Inbeslagnames door de stichting BREIN |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Brein nam servers van piraten illegaal in beslag»?1
Naar aanleiding van het bericht en de gestelde vragen heb ik bij de betrokken partijen navraag laten doen. Daaruit blijkt dat partijen verschillen van mening over wat zich precies heeft voorgedaan. Zij zijn op dit moment nog met elkaar in gesprek. Mogelijk volgt nog een procedure bij de rechter. Ik onthoud mij daarom van een inhoudelijke reactie. Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van de vragen van de leden Hennis-Plasschaert, Taverne en Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2004).
Klopt het dat eigendom onrechtmatig in beslag is genomen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van de vragen van de leden Hennis-Plasschaert, Taverne en Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2004).
Deelt u de mening dat dergelijke eigenrichting onwenselijk is en dat om soortgelijke toestanden in de toekomst te voorkomen de handhaving van de naleving van het auteursrecht beter kan worden toevertrouwd aan een overheidsinstantie?
Het uitgangspunt bij het auteursrecht is dat het in beginsel aan de rechthebbenden is om te zorgen voor de handhaving. Daarbij staat het partijen bijvoorbeeld vrij om rechtsmaatregelen te treffen, voor zover deze in overeenstemming zijn met de daarvoor geldende regels, zoals onder meer neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Overtreedt een rechthebbende de regels, dan kan dit leiden tot een plicht om de daardoor geleden schade te vergoeden. In bepaalde omstandigheden kan er bovendien sprake zijn van een strafbaar feit. Ik ben van mening dat deze middelen afdoende zijn om eventuele misstanden aan te pakken. De mening dat de handhaving van de naleving van het auteursrecht beter kan worden toevertrouwd aan een overheidsinstantie deel ik niet.
Erfrecht |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw brief d.d. 2 juli 2009 over de verklaring van erfrecht die u schreef naar aanleiding van twee series schriftelijke vragen van de leden Blanksma-van den Heuvel en Van Vroonhoven-Kok?1
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft een expertpool in het leven geroepen om een advies te formuleren voor een gemeenschappelijk beleid van de banken aangaande de verklaring van erfrecht. Dit advies richt zich op de mogelijkheid om te komen tot een eenduidig beleid in welke gevallen en/of onder welke voorwaarden kan worden afgezien van het verlangen van een verklaring van erfrecht voor de vrijgave van banktegoeden in geval van overlijden van een rekeninghouder. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ook bij het onderwerp betrokken in het kader van de vermindering van administratieve lasten. Zij heeft de NVB over het gebruik van de verklaring van erfrecht geadviseerd. Beide adviezen bevatten grote gemeenschappelijkheid. Het integrale advies zal voor de zomer door de NVB worden afgerond, vervolgens ter goedkeuring aan de banken worden voorgelegd en daarna door de NVB aan haar leden worden medegedeeld.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het gemeenschappelijk beleid van de NVB inzake het vragen van een verklaring van erfrecht?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van een publicatie op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarin wordt vermeld «bij kleine bedragen eisen sommige banken geen verklaring»? Mag hieruit worden afgeleid dat er geen gemeenschappelijk beleid is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er wel een gemeenschappelijk beleid komt?
Zie antwoord vraag 1.
De strijd tussen de regering en de veiligheidsdienst op Curacao |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de regering van Curaçao nog steeds zware druk uitoefent op de leiding van de veiligheidsdienst van Curaçao en probeert mensen, die eerder wegens overtreding van interne richtlijnen de dienst moesten verlaten, opnieuw aan het werk te krijgen?1
De veiligheidsdienst van Curaçao valt onder de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Zoals ik u ook in het debat, dat ik met u voerde op 10 februari jl., heb aangegeven, is het aan de Staten van Curaçao om haar eigen regering ter verantwoording te roepen. Net zoals de Staten van Curaçao niet de Nederlandse regering ter verantwoording kan roepen geldt dat andersom dus ook.
Klopt het dat het waarnemend hoofd en het tweede waarnemend hoofd van de veiligheidsdienst van Curaçao bij ministers van Curaçao op het matje zijn geroepen? Klopt het dat het waarnemend hoofd zich na bovengenoemd gesprek ziek meldde en het tweede waarnemend hoofd met verplicht verlof werd gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de angst dat de regering van Curaçao probeert op deze wijze voor ministers ongunstige informatie uit de openbaarheid te houden of zelfs te vernietigen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Nederlandse Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD)op de hoogte is gesteld van de problemen bij de veiligheidsdienst van Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom valt het bovengenoemde optreden van de ministers van de regering van Curaçao naar uw opvatting binnen de definitie van goed bestuur? Bent u bereid deze en mogelijk andere misstanden bij de veiligheidsdienst van Curaçao nader te onderzoeken en de Kamer over de staat van de veiligheidsdienst te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
De financiering van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het Huis van Afgevaardigden van de Verenigde Staten van Amerika, met overgrote meerderheid, heeft ingestemd met het stopzetten van de financiering van het IPCC?1
Ja.
Bent u van mening dat het IPCC een evenwichtig beeld geeft van de stand van zaken binnen de klimaatwetenschap? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ja, IPCC geeft een goede weerslag van de stand van de wetenschap. Wel heb ik steeds consequent aangegeven dat hervormingen in het Panel nodig zijn. Daartoe heeft Nederland in 2010 met succes initiatieven genomen, zoals het entameren van een review door de Interacademy Council. Op dit moment wordt onderhandeld over verbetervoorstellen die gebaseerd zijn op de aanbevelingen van het IAC. Nederland neemt actief deel aan die onderhandelingen. In mei zullen de voorstellen voor besluitvorming voorliggen in de komende IPCC vergadering.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om ook de Nederlandse bijdrage aan het IPCC te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Stoppen met de (bescheiden) bijdrage is opportuun noch effectief. Het is veel nuttiger in de positie te zijn invloed uit te oefenen op de noodzakelijke hervormingen van IPCC.
Welke bedragen zijn tot nu toe vanuit de Nederlandse schatkist naar het IPCC zijn gegaan?
De jaarlijkse bijdrage van Nederland aan het IPCC Trustfund is 50 000 Zwitserse Franken per jaar (ongeveer 39 000 Euro).
Het niet werken van het politiecommunicatiesysteem C2000 |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de site http://www.hierpastgeenmast.nl/, het verzet tegen de bouw van een zendmast aan de Rotterdamse Essenburgsingel en e-mailbericht van het Actiecomité Hier Past Geen Mast?1
Ja.
Is het waar dat de C2000 zendmast aan de Rotterdamse Essenburgsingel nog steeds niet volledig functioneert? Is het waar dat de mast niet werkt voor het centrum van de stad? Zo nee, wat is dan niet waar aan dit bericht?
De C2000 mast aan de Rotterdamse Essenburgsingel is operationeel sinds 30 november 2009. De mast dekt momenteel het gebied richting diergaarde Blijdorp af. Het dekkingsprobleem op de locatie Blijdorp is hiermee opgelost. De antenne op de mast beschikt weleens over de benodigde functionaliteit voor radiodekking richting het centrum; de antenne is daarvoor nog niet ingeschakeld. Dit zal naar verwachting in mei gebeuren.
Bent u nog steeds van mening dat in verband met de veiligheid de mast aan de Essenburgsingel en niet op een alternatieve locatie kan staan? Zo ja, waarom werkt die mast dan nog steeds niet en wat zegt dat over de urgentie van de plaatsing van deze mast? Zo nee, welke conclusies trekt u hieruit?
Er dient bij de beantwoording van deze vraag een onderscheid te worden gemaakt tussen de locatie van het opstelpunt en het moment waarop het opstelpunt volledig in gebruik kan worden genomen.
Er zijn – gezien de locatie van de overige geplaatste opstelpunten – geen alternatieve locaties voor dit opstelpunt beschikbaar die een gelijkwaardige dekking voor de binnenstad van Rotterdam opleveren.
De reden voor het nog niet volledig operationeel zijn van dit opstelpunt is gelegen in het feit dat het hier niet gaat om het simpel aanzetten van een enkel opstelpunt maar om een onderling samenhangend en complex pakket van technische maatregelen dat er voor moet zorgen dat de dekking in de binnenstad van Rotterdam wordt verbeterd. Verschillende masten moeten worden gebouwd, in gebruik worden genomen en op elkaar worden afgestemd. Bestaande masten moeten worden aangepast. Daarbij moet ook het beheer van deze nieuwe constellatie worden ingeregeld.
Kan er vanwege het niet volledig functioneren van de mast sprake zijn van onveilige situaties in het centrum van Rotterdam? Zo ja, aan welke situaties denkt u en hoe gaat u er voor zorgen dat dit probleem wordt opgelost? Zo nee, waarom is die zendmast dan per se op de voorziene locatie nodig?
Momenteel verzorgt de mast op het Erasmus Medisch Centrum de dekking in het centrum van Rotterdam. Daardoor treedt er op sommige locaties in de binnenstad de zogenaamde handover-problematiek op. De vaste commissie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in het algemeen overleg van 13 mei 2009 over deze problematiek reeds uitvoerig geïnformeerd. Indien de zendmast op de Essenburgsingel niet wordt aangezet dan zal de door alle betrokken partijen noodzakelijk geachte verbetering in het centrum van Rotterdam niet worden gerealiseerd.
Hoe oordeelt u nu, in het licht van het bovenstaande en gegeven het verzet van de Rotterdamse gemeenteraad en actievoerders tegen de locatie van de mast aan de Essenburgsingel, nu over de noodzaak om de mast op die locatie te bouwen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Verkeerd gebruiken van Meld Misdaad Anoniem door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie blundert weer met anonieme tips»?1
Ja.
Is het waar dat agenten van de politie in Noord-Holland-Noord in voorkomende gevallen anonieme tips van de tiplijn M. gebruiken om zonder verder bewijs of extra onderzoek potentiële verdachten thuis op te zoeken? Zo ja, zijn er wettelijke of andere regels die zich hiertegen verzetten en welke zijn dat dan? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit bericht?
De anonieme tip waaraan het artikel refereert was onderbouwd met aanvullende onderzoeksgegevens.
Kunnen en mogen anonieme tips gebruikt worden om criminaliteit tegen te houden? Zo ja, was daar in bovenstaande gevallen sprake van? Zo nee, waarom niet?
Ja. Anonieme tips mogen gebruikt worden om criminaliteit tegen te houden. In haar arrest van 13 juni 2006 overwoog de Hoge Raad2 dat de politie anonieme informatie mag gebruiken als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Uitgangspunt is dat op basis van een anonieme tip kan worden opgetreden, mits de informatie uit de tip voldoende concreet is en leidt tot de verdenking van een strafbaar feit. De rechter-commissaris kan, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verlangen dat er nog aanvullende informatie is die de anonieme tip ondersteunt, alvorens toestemming te geven voor bijvoorbeeld een doorzoeking.
In hoeverre is de krappe capaciteit bij de politie de oorzaak van het feit dat de politie zich genoodzaakt ziet om zonder verder bewijs of extra onderzoek anonieme tips te gebruiken om potentiële verdachten op te sporen?
Er is geen oorzakelijk verband tussen de wijze waarop de politie gebruik maakt van anonieme tips in het opsporingsonderzoek en de capaciteit bij de politie.
Deelt u de mening van de korpsleiding dat er sprake is van een onjuiste handelswijze? Zo ja, wat is er onjuist en hoe gaat u voorkomen dat dit weer gebeurt? Zo nee, waarom niet?
In onderhavige zaak heeft de politie zorgvuldig gehandeld.
Is er sprake van dat door toedoen van de politie Noord-Holland-Noord namen van anonieme bedoelde tipgever in de openbaarheid zijn gekomen?
Dit is niet aan de orde. Meldingen bij de tiplijn M. zijn niet naar personen herleidbaar. De politie beschikt dan ook niet over namen van anonieme tipgevers.
Deelt u de mening van de directeur van Meld Misdaad Anoniem dat het image van de tiplijn M. door het bovenstaande is geschaad? Zo ja, wat zegt dat over de mogelijke tipbereidheid van burgers en de effectiviteit van anonieme tips? Zo nee, waarom niet?
Het spreekt voor zich dat berichtgeving zoals de onderhavige niet goed is voor het imago van M. Het vertrouwen dat mensen in de tiplijn stellen – en hun bereidheid om tips te geven – hangt direct samen met de zorgvuldigheid waarmee de politie met anonieme meldingen omgaat. De politie is zich hier terdege van bewust.
De plannen voor de aanleg van de Natte As in Groningen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht «Grootschalige natuurontwikkeling Meerstad van de baan!» uit het Dagblad van het Noorden van 17 februari jl. en de weerstand die in Groningen leeft tegen de aanleg van de Natte As bij Hartstede en Meerstad; een verbindingszone tussen het Zuidlaardermeer en Natuurgebied Midden Groningen?
Ja.
Deelt u de conclusies volgend uit het rapport «Herijking van de Ecologische Hoofdstructuur» (EHS) dat in alle door het Planbureau voor de Leeromgeving (PBL) beoordeelde varianten sprake is van afstand tot de oorspronkelijke doelen en het lastig is om de internationale biodiversiteitsdoelen te halen?
In mijn brief van 16 februari jl. heb ik u laten weten (Kamerstukken 2010–2011 30 825, nr. 69), dat ik de door u genoemde conclusie van het PBL zorgwekkend vind, maar ook dat deze conclusie niet nieuw is. Al eerder heeft het PBL geconcludeerd dat het beleid, ook dat van eerdere kabinetten, waarschijnlijk onvoldoende is om de doelen te halen.
Deelt u de conclusie dat prioriteit voor de herijking van de EHS dient te liggen bij het beheren van bestaande gebieden, met name Natura 2000, en vervolgens bij investering in milieucondities, met name water om verdere biodiversiteitsverlies te voorkomen?
Ja, in mijn bovengenoemde brief van 16 februari ben ik hier nader op ingegaan.
In hoeverre passen de plannen voor de aanleg van de Natte As nog in het regeringsbeleid aangaande herijking van de EHS en bent u bereid af te zien van verdere rijksfinancieringvan dit specifieke onderdeel?
In het regeerakkoord is aangegeven dat robuuste verbindingen worden geschrapt. Ik heb de provincies gevraagd om te komen met voorstellen voor een herijkte EHS binnen de financiële en inhoudelijke kaders van het regeerakkoord. Ik wacht deze voorstellen af en zal ze beoordelen binnen de genoemde kaders.
Deelt u de mening dat alle middelen welke beschikbaar van rijk, provincies en derden moeten leiden tot een gezamenlijke financiering om de herijkte EHS te realiseren?
Die mening deel ik. In reactie op het genoemde PBL-rapport heb ik aangegeven dat er in de toekomst, net als nu in het ILG, sprake zal zijn van een gezamenlijke financiering van het natuurbeleid door rijk, provincies en derden.
AKZO Nobel en de internationale duurzaamheidsindex |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Akzo Nobel ontkoppelt bonus van positie in duurzaamheidsindex»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Akzo Nobel de hoogte van haar bonussen niet langer wil laten afhangen van de positie op de Dow Jones Sustainability Index nu duidelijk wordt dat door de ranking van Akzo Nobel die bonussen mogelijk in gevaar komen?
Hoe AkzoNobel invulling geeft aan zijn remuneratiebeleid, is aan het bedrijf zelf. In de Corporate Governance Code is bepaald dat de Raad van Commissarissen de bezoldiging van de individuele bestuurders vaststelt, op voorstel van de uit zijn midden benoemde remuneratiecommissie. Deze beloning dient te passen binnen het door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgestelde bezoldigingsbeleid.2 De wijze waarop het remuneratiebeleid bij AkzoNobel wordt bepaald, is in lijn met de Nederlandse Corporate Governance Code.
Een ander referentiepunt vormt de handleiding van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) uit 2010 over duurzame remuneratie, waarin het remuneratiebeleid bij Akzo Nobel als voorbeeld wordt aangehaald. De handleiding beschrijft hoe een bedrijf haar duurzame remuneratiebeleid kan vormgeven3. Een koppeling aan de Dow Jones Sustainability Index is één van de mogelijkheden, maar er zijn ook andere manieren.
Tot op heden was het remuneratiebeleid van AkzoNobel gekoppeld aan een top 3 positie in de Dow Jones Sustainability Index. De Dow Jones Sustainability Index is opgebouwd uit twee elementen. In de eerste plaats verzamelt Ratingbureau SAM informatie van de bedrijven. Dit gebeurt op basis van een vragenlijst die bedrijven in dienen te vullen en het (door SAM zelf) verzamelen van gegevens en uitvoeren van een media-analyse. Op basis hiervan wordt een ranglijst vastgesteld. Vervolgens wordt de ranglijst voorgelegd aan een onafhankelijke commissie van de Dow Jones Sustainability Index. Deze commissie kan besluiten om bedrijven geheel uit de Index te verwijderen. Punt van kritiek van AkzoNobel is dat de criteria en overwegingen voor een eventuele verwijdering niet transparant zijn. De remuneratiecommissie van AkzoNobel heeft daarom voorgesteld om de bonussen voortaan alleen nog te koppelen aan (een top 3 notering in) de SAM benchmark.
Vindt u de Index een belangrijk instrument om bedrijven aan te moedigen transparant en duurzaam te ondernemen?
Ja. De Dow Jones Sustainability Index is een internationale, gerenommeerde index. Voor Nederlandse multinationals gaat er een stimulerende werking van uit om zo hoog mogelijk op de lijst te eindigen. Ook AkzoNobel geeft aan te blijven streven naar een nummer één positie in de Sam benchmark (die ten grondslag ligt aan de Dow Jones Sustainability Index).
Bent u nog steeds van mening dat een open dialoog met stakeholders een wezenlijk element van maatschappelijk verantwoord ondernemen is?2
Ja. Kernelementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zijn dat bedrijven transparant zijn over hun beleid en bereid zijn tot dialoog met stakeholders. De dialoog met stakeholders wordt eveneens vermeld in de Nederlandse Corporate Governance Code5:
«De Code gaat uit van het in Nederland gehanteerde uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. De belanghebbenden zijn de groepen en individuen die direct of indirect het bereiken van de doelstellingen van de vennootschap beïnvloeden of er door worden beïnvloed: werknemers,
aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers, toeleveranciers, afnemers, de overheid en maatschappelijke groeperingen. Het bestuur en de raad van commissarissen hebben een integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van deze belangen, doorgaans gericht op de continuïteit van de onderneming. (...)
Het bestuur en de raad van commissarissen behoren met de belangen van de verschillende belanghebbenden rekening te houden, inclusief de voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen.»
Hoe beoordeelt u, in dat licht bezien, de kritiek van bestuursvoorzitter Weijers op de rol van «stakeholders issues» bij de ranking van de Dow Jones Sustainability Index?
Volgens een woordvoerder van AkzoNobel was de kritiek van de heer Wijers gericht op het gebrek aan transparantie van de commissie die de definitieve ranking van de Dow Jones Sustainability Index bepaalt, en niet zozeer op het belang van het voeren van een stakeholderdialoog. AkzoNobel heeft aangegeven dat de dialoog met stakeholders een continu onderdeel van de bedrijfsvoering vormt.
Hoe beoordeelt u het feit dat bestuursvoorzitter aangeeft dat Shell ook van plan is tot een soortgelijke ontkoppeling over te gaan?
Ik zie dat als een aangelegenheid van het bedrijf zelf. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het volgens de OESO-richtlijnen van belang is dat bedrijven door zelfregulering het vertrouwen in de sector moeten borgen?
Ja. De richtlijnen hebben mede tot doel om het vertrouwen tussen ondernemingen en de samenlevingen waarin zij actief zijn te verstevigen. Daartoe doen de richtlijnen vele aanbevelingen. De richtlijnen bevatten overigens geen specifieke aanbevelingen ten aanzien van een koppeling van bonussen van bestuurders aan duurzaamheidsindicatoren.
Vindt u dat de stap van Akzo Nobel bijdraagt aan het waarmaken van de ambities van het bedrijfsleven zelf op het gebied van Internationaal Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo ja, waarom?
Ja. AkzoNobel was één van de eerste bedrijven ter wereld die remuneratie op basis van duurzaamheidsindicatoren invoerde. De stap die AkzoNobel nu zet, kan het interne draagvlak voor dit systeem bevorderen en daarmee de stimulans voor een duurzame oriëntatie van bestuursbesluiten bestendigen. Bovendien streeft AkzoNobel nog steeds naar een top 3 positie in de SAM benchmark.
Bent u, zoals u zelf heeft aangegeven, bereid om partijen die bij de SER zijn aangesloten, zoals Akzo Nobel scherp te houden op commitment, ambitie en concrete activiteiten en op basis hiervan, een gesprek aan te gaan met de heer Wijers aan te gaan?
Het SER IMVO-initiatief is gebaseerd op een gezamenlijke verklaring van de vakbonden en de grote koepels in het bedrijfsleven, gericht op de verdere versterking van de invulling van ketenverantwoordelijkheid door Nederlandse bedrijven. Hoewel deze verklaring niet rechtstreeks bindend is voor individuele bedrijven, verwacht ik wel dat de gezamenlijke organisaties in het bedrijfsleven «peer pressure» zullen toepassen als individuele bedrijven niet conform of zelfs contrair aan de doelstelling van het IMVO-initiatief handelen. Daar lijkt mij echter in dit geval geen sprake van.
Hoe stelt u zich op tegenover andere Nederlandse bedrijven die in hun bonussenbeleid rekening houden met de Dow Jones Sustainability Index?
De invulling van MVO is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Ik vind het positief als bedrijven hun remuneratiebeleid koppelen aan duurzaamheidsdoelen. Ik faciliteer dit onder meer via de Transparantiebenchmark. Deze maakt transparant in hoeverre bedrijven in hun verantwoordingsinformatie inzicht geven in hoe maatschappelijke resultaten worden meegewogen bij de vaststelling van de beloning van bestuurders. Daarnaast heeft de VBDO, met behulp van een subsidie van mijn departement, de eerder genoemde handreiking over duurzame remuneratie ontwikkeld, waarin diverse mogelijkheden en voorbeelden beschreven staan. Het is aan bedrijven zelf of zij kiezen voor een koppeling aan de Dow Jones Sustainability Index of voor een andere methode.
Mensen in ontwikkelingslanden gebruikt als proefpersoon |
|
Ewout Irrgang (SP), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website Vice Versa: «Mensen in ontwikkelingslanden gebruikt als proefpersoon»?1
Ja ik heb hier kennis van genomen.
Wat is uw reactie op het bericht dat het toezicht op medicijntesten in ontwikkelende regio’s als India, Brazilië en Argentinië zeer te wensen over laat?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkeling dat het uitvoeren van klinisch onderzoek steeds internationaler wordt. De redenen hiervoor zijn divers, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van patiënten met een bepaalde ziekte, bereidheid van patiënten en artsen om deel te nemen aan klinisch onderzoek, de efficiëntie van het toetsingssysteem (Medisch Ethische Commissies) in een bepaald land, de kosten van het onderzoek enzovoort. Klinische onderzoeken ten behoeve van de registratie van geneesmiddelen in de EU waar ook ter wereld uitgevoerd, moeten voldoen aan alle regelgeving op het gebied van «Good Clinical Practice» (GCP) die geldt in de EU. Wat dat betreft maakt het niet uit of een onderzoek in of buiten Europa wordt uitgevoerd. Mocht worden getwijfeld aan het ingediende registratiedossier of de uitvoering van het onderzoek dan wordt, wanneer Nederland betrokken is, bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg een verzoek tot inspectie gedaan, die deze inspectie vervolgens uitvoert. Op Europees niveau worden in zo’n geval EU inspecteurs ingeschakeld via het Europese Geneesmiddelenbureau (EMA).
Bent u op de hoogte dat in de helft van de gevallen de farmaceutische bedrijven hun eigen medicijntesten niet meer uitvoeren, maar dat dit wordt uitbesteed aan onderaannemers, zogeheten Contract Research Organisations (CRO’s)?
Ja ik ben ervan op de hoogte dat veel farmaceutische bedrijven hun klinische onderzoeken met geneesmiddelen uitbesteden aan CRO’s.
Wereldwijd is er een tendens dat het klinisch onderzoek steeds meer via CRO’s wordt uitgezet (zie artikel NJEM 04-10-2007, Steinbrook). Ik hecht er echter aan enige nuancering aan te brengen. Er zijn verschillende typen CRO’s. Sommige CRO’s zijn in feite niet meer dan een administratiekantoor voor de farmaceutische industrie en verzorgen de documentenstromen, maar leveren zelf geen inhoudelijke bijdrage aan het onderzoek. Daarnaast zijn er CRO’s die zelf de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek met proefpersonen ter hand nemen. Binnen deze groep van CRO’s kan weer een onderscheid gemaakt worden tussen organisaties die met name een commercieel belang nastreven en CRO’s die in stichtingsverband onderzoek uitvoeren en zich sterk richten op het verwerven van nieuwe kennis.
De opkomst van de CRO’s (en met name van de CRO’s die zich beperken tot de administratieve zaken) wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de uitgebreide en complexe regelgeving bij geneesmiddelenonderzoek. Klinisch onderzoekers hebben in toenemende mate moeite om de regelgeving te overzien en te volgen. Om deze reden wordt steeds vaker een CRO ingeschakeld die de administratieve zaken voor haar rekening neemt. In ons land krijgen klinisch onderzoekers hulp in de vorm van voorbeeldbrieven, sjablonen en ICT-hulpmiddelen. In alle gevallen geldt dat CRO’s zich ook aan de regelgeving omtrent klinische onderzoeken moeten houden.
Kunt u een reactie geven op het feit dat uitbesteding van medicijntesten aan CRO’s leidt tot het opknippen van verantwoordelijkheden en minder overkoepelend overzicht over de test?
In Nederland is de opdrachtgever (verrichter) van de studie altijd eindverantwoordelijk voor het klinisch onderzoek. Hij dient te allen tijde een goed overzicht te hebben over het verloop van klinisch onderzoek, «aan het roer» te staan en wanneer nodig tijdig maatregelen te nemen. Daarnaast moet iedere instelling die onderzoek met mensen uitvoert beschikken over goed opgeleide klinische onderzoekers en een juiste infrastructuur voor het doen van klinisch onderzoek.
Bent u van mening dat de uitbesteding aan CRO’s in niet-traditionele onderzoekslanden ten koste gaat van de zorgvuldigheid, kwaliteit en naleving van ethische normen, en dat dit uiteindelijk ten koste gaat van de veiligheid van de proefpersonen en de kwaliteit van de medicijnen?
Zoals hierboven genoemd zijn er vele vormen van CRO’s en daarnaast zijn er ook vele vormen van klinisch onderzoek. Of een klinisch onderzoek wel of niet zorgvuldig uitgevoerd kan worden in niet-traditionele onderzoekslanden is sterk afhankelijk van deze twee zaken. Ik kan mij voorstellen dat er ook in sommige opkomende landen in bepaalde situaties uitstekend klinisch onderzoek kan worden uitgevoerd. Maar helaas is het ook mogelijk dat in bepaalde landen de zorgvuldigheid rond klinisch onderzoek niet goed geborgd is.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de statistische gegevens van de European Medicines Agency (EMA) over de medicijntesten die bepalend zijn voor markttoegang van medicijnen in Europa, 40% van de proefpersonen zich bevinden in niet-traditionele onderzoekslanden zoals India, Latijns-Amerika, China etc?2 Wat is uw reactie hierop?
Deze gegevens zijn mij bekend. Voor mijn reactie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat uit verschillende publicaties, waaronder een strategiepaper van het Europees Medicijnagentschap EMA3 blijkt dat bij het beoordelen van een geneesmiddel voor markttoegang dat getest is in niet-traditionele test regio’s, nauwelijks aandacht wordt besteed aan de naleving van ethische richtlijnen zoals de Verklaring van Helsinki, en het EMA daarom in 2010 voorstellen heeft gedaan om ethische richtlijnen beter te verankeren in het toelatingsproces van geneesmiddelen tot de Europese markt die in deze regio’s getest zijn? Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) nu de naleving van de Verklaring van Helsinki verifieert in het toelatingsproces van medicijnen die in niet-traditionele regio’s zijn getest?
Het CBG is, in nationaal of Europees verband via het Europese Geneesmiddelenbureau, betrokken bij verschillende fasen van het klinisch onderzoek. Daarbij gaat het om wetenschappelijk advies voorafgaand aan een aanvraag voor een handelsvergunning tot aan het beoordelen van de uiteindelijke onderzoeksresultaten. Het CBG werkt samen met EMA om de ethische richtlijnen Europees beter verankerd te krijgen en heeft hiervoor input geleverd aan EMA. Het CBG dient, net als EMA, erop toe te zien dat de Verklaring van Helsinki wordt nageleefd, alsmede de GCP-richtsnoeren. Dit betekent in het kort dat gekeken wordt of:
Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop het CBG nu de naleving van de Verklaring van Helsinki door de contractpartners van farmaceutische bedrijven verifieert?
Het CBG krijgt in principe de resultaten van de klinische onderzoeken in het dossier achteraf (retrospectief). Daarbij gaat het vaak om klinische onderzoeken die in meerdere landen tegelijk zijn uitgevoerd. Hierdoor kunnen mogelijke problemen of ongerechtigheden pas ontdekt worden als ze al hebben plaatsgevonden. Gecontroleerd wordt wél of door de uitvoerder en/of de verrichter van het onderzoek verklaard is dat de studie conform wet- en regelgeving is uitgevoerd. Wanneer het CBG twijfelt aan de uitvoering van een klinisch onderzoek, wordt overleg gezocht met de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dit kan gebeuren op nationaal (Inspectie voor de Gezondheidszorg), maar ook op Europees niveau (de zogenaamde Inspectors Working Party bij EMA).
Deelt u de zorg dat in de huidige markttoegang procedures te weinig onafhankelijke verificatie van de naleving van de Verklaring van Helsinki door de contractpartner van farmaceutische bedrijven bieden? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het kan altijd beter en zorgvuldiger. Het is daarom goed om te weten dat de Europese Commissie momenteel de huidige Richtlijn met betrekking tot klinisch onderzoek gaat herzien. In oktober 2009 tot januari 2010 is er een consultatie door de Europese Commissie gedaan waarin er onder meer aandacht voor is gevraagd hoe toezicht op klinisch onderzoek in lage loonlanden kan worden verbeterd, inclusief de nationale toestemming om een onderzoek te starten. Daarnaast is er van 6–7 september 2010 een internationale workshop gehouden door EMA.
Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren geïnvesteerd in het vergroten van de capaciteit in ontwikkelingslanden om zelf voorwaarden te kunnen stellen aan de (ethische) kwaliteit van klinische studies, onder andere via het European Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP) en via het VN onderzoeksprogramma voor tropische ziekten (TDR).
Bent u bereid u zowel op Europees niveau als in Nederland er hard voor te maken dat ethische richtlijnen daadwerkelijk worden verankerd in het toelatingsproces van medicijnen die in niet-traditionele regio’s zijn getest, zodat rechten van proefpersonen in ontwikkelingslanden zullen worden beschermd?
Ja ik ben bereid mij ervoor in te zetten dat de ethische richtlijnen daar waar dat nog niet voldoende het geval is daadwerkelijk worden verankerd in het toelatingsproces.
Bent u bereid tot het invoeren van een verplichte registratie van alle medicijntesten die ten grondslag liggen aan een aanvraag voor toegang tot de Europese markt, inclusief de testen die buiten Europa plaatsvinden, in de Europese publieke database van medicijntesten EudraPharm, zoals ook organisaties als SOMO dit vinden? Bent u van mening dat per medicijntest in deze database ook alle betrokken organisaties en bedrijven zouden moeten worden geregistreerd, inclusief de locaties waar de testen worden uitgevoerd?
Ik ben groot voorstander van meer transparantie rond klinisch onderzoek. In ons land wordt inmiddels van vrijwel alle klinische studies basisinformatie via de website van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) openbaar gemaakt. Ook als het gaat om klinisch onderzoek dat buiten Nederland en Europa wordt uitgevoerd is transparantie belangrijk. Veel farmaceutische bedrijven doen dat inmiddels en melden hun studies aan bij openbare databanken zoals www.clinicaltrails.gov en de International Clinical Trials Registry Platform (ICTRP) (zie http://www.who.int/ictrp/en/).
Eudrapharm is de Europese geneesmiddeleninformatiebank voor humane geneesmiddelen die een handelsvergunning hebben. Daarnaast is er de zogenaamde EudraCT databank voor klinische onderzoeken die zijn gestart, stopgezet of afgerond in de EU. EudraCT is een afgeschermde website.
Zeer recentelijk heeft de EMA bekend gemaakt (zie: http://www.cbg-meb.nl/CBG/nl/humane-geneesmiddelen/actueel/Lancering-Europees-register-klinisch-onderzoek/default.htm) dat er een openbaar EU klinisch onderzoeksregister (https://www.clinicaltrialsregister.eu/) van start is gegaan dat toegang geeft tot informatie die voorheen nog niet openbaar was. Het register geeft voor het eerst aan het publiek informatie over klinisch onderzoek met geneesmiddelen uit de 27 EU lidstaten, en daarnaast ook uit IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. De informatie van dit register komt uit het niet voor het publiek openbare EudraCT register.
Deze vorm van transparantie betekent dat het voor NGO’s als SOMO en WEMOS en alle andere geïnteresseerde partijen transparanter wordt welke onderzoeken er op welke locatie zijn en worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het behoud van (administratieve) werkgelegenheid in krimpgebieden van cruciaal belang is? Zo nee, waarom niet?
Om krimpregio's sociaal-economisch vitaal te houden is een perspectief nodig van de sociaal-economische ontwikkeling op regionaal schaalniveau. Overheden op regionaal schaalniveau zijn hierbij de verantwoordelijke partijen. In het regeerakkoord is decentralisatie en taakverschuiving afgesproken richting gemeenten en provincies waarbij de focus komt te liggen op kerntaken van provincies in het ruimtelijk en economisch domein. Regionale partijen dienen zelf grip te krijgen op hun eigen toekomst. Hierin ligt het cruciale belang in de aanpak van ontwikkeling van sociaal-economische vitaliteit. Cruciale factoren in deze maatschappelijke opgave zijn de betrokkenheid van burgers, maatschappelijke partijen en bedrijfsleven op regionale schaal. Het initiatief voor een succesvolle samenwerking tussen deze partijen ligt bij de overheden op regionale schaal. De centrale overheid dient hierin niet sturend te acteren. Behoud van administratieve werkgelegenheid in krimpgebieden past niet in deze visie
Kunt u concreet uiteenzetten welke maatregelen u heeft genomen (en/of voornemens bent te nemen) om de reorganisaties van de rijksoverheid juist te laten bijdragen aan de versterking van de economische structuur en werkgelegenheid in krimpgebieden? Zo nee, waarom niet?
In haar brief aan de Tweede Kamer van 16 september 2009 (TK, 2009–2010, 26 991, nr. 272) heeft de voormalige minister van BZK het kabinetsbeleid wat betreft de locatiekeuze van organisaties van het rijk uiteengezet. Dit beleid houdt in dat – waar mogelijk – rekening wordt gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie, maar dat het belang van een efficiënte bedrijfsvoering en een optimale dienstverlening aan de burger voorop staan. Dit is ook het beleid van het huidige kabinet. Het kabinet heeft dus oog voor het belang van de versterking van de economische structuur en de werkgelegenheid in de zogeheten krimpgebieden, maar bij het realiseren van een kleinere en beter georganiseerde rijksoverheid – zoals in het regeerakkoord is afgesproken – past het niet om organisatieonderdelen van het rijk in krimpregio’s te vestigen of handhaven, louter om redenen van versterking van de economische structuur of werkgelegenheid in die regio’s.
In dit verband breng ik ook in herinnering de uitkomsten van eerder onderzoek naar de regionale effecten van de personele taakstelling in het kader van het Programma Vernieuwing Rijksdienst (VRD) en andere lopende reorganisaties binnen het rijk, zoals door mijn voorganger aan uw Kamer beschreven in haar brieven van 24 april en 9 juli 2009 (Tweede Kamer, 2008–2009, 31 490, nrs. 21 en 26). Uit de in deze brieven gepresenteerde gegevens bleek dat de regionale effecten van de personele taakstelling VRD en andere reorganisaties niet onevenredig neersloegen op de «krimpprovincies» Groningen en Limburg in relatie tot het landelijk beeld. De impact van de in het onderzoek meegenomen reorganisaties op de werkgelegenheid bij organisaties van het rijk in de provincies Groningen en Limburg bedroeg voor beide provincies 5%, terwijl dat voor de provincie Zuid-Holland 12% was. Het gewogen landelijk gemiddelde effect was 6%.
Wapenuitvoer naar Noord-Afrika en Midden-Oosten |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk |
|
![]() |
Is het waar dat Nederland in 2008 en 2009 toebehoren voor militaire transporthelikopters en nachtzichtkijkers aan Libië heeft geleverd?1
Ten dele. In augustus 2008 is een uitvoervergunning verleend aan een in Nederland gevestigd bedrijf om gereviseerde onderdelen van militaire transporthelikopters aan een Italiaans bedrijf te leveren. Dit bedrijf ruilde deze en andere elders ingekochte delen voor kapotte delen van de eerder vanuit Italië aan Libië geleverde transporthelikopters voor onderhoudsdoeleinden. Deze vergunningaanvraag is getoetst op de eindbestemming Libië. Begin 2010 heeft Nederland opnieuw een uitvoervergunning verleend voor een vergelijkbare omruil van onderdelen voor deze helikopters, maar deze vergunning heeft niet geresulteerd in een daadwerkelijke uitvoer.
In 2008 is een vergunning verleend voor tijdelijke uitvoer van twee nachtzichtkijkers voor een demonstratie aan het Libische ministerie van Defensie. De looptijd van deze vergunning is in 2009 verlengd met nogmaals een jaar. Uiteindelijk heeft de demonstratie niet plaatsgevonden en is de vergunning ongebruikt retour gezonden.
Wat is uw oordeel over het opheffen van het EU-wapenembargo in 2004 in het licht van de gebeurtenissen van de laatste dagen in Libië?
Het instellen van het wapenembargo was gebaseerd op de Lockerbie-kwestie en de vrees dat Libië aan een kernwapenprogramma werkte en geen medewerking gaf aan de internationale gemeenschap om die vrees weg te nemen. In 2004 maakte de Libische leider Muammar al-Gadaffi in beide kwesties een draai om schoon schip te maken en zich te conformeren aan de eisen die de internationale gemeenschap gesteld had. Omdat daarmee de grond voor het toen geldende wapenembargo verviel, is het opgeheven. Zie verder vraag 4.
Deelt u de opvatting dat wapenexportcriteria moeten worden toegepast? Indien neen, waarom niet? Kunt u aangeven waarom dat in dit geval niet is gebeurd? Deelt u de opvatting dat de wapenexportcriteria strenger moeten worden gemaakt? Indien nee, waarom niet? Zo ja, welke voorstellen zult u daartoe ondernemen?
Uiteraard moeten vergunningaanvragen voor wapenexport getoetst worden aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Dat is bij de betreffende vergunningaanvragen dan ook gebeurd. Bij de toetsing aan de criteria wordt echter, conform het Gemeenschappelijk Standpunt, rekening gehouden met de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik van de goederen.
De EU-lidstaten beoordelen periodiek of de oorspronkelijk uit begin jaren ’90 stammende criteria nog voldoen. Dit leidde bijvoorbeeld in 2008 tot een aanscherping van het 2e criterium inzake de mensenrechten. Daarenboven is een «Gebruikersgids» ontwikkeld met richtlijnen voor de interpretatie van de afzonderlijke criteria.
Deelt u de opvatting dat vanwege de inzet van de Libische strijdkrachten tegen de eigen geweldloos demonstrerende bevolking onmiddellijk een wapenembargo tegen Libië moet worden ingesteld? Zo ja, bent u ook bereid via de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN) een dergelijk wapenembargo van kracht te laten worden? Indien nee, waarom niet?
Ja. Veiligheidsraadresolutie 1 790 van 26 januari jl. heeft een VN-wapenembargo ten aanzien van Libië ingesteld. De EU heeft dit op 28 februari gedaan.
Deelt u tevens de opvatting dat ook tegen Bahrein, Jemen en andere landen in de Arabische wereld onmiddellijk een wapenembargo moet worden ingesteld, omdat de regeringen van deze landen wapens inzetten tegen demonstrerende bevolking of gezien de situatie in de verleiding zouden kunnen komen dat te doen? Zo ja, bent u ook bereid via de EU en de VN een dergelijk wapenembargo van kracht te laten worden? Indien nee, waarom niet?
Nee. De regering heeft besloten nieuwe aanvragen voor wapenexport naar Jemen en Bahrein, evenals nieuwe aanvragen voor Tunesië en Egypte, aan te houden, totdat er aanleiding is voor een nieuwe overweging. Verlengingen van aanvragen voor deze landen zullen kritisch worden getoetst. Voor Libië, Syrië en Iran geldt dat geen wapenexportvergunningen worden afgegeven. Voor de andere landen in de Arabische wereld bieden de toetsingscriteria van het Gemeenschappelijk Standpunt voldoende mogelijkheden om gepaste terughoudendheid te garanderen.
Hebt u kennisgenomen van het jaarrapport van het Zweedse onderzoeksbureau SIPRI dat stelt dat de wereldwijde wapenhandel niet te lijden heeft gehad onder de economische wereldcrisis?2 Deelt u de opvatting dat het in het licht van toenemende economische schaarste aannemelijker wordt dat politieke spanningen makkelijker gewapenderhand worden uitgevochten? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie dat extra inspanningen van de internationale gemeenschap noodzakelijk zijn om de wapenproductie en -handel te doen verminderen? Zo ja, welke stappen neemt u op dat terrein?
Het jaarrapport moet nog verschijnen. In een recente publicatie van SIPRI over de honderd belangrijkste defensiebedrijven ter wereld wordt de conclusie getrokken dat de wereldwijde wapenhandel niet te lijden heeft gehad onder de economische crisis. Het onderzoeksinstituut legt daarbij een duidelijk verband tussen de groei van de omzetcijfers van veel van deze bedrijven sinds 2002, en de stijging van de Amerikaanse uitgaven voor militaire goederen en diensten in die periode.3
Economische schaarste kan aanleiding zijn voor onrust, onder andere wanneer die schaarste leidt tot significante prijsverhogingen van basisbehoeften. Dit kan politieke spanningen opleveren die in sommige gevallen – maar niet altijd – gewapenderhand uitgevochten worden.
De regering is van mening dat alles eraan gedaan moet worden om illegale wapenhandel en productie tegen te gaan en, zo mogelijk, stop te zetten. Wat betreft de legale wapenhandel en productie is de regering van mening dat deze onder strikte controle noodzakelijk is om veiligheid en stabiliteit te waarborgen.
Hebt u kennisgenomen van de internationale wapenbeurs IDEX 2011 in Abu Dhabi, die van 20 t/m 24 februari 2011 plaatsvindt?3 Hebt u er tevens kennisgenomen dat daar ook vijf Nederlandse wapenondernemingen hun waren tentoonstellen? Deelt u de mening dat dit in het licht van de repressie in de Arabische wereld ongepast is? Bent u bereid er bij Nederlandse wapenproducenten op aan te dringen zich van deelname aan deze beurzen te onthouden? Indien nee, waarom niet?
Ja, deze feiten zijn bekend. Het is niet de taak van de overheid om te voorkomen dat bedrijven deelnemen aan internationale tentoonstellingen, waarmee zij menen nieuwe markten te kunnen aanboren voor hun producten. Het is wel de taak van de overheid om eventuele aanvragen voor de tijdelijke uitvoer van militaire goederen die bij dergelijke tentoonstellingen worden gerepresenteerd, te toetsen en zo nodig af te wijzen. Dit gebeurt aan de hand van de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt.
Chaos bij de Osira Groep |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de «zorgroutes» bij de Osira Groep 4 miljoen euro hebben gekost? Deelt u de mening dat dit een schandelijke verspilling van zorggeld betreft? Zo nee, waarom niet?12
Ik heb het bericht ontvangen dat de zorgroutes 4 miljoen euro hebben gekost en dat vind ik heel jammer.
Wilt u de verantwoordelijke bestuurders van Osira persoonlijk aansprakelijk stellen voor dit wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de bevoegdheid om de bestuurders persoonlijk aansprakelijk te stellen. Ik heb de Raad van Toezicht uitgenodigd voor een gesprek. Er heeft inmiddels een bestuurswisseling plaats gevonden, waarbij er een nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur is aangenomen. Tevens heeft de Raad van Toezicht iemand aangewezen als gedelegeerde om toezicht te houden op de Raad van Bestuur en deze bij te staan bij de opstelling en implementatie van verbeterplannen.
Herkent u het beeld dat de situatie op locaties van Regio West 2 «instabiel te noemen» is, met hoog ziekteverzuim, opzegging van tijdelijke contracten en het vertrek van verschillende medewerkers? Wat zegt dit over de situatie in de rest van de organisatie van Osira? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Uit de rapporten van de IGZ blijkt dat er inderdaad veel gewerkt wordt met flexwerkers, wat de kwaliteit en continuïteit van de zorg niet ten goede is gekomen. De Raad van Toezicht heeft mij verteld dat één van de eerste acties die zij gaan uitvoeren is het minder werken met flexwerkers en gaan opzetten van vaste zorgteams.
Deelt u de mening dat de chaos bij Osira een bedreiging vormt voor de continuïteit van zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ingrijpen, gelet op uw verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg?
Ik ben zeker van mening dat chaos en de genoemde meldingen van de cliëntenraad van invloed is op de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening.
In mijn brief naar uw Kamer op 15 maart jl. meld ik u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) Osira Amstelring onder verscherpt toezicht heeft gesteld. De reden van deze maatregel is het ernstig tekort schieten van de kwaliteit van zorg binnen de door de IGZ bezochte locaties. Zoals ik in mijn brief al aangeef, is dit geen geringe maatregel aangezien het 27 locaties van de zorginstelling betreft. Ik ondersteun deze maatregel van harte, want ik wil bewerkstelligen dat de organisatie weer op het juiste pad gezet wordt. Ik ben van mening dat het verscherpt toezicht hierin kan helpen. Ik wil dat het vertrouwen tussen de werkvloer en het bestuur hersteld wordt. Ik wil dat de medewerkers het vertrouwen weer terug krijgen, door onder toezicht van de IGZ verbeteringen door te voeren.
Wat is uw reactie op meldingen van de cliëntenraad over het regelmatig ontbreken van melk en voldoende broodbeleg, het voortdurende gebrek aan privacy bij de toiletten en het niet op tijd afvoeren van gebruikt incontinentiemateriaal en ander vuilnis van de afdeling? Als zulke basale zaken al niet geregeld kunnen worden door het bestuur van Osira, hoe zullen de zorg en veiligheid er dan aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen, in tegenstelling tot de eerdere vragen over dit onderwerp, serieus te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?1
Ik reageer altijd serieus op vragen die vanuit uw Kamer worden gesteld.
Het rapport Hoekstra |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht over de klacht van de Friese gedeputeerde De Vries over het nog steeds niet openbaar maken van het rapport van de commissie-Hoekstra?1
Waarom is het rapport van de commissie Hoekstra nog steeds niet openbaar?
Waarom duurt dit openbaar maken zo lang? Kunt u bevestigen dat het rapport in november 2010 klaar zou zijn?
Wanneer maakt u dit rapport van de commissie-Hoekstra openbaar?
Knooppunt Hoevelaken en de aansluiting A1/A30 |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat er een financieel tekort bestaat bij het project herinrichting van knooppunt Hoevelaken van 150 a 300 mln. en dat aan de regio is meegedeeld dat u van mening bent dat de afslag Hoevelaken kan verdwijnen?
Voor de aanpassingen aan het Knooppunt Hoevelaken en de aanliggende wegvakken is een referentieontwerp gemaakt. De basis voor dat ontwerp is het Voorkeursalternatief, dat eind 2009 in bestuurlijk overleg met de regio is afgesproken. De raming van dit ontwerp blijkt inderdaad fors hoger te liggen dan het beschikbare budget. Inmiddels wordt met behulp van Value Engineering bekeken welke ontwerpuitgangspunten en functionaliteiten behouden moeten/kunnen worden, en waarop concessies moeten/kunnen worden gedaan. De regiopartijen zijn voor dit proces uitgenodigd.
Ik weet dat met name de gemeenten Amersfoort en Nijkerk sterk opteren voor behoud van de aansluiting Hoevelaken. Deze aansluiting ligt echter op heel korte afstand van het knooppunt Hoevelaken. Na de noodzakelijke aanpassingen aan het knooppunt is er voor de gebruikers van een aansluiting Hoevelaken op de huidige locatie te weinig weglengte (200 meter) om meerdere rijstroken op te kunnen schuiven om zodoende de gewenste rijrichting op te gaan. Dat levert een verkeersonveilige situatie op, die bovendien gevoelig is voor congestie. Om dit probleem op de huidige locatie op te lossen zijn meerdere kunstwerken nodig. Daardoor wordt handhaving van de aansluiting op de huidige locatie erg kostbaar. Dit wordt momenteel geraamd op € 70 mln (een «normale» aansluiting kost € 20–25 mln). In het referentie-ontwerp is om deze reden geen aansluiting Hoevelaken opgenomen.
Kunt u toelichten hoe deze forse overschrijding is ontstaan?
In de uitwerking van het Voorkeursalternatief hebben eisen van technische, verkeerskundige en verkeersveiligheidsaard geleid tot een (veel) uitgebreider ontwerp dan was voorzien bij de vaststelling van het Voorkeursalternatief. Vooral de situatie op de A28 bij Amersfoort is complex. Hier zitten vier aansluitingen en het knooppunt dicht op elkaar, wat veel wevend verkeer oplevert. Daarom is in het referentie-ontwerp een robuuster verkeerssysteem met hoofd- en parallelbanen (extra kunstwerken) opgenomen.
Kan hieruit worden afgeleid dat u afstand neemt van de mening van uw ambtsvoorganger dat er voldoende redenen zijn om de afslag Hoevelaken te behouden?
In 2000 is het zogenaamd Vathorst-convenant getekend door regio en rijk. In dat convenant staat dat de aansluiting Hoevelaken gesloten wordt. In mei 2009 heeft mijn ambtsvoorganger (bij de opening van de aansluiting Vathorst) gezegd dat het openhouden of afsluiten van de aansluiting Hoevelaken afhangt van de variant die in de planstudie Knooppunt Hoevelaken wordt gekozen. Hij heeft ook gezegd dat als de regio de aansluiting open wil houden, de regio dat moet aangeven. In het BO MIRT van november 2009 is door regio en rijk afgesproken dat in de 2e fase van de planstudie Knooppunt Hoevelaken onderzocht zal worden of de aansluiting Hoevelaken behouden kan blijven. Uit dat onderzoek blijken de gegevens waarop ik mijn standpunt heb gebaseerd zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb beschreven.
Wat zijn de gevolgen voor het onderliggend wegennet en de thans al zwaar belaste aansluiting A1/A30 als de afslag Hoevelaken verdwijnt?
De reconstructie van knooppunt Hoevelaken en de verbreding van de aanliggende weggedeelten betekent een aanzienlijke verschuiving van het autoverkeer van het onderliggend wegennet naar het hoofdwegennet. Daarmee wordt het onderliggend wegennet ontlast en het sluipverkeer verminderd. Uit onderzoek naar de (resterende) verkeersbelasting van het onderliggend wegennet blijkt dat dat op bepaalde plekken alsnog zwaar belast is. Het wel of niet realiseren van een aansluiting Hoevelaken heeft hier natuurlijk invloed op, maar uit het onderzoek blijkt dat de aansluiting niet effectief is voor het daadwerkelijk oplossen van geconstateerde knelpunten op het onderliggend wegennet. Daar zijn maatregelen op het onderliggend wegennet zelf voor nodig.
Klopt het dat u in het kader van de planstudie A28 al op korte termijn de afrit Hoevelaken vanuit de richting Zwolle en Amsterdam wilt afsluiten? Bent u bereid deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. In het kader van het spoedwetproject A28 Utrecht–Amersfoort wordt de verbindingsboog vanuit de richting Utrecht naar de richting Apeldoorn verbreed. Het verkeer dat vanuit de richtingen Amsterdam en Zwolle komt en de afrit Hoevelaken wil nemen, moet dan 3 rijstroken wisselen om de afrit te kunnen bereiken. Voor deze weefbewegingen is te weinig weglengte beschikbaar, omdat de aansluiting Hoevelaken op korte afstand van het knooppunt ligt. Op de verbrede verbindingsboog wordt meer autoverkeer voorzien, waardoor het weven van dit verkeer zal leiden tot een verkeersonveilige situatie die ook gevoelig is voor congestie. Daarom wordt het gebruik van de afrit Hoevelaken voor dit verkeer afgesloten. Vanuit de richting Utrecht kan de afrit Hoevelaken voorlopig wel gebruikt worden. Omwille van de verkeersveiligheid ben ik niet bereid deze maatregel in te trekken.
Is het waar dat u geen maatregelen, heeft opgenomen in de voorlopige ramingen voor de herinrichting van het knooppunt Hoevelaken, die bijdragen aan de doorstroming van het hoofdwegennet en de leefbaarheid van de regio (geluid, lucht, natuur en inpassing)?
In de raming van het nu voorliggende ontwerp zitten maatregelen die de doorstroming van het autoverkeer op het hoofdwegennet in het studiegebied verbeteren. Dit betreft aanpassingen aan het knooppunt zelf (het vervangen van twee van de bestaande klaverbladbogen door fly-overs) en verbreding van de aansluitende weggedeelten (de A1 tussen de aansluitingen Bunschoten en Barneveld en de A28 tussen de aansluitingen Nijkerk en Maarn). Ook zijn in de raming de kosten voor benodigde inpassingsmaatregelen opgenomen (geluidwering, luchtkwaliteit, natuur). De kosten van het handhaven van de aansluiting Hoevelaken zitten niet in de projectraming. Ook verdergaande inpassingsmaatregelen, zoals verdiepte liggingen, zitten niet in het voorliggend ontwerp en dus ook niet in de raming.
Is het waar dat u weigert de ramingen vrij te geven aan de regio voor deze maatregelen zoals verdiepte of verhoogde ligging van de A28 ter hoogte van Schuilenburg-De Schammer en/of park Randenbroek/Heiligenberg en/of Nimmerdor/Den Treek, of «dive-unders» in plaats van «fly-overs» in knooppunt Hoevelaken, maar de regio wel verzoekt om door middel van «Value Engineering» te komen tot een goedkoper pakket?
Nee. Eind februari is de raming van het referentie-ontwerp na zorgvuldige interne controle beschikbaar gesteld aan de provincie en de betrokken gemeenten als input voor de Value Engineering. Voor de «dive-unders» wordt momenteel de kosteninformatie verzameld.
Vindt u deze houding passen bij een goede en efficiënte samenwerking van overheden en bij de adviezen van de commissie Elverding?
Zie 7.
Deelt u de mening dat het nu voor de regio onmogelijk is om op een zorgvuldige wijze aan de inwoners van de betreffende gemeenten, omwonenden van de A28 en knooppunt Hoevelaken en gebruikers van de afslag, uit te leggen dat er een streep gaat door de oorspronkelijke ambities en dat goede bereikbaarheid van het hoofdwegennet ten koste zal gaan van lokale bereikbaarheid, geluid, luchtkwaliteit, natuur en inpassing?
De regio is van harte uitgenodigd om deel te nemen aan het proces van Value Engineering. RWS heeft de regio inmiddels uitgebreid voorgelicht over doel en opzet daarvan. Voorlopig hebben we alleen nog geconstateerd dat de uitwerking van het Voorkeursalternatief zoals vastgelegd in het referentie-ontwerp niet binnen het beschikbare budget gerealiseerd kan worden. Andere conclusies kunnen op dit moment niet getrokken worden.
Bent u bereid alle ramingen voor de herinrichting van knooppunt Hoevelaken zo spoedig mogelijk aan de regio beschikbaar te stellen?
zie 7.
Bent u bereid de markt te consulteren om te kijken of er goede oplossingen kunnen worden gevonden waarbij afslag Hoevelaken behouden blijft?
Over de zin van vroegtijdige marktconsultatie in de planstudie Knooppunt Hoevelaken is recent overlegd met de regio en de markt. Bij deze partijen bestaat het nodige enthousiasme voor het verkennen van een dergelijke stap. Ik ben momenteel aan het verkennen wat een vroegtijdige marktconsultatie betekent voor het proces en de organisatie van het project. Als we het marktspoor opgaan, kan het behouden blijven van de aansluiting Hoevelaken daarvan onderdeel uitmaken, bijvoorbeeld van het pakket van te onderzoeken wensen.
Bent u bereid in de studie naar de herinrichting van knooppunt Hoevelaken ook de problematiek van de aansluiting A1/A30 bij Barneveld integraal mee te nemen en daarbij het doortrekken van de A30 naar de oude rijksweg Voorthuizen en een afslag van de A30 naar de A1 richting Apeldoorn, waardoor de stoplichten kunnen verdwijnen, te betrekken?
Nee, de aansluiting A1/A30 is geen onderdeel van de planstudie Knooppunt Hoevelaken.
Ziet u mogelijkheden om de afslag Hoevelaken en de genoemde optimaliseringen rond knooppunt A1/A30 te financieren uit de middelen die beschikbaar worden gesteld via de komende tweede tranche benutting?
De benuttingsmaatregelen zullen voornamelijk bedoeld zijn om de beschikbare capaciteit optimaler te gebruiken zodat de verkeersdoorstroming verbetert en de reistijden korter worden. De door u genoemde punten passen daar niet in.
Het tekort aan technici met een lagere middelbare opleiding |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de kritiek van de technieksector op de aanpak van dit kabinet van het tekort aan lager- en middelbaar geschoolde technici?1
Ja, deze is ons bekend. Zij wordt echter niet door ons herkend.
De kritiek richt zich op de € 23 mln. die wij onlangs hebben geïnvesteerd in nieuwe samenwerkingsvormen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven. Deze investeringen zouden alleen hoger geschoold technisch talent betreffen. Dit is niet correct. Het geld is gegaan naar zowel de Centres voor Expertise, op HBO-niveau, als naar de Centra voor Innovatief Vakmanschap. Deze laatste betreffen samenwerkingsvormen op MBO-niveau.
Wij verwachten dat deze centra, juist door de samenwerking met bedrijfsleven uit de topsectoren, een grote aantrekkingskracht zullen uitoefenen op excellente en gemotiveerde leerlingen in de techniek. Zij zullen door deze aantrekkingskracht, die naar wij hopen ook de doorstroom vanuit het VMBO zal bevorderen, een belangrijke rol vervullen in de aanpak van het tekort aan technisch opgeleide vakkrachten op lager en middelbaar technisch niveau.
Kloppen de berekeningen van TechniekTalent.nu dat er al in 2014 een tekort dreigt van 63 000 technici met een lagere of middelbare opleiding? Zo nee, wat zijn uw schattingen? Kunt u tevens toelichten hoe groot het tekort aan technici met een hogere opleiding zal worden?
De berekeningen van TechniekTalent.nu kloppen in grote lijnen, mits wordt uitgegaan van dezelfde vooronderstellingen. Genoemde berekeningen zijn gebaseerd op de arbeidsmarktprognoses van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) te Maastricht. In deze prognoses worden voorspellingen gedaan door de baanopeningen – de totale vraag op de arbeidsmarkt als resultaat van de uitbreidingsvraag (als gevolg van de verwachte economische groei) en de vervangingsvraag (als gevolg van de verwachte uitstroom aan personeel) – te stellen tegenover de arbeidsmarktinstroom (van schoolverlaters). Op deze wijze zijn de genoemde 63 300 technici berekend.
Dezelfde uitgangspunten hanterend ten aanzien van bijvoorbeeld de verwachte economische groei en het wel of niet rekening houden met het vervullen van de vraag door anderen dan louter schoolverlaters of met de vraag of de tekorten leiden tot loonmaatregelen van werkgevers, zouden wij op grond van de ROA-methode tot eenzelfde conclusie komen.
U vraagt naar de situatie in het hoger onderwijs. Op grond van genoemde ROA-prognoses wordt in de periode 2009–2014 een aanbodoverschot verwacht van 2 700 arbeidsplaatsen op HBO-niveau en 8 300 arbeidsplaatsen op WO-niveau.
Hoe verhouden de bezuinigingen van € 170 miljoen op het MBO voor mensen boven de
De bezuiniging op het MBO voor mensen boven de 30 jaar past bij de opvatting van het kabinet dat boven deze leeftijd de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers een hogere private bijdrage rechtvaardigt (zie Actieplan Focus op Vakmanschap 2011–2015). Dit staat los van de middelen die worden uitgegeven aan het Platform Bèta Techniek, omdat hier de (leer)loopbaan van de jongere centraal staat.
Alle belangen afwegend, heeft het kabinet besloten om met een alternatief arrangement ten opzichte van het Regeerakkoord te komen voor studenten ouder dan 30 jaar. In het alternatieve arrangement blijft publieke bekostiging van deze doelgroep voor een deel intact, maar wordt er ook een stevig beroep gedaan op werkgevers en werknemers. Het valt niet geheel uit te sluiten dat het aantal 30-plussers in de techniekopleidingen (in het studiejaar 2009–2010 ging het om 19 000 mensen) zal afnemen. Dat geldt overigens ook voor andere sectoren.
jaar zich tot de € 23 miljoen die u extra uitgeeft aan het Platform Bèta Techniek, dat zich voornamelijk richt op middelbaar- en hoger opgeleide technici? Kunt u bevestigen dat op dit moment bijna 20 000 mensen van 30 jaar of ouder een MBO opleiding volgen in de techniek? Kunt u tevens uiteenzetten hoeveel mensen met deze opleiding zullen stoppen door de bezuinigingen?
Het kabinet bezuinigt conform het regeerakkoord € 170 miljoen op het totale macrobudget voor het MBO. Voor het alternatieve 30+ arrangement komt er echter een aparte financieringsbox van € 130 miljoen. Het aantal publiek bekostigde leerplaatsen wordt begrensd tot 47 000 per jaar. Uitgangspunt is dat onderwijsinstellingen eenzelfde bijdrage ontvangen per BBL-deelnemer als in de huidige situatie. De overheid bekostigt een leerplaats voor maximaal twee jaar. Het alternatieve arrangement wordt in 2013 gestart en is vanaf 2015 operationeel. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben verheugd gereageerd op het alternatief.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de hartenkreet van onder meer de heer Loek Hermans, die u heeft gevraagd alsnog af te zien van de bezuinigingen op het MBO voor 30-plussers omdat deze, in zijn woorden, «onverantwoord en onacceptabel» zijn en «de instroom in de arbeidsmarkt hard treffen en daarmee grote schade berokkenen aan onze Nederlandse economie?»2
Schaarste op de arbeidsmarkt kan niet alleen door de overheid worden opgelost. Bedrijven/ werkgevers in welke sector dan ook, dus ook de technieksector, hebben hierbij een minstens zo grote rol te spelen. Tegen deze achtergrond is het een verheugende zaak dat de technieksector dit probleem nu ook zelf oppakt.
Ook in gebaar ondersteunen wij ze hierin en verwijzen naar de investeringen die wij doen in de Centra voor Innovatief Vakmanschap op MBO-niveau. Samen met de Centres voor Expertise op HBO-niveau maken investeringen in deze Centra onderdeel uit van het door u in vraag 3 genoemde investeringsbedrag van € 23 mln.
Deze investeringen vormen het voorlopige eindpunt van de ontwikkeling die door eerdere investeringen, die vanuit het Deltaplan Bètatechniek door het Platform Bètatechniek in het MBO zijn gedaan, in gang is gezet.
Ook de introductie van Associate-degreeprogramma’s (Ad) levert een bijdrage aan vergroting van het aantal technisch geschoolden en een betere aansluiting op de veranderende behoeften van het werkveld. Het is inmiddels mogelijk om op 32 locaties een Ad in een technische richting te volgen.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de technieksector om het door hen genomen initiatief om meer vakmensen op te leiden «in woord en gebaar te ondersteunen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe u hier invulling aan zal geven?
Het schrappen van de vervoersvoorziening bij Pantar in Amsterdam |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Is het waar dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) – namens de rijksoverheid – een «beschikking indicatie Wet Sociale werkvoorziening (WSW): doelgroep» afgeeft waarin is vastgelegd of de betreffende persoon behoort tot de doelgroep van de WSW, en mocht dat het geval zijn in welke arbeidshandicapcategorie de betreffende persoon valt?1
Ja.
Is het waar dat in de indicatie wordt vastgelegd welke aanpassingen noodzakelijk zijn voor de betreffende SW-geindiceerde om in de WSW te kunnen werken? Zo ja, bent u er van op de hoogte dat in deze indicatie de technische aanpassing «vervoersvoorziening» kan worden opgenomen als dit van toepassing is?
Ja, dit is vastgelegd in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken, artikel 4 lid 3. Hierin staat: «de indicatiebeschikking bevat bij een geïndiceerde tevens: a) een advies over de eventuele aanpassingen die in eerste aanleg noodzakelijk worden bevonden bij het verrichten van arbeid.» In artikel 1 onder g is opgenomen wat onder aanpassingen wordt verstaan. Een advies over een vervoersvoorziening kan daar inderdaad deel van uitmaken.
Is het juridisch juist om te stellen dat als de uitvoerende SW-organisatie een (hogere) subsidie ontvangt voor een SW-geindiceerde omdat deze werknemer is ingedeeld in een arbeidshandicapcategorie (bijvoorbeeld «ernstig») de overheid de gemaakt afspraken in de beschikking van de SW-geindiceerde verplicht is na te komen? Zo nee, waarom is dit juridisch gezien niet juist? Zo ja, is het waar dat als er een vervoersvoorziening in de beschikking is opgenomen het SW-bedrijf/overheid verplicht is deze vervoersvoorziening te bieden?
Nee, dit is juridisch niet juist. Zo gauw een Wsw-indicatie is afgegeven, en er een Wsw-plaats beschikbaar komt, dient de gemeente ervoor zorg te dragen dat de geïndiceerde onder aangepaste omstandigheden arbeid kan verrichten. De koppeling van de financiering van de Wsw aan arbeidshandicapcategoriën zorgt ervoor dat de gemeente over voldoende middelen beschikt om de benodigde aanpassingen te realiseren. De aanpassingen die genoemd worden in de Wsw-indicatie betreffen een advies. De uiteindelijk benodigde aanpassingen worden pas vastgesteld na een functiegericht onderzoek bij de feitelijke plaatsing.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat 200 medewerkers niet meer kunnen werken bij Pantar in Amsterdam en werkloos thuis komen te zitten, omdat zij niet zelfstandig in staat zijn om zich naar Pantar te verplaatsen en ook nog eens 40 chauffeurs hun baan verliezen vanwege het schrappen van de vervoersvoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Pantar, uitvoerende dienst van de Wet sociale werkvoorziening (en andere doelgroepen) van de gemeente Amsterdam, heeft besloten om het collectief georganiseerde woon-werkverkeer voor Wsw-werknemers te schrappen. De wet bevat geen verplichting tot het aanbieden van een dergelijke voorziening. In de Wsw-CAO is een bepaling opgenomen over een tegemoetkoming in het woon-werkverkeer. Het is aan de gemeenten hier invulling aan te geven. Daarbij heeft Pantar aangegeven zelf op individueel niveau te inventariseren welke alternatieven gepast zijn voor het vervoer voor de personen die nu nog gebruik maken van de collectieve vervoersvoorziening.
Kunt u garanderen dat Pantar in Amsterdam de € 31 000 die zij per medewerker onder de arbeidshandicapcategorie «ernstig» ontvangt daadwerkelijk hebben besteed aan de betreffende medewerkers? Zo ja, op grond van welke verantwoording?2
Nee. Rijksmiddelen voor de Wsw worden jaarlijks aan individuele gemeenten verstrekt. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw en leggen in de gemeentelijke jaarrekening verantwoording af over de besteding van de rijksmiddelen.
Is het waar dat er bij Pantar in Amsterdam in januari 2011 bonussen zijn uitgedeeld aan het management, terwijl er miljoenen moeten worden bezuinigd? Zo ja, hoeveel geld is er aan deze bonussen besteed?
De directie van Pantar heeft bij navraag aangegeven dat dit niet het geval is.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het spoeddebat over de bezuinigingen op woon-werkverkeer bij de sociale werkvoorziening te Amsterdam?
Ja.
De verviervoudiging van het aantal overvallen in Zuid-Limburg |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fors meer gewapende overvallen Zuid-Limburg» op de website van Dagblad de Limburger op 21 februari 2011?1
Ja.
Hoeveel van de overvallen die de laatste drie jaren zijn gepleegd, zijn opgelost? Welke dadergroepen waren verantwoordelijk voor deze criminaliteit?
De oplossingspercentages van overvallen in Limburg-Zuid zijn volgens het korps tot op heden: 17% in 2008, 25% in 2009 en 30% in 2010.
Op 9 februari 2011 heb ik het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit naar uw Kamer gestuurd. Als bijlage heb ik het onderzoek «Overvallen in Nederland» meegestuurd, waarin vele aspecten van de overvalproblematiek en de aanpak ervan de revue passeren (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 305, bijlage 99524). Professor Fijnaut c.s. beschrijven in dit onderzoek ook de dadergroep en concluderen dat deze voor het overgrote deel bestaat uit mannen. De leeftijd van de helft van de overvallers wordt geschat tussen de 20 en 30 jaar, een kwart op 20 jaar of jonger, en circa 15% ouder dan 30 jaar. Verdachten van overvallen zijn doorgaans goede bekenden van de politie, het gaat vaak niet om een instapdelict. Ruim 80% heeft criminele antecedenten; in de meeste gevallen gaat het daarbij om vermogensdelicten.
Spelen de grensligging van het gebied en de grensoverschrijdende drugshandel mee in de snelle toename van deze overvallen? Zo ja, wat betekent dit voor de politiesterkte die in deze regio nodig is? Zo nee, waarop baseert u die conclusie?
Het korps Limburg-Zuid heeft mij meegedeeld dat uit de onderzoeken naar de recente overvallen niet is gebleken dat de grensligging of grensoverschrijdende drugshandel daarin een rol speelden.
Wat zijn de gevolgen van de beoogde herverdeling van het politiebudget op de politiesterkte in Zuid-Limburg?
Ik neem binnenkort een besluit over het te herijken budgetverdeelsysteem, waarna verdere uitwerking zal plaatsvinden. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid om Zuid-Limburg extra ondersteuning te bieden bij het bestrijden van deze ernstige criminaliteit, zoals u ook de autoriteiten in Brabant ondersteunt? Zo ja, op welke wijze wilt u helpen? Zo nee, waarom niet?
De Task Force Brabant waar in de vraag op wordt gedoeld is opgericht omdat sprake bleek van een structurele en hardnekkige problematiek in de Brabantse regio op het gebied van de drugsgerelateerde georganiseerde criminaliteit. Het lokale bestuur heeft mij daarom verzocht de aanpak hiervan te ondersteunen.
De situatie ten aanzien van de overvallen in Limburg-Zuid is hiermee niet vergelijkbaar. De overvallenproblematiek laat fluctuaties zien, die niet altijd zijn toe te schrijven aan duidelijke oorzaken. Een toename die zich gedurende een aantal maanden voordoet, kan een paar maanden later weer ingezakt zijn. Dat neemt niet weg dat er ook ten aanzien van overvallen enkele regio’s te onderscheiden zijn waar de problematiek over een langere periode bezien ernstiger is. Deze krijgen dan ook extra aandacht in het kader van het eerdergenoemde Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit. Limburg-Zuid behoort niet tot deze regio’s. Mocht de problematiek in Limburg-Zuid echter toch bestendig blijken, dan kan extra aandacht voor deze regio gerechtvaardigd zijn.
Zoals in het Actieprogramma is beschreven, komt er in ieder geval in elke regio een vast politieteam voor de aanpak van overvallen en ook het Openbaar Ministerie richt op de regioparketten speciale «high impact crime» teams in voor de aanpak van dit type delicten.
Welke overvalmethoden worden gebruikt? Speelt vervoer een belangrijke rol bij deze overvallen?
Uit het eerdergenoemde onderzoek van Fijnaut c.s. blijkt dat zo’n vier op de tien overvallen wordt gepleegd in de detailhandel, een kwart op particulieren, circa 14% in de horeca en 12% tijdens transport. In de afgelopen tien jaar is sprake van een stijging van overvallen op woningen.
Analyse van de beschikbare bronnen wijst uit dat het aandeel hit-and-run (impulsieve, weinig voorbereide) overvallen in de afgelopen tien jaar niet substantieel is veranderd.
Bij overvallen is per definitie sprake van het gebruik van geweld. In zo’n 55% van de gevallen gaat het om enige vorm van fysiek geweld. In 35% tot 45% betreft het verbale bedreiging van het slachtoffer. Vooral overvallen op woningen zijn erg gewelddadig: in 80% tot 85% van de gevallen wordt fysiek geweld gebruikt.
In bijna de helft van de overvallen wordt ten minste één (hand)vuurwapen gebruikt. In 20% tot 25% van de gevallen is er sprake van een slag- of steekwapen. Bij zo’n 15% – meestal bij overvallen op straat, gericht op taxichauffeurs, particuliere waardetransport en maaltijdbezorgers – wordt geen wapen gebruikt. Sinds 2006 is het aantal overvallen gepleegd met een vuurwapen sterk toegenomen (met 77%).
Volgens de «routine-activiteit-theorie» plegen mensen vooral delicten in de omgeving waar ze regelmatig verblijven, zoals in de eigen woonbuurt of in de buurt waar vrienden of kennissen wonen. Dat geldt ook voor veel overvallers: gemiddeld wordt 70% van de overvallen in de eigen regio gepleegd. Mobiliteit blijkt ook samen te hangen met de criminele carrière. Naarmate het aantal antecedenten toeneemt, groeit ook de kans dat een overval buiten de eigen regio wordt gepleegd. Grosso modo geldt dat overvallen die verder van huis zijn gepleegd, vaker professioneel van karakter zijn. Mobiliteit impliceert dat overvallers zich verplaatsen naar de plaats van de overval en na afloop vluchten, al dan niet gebruik makend van een vervoermiddel.
Deelt u de mening dat de daders van deze overvallen op een slimme, effectieve manier gestraft moeten worden? Zo ja, kan aan deze daders als aanvullende straf de rijbevoegdheid voor langere tijd, vijf of tien jaar, ontnomen worden waarna opnieuw rijexamen gedaan moet doen? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken? Zo ja, wilt u het Openbaar Ministerie vragen een dergelijke aanvullende straf te eisen?
Overvalcriminaliteit moet stevig aangepakt worden. De pakkans moet omhoog en het aantal overvallen dat wordt gepleegd moet omlaag. Daarom heb ik de uitvoering van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit tot een van mijn prioriteiten benoemd. Om grip te houden op recidiverende daders is verder in het Actieprogramma aangekondigd dat wordt bezien of andere vormen van toezicht en het vorderen van voorwaarden door het Openbaar Ministerie, zoals een locatieverbod in combinatie met elektronisch toezicht, nuttig kunnen zijn om herhaling te voorkomen.
De rechter kan een ontzegging van de rijbevoegdheid nu al opleggen bij delicten op basis van de Wegenverkeerswet. Voor het opleggen van een dergelijke bijkomende straf in andere gevallen is een afzonderlijke wettelijke basis nodig. Ik ben vooralsnog niet van plan om wetgeving te initiëren die dit mogelijk zou maken omdat ik twijfel aan de effectiviteit van een dergelijke maatregel. Bovendien moet een (bijkomende) straf relatie hebben met het delict. In dit geval zie ik die relatie niet.
Overigens is het zo dat voertuigen die overvallers of straatrovers (bij de voorbereiding) gebruiken in beslag kunnen worden genomen en door de rechter verbeurd kunnen worden verklaard.
Extra rechercheurs voor opsporing van kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderporno overstelpt politie; Expertisecentrum pleit voor extra rechercheurs»?1
Ja.
Is het waar dat de capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs volledig gebruikt wordt? Zo ja, wat betekent dit voor nieuwe zaken van kinderporno en zaken die nog op de plank liggen? Zo nee, hoeveel capaciteit is er dan nog wel beschikbaar?
De capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs wordt volledig gebruikt. Ik verwijs naar mijn recente voorgangsbericht betreffende de aanpak van kinderporno aan de Tweede Kamer van 4 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86). Het terugdringen van de werkvoorraad heeft in de afgelopen twee jaar de hoogste prioriteit gekregen en er zijn diverse (tijdelijke) maatregelen in gang gezet om dat te bereiken. Desondanks blijft de werkvoorraad, mede door de niet te beïnvloeden instroom van zaken uit internationaal onderzoek, op een te hoog niveau. De politie en het OM zijn daarom momenteel een voorstel aan het uitwerken voor een nationale aanpak van kinderpornografie, met het doel om meer dan nu Nederlandse kindermisbruikers, vervaardigers en verspreiders van kinderporno aan te pakken. Dit voorstel zal tevens een raming van de totaal benodigde recherchecapaciteit voor de aanpak van kinderpornografie bevatten. In de eerstvolgende voortgangsbrief over de aanpak van kinderpornografie zal ik u nader informeren over de (in)richting van een nationale aanpak.
Deelt u de verwachting van de in het artikel aangehaalde persofficier van het Openbaar Ministerie dat op basis van cijfers uit voorgaande jaren er nog veel meer zaken aan het licht komen? Zo ja, deelt u dan ook de mening van deze persofficier dat de capaciteit voor recherche op het terrein van kinderporno moet worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
In het voortgangsbericht over de aanpak van kinderporno van 16 juli 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 VI, nr. 120) heb ik uw kamer al bericht dat het OM in het jaarbericht over 2009 constateert dat als gevolg van de toegenomen inspanningen bij de politie bij het OM ten opzichte van 2007 ongeveer 10% meer zaken zijn ingediend (landelijk bezien gaat het om 443 zaken in 2009 tegen 387 in 2007). Het OM verwacht een verdere toename van de instroom. Voor wat betreft de vraag over capacitaire inzet verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat hoewel het landelijk expertisecentrum kinderpornografie en de technologie helpen bij het opsporen van kinderporno, dat «meer handen en voeten» ook nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de situatie ten aanzien van de capaciteit voor de opsporing van kinderporno in andere politieregio’s dan de regio Rotterdam-Rijnmond? Hebt u meer signalen over een tekort aan capaciteit ontvangen? Zo ja, welke signalen zijn dat en tot welke conclusies heeft dit bij u geleid?
Landelijk bestaat het beeld dat recherchecapaciteit volledig wordt ingezet. Dat is mede de aanleiding voor de veranderde aanpak zoals verwoord in mijn voortgangsbericht.
Deelt u de urgentie die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 december 2010 in een algemeen overleg uitsprak? Zo nee, waarom deelt u die urgentie niet? Bent u op de hoogte van zijn toezegging om met u te gaan spreken over de uitbreiding van de capaciteit voor de aanpak van kinderporno met 75 fte’s? Zo ja, wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van de uitbreiding van het aantal fte’s?
Ik deel het gevoel van urgentie met de Staatssecretaris. Dat moge blijken uit mijn voortgangsbericht waarin ik extra inspanningen aankondig voor de komende periode. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke criteria worden er gehanteerd ten aanzien van de urgentie en wenselijkheid van politiecapaciteit die gericht wordt op het tegen gaan van dierenleed, te weten de zogenoemde «animal cops», en hoe zich dit verhoudt tot de urgentie en wenselijkheid van de uitbreiding van de capaciteit ten aanzien van de bestrijding van kinderporno?
De politietaak is veelomvattend. Onder strafrechtelijke handhaving, handhaving van de openbare orde en het verlenen van noodhulp valt naast tal van andere aandachtsgebieden ook het bestrijden van dierenmishandeling. Zoals u kunt lezen in mijn brief over de politieprioriteiten van 19 februari 2011 hebben zowel dierenpolitie als de aanpak van kinderporno prioriteit.
Een reclamecampagne van de Vriendenloterij |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reclamecampagne van de VriendenLoterij waarbij sms’jes verstuurd worden waarin ontvangers verteld wordt dat ze in januari een prijs gewonnen hebben?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik inlichtingen ingewonnen bij de Vriendenloterij. De Vriendenloterij heeft mij meegedeeld een gratis SMS-bericht te versturen naar winnende deelnemers aan de Vriendenloterij.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over agressieve reclamecampagnes van de BankGiro Loterij?1
Ja.
Deelt u de mening dat ontvangers van de sms’jes met de tekst «Gefeliciteerd! U heeft in januari een prijs gewonnen in de VriendenLoterij. Ga naar VriendenLoterij.nl en zie wat u heeft gewonnen» en de website waarop vervolgens verwezen wordt naar een prijs van 1 miljoen euro in de waan gebracht worden dat zij dit geldbedrag gewonnen hebben? Zo nee, waarom niet?
De Vriendenloterij heeft aangegeven dat winnende deelnemers een sms-bericht ontvangen met de mededeling dat door hen een prijs is gewonnen. Deze SMS service kan desgewenst worden stopgezet door de deelnemer. Daarnaast heeft de Vriendenloterij aangegeven dat de bekendmaking van de winnaars van de trekking van januari deels gelijk liep met een reclamecampagne van de Vriendenloterij op haar website. Daardoor is wellicht de indruk gewekt dat via sms-berichten nieuwe deelnemers werden geworven. De Vriendenloterij heeft mij laten weten haar website inmiddels te hebben aangepast.
De Nederlandse kansspelvergunninghouders hebben op grond van de hun verleende vergunning een zorgplicht om op evenwichtige wijze vorm te geven aan hun wervings- en reclameactiviteiten. Aan die zorgplicht hebben zij invulling gegeven door middel van de Gedrags- en reclamecode kansspelen. Op de naleving van de reclamecode kansspelen wordt toegezien door de Reclame Code Commissie (RCC). Het is dan ook primair aan de RCC om te beoordelen of deze campagne onder artikel II.3 van de reclamecode kansspelen valt.
Deelt u de mening dat hier sprake is van misleiding van de consument en het buitensporig stimuleren van deelname aan kansspelen, daar na bezoek aan bovengenoemde website blijkt dat ontvangers van deze sms’jes slechts kaartjes voor Duinrel of een abonnement op een tijdschrift gewonnen hebben maar voor de prijs van 1 miljoen euro extra loten dienen te bestellen? Zo ja, acht u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze campagne onder de Reclamecode voor Kansspelen valt en in strijd is met Artikel II.3 van deze code, waarin staat dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn, met name niet met betrekking tot de eigenschappen van of kansen op het winnen van een prijs bij de aangeboden kansspelen? Zo ja, welke consequenties heeft dit volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er op basis van de gedrags- en reclamecode voor kansspelen om op te treden tegen de VriendenLoterij om een einde te maken aan dergelijke misleidende campagnes? In hoeverre acht u het wenselijk en waarschijnlijk dat er in deze gebruik gemaakt gaat worden van deze mogelijkheden?
Het staat een ieder vrij om een klacht in te dienen tegen een reclame-uiting bij de RCC. Indien de beoordeling en uitspraak van de RCC daartoe aanleiding geeft, kan ik de Vriendenloterij op grond van de haar verleende vergunning een aanwijzing over haar wervings- en reclameactiviteiten geven, na daarover het College van toezicht op de kansspelen te hebben gehoord. Gezien de momenteel beschikbare gegevens over het karakter van onderhavige SMS service acht ik het niet opportuun hier in deze gebruik van te maken.
De voorgestelde wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit2, welke momenteel aanhangig is bij uw Kamer, biedt mij de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot wervings- en reclameactiviteiten.
De verkoop van het Woningbedrijf Oirschot aan woningcorporatie Laurentius |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voorgenomen verkoop1 van het Woningbedrijf Oirschot (WBO) aan woningcorporatie Laurentius te Breda?
Ja.
Acht u de belangen van de bewoners van de sociale huurwoningen in Oirschot voldoende meegewogen bij de verkoopprocedure?
Op 28 juni 2010 heeft de gemeenteraad een besluit genomen dat onder een aantal voorwaarden het woningbedrijf aan een toegelaten instelling verkocht zou kunnen worden. Het belangrijkste argument daarbij was dat de lokale volkshuisvesting het meest is gebaat met verkoop. Met de overnemende partij maakt de gemeente dan jaarlijks prestatieafspraken, zodat de vastgestelde Woonvisie 2009–2013 gehaald kan worden. Bij die gelegenheid heeft de gemeenteraad besloten om een volkshuisvestingsfonds op te richten wanneer er een overwaarde uit de verkoop zou ontstaan.
Uit het Raadsvoorstel van 1 maart 2011 blijkt dat uit zeven biedingen Laurentius als meest geschikte partij is geselecteerd. Laurentius is niet alleen akkoord gegaan met alle randvoorwaarden, maar heeft ook een hoger bod uitgebracht. Tevens blijkt dat de Huurdersraad van het woningbedrijf Oirschot het college van burgemeester en wethouders unaniem positief heeft geadviseerd over de verkoop van het woningbedrijf aan Laurentius. Uit de raadsstukken blijkt ten slotte, dat na overname door Laurentius er voor de bewoners een lokaal loket blijft voor een periode van tenminste tien jaar.
Gelet op de inhoud van de raadsstukken komt het mij voor dat de gemeente ten aanzien van het voornemen om het woningbedrijf te verkopen een zorgvuldige procedure heeft gevolgd, waarbij het belang van de volkshuisvesting een zwaarwegende rol heeft gespeeld.
Vindt u het wenselijk, of zelfs maar acceptabel, als een gemeente bij de verkoop van haar woningbedrijf gaat voor maximale winst in plaats van het belang van haar huurders?
Zie antwoord vraag 2.
Bespeurt u enige volkshuisvestelijke ratio achter de verkoop van 894 woningen in Oirschot (onder de rook van Eindhoven) aan een woningcorporatie die verder uitsluitend woningen in West-Brabant beheert? Zo ja, waarop baseert u deze conclusie? Zo nee, wilt u uw invloed aanwenden om de gemeente Oirschot te bewegen niet voor het grote geld te gaan, maar voor de hoogste maatschappelijke meerwaarde?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u voor 1 maart een standpunt formuleren, opdat dit nog meegewogen kan worden door de gemeenteraad van Oirschot bij het besluit over de verkoop?
Voor het nemen van een besluit op een voorstel van een college van burgemeester en wethouders kan de raad van een gemeente in zijn algemeenheid zelfstandig een beslissing nemen, zonder dat daarbij een voorafgaande opvatting van een bewindspersoon noodzakelijk is. Tegen deze achtergrond en gegeven de door de gemeente gevoerde procedure achtte ik het niet noodzakelijk om daarover voor 1 maart een standpunt in te nemen.