Het bericht dat het budget voor de regeling maatwerkadviezen voor woningen is uitgeput |
|
René Leegte (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht op de website van Agentschap.NL dat per 19 november het budget voor de regeling maatwerkadviezen voor woningen is uitgeput?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het budget in een paar weken uitgeput is, terwijl er tot voor kort het beeld was en naar buiten werd gebracht door het Agentschap dat er voldoende middelen beschikbaar zijn tot het einde van 2010?
In oktober 2010 zijn diverse communicatieactiviteiten rond de regeling uitgevoerd. Hierdoor is in korte tijd het aantal ingediende subsidieaanvragen sterk toegenomen. Daarnaast is op verzoek van diverse partijen (verenigingen van eigenaren, gemeenten en anderen), die voor hun achterban maatwerkadviezen verzorgen, de mogelijkheid gecreëerd om de subsidieaanvraag voor meerdere maatwerkadviezen in één keer in te dienen. Het ministerie van BZK heeft hiervoor een aanwijzing gegeven aan Agentschap NL.
Het bovenstaande heeft geleid tot een snellere uitputting van het subsidiebudget.
Kunt u inzichtelijk maken welke negatieve gevolgen dit zal hebben voor lopende energiecampagnes in het land, bijvoorbeeld de stad Amersfoort waar naar verwachting nog zo’n 700 burgers zullen worden teleurgesteld?
Voor aanvang van de regeling zijn de looptijd en het maximale subsidiebudget in de Staatscourant gepubliceerd. In oktober en november 2010 was sprake van een sterke toename van subsidieaanvragen. Dit is een gebruikelijk beeld bij regelingen die binnen afzienbare tijd aflopen en/of bijna uitgeput zijn.
Op de website van Agentschap NL konden aanvragers het verloop van de uitputting van het budget volgen. Het uitputtingspercentage is in de laatste weken van oktober en begin november 2010 met grote sprongen toegenomen, van 71% naar 94% en vervolgens naar 100%. De oorzaak van deze toename is hierboven omschreven.
Een regeling met een vast subsidieplafond brengt altijd met zich mee dat aanvragers teleurgesteld zullen zijn indien voor hen geen subsidie meer beschikbaar is.
Klopt het beeld dat door deze plotsklapse uitputting van de regeling verwachtingen die door het Agentschap zijn gewekt over de beschikbare middelen bij gemeenten, installateurs, bedrijven en burgers niet worden waargemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te inventariseren hoeveel burgers door deze uitputting worden benadeeld en met het betrokken bedrijfsleven, gemeenten en provincies in overleg te treden hoe kan worden voorkomen dat burgers worden teleurgesteld? Ziet u kansen om in 2010 en anders in 2011 alsnog de middelen vrij te maken om de maatwerkadviezen die nu tussen wal en schip belanden te laten uitvoeren?
Om burgers tegemoet te komen is eind 2010 besloten om het maximale subsidiebudget in 2010 eenmalig op te hogen met bijna € 1,2 miljoen. Hiermee is de wachtlijst van aanvragen weggewerkt. De regeling is daarna gesloten.
Een voortzetting van de regeling wordt niet overwogen. Momenteel wordt een door uw Kamer verzocht Plan van aanpak energiebesparing in de gebouwde omgeving opgesteld. Hierin worden de samenhangende maatregelen op dit terrein in kaart gebracht.
Hoe wordt de effectiviteit van dit soort regelingen beoordeeld?
Agentschap NL heeft in opdracht van het ministerie in augustus 2010 de regeling tussentijds geëvalueerd. Meer dan de helft van de respondenten neemt binnen een half jaar energiebesparende maatregelen naar aanleiding van het maatwerkadvies. Daarnaast heeft meer dan 90% van de respondenten een energielabel ontvangen bij het maatwerkadvies.
Scholen die op havo doorstromers van vmbo verbieden om in de vierde klas te doubleren |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) dat het vooral aan de scholen ligt dat vmbo’ers die doorleren op de havo geen havo-diploma halen en niet aan deze scholieren zelf?
Slagingskansen op het havo worden door meerdere factoren beïnvloed. Ik vind het echter wel een kwalijke zaak als scholen verschillende criteria hanteren voor leerlingen die van het vmbo komen en voor leerlingen die van het havo komen.
Hoe beoordeelt u het feit dat minstens de helft van de havo-scholen als regel hanteert dat vmbo’ers niet mogen blijven zitten in 4 havo?
Mijns inziens is het van belang dat al het schoolbeleid transparant is en voor alle leerlingen op een school gelijk. Dit geldt uiteraard ook voor de regels die een individuele school hanteert ten aanzien van doubleren.
De Onderwijsinspectie zal overigens het doublurebeleid meenemen in het onderzoek naar het toelatingsbeleid van havo-scholen. Dit onderzoek wordt in de loop van 2011 uitgevoerd.
Acht u het acceptabel dat vele scholieren op deze wijze de pas wordt afgesneden, omdat zij worden gedwongen direct van school te gaan als zij vier havo niet in één jaar redden en deelt u de mening dat hun talenten dus worden gefrustreerd?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3 van het lid Van der Ham (D66) (vraagnummer 2010Z17720, ingezonden op 25 november 2010). Zie tevens mijn antwoord op vraag 2 van de leden Ferrier en Biskop (beide CDA) (vraagnummer 2010Z17812, ingezonden op 26 november 2010).
Deelt u de mening dat hier sprake is van een perverse regel die niet in verhouding staat tot de kansen die betrokken scholieren maken om het havo succesvol af te ronden?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3 van het lid Van der Ham (D66) (vraagnummer 2010Z17720, ingezonden op 25 november 2010).
Hoe gaat u bij de uitvoering van de motie Çelik/Voordewind1 inzake de toelatingseisen die scholen stellen aan vmbo-t’ers voor doorstroming naar havo, dit verschijnsel aanpakken?
Ik heb de VO-raad gevraagd om in overleg te treden met het onderwijsveld over de doorstroom van vmbo naar havo, en de toelatingseisen voor havo 4 in het bijzonder. Het overleg vindt op dit moment plaats. Vo-scholen moeten de ruimte hebben om zelf hun toelatingsbeleid vast te stellen. Dat laat echter onverlet dat leerlingen en ouders moeten weten waar ze aan toe zijn. Scholen moeten heldere en eenduidige toelatingseisen hanteren en deze tijdig bekend maken in bijvoorbeeld in de schoolgids of op de website. Om te onderstrepen dat ik deze kwestie bijzonder serieus neem, heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om in het tweede kwartaal van 2011 hiernaar onderzoek te doen en mij hierover te rapporteren. Mochten de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, dan zal ik de wet- en regelgeving aanscherpen.
Het bericht dat het Rijnland Ziekenhuis de operatiekamers uit Alphen aan den Rijn wil wegbezuinigen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat de directie van het Rijnland Ziekenhuis haar personeel heeft laten weten dat de operatiekamers in de vestiging in Alphen aan den Rijn per 1 april 2011 worden gesloten? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Op mijn verzoek heeft het Rijnland Ziekenhuis de volgende reactie gegeven. In het kader van de opgelegde bezuinigingen ad € 150 miljoen en € 314 miljoen moet het Rijnland Ziekenhuis, bij een marge van 0,5%, 5% bezuinigen. Dat vereist volgens het ziekenhuis ingrijpende maatregelen. De Raad van Bestuur van de Rijnland Zorggroep is voornemens een aantal maatregelen te nemen, waaronder het voorlopig verplaatsen van de operatiecapaciteit van de locatie Alphen aan den Rijn naar Leiderdorp. De belangrijkste reden hiervoor is het verminderen van dure ZZP’ers (Zelfstandige Zonder Personeel) onder het OK- en anesthesie personeel. Het Rijnland Ziekenhuis is sinds twee jaar bezig extra OK- en anesthesiepersoneel op te leiden, met de bedoeling geen dure ZZP’ers meer te hoeven inzetten. De Raad van Bestuur hoopt op termijn de OK-capaciteit in Alphen aan den Rijn weer te gaan gebruiken. De Raad van Bestuur heeft aangegeven het personeel nog formeel te informeren over de maatregelen in het kader van de begroting 2011. Het OK- en anesthesiepersoneel is al op de hoogte van het voornemen.
Ik heb geen oordeel over de interne bedrijfsvoering van een ziekenhuis. Wel wijs ik er op dat de bereikbaarheid van zorg niet in gevaar is. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u dat Alphen aan den Rijn, een stad met circa 72 000 inwoners, een volwaardig ziekenhuis verdient? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat de operatiemogelijkheden in Alphen aan den Rijn blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor de burger. In die regio’s waar het zorgaanbod onder druk staat, vaak is dit het geval in de rurale gebieden, hecht ik aan het behoud van zorgvoorzieningen in de buurt. Dit geldt in het bijzonder voor de basiszorg waarover de patiënt binnen niet al te lange afstand kan beschikken. Dit kabinet streeft naar betere zorg dichter bij huis. Dat hoeft niet altijd ziekenhuiszorg te zijn maar kan ook een samenwerkingsverband zijn tussen de eerste en de tweede lijn.
Ik ga niet bewerkstelligen dat er operatiemogelijkheden in Alphen aan den Rijn beschikbaar blijven. De beschikbaarheid van operatiemogelijkheden binnen de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten is in de regio niet in gevaar. Zo is het mogelijk om uit te wijken naar het Rijnland Ziekenhuis, locatie Leiderdorp of naar het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda.
Klopt het bericht, verspreid in de interne nieuwsbrief Rijnland Actueel, dat de Rijnland Zorggroep in 2011 naast de voorgenomen bezuiniging van € 1,5 miljoen nog een € 5,5 miljoen moet bezuinigen? In hoeverre is die bezuiniging een gevolg van de budgetkorting die u heeft opgelegd aan de ziekenhuizen?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat de te nemen maatregelen het directe gevolg zijn van de opgelegde bezuinigingen ad € 1,5 miljoen en vooral de extra € 3,14 miljoen. De gecommuniceerde bezuiniging ad € 5,5 miljoen is bijgesteld als gevolg van de verlaging van de extra bezuiniging (van € 549 miljoen naar € 314 miljoen).
In welke 70 000-plus steden staat een volwaardig basisziekenhuis ter discussie?
Voor zover ik weet, is dit het geval in Zeeland. Het gaat hier om het behoud van een volwaardig basisziekenhuis op Walcheren, te weten Vlissingen.
Hoeveel steden in Nederland met meer dan 70 000 inwoners hebben geen volwaardig basisziekenhuis met Spoedeisende Eerste Hulp, klinische verloskunde en volledige operatiekamerfaciliteiten meer? Welke steden zijn dat? Wat vindt u van dat gegeven? Vindt u niet dat in al die steden een volwaardig ziekenhuis zou moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk gegeven wordt niet als zodanig geregistreerd, ik kan het antwoord dus niet geven. Ik vind het van belang dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor de burgers als het gaat om het aanbod van basiszorg. Tevens streeft dit kabinet naar basiszorg dichter bij. Dit hoeft niet te betekenen dat deze noodzakelijkerwijs geleverd dient te worden door een ziekenhuis. Ik zie hierin ook veel mogelijkheden in de samenwerking tussen de eerste en tweede lijn.
Van belang is dat de mogelijkheden van een basisziekenhuis in voldoende mate in de regio beschikbaar is, in het bijzonder de beschikbaarheid van de acute zorg binnen de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de taakstelling van € 549 miljoen voor 2011 en volgende jaren niet gaat leiden tot ongewenste concentraties van ziekenhuisvoorzieningen, afnemende bereikbaarheid van ziekenhuizen en een toename van de wachtlijsten?
Inmiddels is het bedrag van de taakstelling naar beneden bijgesteld naar € 314 miljoen voor 2011.
Voor financieel gezonde instellingen hoeft de korting niet te leiden tot concentraties, afnemende bereikbaarheid en toename van de wachtlijsten. Wel kan het zo zijn dat voor ziekenhuizen die al langere tijd verkeren in een financieel kwetsbare positie de korting de toch al zorgelijke situatie kunnen verergeren. Dit laatste is dan niet alleen te wijten aan de kortingsmaatregel. Overigens wijs ik erop dat er ook de komende jaren sprake zal zijn van een groei in het macrobudget.
De bibliotheca philosofica hermetica |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het relaas inzake de Amsterdamse Bibliotheca Philosofica Hermetica opgetekend in Trouw?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. De recente ontwikkelingen binnen de BPH baren mij zorgen, in de eerste plaats vanwege het feit dat het rijksdeel van de collectie vanwege de beslaglegging op dit moment niet voor publiek en wetenschap toegankelijk is, in de tweede plaats omdat de collectie in de huidige instabiele situatie niet adequaat beheerd wordt.
Wat zijn de gevolgen van het conflict met de Frieslandbank voor de bestendiging van de collectie? Wat zijn de gevolgen voor de leerstoel en het betrokken onderwijs en onderzoek als de collectie uiteen zou vallen?
Het conflict met de Friesland Bank is er een tussen de heer Ritman en de bank. Ik ben daarin geen partij, maar constateer dat als gevolg hiervan de collectie als geheel (het private deel van de heer Ritman en het rijksdeel) niet langer in de huidige constellatie kan worden behouden. Voor mij is het primair van belang dat het rijksdeel van de collectie voor publiek en wetenschap beschikbaar en toegankelijk blijft. Mijn inspanningen in dit verband zijn erop gericht de gevolgen voor de leerstoel, het betrokken onderwijs en onderzoek zo klein mogelijk te houden.
Ziet u mogelijkheden de collectie te behouden? Wilt u zich hiertoe inspannen?
Ik zie mogelijkheden het rijksdeel van de collectie te behouden. Mijn inspanning nu is erop gericht het rijksdeel zichtbaar en toegankelijk te houden voor publiek en wetenschap.
Kunt u aangeven hoe de belofte van voormalig minister Van der Hoeven gestand wordt gedaan inzake het overnemen van de boekenverzameling?
Voormalig minister Van der Hoeven heeft geen belofte gedaan inzake het overnemen van de boekenverzameling.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende wetgevingsoverleg Cultuur?
Ja.
Geweld tegen winkelpersoneel |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Caissières bespuugd en geschopt»?1
Ja.
Is het waar dat een derde van de kwart miljoen caissières en vakkenvullers afgelopen jaar werd bedreigd of gemolesteerd door klanten? Herkent u dit beeld? Zo nee, welk beeld hebt u dan wel van de omvang van deze problematiek?
In de aankondiging van een uitzending op 24 november 2010 van Eén Vandaag, waarop De Telegraaf zich baseert, wordt gemeld dat een derde van het personeel in supermarkten te kampen heeft met agressie en geweld van klanten. Voor deze reportage is Eén Vandaag in drie gemeenten bij een aantal supermarkten langs geweest. In de uitzending wordt niet duidelijk op welk onderzoek het percentage bedreigde personeelsleden is gebaseerd. In het algemeen kan wel gesteld worden dat agressie en geweld op de werkvloer voorkomen. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat in de sector detailhandel supermarkten relatief vaak te maken hebben met geweld tegen het personeel: op jaarbasis 17% van het personeel tegen 5% gemiddeld voor de hele sector. Meestal gaat het om bedreiging, die door 75% van de slachtoffers genoemd wordt, gevolgd door mishandeling (29%). In recent onderzoek naar agressie op de totale werkvloer, in opdracht van de FNV onder de eigen leden, komt naar voren dat bijna vier op de tien het afgelopen jaar geconfronteerd is met agressie en geweld op het werk.
Wat is de oorzaak van geweld en agressie tegen winkelpersoneel? Draagt de verkoop van alcohol en tabak in supermarkten en het verbod van deze verkoop aan jongeren bij aan bedreigingen en geweld door jongeren omdat die deze producten toch willen kopen? Zo ja, welke conclusies trekt u hier uit?
Agressie en geweld zijn geen fenomen die exclusief voorkomen in winkels. Ook elders – in het verkeer, het openbaar vervoer, de sport, op scholen, tijdens het uitgaan en bij evenementen – komen geweldsincidenten voor. Ze weerspiegelen de verruwing van de omgangsvormen in de samenleving. Geweld is een complex verschijnsel dat niet uit één enkele oorzaak verklaard kan worden. Deels is de oorzaak gelegen in individuele kenmerken, zoals ADHD, psychische stoornissen en de mate van frustratie. Deels hangt ze samen met de invloed van de sociale (opvoeding) en fysieke (verstedelijking) omgeving. En deels vindt het geweld een voedingsbodem in maatschappelijke factoren, zoals de opvattingen in bepaalde (sub)culturen over hetgeen onder normoverschrijdend gedrag wordt verstaan. Het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) onderschrijft de zienswijze dat agressie in supermarkten in een bredere context geplaatst moet worden. De weigering om alcohol en tabak te verkopen kan soms leiden tot een agressieve reactie, maar is zeker niet de enige aanleiding. Dit laat onverlet dat jongeren – ook tegen hun wil – beschermd dienen te worden tegen voor hen schadelijke stoffen.
Is het waar dat terwijl bedreigde ambtenaren en ambulancemedewerkers op extra juridische bescherming kunnen rekenen, waardoor de daders altijd vervolgd worden, er voor winkelpersoneel helemaal niets (is) geregeld? Zo ja, deelt u de mening dat ook voor winkelpersoneel, dat uit de aard van de functie een kwetsbare positie inneemt, extra bescherming nodig is? Zo ja, hoe gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het beeld niet dat er helemaal niets geregeld zou zijn voor winkelpersoneel dat slachtoffer is van geweld. Geweld is een ernstig delict, dat kan rekenen op prioriteit bij de behandeling in het juridische traject.
Bij wet wordt het als strafverzwarende omstandigheid aangemerkt, indien het slachtoffer een ambtenaar is die in de uitoefening van zijn openbare orde dienst geconfronteerd wordt met een aantal specifieke basisdelicten, waaronder geweld. Een ambtenaar kan zich immers minder makkelijk onttrekken aan een situatie waarin hij het slachtoffer van een misdrijf dreigt te worden, dan een doorsnee burger. In de vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie is bepaald dat deze redenering ook opgaat voor niet-ambtenaren, wanneer zij in het kader van de uitoefening van hun beroep met een van deze delicten worden geconfronteerd. Dit geldt onder meer voor winkelpersoneel. Daarmee is dus al voorzien in een hogere strafeis voor geweld tegen winkelpersoneel.
Herkent u het geschetste beeld dat de politie nauwelijks optreedt en het doen van aangifte geen zin lijkt te hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Van de bedrijven in de detailhandel die geweldsdelicten bij de politie melden, geeft 78% in de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 aan dat de politie de melding registreert en 56% dat de politie proces-verbaal opmaakt. 40% meldt dat de politie het geweldsmisdrijf is gaan onderzoeken. Als het gaat om supermarkten liggen deze percentages hoger. De meest genoemde redenen om géén aangifte te doen zijn dat het probleem zelf aangepakt is (29%), de schade te gering was (26%) en op de derde plaats dat de politie er toch niets aan doet (24%).
Mits er voldoende aanknopingspunten zijn voor de opsporing dient de politie geweldszaken met voorrang te onderzoeken. Mogelijk wordt het beeld van een politie die onvoldoende in actie komt tegen geweld mede veroorzaakt door een onvoldoende terugkoppeling van de opsporingsresultaten. Ik tref thans, conform het voornemen in het Regeerakkoord, voorbereidingen om het aangifteproces te vereenvoudigen en versnellen en daarbij ook tijdig informatie te doen verstrekken over wat er met de aangifte gebeurd is.
Deelt u de mening dat voor alle werknemers die in uitoefening van hun beroep in voor publiek toegankelijke bedreigd of slachtoffer van geweld worden, extra bescherming nodig is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit tot uitdrukking dient te komen in een hogere strafeis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat werkgevers van winkelpersoneel voor hun werknemers aangifte zouden moeten doen? Zo ja, gebeurt dat naar uw mening voldoende? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord is aangegeven dat werkgevers in de publieke sector de aangifte van werknemers kunnen overnemen die slachtoffer van geweld zijn geworden. Ik acht het van belang dat deze mogelijkheid in ieder geval altijd geboden wordt aan werknemers die zelf geen aangifte durven te doen.
Het in antwoord 2 aangehaalde onderzoek van de FNV naar agressie op het werk geeft een indicatie van de ondersteuning die werkgevers daarbij bieden: onder de werknemers die van hun laatste geweldsincident aangifte deden, vroeg een derde om ondersteuning van de werkgever en heeft 66% van hen de ondersteuning ook daadwerkelijk gekregen. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat 58% van de bedrijven in de detailhandel die met geweld geconfronteerd worden, hiervan melding maakt bij de politie. Supermarkten lopen hierbij voorop met een meldingsbereidheid van 83%. Afgezet tegen de gemiddelde aangiftebereidheid die – zoals blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor – op een derde van de ondervonden geweldsdelicten ligt, onderscheidt de detailhandel zich daarmee in positieve zin. Zowel voor een goed zicht op de criminaliteitsontwikkelingen als voor het niet onbestraft laten van strafbaar gedrag is aangifte natuurlijk van groot belang.
Worden er in het kader van het verstrekken van het certificaat Keurmerk Veilig Ondernemen voor winkelgebieden eisen gesteld over maatregelen tegen agressie tegen winkelpersoneel? Zo ja, welke eisen? Zo nee, deelt u de mening dat deze eisen in dit kader wel moeten worden opgenomen?
Het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) voor winkelgebieden stelt geen specifieke eisen aan het invoeren van maatregelen tegen agressie tegen winkelpersoneel. Wel is aan het keurmerk de module «Agressie en geweld» toegevoegd, die als hulpmiddel kan dienen voor een veiliger werkomgeving. Deze module is primair ontwikkeld voor KVO-samenwerkingsverbanden, maar kan ook elders worden toegepast. Het stellen van eisen op het gebied van agressie en geweld in het KVO acht ik niet nodig, omdat deze verplichting al in de Arbowet is opgenomen. In deze wet is bepaald dat werkgevers verplicht zijn hun medewerkers te beschermen tegen agressie en geweld op het werk. Specifiek voor supermarkten geldt bovendien dat in de cao die in 2009 is afgesloten, bepaald is dat iedere nieuwe werknemer binnen zes maanden een cursus «omgaan met agressie» moet krijgen.
Worden middelen, zoals winkelverboden en het verspreiden van foto’s (onder winkelpersoneel) van bekende overlastgevers, voldoende gebruikt om agressie tegen winkelpersoneel te bestrijden? Welke beperkingen in wet- en regelgeving staan het gebruik van deze middelen in de weg?
Volgens het CBL worden (collectieve) winkelverboden en het onderling delen van informatie over overlastgevers regelmatig toegepast, maar is niet bekend in welke omvang dit gebeurt. Deze maatregelen worden niet alleen tegen overlast- en geweldplegers ingezet, maar ook tegen anderen die de «huisregels» overtreden, zoals winkeldieven. Conform artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (huisvredebreuk) kan iemand de toegang van een winkel ontzegd worden. Op preventieve middelen als cameratoezicht en het hanteren van een «zwarte lijst» als collectieve ontzegging is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.
Softdrugsbeleid |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam wil geen pasjessysteem coffeeshops»?1
Ja.
Hoe verhoudt zich uw uitgangspunt dat een pasjessysteem overlast moet tegengaan met de uitspraak van de Amsterdamse burgemeester dat Amsterdam geen overlast ervaart van bezoekers van coffeeshops? Bent u van mening dat een pasjessysteem de drugscriminaliteit zal doen afnemen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom wilt u toch een pasjessysteem invoeren?
Doel van een pasjessysteem is het bevorderen van kleinschaligheid. De relatie tussen deze maatregel en drugcriminaliteit is dat kleinschaligheid leidt tot een geringere aanvoer van cannabis naar de coffeeshop. Landelijke invoering voorkomt dat zich een waterbed-effect voordoet en er regionaal coffeeshoptoerisme op gang komt. Verder verwijzen wij naar het antwoord op de vragen van het lid Van der Ham (vraagnummer 2010Z17721, ingezonden 25 november 2010) en de daarin genoemde drugsbrief.
Bent u bereid het invoeren van het pasjessysteem over te laten aan die gemeenten die het nodig denken te hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het invoeren van een pasjessysteem gebruikers die geen pasje hebben hun toevlucht zullen nemen tot illegale verkooppunten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat de verkoop van cannabis nog meer in de illegaliteit verdwijnt?
Het is niet uitgesloten dat een deel van de gebruikers zonder pasje zijn toevlucht zal nemen tot illegale verkoopunten. Illegale verkooppunten worden conform de wettelijke mogelijkheden aangepakt door het lokale bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie.
Deelt u de mening dat gebruikers die bij illegale verkooppunten cannabis kopen eerder in aanraking zullen komen met andere (hard)drugs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar tegen doen?
Die mogelijkheid bestaat. Bij illegale verkooppunten is geen controle mogelijk op de middelen die daar worden aangeboden. Illegale verkooppunten worden conform de wettelijke mogelijkheden aangepakt door het lokale bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie.
Bent u van mening dat het drugsbeleid benaderd moet worden vanuit de «harm-recution» en dus met een grote gezondheidscomponent? Zo nee, wat is er veranderd aan het uitgangspunt ? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
Wij delen de mening dat drugsbeleid moet worden benaderd vanuit zowel de gezondheidscomponent als handhaving en overlastbestrijding. Ons beleid is daar ook op gericht.
Bent u van mening dat het huidige drugsbeleid jongeren beschermen en weerbaar maken tegen gebruik en koop bij drugsrunners en andere illegale verkopers van softdrugs? Zo nee, waarom niet en welke echte oplossingen gaat u voorstellen? Zo ja, welke cijfers tonen aan dat de strafbaarstelling van drugsverkoop via drugsrunners en andere illegale verkopers succesvol is?
Het weerbaar maken van jongeren tegen drugs is onderdeel van het gezondheidsbeleid. Deze problematiek laat zich niet makkelijk in cijfers vatten.
Deelt u de mening dat al jaren verbod op verbod wordt gestapeld, maar dit niet het gewenste effect heeft? Deelt u de mening dat preventie en handhaving juist daarom hand in hand moet gaan? Zo ja, wat gaat u eraan doen. Zo nee, waarom niet?
Wij zijn met u van mening dat preventie en handhaving hand in hand moeten gaan. Er bestaat momenteel een noodzaak tot intensivering van de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad. Het is van belang dat de overheid hierbij als één front optreedt tegen de georganiseerde misdaad.
Maakt u zich ook zorgen om de schooluitval van jongeren onder de 18 jaar en jongeren erboven door gebruik van genotsmiddelen, waaronder cannabis? Welke preventieve maatregelen wil u nemen zin om schooluitval door genotsmiddelen tegen te gaan? Of bent u van mening dat het sluiten van coffeeshops of ontmoedigen van verkoop van softdrugs via coffeeshops een adequaat middel is om jongeren af te houden van het gebruik van softdrugs? Zo nee, waarom meent u toch maatregelen te moeten nemen tegen coffeeshops? Zo ja, kunt u dit staven aan de hand van cijfers?
Volgens onderzoek spelen veel factoren een rol bij schooluitval. Cannabis is daarbij een factor, maar niet de belangrijkste. Via het partnership vroegsignalering wordt ingezet op tijdige detectie door zorgverleners van beginnende alcohol- en drugsproblematiek.
Kent u het artikel «Het Nederlands drugsbeleid en de wet van de remmende voorsprong»?2
Ja.
Deelt u de mening van de schrijver dat Nederland haar voorsprong op het gebied van liberaal drugsbeleid heeft verloren door de wet van de remmende voorsprong? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De veranderende aard van de drugsproblematiek vraagt om aanpassingen in ons beleid om problemen zo goed mogelijk op te lossen. Hoe onze oplossingen zich verhouden tot die in andere landen is daarbij niet leidend.
Bent u met de schrijver van mening dat slimme en creatieve juristen moeten kijken naar de mogelijkheden voor een gereguleerde of gelegaliseerde aanvoer om op die manier legaal drugsbeleid te kunnen voeren? 13 Bent u van mening dat het niet mogen telen van wiet door coffeeshops of het niet hebben van een grotere handelsvoorraad korte metten zal maken met criminaliteit, overlast en intimidatie? Zo ja, op welke wijze?
Nee, die mening deel ik niet. Het reguleren van de achterdeur zien we niet als oplossing voor de bestaande problemen.
Hoe moet overlastgevende thuisteelt tegengegaan worden nu het telen van wiet door coffeeshops niet mogelijk wordt gemaakt?
Indien u bedoelt te vragen of het toestaan van het telen van wiet en van een grotere handelsvoorraad criminaliteit zal helpen voorkomen, dan verwijzen wij u naar ons antwoord op de vragen 12 en 15.
Is het verhogen van de handelsvoorraad volgens het voorstel van Commissie-Van de Donk een manier om criminaliteit begaan tegen de loopjongens van cannabis tegen te gaan? Zo ja, bent u bereid deze loopjongens deze bescherming te bieden? Zo nee, waarom niet en welk middel is wel effectief?
Het telen van wiet is verboden op grond van de Opiumwet. Dit geldt zowel voor thuisteelt als voor de meer professioneel georganiseerde teelt. Overlastgevende thuisteelt moet krachtig worden tegengegaan en wordt daarom bestuurlijk en justitieel gehandhaafd.
Het rapport 'Definitieve berging van hoogradioactief en/of langlevend kernafval in een kleiformatie in de Belgisch-Nederlandse grensstreek' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het rapport «Definitieve berging van hoogradioactief en/of langlevend kernafval in een kleiformatie in de Belgisch-Nederlandse grensstreek» van de Belgische hydrogeoloog Willy Weyns?1
Ja.
Deelt u de analyse van Weyns dat de Boomse kleilaag in de Kempen-regio logischerwijs de enige Belgische kleilaag is die in aanmerking komt voor ondergrondse berging van kernafval, omdat de andere kleilagen niet voldoende homogeen en vrij van breuken zijn? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Nee. In het Belgische ontwerp Afvalplan worden diverse beheersopties beschreven, waaronder die voor eindberging in weinig verharde klei, zonder dat deze aan een specifieke plaats of concreet project zijn gekoppeld. Wel worden Boomse en Ieperiaanse klei als eventuele geschikte kleilaag genoemd.
Deelt u de analyse dat de principebeslissing van de nationale instelling voor radioactief afval en verrijkte splijt stoffen (NIRAS) voor «geologische berging in weinig verharde klei op Belgisch grondgebied»2 daarom een principebeslissing inhoudt voor ondergrondse berging op een specifieke locatie, namelijk de Kempenregio?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u op de hoogte van de argumenten die Weyns gebruikt om te komen tot de conclusie dat de Belgische Boomse kleilaag niet geschikt is voor de ondergrondse berging van kernafval? Deelt u de mening dat de ondergrondse kernafvalberging onwenselijk is, omdat er veel wetenschappelijke onzekerheden zijn omtrent ondergrondse kernafvalberging in klei? Bent u bereid NIRAS te verzoeken een reactie te geven op de bezwaren van Weyns?
Ik ben op de hoogte van de argumenten van Weyns. Ik zal NIRAS niet verzoeken om een reactie te geven omdat NIRAS al heeft aangegeven dat de belangrijkste elementen van de argumenten van de heer Weyns meegenomen zijn in het huidige onderzoek en blijvend meegenomen worden in verder onderzoek. Ik deel verder uw mening niet dat ondergrondse afvalberging wetenschappelijk onzeker zou zijn. Naar de huidige stand van wetenschap en techniek is alleen geologische eindberging van hoogradioactief afval een oplossing die verzekert dat het afval buiten de levensruimte van de mens blijft. Hierover is wereldwijd brede overeenstemming. Dit is ook het beleidsstandpunt dat door achtereenvolgende kabinetten is ingenomen vanaf het aanbieden van het eindrapport van de Commissie Opslag Radioactief Afval (CORA) in 2001 aan uw Kamer (EZ01–107).
Bent u bereid NIRAS te verzoeken de verdere besluitvorming over ondergrondse kernafvalopslag uit te stellen totdat er wetenschappelijke consensus is over de veiligheid op de korte én lange termijn van ondergrondse kernafvalopslag in kleilagen?
Om te beginnen is een definitieve beslissing over radioactief afval in België op dit moment nog niet aan de orde. Het huidige ontwerp afvalplan moet de federale regering in België in staat stellen een principebeslissing te nemen over het beheer van radioactief afval. Deze beslissing vormt een eerste stap in een lang proces dat verscheidene decennia gaat duren en flexibel en stapsgewijs is ingericht. Voor wat betreft de wetenschappelijke en technische kant verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u op de hoogte van de bezwaren van Brabant Water, de Provincie Brabant en de Kempener-gemeenten Bladel, Eersel, Oirschot, Bergeijk en Reusel-De Mierden tegen dit Afvalplan? Deelt u de zorgen van deze partijen dat er risico bestaat op besmetting van het Nederlandse drinkwater met radioactief materiaal omdat er getwijfeld wordt aan de inherente veiligheid van de kernafvalopslag?
Ja, ik ben op de hoogte maar deel uw zorgen niet. Gelet op het internationale verdrag over de veiligheid van beheer van radioactief afval moet worden aangetoond dat in alle stadia van het afvalbeheer ieder lid van de bevolking, maar ook de bevolking als geheel alsmede toekomstige generaties in voldoende mate zijn beschermd tegen de effecten van blootstelling aan straling. Dit geldt ook voor drinkwater. Zie hiervoor de brief van 14 september jl. (TK 2009–2010, Aanhangsel van de Handelingen, 3132).
Bent u vooraf door NIRAS op de hoogte gesteld van de inspraakprocedure van het Afvalplan en de mogelijkheden voor Nederlandse belanghebbenden om in te spreken?
NIRAS heeft het plan in het kader van een strategische milieubeoordeling naar Nederland gestuurd. De minister van VROM is in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken tot 6 september. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Zie de beantwoording van vragen van uw Kamer van 16 september jl. (TK 2009–2010, 25 422, nr. 83).
Indien u op de hoogte was, klopt het dat u Nederlandse belanghebbenden niet bericht heeft van het feit dat zij tot 6 september 2010 een zienswijze konden indienen op het Afvalplan?
Ja. Dit is ook niet gebruikelijk. Hiernaast gaf NIRAS aan dat er nog geen grensoverschrijdende effecten waren bepaald. Overigens vindt er momenteel wel overleg plaats met de Belgische autoriteiten om te komen tot werkafspraken in gevallen als deze. Zie hiervoor ook de beantwoording van vragen van uw Kamer van 16 september jl. (TK 2009–2010, 25 422, nr. 83).
Bent u het met mij eens dat ook Nederlandse gemeenten en andere belanghebbenden de mogelijkheid zouden moeten hebben tot inspraak, omdat NIRAS van plan is radioactief afval in het grensgebied op te slaan en de risico’s daardoor grensoverschrijdend zijn?
Het Afvalplan en de bijbehorende strategische milieueffectenbeoordeling (SEA) zijn bedoeld om een strategische principebeslissing door de Belgische overheid te ondersteunen. Er is nog geen sprake van een concreet plan of project en daarom ook geen inschatting van eventueel grensoverschrijdende risico’s. Pas in een later fase zal er sprake zijn van een concreet project waaraan diverse milieueffectbeoordelingen zijn gekoppeld. Inspraak door burgers, bedrijven en overheden in Nederland is dan mogelijk.
Bent u bereid NIRAS te verzoeken een nieuwe inspraakperiode in te stellen voor Nederlandse belanghebbenden, nog voordat de Belgische overheid een besluit neemt over het Afvalplan?
De Belgische wettelijke procedures voorzien niet in een verlenging van de inspraakperiode en/of een nieuwe inspraakperiode. Dus ook niet voor Nederlandse belanghebbenden. In diverse volgende fases van het project is echter opnieuw inspraak mogelijk.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Energie op 6 december?
Ja.
Het effect van elektromagnetische straling van zendinstallaties |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van TU Delft en Wageningen Universiteit naar de effecten van draadloos internet op planten en bomen?1
Het onderzoek is nog niet beschikbaar en ik heb er geen kennis van kunnen nemen. De Universiteit Wageningen heeft een persbericht uitgebracht over een onderzoek dat niet openbaar is gemaakt. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de gemeente Alphen aan de Rijn. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid houdt op mijn verzoek de wetenschappelijk ontwikkelingen bij op het gebied van elektromagnetische velden. In dit Kennisplatform zijn deskundige instanties vertegenwoordigd die gezamenlijk informatie verstrekken over elektromagnetische velden. De rol van het Kennisplatform is om het publiek onafhankelijk en toegankelijk te informeren over de stand van de wetenschap inzake elektromagnetische velden. Het Kennisplatform heeft informatie opgevraagd bij de onderzoeker en deze informatie is te vinden op de website www.kennisplatform.nl.
Wat is uw reactie op de conclusies van het onderzoek? Bent u bereid de instituten te verzoeken het onderzoek en de conclusies daarvan openbaar maken?
Het is aan de onderzoeker of aan de opdrachtgever om het onderzoek openbaar te maken. Ik beschik niet over het onderzoek. Volgens informatie van het Kennisplatform geeft de onderzoeker van de Universiteit Wageningen zelf aan dat het gaat om eerste resultaten en dat die nog niet bevestigd zijn in een herhalingsonderzoek. De onderzoeker waarschuwt dat er nu nog geen vergaande conclusies te trekken zijn uit zijn resultaten. Ik heb daar niets aan toe te voegen.
Het rapport 'Van vmbo naar havo: tweestrijd over tweesprong' |
|
Jack Biskop (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van ECBO «Van vmbo naar havo: tweestrijd over tweesprong?» dat op 24 november jl. is verschenen?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat vmbo-ers die doorleren op de havo meer succes zouden kunnen hebben als de havoscholen hun beleid ten aanzien van de ingestroomde vmbo-ers zou veranderen met name ten aanzien van het niet mogen doubleren in de klas vier?
Veel factoren spelen een rol bij een al dan niet succesvolle overstap van vmbo naar havo. Wel ben ik van mening dat het een kwalijke zaak is als VO-scholen met twee maten meten. Dit heb ik u tijdens het Algemeen Overleg op 12 oktober 2009 overigens ook gemeld.
Kunt u aangeven bij hoeveel scholen de regel is ingesteld dat doubleren voor voormalig vmbo-ers niet mag en waarop deze regel is gebaseerd?
Nee. Dit valt onder de ruimte die scholen hebben voor het formuleren van hun beleid. Scholen bepalen zelf de overgang- en doubleerbepalingen.
Kunt u aangeven wat de belemmerende factoren zijn die het doubleren veroorzaken in havo 4?
Hierbij kunnen meerdere factoren een rol spelen. Het vakkenpakket van vmbo-leerlingen is doorgaans minder breed en sluit minder goed op de profielen in havo 4. Ook kunnen algemene competenties een rol spelen zoals zelfstandigheid, studiehouding en – vaardigheden. In het ECBO-onderzoek is tevens gekeken naar persoonlijke achtergrondkenmerken als leeftijd, geslacht en afkomst. Deze drie factoren leveren echter geen substantiële bijdrage in de verklaring voor de gevonden verschillen in studiesucces tussen oud vmbo-ers en leerlingen uit havo-3.
Kunt u aangeven, of het mede gelet op de conclusies van het ECBO-rapport over onwennig zijn met havoleerstof etc, een beter resultaat zou opleveren indien de overgang van vmbo-3 naar havo 3 wordt bevorderd in plaats van pas na vmbo 4. Zo ja, bent u bereid deze overgang te bevorderen?
Het overgangsbeleid is volledig aan de school en dat laat ik zo.
De uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage over de grensdetentie van een alleenstaande minderjarige asielzoeker |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010 over de grensdetentie van een zeventienjarige alleenstaande asielzoeker?1
Ja.
Bent u in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij uitspraak van 13 oktober 2010, AWB 10/29208, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, na daartoe een schouw te hebben gehouden in het AC Schiphol, geoordeeld dat tenuitvoerlegging van de maatregel van artikel 6, lid 1 en 2 Vw ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in strijd is met artikel 5, lid 1 aanhef onder f van het EVRM.
De rechtbank wijst er onder meer op dat niet een specifiek op de situatie van de vreemdeling toegespitste belangenafweging is gemaakt en niet is bezien of met een alternatief kon worden volstaan. Dit klemde naar het oordeel van de rechtbank temeer nu de vrijheidsontnemende maatregel alsook de toegangsweigering na de afwijzende asielbeschikking is opgeheven.
Ik heb met name in de overwegingen van de rechtbank inzake de belangenafweging en het bezien van alternatieven aanleiding gezien geen hoger beroep in te stellen.
Wat is het gevolg van deze uitspraak voor uw beleid ten aanzien van de grensdetentie van alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s)?
Ik bezie thans hoe ik de procedure zodanig kan inrichten, dat zowel de belangen die in internationaal verband het grenstoezicht dienen als de belangen die ik in het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen voorsta op de best mogelijke wijze kunnen worden verenigd.
In dit verband wil ik wijzen op de brief van de minister van Justitie van 18 juni 2010 waarin werd aangegeven dat naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring wordt gezocht.
Waarom bent u er, sinds de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure op 1 juli 2010, toe overgegaan om amv’s ouder dan 15 jaar, die via Schiphol Nederland proberen binnen te reizen, in grensdetentie op Aanmeldcentrum (AC) Schiphol te plaatsen? Waarom hebt u niet gekozen voor het alternatief van beschermde opvang, zoals dat voor 1 juli 2010 gebruikelijk was? Is de praktijk van grensdetentie nog houdbaar nu de rechtbank onherroepelijk heeft geoordeeld dat de plaats en verblijfsomstandigheden, onder meer vanwege het penitentiaire karakter, niet voldoen voor het verblijf van een alleenstaande minderjarige asielzoeker?
De werkwijze die sinds 1 juli 2010 wordt gevoerd, is een vrijwel ongewijzigde voortzetting van de werkwijze zoals die vóór 1 juli 2010 werd gevoerd. Zowel in de oude als de nieuwe situatie is het beleidsmatig mogelijk om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verplichten zich gedurende de procedure in het aanmeldcentrum Schiphol op te houden op grond van een maatregel ex artikel 6, lid 1 en 2, Vw. Wanneer er na afloop van de procedure in het AC geen twijfel meer bestaat over de minderjarigheid, wordt de maatregel opgeheven en de amv in de opvang geplaatst.
Van belang is dat zowel uitspraken van Europese Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) en Europese regels zoals de Terugkeerrichtlijn de verwijderingsdetentie (van minderjarigen) niet uitsluiten, dan wel onder voorwaarden toestaan. Dan moet dus worden geconcludeerd dat ook de mensenrechten detentie niet uitsluiten, mits terughoudendheid en zorgvuldigheid wordt betracht.
Aan de grens op Schiphol is sprake van een bijzondere situatie. De Schengen grenscode geeft mij de mogelijkheid daar asielzoekers vast te houden, terwijl aan de grens hun aanvraag wordt beoordeeld. Die bevoegdheid is niet uitgezonderd voor minderjarigen. Er zijn zowel uitspraken waarin door de rechtbank wordt geoordeeld dat alleenstaande minderjarigen op de locatie op Schiphol niet moeten worden vastgehouden, vanwege de omstandigheden die minder geschikt zijn voor kinderen, als uitspraken die oordelen dat dit wel is toegestaan2.
Mede naar aanleiding hiervan wordt thans bezien hoe ik de procedure aan de grens zodanig kan aanpassen, dat ik zowel de belangen die in internationaal verband het grenstoezicht dienen, als de belangen die ik in het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdeling voorsta, op de best mogelijke wijze kan verenigen.
Daarbij denk ik aan een werkwijze waarbij van amv's aan wie de toegang is geweigerd op AC Schiphol nog voor de start van de algemene asielprocedure wordt beoordeeld of er twijfel bestaat aan de gestelde minderjarigheid en de noodzaak voor eventuele beschermde opvang. In de gevallen dat aan de minderjarigheid niet wordt getwijfeld, zal de asielprocedure op dezelfde wijze starten als voor amv's aan wie de toegang niet is geweigerd: namelijk in AC Den Bosch, na een rust- en voorbereidingstermijn van ten minste 6 dagen.
Wat is uw verklaring en kwalificatie van de uitspraak van de rechter, dat u al ruim vijf maanden een beleid voert dat minderjarigen in grensdetentie plaatst, dat in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Deelt u de mening dat onderzocht moet worden in hoeverre de amv’s die sinds 1 juli 2010 in grensdetentie hebben gezeten schadeloos gesteld kunnen worden? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak heeft me verbaasd omdat, zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag al aangaf, de asielprocedure van alleenstaande minderjarigen ook vóór 1 juli 2010 al werd behandeld in het AC Schiphol en dit voorheen niet tot een negatief rechterlijk oordeel heeft geleid. Bovendien zijn de verblijfsomstandigheden in het aanmeldcentrum op Schiphol sinds 1 juli 2010 niet in nadelige zin veranderd, maar zijn deze juist in verband met de invoering van de algemene asielprocedure per 1 juli 2010 verbeterd.
Ik meen dan ook niet dat de uitspraak ertoe moet leiden dat er met terugwerkende kracht tot 1 juli 2010 grond voor een schadevergoeding is voor het verblijf in het aanmeldcentrum.
Daar komt bij dat amv's die in grensdetentie hebben gezeten en van wie de asielaanvraag in het AC Schiphol is behandeld, dit aan de orde hebben kunnen stellen in een beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en langs die weg om schadevergoeding konden vragen.
Deelt u de mening dat alleenstaande minderjarige asielzoekers aan wier leeftijd niet getwijfeld wordt, bij binnenkomst in Nederland niet in een gevangenis geplaatst horen te worden? Bent u bereid uw praktijk ten aanzien van deze grensdetentie onmiddellijk te beëindigen en een alternatief te gebruiken? Bent u bereid daarbij een onderscheid te maken tussen «gewone amv’s», die bijvoorbeeld naar de opvang in Den Bosch kunnen, en amv’s die een risico lopen op ontvoering of slachtoffer zijn van mensenhandel, en die in de beschermde opvang moeten worden geplaatst? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik ben van mening dat detentie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in beginsel alleen na een gedegen afweging van belangen toegepast moet worden en zoveel mogelijk moet worden uitgevoerd in een daarvoor geschikte inrichting. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven in welke gevallen daartoe kan worden overgegaan.
Zullen als gevolg van de uitspraak van de rechtbank de faciliteiten en het regime van de nieuwbouwlocatie voor grensdetentie op Schiphol Oost worden aangepast?
De integrale bekostiging van zorg aan chronisch zieken |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht in de zaak die zorggroep Meditta had aangespannen tegen zorgverzekeraar Achmea?1
Ja.
Welk effect verwacht u dat dit vonnis heeft op de voortgang van ketenzorg?
Ketenzorg, oftewel integrale zorg voor chronisch zieken vind ik – net als mijn voorganger – van groot belang. Naar mijn mening doet dit vonnis niets af aan het huidige beleid en ik verwacht ook niet dat het een structureel negatief effect op de ontwikkeling van ketenzorg zal hebben. Ik hoop dat het vonnis de nodige duidelijkheid geeft op basis waarvan zorgaanbieders en verzekeraars in de nabije toekomst tot overeenstemming kunnen komen over de bekostiging van integrale zorg.
Handelt Achmea volgens u in lijn met de bedoeling van de overgangsregeling?
De overgangs-regeling is opgesteld met als doel partijen ervaring op te laten doen met de nieuwe wijze van bekostigen. Het vonnis is er duidelijk over dat Achmea niet in strijd handelt met de overgangsregeling. Het verwijst onder meer naar de bepaling in de beleidsregel «Prestatiebekostiging multidisciplinaire zorgverlening chronisch zieken». Deze bepaling sluit de bekostiging van afzonderlijke prestaties in plaats van integrale bekostiging niet uit. Als partijen in de onderhandelingen niet tot afspraken over integrale bekostiging kunnen komen blijft het alternatief van bekostiging via de afzonderlijke deelprestaties beschikbaar, al dan niet gecombineerd met een zogenaamd koptarief.
Wat is uw visie op ketenzorg en integrale bekostiging? Wat zijn volgens u de effecten van het invoeren van integrale zorgprogramma’s op de kwaliteit van de zorg voor chronisch zieken? Wanneer kan de Kamer informatie over de vervolgstappen die u ziet voor het verbeteren van de ketenzorg tegemoet zien?
Ik ben van mening dat de programmatische aanpak van chronische ziekten van grote waarde is, omdat het de patiënt centraal stelt en gebaseerd is op zorgstandaarden die de norm voor goede zorg beschrijven. Integrale zorgprogramma’s zullen naar verwachting resulteren in een betere zorg en daarnaast in een verschuiving van zorg vanuit de tweedelijn naar de eerstelijn.
Om de totstandkoming van dergelijke zorgprogramma’s te bevorderen is per 2010 integrale bekostiging mogelijk voor drie chronische aandoeningen: diabetes, vasculair risicomanagement en COPD.
Ketenzorg en de integrale bekostiging ervan moeten gezien worden als een groeimodel, waarmee verdere ervaring moet worden opgedaan. Integrale bekostiging is hierbij geen doel op zich, maar een middel om te komen tot meer en betere integrale zorg voor chronisch zieken. De evaluatiecommissie Integrale bekostiging doet nu onderzoek naar de effecten van integrale bekostiging voor chronisch zieken. Een eerste tussenrapportage hiervan verwacht ik begin volgend jaar.
Bent u op de hoogte van berichten dat zorggroepen overwegen te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s vanwege de onzekerheid over de financiering van ketenprogramma’s? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik zou het betreuren als zorggroepen op basis van het vonnis in de zaak Meditta/Achmea zouden besluiten te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s. Ik vind het namelijk te vroeg om over onzekerheid van de financiering te spreken. Mij hebben namelijk ook signalen bereikt over zorggroepen en verzekeraars die wél tot een overeenkomst over integrale bekostiging dan wel bekostiging via afzonderlijke deelprestaties komen.
Wat vindt u van de uitspraak dat de zorggroep patiënten niet mag informeren over het feit dat Achmea geen integraal tarief voor integrale zorg vergoedt, maar alleen losse verrichtingen?
De uitspraak van de rechter is voor mij een gegeven, daar wil en kan ik geen oordeel over geven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat patiënten recht hebben op goede zorg én de beschikking moeten hebben over de juiste informatie zodat zij desgewenst keuzes kunnen maken.
Welke mogelijkheden ziet u voor de zorgaanbieder of de zorggroep als per 2011 de betaaltitel is verdwenen, maar de zorg niet gestopt mag worden omdat een financiële administratieve reden niet als gewichtige reden wordt gezien, en de patiënt ook niet geïnformeerd mag worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt is de bekostiging van afzonderlijke prestaties, al dan niet gecombineerd met een koptarief, een alternatief in gevallen waarin partijen niet tot overeenstemming komen over het integrale tarief. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om hier op een goede manier mee om te gaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de ontwikkeling van zorgstandaarden?
Zorgstandaarden zijn de norm van en voor veldpartijen. Het initiatief voor de ontwikkeling ervan ligt bij veldpartijen: patiëntenvertegenwoordigers en zorgaanbieders ontwikkelen de zorgstandaard en stellen deze gezamenlijk vast.
VWS is niet direct betrokken bij de ontwikkeling van zorgstandaarden, maar ondersteunt wel de totstandkoming ervan.
Momenteel stagneert de ontwikkeling van enkele nieuwe zorgstandaarden doordat niet alle beroepsgroepen volledig meewerken. Per zorgstandaard gaan de betrokken partijen hier verschillend mee om, in sommige gevallen wordt ervoor gekozen toch verder te gaan met de ontwikkeling maar dan zonder de inbreng van de betreffende beroepsgroepen.
Op dit moment worden daarom op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd om bezwaren die bij sommige beroepsgroepen leven te achterhalen. Hierbij is onder andere van belang te benadrukken dat de ontwikkeling en autorisatie van een zorgstandaard en het vervolgens overgaan op integrale bekostiging van de betreffende zorg, twee aparte besluiten zijn.
Wanneer kan de Kamer de eerste rapportage van de evaluatiecommissie tegemoet zien?
Een eerste tussenrapportage van de evaluatie commissie verwacht ik begin volgend jaar.
In welke mate wordt op dit moment aan de volgende voorwaarden voldaan:
U vraagt mij naar voorwaarden voor integrale bekostiging. Aan de punten die u noemt wordt momenteel gewerkt. Ik wijs u graag op de evaluatiecommissie integrale bekostiging die onderzoekt in hoeverre aan de beoogde randvoorwaarden wordt voldaan om de invoering van integrale bekostiging succesvol te laten zijn. Zodra de evaluatiecommissie de eindrapportage heeft gedaan van dit onderzoek in 2012 zal ik hier uitvoeriger hierop ingaan.
De griepvaccinatie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV-uitzending waarin de werking van de griepvaccinatie in twijfel wordt getrokken?1
Ik ben het niet eens met de conclusies uit de Zembla-uitzending waarin de werking van het griepvaccin in twijfel wordt getrokken. Zie voor een nadere toelichting mijn reactie op uw overige vragen.
Heeft u kennis over zodanige restricties dat een zogenaamd dubbelblindonderzoek zowel wat betreft de tijd er voor nodig, als wat betreft medisch-ethische redenen uitvoering van deze effectiviteittest en veiligheidstest belemmert? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit en door welke instantie worden deze belemmeringen opgeworpen?
In Nederland is in 1994 al een dubbelblind (overheidsgefinancierd) onderzoek uitgevoerd naar het voorkómen van influenza bij 60-plussers2, 3. Dit toonde substantiële effectiviteit van vaccinatie aan op het voorkómen van griep. Een dubbelblind onderzoek met als uitkomstmaten ernstige complicaties en sterfte is tot nu toe nergens ter wereld haalbaar gebleken. Dit vanwege de benodigde zeer grote aantallen proefpersonen, complexe logistiek en hoge kosten.
Daarnaast wisselt de virulentie van de circulerende influenzavirussen van jaar tot jaar en van plaats tot plaats. Hierdoor wisselt ook de mate van match tussen vaccinstammen en circulerende stammen. Daarom is het, voor een robuuste schatting, noodzakelijk om een onderzoek over meerdere jaren, in meerdere gebieden, in relevante bevolkingsgroepen uit te voeren. Dit maakt de uitvoering nog complexer.
Voor wat betreft de medisch ethische aspecten is het aan een Medisch Ethische Toestingscommissie (METC) om te beoordelen of een onderzoeksvoorstel ethisch verantwoord is. Ik kan mij voorstellen dat er ethische bezwaren zijn bij een onderzoeksopzet waarin mensen, die nu in aanmerking komen voor vaccinatie, niet gevaccineerd worden.
Een dubbelblind onderzoek bij gezonde volwassenen biedt ook geen oplossing. De uitkomsten van dit onderzoek zouden niet van toepassing zijn op het merendeel van de (risico)groepen die in Nederland vaccinatie aangeboden krijgen. Gezonde volwassenen zijn immers over het algemeen minder kwetsbaar voor de complicaties van griep. Bovendien reageren ouderen anders op een vaccinatie dan (gezonde) volwassenen.
Bent u bereid een dubbelblindonderzoek naar de effectiviteit van de griepprik te laten doen om meer duidelijkheid te krijgen over de werkzaamheid en het preventieve nut van de griepvaccinatie?
Nee. Het is en was bekend dat het huidige griepvaccin niet volledig beschermt. Daarom pleitte de Gezondheidsraad in 2007 ook voor voortzetting en intensivering van onderzoek ter verbetering van de effectiviteit van griepvaccins. Dat neemt niet weg dat er, naar het oordeel van de Gezondheidsraad in 2007, voldoende wetenschappelijke studies zijn die de (kosten-)effectiviteit van influenzavaccinatie van 60-plussers en medische risicogroepen aantonen. Er zijn, volgens de Gezondheidsraad, in de tussentijd geen studies uitgevoerd die aanleiding zijn om deze beoordeling te herzien.
Het Europees Centre for Disease Control (ECDC)4 en het Amerikaanse Centre for Disease Control (CDC)5 komen tot dezelfde conclusies als de Gezondheidsraad met betrekking tot de te verwachten effectiviteit van griepvaccinatie.
Vindt er na elk jaar dat een seizoensgriepvaccinatie heeft plaatsgevonden een evaluatie plaats over de juiste keuze van de samenstelling van de antigenen, alsmede over de gewenste effectiviteit in vitro van de gevonden antistoffen (-lichamen) na vaccinatie?
Evaluatie van de keuze van de samenstelling vindt voortdurend plaats doordat medisch microbiologische laboratoria en het Nationaal Influenza Centrum (NIC) influenzavirussen karakteriseren. Er wordt onderzoek gedaan naar de relatie tussen gevonden antigenen in circulerende influenzavirussen en antigenen aanwezig in het griepvaccin. Hierover wordt tijdens het griepseizoen wekelijks gerapporteerd in de Influenza Nieuwsbrief van het NIC. Het NIC wordt door de WHO en het ECDC op de hoogte gehouden van welke influenzavirussen circuleren in omringende landen.
De gewenste in vitro effectiviteit van de griepvaccinatie wordt door de WHO twee maal per jaar beoordeeld, in februari en september. Op basis hiervan wordt geadviseerd over de vaccinsamenstelling voor respectievelijk het Noordelijk en Zuidelijk halfrond.
Bent u ervan op de hoogte dat in de uitzending pijnlijk duidelijk werd dat niet ieder lid of adviseur van een daartoe samengestelde commissie van de Gezondheidsraad zijn kwalificaties, diploma’s, zakelijke of wetenschappelijke relaties kenbaar had gemaakt? Voelt u de noodzaak de Gezondheidsraad een aanwijzing hiertoe te geven? Vindt u niet dat voor wetenschappers die betrokken zijn bij adviezen van de Gezondheidsraad het nee, tenzij principe dient te gelden, dat wil zeggen dat zij in principe geen banden met belanghebbende farmaceutische industrieën mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad hanteert verschillende procedures die het risico op belangenverstrengeling moeten minimaliseren. Deze zijn te vinden op de website van de Gezondheidsraad (http://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/onafhankelijkheid). Hoewel ik vertrouwen heb in de manier waarop de Gezondheidsraad deze procedures toepast, is helaas nooit volledig uit te sluiten dat individuen ten onrechte informatie niet melden.
Ik ben ervan op de hoogte dat in de uitzending een lid van een Commissie van de Gezondheidsraad is genoemd die ten onrechte een nevenfunctie niet gemeld had. De voorzitter van de Gezondheidsraad heeft hierover met het betreffende lid indringend gesproken. Daarbij is het evidente belang van volledige openheid over nevenactiviteiten van leden van de Raad voor de advisering van de Gezondheidsraad benadrukt.
Het principe dat leden van de Gezondheidsraad geheel geen banden met belanghebbende farmaceutische industrieën mogen hebben, is in het huidige tijdsgewricht niet mogelijk en naar mijn mening ook onwenselijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van het lid Gerbrands (PVV) over de gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griep van 22 november 2010 (2010Z17284).
Deelt u de opvatting dat bij de risico-inschatting tot toelating van nieuwe producten, zoals vaccins, voor toepassing in de Nederlandse populatie het van belang is de op wetenschappelijke inzichten gebaseerde motivatie voor de keuze van de vaccinatie op een juiste en heldere wijze te communiceren, zowel aan de beroepsgroep als aan de bevolking? Bent u van plan met een perfecte communicatie voor de komende jaren een verbetering van de risicoperceptie na te streven? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ja, heldere en juiste voorlichting over nieuwe vaccins aan zowel de bevolking als aan beroepsgroepen vind ik van groot belang. Ik heb deze voorlichtingstaak bij het RIVM neergelegd. Het RIVM baseert zich hierbij nadrukkelijk op wetenschappelijke inzichten. In de voorlichting en communicatie is er aandacht voor de ziekte waartegen gevaccineerd wordt alsook voor de mogelijke bijwerkingen van het vaccin. Dit is opgenomen in zowel het voorlichtingsmateriaal dat naar iedereen van de doelgroep wordt gezonden, alsook op de website waar mensen terecht kunnen die meer willen weten. Ook wordt gecommuniceerd over de onzekerheden, bijvoorbeeld wanneer niet nauwkeurig aan te geven is hoeveel gezondheidsrisico of sterfte vaccinatie precies voorkomt.
Op basis van wetenschappelijke feiten over de risico’s kunnen mensen zelf een persoonlijke afweging maken. Ik ben van mening dat de communicatie over de risico’s goed is. De communicatie wordt op reguliere basis geëvalueerd en waar nodig aangepast. Ook publieksvragen kunnen aanleiding geven tot optimalisatie van de voorlichting.
Een andere bron van informatie is het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Bij toelating van geneesmiddelen en vaccins beoordeelt het CBG de werkzaamheid en de risico’s. Onderdeel van de registratie is het vaststellen van de wetenschappelijke productinformatie. Het CBG publiceert via zijn website de Nederlandstalige productinformatie van een vaccin; deze bestaat uit een document («Summary of the Product Characteristics») bestemd voor arts en apotheker en de bijsluiter voor de patiënt. Deze documenten bevatten informatie over de werkzaamheid (er wordt een samenvatting gegeven van wat er farmaceutisch en (pre)klinisch bekend is over het geneesmiddel) en de mogelijke risico’s. Ook wordt belangrijke risico-informatie als nieuwsbericht op de CBG-website geplaatst, met de mogelijkheid hierop een abonnement te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat het belang van vaststelling van de doodsoorzaak, gerelateerd aan griep, in de uitzending duidelijk is gebleken, te meer daar dit een onderdeel uitmaakt van de motivatie voor deze jaarlijkse bevolkingsvaccinatie? Heeft u de intentie op dit gebied voortvarend deze lacune van diagnostiek en registratie te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Het vaststellen en registreren van de directe doodsoorzaak, onderliggende doodsoorzaak, en eventuele bijkomende doodsoorzaken, gebeurt door de arts die de dood constateert. Bij mensen met een verzwakte afweer (ouderen) of met andere gezondheidsproblemen kan een griepinfectie één van meerdere oorzaken zijn die het proces tot sterfte beïnvloeden. Bovendien verloopt een griepinfectie vaak atypisch, zeker bij ouderen. Het aantal sterftegevallen waarbij influenza als (onderliggende) doodsoorzaak wordt geregistreerd, is daarom waarschijnlijk lager dan het feitelijke aantal sterfgevallen door griep. Dit is geen gevolg van een lacune in de registratie, maar het gevolg van bovengenoemde onzekerheden in het aanwijzen van (onderliggende) doodsoorzaken.
Het is onwaarschijnlijk dat meer diagnostiek een antwoord kan geven op de vraag in hoeverre en in welke mate sterfte, bij iemand met diverse aandoeningen die de dood tot gevolg kunnen hebben, beïnvloed of versneld is door de aanwezigheid van griep. Met behulp van diverse statistische technieken en aannames kan alleen een schatting worden gegeven van het totaal aantal griepgerelateerde sterftes, bijvoorbeeld op basis van de totale of specifieke sterfte per week gerelateerd aan de circulatie van griep.
Het individueel beoordelen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bij uitzettingen naar Irak |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat iedere asielzoeker die dreigt door u te worden teruggestuurd naar Irak de kans moet krijgen zijn zaak aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor te leggen voor individuele toetsing? Zo niet, waarom niet?1
Nederland is partij bij het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft daarmee het individueel klachtrecht en de rechtsmacht van het EHRM erkend. Een ieder, dus ook een uitgeprocedeerde Irakese asielzoeker, die meent dat hij het slachtoffer is van een schending van het EVRM, kan zijn klacht dan ook ter beoordeling voorleggen aan het EHRM. Om uitzetting hangende de behandeling van zijn klacht te voorkomen, kan de Irakese vreemdeling het EHRM voorts verzoeken een interim measure te treffen.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat iedere Irakese asielzoeker voorafgaand aan een voorgenomen uitzetting tijdig wordt geïnformeerd over deze nieuwe zienswijze van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de mogelijkheid van een individuele toetsing van het Hof?
Op 24 november jl. heb ik uw Kamer bericht over de brief van het EHRM, gedateerd op 23 november 2010 en die de regering op 24 november 2010 heeft ontvangen. Door de toezending aan uw Kamer is deze brief openbaar gemaakt, waardoor deze ook ter beschikking is gekomen van de rechtspraktijk. Zoals ik aan uw Kamer heb toegelicht, blijkt uit deze brief dat het EHRM klachten en verzoeken tot het treffen van een interim measure van Iraakse asielzoekers in het vervolg weer – conform zijn vaste praktijk – op hun individuele merites zal beoordelen. Dit houdt in dat verzoeken van Iraakse vreemdelingen tot het treffen van een interim measure niet langer zonder meer zullen worden ingewilligd, maar enkel wanneer daar in het individuele geval aanleiding toe bestaat. In zoverre is dan ook geen sprake van een «nieuwe zienswijze» van het EHRM, maar veeleer van het hervatten van de staande praktijk. Op basis van de informatie in de brief van 23 november jl. heb ik voorts ook geconcludeerd dat er geen aanwijzingen bestaan dat het EHRM van oordeel zou zijn dat gedwongen terugkeer naar Irak in verband met de veiligheidssituatie aldaar in het algemeen niet verantwoord zou zijn in het licht van artikel 3 van het EVRM en dat er thans in zijn algemeenheid geen juridische belemmeringen meer bestaan tegen gedwongen terugkeer naar Irak.
Ik wil voorts benadrukken dat het recht van een vreemdeling in vreemdelingenbewaring die met uitzetting wordt bedreigd, om contact op te nemen met zijn advocaat en het recht van een advocaat om deze cliënt te bezoeken, belangrijke waarborgen zijn in onze rechtstaat. Elke vreemdeling die in vreemdelingenbewaring wordt gesteld met het oog op uitzetting wordt dan ook bijgestaan door een advocaat. Dit kan zijn eigen advocaat zijn of een piketadvocaat.
Kunt u de garantie geven dat er geen Irakese asielzoeker zal worden uitgezet zonder gewezen te zijn op de zienswijze van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en desgewenst toegang te hebben gehad tot een advocaat of vertegenwoordiger van Vluchtelingenwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Immigratie en Asiel?
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek.
De arbeidsomstandigheden in slachterijen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Werk in slachterijen vaak nog onveilig»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de in dit bericht geconstateerde misstanden?
Ten opzichte van het vorige inspectieproject vier jaar geleden is de naleving verbeterd. Het nalevingsniveau is echter nog niet voldoende.
Waarom is er juist in de vleesverwerkende sector zoveel mis met de arbeidsomstandigheden?
De blootstelling aan risico's als machineveiligheid zijn hoog. Er wordt veel gebruik gemaakt van scherpe messen en machines met zeer scherpe onderdelen die ernstige verwondingen kunnen geven indien werknemers daarmee in contact komen. Dit gecombineerd met het huidige nalevingsniveau betekent dat de sector behoort tot de geprioriteerde sectoren van de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft de sector aangeraden om de komende jaren prioritieit te geven aan het bewerkstelligen van gedragsverandering op de werkvloer. De sociale partners hebben aangegeven de werkgevers actief te ondersteunen bij de implementatie van de reeds positief getoetste arbocatalogi op de werkvloer (zie ook antwoord 5).
Acht u het effectief om de boetes dan wel de controle-intensiteit voor deze sector te verhogen, opdat de omstandigheden duurzaam verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van de boete is afgestemd op de ernst van de overtredingen.
Verder kan de Arbeidsinspectie voor die situaties die gevaarlijk zijn het werk stilleggen totdat de werkgever de vereiste maatregelen heeft genomen. Dat is in het slachterijenproject ook acht maal gebeurd. De werkgever ervaart deze maatregelen over het algemeen als veel ingrijpender dan het betalen van een boete.
De «achterblijvers» die we tegenkomen bij inspecties krijgen langere tijd speciale aandacht met vervolginspecties. Ook dit zorgt voor druk om blijvend te voldoen aan de regels van de Arbowet.
Welke acties zal de regering ondernemen om ervoor te zorgen dat alle Nederlanders, dus ook de mensen die in slachterijen werken, veilig kunnen werken?
In de nieuwe Arbowet die in 2007 van kracht is geworden, is er bewust voor gekozen een grote verantwoordelijkheid te leggen bij de werkgever en de sociale partners. Zo hebben sociale partners sinds het najaar van 2009 arbocatalogi. De regering stimuleert sociale partners die verantwoordelijkheid ook te nemen. Zo bestaat de subsidieregeling «implementatie getoetste arbocatalogi» waar de sociale partners gebruik van kunnen maken om de implementatie van arbocatalogi op de werkvloer te bevorderen. Sociale partners in de sector van de slachterijen hebben nu ook gebruik gemaakt van die regeling.
Dit jaar is het Actieplan Arbeidsveiligheid van start gegaan. Dit Actieplan dat tot 2013 loopt, richt zich op het verhogen van de arbeidsveiligheid door interventies in de cultuur en veiligheidsbewustzijn in branches en bedrijven. In het verleden hebben deze interventies aangetoond zeer succesvol te zijn. Het Actieplan richt zich op specifieke risicovolle sectoren, het MKB en doelgroepen zoals nieuwkomers. In het project Storybuilder worden alle door de AI onderzochte ongevallen geanalyseerd op onderliggende oorzaken van arbeidsongevallen. Inmiddels zijn 13 000 ongevallen geanalyseerd en de resultaten daarvan zijn beschikbaar via het Arboportaal via www.arboportaal.nl. Deze informatie ondersteunt branches en bedrijven bij het nemen van preventieve maatregelen.
De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de arbeidsomstandigheden. Door de sectorgewijze aanpak in het toezicht wordt een scala van beïnvloedingsinstrumenten ingezet. Daarbij worden sociale partners gestimuleerd in hun branche activiteiten te ontwikkelen om de naleving te bevorderen en worden de activiteiten van sociale partners en de inspectie op elkaar afgestemd.
Ook wordt de capaciteit van de Arbeidsinspectie daar ingezet waar deze het meest effectief en nodig is (branches met hoge risico's en lage naleving).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 2 december a.s. zodat de antwoorden kunnen worden betrokken bij het algemeen overleg over Arbo-onderwerpen dat op 2 december plaatsvindt?
Ja.
De gevolgen van het softdrugsbeleid voor steden |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Amsterdam wil geen pasjessysteem coffeeshops»1, en op het onderzoek van de Universiteit van Tilburg naar het zogenoemde «pasjessysteem»? 2 Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat de omstandigheden in Amsterdam anders zijn dan die in grensplaatsen? Ziet u ook dat ook in andere grote steden en gemeenten de situatie anders is dan in genoemde grensgemeenten? Erkent u dat de overlast van softdrugsgrenstoeristen in gedrag, overlast en problematiek danig verschillen? Zo nee, zijn er gegevens waaruit dat zou blijken? 3 Bent u bereid de voorgenomen maatregelen allereerst te bespreken in de grensregio's en rond de verdere opschaling in overleg te treden met de gemeenten? Bent u bereid maatwerk toe te staan naar gelang de problematiek vraagt en daarbij lokale ervaring en wensen serieus te nemen? 4 Bent u bereid een brief aan de Kamer te doen toekomen met een reactie op de verschillende onderdelen van het onderzoek van de Universiteit van Tilburg naar het pasjessysteem, waaruit zou blijken dat de pas illegale straathandel bevordert en averechts werkt, ten gevolge waarvan gemeente Maastricht minder enthousiast is het systeem in te voeren?
Wij hebben kennisgenomen van zowel het bericht als het rapport. In de drugsbrief waarnaar uw Kamer op 11 november jongstleden om gevraagd heeft, komen we terug op onderdelen van dat onderzoek.
Het bericht dat naar schatting vijftig boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen komen te vervallen door bezuinigingen van gemeenten |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat naar schatting vijftig boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen door bezuinigingen van gemeenten dreigen te verdwijnen?1 Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Ik ben bekend met het bericht.
Het is jammer wanneer gemeenten bezuinigen op belangrijke diensten voor ouderen, zeker als deze diensten ervoor zorgen dat zij langer zelfstandig kunnen wonen. Ook de gebruikers zelf geven aan dat zij veel baat hebben bij deze boodschappenbegeleidingsdiensten. Ik vind het erg belangrijk dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen vertrouwde en veilige omgeving kunnen blijven. Bovendien blijkt dat binnen deze projecten veel vrijwilligers zich met hart en ziel voor hun medemensen inzetten. Ook dat vind ik erg waardevol.
Wel kan ik mij voorstellen dat gemeenten andere manieren vinden om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig en zelfredzaam te houden en die goed aansluiten bij de wens van de ouderen zelf. Die beslissing is aan gemeenten. Zij zijn in het Wmo-kader volledig verantwoordelijk voor welzijnsvoorzieningen, zoals boodschappendiensten, zodat zij lokaal maatwerk kunnen verrichten.
De Wmo is zo ingericht dat gemeentebesturen terdege rekening moeten houden met de wensen van hun burgers. Uiteraard leggen gemeentebesturen over hun Wmo-beleid verantwoording af aan hun raden. Daarnaast is in de wetsartikelen 11 en 12 van de Wmo geregeld dat gemeenten belanghebbenden bij de beleidsvoorbereiding moeten betrekken en dat zij verplicht zijn om vertegenwoordigers van vragers om beleidsadvies te vragen. Tot slot kent de Wmo het compensatiebeginsel (artikel 4. Dat beginsel regelt dat de gemeente voorzieningen moet treffen zodat burgers met beperkingen in staat zijn om (o.a.) een huishouden te voeren en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ik zal dus geen actie ondernemen om het verdwijnen van deze specifieke welzijnsvoorziening te voorkomen. Wel ondersteun ik gemeenten op allerlei manieren om op een goede manier vorm te geven aan hun lokale welzijnsbeleid. Ik denk aan de programma’s: «Welzijn Nieuwe Stijl», «Beter in Meedoen», «Voor Elkaar», «Wmo-in-de-buurt» en «Welzijn, Wonen en Zorg maak het samen!»
Zijn deze gemeenten ervan op de hoogte gesteld dat de in het artikel genoemde voorgenomen bezuiniging van 200 miljoen euro op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet doorgaat? Zo nee, waarom niet?
Er is hier mogelijk sprake van een misverstand, omdat ten tijde van de kabinetsformatie met betrekking tot het Wmo-budget gesproken is over een tweetal bijstellingen van € 200 miljoen.
In de miljoenennota 2011 is een bijstelling van € 200 miljoen van het Wmo-budget opgenomen. Deze bijstelling van € 200 miljoen bestaat uit twee delen. In de eerste plaats wordt er vanuit gegaan dat er voor de PGB-uitgaven in de Wmo € 150 miljoen minder nodig is. Ook het SCP – de onafhankelijke derde – constateert in haar advies over het Wmo-budget 2011 dat sprake is van een overschatting van deze uitgaven. Het tweede deel bestaat uit een korting van € 50 miljoen. Het gaat hier om door de gemeenten te realiseren doelmatigheidswinst door meer gebruik te maken van collectieve voorzieningen in plaats van individuele voorzieningen.
Ten tijde van de kabinetsformatie is daarnaast een mogelijke tweede korting van € 200 miljoen op de Wmo-uitgaven (totaal dus € 400 miljoen) aan de orde geweest. In de Economische Verkenningen 2011–2015 (maart 2010) heeft het CPB namelijk (technisch) verondersteld dat een deel van de groei van de zorgkosten wordt opgebracht door hogere eigen betalingen in de Wmo. Hogere eigen betalingen in de Wmo komen ten gunste van gemeenten, waardoor volgens het CPB het Wmo-budget met € 200 miljoen verlaagd zou kunnen worden. Deze (andere) korting is niet overgenomen door het kabinet.
Het oormerken van Wmo-middelen voor specifieke doelgroepen past ten principale niet bij aard en het doel van de wet.
Deelt u de mening dat het budget voor de Wmo geoormerkt zou moeten worden voor Wmo-doelgroepen om te voorkomen dat gemeenten op ouderen en hulpbehoevenden gaan korten in plaats van in linkse hobby’s?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat boodschappenbegeleidingsdiensten een belangrijke bijdrage leveren aan het kabinetsdoel dat ouderen langer zelfstandig moeten kunnen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u ondernemen om het verdwijnen van deze boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen en hulpbehoevenden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Tandenknippen in de varkenshouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn vragen over het knippen van tanden als maatregel tegen bijterij bij varkens van 9 november 2010?1
Ja.
Bent u bereid onderstaande vragen allemaal en afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat het is toegestaan om bij biggen niet ouder dan zeven dagen de hoektanden bij te vijlen?2 Is het waar dat ook het knippen van de tanden, dat per 1 januari 2009 verboden is, alleen werd toegestaan bij de hoektanden? Is het waar dat in het kraamhok geen ingrepen op de snij, dan wel andere tanden zijn toegestaan?
Is het waar dat nergens in de literatuur wordt uiteengezet dat het vijlen van hoektanden bijterij op latere leeftijd kan tegengaan? Zo nee, op welke wetenschappelijke informatie baseert u uw standpunt dat het vijlen van hoektanden bijterij op latere leeftijd zou kunnen tegengaan, bent u bereid de Kamer deze onderzoeken toe te zenden en kunt u toelichten waarom de European Food Safety Authority (EFSA) in haar uitgebreide «Scientific Report on the risks associated with tail biting in pigs and possible means to reduce the need for tail docking considering the different housing and husbandry systems»3 deze mogelijkheid niet noemt? Zo ja, waarom is het vijlen van hoektanden dan preventief toegestaan om bijterij te voorkomen, als immers niet bewezen is dat dit een effectieve maatregel is?
Deelt u de mening dat het onderzoek van het landbouw Economisch Instituut naar het voorkomen van staartbijten4, in tegenstelling tot wat u stelt in uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp, juist stelt dat het knippen van tanden wordt ingezet als curatieve maatregel in plaats van als preventieve maatregel, en dat deze conclusie onder andere volgt uit het feit dat het knippen van tanden is opgenomen in tabel 3.10, p. 32, van dit onderzoek met daarin antwoorden van varkenshouders op de vraag «welke maatregelen ze zelf namen wanneer staartbijten optrad» en waarin alleen maar curatieve maatregelen worden opgesomd, zoals het uit de groep halen van bijters, en niet in tabel 3.11, p. 34, waarin antwoorden zijn opgenomen op de vraag «wat in hun ogen risicofactoren zijn die staartbijten in de hand kunnen werken» waar bijvoorbeeld wel de staartlengte wordt aangegeven als risicofactor, maar niets over de aanwezigheid of lengte van tanden wordt gesteld? Zo nee, waarom niet en op basis van welke aanvullende gegevens komt u tot dit oordeel?
Waar het in het genoemde onderzoek om gaat is te achterhalen wat de drijfveren zijn van ondernemers om bepaalde ingrepen toe te passen en wat zij als risicofactoren van bijterij zien. Deze informatie is nodig om in 2011 een routeplan te maken hoe nog voor 2023 verantwoord gestopt kan worden met het couperen van staarten en het vijlen van tanden. Een ondernemer die last heeft van bijterij op zijn bedrijf zal zowel curatief als preventieve maatregelen nemen. Curatieve maatregelen past hij toe om bijterij een halt toe te roepen, preventieve maatregelen past hij toe om problemen te voorkomen. Het vijlen van tanden is een preventieve maatregel. Daarbij is gebleken dat preventieve maatregelen door veehouders ook wel als curatief zijn beoordeeld. In tegenstelling tot wat altijd gedacht was, blijkt nu uit het onderzoek dat ook andere managementmaatregelen mogelijk geschikt zijn om bijterij te voorkomen, dan wel tegen te gaan. Dit zal ik zeker meenemen in de besprekingen over het routeplan.
Op basis van welke gegevens komt u tot de conclusies dat waar varkenshouders aangeven dat tanden knippen een maatregel tegen bijterij kan zijn, dit alleen over de hoektanden gaat en dit alleen betrekking kan hebben op preventieve maatregelen wanneer het dier jonger dan zeven dagen is? In hoeverre is er onderzoek geweest naar deze bewering? Bent u bereid de gegevens waarop u zich baseert aan de Kamer te doen toekomen?
Het vijlen en voorheen het knippen van tanden is een maatregel die ernstigere beschadiging door te scherpe hoektanden bij excessief bijtgedrag voorkomt. Deze maatregel mag volgens het Ingrepenbesluit alleen worden toegepast bij biggen jonger dan 7 dagen als uit ervaring blijkt dat op het bedrijf ernstigere beschadiging optreed als deze maatregel niet wordt toegepast. De nVWA controleert op de uitvoering van het Ingrepenbesluit en dus voor zover mogelijk op het alleen toepassen van deze maatregel bij dieren niet ouder dan 7 dagen en alleen de hoektanden. Uit de controleresultaten tot op heden blijkt dat deze eis uit het Ingrepenbesluit wordt nageleefd.
Aangezien u in uw antwoorden op mijn eerdere vragen1 niet ingaat op de rol van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit stel ik u deze vragen opnieuw: Op welke wijze controleert de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) of er tanden illegaal geknipt of geslepen worden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd en welke detectiemethoden worden daarvoor gebruikt? Welke sanctie staat op het illegaal knippen en slijpen van tanden? Hoe vaak is deze sanctie opgelegd in de afgelopen twee jaar?
Het knippen van tanden is een niet toegestane ingreep. Tijdens een welzijnscontrole op het bedrijf controleert de nVWA regelmatig of de hoektanden van de biggen geknipt of geslepen zijn. Indien er sprake is van het knippen van hoektanden, wordt verbaliserend opgetreden. Dit is nog niet het geval geweest. Indien er sprake is van het vijlen van de hoektanden, wordt nagegaan of er problemen zijn of zijn geweest ten gevolge van bijterij, zoals tepelverwondingen bij de zeug. Ook wordt vaak met de veehouder nut en noodzaak ervan besproken. In de afgelopen periode zijn geen overtredingen geconstateerd. Het achteraf bewijzen dat de hoektanden niet vóór maar na de 7 dagen gevijld zijn, is feitelijk helaas niet mogelijk.
Deelt u de mening, dat zelfs als het waar zou zijn dat tandenknippen en -vijlen slechts preventief zou worden toegepast, dat dit dan allereerst een belangrijk aanvullend signaal is dat de huidige manier van het houden van varkens niet verantwoord is, omdat boeren blijkbaar niet alleen massaal de staarten van hun varkens afknippen, maar ook op grote schaal tanden van biggen vijlen om te voorkomen dat de dieren elkaar gaan bijten? Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee, die mening deel ik niet. Uit de controleresultaten blijkt juist dat knippen niet en vijlen sporadisch voorkomt en zeker niet standaard wordt uitgevoerd op alle bedrijven. Het LEI- onderzoek toont aan dat varkensboeren juist op zoek gaan naar andere minder ingrijpende maatregelen om bijterij tegen te gaan.
Is het waar dat u stelt dat kennelijk dus routinematig bij ongeveer 2,5 miljoen biggen per jaar de tanden worden afgevijld? Hoe beoordeelt u dit? Wat zegt dit gegeven over de huidige manier waarop er in Nederland varkens gehouden worden?
Nee. Gelet op de controleresultaten van de nVWA wordt vijlen toegepast als er daadwerkelijk problemen zijn. Het LEI-onderzoek laat zien dat deze ingreep binnen afzienbare tijd tot het verleden kan gaan behoren. Dit wordt nader uitgewerkt in het routeplan.
Wapenexport |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Rhetoric or restraint: Trade in military equipment under the EU transfer control system»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland sinds vorig jaar geen nieuwe vergunningen voor wapenexport naar Venezuela verleent?
Ja. Tijdens het Algemeen Overleg Wapenexportbeleid op 6 oktober 2009 heeft de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer gemeld dat hij van mening was dat nieuwe vergunningaanvragen voor Venezuela niet konden worden goedgekeurd. Daarbij heeft hij benadrukt dat de overheid niettemin als betrouwbare overheid wilde opereren en dat verlengingen van reeds bestaande vergunningen derhalve zouden worden gehonoreerd, mits een zorgvuldige toetsing aan de hand van de acht criteria van de EU dit toeliet. Dit beleid is nog steeds van toepassing.
De basis voor dit besluit ligt inderdaad met name bij criterium 4 (regionale stabiliteit). De regering is bezorgd omtrent een aantal ontwikkelingen (o.a. de uitbreiding van de capaciteit van de Venezolaanse krijgsmachtsonderdelen) die dienen te worden meegewogen in besluitvorming omtrent wapenexportaanvragen voor Venezuela.
Klopt het dat criterium 4 van het Europese Unie Gemeenschappelijk Standpunt inzake de controle op uitvoer van militaire goederen en technologie hiervan de basis is? Is het waar dat van dit risico al in 2008 sprake was?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zijn bestaande vergunningen voor wapenexport naar Venezuela toch verlengd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de rapportages wapenexport naar Venezuela ten onrechte Spanje als eindbestemming kregen?2
Nee. In de maandrapportages militaire goederen 2007 en 2008 staat Spanje weliswaar als land van bestemming vermeld, maar staat Venezuela uitdrukkelijk als land van eindbestemming vermeld. De in die maandoverzichten opgenomen gegevens, inclusief de waarden, zijn dus correct. Ook de rapportage in het jaarrapport 2006, toen de oorspronkelijke vergunning werd afgegeven, is correct in de zin dat de toenmalige waarde van iets meer dan € 190 miljoen opgenomen is in de waarde die bij Venezuela (het land van eindbestemming) wordt vermeld.
De verwerking van een verhoging van de waarde van de vergunning in het jaarrapport 2007 is echter onjuist vermeld. De toetsing van de uitbreiding van de waarde van vergunning, vanwege de opname van aanvullende navigatie- en communicatie-apparatuur, is gebaseerd op een transactie met eindbestemming Venezuela. Dat is correct. Maar de extra waarde van ongeveer € 65 miljoen is in het jaarrapport abusievelijk achter Spanje geboekt. Deze fout is hersteld. De gegevens, inclusief het gegeven dat het verlengingen van de looptijd van een eerder afgegeven vergunning op Spanje met de eindbestemming Venezuela betrof, zijn correct opgenomen in de maandoverzichten op www.rijksoverheid.nl/exportcontrole.
Is het waar dat de vergunningswaarde van deze export bij de verlenging in 2007 is verhoogd met 65 miljoen euro en vervolgens in 2008 voor hetzelfde nieuwe bedrag van 255 miljoen euro is verlengd?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de toenmalige minister van Defensie in 2006 met betrekking tot Venezuela zijn zorgen had geuit over de regionale stabiliteit terwijl de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken daar anders over dacht?3
Ten tijde van de oorspronkelijke vergunningaanvraag in 2006 deelde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken de zorgen van de toenmalige minister van Defensie. Het wapenexportbeleid inzake Venezuela was dan ook dat uitvoer werd toegestaan met uitzondering van de levering van grote, offensieve en geavanceerde wapensystemen die een verstorende werking zouden kunnen hebben op de regionale stabiliteit en daarmee op de veiligheid van de Nederlandse Antillen en Aruba. Gezien de defensieve aard van de radarsystemen waarvoor de bovengenoemde vergunning werd aangevraagd, is beoordeeld dat deze goederen de regionale stabiliteit niet zouden verstoren. Dit besluit stond los van de militaire oefening die in 2006 in het Caribische gebied plaatsvond en waarbij de Venezolaanse marine overigens betrokken was.
Waarom is toch tot vergunningverlening aan Venezuela overgegaan ondanks dat een paar maanden daarvoor in het Caribische gebied onder Nederlandse leiding een grootschalige militaire oefening plaatsvond?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Nederland geen ad hoc vergunningsplicht heeft opgelegd aan doorvoer van strategische goederen van Tsjechië via Nederland naar Sri Lanka? Waarom is dit niet gedaan?
Dat klopt. Artikel 6, tweede lid, van het Besluit strategische goederen bepaalt dat de vergunningplicht niet van toepassing is op de doorvoer door Nederland van militaire goederen die afkomstig zijn uit, of als eindbestemming hebben, Australië, Japan, Nieuw-Zeeland, Zwitserland of een van de lidstaten van de Europese Unie of de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie. Het uitgangspunt hierbij is dat genoemde landen bondgenoten zijn die een volwaardig exportcontrole instrumentarium hebben en aangesloten zijn bij de multilaterale regimes waar «best practices» over exportcontrole worden opgesteld.
Tsjechië is een EU-lidstaat en past, net als Nederland, bij de toetsing van aanvragen voor uitvoervergunningen de in Europees verband overeengekomen criteria toe van het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB. Zendingen die in genoemde landen van herkomst een dergelijke toetsing hebben doorstaan, vallen bij doorvoer dus niet onder de vergunningplicht. Er geldt echter een meldplicht.
Verder bepaalt artikel 6, derde lid, van het Besluit strategische goederen dat de minister kan besluiten dat voor doorvoer door Nederland van militaire goederen in situaties als bedoeld in het tweede lid alsnog een vergunning vereist is. Deze bepaling is niet bedoeld om de toetsing door genoemde bondgenoten over te doen en eventueel te corrigeren, maar bijvoorbeeld om een toetsing te doen indien niet kan worden aangetoond dat in het land van herkomst een uitvoervergunning is afgegeven of indien blijkt dat de goederen bij doorvoer bijvoorbeeld worden ingeladen in een schip met een andere bestemming dan die aangegeven is op de (buitenlandse) uitvoervergunning. Geen van beide omstandigheden deed zich hier voor.
Hoe beoordeelt u criterium 2, 3 en 4 als het gaat om wapenexport naar Sri Lanka? Heeft u op enigerlei wijze uw zorgen geuit aan Tsjechië hierover? Zo ja, op welke wijze?
Nederland voert een zeer terughoudend wapenexportbeleid ten opzichte van Sri Lanka. Hierbij wordt nauwkeurig gekeken naar de mensenrechtensituatie (criterium 2), de interne politieke situatie (criterium 3) en de regionale stabiliteit (criterium 4). Daarbij geldt dat de interne politieke situatie gestabiliseerd is sinds het eind van de burgeroorlog in mei 2009 en de herverkiezing van president Rajapaksa in januari jl.. De mensenrechten in Sri Lanka worden echter regelmatig geschonden. Omdat iedere aanvraag op zichzelf wordt beoordeeld op basis van de aard van de goederen, wie de eindgebruiker en wat het eindgebruik is, wordt bij iedere aanvraag nagegaan of de goederen kunnen worden ingezet voor mensenrechtenschendingen of zullen bijdragen aan de verslechtering van de interne situatie. Indien dit het geval is, dan wordt er geen vergunning afgegeven. In de laatste vijf jaar is één vergunning voor de uitvoer van militaire goederen naar Sri Lanka afgegeven. Zoals in een Lijst van vragen en antwoorden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 22 054, nr. 143) is toegelicht, betrof die vergunning uit 2007 een zending pontons voor een civiel project van een Japanse ontwikkelingsorganisatie.
Terugvordering van Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw)-budgetten |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat in 2008 de verantwoording van het Wsw-budget is overgegaan van de Wsw-uitvoerders naar de gemeenten? Zijn gemeenten daardoor verplicht om ook Wsw’ers op te geven die niet bij de eigen uitvoerder werkzaam zijn?
Ja, met de wetswijziging Wsw, in werking getreden op 1-1-2008, is geregeld dat gemeenten budgettair verantwoordelijk zijn voor het Wsw-budget en zich daarover ook naar het Rijk dienen te verantwoorden. Deze verantwoording wordt geleverd via vier indicatoren. De gemeente dient o.a. te verantwoorden hoeveel Wsw-geïndiceerden woonachtig zijn in de gemeente en op de wachtlijst staan dan wel werkzaam zijn, ongeacht waar deze Wsw-werknemers hun arbeid verrichten.
Is het waar dat verschillende gemeenten1 dit laatste nalieten en u daardoor een deel van het toegewezen budget heeft teruggevorderd?
Ja.
Heeft u een aantal gemeenten van tevoren op deze fout gewezen, zodat in die gevallen terugvordering is voorkomen? Klopt het dat een aantal gemeenten geen waarschuwing heeft gekregen? Zo ja, kunt u nader ingaan op dit verschil?
De werkwijze inzake de verantwoording door gemeenten is als volgt.
De gemeenten worden jaarlijks gewezen op het belang van het indienen van een tijdige en juiste verantwoording. De verantwoordingsinformatie wordt door gemeenten aan BZK geleverd, die dit, nadat vastgesteld is dat de informatie aan de formele vereisten voldoet, doorstuurt naar het betreffende vakdepartement. Gemeenten kunnen daarbij, binnen een redelijke termijn, een herziene verantwoording aanleveren aan BZK bij een geconstateerde omissie.
Uitgangspunt bij gebruikmaking en verwerking door het vakdepartement is dat gemeenten tijdig een volledige en juiste verantwoording indienen. Dit vloeit voort uit de SiSa systematiek (Single information, Single audit) en de daaraan gekoppelde regelgeving, onder andere in de Financiële-verhoudingswet.
SZW controleert de ontvangen verantwoordingsinformatie jaarlijks op volledigheid en juistheid van de ontvangen stukken.
Van de juistheid wordt uitgegaan tenzij bij controle en verwerking sprake is van discussie over de rechtmatigheid, blijkend uit de accountantsverklaring, of indien – bij de Wsw – sprake is van inhoudelijk evidente aberraties in de cijfers. Bijvoorbeeld het ontbreken van getallen waar dat redelijkerwijs niet juist kan zijn. In die gevallen wordt de gemeente door SZW nader bevraagd en in de gelegenheid gesteld mogelijke omissies te herstellen of toe te lichten. Dit gebeurt voordat, op grond van de verantwoordingsgegevens, overgegaan wordt tot vaststelling van de eerder verstrekte middelen. In aanvulling op de verantwoording door gemeenten over 2008 is door het ministerie van SZW een éénmalige extra interne controle uitgevoerd omdat gemeenten de verantwoording over de Wsw voor het eerst zelf dienden aan te leveren. Deze onverplicht uitgevoerde interne controle heeft plaatsgevonden op het aantal Wsw-geïndiceerden over 2008, afgezet tegen het aantal in 2007.
Indien de extra interne controle leidde tot de constatering van (mogelijke) onduidelijkheden, fouten of onzekerheden is dit aan de betreffende gemeente voorgelegd en is de mogelijkheid tot bevestiging dan wel herstel geboden.
Is het zo dat het teruggevorderde geld wel voor het daarvoor bestemde doel is gebruikt? Was er ook geld teruggevorderd als er geen administratiefout was gemaakt?
Gemeenten zijn wettelijk verplicht zich jaarlijks te verantwoorden over door het Rijk beschikbaar gestelde specifieke uitkeringen, waaronder de Wsw, via de daartoe aangewezen procedure (zie tevens het antwoord op vraag 3). Tevens geldt dat het niet realiseren van de door SZW aan gemeenten toegekende aantal te realiseren Wsw-plekken en het daarbij behorende budget, leidt tot terugvordering van de gelden die hiermee gemoeid zijn en ook als dit het gevolg is van het feit dat gemeenten zelf onjuiste gegevens verantwoorden. Dit is een imperatief voorschrift in de Wsw; deze regel geldt overigens al sinds jaren en de gemeenten zijn hiermee ook bekend alsook met de wijze waarop ik hiermee omga ten aanzien van het vaststellen van de Wsw-subsidie.
Ik wijs er op dat de verantwoordingsprocedure voor de Wsw met ingang van 2007 aanzienlijk is vereenvoudigd: van 123 indicatoren naar slechts 4 en er dient enkel verantwoord te worden in aantallen. Qua verantwoordingslast/bureaucratie is dus een zeer substantiële reductie bewerkstelligd.
Bijna alle gemeenten hebben zich op juiste wijze verantwoord. Een aantal gemeenten heeft deze verplichting niet goed opgepakt. Terugvordering heeft alleen plaatsgevonden in de gevallen waarbij sprake is van fouten in de verantwoording – als gevolg van een onzorgvuldig uitgevoerde verantwoordingsprocedure – waarbij de gemeenten niet hebben aangetoond dat deze gehanteerde handelwijze niet verwijtbaar zou zijn. Administratieve vergissingen, zoals tikfouten, zijn gemeenten niet aangerekend.
Deelt u de mening dat de overheid bureaucratie moet beperken? Kan volgens u een administratieve vergissing een reden zijn voor terugvordering? Geldt dit ook als is aangetoond dat het budget wel conform de doelstelling en regelgeving is gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het verbod op zittenblijven op de havo voor doorstromers uit het vmbo funest is |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het verbod op zittenblijven doorstromers uit het vmbo nekt?12
Ik zou het een kwalijke zaak vinden dat VO-scholen verschillende standaarden hanteren voor leerlingen die in een en dezelfde klas zitten.
Vindt u het rechtvaardig dat vmbo’ers niet alleen aan extra eisen moeten voldoen om toegelaten te worden tot de havo, maar dat er voor hen ook nog aparte regels gelden als zij eenmaal zijn toegelaten?
Nee. Mijns inziens is het van belang dat al het schoolbeleid transparant is en voor alle leerlingen op een school gelijk. Dit geldt uiteraard ook voor de regels die een individuele school hanteert ten aanzien van doubleren.
Wat gaat u doen om deze ongelijkheid op te heffen?
De Onderwijsinspectie doet op mijn verzoek in de loop van 2011 onderzoek naar de transparantie van het toelatingsbeleid dat havo-scholen hanteren. Ik heb de Inspectie gevraagd in dit onderzoek tevens het doubleerbeleid van deze scholen mee te nemen. Ik verwacht de onderzoeksresultaten eind 2011.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van der Ham c.s. over transparante en eenduidige toelatingseisen voor de havo?3
Scholen zijn momenteel verplicht om over een toelatingsbeleid te beschikken. Helaas zijn deze toelatingseisen lang niet altijd openbaar, wat jaarlijks tot de nodige teleurstellingen leidt. Ik heb de VO-raad gevraagd om in overleg te treden met het onderwijsveld over de doorstroom van vmbo naar havo, en de toelatingseisen voor havo 4 in het bijzonder. Het overleg vindt op dit moment plaats.
Ik vind het van groot belang dat vo-scholen leerlingen en ouders tijdig informeren over de toelatingseisen, en dat deze eisen gelijk zijn voor alle leerlingen die zich bij de school aanmelden. Het kan niet zo zijn dat verschillende leerlingen verschillende eisen gelden, terwijl ze zich bij dezelfde school aanmelden.
Ik verwacht dat de inspanningen van de VO-raad tot het gewenste effect zullen leiden. Om te onderstrepen dat ik deze kwestie bijzonder serieus neem, heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om in het tweede kwartaal van 2011 hiernaar onderzoek te doen en mij hierover te rapporteren. Mochten de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, dan zal ik de wet- en regelgeving aanscherpen.