Het bericht dat de ophokuren voor scholieren in het voortgezet onderwijs nog steeds bestaan |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog steeds veel ophokuren op middelbare scholen»?1
Zie mijn antwoorden op de volgende vragen en de antwoorden op de vragen van het lid Beertema (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1631) over hetzelfde onderwerp.
Hoe kan het dat middelbare scholieren nog steeds twee volle weken aan ophokuren per jaar hebben, waarbij leerlingen een verplicht lesuur krijgen zonder les of actieve begeleiding»?
«Zinloze uren» of «ophokuren» zijn niet hetzelfde als zelfstandig werken. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Zo kan zelfstudie waarbij begeleiding door een leraar beschikbaar is, een goede invulling van de onderwijstijd zijn. Dit kan door leerlingen echter ook worden ervaren als «ophokuur». Het is niet te vermijden dat onderdelen van het programma door leerlingen als minder inspirerend worden ervaren dan andere onderdelen. Dat wil echter niet per definitie zeggen dat de kwaliteit van het onderwijs niet op orde is.
Waarom heeft de onderwijsinspectie niet eerder alarm geslagen over deze lege lesuren? In hoeverre houdt de inspectie toezicht op de invulling van de lesuren, naast toezicht op de droge urennorm?
De Inspectie rapporteert jaarlijks of scholen voldoende onderwijs van goede kwaliteit realiseren. Daarbij gaat het niet alleen over het aantal uren, maar ook over de invulling ervan: om mee te tellen als onderwijstijd moeten onderwijsactiviteiten aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoen. Het inspectierapport over schooljaar 2008/2009 is op 17 maart 2010 aan uw Kamer gezonden, het rapport over schooljaar 2009/2010 wordt binnenkort aangeboden.
Of er al dan niet sprake is van «lege lesuren» is ook een kwestie van definitie. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Als een onderwijsactiviteit niet aan deze definitie voldoet, telt deze niet mee als onderwijstijd. Het is niet uit te sluiten dat dergelijke activiteiten worden aangeboden boven 1000 uur onderwijstijd die wel voldoet aan de kwaliteitscriteria. Daarover geeft het LAKS-onderzoek geen uitsluitsel.
In hoeverre heeft u zich de scholierenprotesten van drie jaar terug aangetrokken, waarbij leerlingen hun onvrede uitten over de lege lesuren die gepaard gingen met de strenge urennorm die u koste wat kost heeft ingevoerd?
Deze scholierenprotesten waren voor mij destijds mede de aanleiding om de Commissie Onderwijstijd onder voorzitterschap van de heer Cornielje in te stellen. De aanbevelingen van deze commissie zijn overgenomen in het Wetsvoorstel onderwijstijd VO dat thans aanhangig is bij uw Kamer. Kernpunten van dit wetsvoorstel zijn dat leerlingen recht hebben op voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit, en dat leerlingen (en hun ouders) op schoolniveau inspraak hebben bij de invulling van de onderwijstijd: zij moeten er via de medezeggenschap mee instemmen. Zo kunnen leerlingen scholen aanspreken op de manier waarop de onderwijstijd wordt ingevuld en scholen zodoende «bij de les» houden.
Deelt u de mening dat deze lege ophokuren niets toevoegen aan de kwaliteit van het onderwijs?
Als er sprake is van lege ophokuren, dan voegen deze inderdaad niets toe aan de kwaliteit van het onderwijs.
Onderschrijft u de door het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (Laks) gevonden cijfers dat havisten gemiddeld 94 ophok-uren, vwo'ers 80 uur en vmbo'ers 60 uur per jaar moeten bijwonen? Zo nee, wat is volgens u het juiste getal?
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten van dit onderzoek en genoemde cijfers.
Wat is de reden dat de loze ophokuren in de havo het meest voorkomen, namelijk 95 lesuren (bijna 8% van de van de verplichte urennorm van 1000 klokuren)? Wat zegt dit over de kwaliteit van het havo-onderwijs?2
Het LAKS-onderzoek geeft hiervoor geen verklaring. Over de kwaliteit van het onderwijs kom ik binnenkort met u te spreken naar aanleiding van het Onderwijsverslag van de Inspectie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rector van het Bataafs Lyceum in Hengelo: «Graag zou ik de reguliere lessen uitbreiden, zeker nu de exameneisen verhoogd zijn? Dit kan nu echter alleen ten koste van andere vakken, want er is te weinig geld beschikbaar.»? Deelt u zijn analyse dat het aantal ophokuren niet is terug te dringen met de huidige bekostiging? Zo nee, wat is dan de reden dat deze school onvoldoende inhoudelijke lessen kan aanbieden?3
De uitspraak van deze rector is in zoverre correct, dat scholen inderdaad keuzes zullen moeten maken. De uitspraak «dat er te weinig geld beschikbaar is» onderschrijf ik niet: ook met de huidige bekostiging is het mogelijk om voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit te realiseren. Scholen hoeven bijvoorbeeld niet elk vak of elke (onderwijs)activiteit aan te bieden dat zij – bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen – zouden willen aanbieden.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat slechts 26,7% van de 2778 leerlingen aangeeft dat de ophokuren meestal nuttig worden besteed, terwijl 33,8% aangeeft dat deze uren nooit of meestal niet nuttig worden besteed?
Volgens het LAKS-onderzoek vindt 33,8% van de respondenten de besteding van «ophokuren» nooit (14,9%) of meestal niet (18,9%) nuttig. Bijna evenveel respondenten (31,6%) ziet het nut ervan meestal (26,7%) of altijd (4,9%) wél in. En nog eens ongeveer een derde van de respondenten (34,6%) weet het niet of heeft hier geen mening over. Uit het LAKS-onderzoek komt het beeld naar voren dat de meningen over het nut van ophokuren of zelfstudietijd verdeeld zijn. Het aantal respondenten dat dit wél zinvol vindt is namelijk ongeveer even groot als het aantal respondenten dat die mening niet is toegedaan, én als het aantal respondenten dat hierover geen mening heeft.
Leerlingen zouden er overigens goed aan doen om – als zij van mening zijn dat sprake is van niet-zinvolle invulling van de onderwijstijd – dit aan te kaarten bij de eigen school. Door betrokken te zijn bij de invulling van de onderwijstijd op schoolniveau, kunnen leerlingen de school op dit punt «bij de les houden» en direct een bijdrage leveren aan kwalitatief goed onderwijs.
Bent u bereid om direct in te grijpen op scholen, zodat leerlingen fatsoenlijk les krijgen in plaats van uren zinloos te worden opgehokt?
Indien een school onvoldoende onderwijstijd realiseert grijpt de Inspectie in. Ook zal de Inspectie nader onderzoek doen naar de kwaliteit van het onderwijs als de resultaten van een school onvoldoende zijn, als de school als (zeer) zwak beoordeeld wordt, als er financiële risico’s zijn, of als er (andere) serieuze signalen zijn dat het niet goed gaat op de school. Dat kan ook leiden tot ingrijpen.
Bent u bereid om de definitie van een lesuur aan te passen, zodat rommelige ophokuren, zonder actieve begeleiding van een docent niet meer kunnen meetellen voor de urennorm in het voortgezet onderwijs?
Nee. Ik vind het van belang dat de school samen met ouders en leerlingen bepaalt wat een inspirerende, uitdagende en zinvolle invulling van de onderwijstijd is. Uit het Beoordelingskader onderwijstijd dat de Inspectie gebruikt bij het onderzoek naar de onderwijstijd blijkt heel helder wat in ieder geval onder de definitie van onderwijstijd kan worden geschaard.
De positie van homoseksuele asielzoekers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich eerdere schriftelijke vragen van 18 november 2010 over de positie van homoseksuele asielzoekers, en uw antwoorden daarop van 7 februari 2011?
Ja.
Waarom stelt u dat het bestaande beleid «toereikend» is om groepsspecifieke problemen aan te pakken, wanneer u tegelijkertijd met de stichting Secret Garden en met COC Nederland in gesprek bent over oplossingen voor de problemen voor lesbische vrouwen, homomannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)?
Ik ben van mening dat het bestaande beleid toereikend is om te reageren op mogelijke problematiek. Ik sta evenwel altijd open voor verbeteringen. Daarom heb ik tijdens het gesprek met Secret Garden en COC Nederland afgesproken dat het COA samen met deze organisaties onderzoekt hoe mogelijke drempels voor meldingsbereidheid, die LHBT’s bij incidenten kunnen ervaren, kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er al enige jaren duidelijke aanwijzingen zijn dat LHBT’s in de asielzoekerscentra (AZC’s) (grote) problemen ondervinden?1 Deelt u tevens de mening dat dit impliceert dat het beleid dat tot nu toe gevoerd wordt op dit punt blijkbaar niet volstaat?
Op grond van het aantal meldingen bij het COA of de politie kan de conclusie dat LHBT’s grote problemen zouden ondervinden in asielzoekerscentra niet worden getrokken. Ik ben hier in eerdere beantwoording van kamervragen reeds op ingegaan2. Tegelijkertijd laat ik, mede naar aanleiding van het eerder genoemde overleg, onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden vergroot. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 2. Dit betekent niet dat het staande beleid niet volstaat.
Kunt u specifieker uiteenzetten welk beleid er precies is ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in AZC’s? In hoeverre wordt in de centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd? Wordt aan alle asielzoekers, bijvoorbeeld in geldende huisregels of in de vorm van voorlichting, meegedeeld dat alle asielzoekers gelijk dienen te worden behandeld, en dat homoseksuelen in Nederland als normale, gelijkwaardige burgers worden beschouwd en behandeld? Bestaan er in uw beleid mogelijkheden om in uitzonderlijke situaties een asielzoeker een vergunning te weigeren indien hij zich schuldig maakt aan de discriminatie of onheuse bejegening van homoseksuelen?
Bij binnenkomst op een asielzoekerscentrum krijgt iedere bewoner de huisregels overhandigd. Deze huisregels worden tevens persoonlijk toegelicht en uitgelegd. In de huisregels is bepaald dat discriminatie verboden is en overtreding van dit verbod strafbaar. Zowel in de huisregels als in de mondelinge toelichting daarop wordt specifiek ingegaan op discriminatie op basis van seksuele voorkeur. Daarnaast wordt in de voorlichting aan asielzoekers aandacht besteed aan diverse samenlevingsvormen in Nederland.
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure. Bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker kan zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Bent u bereid om seksuele voorkeur en genderidentiteit toe te voegen aan de «sociale indicatoren» voor huisvesting buiten een AZC? Kunt u dit toelichten?
Het COA huisvest asielzoekers op één van de opvanglocaties in Nederland, ongeacht religie, seksuele voorkeur of genderidentiteit. Bij het huisvesten van asielzoekers houdt het COA rekening met de seksuele geaardheid van een asielzoeker, indien deze bekend is. Er is specifieke aandacht voor situaties waarin na plaatsing in de opvang een gevoel van onveiligheid wordt beleefd. Hierbij wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan verzoeken tot overplaatsing die versneld worden behandeld. Bij huisvesting in een gemeente na statusverlening wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat het geldend beleid is dat van asielzoekers uit alle landen (en niet slechts landen in Afrika en Azië) waar homoseksualiteit strafbaar is, in het kader van de toelatingsaanvraag, niet mag worden verwacht dat zij bescherming vragen bij de autoriteiten ter plaatse?
Ja.
Deelt u de mening dat slechts in landen waarvan bekend is dat autoriteiten in staat en bereid zijn om bescherming aan LHBT’s te bieden, van LHBT’s gevraagd mag worden dat zij bij deze autoriteiten bescherming vragen? Bent u bereid het beleid in die zin aan te passen? Kunt u dit toelichten?
Dit is staand beleid. In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen3: «wanneer uit algemene informatie uit het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is of een verzoek daartoe bij voorbaat zinloos is of zelfs gevaarlijk, zal niet verder van de vreemdeling worden verlangd dat hij voor zijn individuele situatie aannemelijk maakt dat bescherming niet kan worden geboden.»
Deelt u tevens de mening dat in beginsel een vluchtelingenstatus dient te worden verleend aan LHBT’s uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is, waar LHBT’s worden onderdrukt en/of vervolgd en/of waar zij onvoldoende bescherming van de autoriteiten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun seksuele gerichtheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De strafbaarstelling van homoseksualiteit op zichzelf acht ik niet zonder meer afdoende voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het gaat erom hoe de feitelijke situatie voor homoseksuelen in het land van herkomst is, en daarnaast hoe de individuele situatie van de asielzoeker eruit ziet. Dit leidt ertoe dat in iedere individuele situatie afzonderlijk wordt beoordeeld of vergunningverlening aan de orde is. Het kan ook voorkomen dat homoseksualiteit in het land van herkomst niet strafbaar is en er toch een vergunning wordt verleend.
Klopt het dat u ook onafhankelijk onderzoek gaat laten doen naar de veiligheidsproblemen waarmee LHBT-asielzoekers in AZC’s te maken hebben? Hoe gaat dat onderzoek eruit zien, wanneer zal dat ongeveer zijn afgerond en wanneer verwacht u de Kamer voorstellen tot verbetering te kunnen doen? Wordt ook onderzocht hoeveel van de genoemde veiligheidsincidenten zich de afgelopen jaren hebben gedaan?
Voor het onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Dit onderzoek zal in de zomer 2011 worden afgerond en richt zich op het verhogen van de meldingsbereidheid onder LHBT's.
"Oermoeras" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel uit de Groninger Internet Courant?1
Ja.
Vindt u het ook niet absurd dat 600 hectare goede landbouwgrond onder water wordt gezet om een «oermoeras» te creëren, terwijl Nederland geld verdient aan de landbouwexport? Zo nee, waarom niet?
In het Strategisch Groenproject Midden Groningen zijn in 1990 met het gebied en de landbouw afspraken gemaakt om een deel van het gebied na vrijwillige verwerving in te richten als moeras.
In het deelproject Dannemeer worden 3 doelen in samenhang nagestreefd. Aanleg van 600 ha natuur in de begrensde EHS, verbetering van het watersysteem en verbetering van de landbouwstructuur op 3000 ha.
Na afrondingsaankopen is in opdracht van de provincie met de laatste 2 fasen van de inrichting van het gebied Dannemeer begonnen. Van het project Dannemeer is ca 1/3 deel nu aanbesteed. Het project Dannemeer wordt gefinancierd uit de ILG-afspraken van Rijk en provincies.
In het kader van het regeerakkoord heb ik besloten tot een herijking van de EHS. Ik heb de provincies gevraagd om op basis van de door mij aangereikte kaders, te komen met voorstellen voor de herijking.
Het is aan de provincie Groningen om op basis van de aangereikte criteria te bepalen of de afronding van het project Dannemeer deel uitmaakt van de herijkte EHS. Ik wacht de voorstellen van de provincie af en zal deze beoordelen binnen de genoemde kaders.
Bent u ook van mening dat het gewoon onder water zetten van een gebied om een «oermoeras» te scheppen niets met natuur te maken heeft en dat het geld voor dit project beter aan zinnige dingen kan worden uitgegeven, zoals het stimuleren van het ondernemersklimaat in de provincie Groningen? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is aangegeven dat de kerntaken van de provincie liggen op de gebieden ruimte, economie en natuur. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het op deze terreinen – binnen de door het rijk meegegeven kaders – aan de provincie om te bepalen waaraan prioriteit wordt gegeven.
Vindt u ook dat er in Nederland al genoeg watergerelateerde natuur aanwezig is en dat dit soort projecten er alleen voor zorgt dat goede grond niet meer kan worden gebruikt om te wonen en werken, zaken waar in een klein land als Nederland veel behoefte aan is? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2 en 3.
Het nieuwe immigratierecord |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het feit dat vorig jaar met 150 000 toegelaten immigranten opnieuw een record is gebroken?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat uit dit nieuwe immigratierecord eens te meer blijkt dat de maatregelen uit het gedoogakkoord snel ingevoerd moeten worden? Zo ja, kunt u voor alle maatregelen aangeven wanneer zij in werking zullen treden?
Met de maatregelen in het regeerakkoord legt het kabinet een ambitieus pakket neer dat is gericht op ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie. Enkele maatregelen uit het regeerakkoord hebben inmiddels al vorm gekregen, bijvoorbeeld de aanpassing van het beleid over het mogen afwachten van voorlopige voorzieningen, waarover uw Kamer is geïnformeerd2. Voor een aantal andere maatregelen geldt dat uw Kamer in brieven is geïnformeerd over de planning daarvan. Ik verwijs hier graag naar de planningsbrief d.d. 22 november 20103, de «roadmap» Europese inzet migratiebeleid4 en de brief «Beleidsvisie stroomlijning toelatingsprocedures»5 die ik op 22 februari jl. aan uw Kamer heb toegezonden.
Het is niet mogelijk voor alle maatregelen separaat aan te geven wanneer deze in werking treden. De inwerkingtreding van maatregelen is daarvoor te zeer afhankelijk van externe factoren en processen, bijvoorbeeld de omstandigheid dat een aantal maatregelen aanpassing van EU-regelgeving vergt, waarbij de planning afhankelijk is van nog te nemen stappen in EU-verband die meestal door de Europese Commissie moeten worden ingeleid en waarvoor thans nog geen planning is te geven. Mijn inzet is er nadrukkelijk op gericht de in het regeerakkoord genoemde maatregelen op de kortst mogelijke termijn door te voeren. Ik zal uw Kamer van de voortgang van de verschillende maatregelen op de hoogte houden en berichten over de daarbij geldende planning wanneer dat mogelijk is.
Deelt u de zorg dat ook uit de cijfers is gebleken dat steeds meer autochtone Nederlanders emigreren en er dus een beeld ontstaat dat veelal laag opgeleide (niet Nederlands sprekende mensen) binnenkomen en goed opgeleide mensen vertrekken?
Nee. Uit de gepresenteerde cijfers komt mijns inziens niet naar voren dat steeds meer autochtone Nederlanders emigreren. Uit de onderliggende cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt eerder het tegendeel.
Uit de berichtgeving van het CBS blijkt dat in 2010 meer in Nederland geboren personen uit Nederland emigreerden dan in 2009. Onder in Nederland geboren personen bevinden zich echter niet alleen autochtonen maar ook (tweede generatie) allochtonen. Voorts berichtte het CBS dat zich in 2010 een stijging voor heeft gedaan in het aantal immigranten, maar ook in het aantal emigranten geboren in andere EU-lidstaten.
De onderliggende cijfers van het CBS laten zien dat emigratie van in Nederland geboren personen sinds 2006 elk jaar daalde en nu voor het eerst, in 2010, licht is gestegen (met 2%). Binnen deze groep is de emigratie van autochtonen licht gedaald, terwijl de emigratie van (tweede generatie) allochtonen is gestegen. Daarnaast steeg de immigratie van personen die in een ander westers land zijn geboren met 9%, waar de emigratie van deze groep met 2% steeg. Wat de groep mensen betreft die geboren zijn in een niet-westers land daalde de immigratie in 2010 met 2% en steeg de emigratie uit Nederland met 14%.
Het CBS heeft deze immigratie- en emigratiecijfers in zijn berichtgeving over het verloop van de bevolking niet gekwalificeerd naar opleidingsniveau of het criterium of Nederlands wordt gesproken of niet. Noch heeft het CBS bericht over de onderliggende migratiemotieven van de immigranten en emigranten.
Indien migratie wel in samenhang met opleiding of afkomst wordt bezien, ontstaat een gevarieerd beeld. Zo blijkt uit recent onderzoek van het bureau Regioplan naar motieven van hoger opgeleide emigranten niet dat er sprake is van massaal vertrek. Autochtonen emigreren vooral vanwege het verlangen naar de ruimte en naar een mooie natuur. Het rapport van dit onderzoek is op 26 januari jl. door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer aangeboden.6
Voorts blijkt uit recent onderzoek van het CBS, gepubliceerd in het Jaarrapport Integratie 20107, dat er onder de tweede generatie allochtonen geen sprake is van braindrain. Onder de tweede generatie zijn het vooral de lager opgeleiden die Nederland verlaten.
Daarnaast blijkt bijvoorbeeld uit informatie van de IND dat vreemdelingen die gebruik maken van de Nederlandse kennismigrantenregeling afkomstig zijn uit een breed scala van landen. Deze vreemdelingen hebben de nationaliteit van zowel westerse als niet-westerse landen.
Het versturen en ontvangen van processtukken op de Antillen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat processtukken altijd moeten kunnen worden verstuurd en ontvangen, zeker binnen het Koninkrijk?
Het in dit verband relevante criterium voor het doorgang vinden van civiele zaken waarbij de gedaagde zich bevindt in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba is niet of deze de stukken heeft ontvangen, maar of de stukken rechtsgeldig zijn betekend. Uit praktische overwegingen beperk ik mij bij mijn verdere beschrijving tot de werkwijze zoals die gold en nog steeds geldt ten aanzien van Curaçao.
De werkwijze is dat de procespartij die zich in Nederland bevindt en een stuk wenst te laten betekenen, daartoe een deurwaarder inschakelt. Betekening kan plaatsvinden op grond van artikel 55, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat de deurwaarder een exploot betekent aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie (OM). Betekend dient te worden aan het parket bij het gerecht waar de zaak dient of moet dienen. Met de betekening aan het parket is de betekeningshandeling voltooid (Hoge Raad 30 december 1977, NJ 1978, 576). Om daarnaast te trachten de stukken daadwerkelijk te laten uitreiken aan degene voor wie ze zijn bestemd, is in hetzelfde artikel bepaald dat het parket een afschrift van het exploot naar het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen) stuurt. Het is gebruikelijk dat van daaruit de stukken worden doorgezonden naar het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Parket van de Procureur-Generaal van de Nederlandse Antillen). Het laatstgenoemde parket tracht de stukken te laten uitreiken. Bovendien is in artikel 55, eerste lid, Rv bepaald dat de in Nederland ingeschakelde deurwaarder een tweede afschrift van het exploot per aangetekende brief aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de gedaagde op Curaçao stuurt. Ook als gedaagde na inzet van beide methoden de stukken niet ontvangt en/of niet verschijnt bij de behandeling van de civiele zaak, kan die in beginsel doorgang vinden, aangezien rechtsgeldig is betekend aan het parket in Nederland. De zaak kan dan bij verstek worden behandeld.
Welke mogelijkheden zijn er om af te dwingen dat processtukken op de Antillen worden uitgereikt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de dagvaarding van het hoger beroep van mevrouw G. niet aankomt op de plaats van bestemming in Curaçao, met als gevolg dat het hoger beroep bij het Gerechtshof te Den Haag van de rol wordt gehaald?1
Zoals ik in antwoord op vragen 1, 2 en 7 heb aangegeven, is het criterium niet of gedaagde de stukken in handen krijgt, maar of er rechtsgeldig is betekend. Voor zover mij bekend is geworden, is in deze zaak de in dat antwoord geschetste werkwijze gevolgd. Het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao heeft mij meegedeeld dat in 2008 en 2010 geprobeerd is de stukken door middel van aangetekend versturen uit te reiken aan degene voor wie zij bestemd waren. Deze persoon heeft de stukken niet vrijwillig in ontvangst willen nemen. In de gevolgtrekking die het gerechtshof te Den Haag daaraan heeft verbonden kan ik niet treden.
Waarin zit volgens u de oorzaak van het niet uitreiken van de dagvaarding op Curaçao? Door wie wordt mevrouw G. gefrustreerd in haar pogingen in hoger beroep te komen tegen het vonnis van de rechtbank waar zij het mee oneens is?
Mij is geen informatie bekend geworden over de reden waarom gedaagde de stukken niet vrijwillig in ontvangst heeft willen nemen.
Heeft het niet uitreiken van de processtukken iets te maken kunnen hebben met het feit dat de geadresseerde op Curaçao, de gedaagde, relaties heeft met belangrijke figuren op Curaçao? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het nooit zo kan zijn dat een rechtszaak wordt geblokkeerd omdat een invloedrijk persoon achter de schermen aan de touwtjes trekt?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Welke oplossing kunt u bieden voor mevrouw G., en mogelijke anderen in een soortgelijke situatie? Hoe gaat u er voor zorgen dat processtukken ook op de Nederlandse Antillen altijd worden uitgereikt zodat rechtszaken niet geblokkeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
De aansluiting van de Westerbaan in gemeente Katwijk |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
|
|
|
Bent u het eens met de brief van de voormalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 maart 2011, waarin zij toezeggingen doet ten aanzien van de gemeente Katwijk?1
Rijk, provincie en gemeente zijn al geruime tijd in een constructief overleg over het oplossen van de verkeersproblematiek rondom Katwijk.
Het probleem van de verkeersdrukte in Katwijk heeft zowel te maken met het sluiten van de Cantineweg in 2009 als met het doortrekken van de Westerbaan. Voor wat betreft het eerste zijn provincie als bevoegd gezag en gemeente aan zet om een nieuwe tijdelijke openstelling te realiseren. Op dit punt wordt geen belemmering opgelegd door het ministerie van EL&I.
Wat betreft het doortrekken van de Westerbaan onderstreep ik de afspraken die zijn vastgelegd in de brief van mijn voorganger aan u van 24 februari 2010. Ik ben bereid de begrenzing van het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide aan te passen op een wijze die de realisatie van de rondweg mogelijk maakt. Voorwaarde hierbij is dat provincie in samenwerking met de gemeente een ecologisch deugdelijk onderbouwd en gedragen voorstel doet, waaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen gewaarborgd blijven.
Zoals recent besproken in het overleg op 21 februari met gemeente en provincie, behoeft het thans voorliggende voorstel nog nadere uitwerking. Ik zie dat, gezien de mogelijkheden in het gebied, met vertrouwen tegemoet. Ik verwacht dat de begrenzing van het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide kan worden aangepast. Dat is mijn nadrukkelijke inzet.
Erkend u het belang van een permanente verbinding tussen de Westerbaan en de Meeuwenlaan voor de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de gemeente de benodigde compenserende maatregelen heeft getroffen om de instandhoudingdoelen in het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de verkeersdruk in een woonwijk bijna is verdubbeld doordat de rondweg niet gerealiseerd kan worden, met als gevolg dat er onveilige situaties ontstaan in de woonwijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de grens van het Natura 2000-gebied de Meijendel & Berkheide nabij de Westerbaanweg terugbrengen naar de oorspronkelijke grens van het gebied conform de toezegging van de voormalig minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waardoor ruimte ontstaat voor het tracé van de Westerbaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de toezegging van de voormalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op korte termijn uitvoeren, nu de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland de vereiste ecologische onderbouwing hebben geleverd, zodat de Gemeente Katwijk verder kan met de procedures voor de realisatie van de rondweg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide net als andere stikstof gevoelige gebieden pas definitief aan te wijzen als de Programmatische Aanpak Stikstof gereed is?
De toezegging zal worden geformaliseerd met het definitieve aanwijzingsbesluit voor het gebied Meijendel & Berkheide. De afspraken in het regeerakkoord over de decentralisatie van het natuurbeleid, de herijking van de EHS, de bezuinigingen op het natuurbeleid en de voortgang van de PAS hebben invloed op het moment waarop weer tot definitieve aanwijzing kan worden over gegaan. Ik verwacht dit besluit niet eerder dan rond de zomer vast te kunnen stellen.
De beloning van de voorzitter van de Raad voor de Veiligheid |
|
Ronald van Raak |
|
Welke bijzondere arbeidsvoorwaarden, op het gebied van beloningen, vervoer en personeel, heeft de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid bedongen?1 Waarom krijgt de nieuwe voorzitter een oproepbaarheidstoeslag van 10 procent?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van de leden Brinkman en Elissen (beiden PVV) aan mij, antwoord op vraag 2. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1706)
Welke verschillen zijn er in de arbeidsvoorwaarden en salariëring tussen de nieuwe voorzitter en de oude voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid?
Voor de vorige voorzitter gold een vergoeding op basis van vijf werkdagen per week. Ook deze vergoeding was vergelijkbaar met het salaris van de voorzitter van de WRR. De vorige voorzitter beschikte vanuit zijn functie als voorzitter van de Onderzoeksraad geen aanvullende voorzieningen, zoals een dienstauto met chauffeur, aangezien daarin al was voorzien in zijn hoedanigheid als lid van het Koninklijk Huis. Bovendien had de vorige voorzitter reeds de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, waardoor ook geen voorziening voor pensioenopbouw aan de orde was.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor veiligheid een verbouwing heeft moeten doorvoeren, omdat anders het meubilair van de nieuwe voorzitter niet zou passen? Wat waren de totale verbouwingskosten?
De onderzoeksraad is, als zelfstandig bestuursorgaan, voor bedrijfsvoeringsaangelegenheden zoals de interne inrichting van het gebouw, zelf verantwoordelijk. De voorzitter heeft binnen die verantwoordelijkheid zijn wensen ten aanzien van de inrichting van zijn kantoor tot uitvoering laten brengen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bedoelde meubilair persoonlijk eigendom van de voorzitter is en overigens al meer dan 20 jaar oud. De verbouwingskosten bedroegen circa € 13 500.
Waarom heeft de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid een eigen chauffeur? Klopt het dat er een nieuwe dienstauto is aangeschaft?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van de leden Brinkman en Elissen (beiden PVV) onder nummer 2011Z02827, antwoord op vraag 4. Wellicht ten overvloede merk ik hier op dat de wijze waarop de Onderzoeksraad uitvoering geeft aan de verstrekking van de faciliteit zoals een dienstauto met chauffeur, tot de zelfstandige verantwoordelijkheid van de raad behoort.
Deelt u de zorgen dat het optreden van de nieuwe voorzitter de beeldvorming rondom de Onderzoeksraad voor veiligheid geen goed doet?
Ik heb geen zorgen over het optreden van de nieuwe voorzitter van de Raad.
Geweldadige radicale moslims in Indonesië |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat radicale moslims in Indonesië steeds gewelddadiger optreden ten aanzien van andersdenkenden?
Indonesië is een seculiere staat, waar de verhouding tussen de verschillende religieuze groepen in de samenleving over het algemeen wordt gekenmerkt door onderlinge verdraagzaamheid. Dit neemt niet weg dat er sprake is van een toenemend aantal incidenten, met name in twee van de 33 provincies (te weten West-Java en Oost-Java), gericht tegen sommige christelijke kerkgemeenschappen, de Ahmadiyah, en van tijd tot tijd ook tussen soennieten en shiieten. Waar christelijke groepen betrokken zijn, gaat het vaak om gevallen waarbij lokale overheden, mede onder druk van islamitische groeperingen, geen bouwvergunningen verstrekken voor nieuwe kerken. Een enkele maal is overgegaan tot het sluiten van kerkgebouwen. Deze problematiek lijkt mede het gevolg te zijn van een in 2006 uitgevaardigd interministerieel decreet, dat voorschrijft dat de bouw van gebedshuizen voldoende ondersteund moet worden door de omwonenden. In sommige gevallen is sprake van intimidatie of verstoring van religieuze bijeenkomsten door radicale groeperingen. Het is aan de Indonesische autoriteiten om hier tegen op te treden en de vrijheid van religie te waarborgen. In de praktijk blijken met name de lokale autoriteiten en politie dit niet altijd in voldoende mate te doen. Vervolging en bestraffing van daders vindt nog nauwelijks plaats. De Indonesische regering heeft in toenemende mate oog voor deze problematiek. Het Indonesische parlement heeft aangegeven dit jaar prioriteit te geven aan het ontwerpen en aannemen van een wet ter bevordering van de tolerantie.
Deelt u de mening dat deze geweldsincidenten aantonen dat de godsdienstvrijheid voor christenen en andere religieuze minderheden in Indonesië steeds verder onder druk komt te staan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt dat het aantal geweldsincidenten in 2010 sterk is gestegen en dat de meeste van deze incidenten onbestraft blijven? Zo ja, hoe beoordeelt u de houding van de Indonesische overheid ten aanzien van godsdienstige minderheden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw bezorgdheid over deze geweldsincidenten uit te spreken bij de Indonesische autoriteiten en hen op te roepen mensen te berechten die de vrijheid van godsdienst niet respecteren?
De Indonesische overheid heeft de recente incidenten veroordeeld en aangegeven dat opsporing en vervolging van de daders prioriteit heeft. Ik vind dit een belangrijk signaal. Mijn ministerie en de ambassade in Jakarta blijven verdere ontwikkelingen op de voet volgen. Daarbij wordt door de ambassade, ook in EU-verband, nauw contact onderhouden met de relevante Indonesische autoriteiten, vertegenwoordigers van de verschillende religieuze groeperingen en met mensenrechtenorganisaties. Ook tijdens de tweede EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die wordt gehouden op 9 maart in Brussel, zal de positie van religieuze minderheden aan de orde worden gesteld.
Bent u bereid deze gewelddadigheden op korte termijn in EU-verband te bespreken met als doel te komen tot een gezamenlijke oproep aan de Indonesische autoriteiten om zich actiever in te zetten voor de bescherming van de vrijheid van godsdienst?1
Zie antwoord vraag 4.
De doodstraf opgelegd aan een Afghaanse christen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Is het bericht waar dat de heer Said Musa, een tot het christendom bekeerde Afghaan, ieder moment ter dood kan worden veroordeeld?1
Nee. De heer Musa is vrijgelaten en bevindt zich inmiddels buiten Afghanistan.
Kunt u ook aangeven wat de stand van zaken is betreffende de heer Shoib Assadulah, die eveneens wordt aangeklaagd voor afvalligheid en kennelijk ook terdood kan worden veroordeeld?
De heer Sayed Shaoib Mosawi (ook bekend als Assadullah) zit in detentie in Mazar-e Sharif. Er bestaat momenteel geen formele aanklacht tegen hem en zijn zaak is (nog) niet voorgekomen.
Is de Nederlandse regering bereid zich op alle niveaus in te zetten om uitvoering van een eventuele doodstraf voor afvalligheid te voorkomen?
De kwestie van bekeerde Afghanen heeft al langere tijd de aandacht van de Nederlandse regering. De regering zet zich zowel bilateraal als in samenwerking met de internationale partners zo effectief mogelijk in om verdere vervolging en oplegging van de doodstraf te voorkomen. Ik heb hierover rechtstreeks contact gehad met de Afghaanse autoriteiten, de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Clinton, de Hoge Vertegenwoordiger Ashton en haar EU-Vertegenwoordiger in Afghanistan. De Nederlandse ambassade, de EU-delegatie en ook andere ambassades, blijven de situatie nauwlettend volgen en stellen de kwestie tot op het hoogste niveau aan de orde. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp «bekering» binnen de Afghaanse samenleving is het echter van het grootste belang dat de internationale inspanning discreet plaatsvinden. Ruchtbaarheid in de (lokale) media zou een gunstige afloop van deze zaak kunnen belemmeren.
Op basis van welke wetgeving kan de doodstraf aan de heer Said Musa worden opgelegd?
Zie antwoord op vraag 1.
In algemene zin kan het volgende gezegd worden over de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Afghanistan. Het Wetboek van Strafrecht kent geen bepaling over bekering van de islam tot een ander geloof. Rechtbanken baseren zich, zoals de Afghaanse grondwet voorschrijft in gevallen waar de Grondwet en het Wetboek van Strafrecht geen bepaling kennen, op de Hanafi jurisprudentie. Volgens sommige interpretaties van het islamitisch recht staat bekering gelijk aan afvalligheid waarop de doodstraf staat. Dit is strijdig met zowel de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), welke Afghanistan beiden heeft getekend.
Klopt het bericht dat deze Afghaanse burger alleen door advocaten zal worden bijgestaan als hij zich weer tot de islam bekeert? Op welke manier wordt bevorderd dat de heer Musa de beschikking krijgt over alle hulp die hem op basis van internationale verdragen toekomt?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de bescherming van mensenrechten op het gebied van de vrijheid van godsdienst, waaronder ook de vrijheid om zich te bekeren tot een ander godsdienst, een lakmoesproef is voor een betrouwbare Afghaanse overheid, zoals Nederland en haar bondgenoten die nastreeft? Zo ja, op welke manier wordt bevorderd dat bekeerde christenen in de toekomst niet hoeven te vrezen voor hun leven?
Afvalligheid en bekering zijn gevoelige onderwerpen in delen van de Afghaanse samenleving. Met de Afghaanse autoriteiten is een voortdurende dialoog over dit soort onderwerpen gaande. Ik kan u verzekeren dat Nederland en zijn internationale partners regelmatig en op alle niveaus aandacht blijven vragen voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, en dus ook de vrijheid om van geloof te veranderen en voor de noodzaak kwetsbare groepen als religieuze minderheden de maximaal mogelijke bescherming te bieden. Ten aanzien van de doodstraf wordt door Nederland en de andere EU-partners een voortdurend appèl gedaan op de Afghaanse autoriteiten om als eerste stap naar afschaffing van de doodstraf een moratorium op de uitvoering daarvan in te stellen.
Deelt u de mening dat de training van politiemensen in Kunduz op geen enkele manier mag bijdragen aan een verslechtering van de positie van christenen in Afghanistan? Zo ja, welke afspraken zijn hierover met de Afghaanse overheid gemaakt?
Ja. De Nederlandse politietrainingsmissie is erop gericht een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat en daarmee aan een verbetering van de mensenrechtensituatie in Kunduz. De regering vindt het van essentieel belang dat de Afghaanse overheid, waaronder uitvoerende instanties als de politie, kwetsbare groepen en minderheden beschermt. De Afghaanse regering wordt hierop bij voortduring aangesproken, zowel bilateraal als in EU-verband.
De informatievoorziening palliatieve zorg |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Den Hartog Zorgadvies en het Lindeboom Instituut in opdracht van Agora en de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV), waaruit blijkt dat blijkt dat de bestaande informatie over palliatieve zorg niet altijd even goed aansluit bij de informatiebehoefte van het algemene publiek, patiënten en (potentiële) mantelzorgers?1
Een van mijn medewerkers heeft op 4 februari 2011 een werkconferentie te Bunnik bijgewoond, waarin de conceptresultaten van voornoemde onderzoeken zijn gepresenteerd.
De rapporten zijn overigens ten tijde van het opstellen van dit antwoord nog niet in mijn bezit.
Herkent u de problematiek die in het rapport geschetst wordt?
Een van de actiepunten uit het Plan van Aanpak Palliatieve Zorg 2008–2010 was om meer inzicht te krijgen in de informatiebehoefte van het algemene publiek, patiënten en (potentiële) mantelzorgers, om zo te komen tot een samenhangende en doelgroepgerichte publieks- en patiëntenvoorlichting. Deze rapporten zijn een uitvoering van dit actiepunt.
Met deze rapporten bestaat nu meer inzicht over informatievoorziening rond palliatieve zorg.
Welke mogelijkheden ziet u om de informatievoorziening rond palliatieve zorg beter aan te laten sluiten op de informatiebehoeften van de verschillende doelgroepen?
Eerst na zorgvuldige bestudering van de rapporten, die als gezegd nog niet tot mijn beschikking staan, kan in samenwerking en afstemming met het veld worden bepaald hoe kan worden bereikt dat de informatievoorziening rond palliatieve zorg beter aansluit op de informatiebehoeften, met oog voor de verschillende doelgroepen, die verschillende behoeften hebben.
Het ligt overigens wel in de rede dat een vorm van borging hiervan in het zorgproces tot de mogelijkheden behoort.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met de conclusie dat er veel materiaal beschikbaar is, maar dat die informatie lang niet altijd even goed zijn weg vindt via de hulpverlener naar de verschillende doelgroepen? Hoe gaat u hulpverleners motiveren om mensen beter te informeren over de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Nadat ik de rapporten heb bestudeerd, zal ik bezien in hoeverre ik de conclusies uit de rapporten kan meenemen bij de ontwikkeling van een module voor palliatieve zorg.
Daarnaast kan het ZonMw-verbeterprogramma, dat is gericht op de professional, een rol spelen bij de verbetering van de informatievoorziening over palliatieve zorg.
Verder is van belang dat ZonMw in januari 2011 de oproep van het ZonMw-programma Palliatieve zorg Goed beschrijven van goede voorbeelden heeft geplaatst, waarin als speerpunt is opgenomen: het versterken van de regiefunctie van de cliënt/naasten en het beschrijven van goede voorbeelden over communicatie met patiënt, mantelzorger of interculturele palliatieve zorg. Resultaten worden vanaf medio 2012 verwacht.
Welke rol ziet u voor verzekeraars weggelegd in de informatievoorziening over palliatieve zorg?
Samen met het veld, waaronder Agora en de NPV, zal worden bezien hoe de informatievoorziening kan worden geoptimaliseerd. De rol van de zorgverzekeraars zal hierin worden meegenomen.
Het bericht dat vakantieparken kosten verzwijgen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat vakantieparken kosten niet duidelijk genoeg communiceren?1
Ja.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een ontbrekende transparantie voor de consumenten? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat ik eraan hecht dat consumenten in staat moeten worden gesteld om op basis van juiste en volledige informatie hun koopbeslissing te nemen. Om dit te waarborgen, bestaat reeds wet- en regelgeving. Zo is het aanbieders van producten en diensten op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken verboden onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van hun product of dienst, waaronder de prijs. Wanneer vakantieparken besluiten de door de betrokken gemeente vastgestelde toeristenbelasting aan de consument in rekening te brengen, dient de hoogte hiervan gelijk te zijn aan het door de gemeente vastgestelde bedrag te zijn. In het geval ondernemingen een hoger bedrag in rekening brengen doordat ze bijvoorbeeld andere kosten onder de post toeristenbelasting scharen, is sprake van onjuiste informatie. Bij collectieve overtredingen kan de Consumentenautoriteit handhavend optreden. Ik heb deze specifieke kwestie dan ook onder de aandacht gebracht van de Consumentenautoriteit.
Ook is sprake van zelfregulering via de Code Reisaanbiedingen, een bijzondere code van de Nederlandse Reclame Code. Deze code verplicht de daarbij aangesloten ondernemingen in reclame-uitingen de prijs te vermelden inclusief de bekende onvermijdbare bijkomende kosten, zoals de toeristenbelasting. De Code Reisaanbiedingen bevat onder andere nadere transparantievoorschriften. Volgens deze code is sprake van misleiding indien de aanbieder het begrip «belasting» gebruikt voor kosten die hij niet aan de overheid hoeft af te dragen. Indien een vakantiepark aangeeft te zijn gebonden aan deze Code, maar er in de praktijk niet naar handelt, kan dit een oneerlijke handelspraktijk opleveren. Consumenten kunnen klachten over het niet naleven van deze code indienen bij de Reclame Code Commissie. Wanneer marktpartijen uitspraken van de Reclame Code Commissie niet naleven, of wanneer er sprake is van recidive, kan de Consumentenautoriteit hiertegen handhavend optreden.
Ook kunnen consumenten een klacht indienen bij ConsuWijzer, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA. De klachten die via ConsuWijzer bij de Consumentenautoriteit terecht komen, vormen belangrijke signalen voor eventuele overtredingen van de betreffende regels. Zij kunnen voor de Consumentenautoriteit reden zijn om een onderzoek te starten. Tot dusverre zijn de meldingen in dit verband echter beperkt gebleven.
Bent u ook van mening dat het afkeurenswaardig is dat parken onder allerlei creatieve benamingen de toerist opzadelt met een veel hogere toeristenbelasting dan het daadwerkelijke bedrag dat de gemeente berekent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het absoluut onwenselijk is dat bij het boeken van een vakantiebestemming standaard de optie voor een annuleringsverzekering is aangevinkt in de hoop dat de consument dit niet ziet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik acht het onwenselijk dat bij het boeken van een vakantiebestemming de optie voor een annuleringsverzekering vooraf is aangevinkt. Ik vind het namelijk belangrijk dat consumenten in staat worden gesteld om weloverwogen en bewuste keuzes te maken. Wanneer facultatieve prijstoeslagen, zoals een annuleringsverzekering, vooraf worden «aangevinkt» is dit minder goed mogelijk.
Omdat ik het onwenselijk acht dat consumenten mogelijk ongewild aan verplichtingen gebonden worden die via vooraf aangevinkte hokjes in het aanbod van aanbieders van producten of diensten tot stand komen, heeft Nederland in de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel consumentenrechten het voorstel van de Europese Commissie voor een verbod op vooraf afgevinkte hokjes ondersteund.
Deelt u de opvatting dat deze branche de consument voortaan beter moet informeren over gemeentelijke heffingen en reserveringskosten? Zo nee, waarom niet?
Het goed informeren van consumenten in het geval zij een product of dienst willen aanschaffen over onder andere bijkomende kosten, waaronder de gemeentelijke heffingen en reserveringskosten, dient te allen tijde plaats te vinden. In de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven dat bestaande wet- regelgeving dit belang waarborgt. In hoeverre in deze specifieke kwestie door de betrokken ondernemers in overeenstemming met deze wet- en regelgeving is gehandeld, is ter beoordeling aan de Consumentenautoriteit en uiteindelijk aan de rechter.
De onafhankelijke benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel waarin de voormalig voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid kritiek heeft op de benoemingswijze van zijn opvolger?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het profiel hiervoor is vastgesteld? Wie heeft het profiel vastgesteld en wie heeft hierover kunnen adviseren?
Het functieprofiel voor de nieuwe voorzitter is vastgesteld door de destijds meest betrokken ministers: de ministers van BZK, Verkeer en Waterstaat en Defensie. Over het functieprofiel heeft de Onderzoeksraad geadviseerd.
In welke media en op welke momenten is er geadverteerd voor deze functie?
De advertentietekst met de vacature voor voorzitter en lid van de Onderzoekraad is op 19 juni geplaatst in het NRC en de Volkskrant. Daarnaast heeft een wervings- en selectiebureau actief potentieel geschikte kandidaten benaderd.
Hoe was de sollicitatiecommissie samengesteld? Uit welke gelederen waren deze commissieleden afkomstig?
In opdracht van de drie meest betrokken ministers, de minister van BZK, de minister van Defensie en de minster van Verkeer en Waterstaat, is een ambtelijke selectiecommissie ingesteld op het niveau secretaris-generaal/directeur-generaal. De selectiecommissie werd ondersteund door een wervings- en selectiebureau. De keuze voor dit bureau is afgestemd met – en werd gesteund door – de Onderzoeksraad.
Hoeveel personen hebben er in totaal gesolliciteerd? Hoeveel personen zijn uitgenodigd voor een gesprek met de commissie?
Op de functie hebben tientallen mensen gesolliciteerd. Het wervings- en selectiebureau heeft met circa 35 personen een oriënterend gesprek gevoerd. Na een voorselectie door de selectiecommissie, in afstemming met de eerder genoemde bewindspersonen, heeft de selectiecommissie met zes kandidaten gesproken. De raad is gedurende dit proces van voorselectie en selectie geïnformeerd.
Is voorafgaande de procedure of tijdens de procedure de omvang van de formatieve aanstelling gewijzigd? Zo ja, waarom?
Mijn ambtsvoorganger was van mening dat een 60%-invulling van de functie toereikend is. Die opvatting deel ik. In eerste instantie is de wijze van invulling open gelaten, zodat gedurende het selectieproces nog ruimte bestond om voor een 60% respectievelijk 100%-invulling te kiezen.
Op welke wijze is de Onderzoeksraad voor veiligheid van «begin tot eind» betrokken geweest bij de procedure?
De benoemingsprocedure staat beschreven in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid (artikel 7). Deze procedure is gevolgd. Leden van de Raad worden bij Koninklijk Besluit benoemd, op voordracht van de minister van Veiligheid en Justitie (voorheen BZK) en in afstemming met de meest betrokken ministers (Defensie en Infrastructuur en Milieu, voorheen Verkeer en Waterstaat), gehoord de Raad. De raad is conform de wet gehoord alvorens de voordracht via de ministerraad aan Hare Majesteit is doorgeleid. De Onderzoeksraad is van het begin tot het einde betrokken geweest bij de totstandkoming van het functieprofiel, de keuze voor een wervings- en selectiebureau en de totstandkoming van de vacaturetekst. Ook is de Raad gedurende het gehele proces in de gelegenheid gesteld om kandidaten aan te dragen, en heeft afstemming plaatsgevonden met de Raad rondom belangrijke selectiemomenten.
Hoeveel benoembare kandidaten zijn er voorgedragen? Aan welke ministers zijn die voorgedragen?
Conform de wettelijke procedure is één kandidaat via de ministerraad aan Hare Majesteit voorgedragen.
Hoe beoordeelt u achteraf gezien (de zorgvuldigheid van) deze procedure?
De procedure heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Bent u bekend met de uitspraak van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad de heer Joustra «Ik heb met het departement afgesproken dat de Raad voortaan een voordracht zal doen.»?2
De Rijkswet waarborgt volledige onafhankelijkheid van de Raad. Dit geldt voor de onderzoeken, de methodiek en de aanbevelingen. De borging van de onafhankelijkheid van de raad ligt mijns inziens niet zo zeer in de wijze van benoeming van de voorzitter, als wel in de borging van de onafhankelijkheid.
De Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid is in 2008 geëvalueerd. Uit dat onderzoek kwam de benoemingsprocedure niet als aandachtspunt naar voren. Desalniettemin is met de nieuwe voorzitter afgesproken de procedure zowel ten aanzien van de leden als van de voorzitter op mogelijke onvolkomenheden te bezien,
Kunt u het bestaan van deze afspraak bevestigen? Zo nee, kunt u toelichten welke afspraak u wel heeft gemaakt met de nieuwe voorzitter omtrent benoemingen?
Zie antwoord vraag 10.
Zo ja, bent u bereid de tekst van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (m.n. artikel 7, lid 1) te wijzigen zodat deze in overeenstemming wordt gebracht met deze nieuwe praktijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de huidige benoemingsprocedure van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid in zijn geheel nog eens tegen het licht gehouden moet worden vanuit het perspectief van onbevreesde onafhankelijkheid van de raad?
Zie antwoord vraag 10.
Welke feitelijke mogelijkheden ziet u om de benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid geen «politieke benoeming» meer te laten zijn, zoals de oud-voorzitter heeft aangegeven wenselijk te vinden?
Zie het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13.
Deelt u de mening dat vanuit het principe van onafhankelijkheid een benoeming door de Kamer – al dan niet na een voordracht van een nader samen te stellen commissie of de Onderzoeksraad voor veiligheid zelf – van de voorzitter meer voor de hand ligt? Zo nee, welke bezwaren heeft u tegen een dergelijke benoemingswijze?
De onafhankelijkheid van de Raad is wat mij betreft voldoende geborgd in de Rijkswet. Bij de volgende evaluatie van de Rijkswet kan een eventuele versterking van de rol van de Kamer desgewenst worden betrokken.
Euroterminal Coevorden |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bedrijf Euroterminal Coevorden?
Ja.
Is u bekend dat ProRail op 12 december 2010 de dienstregeling heeft veranderd en daarmee heeft besloten dat van 7:00 uur ‘s ochtends tot 8:30 uur ‘s avonds geen vrachttreinen meer doorgelaten mogen worden vanaf Zwolle van en naar Coevorden?
Ja. Voor een goed begrip is van belang dat er onderscheid wordt gemaakt tussen het verdelen van de capaciteit voor de jaardienst en het verdelen in de ad-hoc fase. De ad-hoc fase betreft aanvullingen of wijzigingen van de jaardienstregeling lopende het jaar; de jaardienst is hierbij uitgangspunt. ProRail reserveert goederen paden voor zogenaamde ad-hoc aanvragen gedurende het jaar (buiten de jaardienst).
ProRail heeft mij over het verloop van de capaciteitsverdeling als volgt geïnformeerd.
In de jaardienst 2011 (ingaande 13 december 2010) zijn drie treinen per week naar Coevorden en drie treinen naar Maasvlakte aangevraagd en toebedeeld. Deze treinen waren (met uitzondering van zondag) gepland in de avond respectievelijk nacht. Overdag (tussen 7.00 en 20.30 op het traject Zwolle-Coevorden v.v.) zijn in de jaardienst geen goederentreinen aangevraagd.
Na sluiting van de jaardienst aanvragen hebben vervoerders aangegeven ook overdag goederenpaden naar Coevorden te willen rijden. ProRail heeft onderzocht of gegeven de jaardienstregeling een goederenpad gecreëerd kan worden. Dit bleek overdag binnen de jaardienstregeling 2011 niet mogelijk. ProRail heeft wel een aanbieding voor een treinpad in de avond/nacht. In de ad-hoc fase kan capaciteit die reeds in de jaardienst is verdeeld niet zomaar worden herverdeeld tenzij andere betrokken vervoerders daar mee instemmen. Dat is in dit geval niet mogelijk gebleken.
Is met u van tevoren overlegd over eerder genoemde maatregel? Zo ja, wat was uw beoordeling van deze maatregel en op welke wijze heeft u de belangen van het goederentransport meegewogen? Zo nee, bent u van mening dat u geconsulteerd had moeten worden?
Nee. Het proces van capaciteitsverdeling is een zaak van de vervoerders en ProRail. Ze handelen binnen de bepalingen van Europese Richtlijn 2001/14, de Spoorwegwet en het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) Vervoerkamer houdt toezicht op het proces van capaciteitsverdeling. Als de betreffende vervoerder zich benadeeld voelt door ProRail kan hij een klacht indienen bij de NMa Vervoerkamer.
Erkent u het belang van de modal shift, waarbij het containervervoer over spoor zoveel als mogelijk als volwaardig alternatief voor het transport over de weg moeten dienen? Zo ja, hoe geeft u dat in dit concrete geval vorm?
In het goederenvervoer wordt uitgegaan van de eigen kracht van de modaliteiten. Alle modaliteiten zijn nodig om (de groei van) het goederenvervoer op te vangen. Het goederenvervoer per spoor is een volwaardige modaliteit op zichzelf en een goed alternatief als een verlader voor spoorvervoer kiest. Het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur voorziet daarom ook in dit concrete geval voor het goederenvervoer in een eerlijke, billijke en niet-discriminerende verdeling van de capaciteit van de spoorweginfrastructuur. Van belang is daarbij dat de vervoerder tijdig goederenpaden in de jaardienst aanvraagt.
Bent u bereid om met ProRail, de Kamer van Koophandel Noord-Nederland, de betrokken overheden en de Euroterminal Coevorden in overleg te treden om te bezien welke oplossingen er mogelijk zijn en de Kamer van deze gesprekken vóór 1 mei 2011 op de hoogte te brengen? Zo ja, hartelijk dank? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 3 heb ik geen rol in de operationele verdeling van de infrastructuurcapaciteit. Partijen die zich benadeeld achten, kunnen zich richten tot de NMa Vervoerkamer. Voor de jaardienst 2012 kunnen opnieuw aanvragen voor treinpaden worden ingediend, ook voor goederenvervoer overdag. ProRail probeert alle aanvragen te honoreren. Indien dit niet lukt moet de capaciteit volgens de regels van het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur worden verdeeld waarbij goederenvervoer op deze route een minimaal bedieningsniveau van een trein per uur buiten de spits heeft en prioriteit bij verdeling van de restcapaciteit boven regionaal personenvervoer.
Het artikel "Aso's isoleren in Tuigdorpen' |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Aso’s isoleren in Tuigdorpen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het project «Skaeve huse» in Denemarken en de tot op heden succesvolle evaluaties van dit project?
Ik ben op de hoogte van het Deense project «Skaeve huse» en een aantal projecten in verschillende gemeenten in Nederland die ontleend zijn aan deze aanpak. Uit een evaluatie verricht door de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) van februari 2010, blijkt enerzijds dat zowel hulpverleners, woningcorporaties en gemeenten positief gestemd zijn over de experimenten. Anderzijds blijkt het uiterst moeilijk om locaties te vinden voor Skaeve Huse. Daardoor neemt de planvoorbereiding minstens drie jaar in beslag en komen er uitsluitend tijdelijke locaties beschikbaar.
Bent u op de hoogte van de reden van het mislukken van eerdere projecten aangaande aso-containers in Nederland en dat juist problemen met de bestemmingsplannen op provinciaal niveau hierbij een grote rol hebben gespeeld?
Ik heb kennis genomen van een advies van de hiervoor genoemde Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) aan de toenmalige minister voor WWI over deze woonvorm. In dat advies zijn projecten in Kampen, Maastricht, Amsterdam, Arnhem en Tilburg geëvalueerd. Zoals bij vraag 2 ook aangegeven heb ik begrepen dat het vinden en behouden van een locatie een probleem is.
Deelt u de mening dat een dergelijk project, verwoord in het bovengenoemde artikel, een grote meerwaarde zou kunnen hebben in de aanpak van veelplegers in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit project uit te voeren?
Nee. Als het gaat om het bieden van een voorziening in afwachting van een strafzaak vind ik een open voorziening niet passend. Daarvoor bestaan reeds huizen van bewaring waar veelplegers worden opgesloten in afwachting van berechting. Ik schaar mij achter de reactie van de minister-president naar aanleiding van het artikel in de Telegraaf: «Tuigdorpen bestaan al, die heten gevangenissen.»
Bovendien is in 2004 de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) ingevoerd. Dit is een strafrechtelijke maatregel, waarmee het mogelijk wordt veelplegers voor de duur van maximaal twee jaar de vrijheid te ontnemen. Vertrekpunt bij plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is een langere vrijheidsbeneming dan normaal gesproken als vrijheidsstraf zou worden opgelegd. Langdurige vrijheidsbeneming van zeer actieve volwassen veelplegers waardoor voortzetting van het criminele gedragspatroon feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, is de kern van deze maatregel. De maatregel heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds vergroot het de maatschappelijke veiligheid doordat notoire criminelen langere tijd hun criminele activiteiten niet kunnen uitvoeren. Anderzijds biedt de maatregel de gelegenheid een intensief, op recidivebeperking gericht, programma met de veelpleger te doorlopen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over onderwerpen op het terrein van veiligheid gepland op 10 maart 2011?
Ja.
Een geheim plan voor huizen in de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Geheim plan voor huizen in de natuur» van 3 februari in de Gooi en Eemlander?
Ja.
Was u bekend met het voornemen van de regionale commissie Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) om af te willen wijken van het natuurbeleid en het beleid voor ruimtelijke ordening? Zo ja, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd? Zo nee, wat is uw mening over dit voornemen dat niet in lijn is met het beleid?
Nee, ik was hiermee niet bekend.
Naar ik heb begrepen is de ILG gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vechtstreek ook niet voornemens af te wijken van het beleid. De commissie voert momenteel een verkenning uit die zich richt op de vraag of er in het Groene Uitweggebied kansen zijn om verrommelde, bebouwde locaties op te ruimen, met als doel de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te verbeteren en (met de meeropbrengsten) de groene ambities te realiseren. Deze verkenning sluit aan bij regelingen als «ruimte voor ruimte» en «rood voor groen» welke passen binnen het ruimtelijk rijksbeleid.
Voor aanvullende informatie verwijs ik u naar de antwoorden van de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op recente vragen van Provinciale Staten over dit onderwerp (d.d. 15 februari 2011).
Wie zijn de deelnemers in deze Commissie Investeringsbudget Landelijk Gebied? Zijn hier ambtenaren bij die onder uw verantwoordelijkheid vallen?
Het krantenbericht doelt op de ILG gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vechtstreek. De commissieleden zijn bestuurlijke vertegenwoordigers van gemeenten, waterschap, natuurbeheerders, landbouworganisaties e.d. Op de website van de provincie Noord-Holland is een lijst met namen te vinden. Het betreft geen ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid van de minister van I&M of mij vallen.
Zijn er uitkomsten van dit onderzoek naar nieuwe locaties voor duizend woningen in het Gooi? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer zenden?
De uitkomsten van een dergelijk onderzoek zijn mij niet bekend. Ik verwijs u hiervoor naar de provincie Noord-Holland.
Kunt u aangeven welke delen van de Ecologisch Hoofdstructuur-gronden (EHS) in eigendom of optie zijn van bouwbedrijf AM vastgoed?
Uit navraag bij de provincie Noord-Holland blijkt dat er in dit gebied geen EHS-gronden in eigendom of optie van bouwbedrijf AM vastgoed zijn.
Kunt u uitsluiten dat in andere delen van het land dergelijke onderzoeken zijn of worden uitgevoerd?
Nee, zolang provincies zich aan de afspraken en algemene kaders houden, kunnen dergelijke onderzoeken elders in het land ook worden uitgevoerd.
Bestrijding van antisemitische uitingen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u het item gezien in het programma Pownews van 9 februari 2011, waarin een jongen een Hitlergroet uitbracht jegens een gezelschap van rabbijnen, imams en dominees?
Ja.
Is er aangifte gedaan van dit voorval? Zo nee, wilt u de betrokkenen daar actief toe uitnodigen?
Naar aanleiding van de televisie-uitzending op 9 februari heeft het korps Amsterdam-Amstelland rabbijn Evers benaderd en hem gevraagd om aangifte te doen. De rabbijn heeft op 11 februari 2011 aangifte gedaan ter zake van belediging.
Is de jongen die op camera herkenbaar de Hitlergroet brengt en «kankerjoden» roept opgepakt of loopt er politieonderzoek naar deze antisemitische uitingen? Zo ja, op welk moment en op welke basis heeft de politie besloten om actie te ondernemen? Zo nee, bent u van mening dat dit soort gedragingen ambtshalve onderzocht en vervolgd moeten worden?
Naar aanleiding van de aangifte is er een opsporingsonderzoek gestart, waarbij onder meer de foto van verdachte is getoond in het televisieprogramma «Ter plaatse» van RTV Noord-Holland. Daarnaast is de foto geplaatst op de website www.depolitiezoekt.nl. Aangezien het onderzoek nog loopt, kan ik geen verdere mededelingen doen.
De politie kan ook zonder aangifte proces-verbaal van strafbare feiten opmaken en inzenden naar het openbaar ministerie. De officier van justitie beoordeelt de zaak en beslist of tot vervolging wordt overgegaan. Ingevolge de Aanwijzing discriminatie (2007A010) van het College van Procureurs-generaal is daarbij de hoofdregel dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt.
Werd de interreligieuze wandeling begeleid door politieagenten? Zo ja, hoe hebben zij gereageerd op de uitingen van deze jongen?
Nee. De politie werd pas kort tevoren op de hoogte gesteld over de wandeling.
Deelt u de observatie dat uit dit filmpje opnieuw blijkt dat mensen die door hun kleding als Joods herkend zouden kunnen worden in de praktijk met antisemitisch gedrag geconfronteerd worden? Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Joodse mensen hiermee rekening moeten houden en zich in sommige gevallen genoodzaakt voelen om hun gedrag en voorkomen aan te passen?
Het filmpje bevestigt dat antisemitisch gedrag voorkomt. Antisemitisch en ander discriminerend gedrag is onacceptabel. Niemand in Nederland zou zich door zulk gedrag genoodzaakt moeten voelen om zijn gedrag en voorkomen aan te passen.
Bent u van mening dat de pakkans voor antisemitisme verhoogd moet worden door bijvoorbeeld de gerichte inzet van opsporingsambtenaren die zich op traditioneel Joodse wijze kleden? Zo ja, hoe wilt u bevorderen dat deze lokagenten gericht ingezet worden zodat Joodse mensen weer zonder angst herkenbaar over straat kunnen lopen? Zo nee, waarom niet?
De keuze voor de inzet van gerichte opsporingsmiddelen wordt op lokaal niveau gemaakt, op basis van de lokale kennis. De Regionale Discriminatieoverleggen (RDO’s) spelen hierin een belangrijke rol. De inzet van alternatieve opsporingsmethoden is ook een lokale aangelegenheid, mits deze vallen binnen de wettelijke mogelijkheden. Hoewel daarvoor een wettelijke basis bestaat, ligt de inzet van lokagenten bij antisemitisme, niet voor de hand vanuit overwegingen van subsidiariteit (als andere opsporingsmiddelen niet tot het gewenste resultaat leiden). Ook deze afweging dient echter lokaal te worden gemaakt.
Hoeveel aanhoudingen zijn afgelopen jaar verricht vanwege antisemitisme?
Voor de zomer zullen wij een aanscherping van het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie naar de Tweede Kamer sturen. Hierbij sturen wij ook de landelijke cijfers van de politie en het Openbaar Ministerie ten aanzien van antisemitisme in 2010 mee.
Voortdurende dolfijnenslachtingen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat sinds september weer honderden dolfijnen op gruwelijke wijze zijn gedood in Taiji?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke actie u de afgelopen maanden heeft ondernomen om Japan ervan te overtuigen dat deze wrede dolfijnenslachtingen zo snel mogelijk moeten worden beëindigd? Heeft u daarbij steun gezocht en gemobiliseerd in andere landen? Zo ja, wat was het resultaat van deze inspanningen? Zo nee, waarom niet?
De mondiale verontwaardiging over deze praktijken hebben bij de genoemde landen vooralsnog niet geleid tot een verandering van hun gedrag. Ik zal het standpunt van Nederland hieromtrent op gepaste momenten uitdragen. Verder verwijs ik naar beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Kamervragen 2009–2010, nr. 2319 en het antwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand over de jaarlijkse slachting van dolfijnen op de Faröereilanden met kenmerk NLP2010-2579, d.d. 08-09-2010).
Deelt u de mening dat er grotere druk moet worden uitgeoefend op landen als Japan en de Faeröer eilanden om te stoppen met de jaarlijkse slachtpartijen omdat de inspanningen tot nu toe nog niets hebben opgeleverd voor de dolfijnen? Zo ja, welke extra inzet gaat u hiervoor leveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u nog steeds de mening dat dolfijnen in ieder geval beschermd zouden moeten worden door de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC)?
Nederland heeft tijdens de laatste jaarvergadering van de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC62 in Agadir, juni 2010) gepleit voor het onder de IWC brengen van de kleine zeezoogdieren, zoals dolfijnen. Een door België ingediende en mede door Nederland gesteunde motie om dit mogelijk te maken, behaalde evenwel geen meerderheid. Een blokkerende meerderheid van landen binnen de IWC is tegen opname van nieuwe walvissoorten, mede vanwege de impasse waarin de IWC zich thans bevindt.
Ik zal mij in het kader van de IWC, en in samenwerking met andere landen binnen en buiten de EU, blijven inzetten voor een verbreding van de IWC naar de kleine zeezoogdieren. Een belangrijke stap daartoe, is dat een oplossing wordt gevonden voor de huidige tegenstellingen binnen de IWC. Het opnemen van de kleine zeezoogdieren zou een onderdeel kunnen vormen van een nieuw pakket van taken.
Wat is de stand van zaken rond het voorstel dat België in voorbereiding heeft om de beschermingssfeer van de IWC uit te bereiden tot dolfijnen en andere walvisachtigen? Heeft u hierover contact gezocht met België, conform de toezegging van de voormalig minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 21 april 2010? Op welke wijze is Nederland betrokken bij de uitwerking en indiening van dit voorstel bij de IWC?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat op de eerstvolgende IWC-conferentie van Belgische en/of Nederlandse hand een voorstel ligt voor de bescherming van dolfijnen en andere walvisachtigen? Zo ja, wanneer kan de Kamer hier kennis van nemen en welke actie gaat u verder ondernemen om steun te verwerven voor dit voorstel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat scholieren nog steeds zonder les of begeleiding worden opgehokt in studielokalen om het verplicht aantal lesuren te halen |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Scholieren nog steeds opgehokt»?123
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat middelbare scholieren zinloze uren op school uitzitten, omdat schooldirecties niet alle verplichte uren kunnen invullen? Zo neen, waarom niet?
Dat leerlingen «zinloze uren op school moeten uitzitten» is uiteraard onwenselijk. Daarom is het van belang dat leerlingen (en ouders) inspraak hebben bij de manier waarop de school de onderwijstijd inricht, zodat zij de school daarop kunnen aanspreken. Met het thans aanhangige Wetsvoorstel onderwijstijd VO worden leerlingen en hun ouders hiervoor in positie gebracht.
Deelt u de mening dat scholen hun verantwoordelijkheid beter moeten oppakken en dat de inspectie actiever moet controleren? Zo neen, waarom niet?
De kerntaak van scholen is het verzorgen van goed onderwijs. Daarvoor zijn voldoende contacturen, zinvolle invulling van de onderwijstijd, goede roosters en het bieden van een goed alternatief bij lesuitval essentieel. Dus ja, scholen moeten hun verantwoordelijkheid nemen, en doorgaans doen zij dit ook. Het Wetsvoorstel onderwijstijd VO biedt leerlingen (en hun ouders) handvatten om de school «bij de les te houden».
Deelt u de mening van het Landelijk Actiekomitee Scholieren (LAKS) eens dat er een hardere definitie moet komen voor het begrip «les»? Zo nee, waarom niet?
Nee, die opvatting deel ik niet. Ik vind het van belang dat de school samen met ouders en leerlingen bepaalt wat een inspirerende, uitdagende en zinvolle invulling van de onderwijstijd is. Uit het Beoordelingskader onderwijstijd dat de Inspectie gebruikt bij het onderzoek naar de onderwijstijd blijkt heel helder wat in ieder geval onder de definitie van onderwijstijd kan worden geschaard.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen het aantal ophokuren terug te brengen en wat vindt de minister van de oproep van het LAKS aan leerlingen om zinloze uren bij het LAKS te melden?
Bij scholen die niet aan de urennorm voldoen zal de inspectie vanzelfsprekend handhavend optreden. Daarnaast biedt het Wetsvoorstel onderwijstijd VO de ruimte en waarborgen om op schoolniveau een goede invulling te geven van de onderwijstijd en brengt leerlingen (en ouders en leraren) in positie om – bijvoorbeeld – het aantal ophokuren terug te brengen.
Leerlingen kunnen «zinloze» uren uiteraard bij het LAKS melden, maar het is zeker zo zinvol om dit aan te kaarten bij de eigen school. Door betrokken te zijn bij de invulling van de onderwijstijd op schoolniveau, kunnen leerlingen de school op dit punt «bij de les houden» en direct een bijdrage leveren aan kwalitatief goed onderwijs.
Egyptische asielzoekers |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Hans Spekman (PvdA), Raymond Knops (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten hoeveel Egyptische asielzoekers inmiddels een aanzegging hebben gehad Nederland te verlaten?
In 2010 zijn er ongeveer 35 aanvragen van vreemdelingen met de Egyptische nationaliteit niet ingewilligd. Dit was ongeveer 72% van het totaal in 2010 behandelde aanvragen van vreemdelingen met de Egyptische nationaliteit. In 2011 zijn er tot en met februari ongeveer 15 aanvragen, ca. 93% van het totaal aantal behandelde aanvragen, niet ingewilligd. Op basis van deze indicatieve cijfers kan niet worden geconcludeerd dat dit ook het daadwerkelijke aantal Egyptische ex-asielzoekers betreft die Nederland daadwerkelijk moest verlaten. Daartoe zou een uitgebreide analyse op dossierniveau moeten plaatsvinden waarbij ook eventuele vervolgprocedures in beeld worden gebracht wat binnen dit korte tijdsbestek niet mogelijk is.
In hoeverre is de situatie in Egypte voor uitgeprocedeerde Koptische christenen voldoende veilig om terug te keren, gelet op recente aanslagen en moorden onder Koptische christenen? Is er voldoende zicht op de situatie in Egypte gelet op de gebrekkige informatievoorziening rond het bloedbad in Sharona?
In Egypte doen zich reeds geruime tijd intra-religieuze spanningen voor. Hierbij zijn ook slachtoffers gevallen. Dit betreur ik ten zeerste.
Deze incidenten leiden evenwel niet tot de conclusie dat elke Koptische christen bij terugkeer het gevaar loopt op een schending van het Vluchtelingenverdrag of van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Een individuele beoordeling van de noodzaak aan bescherming van Koptische christenen uit Egypte die een asielaanvraag indienen, blijft dus het uitgangspunt. Indien na een zorgvuldige asielprocedure is vastgesteld dat bescherming niet noodzakelijk is, is terugkeer aan de orde. Dit heb ik uw Kamer ook mondeling toegelicht bij de beantwoording van de mondelinge kamervragen van het lid van der Staaij (SGP) op 8 februari jl.
Wanneer verwacht u geactualiseerde ambtsberichten over de situatie in Egypte? Bent u bereid hierbij de recente gewelddadigheden tegen Koptisch christenen expliciet te laten betrekken?
De regering volgt de huidige ontwikkelingen in Egypte nauwgezet. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de minister van Buitenlandse Zaken te vragen een apart algemeen ambtsbericht over de situatie in Egypte op te stellen.
Hoe kunt u verzekeren dat in situaties van diep ingrijpende gebeurtenissen in een herkomstland die grote bezorgdheid oproepen over de veiligheidssituatie aldaar, grote zorgvuldigheid in acht wordt genomen bij de beslissingen omtrent uitzetting, met inachtneming van actuele en weloverwogen informatie over de veiligheidssituatie?
Elke asielaanvraag wordt beoordeeld in het kader van een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van een rechterlijke toets. Deze individuele beoordeling vindt plaats tegen de achtergrond van de actuele situatie en ontwikkelingen in het land van herkomst. De huidige situatie in Egypte vormt geen aanleiding om de terugkeer naar Egypte op te schorten. Na de massale demonstraties, die soms gepaard gingen met gewelddadigheden, in Caïro en andere steden van het land en het aftreden van president Mubarak, is het momenteel rustiger geworden. Er zijn situaties denkbaar waarin, nadat de aanvraag onherroepelijk is afgewezen en de vreemdeling Nederland dient te verlaten, de situatie in het land van herkomst zodanig wijzigt dat onzeker is of daar naartoe kan worden uitgezet. In een dergelijke situatie kan een vertrekmoratorium worden ingesteld. Op dit moment is dat voor Egypte echter niet het geval.
Bent u van mening dat ook indien rechtmatig tot uitzetting wordt besloten, het van wijsheid en behoorlijk bestuur kan getuigen indien niet onmiddellijk tot effectuering wordt overgegaan, indien de rechtsorde in het herkomstland door actuele en dramatische gebeurtenissen ernstig geschokt is? Zo ja, welke gevolgtrekkingen verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen in 2010 verder is opgelopen |
|
Léon de Jong (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2010 verder opgelopen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat immigranten pas nadat deze tien jaar onafgebroken legaal in Nederland woonachtig zijn geweest en gewerkt hebben aanspraak kunnen doen op de voorzieningen van de verzorgingsstaat? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig het regeerakkoord, wordt bezien in hoeverre aanscherping van het (arbeids)migratiebeleid mogelijk is en wat dit betekent voor de toegang tot onze sociale voorzieningen. De Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Kunt u toelichten waarom werkloosheid onder met name Marokkanen en mensen afkomstig uit het Midden-Oosten in 2010 is gestegen? Zo nee, waarom niet?
De werkloosheid onder niet-westerse allochtonen stijgt relatief hard wanneer het slecht gaat met de economie, maar neemt ook sterker af wanneer de economie weer aantrekt. De grotere dynamiek van de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen hangt samen met het gegeven dat niet-westerse allochtonen meer dan autochtonen werkzaam zijn op veelal lager gekwalificeerde, tijdelijke banen. Wanneer het slecht gaat op de arbeidsmarkt verdwijnen als eerste deze banen, maar andersom ontstaan vacatures ook als eerste in dit segment van de arbeidsmarkt.
In hoeverre draagt de voortgaande massa-immigratie van ongeschoolde gelukszoekers bij aan het terugdringen van werkloosheid onder met name niet-westerse allochtonen?
Het kabinet legt met de maatregelen in het regeerakkoord een ambitieus pakket neer dat in het algemeen is gericht op ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie. Wat mijn beleidsterrein betreft merk ik op dat Nederland nog zoveel mensen met een uitkering kent, dat het niet nodig is arbeidskrachten van buiten de EU toe te laten tot de Nederlandse arbeidsmarkt, tenzij in uitzonderingssituaties. De uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen zal worden aangescherpt om dit doel te bereiken. Ook de wet zelf zal voor dit doel worden aangepast.
Daarnaast zullen uitkeringsgerechtigden meer worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om stappen te ondernemen om aan werk te komen. Tegenover een uitkering zoals de bijstand en werkloosheidsuitkering staat de plicht om werk, scholing, of re-integratie te aanvaarden. Tevens komt in de bijstand de plicht om een tegenprestatie te leveren. Het begrip passende arbeid is al verruimd. Het niveau van het werk mag uiteindelijk geen excuus zijn om werkaanbod te weigeren. Deze maatregelen van het kabinet zijn erop gericht om, samen met gemeenten en UWV, meer mensen te laten werken.
Wat is er bekend over de verschillen in arbeidsethos/mentaliteit van niet-westerse allochtonen ten opzichte van autochtonen en in hoeverre spelen die verschillen een rol bij de hoge werkloosheid onder met name niet-westerse allochtonen?
In een onderzoek uit 2005 onder 100 werkgevers met medewerkers uit etnische minderheden, geeft een overgrote meerderheid van de werkgevers aan geen noemenswaardige verschillen te ervaren in de arbeidsprestatie en -motivatie van allochtone en autochtone werknemers.2 Uit onderzoek in 2009 onder werkgevers blijkt dat 87 procent van de werkgevers geen verschil ervaart in het functioneren en de motivatie van allochtone en autochtone medewerkers. 13 procent ervaart allochtonen als meer gemotiveerd dan autochtone Nederlanders.3
In zijn algemeenheid wordt arbeidsethos in weinig onderzoeken naar de arbeidsparticipatie van allochtonen genoemd als belemmering voor arbeidsdeelname. Wel is in 2008 een beperkt kwalitatief onderzoek uitgevoerd door Regioplan in 8 grote gemeenten. Uit de gesprekken met 32 re-integratiemedewerkers over voorkomende belemmeringen bij werkzoekenden, kwam o.a. als ervaringsgegeven naar voren dat bij allochtonen, vaker dan bij autochtonen het geval zou zijn, de opvatting een rol speelt er niet veel op vooruit te gaan als men werkt (armoedeval). Ook werd genoemd dat allochtone jongeren minder bereid zouden zijn om laag op de ladder te beginnen. Verder zouden allochtonen vaker dan autochtonen de neiging hebben hun slechte arbeidsmarktpositie aan externe factoren te wijten. Vanwege de beperkte omvang en opzet van dit onderzoek is het echter moeilijk hier algemene conclusies aan te verbinden.
De meeste onderzoeken4 van de afgelopen jaren laten zien dat de hoge werkloosheid in veel gevallen wordt veroorzaakt door een cumulatie van factoren. Veelgenoemd zijn een matige beheersing van de Nederlandse taal, laag of geen opleidingsniveau, fysieke en psychische gezondheidsklachten, gebrekkige kennis van onderwijs(stelsel) en arbeidsmarkt, weinig betrokkenheid van ouders bij het onderwijs, traditionele opvattingen over de rol van de vrouw (dit speelt vooral bij de eerste generatie) en een passieve houding tijdens het sollicitatieproces. Aanvullend hierop noemt de SER5 de gebrekkige aansluiting tussen zoekgedrag en zoekkanalen van allochtone werkzoekenden en de wervingsstrategieën van werkgevers en de culturele verschillen in communicatie. De impact van bovengenoemde factoren lijkt het grootst bij mensen van Marokkaanse, Turkse, overige niet-westerse en Antilliaanse/Arubaanse herkomst, alhoewel dat per factor verschilt. Daarbinnen is de afstand tot werk het grootst bij laagopgeleiden, migranten van de eerste generatie (vooral vrouwen) en (bepaalde groepen) personen met een verblijfsvergunning asiel.
Hoewel er nog steeds sprake is van een hogere werkloosheid onder niet – westerse allochtonen, laat deze een gestage daling zien. Deze daling is sterker bij allochtonen dan bij autochtonen. Ook voor niet-westerse allochtone jongeren geldt dat hun achterstand ten opzichte van autochtone jongeren in de periode 2002–2010 kleiner is geworden: hun onderwijsdeelname groeide harder en hun netto-arbeidsdeelname6 groeide met bijna 2 procent, waar deze voor autochtone jongeren daalde met bijna 2 procent.