De bedreiging van het Nederlandse boerenlandschap door bezuiningen |
|
Henk van Gerven |
|
Is het waar dat Stichting Zeeuws Landschapsbeheer praktisch al haar subsidiegeld dreigt te verliezen na eind 2011?1
In een persbericht van 15 februari heeft de provincie Zeeland aangegeven dat de voorgenomen rijksbezuinigingen voor Zeeland betekenen dat na 2011 geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan voor onder meer subsidieverstrekking aan de Stichting Zeeuws Landschapsbeheer.
Is het waar dat eenzelfde soort scenario dreigt voor de andere provinciale takken van Landschapsbeheer Nederland door de bezuinigingen van dit kabinet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar tegen ondernemen?
Ik ben in gesprek met de provincies over de decentralisatie van het natuur- en landschapsbeleid. In de nieuwe constellatie, na afronding van het traject, is het aan de provincies om te bepalen of en hoeveel subsidie zij blijven verstrekken aan de Stichtingen Landschapsbeheer.
Hoe denkt u het voortbestaan van deze organisaties te kunnen garanderen als 80 tot 90% van hun inkomsten verdwijnen?
Na decentralisatie van het landschapsbeheer is het aan de provincies om al dan niet gebruik te maken van de kennis en inzet van organisaties op het gebied van landschapsbeheer, en daarmee bij te dragen aan het voortbestaan van deze organisaties. Overigens kunnen ook andere publieke en private organisaties hieraan bijdragen.
Hoeveel boeren, die nu profiteren van de diensten van Landschapsbeheer Nederland bijvoorbeeld door controle op bacterievuur in meidoorns, aanleg of herstel van erfbeplanting, advies over cultuurhistorische elementen of onderhoud particuliere historische buitenplaatsen worden door deze bezuinigingen benadeeld?
Volgens Stichting Landschapsbeheer Nederland maken jaarlijks circa 10 000 boeren gebruik van hun diensten. Of en zo ja, hoeveel boeren hiervan door de bezuinigingen worden getroffen, valt echter niet te zeggen, aangezien dat mede afhangt van de manier waarop de provincies de bezuinigingen zullen opvangen.
Aangezien in Zeeland alleen 33 000 mensuren vrijwilligerswerk op losse schroeven staan door de bezuinigingen op Landschapsbeheer, kunt u inzichtelijk maken hoeveel gratis vrijwilligersuren verdwijnen als Landschapsbeheer Nederland niet meer zou bestaan?
De inzet van vrijwilligers bedroeg in het jaar 2009 circa 824 000 arbeidsuren, volgens gegevens van de Stichting Landschapsbeheer Nederland. In hoeverre deze vrijwilligersuren zullen verdwijnen, hangt mede af van de manier waarop de provincies het landschapsbeheer willen vormgeven.
Is het waar dat u het zo karakteristieke Nederlandse boerenlandschap zeer op prijs stelt? Zo ja, waarom initieert u dan bezuinigingen die noodzakelijk onderhoud hiervan wegbezuinigen? Accepteert u hiermee een verrommeling en verwaarlozing van het Nederlandse cultuurlandschap? Zo ja, tot in welke mate? Zo nee, wat is uw alternatieve plan om karakteristieke Nederlandse landschapselementen en boerencultuurlandschap te behouden en te onderhouden?
Ik stel het karakteristieke Nederlandse boerenlandschap bijzonder op prijs. Ik ben er van overtuigd dat de regio, samen met de grondeigenaren, goed in staat is om het landschap te onderhouden. Provincies en gemeenten kunnen hierin een belangrijke stimulerende rol spelen en daarbij gebruik maken van de inzet en instrumenten van andere betrokken organisaties. Ik denk bijvoorbeeld aan de waterschappen die bij de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water tevens een bijdrage leveren aan het herstel van het landschap. Er zijn streekrekeningen en landschapsfondsen opgezet waarmee private financiering kan worden aangewend voor het landschap. Het aantal agrarische natuurverenigingen dat zich wil inzetten voor het landschap, is eveneens toegenomen.
Het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid na 2013 biedt in principe goede mogelijkheden om boeren via doelgerichte betalingen te vergoeden voor het uitvoeren van maatregelen, onder andere voor het landschap. Ik ga mijn best doen in Brussel om dat mogelijk te maken. Ik heb u over deze «vergroening» recent per brief van 8 maart over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nog geïnformeerd, Kamerstuk 28 625, nr. 117.
Het aantrekken van foute ondernemers naar aanleiding van het bericht "Britse BV-vorm snel misbruikt" |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in het Financieele Dagblad van 24 februari «Britse BV-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de het feit dat door middel van de buitenlandse rechtsvormen als Britse «limited companies» (Ltd’s) en euro-BV’s de strenge Nederlandse eisen aan het starten van een onderneming ontweken kunnen worden?
Vennootschappen die zijn opgericht in een lidstaat van de Europese Unie beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. In het kader van de vrijheid van vestiging heeft het Europese Hof van Justitie in een aantal arresten (van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros); 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003 (Inspire Art)) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en accepteren dat die rechtspersonen worden beheerst door het recht van dat land. Aldus kunnen in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland opgerichte limiteds in Nederland ondernemingsactiviteiten ontplooien zonder dat zij aan de Nederlandse vereisten voor de oprichting van een vennootschap behoeven te voldoen. Dit betekent niet dat in het geval van faillissement van een limited de schuldeisers onbeschermd zijn. Het recht van het Verenigd Koninkrijk voorziet in een streng aansprakelijkheidsregime voor bestuurders indien komt vast te staan dat zij op enige wijze onbehoorlijk hebben gehandeld en de vennootschap of de crediteuren daardoor zijn gedupeerd. Dit regime geldt ook voor limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland uitoefenen en strekt dus mede ter bescherming van Nederlandse schuldeisers, naast de mogelijkheden tot het verkrijgen van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Overigens hechten wij er belang aan op te merken dat van de vrijheid van vestiging voor in de Europese Unie opgerichte vennootschappen niet alleen gebruik wordt gemaakt door buitenlandse ondernemingen die in Nederland zakelijke activiteiten willen verrichten. Ook Nederlandse ondernemingen profiteren van de vrijheid van vestiging. Zij kunnen daardoor immers gemakkelijker grensoverschrijdend zaken doen nu Nederlandse vennootschappen in de hele Europese Unie erkend moeten worden en door andere lidstaten niet telkens aan nieuwe of aanvullende voorschriften mogen worden onderworpen.
Kunt u een inschatting geven hoeveel schade deze Britse Ltd’s veroorzaken voor de Nederlandse economie door faillissementsfraude en wanbetaling aan bedrijven en aan hun eigen werknemers? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Uit gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat limiteds in ongeveer 65% van de gevallen binnen 5 jaar na inschrijving weer van de markt verdwijnen. Bij Nederlandse ondernemingen is dat gemiddeld 50%. Daarmee is niet gezegd dat in het geval van limiteds in hogere mate sprake is van faillissementsfraude dan het geval is met BV’s. Over de omvang van faillissementsfraude waarbij de limited als rechtsvorm gebruikt wordt en de eventueel daaruit voortvloeiende schade, is geen specifieke informatie bekend. Deze informatie kan alleen worden verkregen door (een voldoende grote steekproef van) individuele dossiers te analyseren. Dit is uitermate arbeidsintensief en dus kostbaar. Gezien het zeer beperkte aandeel van limiteds op de Nederlandse markt, het betreft ongeveer 700 limiteds tegenover ruim 780 000 BV’s, en in het licht van de aanstaande invoering van een nieuw toezichtmodel dat wél vat heeft op buitenlandse rechtspersonen, achten wij een onderzoek op dit moment niet aangewezen.
Is Nederland het enige land dat de dupe is van deze Britse BV-vorm, waarbij de screening door Justitie wordt omzeild? Hoe gaan andere landen hiermee om? Hoe verhoudt de Nederlandse faillissementsfraude zich tot de faillissementsfraude in andere landen?
Wij zetten hierboven in het antwoord op vraag 2 reeds uiteen dat op grond van de vestigingsvrijheid van artikel 43 en 48 EU-Verdrag en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie lidstaten van de Europese Unie gehouden zijn om rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, te erkennen. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar voor alle lidstaten van de Europese Unie. De oprichtingsvereisten voor vennootschappen zijn in de Europese Unie niet geharmoniseerd. Zij verschillen daarom per lidstaat. Niet alle lidstaten kennen een voorafgaande screening, een minimumkapitaal of een uitkeringstoets. De lidstaten die dergelijke voorschiften niet kennen, leggen ter bescherming van diegenen die met de vennootschap zaken doen veeleer de nadruk op de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders of feitelijk leidinggevenden, die intreedt indien de vennootschap binnen afzienbare tijd na oprichting failliet gaat. Ons is geen specifieke informatie bekend waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen.
Wat kunt u doen om deze internationale witteboordencriminaliteit aan te pakken? Is hiervoor aanpassing van Europese regelgeving nodig? Zo ja, bent u bereid uw Europese collega’s hierop aan te spreken? Zo nee, bent u bereid nationale wetgeving te ontwikkelen waardoor dit voorkomen kan worden?
Wij gaven in het antwoord op vraag 6 al aan dat uit cijfers van de Kamers van Koophandel niet blijkt van een groeiend aantal limiteds. Nu daarnaast geen specifieke kwantitatieve informatie bekend is waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen, zien wij vooralsnog geen reden om dit punt specifiek aan de orde te stellen. In voorkomende gevallen van fraude bestaan bovendien zowel op nationaal als op Europees en internationaal niveau al samenhangende beleidsprogramma’s om financieel economische fraude te bestrijden. Ook vindt ten aanzien van het probleem van de faillissementsfraude thans al onderzoek plaats. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt bij aan de financiering van de leerstoel «Faillissementsfraude» die onlangs door de Radboud Universiteit Nijmegen is ingesteld. De leeropdracht van de betreffende leerstoelhouder is te onderzoeken wat de oorzaken van faillissementsfraude zijn en wat de indicatoren van faillissementsfraude zijn alsmede hoe faillissementsfraude zo efficiënt mogelijk kan worden bestreden. Bij het onderzoek zal worden samengewerkt met deskundigen uit de praktijk, de overheid en verschillende wetenschappelijke disciplines, waaronder de juridische en de accountancy.
Verwacht u dat aanpassing van de Nederlandse kapitaaleisen voor BV’s ertoe leidt dat het aantal Britse Ltd’s zal afnemen? Welke andere mogelijkheden ziet u om de wildgroei aan Ltd’s een halt toe te roepen?
Wij zouden willen benadrukken dat naar onze mening niet kan worden gesteld dat sprake is van een wildgroei aan limiteds. Het aantal bij de Kamer van Koophandel geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar immers het laagste in de laatste 7 jaren. Een van de belangrijkste redenen waarom startende ondernemers er nu in voorkomende gevallen voor kiezen om een limited op te richten in plaats van een BV, is dat voor de oprichting van een limited geen minimumkapitaal nodig is. Thans is voor de oprichting van een besloten vennootschap nog wel een minimumkapitaal vereist. Op grond van artikel 2:178 lid 2 BW bedraagt dat minimumkapitaal € 18 000. Het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht (Kamerstuknummer 31 058) voorziet in de afschaffing van het verplichte minimumkapitaal. Daartegenover stelt het wetsvoorstel een belangrijke waarborg voor schuldeisers. Deze waarborg is de codificatie van bestaande rechtspraak en betreft de zogenaamde uitkeringstest (vergelijk het voorgestelde artikel 2:216 lid 2). De uitkeringstest voorziet erin dat telkens wanneer bestuurders en aandeelhouders besluiten geld aan de vennootschap te onttrekken, zij moeten bezien of de vennootschap daarna nog in staat zal zijn om door te gaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Wanneer nadien blijkt dat de BV niet langer kan voortgaan met betalen, zijn de bestuurders en de aandeelhouders aansprakelijk voor daaruit voortvloeiende schade.
Het wetsvoorstel behelst verder de aanpassing van bepaalde regels die door de praktijk als te gecompliceerd worden ervaren. Daardoor zullen aandeelhouders meer dan thans het geval is in staat worden gesteld de vennootschap zoveel mogelijk volgens de eigen behoeften in te richten zonder dat aan de waarborgen voor schuldeisers en andere bij de vennootschap betrokkenen wordt afgedaan. Wij verwachten dat de in het wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen tot gevolg zullen hebben dat minder vaak zal worden gekozen voor een limited.
Ziet u aanleiding om onderzoek in te stellen naar het groeiende aantal Ltd’s en de gevolgen voor faillissementsfraude en witwaspraktijken?
Zie antwoord vraag 5.
De afkeuring door de rechter van de lagere plaatsing van een studente door de Dienst Uitvoering Onderwijs |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Rechter keurt lagere plaatsing studente af»?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Wist u dat het probleem uit het artikel al een tijd bekend is bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?
Het probleem is al enige tijd bekend. Het mbo kent geen voorgeschreven diplomamodel en cijferlijstmodel. Mbo-instellingen kunnen dus diverse varianten van cijferlijsten hanteren. In 2006 zijn afspraken gemaakt met de MBO Raad over hoe DUO met varianten van cijferlijsten omgaat voor de berekening van het gemiddelde examencijfer en de indeling in lotingsklassen van kandidaten die willen doorstromen naar een hbo-opleiding waarvoor een numerus fixus geldt. De MBO Raad heeft deze afspraken jaarlijks gepubliceerd in de zogenoemde diplomanotitie.
Wat is uw mening over de stelling dat DUO de waarde van opleidingen juist moet kunnen taxeren?
Het is niet aan DUO om de waarde van opleidingen of van diploma’s te taxeren. DUO is belast met de uitvoering van de lotingsprocedure op basis van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (RAS) voor opleidingen waarvoor een numerus fixus geldt voor de toelating van studenten.
Niet de waarde van een opleiding, maar de door de student behaalde examenresultaten, zoals vermeld op de cijferlijst bij het diploma, zijn bepalend voor de indeling in lotingsklassen.
Volgens het artikel wordt er aan het probleem gewerkt en zal het niet lang meer duren om het probleem op te lossen, klopt dit bericht? Zo ja, kunt u ons nader informeren over uw plannen?
Bovengenoemde regeling wordt op onderdelen gewijzigd. Daarmee wordt beoogd de lotingsprocedure te verhelderen door nader aan te geven hoe het gemiddeld eindexamencijfer berekend moet worden als een gegadigde zich aanmeldt voor een fixusopleiding. De wijziging is opgesteld in overleg met de MBO Raad.
Daar binnenkort het Wetsvoorstel inzake het competentiegericht onderwijs in het mbo2 in de Kamer wordt besproken, in hoeverre houdt u bij uw voorstel rekening met deze omissie?
Ik acht het gewenst dat er ook in het mbo meer eenduidigheid komt in de diploma’s en de daarbij behorende resultatenlijsten. In het wetsvoorstel inzake de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur (kamerstuk 32 316) is daarom in artikel 7.4.6, tweede lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) bepaald dat bij ministeriële regeling modellen voor diploma en resultatenlijst kunnen worden vastgesteld. Die regeling wordt voorbereid. Het is voorts de bedoeling om in het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB voor te schrijven op welke wijze de examenresultaten moeten worden uitgedrukt.
Acht u het prestatie-registratie-systeem van het competentiegericht onderwijs in het mbo eerlijk en kunt u ons verzekeren dat de kansen van mbo'ers die verder willen studeren maximaal wordt geborgd?
Uit een analyse van de selectiegegevens bij DUO blijkt dat de inlotingskans voor hbo lotingstudies relatief hoog is. Van de 3197 lotingsdeelnemers in 2010 met een mbo-diploma zijn er 2944 ingeloot (= 92%) en 253 uitgeloot (= 8%). Van de 7516 lotingsdeelnemers in 2010 met een havo- of vwo-diploma zijn er 6109 ingeloot (= 81%) en 1407 uitgeloot (= 19%). Door een hoger cijfergemiddelde heeft DUO lotingsdeelnemers met een mbo-diploma vaker in een hogere lotingsklasse ingedeeld. De gemiddelde gerealiseerde kans op inloting van mbo’ers is kortom hoger dan van studenten afkomstig van havo of vwo. Een hogere lotingsklasse betekent een hogere inlotingskans.
Door aanscherping van de regels betreffende de resultatenlijst bij mbo diploma’s (zie het antwoord op vraag 5) worden individuele studenten minder afhankelijk van keuzen van instellingen betreffende de resultatenlijst. Die aanscherping is erop gericht om de transparantie van diploma’s en examenresultaten te vergroten, in het belang van alle mbo’ers, instellingen voor vervolgonderwijs en werkgevers. Bovendien wordt door de wijziging van de RAS de lotingsprocedure verhelderd (zie het antwoord op vraag 4). De mogelijkheden tot doorstroom van mbo-gediplomeerden naar hbo lotingstudies zijn al stevig geborgd en door bovengenoemde maatregelen wordt die borg nog verder versterkt.
Politiek gekleurde informatie verspreid onder ouders van leerlingen op de Christelijke Basisschool Het Klinket te Arnhem |
|
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief getiteld «Protesteer mee tegen bezuinigingen op passend onderwijs» die verspreid is onder de ouders van leerlingen op de Christelijke Basisschool Het Klinket, waarin de schoolleider Loes Hilderink van de betreffende school oproept tot protest tegen de bezuinigingen op het passend onderwijs?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de school dat de brief een onjuiste weergave van feiten inzake het kabinetsbeleid met betrekking tot passend onderwijs geeft en daarmee een eenzijdige en politiek gekleurde boodschap bevat?
In betreffende brief wordt uitgegaan van twee onjuiste veronderstellingen over de plannen op het passend onderwijs. Ten eerste wordt gesteld dat er door de bezuinigingen «... voor tienduizenden leerlingen geen plaats meer zal zijn in het speciaal onderwijs.» De capaciteit van de huidige bijna 70 000 plekken blijft bij de invoering van passend onderwijs echter bekostigd. Wel wordt deze bekostiging in het speciaal onderwijs iets lager met als gevolg dat daar de klassen gemiddeld 10% groter worden.
In de brief wordt verder aangegeven dat reguliere basisscholen «... meer zorgleerlingen krijgen, die eigenlijk niet geholpen kunnen worden in de basisschool en ook niet meer doorverwezen kunnen worden naar het speciaal basisonderwijs». Dit is onjuist. Het geld van de huidige rugzakjes voor extra begeleiding blijft bij het reguliere onderwijs. Hier wordt niet op bezuinigd. Daarnaast ontvangen reguliere scholen extra geld om begeleiding van zorgleerlingen op maat in te richten. Verder blijft het mogelijk leerlingen door te verwijzen naar het speciaal onderwijs. De school van aanmelding kan ervoor kiezen om onderwijs op de eigen school aan te bieden, maar kan ook een aanbod doen bij een andere school of in het speciaal onderwijs.
Om dit soort misverstanden te voorkomen en weg te nemen heb ik besloten alle scholen op verschillende manieren te informeren over mijn plannen. Zoals ik in het vragenuurtje op 8 maart heb aangegeven, ga ik alle schoolbesturen, scholen en medezeggenschapsraden in het primair onderwijs een brief sturen over de voorstellen passend onderwijs. Hiermee wil ik de verkeerde beelden in de media rechtzetten. Verder houd ik het veld op de hoogte via de nieuwsbrief van de directie Primair Onderwijs. Ook is op de website van de Rijksoverheid een onderwerp «passend onderwijs» aangemaakt waar mensen actuele informatie kunnen vinden: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs
Deelt u de opvatting dat een schoolleider geen eenzijdige politieke boodschappen behoort te verspreiden in en om een school?
Zoals ik u op 11 februari 2011 heb aangegeven in mijn antwoord aan de leden Wilders, Bosma en Beertema is de taak van de directeur van een school omschreven in artikel 29, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs (WPO): «Bij de directeur van een school berust, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding van een school.» Op grond van de artikelen 30a en 31 van de WPO kan het bevoegd gezag hem bij wet opgedragen taken en bevoegdheden delegeren of mandateren aan (onder andere) de directeur.
Tot de bovengenoemde, al dan niet gedelegeerde of gemandateerde, taken van de directeur behoort uiteraard niet het uiten van een mening over een politieke partij. Dat neemt niet weg dat het de directeur in beginsel vrijstaat zijn mening te uiten over zaken die niet met die taken in verband staan. Zoals bekend is het uiten van een mening immers vrij, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Het betreft hier een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat zowel tijdens de Nationale Voorleesdag op 19 januari 2011 als tijdens de Warme Truiendag op 4 februari 2011 de Arnhemse SP-Wethouder Blijenberg op uitnodiging deze basisschool bezocht, terwijl andere politici de school in die periode niet bezochten?2 Lijkt hiermee volgens u «Het Klinket» een wel erg eenzijdig politiek podium te bieden, waarvan geen sprake behoort te zijn?
Ja, van dit feit heb ik kennis genomen.
In Arnhem is mevrouw Blijenberg Wethouder onderwijs en jeugd. Op de Nationale Voorleesdag en de Warme Truiendag bezochten in diverse gemeenten betrokken wethouders scholen in het land, zo ook binnen Arnhem. Verder staat het scholen vrij om te beslissen wie zij uitnodigen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «School roept ouders op tot verzet tegen kabinet»3 waarin het schoolbestuur aangeeft dat het niet aan de school is om stemadviezen te geven, maar desondanks niet aangeeft de brief hierin te zullen trekken? Hoe beoordeelt u het handelen van het schoolbestuur?
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Voor mijn antwoord verwijs ik naar vraag 3.
Het bericht 'belastinggeld voor bendeleden' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht: «Belastinggeld voor bendeleden»?1
Ja.
Klopt het dat negen leden van een Brabantse drugsbende 150 000 euro schadevergoeding krijgen omdat justitie de zaak tegen hen uiteindelijk niet rond kreeg?
De rechtbank te Breda heeft naar aanleiding van verzoekschriften op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) bij beschikking van 24 februari 2011 aan negen personen een schadevergoeding uitgekeerd van in totaal € 150 000.
Deelt u de mening dat wanneer duidelijk is dat verdachten alleen vrijspraak hebben gekregen omdat de politie het onderzoek verknoeide, zij geen recht zouden moeten hebben op een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
In dit geval is sprake van niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Over de schuld of onschuld van de verdachten is niets vast komen te staan. Indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals hier aan de orde, bestaat een mogelijkheid tot schadevergoeding. Op grond van artikel 90 WvSv beoordeelt de rechter of het in het betreffende geval billijk is dat geleden schade voor rekening van de burger blijft. Schadevergoeding kan achterwege blijven als een gegronde verdenking bestond. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat daar in deze zaak sprake van was. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat in dit bijzondere geval, gelet op de overwegingen van de rechtbank in de vonnissen van 27 januari 2010, een mogelijk gegronde verdenking op zichzelf niet in weg mag staan aan een naar gronden van billijkheid toe te kennen schadevergoeding.
Wat is er misgegaan bij justitie of politie waardoor de zaak is geresulteerd in een vrijspraak?
Er is geen sprake van vrijspraak, maar van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat de hoofdverdachte in deze zaak eind 2008 is gehoord door de politie. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Daarbij is de oorspronkelijke verklaring aangevuld, zijn bepaalde zinnen uitgebreider op papier gekomen en zijn er wijzigingen aangebracht in de volgorde van de verklaring. De rechtbank te Breda heeft op 27 januari 2010 geoordeeld dat de oorspronkelijke verklaring van deze verdachte dusdanig is aangepast, gewijzigd en aangevuld, dat er van deze oorspronkelijke verklaring weinig meer is overgebleven. De rechtbank spreekt in het vonnis vervolgens van een bekentenis tussen aanhalingstekens, die naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel vormde van het gehele onderzoek. Door de gang van zaken is deze verklaring en daarmee ook het gehele onderzoek volgens de rechtbank dermate besmet, dat daaraan verregaande consequenties moesten worden verbonden, ook ten aanzien van de overige verdachten. Vanwege de fundamentele inbreuk op de procesorde waardoor tekort is gedaan aan het recht op een eerlijk proces, is het Openbaar Ministerie vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van alle verdachten.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de belastingbetaler opdraait voor fouten die door justitie of politie worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend betreur ik de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaken tegen de verdachten, hetgeen uiteindelijk tot deze uitkomst heeft geleid.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?
Op 16 juli 2010 heeft de toenmalige Minister van Justitie de eindrapportage van het programma Versterking Opsporing en Vervolging aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 117). Daarbij heeft hij onder meer aangegeven dat bij de politie de ervaringen met het programma hebben geleid tot de instelling van het Centrum Versterking Opsporing. Deze voorziening draagt bij aan structurele aandacht binnen de korpsen voor kwaliteitsverbetering.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat op het niveau van het politiekorps Midden en West Brabant een Masterplan Versterking Opsporing is gestart. Het plan heeft tot doel om door middel van verschillende projecten het vakmanschap in de opsporing te vergroten, fouten te voorkomen en risico’s te minimaliseren. Het Openbaar Ministerie is nauw betrokken bij de uitvoering van het Masterplan. Onvolkomenheden in de opsporing worden geregeld geïnventariseerd en er wordt actie ondernomen om deze in de toekomst te voorkomen.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij meegedeeld dat in de onderhavige zaak het politiekorps Midden en West Brabant zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door de betreffende medewerkers uit het operationele opsporingsproces te halen.
Doodstraffen voor Oeigoeren in China |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het hooggerechtshof van China de ter dood veroordeling van vier Oeigoeren heeft goedgekeurd?1 Kunt u bevestigen dat deze doodvonnissen zijn goedgekeurd?
Ja.
Zijn de processen tegen deze verdachten naar uw informatie in volledige openbaarheid gevoerd? Voldoen de processen naar uw oordeel aan de criteria van de regels van een «fair trial»? Indien nee, bent u bereid bij de Chinese autoriteiten aan te dringen op volledige transparantie over de gevoerde processen?
In mijn antwoorden op eerdere vragen over de processen tegen personen die werden vastgenomen in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang (Aanhangsel 1324, vergaderjaar 2009–2010, d.d.21 januari 2010) heb ik aangegeven hoe moeilijk het is hierover betrouwbare informatie te krijgen. Er bestaat geen goed overzicht van de stand van zaken van de processen tegen personen die worden vastgehouden in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang. De EU heeft inmiddels bij diverse gelegenheden haar zorg over de rechtsgang ten aanzien van deze personen uitgesproken, zoals tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog.
Deelt u de mening dat het voltrekken van de doodstraf onaanvaardbaar is? Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen de doodstraf niet te voltrekken?
Nederland is ten principale tegen de doodstraf. Dit is bij de Chinese autoriteiten bekend. Nederland zal zowel in bilateraal als in EU verband bij de Chinese autoriteiten blijven aandringen de doodstraf af te schaffen, dan wel een moratorium op de uitvoering van de doodstraf in te stellen als eerste stap naar afschaffing.
Bent u bekend met de stand van zaken van het proces tegen de Oeigoeren aan wie eerder de doodstraf was opgelegd?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Het personeelsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de publicatie «Zij vertrokken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de drie interviews een precair beeld schetsen van het generieke personeelsbeleid van uw ministerie, en de specifieke rol van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie daarin? Is dit uw inziens typerend voor het bredere beeld dat in uw organisatie leeft?
Ik heb begrip voor de teleurstelling van de geïnterviewden maar ik deel hun mening niet. Buitenlandse Zaken heeft een loopbaandienst met ruim 2 800 ambtenaren waarvan jaarlijks vele honderden wereldwijd van functie wisselen. Medewerkers worden zoveel mogelijk overeenkomstig hun eigen voorkeur geplaatst. Uitgangspunt is de juiste persoon op de juiste plaats. Daarbij kan dus ook voorkomen dat medewerkers niet geplaatst worden op een plaats van hun voorkeur. Door de inkrimping van het ministerie komt dit nu vaker voor. Het komt nauwelijks voor dat medewerkers naar aanleiding van een niet gewenste plaatsing ontslag nemen.
Wat is uw reactie op de uitspraken «Tekenend vond ik ook dat HDPO niet heeft geprobeerd mij binnen te houden» en «Wat me teleurstelde, was het gebrek aan bereidheid bij HDPO om te zoeken naar oplossingen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat Buitenlandse Zaken «het in hoge mate» zal moeten hebben van «voortreffelijke jonge BZ’ers die boordevol ideeën en plannen zitten»?2
Het ministerie haalt jonge mensen binnen en biedt ze kansen voor een interessante carrière. Ze krijgen een uitgebreid opleidingspakket aangeboden. Bovendien draaien jonge medewerkers van andere departementen sinds enkele jaren volledig mee in de opleiding BBBZ (Beginnend Beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken). Het is essentieel dat er voldoende vernieuwing in de organisatie wordt gebracht. Daarom zijn jonge medewerkers ook nodig voor de toekomst en zal het ministerie extra jonge medewerkers werven.
Welke strategie heeft u om deze BZ’ers te behouden, en de gebrekkige doorgroeimogelijkheden het hoofd te bieden?
Buitenlandse Zaken biedt medewerkers uitdagende en afwisselende plaatsingen in binnen- en buitenland. Medewerkers zijn direct betrokken bij het vormgeven en uitdragen van de Nederlandse visie op het buitenland. Medewerkers kiezen voor de loopbaandienst en doen op verschillende terreinen ervaring op om «all round» diplomaat te worden of om zich meer te verdiepen in bepaalde regio’s of beleidsterreinen. Een carrière betekent niet altijd hogere schalen, maar ook verdieping in het werk.
Wat zijn de perspectieven van de huidige en toekomstige trainees op uw departement?
De perspectieven voor rijkstrainees op doorstroming naar vaste functies zijn, ondanks de taakstellingen, redelijk. Een cijfermatig overzicht staat bij het antwoord op vraag 17. Rijkstrainees kunnen nadien ook op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst bij Buitenlandse Zaken werkzaam blijven voor een specialistische functie. Dit biedt echter geen uitzicht op een vast dienstverband en heeft geen invloed op het aantal traineeposities. Het rijkstraineeprogramma is rijksbreed vastgelegd.
Klopt het dat zij alleen maar op uw ministerie werkzaam kunnen blijven als ze toegelaten worden tot het diplomatenklasje? Zo ja, welke invloed heeft dit op het aantal trainees?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zorgt u ervoor dat trainees zich optimaal kunnen ontplooien en uw ministerie hun kennis en kunde zoveel mogelijk kan benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening uw ministerie niet alleen maar flexibiliteit van medewerkers kan verwachten, zonder een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket te bieden? Zo ja, vindt u dat het overplaatsingssysteem kritisch tegen het licht gehouden moet worden?
Het overplaatsingssysteem wordt al enige maanden kritisch tegen het licht gehouden. Alle medewerkers zijn hiervoor herhaaldelijk en uitdrukkelijk uitgenodigd input te leveren. Voorzien is dat voorstellen voor aanpassingen over enkele maanden onderwerp van overleg met de Ondernemingsraad en de vakbonden zullen zijn.
Welke concrete invloed hebben uw twee pijlers en topprioriteiten stabiliteit en werkgelegenheid op het personeelsbestand van uw ministerie?
Prioriteiten in het beleid hebben invloed op het personeel. Dit komt tot uitdrukking in verschuiving van ambtelijke sterkte van afdelingen en opleidingspakketten die het personeel worden aangeboden. In de Kamerbrief over de herziening van het postennet wordt hier nader op ingegaan.
Heeft uw focus geleid tot aanpassingen van de competenties die gevraagd worden van het personeel? Zo ja, wat is er aangepast?
Door veranderende omstandigheden in binnen- en buitenland wordt bij de instroom het gevraagde profiel steeds bijgesteld. Aanvankelijk werden vooral juristen, historici en politicologen geworven. In de loop der jaren kwamen daarnaast ingenieurs, economen en linguïsten in dienst. Ook worden soms specialisten op het gebied van actuele thema's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of ICT geworven. Door om- en bijscholing worden medewerkers geschikt gehouden/gemaakt voor nieuw gestelde eisen, nieuwe kennis, talen, enz. Daarnaast kent het ministerie vele trainingen op het gebied van gedrag, zoals interculturele sensitiviteit, gesprekstechnieken, onderhandelingsvaardigheden, personal performance, assertiviteit, enz.
Hoe geeft uw ministerie concreet invulling aan de motie Schouw c.s.3 waarin wordt verzocht in het sociaal flankerend beleid ten behoeve van de inkrimping van het rijkspersoneel zorg te dragen voor een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren?
Het Sociaal Flankerend Beleid (SFB) op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ingezet om vrijwillige mobiliteit binnen en buiten Buitenlandse Zaken te stimuleren. Het SFB staat open voor alle medewerkers. Het zijn overigens vooral oudere medewerkers die een beroep op het SFB hebben gedaan:
Zijn de bezuinigingen op uw ministerie leeftijdneutraal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo neen, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk tot beleid te maken?
Ja. De huidige taakstelling is, zoals bij alle ministeries, ingegeven door de wens «kleiner maar beter». Bij dat uitgangspunt speelt leeftijd geen rol.
Hoe weegt u enerzijds het voordeel van meeroulerende HDPO’ers die de inhoud van het werk uit eerste hand kennen ten opzichte van mogelijke nadelen anderzijds, waaronder het eventuele gebrek aan professioneel personeelsbeleid en denkbare belangenverstrengeling van HDPO’ers die zelf (mee)beslissen over hun volgende functie?
HDPO is erg kritisch op vervolgplaatsingen van HDPO’ers om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Over voorgenomen plaatsingen wordt nadrukkelijk overlegd met de Commissie plaatsingsbeleid II, die onder leiding staat van plaatsvervangend Secretaris-Generaal en waarin tevens zitting hebben de Directeur-Generaal Politieke Zaken en vijf door de Ondernemingsraad aangewezen medewerkers. Deze commissie toetst de zorgvuldigheid van het overplaatsingsproces. Medewerkers van HDPO hebben daardoor eerder nadeel dan voordeel voor wat betreft hun vervolgplaatsing. In de periode 2007–2011 hebben 9 van de 110 medewerkers van HDPO die zijn overgeplaatst een promotie gekregen (8,18%, terwijl het Buitenlandse Zaken gemiddelde in die periode 22,56% bedroeg). Daarnaast werden 32 medewerkers van HDPO (29,01%) beneden hun eigen schaalniveau geplaatst.
Kunt u een overzicht geven van het aantal medewerkers onder de 35 die uw ministerie verlaten, vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Onderstaande tabel toont de uitstroom tussen 2000 en 2010 van ambtelijk personeel bij Buitenlandse Zaken, jonger dan 35 jaar, per schaal. De getoonde cijfers zijn inclusief uitstroom vanwege een overstap binnen de rijksdienst.
Schaal
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
3
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
4
–
2
–
1
3
1
–
2
5
1
4
5
3
2
4
5
5
7
3
10
11
9
15
6
6
7
7
7
6
6
6
6
9
9
11
7
–
1
4
4
–
3
3
2
–
6
3
8
–
3
2
3
2
1
–
1
2
4
6
9
–
–
1
5
–
2
1
5
4
2
4
10
8
8
11
18
12
7
15
7
4
3
5
11
21
39
35
26
10
11
10
11
5
10
9
12
6
3
2
4
5
2
4
3
1
2
–
13
1
–
2
–
1
–
1
–
1
4
1
14 en hoger
Het beeld van de relatief hoge uitstroom in de schalen 10 en 11, en in mindere mate schaal 12, is bij veel ministeries terug te zien. In het bijzonder vertoont de uitstroom bij BZK, EZ, OC&W, SZW, VROM en VWS hetzelfde beeld.
Kunt u een overzicht geven van het percentage van de verlengde contracten van medewerkers van uw ministerie onder de 35 vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Buitenlandse Zaken neemt jonge medewerkers onder de 35 jaar in tijdelijke dienst (o.a. uit de opleiding BBBZ) met wie na afloop een vast dienstverband wordt aangegaan (in 2000: 12; in 2001: 28, in 2002: 18, in 2003: 20, in 2004: 8, in 2005: 12, in 2006: 24, in 2007: 22, in 2008: 25, in 2009: 19 in 2010: 22).
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaande opgave ontvangen van de instroom van trainees bij start RTP.
Start
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
AZ
3
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
BuZa
4
2
5
5
2
2
3
3
3
8
5
BZK
12
10
5
8
17
15
28
26
24
21
18
DEF
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
EZ
8
10
9
12
5
4
9
15
15
16
6
FIN
13
14
13
13
4
5
6
6
8
11
3
JUS
15
14
13
13
10
10
12
15
16
15
13
LNV
15
15
15
0
0
5
6
5
10
10
8
OCW
6
13
6
6
3
4
5
8
8
10
16
SZW
12
10
14
12
6
6
6
6
6
9
9
V&W
19
24
31
13
10
28
23
44
40
42
46
VROM
5
3
8
8
4
15
15
15
15
15
15
VWS
7
8
8
7
10
8
8
10
8
8
16
R.v.State
2
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
Inspecties
0
0
0
0
0
0
0
0
6
4
0
Totaal
121
127
131
101
71
107
121
153
159
169
155
Daarnaast neemt Buitenlandse Zaken jaarlijks gemiddeld 15 jonge medewerkers aan in de opleiding BBBZ voor een eigen opleidingstraject. Deze medewerkers komen na een opleiding en twee jaar goed functioneren in vaste dienst.
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaand overzicht ontvangen van de doorstroming van trainees bij het Rijk.
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
Aanstelling bij eigen of ander ministerie*
88
58
88
90
127
119
570
Geen aanstelling
13
13
19
31
26
40
144
Totaal
101
71
107
121
153
159
714
Doorstroompercentage
85%
82%
83%
74%
83%
75%
80%
cijfers over vaste en tijdelijke aanstelling zijn van eerdere jaren niet volledig beschikbaar. In 2008, 2009 en 2010 was het percentage vaste aanstellingen resp. 59%, 58% en 46%.
De doorstroming van rijkstrainees binnen Buitenlandse Zaken geeft het volgende beeld (cijfermateriaal slechts beschikbaar vanaf het rijkstraineeprogramma 2003, de programma’s van 2009 en 2010 lopen nog):
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aanstelling in vaste dienst
2
1
–
1
1
1
Aanstelling in tijdelijke dienst
–
–
–
1
1
Geen aanstelling
3
1
2
2
1
1
Totaal
5
2
2
3
3
3
NB: de jonge instromers die via de opleiding BBBZ bij Buitenlandse Zaken binnenkomen krijgen bijna allemaal een vaste aanstelling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal trainees dat is aangenomen vanaf het jaar 2000 tot en met 2011? Hoe verhouden deze cijfers zich – absoluut en procentueel – tot andere departementen?
Zie antwoord vraag 16.
Onterechte claim door fabrikanten vcan vitaminepillen dat vitamine C de weerstand verhoogt |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de actie van de Consumentenbond inzake onterechte claims van producenten van vitamine C-pillen, die stellen dat deze pillen de weerstand verhogen?1
Ja.
Wat is uw mening over de claim van verschillende fabrikanten van vitaminepillen dat Vitamine C de weerstand verhoogt, terwijl de Europese Voedselautoriteit ESFA deze claim wetenschappelijk niet bewezen acht?
De EFSA heeft geoordeeld dat vitamine C de weerstand ondersteunt. Ik ondersteun dit oordeel van de EFSA.
Bent u het eens met de stelling van de Consumentenbond dat de claims van verschillende fabrikanten dat vitamine C-pillen de weerstand verhogen misleiding zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt de stelling van de Consumentenbond dat deze gezondheidsclaims in strijd zijn met de Warenwet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat fabrikanten van voedingsmiddelen gezondheidsclaims doen die in strijd zijn met de Warenwet?
Deze gezondheidsclaims zijn op dit moment niet in strijd met de Warenwet. De besluitvorming over deze claim moet nog door de lidstaten in EU verband plaats vinden. De lidstaten gaan hierbij uit van de wetenschappelijke adviezen die door de EFSA worden afgegeven. De besluitvorming hierover en het vastleggen in de verordening wordt eind 2011 verwacht.
De handhaving van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) van de generieke lijst met gezondheidsclaims zal op zich laten wachten totdat deze vastgelegd is in de claimsverordening nr. 1924/2006.
Deelt u de mening dat deze claims op verpakkingen en in reclame niet ongefundeerd gedaan kunnen worden, en dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing?
Claims op verpakkingen en in reclame dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing. Hierbij ga ik uit van het wetenschappelijke advies van de EFSA. De claimsverordening zal ertoe leiden dat alle claims onderbouwd zullen zijn.
Bent u van mening dat de stelling die op dit moment op verpakkingen van vitaminepillen staat, namelijk dat de supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn, voldoende voorlichting aan de consument over de waarde van deze supplementen geeft?
Het Voedingscentrum geeft voorlichting over gezonde en veilige voeding en voedselkwaliteit in breedste zin. Ook het Voedingscentrum geeft aan dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn en ik deel die mening. Ik vind het goed dat op de verpakking van vitaminepillen staat dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn.
Deelt u de mening dat een goede gezondheid niet afgekocht kan worden met vitaminepreparaten? Op welke wijze wordt nu voorgelicht over de waarde van vitaminepreparaten voor de gezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke stappen kunt u nemen en bent u bereid te nemen om onterechte gezondheidsclaims op verpakkingen en in reclameuitingen over voedingsmiddelen tegen te gaan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De nVWA treedt reeds op tegen verboden claims en aanprijzingen op onder andere zuigelingenvoeding. Ook is de nVWA actief in het handhaven op medische claims: het onterecht toeschrijven van medische eigenschappen aan een levensmiddel. Daarnaast zal de nVWA de eerste afgekeurde individuele kinderclaims, ziekterisicoreductieclaims en claims gebaseerd op «new scientific evidence» (artikel 14 en artikel 13.5 van claims verordening 1924/2006) gaan handhaven. Deze claims hebben immers al wel de volledige procedure (inclusief overgangtermijnen) doorlopen.
Wat is uw reactie op de stelling van de Consumentenbond dat veel fabrikanten de claims nog op de verpakking laten staan en afwachten totdat de Europese Unie ze definitief heeft verboden?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8. Voor handhaving van niet toegelaten claims moet eerst de Europese besluitvorming worden afgewacht.
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit op basis van de reeds gepubliceerde EFSA-opinies kan handhaven op grond van de Warenwet?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8.
Bent u bereid met uw Europese collega’s stappen te ondernemen om onterechte gezondheidsclaims tegen te gaan, en aan te dringen op uitvoering van de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims? Zo nee, waarom niet?
Gebruik van anonieme gegevens op werk.nl |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe kan het dat persoonlijke gegevens, waarvan het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) beweert dat ze onzichtbaar zijn voor derden wanneer iemand zijn CV «anoniem» op werk.nl zet, toch door derden worden gebruikt?1
Het is van belang dat het CV van elke werkzoekende op werk.nl komt, zodat er matching tussen vraag en aanbod kan plaatsvinden.
Het UWV heeft naar aanleiding van de klachten van betrokkene de gang van zaken gereconstrueerd. De uitkomst van dit onderzoek is als volgt.
In de casus, die ten grondslag ligt aan de vragen, is gebleken dat de betrokkene zelf een anoniem CV op werk.nl heeft geplaatst. De betrokkene heeft zich daarna als werkzoekende ingeschreven. De werkcoach wordt geacht in overleg met de betrokkene het CV openbaar of anoniem op werk.nl te plaatsen. Kennelijk is in deze casus het CV van de betrokkene vervolgens door de werkcoach zonder diens uitdrukkelijke toestemming openbaar op Werk.nl geplaatst.
Het openbare CV van de betrokkene is inmiddels door UWV van Werk.nl verwijderd. De betrokkene heeft van het UWV uitleg over dit incident gekregen en excuses zijn gemaakt. UWV betreurt dit incident.
Het UWV heeft kenbaar gemaakt dat de betrokkene is benaderd door bedrijven, die gebruik hebben gemaakt van het op werk.nl geplaatste openbare CV. Er is derhalve geen sprake van misbruik op basis van niet-openbare gegevens. Er is dus geen sprake van een lek op werk.nl. Daarom zijn er geen mails aan andere werkzoekenden gestuurd.
Het betreft hier een menselijke fout. Bij de effectuering van het Redesign Werkbedrijf zal alleen nog de werkzoekende een CV op werk.nl plaatsen. Een dergelijke fout zal dan niet meer voorkomen.
Welke bedrijven gebruiken deze gegevens om hun diensten, al dan niet tegen vergoeding, voor bemiddeling aan te bieden? Wat heeft het UWV gedaan om dit misbruik aan te pakken?
Toegang tot de CV’s op Werk.nl is voorbehouden aan werkgevers die zich als zodanig hebben geregistreerd op Werk.nl. Een werkgever kan een kandidaat (ongeacht de status wel/niet anoniem) pas via werk.nl benaderen als hij/zij ingelogd is en een actieve vacature op werk.nl heeft.
Bemiddelingsbureaus kunnen ook actieve vacatures hebben en werk.nl benutten.
UWV heeft in zijn algemene voorwaarden Werk.nl opgenomen dat een gebruiker de CV’s en de daarin ter beschikking gestelde (persoons)gegevens slechts mag gebruiken voor contacten die plaatsvinden in het kader van de werving van personeel. Het ongevraagd verzenden van e-mails naar werkzoekenden, die geen verband houden met vacatures, is uitdrukkelijk niet toegestaan. Het UWV verricht in geval van klachten onderzoek en ontzegt, indien van toepassing werkgevers de toegang tot werk.nl. Dit is in de voorliggende casus ook gebeurd.
Hoeveel mails heeft het UWV aan werkzoekenden gestuurd met de waarschuwing om geen gebruik te maken van bedrijven die bemiddelingsdiensten aanbieden op basis van zogenaamde beveiligde gegevens van het UWV?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang weet het UWV dat kennelijk deze gegevens op werk.nl niet veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is het UWV begonnen met het onderzoek naar het lek op werk.nl? Hoe ziet dat onderzoek er uit? Wat zijn de resultaten van het onderzoek? Welke maatregelen zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de anonieme gegevens die werkzoekenden achterlaten op werk.nl nu veilig zijn en niet door derden kunnen worden misbruikt? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het vleesverwerkingsbedrijf VION te Enschede geen Nederlandse uitzendkrachten meer wil inhuren |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «VION weert Nederlandse uitzendkracht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de directeur van VION dat hij geen Nederlandse uitzendkrachten meer aanneemt omdat een uitzendkracht uit een ander EU-land goedkoper is?
Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen van welk uitzendbureau uitzendkrachten worden betrokken. Het is een in de EU gevestigde onderneming toegestaan om arbeidskrachten ter beschikking te stellen aan een Nederlands bedrijf. In sommige gevallen levert dit de werkgever wellicht een kostenvoordeel op.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel uitzendkrachten er via uitzendbureaus uit andere EU-landen hier in Nederland werkzaam zijn?
Dit aantal is niet bekend.
Deelt u de mening dat een dergelijke vorm van concurrentie op arbeidsvoorwaarden onacceptabel is? Zo ja, welke actie gaat u hierin ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Van concurrentie op arbeidsvoorwaarden via de cao is geen sprake indien een buitenlands uitzendbureau personeel ter beschikking stelt aan een in Nederland gevestigd bedrijf. De tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid recht op de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
Een bezoek aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
|
|
|
Hoe verklaart u dat er bij uw bezoek aan Parc Patersven op 23 februari 2011 geen gesprek met bewoners van het park1 was gepland, terwijl dat wel in de lokale pers was aangekondigd?2 Wist u voorafgaand aan het bezoek dat er tijdens het bezoek alleen gesproken zou worden met lokale en regionale CDA-ers?
Ik ben door de provinciale afdeling van het CDA in Brabant uitgenodigd om een bezoek te brengen aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert. Het bezoek had de problematiek met betrekking tot de grote groep Poolse arbeidsmigranten in de gemeente Zundert als thema. Er was voorzien in een ontvangst door de burgemeester, gevolgd door een gesprek met de lokale fractie van het CDA, de Vereniging van Eigenaren en de beheerder van het park. Na afloop van het gesprek was er gelegenheid voor anderen om hun standpunten of andere onderwerpen naar voren te brengen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de beheerder van het park wel van de organiserende CDA-fractie de mogelijkheid kreeg om met u in gesprek te gaan over de problematiek van de arbeidsmigranten op het park, en de bewoners en andere belangstellenden niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw antwoord op de vragen van de lokale CDA-afdeling zoals die in een persbericht zijn geformuleerd?3
De onderwerpen, zoals die door de lokale fractie van het CDA aan de orde zijn gesteld worden, waar mogelijk, meegenomen met het pakket van maatregelen dat door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en mijzelf wordt voorbereid. Ik verwijs u voor het overige naar de antwoorden op de Kamervragen van de heren Spekman en Van Dam.4
Hebt u al contact gelegd met de burgemeester om te bemiddelen tussen de partijen op Patersven, zoals u toezegde aan de bewoners na de CDA-bijeenkomst? Zo nee, wanneer gebeurt dat? Zo ja, wanneer vinden de gesprekken plaats?
Er is contact geweest met de burgemeester. Er is in de gemeente op bestuurlijk niveau veel aandacht voor de problematiek op het park Patersven. In het kader van het legaliseringstraject ten behoeve van permanente bewoning dat door de gemeente Zundert is opgestart, worden strakke regels gesteld en afspraken gemaakt met de beheerder.
De problematiek is echter gecompliceerd, omdat het om én eigen bewoning én verhuur aan uitzendbureaus gaat. Ik heb er niettemin alle vertrouwen in dat betrokken partijen zich zullen inzetten om tot een werkbare verstandhouding te komen.
De wijziging van de datum waarop de gemeenteraadsverkiezingen gehouden zullen worden in 2014 |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «gemeenteraadsverkiezingen 2014 verplaatst wegens carnaval»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de tweede woensdag van maart in 2014, dus de week na de oorspronkelijke datum van 5 maart, de biddag voor gewas en arbeid is? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is de verkiezingen op deze dag te houden aangezien een aanzienlijk gedeelte van onze protestantse bevolking deze dag naar de kerk gaat?
Ja.
Bent u bereid om bij de wijziging van de kieswet hier rekening mee te houden zodat de verkiezingen niet op de biddag voor gewas en arbeid gehouden zullen worden, in lijn met 2006, toen de verkiezingen ook een dag verschoven werden hiervoor?
Ja.
Goedkope groeikansen op het spoor Zwolle-Utrecht |
|
Arie Slob (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen geld, toch volop kansen»?1
Ja.
Herinnert u zich uw reactie op de ChristenUnie-notitie «Impuls voor de Veluwelijn»?2
Ja, deze reactie heb ik u 16 november 2010 toegezonden, met kenmerk VenW/BSK-2010/173236.
Deelt u de mening van de onderzoekers van advies-en ingenieursbureau DHV dat station Nijkerk Corlaer wel inpasbaar is als de sprinter op de Veluwelijn doorrijdt als zônetrein naar Utrecht en de Valleilijn de bediening van de stations in Den Dolder, Bilthoven en Utrecht Overvecht overneemt? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Nee. Dit idee is mijns inziens geen goedkope groeikans voor het vervoer en er is sprake van een onevenredig groot effect van een mogelijk nieuw station Nijkerk Corlaer. Zoals bij elk nieuw station moet de meerwaarde ervan voldoende zijn gezien de effecten op andere treinen en de benodigde investeringen.
Het idee wijzigt een groot deel van de treindienst en verhoogt per saldo de frequenties tussen Zwolle-Amersfoort en tussen Amersfoort-Utrecht waarvoor infrastructurele uitbreidingen nodig zullen zijn. Het idee staat haaks op de door de regio gewenste verhoging van de Sprinterfrequentie tot Harderwijk, gezien het regionale belang hiervan. Voor het rijden van de 4 Sprinters per uur tussen Amersfoort en Harderwijk zijn reeds afspraken gemaakt in het MIRT-overleg met de regio in het voorjaar 2009.
Deelt u de mening dat een kwartierfrequentie van de intercity Zwolle–Utrecht kan leiden tot een hogere vervoervraag en dat het voor de reiziger aantrekkelijker is als er 4 keer per uur een wat kortere trein rijdt dan 2x per uur een trein op volle lengte?
De verhoging van frequenties van 2 naar 4 treinen per uur kan leiden tot meer reizigers. Bij de opening van de Hanzelijn zal via twee routes vanuit Zwolle naar de Randstad kunnen worden gereisd. Dat is een verhoging van het aantal reismogelijkheden. Zoals blijkt uit mijn antwoord van 16 november jl ontbreekt de noodzaak tot het verhogen van de frequenties op de Veluwelijn, mede door de wijziging van de vervoerstromen door de opening van de Hanzelijn. Uit de NMCA spoor is gebleken dat twee intercities toereikend zijn voor het verwerken van de vervoervraag tot 2028.
Kortere treinen betekent dat er sprake zal zijn van meer treinen per baanvak – gezien de huidige treinaantallen – en daarmee de noodzaak om de infrastructuur uit te breiden. Dit is meer dan nu voorzien is in de planstudie Amersfoort–Harderwijk; meer (kortere) treinen kunnen op de beschikbare infrastructuur de betrouwbaarheid en robuustheid van de dienstregeling negatief beinvloeden.
Deelt u de mening van de onderzoekers van advies- en ingenieursbureau DHV dat een kwartierdienst van de intercity Zwolle–Utrecht mogelijk wordt door van het in het kader van Randstadspoor geplande keerspoor Harderwijk een volwaardig inhaalspoor te maken?
Nee, aangezien voor het rijden van meer Intercities meer infrastructuur nodig zal zijn dan alleen maatregelen in Harderwijk. Of dat een inhaalspoor moet zijn is nu niet aan te geven, omdat dit samenhangt met de aantallen treinen en verdeling tussen Intercities en Sprinters op de gehele corridor Utrecht–Zwolle.
Bent u bereid bij Harderwijk volwaardige inhaalsporen te realiseren in plaats van een keerspoor? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 4 en 5. De meerkosten van een eventueel benodigd inhaalspoor zijn niet te financieren uit het planstudieproject Amersfoort-Harderwijk.
Zijn de gevolgen van de frequentieverhoging van Randstadspoor tussen Amersfoort en Harderwijk onderzocht voor de regionale bereikbaarheid en specifiek voor de vijf drukke spoorovergangen in Ermelo? Zo ja, kunt u de resultaten naar de Kamer sturen?
De planstudie naar 4 Sprinters Amersfoort-Harderwijk is nog gaande. De komende maanden zullen ook de eventuele consequenties voor de overwegveiligheid worden bezien en zal nagegaan worden welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de normen uit de Kadernota Railveiligheid.
Wat is de stand van zaken met de uitvoering van de motie-Slob3 over de kosten voor de realisatie van inhaalsporen bij station Bilthoven ten behoeve van een betrouwbaarder dienstregeling op de corridor Zwolle–Utrecht en het doortrekken van de Valleilijn richting Utrecht?
Ik ben – zoals aangegeven in het MIRT overleg eind 2010 – in contact getreden met ProRail en de gemeente De Bilt. Beide partijen geven aan dat er wat betreft de voorgenomen aanpassingen van de spoorwegovergangen in Bilthoven (Soestdijkseweg waarvan de ondertunneling reeds in uitvoering is en de Leijenseweg waarvan de planvorming start) er geen ruimte is voor de door de heer Slob gevraagde reservering. Twee extra inhaalsporen kunnen wat betreft de beschikbare ruimte in de gemeente niet ingepast worden.
Wat betreft de motie van de heer Slob (kamerstuk 32 500 A, nr. 31) – die de regering verzoekt om in samenwerking met Gelderland een quick scan te maken van maatregelen die leiden tot een kosteneffectieve capaciteitsuitbreiding van de Valleilijn om een kwartierdienst mogelijk te maken en deze lijn tevens geschikt te maken als omleidingroute bij calamiteiten te Utrecht – kan ik u meedelen dat ik ProRail in overleg met Gelderland heb verzocht het benodigde onderzoek uit te voeren. Ik zal de Kamer, zoals verzocht, vóór 1 juli 2011 informeren.
De dood van een voormalige asielzoeker in kabul die voorheen in Maastricht woonde |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het persbericht van Vluchtalarm Maastricht van 21 februari 2011 over de dood van een voormalig asielzoeker uit Afghanistan, voorheen woonachtig te Maastricht, of bent u op een andere wijze op de hoogte van deze tragische zaak?
Ja, ik heb kennisgenomen van de gebeurtenis, zoals beschreven in het door u genoemde artikel. Nee, ik ben niet op een andere wijze op de hoogte van deze zaak.
Wat is uw reactie op de dood van deze voormalige asielzoeker?
Ik ken de werkelijke toedracht van het overlijden van deze man niet, maar als de berichten kloppen is zijn dood tragisch. Ik wil er op wijzen dat de procedure destijds zorgvuldig is verlopen, dat alle rechtsmiddelen waren uitgeput en dat er vier jaar zit tussen het moment waarop deze persoon zelfstandig is vertrokken en zijn dood.
Hoe oordeelt u met de kennis van nu over het besluit van uw ambtsvoorganger om deze asielzoeker geen verblijfsvergunning te geven?
Op basis van het mij ter beschikking staande dossier, oordeel ik ook nu dat sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Uit het asieldossier komt naar voren dat er een volledige procedure is doorlopen, waarin de terugkeer naar het land van herkomst niet enkel is beoordeeld door de Immigratie- en Naturalisatiesdienst (IND), maar ook aan de orde is gesteld in procedures bij de nationale vreemdelingenrechter en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Nadat de procedures waren afgerond, is de betrokken Afghaanse staatsburger op 28 augustus 2006, via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), teruggekeerd naar zijn land van herkomst.
Is veilige terugkeer naar Afghanistan op dit moment mogelijk? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dit tot bovenstaande zaak? Zo nee, welke conclusies gaat u hieraan verbinden?
Ik baseer mij voor het te voeren landgebonden asielbeleid voor Afghanistan op het meest recente ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken. Ik zie thans geen aanleiding om tot een algemene beleidswijziging over te gaan. Ik verwacht een volgend algemeen ambtsbericht over Afghanistan binnen enkele maanden.
Het bericht dat het Europees Parlement en de Duitse regering de Europese betrekkingen met de islamitische schurkenstaat Iran willen verdiepen en uitbreiden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het op 23 februari door het officiële Iraanse mediabedrijf Iran Press TV verspreide bericht «EU Parliament seeks Iran Majlis ties»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het persbericht weergegeven woorden van de voorzitter van de delegatie van het Europese Parlement voor de betrekkingen met Iran, mevrouw Barbara Lochbihler (Duitse Groenen)? Deelt u de kennelijke opvatting van Lochbihler dat Iran een stabiel land is en dat de betrekkingen met dat land moeten worden verdiept en uitgebreid?
Iran is voor de EU een belangrijke actor in de regio en heeft een rol te spelen waar het onderwerpen als regionale stabiliteit, drugsbestrijding, energie en terrorisme betreft. Het gedrag van het Iraanse regime is echter onberekenbaar en houdt zich op het gebied van nucleaire technologie en mensenrechten niet aan internationale afspraken. Het is van belang de bilaterale en EU-relaties met Iran in stand te houden om Iran continu aan te spreken op zijn internationale verantwoordelijkheden. Uitbreiding of verdieping van de betrekkingen is wat mij betreft alleen aan de orde waar het onze of de EU-belangen ten goede komt. Dit Nederlandse standpunt is bij mijn EU-collega’s bekend.
Hoe beoordeelt u de in het persbericht weergegeven woorden van uw Duitse collega Guido Westerwelle? Deelt u de kennelijke opvatting van Westerwelle dat de Europees-Iraanse dialoog verdiept moet worden en dat de samenwerking tussen de Europese Unie en Iran uitgebreid moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onverantwoordelijk en schadelijk is om op te roepen tot het uitbreiden en verdiepen van de Europese betrekkingen met de islamitische schurkenstaat Iran? Bent u bereid uw Duitse collega op zijn gedrag ter zake aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de oproep van Lochbihler in het licht van haar samen met haar D66-collega Marietje Schaake aan u geschreven brief van 9 februari 2011, waarin u door deze linkse politici wordt gevraagd de Europese betrekkingen met Iran zo goed mogelijk te houden omdat het zo’n belangrijk land zou zijn?2
Ik onderschrijf de opvatting van Lochbihler en Schaake dat het van belang is om met Iran in gesprek te blijven, om op deze wijze gestalte te blijven geven aan het tweesporenbeleid dat EU-breed en dus ook door Nederland wordt gehandhaafd. Dit tweesporenbeleid houdt in dat er in gesprekken met de Iraanse autoriteiten druk wordt uitgeoefend om Iran terug aan de onderhandelingstafel te krijgen, en dat er sancties zijn ingesteld aangezien Iran geen openheid van zaken geeft over zijn nucleaire programma.
Handhaaft u uw opvatting dat het Iraanse regime barbaars is?
Deze uitspraak heb ik gedaan naar aanleiding van de executie van mevrouw Baahrami. Nederland heeft naar aanleiding van de executie en de gang van zaken rond de begrafenis een aantal maatregelen tegen de Iraanse autoriteiten afgekondigd. In deze situatie komt pas verandering als de Iraanse regering daar in positieve zin aanleiding toe geeft.
De Nederlandse belangen van Kadhafi |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat dochtermaatschappijen van de Libische Investeringsautoriteit, waaronder Oilinvest B.V. uit Ridderkerk in Nederland zijn gevestigd?1 Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse bedrijven waarin Libische autoriteiten een belang hebben?
Ja, de regering is bekend met dit bericht. Nederland kent een open economie. De overheid registreert niet welke buitenlandse personen/entiteiten investeren in Nederlandse bedrijven. De regering beschikt dan ook niet over een overzicht van alle Nederlandse bedrijven waarin Libische autoriteiten een belang hebben.
Kunt u de mogelijkheden uiteenzetten die de Nederlandse staat op dit moment heeft om de vermogensbestanddelen en activiteiten van Nederlandse dochtermaatschappijen van Libische autoriteiten te bevriezen? Behoort het leggen van een conservatoir beslag tot de mogelijkheden om te voorkomen dat personen van het Libische regime Libische staatsdeelnemingen leegplunderen?
Op grond van VNVR resolutie 1970 en het EU Raadsbesluit van 28 februari jl. zijn de tegoeden van kolonel Qaddafi en een aantal andere personen die betrokken zijn of zijn geweest bij de recente ernstige mensenrechtenschendingen in Libië bevroren. In het kader van de tegoedenbevriezing is het Nederlandse bedrijven en personen verboden economische middelen of tegoeden ter beschikking te stellen aan deze personen. Sindsdien heeft de EU o.a. naar aanleiding van VNVR resolutie 1973 eveneens de tegoeden en bezittingen van belangrijke Libische staatsentiteiten, waaronder de Centrale Bank van Libië, de Libyan Foreign Bank en de Libyan Investment Authority (LIA) en de National Oil Corporation (NOC) bevroren. Reden voor deze bevriezing is de controle die Qaddafi en aan hem gelieerde personen op deze entiteiten uitoefenen.
Het besluit om de tegoeden en bezittingen van deze entiteiten te bevriezen heeft vanzelfsprekend ook gevolgen voor EU-bedrijven, waarin de LIA, de NOC of andere geliste personen en entiteiten een belang hebben. Artikel 6bis van EU-verordening 204/2011 stelt dat de bevriezing van de tegoeden en bezittingen van de eigenaren van dergelijke EU-bedrijven (die zelf niet gelist zijn) geen beletsel vormt om wettig zaken te blijven doen. Wel zullen dergelijke bedrijven maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat deze zakelijke activiteiten ertoe leiden dat geliste personen en entiteiten over tegoeden of economische middelen kunnen beschikken.
De regering ziet binnen de kaders van de wet geen mogelijkheden tot het op korte termijn gebruik maken van de maatregel van conservatoir beslag.
Steunt u het pleidooi van de Franse president Sarkozy voor EU-sancties tegen Libië, zodat alle economische, commerciële en financiële relaties met Libië opgeschort kunnen worden?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit pleidooi concreet ondersteunen?
Nederland heeft zich actief ingezet voor snelle maatregelen van de EU tegen Libië en de regering is verheugd over de spoedige implementatie van VNVR resolutie 1970 en de autonome sanctiemaatregelen van de EU.
Bent u bekend met het Zwitserse initiatief om het makkelijker te maken vermogensbestanddelen van dictators van zogenaamde falende staten te kunnen bevriezen?3
Ja, de regering is bekend met dit initiatief.
Deelt u de mening dat Nederland dan wel Europa de bevoegdheid moet hebben om vermogensbestanddelen van (dictators van) falende staten te kunnen bevriezen, zonder dat daar per se een verzoek van de desbetreffende staat voor nodig is? Zo ja, hoe gaat u zich daar concreet voor inzetten? Zo nee, waarom niet?
De EU is niet afhankelijk van het verzoek van een andere staat om tot tegoedenbevriezing over te gaan gericht tegen personen/entiteiten die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van internationaalrechtelijke verplichtingen; zij kan daartoe zelf besluiten. De regering meent dat dergelijke maatregelen omwille van hun effect bij voorkeur in EU- of breder verband moeten worden getroffen en niet door Nederland alleen.
De dreigende uitzetting van een Libische asielzoeker |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat een uitzetprocedure van een Libiër niet wordt gestaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het op dit moment onverantwoord is om Libiërs terug te sturen naar Libië omdat zij hun leven niet zeker zijn? Zo ja, bent u dan van plan de uitzettingshandelingen voor Libiërs tenminste tijdelijk op te schorten en de vreemdelingendetentie (tijdelijk) op te heffen? Zo nee, waarom meent u dat uitzettingen naar Libië gegeven de huidige omstandigheden wel mogelijk zijn?
De situatie in Libië is zorgwekkend en het valt niet te voorspellen hoe deze zal evolueren. De regering blijft de situatie in Libië van dag tot dag volgen. Uitzettingen naar Libië zijn op dit moment niet aan de orde gelet op de onzekerheid omtrent de ontwikkelingen in Libië.
Kent u nog meer concrete gevallen van Libiërs die in vreemdelingenbewaring zitten met uitzicht op uitzetting? Zo ja, hoeveel personen betreft het hier?
Thans zitten ongeveer tien vreemdelingen met de gestelde Libische nationaliteit in vreemdelingenbewaring. De reden dat de bewaring van deze vreemdelingen niet is opgeheven is gelegen in het feit dat deze vreemdelingen in uitvoering van de Dublin-verordening kunnen worden overgedragen aan een andere lidstaat of omdat zij een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid.
In welke fase van hun uitzetting bevinden deze Libiër zich?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het refoulementverbod van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
Nederland respecteert het refoulementverbod zoals dit in het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is vastgelegd. In het kader van een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van een rechterlijke beoordeling, wordt getoetst of een vreemdeling vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel bij terugkeer te vrezen heeft voor een schending van artikel 3 EVRM. Dit biedt ruim voldoende waarborgen om uiteindelijk, bij een onherroepelijk geworden afwijzende beslissing op het verzoek om toelating, een verantwoorde terugkeer te kunnen realiseren. Tot zover reikt de verantwoordelijkheid van Nederland ten aanzien van vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag indienen.
Welke verantwoordelijkheid hebt u ten aanzien van de veiligheid van asielzoekers die worden uitgewezen? Hoe ziet u in het licht van de huidige omstandigheden uw verantwoordelijkheid specifiek ten aanzien van uitzetting naar Libië?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt zich het actief repatriëren uit Libië van Nederlandse staatsburgers met het actief uitzetten naar Libië van Libische staatsburgers?
Zoals ik reeds heb geantwoord op vraag 2 zijn uitzettingen naar Libië op dit moment niet aan de orde. Afgezien daarvan valt de situatie van Nederlanders in Libië niet te vergelijken met de situatie van de Libische onderdanen in Libië.
Deelt u de mening dat het bestaande ambtsbericht Libië gedateerd is en derhalve geen basis meer kan vormen voor uitzettingen naar dat land? Zo ja, wanneer komt er een geactualiseerd ambtsbericht en worden tot die tijd uitzettingen opgeschort? Zo nee, waarom niet?
De huidige ontwikkelingen inzake de veiligheidssituatie en politieke situatie zijn in het bestaande ambtsbericht uiteraard niet meegenomen. Door mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken word ik evenwel op de hoogte gehouden van de actuele situatie in Libië.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken.
De betrokkenheid van het Egyptische leger bij de vervolging van koptische christenen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Spanning onder kopten groeit na moord op priester»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Egyptische leger, dat momenteel verantwoordelijk is voor het bestuur, niet alleen verzaakt heeft de koptische christenen te beschermen tegen aanslagen en plunderaars maar hier zelf actief aan heeft bijgedragen door met bulldozers geïmproviseerde veiligheidshekken weg te halen, koptische monniken vast te binden en hun mobiele telefoons af te pakken zodat er geen beelden hiervan konden uitlekken? Zo ja, bent u bereid er bij de Egyptische Supreme Military Council uw afschuw over deze gang van zaken uit te spreken. Zo nee, waarom niet?
Op 24 februari heeft de Nederlandse Ambassadeur in Egypte een gesprek gevoerd met de hoogste ambtenaar op het gebied van Mensenrechten over de positie van Koptische christenen in Egypte. Deze onderschreef dat het de taak is van de autoriteiten om alle burgers en hun eigendommen te beschermen, maar gaf aan dat door de recente omwentelingen de politie buiten de grote steden helaas nog maar beperkt ontplooid is en dat de bescherming van burgers een punt van zorg is. Dit werd ook in latere gesprekken met de Egyptische autoriteiten over dit onderwerp erkend.
De Nederlandse ambassade in Cairo onderzoekt de mogelijkheden om met ondersteuning van projecten van het lokale maatschappelijke middenveld verzoening tussen islamitische en christelijke bevolkingsgroepen op lokaal niveau te bevorderen.
Deelt u de zorgen van de koptische gemeenschap naar aanleiding van de omroep van de omstreden islamitische geestelijke Yusuf al-Qaradawi aan de christenen om te buigen voor Allah? Deelt u de mening dat het feit dat deze geestelijke, die verbonden is aan het moslimbroederschap, teruggekeerd is van ballingschap een slecht voorteken is van de invloed het broederschap?
Nederland en de EU hebben opgeroepen tot een transitie naar een breedgedragen en op democratische leest geschoeide regering in Egypte die de mensenrechten eerbiedigt. Politieke partijen en dus ook de Moslimbroederschap zullen in dat verband worden beoordeeld op de mate waarin zij voldoen aan democratische en rechtstatelijke beginselen. Dit met het oogmerk recht te doen aan de verwachtingen en de aspiraties van het Egyptische volk en deze te borgen in een duurzaam democratisch proces.
Bent u bereid om zowel in bilateraal als in EU-verband er bij de «Supreme Military Council» van Egypte op aan te dringen de rechten van de koptische gemeenschap te respecteren en haar veiligheid te garanderen?
De positie van Koptische Christenen en andere religieuze minderheden in Egypte en de regio vormen regelmatig onderwerp van gesprek in de EU Raad Buitenlandse Zaken. In de Raad van 31 januari, maar ook in die van 23 mei en 20 juni van dit jaar is over dit onderwerp gesproken en heb ik het prioritaire belang ervan onderstreept. Ook bilateraal wordt de kwetsbare positie van de Kopten aangekaart, zowel door de ambassadeur in Kairo, als alhier bij de Egyptische ambassadeur en bezoekers uit Egypte. Zo heb ik dit op 18 juni jl. tijdens mijn gesprek met de toenmalige Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, El Araby, opgebracht.
Misbruik van 'Britse BV's' |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Britse bv-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoeveel Britse «limited companies» (ltd’s) zijn er bij de Kamer van Koophandels geregistreerd? Hebt u de indruk dat het aantal ltd’s dat in Nederland is geregistreerd de laatste jaren toeneemt? Zo ja, in welke mate en waarom neemt dit aantal naar uw mening toe?
Het aantal ltd’s dat bij de Kamers van Koophandel is ingeschreven fluctueerde in de afgelopen jaren van 200 (2002) naar 1 100 (2005) en bijna 700 in 2010. Het aantal geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar het laagste in de laatste 7 jaren. Ter vergelijking merken wij op dat het aantal bij de Kamers van Koophandel ingeschreven BV’s ruim 780 000 bedraagt.
Wat is uw oordeel over het in het artikel gestelde dat in bijna tweederde van de faillissementen van Nederlandse bedrijven met de ltd als rechtsvorm sprake is van onbehoorlijk bestuur?
Wij zouden de cijfers die worden genoemd in het artikel, in een breder perspectief willen plaatsen. In het afgelopen jaar gingen ongeveer 6 500 Nederlandse bedrijven failliet. In het artikel wordt gesproken over de verslagen van 123 faillissementen van limiteds. Voorts wordt vermeld dat in 79 gevallen waarin een limited failliet is verklaard sprake was van onbehoorlijk bestuur. Op basis van het artikel kunnen wij niet beoordelen in hoeveel gevallen niet alleen door de curator of de schrijvers van het artikel is verondersteld dat in deze rechtspersonen sprake is van onbehoorlijk bestuur, maar dit ook door de rechter is vastgesteld.
Bent u op de hoogte van het frequente misbruik van ltd’s? Zo ja, is dat voor u aanleiding om, bijvoorbeeld via de fiscus, extra alert te zijn op deze ltd’s?
Uit berekeningen op basis van gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat het bij ondernemingen die worden gedreven door een Nederlandse rechtspersoon gebruikelijk is dat na 5 jaar na de start 50% van de ingeschreven ondernemingen weer is uitgeschreven. Uit dezelfde berekeningen volgt dat dit aandeel bij limiteds de laatste jaren rond 65% bedraagt. Uit deze «verdwijnquote» zou kunnen worden afgeleid dat limiteds minder lang blijven bestaan dan BV’s, maar volgt naar onze mening niet dat met limiteds meer fraude wordt gepleegd dan met BV’s.
Over welke mogelijkheden beschikt u om toezicht op in Nederland geregistreerde ltd’s te houden? Acht u die mogelijkheden adequaat? Zo nee, hoe denkt u wel adequaat toezicht te gaan houden?
Het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat naar verwachting op 1 juli van dit jaar van start zal gaan, biedt de mogelijkheid om alle in Nederland actieve rechtspersonen op een gelijke manier te volgen door middel van een deels geautomatiseerd toezicht. Ook buitenlandse rechtspersonen die in Nederland in het handelsregister staan ingeschreven, zullen onder het bereik van het toezicht worden gebracht. Daarmee zal een eind komen aan de nu bestaande situatie dat er relatief weinig zicht is op naar buitenlands recht opgerichte rechtspersonen. De verwachting is dat het nieuwe toezicht de mogelijkheden van misbruik van rechtspersonen zal beperken. Dit geldt dan eveneens voor de limited.
Acht u het wenselijk om ook voor (bestuurders van) ltd’s of andere buitenlandse rechtspersonen die in Nederland worden geregistreerd een antecedentenonderzoek of verklaring van geen bezwaar te vereisen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe kan anders worden voorkomen dat bestuurders van rechtspersonen met dubieuze antecedenten in Nederland actief worden?
In de Europese Unie opgerichte vennootschappen beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende de werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. Op grond van dit recht mogen vennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie zijn opgericht zich in de gehele Europese vestigen en zakelijke activiteiten ontplooien. Door het Europese Hof van Justitie is in haar uitspraken van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros), 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003/249 (Inspire Art) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en moeten accepteren dat die vennootschappen worden beheerst door het recht van het land waar zij zijn opgericht. Aldus mag Nederland niet verlangen dat binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen die hier zaken doen, kiezen voor een Nederlandse rechtsvorm en mag Nederland ook geen Nederlandse regels van vennootschapsrecht toepassen op in een andere EU-lidstaat opgerichte vennootschappen. Het eisen van een verklaring van geen bezwaar of een antecedentenonderzoek van limiteds die hier in het handelsregister willen worden geregistreerd of van hun bestuurders behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Overigens kan ook in het Verenigd Koninkrijk niet iedereen zomaar bestuurder van een vennootschap worden en voorziet het recht aldaar in bepalingen die personen met dubieuze antecedenten beogen te weren. Een voorbeeld daarvan is de regel dat personen die zich in staat van faillissement bevinden, of een tijdelijke «directors disqualification» hebben opgelegd gekregen, niet mogen optreden als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een limited.
Ten aanzien van buiten de Europese Unie opgerichte vennootschappen geldt dat oneigenlijk gebruik daarvan door in Nederland gevestigde ondernemingen wordt geadresseerd door de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen («WFBV»). Teneinde de ontwijking van dwingende regels van Nederlands recht te voorkomen en een afdoende bescherming van Nederlandse schuldeisers te bewerkstelligen, verklaart de WFBV bepaalde dwingende voorschriften van Nederlands recht van toepassing op naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen die hun werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten, de zogenaamde formeel buitenlandse vennootschappen. Indien de betreffende voorschriften niet worden gerespecteerd, leidt dat tot aansprakelijkheid van de bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de formeel buitenlandse vennootschap.
In het verleden gold de WFBV ook voor binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen. Uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake Inspire Art volgt dat de WFBV niet meer op zodanige vennootschappen kan worden toegepast, maar lidstaten wel maatregelen kunnen treffen ter bestrijding van fraude en om te voorkomen dat ondernemers zich onttrekken aan hun verplichtingen jegens schuldeisers. Een Nederlandse maatregel is het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat de mogelijkheid biedt om alle in Nederland actieve rechtspersonen en hun bestuurders op een gelijke manier te volgen. Met het nieuwe toezicht op rechtspersonen zullen bestuurders met dubieuze antecedenten eerder kunnen worden gesignaleerd en weerhouden van het aanrichten van schade.
Heeft u de indruk dat nog andere buitenlandse rechtsvormen in Nederland worden misbruikt voor fraude of wanbeleid? Zo ja, van welke rechtsvormen is u dit bekend en in welke mate doet zich dit voor?
Ons hebben geen signalen bereikt op grond waarvan moet worden aangenomen dat bepaalde buitenlandse rechtsvormen in Nederland op grote schaal worden gebruikt voor onoorbare doeleinden.
Bent u voornemens om het probleem dat er binnen de Europese Unie rechtspersonen bestaan die gebruikt worden om in andere lidstaten fraude te plegen met uw Europese collega’s te bespreken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bij de onderhandelingen over Europese rechtsvormen, zoals de thans lopende onderhandelingen over de Europese besloten vennootschap (Societas Privata Europaea, SPE) heeft Nederland voortdurend benadrukt het belangrijk te vinden dat Europese rechtsvormen betrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt om nationale regels inzake de bescherming van schuldeisers te omzeilen. Ten aanzien van nationale rechtsvormen geldt dat het aan de lidstaten zelf is te bepalen welke (oprichtings-)eisen zij aan hun vennootschappen stellen. Deze eisen moeten niet op zichzelf worden gezien, maar maken deel uit van een meer omvattend stelsel waarvan bijvoorbeeld ook regels van strafrechtelijke aard, regels van faillissementsrecht en regels omtrent aansprakelijkheid van bestuurders deel uitmaken. In het geval van limiteds geldt dat deze combinatie in het recht van het Verenigd Koninkrijk leidt tot een streng regime van aansprakelijkheid indien de onderneming ten gevolge van frauduleus handelen failliet gaat. Aan bestuurders kan in dat geval bovendien een in een openbaar raadpleegbaar register zichtbare sanctie (directors disqualification) worden opgelegd die verhindert dat zij opnieuw bestuurder van een andere limited kunnen worden. Dit regime is ook van toepassing op limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten. Indien komt vast te staan dat rechtsvormen uit bepaalde lidstaten in Nederland onevenredig vaak voor onoorbare doeleinden worden gebruikt, zullen wij de collega’s uit de betreffende lidstaten daarop attent maken.
De verspilling van energie door diverse musea |
|
|
|
|
|
|
|
Wat vindt u van het onderzoek van de Technische Universiteit Eindhoven dat tot de conclusie is gekomen dat musea veel te strenge eisen aan klimaatcontrole stellen?1
Deelt u de mening dat musea minder kunnen uitgeven doordat vele kunstvoorwerpen, beter dan gedacht, bestand zijn tegen schommelingen in het klimaat, en er dus ook minder geld uitgegeven hoeft te worden aan dure installaties en energiekosten? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u de aanbevelingen, zoals het overstappen van «streven naar een zo constant mogelijk klimaat» naar een gerichte risicoanalyse?
Deelt u de mening dat aangepaste klimaatseisen een bescheiden bijdrage kunnen leveren aan de afgesproken taakstelling voor musea?
Bent u bereid met de vertegenwoordigers van rijksmusea in gesprek te gaan om de onnodig hoge energiekosten terug te dringen? Wilt u VNG en vertegenwoordigers van gemeentelijke musea informeren over de besparingsmogelijkheden?