanstelling die nog steeds moet plaatsvinden via de rechter-commissaris en om hoeveel gevallen gaat het in 2010?
Gezien het antwoord op vraag 2 is de wijze van benoemen van deskundigen in de praktijk nog niet veranderd. De meeste benoemingen in 2010 hebben plaatsgevonden door tussenkomst van de rechter-commissaris. Dit is alleen niet vereist voor de gevallen waarin specifieke op de wet gebaseerde uitvoeringsregelingen (zoals DNA-onderzoek en alcoholonderzoek) moeten worden toegepast.
Het aantal deskundigenbenoemingen wordt niet centraal geregistreerd. Op basis van een grove inventarisatie bij de gerechten verwacht de Raad voor de Rechtspraak een aantal van 15 000 tot 20 000 benoemingen in 2010. Het aandeel DNA en FPPO-deskundigen is het grootst. Op het moment dat gerechtelijk deskundigen voor deze gebieden zijn geregistreerd, kan de officier van justitie benoemen. Tot die tijd zijn er werkafspraken gemaakt met het Nederlands Forensisch Instituut en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, waardoor de voortgang zo min mogelijk belemmerd wordt. Verder zijn er aparte werkafspraken gemaakt voor spoedonderzoeken zoals gerechtelijke secties.
Bent u bereid op korte termijn de voortgang bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen te beoordelen en waar noodzakelijk met aanvullende maatregelen te komen? Zo nee, waarom? Zo ja, op welke termijn?
Aan het hoofd van het NRGD staat het College. De eigen verantwoordelijkheid van het College, dat onafhankelijk als zelfstandig bestuursorgaan functioneert, staat voorop. Het beheersen van het risico van een te beperkt aantal deskundigen en/of een te beperkte variëteit aan deskundigen is in beginsel een vast agendapunt voor het College. Het College monitort de voortgang in het registratieproces dan ook voortdurend.
Dit neemt niet weg dat ook ik eraan hecht dat het NRGD nu snel gevuld wordt. Ook vanuit mijn Ministerie wordt het registratieproces daarom al nauwlettend gevolgd en worden waar nodig impulsen gegeven om het verloop van dit proces te bevorderen.
Het bericht "Iedereen kan OV-chipkaart kraken" |
|
James Sharpe (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de mogelijkheid om de OV-chipkaart te kraken?1
Ja.
Deelt u de mening dat het slechts een kwestie van tijd is voordat er een eenvoudige «Windows hackmethode» op de markt verschijnt waardoor straks iedereen de mogelijkheid heeft om gratis met het openbaar vervoer te reizen en dat het dus, in tegenstelling tot de bewering van Trans Link Systems (TLS), wel de hoogste tijd is om de beveiliging van de OV-chipkaart aan te pakken?
TLS heeft mij aangegeven dat al vanaf eind 2008 / begin 2009 op internet software en aanwijzingen beschikbaar waren om de OV-chipkaart te kunnen manipuleren. Ook handleidingen op internet hoe een kaart is te manipuleren, zijn niet nieuw. Deze kunnen in de toekomst mogelijk toegankelijker worden. Desondanks komt fraude op dit moment vrijwel niet voor. Naar aanleiding van het kraken van de OV-chipkaart in 2008 zijn door TLS verscherpte maatregelen genomen om fraude te voorkomen en te detecteren. Zo worden alle transacties met de OV-chipkaarten in de backoffice van TLS gevalideerd, waarbij kaarten indien nodig geblokkeerd worden. Het manipuleren van OV-chipkaarten is strafbaar en kan leiden tot aangifte en vervolging. Daarnaast heeft het Ministerie u bij brief van 10 februari 2010 laten weten dat de sector de migratie naar een volgende generatie OV-chipkaart is gestart (Kamerstukken II, 23 645, nr. 347). Hiervoor ontvangt de sector een financiële bijdrage van mijn departement.
Wat kan en gaat u eraan doen om de verspreiding van kennis over het kraken van de OV-chipkaart via websites als http://www.ov-chipkaart.org/?page_id=24 tegen te gaan?
TLS heeft mij laten weten dat zij het internet en andere media voortdurend in de gaten houdt op informatie over het manipuleren van de chip die wordt gebruikt in de OV-chipkaart. TLS toetst deze informatie op wat wel en niet wettelijk toelaatbaar is. Zo is aanzetten tot fraude bijvoorbeeld ook strafbaar. Indien TLS constateert dat informatie niet toelaatbaar is, wordt gerichte (juridische) actie ondernomen. Aan www.ov-chipkaart.org is om deze reden een waarschuwingsbrief gestuurd.
Deelt u de mening dat, nu blijkt dat de OV-chipkaart, waarvan TLS destijds heeft gesteld dat de kaart alleen in een laboratorium te kraken zou zijn, nog steeds op zo’n eenvoudige manier te kraken blijkt dat binnenkort iedereen dit toe kan passen, er vraagtekens kunnen worden gesteld ten aanzien van het niveau van de productkwaliteitsbewaking bij TLS?
Deze mening deel ik niet. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. TLS en de vervoerbedrijven hebben mij aangegeven beveiligingsmaatregelen te hebben genomen in meerdere lagen van het OV-chipkaartsysteem. Daarbij is er veel aandacht voor maatregelen in de backoffice-systemen en het voordurend op niveau houden van de beveiliging. Beveiliging en het voorblijven van «hackers» is een continu proces. 100% beveiliging is daarbij niet te garanderen. In de backoffice-systemen zijn diverse fraudedetectie-mechanismen geïmplementeerd, waardoor manipulatie van een OV-chipkaart kan worden opgespoord en een kaart kan worden geblokkeerd. Fraude is strafbaar en wordt vervolgd. De kans op fraude is daarmee al met al gering. TLS heeft mij bovendien verzekerd dat mocht een reiziger desondanks gedupeerd raken door fraude, deze reiziger schadeloos wordt gesteld. Daarnaast is begin 2010 het migratieproces gestart naar een volgende generatie OV-chipkaart, die een hoger beveiligingsniveau heeft.
Vindt u ook niet dat de geloofwaardigheid van TLS, waarvan de drie topbestuurders gezamenlijk bijna € 650 000,– aan salaris ontvangen, nu echt ter discussie staat, helemaal na de laconieke reactie van een woordvoerder van TLS op Radio 1, die aan gaf dat «dit geen nieuws is» en dat er «tot nu toe nauwelijks fraude is gepleegd» en dat het bedrijf daarom dan ook geen reden ziet om actie te ondernemen?
Zoals ook in het antwoord op de vragen 2 en 4 is aangegeven was de informatie uit het bericht van RTL niet nieuw. Daarnaast is er voortdurende aandacht voor de beveiliging en het op niveau houden daarvan. Ook is de migratie naar een nieuwe kaarttechnologie begin 2010 van start gegaan.
Deelt u de mening dat het tijd wordt – ondanks het feit dat u geen directe zeggenschap heeft over TLS – en dat er genoeg redenen zijn (zowel financieel als maatschappelijk) om dit bedrijf op een zo kort mogelijke termijn aan een grondige onafhankelijke performance-evaluatie te onderwerpen? Deelt u bovendien de mening dat TLS hierin het voortouw dient te nemen? Zo ja, bent u bereid op basis van de uitkomsten van deze evaluatie harde conclusies te trekken? Deelt u de mening dat het korten op de irrealistisch hoge salarissen van dit verliesgevende bedrijf, indirect gefinancierd met belastinggeld, een gelegitimeerde eerste logische stap is en daarom ook zo snel mogelijk moet worden gerealiseerd?
Zoals in voorgaande antwoorden is aangegeven is beveiliging en het nemen van maatregelen om fraude te voorkomen en beheersen een continu proces. Ook is migratie naar een nieuwe generatie OV-chipkaart gestart. Ten aanzien van TLS: u bent bij brief van 23 november jl. geïnformeerd over de opdracht aan de Commissie-Meijdam (kenmerk VENW/BSK-2010/191795). In het kader van de inrichting van permanente structuur wordt onder meer gekeken naar de rol en verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen, waaronder TLS.
Overigens heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geen mogelijkheden om rechtstreeks bij TLS in te grijpen omdat TLS een private onderneming is.
Het afschotbeleid van wilde zwijnen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PVV en ministerie steggelen over wilde zwijnenbeleid»?1
Ja.
Is het waar dat het Productschap Vee en Vlees (PVV) minder wil afdragen aan het Diergezondheidsfonds? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Bent u van mening dat het productschap de vrijheid heeft zelf de hoogte van de afdracht te bepalen in casu?
In het convenant Diergezondheidsfonds (DGF) 2010–2014 is opgenomen dat de (toenmalige) minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zich maximaal zal inspannen om, voor zover dit binnen de invloedsfeer van het Rijk ligt, de bestaande belemmeringen met betrekking tot de handhaving van het nulstandbeleid voor wilde zwijnen weg te nemen.
Met het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) is overeengekomen dat de maximale bijdrage van de sector aan crisisbestrijdingskosten voor de categorie varkens, met 7 miljoen euro zal worden verlaagd (in geval van een uitbraak) zolang de minister deze toezegging nog niet heeft waargemaakt.
Hebt u al een besluit genomen op het verzoek van het productschap? Zo ja, hoe luidt dit besluit? Zo nee, wanneer denkt u dit besluit te nemen en op welke gronden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het productschap erop te wijzen, aangezien het productschap besmettingsgevaar van dierziekten tussen wilde zwijnen en varkens in de veehouderij vreest, dat in de «ex ante evaluatie maatwerk beheer van wilde zwijnen»2 staat dat:
Het Productschap is op de hoogte van de inhoud van het voornoemde rapport.
Ziet u een relatie tussen de intensieve jacht op de Veluwe, het bijkomende vluchtgedrag3 en de aanwezigheid van de zwijnen in de nul optiegebieden? Zo ja, bent u bereid de jacht op zwijnen te verbieden ten einde ook een einde te maken aan het vluchtgedrag?
Voor inzicht in de gangbare opvattingen verwijs ik naar het Alterra-rapport «Factoren bij aanrijdingen met wilde hoefdieren op de Veluwe», die de Kamer op 4 juni 2010 heeft ontvangen (Kamerstuk 31 581, nr.14). Hieruit blijkt geen relatie tussen bewegingen van wilde zwijnen ten gevolge van het afschot en het aantal aanrijdingen in het gebied.
Hoe verklaart u de toegenomen4 meldingen van «overlast» terwijl het overgrote deel van de wilde zwijnenpopulatie afgeschoten is? Deelt u de mening dat het gegeven dat na jaarlijks afschot van de zwijnenpopulatie de gemelde overlast niet kleiner maar groter lijkt te worden, aangeeft dat een dergelijk rigoureus afschot kennelijk niet werkt? Zo nee, waarop baseert u uw conclusie? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan ten aanzien van het jaarlijkse afschot van grote hoefdieren?
Het is aan het bevoegde gezag (in casu de provincie) om hier al dan niet conclusies aan te verbinden.
Deelt u de mening dat het jaarlijks afschieten van het overgrote deel van een populatie wettelijk beschermde hoefdieren, geen duurzame oplossing kan vormen voor gesignaleerde problemen met die dieren? Zo ja, bent u bereid een politieke en maatschappelijke discussie te entameren over dit thema? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben van mening dat afschot van wilde zwijnen een duurzaam instrument is om schade en overlast beheersbaar houden. Ik zie geen reden om hier een maatschappelijke dialoog over te beginnen, temeer omdat het een verantwoordelijkheid betreft van de provincie.
Het bericht dat Nederland onverminderd de mensenrechten van illegale vreemdelingen blijft schenden |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Vreemdelingendetentie: In strijd met mensenrechten»?1
Amnesty International concludeert dat ondanks enkele kleine verbeteringen de Nederlandse praktijk van vreemdelingenbewaring niet wezenlijk is verbeterd sinds haar vorige rapport uit 2008. Ik ben echter van mening dat de afgelopen jaren zowel op het terrein van het beleid inzake vreemdelingenbewaring als de tenuitvoerlegging daarvan, het nodige is veranderd en verbeterd. Ik wijs in dit verband onder andere op de heroriëntatie waarover u bij brief van 29 juni 20103 bent geïnformeerd. Deze behelsde onder meer uitbreiding van het aantal bezoekuren, uitbreiding van het activiteitenprogramma en inrichting van een juridisch loket.
Wat de opmerkingen van Amnesty International inzake alternatieven voor bewaring betreft verwijs ik hier naar de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden. Hierin wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring4.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot het door de Inspectie voor de Sanctietoepassing (IST) gepubliceerde rapport «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Drie detentiecentra doorgelicht» dat concludeert dat er onvoldoende werk is gemaakt van de eerder door uw voorganger gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren?2 Hoe verhoudt het rapport van Amnesty International zich tot uw reactie op het rapport van de ISt?
Uw Kamer is bij brief van 27 oktober jl. geïnformeerd over mijn reactie op het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt).7 De ISt concludeert in tegenstelling tot Amnesty International, dat ten opzichte van enkele jaren geleden de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring in verschillende opzichten wel degelijk zijn verbeterd. Ook uit de onderliggende rapporten van de drie afzonderlijke detentiecentra valt naar mijn mening een positieve ontwikkeling te destilleren.
De toezegging van de toenmalige staatssecretaris van Justitie zag op het uitvoeren van een heroriëntatie. Uw kamer is per brief d.d. 29 juni 20103 door de toenmalige minister van Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van deze heroriëntatie op de wijze waarop vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, alsook over de stappen die naar aanleiding hiervan worden genomen.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot de door uw voorgangers gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het commentaar van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NCJM) van 4 november 2010?4 Deelt u de mening dat vrijheidsontneming een ultimum remedium is?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er dan nog steeds weinig gebruik gemaakt van bijvoorbeeld een meldplicht of een borgsom?
Vreemdelingenbewaring dient ter fine van uitzetting. Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten wanneer niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf. Gedwongen vertrek – en daarmee vreemdelingenbewaring – komt pas aan de orde als de vreemdeling deze verantwoordelijkheid niet (tijdig) neemt en lichtere middelen niet (langer) aan de orde zijn. In dit kader kan vreemdelingenbewaring worden toegepast indien deze maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt. Gelet hierop meen ik dat vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt dat het als ultimum remedium wordt gebruikt.
Uiteraard deel ik de mening dat de duur van de vreemdelingenbewaring zo kort mogelijk dient te zijn. In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring4.
Over de duur van vreemdelingenbewaring in de ons omringende landen kan ik opmerken dat deze met de totstandkoming van de Europese terugkeerrichtlijn is geharmoniseerd, in die zin dat de maximale duur van vreemdelingenbewaring gemaximeerd is tot zes maanden, eventueel te verlengen met maximaal 12 maanden. Hiermee wordt een maximale termijn voor vreemdelingenbewaring in de verschillende stelsels geïntroduceerd en zullen de verschillen tussen de lidstaten op dit punt dan ook afnemen. Ook over de toepassing van vreemdelingenbewaring en de detentieomstandigheden zijn harmoniserende maatregelen genomen.
Deelt u de mening dat, indien er gekozen wordt voor vrijheidsontneming, de duur van de detentie zo kort mogelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom in de ons omringende landen vreemdelingen veel minder lang vastzitten dan in Nederland?6
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het bericht «Amnesty: Aanpak illegalen deugt niet?7 Is het waar dat een gedetineerde met nierstenen slechts één paracetamol per dag kreeg als behandeling? Was dit een incident of is dit de standaardprocedure? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en dat ook illegale vreemdelingen recht hebben op acute medische zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om volwaardige medische zorg aan illegale vreemdelingen beschikbaar te stellen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik herken de hier geschetse situatie niet. De Dienst Justitiële Instellingen (DJI) draagt in haar inrichtingen zorg voor een doeltreffende, doelmatige en op de patiënt gerichte gezondheidszorg, waarvan de kwaliteit gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij, rekening houdende met de bijzondere situatie van de vrijheidsbeneming.
Is het waar dat een zwangere vrouw tijdens haar zwangerschap alleen geboeid naar het ziekenhuis mocht, ondanks eerdere zwangerschapscomplicaties?8 Zo ja, meent u dat dit een correcte gang van zaken is? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijk te veranderen?
Het is juist dat een zwangere vrouw geboeid naar het ziekenhuis is gebracht. De regel is dat ingeslotenen geboeid worden vervoerd, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor hiervan wordt afgeweken. Dit betekent overigens niet dat iedere zwangere vrouw ongeboeid wordt vervoerd. Per ingeslotene wordt beoordeeld of sprake is van bijzondere omstandigheden.
Wat is uw reactie op de constatering dat de klachten van vreemdelingen niet of gebrekkig worden onderzocht? Welke maatregelen gaat u nemen om een adequate klachtenregeling te realiseren?
Deze constatering herken ik niet. Er is een adequate klachtenregeling.
Ik verwijs hier naar de reactie van de toenmalige staatssecretaris van Justitie op het themarapport van de ISt «werkwijze commissies van toezicht»13.
Is het waar dat kwetsbare mensen, zoals minderjaren, slachtoffers van marteling of mensenhandel, zwangere vrouwen, (psychisch) zieken en zwangere vrouwen in de vreemdelingenbewaring worden geplaatst? Meent u dat dit een adequate opvang is voor deze mensen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze mensen de zorg te geven die ze nodig hebben?
Vreemdelingenbewaring dient niet als adequate opvang, maar als een bestuursrechtelijke maatregel om vreemdelingen beschikbaar te houden met het oog op hun uitzetting.
Voorzover er sprake is van detentieongeschiktheid wordt de maatregel van bewaring niet toegepast. Of iemand al dan niet detentiegeschikt is, hangt af van zijn of haar individuele omstandigheden en wordt getoetst door de medische dienst van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring14.
In het huidige stelsel ontvangen kwetsbare personen in vreemdelingenbewaring steeds de zorg die zij behoeven. Dit is in overeenstemming met de Europese terugkeerrichtlijn. Ik ben dan ook van mening dat (andere) specifieke maatregelen niet nodig zijn.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa, waarin gesteld wordt dat vreemdelingen niet in een gevangenisachtige omgeving gedetineerd mogen worden?9 Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de huidige situatie?
Ik ben bekend met de rapportage uit 2009 van het Comité16. De rapportage van de CTP waarop wordt gedoeld ziet op de situatie in alle landen van Europa. Hoewel Nederland uiteraard ook tot die landen behoort, is het niet zo dat de opmerkingen specifiek tot Nederland zijn gericht. Het CTP spreekt de mening uit dat indien detentie van vreemdelingen noodzakelijk is om hun uitzetting zeker te stellen, dit niet onder dezelfde omstandigheden plaats moet vinden als de detentie van personen die vanwege een strafbaar feit zijn gedetineerd. Op zichzelf deel ik die onderliggende gedachte.
In Nederland vindt detentie van vreemdelingen plaats in speciaal voor dat doel ingerichte detentiecentra. Ik acht in dit verband de bepalingen van de terugkeerrichtlijn van belang. De Europese regelgever geeft als hoofdregel dat voor bewaring gebruik wordt gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Het onderbrengen in gevangenissen wordt echter door de Europese regelgever niet uitgesloten. Wel wordt benadrukt dat indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en dus gebruik dient te maken van een gevangenis, zij gescheiden dienen te worden gehouden van de gewone gevangenen. Deze Europese regels, die wel een bindend karakter hebben, leef ik na. Ik ben van mening dat in de Nederlandse situatie sprake is van gespecialiseerde inrichtingen in de zin van de terugkeerrichtlijn, maar overigens zal in ieder geval sprake zijn van gescheiden onderbrenging van strafrechtelijke gedetineerden. Het rapport geeft mij dan ook geen aanleiding om de huidige situatie te wijzigen.
Kunt u verklaren waarom uit zowel dit rapport, als het eerdere rapport van de ISt blijkt dat vreemdelingen in cellen verblijven en een soberder regime kennen dan strafrechtelijk gedetineerden? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid hiervan?
Op onderdelen zijn er verschillen in regime. Het regime voor vreemdelingen in bewaring is niet per definitie ongunstiger dan dat voor strafrechtelijk gedetineerden. Daarnaast is van belang dat vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting dient en niet – zoals voor strafrechtelijk gedetineerden geldt – terugkeer in de maatschappij.
Anders dan in penitentiaire inrichtingen wordt in de centra voor vreemdelingenbewaring geen structurele arbeid of onderwijs aangeboden, behoudens incidentele educatieve activiteiten zoals alfabetisering en werkzaamheden van huishoudelijke aard. Ik ben van mening dat vreemdelingenbewaring zich niet goed leent voor onderwijs of (structurele) arbeid. In penitentiaire inrichtingen is arbeid of onderwijs gericht op het aanleren of onderhouden van arbeidsvaardigheden met het oog op resocialisatie, in het bijzonder waar het gaat om langere vrijheidsstraffen. Het doel van de vreemdelingenbewaring is daarentegen het beschikbaar houden voor de uitzettingsprocedure, het vaststellen van de identiteit en het voorkomen dat de vreemdeling zich onttrekt aan de uitzetting. Op resocialisatie gerichte elementen als het aanbieden van arbeid, onderwijs of regulier verlof verhouden zich niet met de aard van de maatregel. Bovendien is de gemiddelde duur er evenmin naar om dergelijke – in de regel langduriger – trajecten aan te bieden.
Wat is uw reactie op de conclusie van Amnesty International dat de Nederlandse situatie in strijd is met internationale mensenrechten standaarden?10 Deelt u de mening van de door Amnesty International geciteerde emeritus hoogleraar Straf- en vreemdelingenrecht Anton van Kalmthout dat de huidige situatie een schending van artikel 3 uit het mensenrechtenverdrag is, dat een verbod inhoudt op inhumane en vernederende behandelingen?1 Nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze mensenrechtenschendingen tot het verleden te laten behoren?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 1. Ik ben van mening dat vreemdelingenbewaring conform internationaal geldende mensenrechten is, zoals artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er zijn geen uitspraken waarin Nederland vanwege de detentieomstandigheden van vreemdelingen is veroordeeld, noch uit hoofde van 3 EVRM, noch uit hoofde van artikel 5 EVRM. Ik ben er ook van overtuigd dat de Nederlandse detentieomstandigheden een dergelijke toets kunnen doorstaan. Daarbij komt dat op het niveau van de Europese Unie eind 2008 in de terugkeerrichtlijn bindende afspraken zijn gemaakt tussen de Raad en het Europese Parlement over terugkeer, waaronder de toepassing van vreemdelingenbewaring bij niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Er is derhalve een brede overeenstemming binnen Europa, zowel aan de kant van de Lidstaten als het Europees Parlement, over de toepassing van vreemdelingenbewaring. Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn ligt ter behandeling bij uw Kamer. Wat één van de uitgangspunten van de richtlijn is, en sinds jaar en dag reeds in Nederland het uitgangspunt vormt van zowel beleid als praktijk, is dat vreemdelingenbewaring een uiterste middel is. Het standpunt dat vreemdelingenbewaring altijd en/of automatisch wordt toegepast, komt niet overeen met de Nederlandse praktijk, waarin altijd naar de individuele omstandigheden van het geval wordt gekeken.
Bent u bereid om de aanbevelingen van Amnesty International over te nemen?11 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn worden deze doorgevoerd? Welke concrete verbeteringen op de terreinen van detentieduur, regime, en zorg bent u van plan door te voeren om de tekortschietende situatie in de vreemdelingendetentie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Berichten dat de zorg voor autisten ver onder de maat is |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft over de slechte zorg voor autisten?1
Ja, ik ben op de hoogte van de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft over de slechte zorg voor autisten.
Is het waar dat de problemen van autistische patiënten verergeren door gebrekkige kennis van hulpverleners?
Hoe kan het zijn dat, ondanks alle aandacht voor isoleren- en separeren, het nog steeds gangbaar blijkt te zijn dat cliënten te vaak en onnodig in een isoleercel worden opgesloten?
In het artikel staat dat in de afgelopen vijf jaar ruim 150 autisten langer dan een jaar in separatie zijn gezet. Dit aantal is onjuist.
In april 2009 kwam een getal van 150 zeer langdurige separaties in een TV uitzending van NOVA. Het ging toen om het aantal afzonderingen en separaties in de jaren 2004 t/m 2008 in de gehele GGZ. Mijn voorganger heeft hierover een brief gestuurd aan de Tweede Kamer (25 424, nr. 78).
Waar het gaat om het terugdringen van dwangtoepassingen is in het veld de afgelopen jaren duidelijk een cultuurverandering ingezet. Het toepassen van dwangmaatregelen en met name separaties is geen toepassing (meer) die standaard in het arsenaal van de GGZ thuis hoort. De aandacht om dwangmaatregelen en met name separaties te voorkomen, is toegenomen. Het aantal separaties laat, mede als gevolg van het dwang- en drangproject van GGZ Nederland, een daling zien. Dit blijkt ook uit het Rapport «Separeren in de GGZ: beleid, praktijk en toezicht» van de Stichting IVA beleidsonderzoek en Advies, van juli 2010. VWS zal in samenwerking met veldpartijen verder inzetten op het toewerken naar een kwalitatief verantwoorde dwang en drang in de GGZ.
Is het waar dat autisten veelal belanden op afdelingen voor chronisch zieken, terwijl dat niet nodig is?
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze schrijnende situatie voor autisten?
Ik heb het Leo Kannerhuis bereid gevonden om in samenwerking met meerdere instellingen in Nederland meer voorzieningen op te zetten voor kinderen met autisme waardoor kennis over aanpak en behandeling en zorg en of behandeling regionaal beschikbaar komt. Er treedt hierdoor verbreding van kennis op bij de deelnemende instellingen die zich bewust zijn van het feit dat middels een dergelijke samenwerking de cliënt een bij autisme passend antwoord kan krijgen op de zorgvraag.
Kunt u garanderen dat de kennis over autisme bij hulpverleners binnen zes maanden op het gewenste niveau is? Zo nee, waarom niet?
Nee ik kan niet garanderen dat kennis over autisme bij hulpverleners binnen zes maanden op het gewenste niveau is omdat de inhoud van zorgverlening aan het veld is en omdat het om specialistische zorg gaat. Het gaat hierbij over feitelijke kennis over autisme en behandelmethodieken. Naast leren is vooral de praktijkervaring essentieel. Dit vraagt tijd.
Bij de beantwoording van vraag 5 heb ik al aangegeven hoe kennisontwikkeling wordt aangepakt. Het Leo Kannerhuis zal over een langere periode de ontwikkeling van kennis op dit terrein blijven volgen.
Leerlingen die worden gedwongen te stoppen met hun opleiding vanwege een tekort aan leer-werkplekken |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opleiding honderden scholieren in gevaar in het Noorden»?1
Ja.
Is het waar dat in het Noorden van het land en in Overijssel ruim 350 mbo-scholieren mogelijk gedwongen met hun opleiding moeten stoppen, omdat zij grote moeite hebben met het vinden van een werk-leerplek bij een bedrijf?
Nee.
Op 5 november jl. bleken in totaal ca. 350 mbo-studenten in het noorden van het land (ca. 100 in Groningen, ca. 100 in Friesland en ca. 50 in Drenthe) en Overijssel (ca. 100) in oktober 2010 nog zoekende te zijn naar een bpv-plaats.
Vervolgens zijn de regionale partijen (kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, mbo-instellingen en gemeenten) samen aan de slag gegaan om voor elk van deze jongeren alsnog een passende bpv-plaats te vinden.
Al snel bleken deze activiteiten positieve resultaten op te leveren.
Zo bleken in de regio Groningen medio november jl. nog maar vijftig van voornoemde mbo-studenten niet te beschikken over een bpv-plaats2. Op 30 november jl. berichtte de regionale projectleider mijn ministerie dat voor nagenoeg alle 100 mbo-studenten een oplossing naar tevredenheid is gevonden, veelal in de vorm van een passende bpv-plaats en in een enkel geval is er gekozen voor een andere opleiding.
Uit de informatie van Colo volgt dat de inzet die de andere betrokken arbeidsmarktregio’s hebben geleverd ter bestrijding van de problematiek, een vergelijkbaar resultaat heeft opgeleverd.
Door de sterk verbeterde regionale samenwerking en een intensievere inzet van voornoemde partijen zijn knelpunten rondom het aanbod aan bpv-plaatsen sneller dan voorheen in beeld en worden deze knelpunten vervolgens sneller opgelost.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze leerlingen overstappen naar een werk-leertraject waarbij ze vier dagen in de week naar school gaan en één dag in de week werken, omdat veel van deze leerlingen daarbij helemaal niet gebaat zijn ?
Indien het niet mogelijk blijkt een toereikend aanbod aan bpv-plaatsen voor een bepaalde opleiding te realiseren, zal voor sommige studenten de overstap naar de bol-opleiding als enige mogelijkheid resteren om toch de opleiding af te ronden. De desbetreffende student kiest er dan bewust voor om de opleiding van voorkeur te vervolgen in de bol-variant, om zo in de toekomst toch het beroep van voorkeur te kunnen gaan uitoefenen.
Dat laat onverlet dat er alles aan moet worden gedaan om te voorkomen dat jongeren die beter gedijen in een bbl-opleiding, noodgedwongen kiezen voor deze overstap. Uit de berichten die mij bereiken vanuit Colo, de MBO Raad en de regionale projectleiders jeugdwerkloosheid heb ik er alle vertrouwen in dat alle betrokken sectorale, regionale partijen zich daartoe maximaal inspannen.
Is het waar dat deze groep leerlingen bij gebrek aan een leerbaan nu hooguit twee dagen in de week naar school gaan en de rest van de week thuis zitten?
Voor bbl-studenten die langere tijd niet beschikken over een bpv-plaats spannen de desbetreffende mbo-instellingen zich in om doordeweeks toch voldoende structuur te bieden aan deze jongeren. Zo spreiden mbo-instellingen de onderwijsuren voor deze opleidingen over meerdere ochtenden in de week, opdat jongeren niet dagenlang achter elkaar doelloos thuiszitten. Ingeval het leerplichtige bbl-studenten betreft, zetten mbo-instellingen extra in op een verhoging van het aantal onderwijsuren op de instelling zelf.
Kunt u aangeven in welke sectoren in het noorden van het land de problemen om een leerbaan te vinden het grootst zijn?
Volgens de kenniscentra is het wat betreft de noordelijke provincies vooral in de sectoren bouw, techniek en transport & logistiek lastiger voor mbo-studenten om in crisistijd aan een leerbaan te komen.
Wat gaat u doen om deze problemen op te lossen, zodat deze mbo-scholieren verder kunnen met hun opleiding en kunnen gaan werken aan hun toekomst?
Ingeval voor een bepaalde opleiding niet voldoende bpv-plaatsen beschikbaar zijn, spannen mbo-instellingen zich samen met kenniscentra en gemeenten intensief in om alsnog alle studenten aan een bpv-plaats te helpen.
In eerste instantie wordt samen met de student gezocht naar een op de huidige opleiding toegesneden bpv-plaats, onder andere door de werving van extra bpv-plaatsen. Voor die studenten voor wie dat geen soelaas biedt, wordt een bpv-plaats van een aanverwante opleiding aangeboden waarmee de huidige opleiding kan worden afgerond. In zich daarvoor lenende gevallen wordt een bpv-plaats formatief opgevuld door twee studenten in plaats van één.
Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt mijns inziens dat de huidige aanpak van tekorten aan bpv-plaatsen – het Stage- en Leerbanenoffensief van de kenniscentra en de regionale aanpak – effectief is. Dit komt mede doordat de branches crisismaatregelen hebben genomen, met inzet van middelen uit de O&O-fondsen, waarmee veel stageplaatsen en leerbanen voor mbo-studenten in crisistijd zijn behouden.
Zijn er in andere delen van het land soortgelijke problemen en kunt u aangeven in welke gebieden en in welke sectoren?
Uit de Colo Barometer volgt juist dat het aanbod en de vraag naar bpv-plaatsen steeds beter in verhouding tot elkaar komen te staan. Naar verwachting van de kenniscentra is juist het zwaartepunt van de crisis voor de bpv-markt voorbij.
Volgens de Colo Barometer van oktober jl. bezetten mbo-studenten op dit moment 343 983 bpv-plaatsen, tegenover slechts 309 225 bpv-plaatsen vorig jaar. Het aantal erkende leerbedrijven is op dit moment gestegen naar 214 300 leerbedrijven (een stijging van ca. 10% sinds aanvang van de economische crisis). Tevens laat voornoemde Colo Barometer zien dat het aantal opleidingen waarin zich knelpunten m.b.t. het aanbod aan bpv-plaatsen voordoen, wederom is gedaald ten opzichte van de voorgaande Colo Barometer.
Ingeval er desondanks nog substantiële knelpunten optreden rondom het aanbod aan bpv-plaatsen, worden deze effectief bestreden.