Europese wapenexport naar Noord-Afrika |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het twaalfde Europese jaarverslag over de controle op de export van militaire technologie en materieel?1
Ja.
Klopt het dat de Europese wapenexport naar Noord-Afrika de afgelopen vijf jaar dramatisch is gestegen? Welke Europese landen zijn verantwoordelijk voor deze stijging en naar welke Noord-Afrikaanse landen zijn deze wapens gegaan? Kunt u dit ook in cijfers uitdrukken?
De Europese wapenexport naar Noord-Afrika is de afgelopen jaren toegenomen (bijlage ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer). Dit heeft voornamelijk te maken met een aantal grote transacties. In het geval van Marokko, bijvoorbeeld, hebben Frankrijk en Italië vergunningen afgeven voor ca. € 410 miljoen (gevechtsvliegtuigen) en heeft Nederland vergunningen afgegeven voor een totaal van € 555 miljoen (marineschepen). In het geval van Libië heeft Frankrijk voor € 80 miljoen aan vliegtuigen geleverd.
De stijging in Europese wapenexporten naar Noord-Afrika is voornamelijk te verklaren door de modernisering die de meeste landen in de regio, en vooral Algerije en Marokko, noodzakelijk achtten om te kunnen reageren op nieuwe dreigingen, in het bijzonder terrorisme en illegale migratiestromen. Er is geen verband tussen deze stijging en de recente ontwikkelingen in Noord-Afrika.
Hoe beoordeelt u deze toename van export van wapens?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een appreciatie geven van deze stijging in het licht van recente ontwikkelingen in Noord-Afrika, in landen als Egypte, Tunesië en Libië?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van het risico dat wapens die in de afgelopen vijf jaar door lidstaten van de Europese Unie (EU) zijn geëxporteerd naar landen in Noord-Afrika, worden ingezet voor schendingen van mensenrechten?
Op basis van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport wordt iedere transactie individueel getoetst aan het zogenoemde mensenrechtencriterium (criterium 2). Hierbij wordt met name op basis van de aard van het goed en de eindgebruiker nagegaan of er een verband kan worden gelegd tussen deze gegevens en de in het land van bestemming geconstateerde mensenrechtenschendingen. Informatiebronnen voor de beoordeling zijn, naast informatie van het Nederlandse postennetwerk, onder andere rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch.
Deze procedure is bij alle aanvragen voor uitvoer van Nederland naar Noord-Afrika gehanteerd. Het risico dat wapens die in de afgelopen vijf jaar door Nederland zijn geëxporteerd zijn ingezet voor schendingen van mensenrechten, is derhalve zeer klein. Ik vertrouw erop dat dit ook geldt voor andere lidstaten van de EU.
Heeft u dit recent in EU-verband ter sprake gebracht? Zo ja, wanneer en in welk verband? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan hierover met uw Europese collega’s te spreken?
Tijdens de laatste bijeenkomst van de EU werkgroep wapenexport (COARM) in Brussel op 18 februari jl. is hierover gesproken. Duitsland, Oostenrijk en het VK hebben de wapenexport naar Egypte tijdelijk opgeschort («on hold») en Frankrijk hanteert waakzaamheid en heeft de uitvoer van wapens en goederen voor de oproerpolitie tijdelijk opgeschort (ook «on hold»). Andere EU lidstaten, die beduidend minder of niet exporteren naar Egypte, zullen aanvragen voor landen in Noord-Afrika op individuele basis blijven behandelen op grond van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarbij zal in het licht van de huidige ontwikkelingen zeer kritisch worden gekeken naar het eventueel effect op de mensenrechtensituatie en naar de eindgebruiker.
Welke Europese landen hebben de wapenexport naar deze landen opgeschort? En voor welke landen geldt dat?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mechanismen zijn er om te toetsen dat deze wapens niet worden ingezet voor schendingen van mensenrechten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten staan positief ten opzichte van een mogelijk toekomstig wapenhandelsverdrag?
Irak, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Oman en Tunesië stemden tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2009 voor de resolutie (R/64/48) waarin werd afgesproken om te onderhandelen over een internationaal Wapenhandelsverdrag (ATT). De overige landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten onthielden zich van stemming.
Nederland en de Europese Unie proberen actief alle landen te betrekken bij het proces om tot een internationaal Wapenhandelsverdrag te komen. In EU-verband zijn bijvoorbeeld seminars voor overheidsvertegenwoordigers uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten georganiseerd en Nederland heeft een bijeenkomst in Addis Abeba gefinancierd waar maatschappelijke organisaties uit heel Afrika hun visie en ideeën voor een Wapenhandelsverdrag konden bespreken.
Zijn er in Europees verband plannen ontwikkeld om ervoor te zorgen dat deze landen betrokken worden bij onderhandelingen over een mogelijk toekomstig wapenhandelsverdrag? Hoe gaat Nederland al dan niet bilateraal ervoor zorgen dat deze landen positief staan ten opzichte van een toekomstig wapenhandelsverdrag?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg wapenexport dat gepland staat vóór 16 maart 2011?
Ja.
De onbevaarbaarheid van de Indische oceaan |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ten minste één bemanningslid van een Duits schip is geëxecuteerd door Somalische piraten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat reders overwegen om de Indische Oceaan tot onbevaarbaar oorlogsgebied te verklaren?
Het is begrijpelijk dat de internationale redersverenigingen Bimco, de International Chamber of Shipping, Intercargo, Intertanko en de Internationale vakbondsorganisatie voor transportarbeiders uitermate bezorgd zijn over het toenemende geweld door Somalische piraten.
Zoals bekend is de regering van oordeel dat de reder eerstverantwoordelijke is voor de bescherming tegen piraterij. Nederland dringt er bij reders op aan dat zij de Best Management Practices (BMP’s), een set maatregelen die de reders zelf kunnen nemen om zich te beschermen tegen piraterij, zo volledig mogelijk implementeren. Van de reder wordt onder andere verwacht dat hij adequate voorbereidingen treft voor zijn transporten, zoals het uitvoeren van een risicoanalyse, het overwegen van alternatieve routes en eventueel het niet aannemen van een vracht.
Het risicogebied van piraterij strekt zich intussen uit tot de Arabische Zee en een deel van de Indische Oceaan. Mede omdat de zeevaartroute door het Suezkanaal van cruciaal belang is voor de wereldhandel en -economie zetten Nederland en andere landen marineschepen in voor de kust van Somalië om het voor reders en kapiteins mogelijk te maken om de vaarroutes door de Golf van Aden, de Arabische Zee en de Indische Oceaan te blijven benutten. Het belang hiervan wordt door Nederland zowel in Europees als in internationaal verband (bijvoorbeeld in de Contact Group on Piracy off the Coast of Somalia) actief uitgedragen. Zo heeft de minister van Defensie er in de EU op aangedrongen harder op te treden tegen piraterij en waar mogelijk piraten te beletten de zee op te gaan. Dit zou uiteindelijk de veiligheid in de regio ten goede moeten komen.
De opvatting van de Duitse staatssecretaris dat de route via het Suezkanaal naar de Indische Oceaan beter kan worden vermeden komt voor rekening van de Duitse staatssecretaris.
Deelt u de opvatting van de Duitse staatssecretaris dat de route via het Suezkanaal naar de Indische Oceaan beter kan worden gemeden?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de beschreven methode van piraten om gegijzelde bemanning als menselijk schild te gebruiken, zodat aanwezige marineschepen niet kunnen ingrijpen, u aanleiding uw positie ten aanzien van de plaatsing van mariniers aan boord van schepen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De beschreven methode is helaas niet nieuw, omdat in bijna alle gevallen van een kaping Somalische piraten de bemanning aan boord gegijzeld hebben gehouden, om zo ontzetting door marineschepen te voorkomen. In de regeringsreactie op het AIV-advies over piraterij heeft de regering gesteld van mening te zijn dat de bescherming van individuele zeetransporten, door het plaatsen van een Vessel Protection Detachment, onder bepaalde omstandigheden een overheidstaak is. Op korte termijn zal de Kamer hierover een beleidskader ontvangen.
Op welke manier zult u gehoor geven aan de door VN-secretaris generaal Ban Ki Moon bepleite harde maatregelen om de straffeloosheid in Indische Oceaan tegen te gaan?
Op verzoek van de secretaris-generaal Ban Ki-moon heeft Jack Lang als speciaal adviseur een rapport geschreven waarin hij voorstellen doet om de straffeloosheid van piraterij tegen te gaan. Nederland draagt reeds bij aan het tegengaan van straffeloosheid door middel van een financiële bijdrage van € 0,8 miljoen aan het UNODC-programma ter versterking van de justitiële infrastructuur op de Seychellen, een bijdrage van € 1 miljoen aan het VN-Trustfund voor piraterijbestrijding en de inzet van een politieadviseur in het piraterijbestrijdingsprogramma van UNODC in Nairobi. Mede aan de hand van het rapport van Lang zal worden bezien welke maatregelen zowel nationaal als internationaal kunnen worden getroffen om de straffeloosheid verder tegen te gaan.
Bent u bereid ook in Europees verband te pleiten voor maatregelen die reders het vertrouwen geven om de vaarroute door de Indische Oceaan te blijven benutten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van het artikel in het Brabants Dagblad over uw bezoek aan Uden, waar u onder meer heeft gesproken de zaak van Sahar Hbrahimgel?1
Ja.
Is het artikel een juiste weergave van uw uitspraken, in het bijzonder die over de zaak van Sahar Hbrahimgel? Hebt u de zaak van Sahar gekoppeld aan het stapelen van procedures? Kunt u deze antwoorden toelichten?
De weergave van mijn uitspraken in het artikel komt voor rekening van de betrokken journalist. In antwoord op vragen van het Brabants Dagblad heb ik gesproken over mijn portefeuille, het beleid van de regering ter zake en actuele onderwerpen. Zoals uit het artikel blijkt.
In het artikel sta ik geciteerd met enkele zinnen over mijn beleid; «Mensen moeten niet na de uitspraak met het argument komen dat ze de helft niet verteld hebben en dat de procedure dus opnieuw moet. Eén of hooguit twee keer kan, daarna moet het afgelopen zijn». Ik doelde daarmee op het feit dat in de toekomst alle feiten in de eerste procedure op tafel moeten komen, zoals beschreven in de brief Beleidsvisie Stroomlijning Toelatingsprocedures van 22 februari 2011 (Kamerstuk 19 637, nr. 1400). Als er geen nieuwe feiten worden aangedragen wordt over een vervolgprocedures zo mogelijk in één dag beslist. Deze beleidsvoornemens zijn relevant in verband met de zaak van de genoemde familie, omdat ook in hun geval gedurende hun verblijf meerdere procedures zijn gevoerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000 slechts de mogelijkheid bieden om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, als sprake is van nieuwe feiten (bijvoorbeeld nieuw bewijs) of veranderde omstandigheden? Bent u ervan op de hoogte dat beide wetten de mogelijkheid bieden om de aanvraag onmiddellijk af te wijzen als er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn?
Een aanvraag kan altijd worden ingediend. Indien aan de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag liggen, kan deze direct worden afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) heeft bepaald dat in deze zaak Sahar en haar familie zowel aan de tweede als aan de derde asielaanvraag nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten grondslag hebben gelegd, die te maken hebben met de medische gesteldheid van de moeder, en met de verwestering van Sahar? Klopt het dat de eerste twee procedures van Sahar bijna acht jaar hebben geduurd, en dat de IND er in die procedures in totaal meer dan vijf jaar over heeft gedaan om een beslissing te nemen?
Wat betreft mijn uitspraken over de zaak Sahar Hbrahimgel verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Voorts wijs ik op de inhoud van mijn brief d.d. 8 april 2011, over de beleidsconsequenties van het nieuwe thematische ambtsbericht Afghanistan waarin ik uitleg dat onder bepaalde omstandigheden in individuele gevallen om klemmende humanitaire redenen niet kan worden verlangd dat verwesterde meisjes terugkeren naar Afghanistan. Factoren die bij de beoordeling een rol spelen zijn het aannemelijk maken door de individuele asielzoeker van een combinatie van omstandigheden waaronder de mate van verwestering, een leeftijd van minimaal tien jaar en een verblijfsduur in Nederland van minimaal acht jaar en dat de duur van het verblijf in Nederland niet primair te wijten is aan het frustreren van de terugkeer, waaronder tevens is begrepen het voeren van procedures die enkel gericht zijn op het bemoeilijken van de terugkeer. De toetsing aan het nieuwe beleid heeft in de zaak Sahar geleid tot de conclusie dat een vergunning zal worden verleend aan het gezin Hbrahimgel.
Vindt u het gepast om Sahar en haar familie in deze zaak tegen te werpen dat zij, vanwege legitieme omstandigheden, op basis van geldende juridische mogelijkheden, een nieuwe asielaanvraag hebben gedaan? Ziet u het indienen van een tweede en derde asielaanvraag in deze zaak als «doorprocedereren»? Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat u in dit dossier zelf twee keer hoger beroep hebt ingesteld, zelfs nu Sahar en haar familie reeds elf jaar in Nederland zijn? Kunt u de antwoorden op deze vragen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Sahar en haar twee minderjarige broertjes geen enkele verantwoordelijkheid dragen voor het feit dat zij reeds elf jaar in ons land verblijven en in een toelatingsprocedure zitten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u tevens de mening dat het onjuist, onterecht en onrechtvaardig is om, ter onderbouwing van uw standpunt om Sahar en haar broertjes geen verblijf toe te staan, te wijzen op «de lange duur van procedures»? Vindt u dat dit in dit dossier een onjuist verwijt is, en dat u daarmee volledig voorbijgaat aan de gevolgen van uw eigen beleid en het handelen van uw eigen diensten (de IND)? Vindt u dat u daarmee compleet voorbijgaat aan de zelfstandige belangen van de drie, in Nederland opgegroeide, verwesterde, gewortelde en perfect participerende kinderen? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alsnog expliciet de zelfstandige belangen van minderjarige kinderen, zoals neergelegd in diverse internationale verdragen, te betrekken bij uw standpunt over het verblijf van Sahar en haar familie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, hangende die belangenafweging, uw hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in deze zaak in te trekken?
Aangezien aan het gezin Hbrahimgel een vergunning zal worden verleend, wordt het hoger beroep ingetrokken.
De vertrouwenscrisis tussen de ondernemingsraad en bestuur bij Thuiszorg Groningen, en de sponsoring door deze organisatie van FC Groningen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vertrouwenscrisis tussen ondernemingsraad en bestuur van Thuiszorg Groningen?1
Ja.
Acht u de kans aanwezig dat dit conflict gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van de thuiszorg in de regio?
Een dergelijk conflict binnen een organisatie heeft altijd risico’s in zich. Ook voor de kwaliteit van zorg.
Kunt u, en wilt u, zorgen dat het toezicht op het functioneren van deze organisatie tijdelijk verscherpt wordt?
De IGZ laat mij weten verscherpt toezicht nog niet aan de orde te vinden. Wel worden de ontwikkelingen bij TZG nauwlettend gevolgd.
Weet u dat Thuiszorg Groningen, een Maevita-loot die in 2009 nog failliet was, momenteel de voetbalclub FC Groningen sponsort?2
Dat is mij bekend. Mijn voorganger beantwoordde daarover op 3 september 2010 vragen van mevrouw Leijten.
Deelt u de mening dat een dergelijke sponsoring voor de zorg geen toegevoegde waarde kan hebben, enkel kan dienen als statusverhogend speeltje voor bestuurders, en afkeuring verdient?
Mijn voorganger heeft in genoemde beantwoording zijn bevreemding over de sponsoring door TZG uitgesproken. Ik sluit mij daarbij aan. Het contract voor sponsoring is met ingang van het nieuwe seizoen 2011/2012 beëindigd.
Thuisonderwijs |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van zaterdag 5 februari 2011 over de melding dat 97 ouders van leerlingen van het Islamitisch College te Amsterdam, na sluiting van de school in augustus, hun kinderen thuisonderwijs willen gaan geven?
Ja.
Kan dit voornemen van de ouders betekenen, dat ouders vanwege artikel 5b van de Leerplichtwet hun kinderen niet naar school sturen omdat er binnen redelijke afstand geen school van de gewenste levensbeschouwelijke richting is? Kunt u ingaan op wat verstaan moet worden onder een redelijke afstand en of elke vorm van islamitisch onderwijs aan het criterium gewenste levensbeschouwelijke richting voldoet?
Ja. Onder een «redelijke afstand» wordt in de regel 20 km1 verstaan.
Het betrokken artikellid betreft overwegende bedenkingen (dat wil zeggen godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren) van de ouders tegen de richting van de scholen in de omgeving.
In hoeverre ziet u een spanning tussen de Leerplichtwet, die geen thuisonderwijs toestaat (althans dit niet regelt), en het genoemde artikel 5b van de Leerplichtwet en de Grondwet en artikel 23, lid 2, waarin wordt gesteld dat het geven van onderwijs vrij is, behoudens het toezicht van de overheid?
Er is geen spanning tussen artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet en artikel 23 Grondwet. Thuisonderwijs is geen manier om de leerplicht te vervullen, maar kan worden gegeven aan kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht. Thuisonderwijs is niet in de leerplichtwet geregeld, wel de gronden voor vrijstelling van de leerplicht.
Wat vindt u van de uitzondering die voor levensbeschouwelijk onderwijs wordt gemaakt ten aanzien van het registreren van thuisonderwijs en bent u, indien noodzakelijk, bereid om maatregelen te nemen?
Overwegende godsdienstige of levensbeschouwelijke bedenkingen zijn gronden voor een beroep op vrijstelling van de leerplicht evenals bijvoorbeeld het lichamelijk of geestelijk niet in staat zijn om tot een school te worden toegelaten. Ik heb serieuze twijfel in hoeverre deze uitzonderingsgrond in het belang van alle betrokkenen en de samenleving als geheel is.
Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren.
Op welke wijze voorziet u in toezicht op de kwaliteit van het onderwijs als ouders de mogelijkheid hebben kinderen te onttrekken aan de leerplicht en thuisonderwijs te geven? Wordt ook later nog gekeken hoe de kwaliteit van het thuisonderwijs voor het desbetreffende kind is?
Voor de ouders van vrijgestelde kinderen geldt geen leerplicht. Er is geen toezicht op de dan aangeboden vormen van onderwijs. Uit onderzoeken is gebleken dat er tot nu toe geen sprake is van een zorgelijke situatie voor kinderen die zijn vrijgesteld op grond van richtingsbedenkingen.
Bent u bereid om, in navolging van uw voorgangster mevrouw Van der Hoeven, een regeling te treffen betreffende het thuisonderwijs, opdat een adequaat toezicht mogelijk wordt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Mijn brief van 13 december 2010 (32 500 VIII nr. 123) bevat de beleidsreactie op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs. Daarin staat dat het kabinet het niet noodzakelijk en disproportioneel acht om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht erop. Daarbij is opgemerkt dat het opnemen van thuisonderwijs als ongewenst neveneffect kan hebben dat thuisonderwijs wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben.
Welke instrumenten heeft de gemeente, eventueel via de leerplichtambtenaar, om ongebreideld gebruik van artikel 5b van de Leerplichtwet tegen te gaan?
Indien voldaan wordt aan het gestelde in artikel 5, aanhef en onder b, en in artikel 6 inzake de kennisgeving en artikel 8 inzake de verklaring is er van rechtswege sprake van vrijstelling. Bij twijfel of daaraan voldaan wordt kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken. De rechter kan wegen of de overwegende bedenkingen tegen de richting, inderdaad de richting betreffen en niet het onderwijs of de leerplicht zelf dan wel pedagogisch-didactische overwegingen.
Het bericht "Iran: Christians imprisoned wothout charge" |
|
Harry van Bommel (SP), Wim Kortenoeven (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Iran: Christians imprisoned without charge»?1
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat momenteel vier christenen nog steeds vastzitten zonder dat er sprake is van een aanklacht? Gaat het om dhr. Vahik Abrahamian, zijn vrouw Sonia Keshish-Avanesian, dhr. Arash Kermanjani en zijn vrouw Arezo Teymouri, die allen wegens het christelijk geloof vast zouden zitten? Kunt u tevens bevestigen dat dhr. Vahik Abrahamian ook over de Nederlandse nationaliteit beschikt?
Deze berichten zijn mij bekend. Onderzoek door de Nederlandse ambassade in Teheran heeft tot op heden echter geen formele bevestiging door de Iraanse autoriteiten van deze berichten opgeleverd. De ambassade zal zich blijven inspannen meer informatie te verkrijgen. Ik kan wel bevestigen dat de heer Abramian de Nederlandse nationaliteit bezit. In een gesprek met mijn Iraanse ambtsgenoot Salehi en marge van de VN-Mensenrechtenraad in Geneve op 1 maart 2011 heb ik aandacht gevraagd voor de positie van bipatride gedetineerden.
Heeft de Nederlandse ambassade inmiddels consulaire en/of juridische bijstand kunnen leveren of weigeren de Iraanse autoriteiten ook hier elke vorm van medewerking? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te regelen en bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op de directe vrijlating van deze christenen?
De Nederlandse Ambassade in Teheran heeft eind maart 2010 voor het eerst berichten gehoord over de mogelijke arrestatie van de heer Abramian. Op 3 april 2010 is in een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd of de autoriteiten bevestiging konden geven van de status van de heer Abramian. Tevens is toen gevraagd naar de redenen voor arrestatie indien de heer Abramian inderdaad gedetineerd zou zijn en naar de juridische status van zijn zaak. De ambassade heeft bij die gelegenheid eveneens gevraagd of de heer Abramian kon beschikken over een advocaat en heeft verzocht om toestemming om betrokkene zo spoedig mogelijk te bezoeken. Hierop is na rappel bij het ministerie op 4 augustus 2010 een antwoord ontvangen waarin wordt gesteld dat relevante informatie over Iraanse onderdanen slechts aan familieleden wordt verstrekt.
Wat betreft consulaire bijstand geldt dat de Nederlandse regering deze alleen kan bieden aan Nederlandse onderdanen in casu de heer Abramian die de Nederlandse en Iraanse nationaliteit bezit. Zijn echtgenote en het echtpaar Kermanjani-Teymouri bezitten de Nederlandse nationaliteit niet.
Zoals de Kamer bekend is, staan de Iraanse autoriteiten Nederland niet toe consulaire bijstand te verlenen aan gevangenen met zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit. Bij elke mogelijke gelegenheid protesteert Nederland tegen deze opstelling.
Nederland wijst, bilateraal en in EU-verband, Iran consequent op zijn internationale verplichtingen om de rechten van religieuze minderheden te waarborgen.
Bent u bereid om de Kamer, eventueel vertrouwelijk, in te lichten over de stappen die zijn genomen in deze zaak?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3. De Vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken is ingelicht over de situatie van de Nederlands-Iraanse bipatride gedetineerden in Iran tijdens een besloten Algemeen Overleg op 25 november 2010. Ik zal de Kamer met regelmaat op de hoogte houden van ontwikkelingen.
Wanpraktijken bij het verlengen van hypotheken |
|
Ewout Irrgang , Paulus Jansen |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Acties tegen hoge hypotheekrente»1 en kloppen de in het artikel beschreven feiten?
Ik heb kennis genomen van het artikel. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft een quick scan uitgevoerd naar de hoogte van de hypotheekrentes. Momenteel onderzoekt de NMa in een tweede onderzoek meer diepgaand de concurrentie op de hypotheekmarkt. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u beide onderzoeken toesturen zodra dit tweede onderzoek is afgerond. De NMa heeft in de quick scan geconcludeerd dat de marges na medio 2009 hoog zijn in zowel historisch als internationaal perspectief. De NMa stelt dat deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik verwachten over meer informatie te beschikken zodra de NMa beide delen van haar onderzoek heeft afgerond.
Zoals eerder aangegeven vormen de eerste uitkomsten van de quick scan wel reeds een serieus signaal. Ik ben daarom alvast in overleg met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging zou kunnen worden gegeven aan deze signalen en tegelijk zal voor meer definitieve conclusies het tweede onderzoek betrokken moeten worden.
Staat er een wettelijke termijn voor het uiterste moment waarop hypotheekverstrekkers bij het aflopen van de rentevaste periode een aanbieding moeten doen voor een nieuwe termijn? Zo nee, onderschrijft u de stelling van Vereniging Eigen Huis dat een zeer laat moment – bv. twee weken voor het aflopen van de termijn- de hypotheeknemer onvoldoende gelegenheid geeft om de aanbieding af te wegen tegen alternatieven en zo nodig te besluiten om over te stappen? Wat zou naar uw mening een redelijke termijn zijn voor het afwegen van een aanbieding voor contractverlenging? Bent u bereid om dit bij wet of anderszins te regelen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten indien zij dat willen, kunnen overstappen naar een andere aanbieder. In het tweede deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de hypotheekmarkt zal ook worden gekeken naar de tarieven die banken hanteren voor de verschillende klanten en de aanwezigheid van mogelijke overstapdrempels. Er zal na weging van de resultaten van het onderzoek worden bekeken of extra maatregelen op dit terrein noodzakelijk zijn.
Het is aan hypotheekverstrekkers zelf om hun tarieven te bepalen. Hierbij speelt bijvoorbeeld de inschatting van de risico’s voor de bank een grote rol. Het is voorts aan de consument om te bepalen bij welke aanbieder hij het contract naar keuze onder de gunstigste voorwaarden kan afnemen. Ik hecht er daarbij wel aan dat consumenten voldoende inzicht hebben in het hypothecaire krediet. Ik ben hierover in gesprek met de AFM.
Is het toegestaan dat banken bij het verlengen van een hypotheek een rente-aanbieding doen die hoger2 ligt dan bij nieuwe klanten (die overigens eenzelfde risicoprofiel hebben)? Zo ja, is dit naar uw mening strijdig met het beginsel «gelijke monniken, gelijke kappen»? Zo nee, onderschrijft u dat kortingen – en het vervallen van kortingen bij verlenging van een hypotheekcontact – beter zichtbaar moet worden gemaakt voor de klant? Zo ja, hoe zou dit naar uw oordeel moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de ophokuren voor scholieren in het voortgezet onderwijs nog steeds bestaan |
|
Manja Smits (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nog steeds veel ophokuren op middelbare scholen»?1
Zie mijn antwoorden op de volgende vragen en de antwoorden op de vragen van het lid Beertema (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1631) over hetzelfde onderwerp.
Hoe kan het dat middelbare scholieren nog steeds twee volle weken aan ophokuren per jaar hebben, waarbij leerlingen een verplicht lesuur krijgen zonder les of actieve begeleiding»?
«Zinloze uren» of «ophokuren» zijn niet hetzelfde als zelfstandig werken. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Zo kan zelfstudie waarbij begeleiding door een leraar beschikbaar is, een goede invulling van de onderwijstijd zijn. Dit kan door leerlingen echter ook worden ervaren als «ophokuur». Het is niet te vermijden dat onderdelen van het programma door leerlingen als minder inspirerend worden ervaren dan andere onderdelen. Dat wil echter niet per definitie zeggen dat de kwaliteit van het onderwijs niet op orde is.
Waarom heeft de onderwijsinspectie niet eerder alarm geslagen over deze lege lesuren? In hoeverre houdt de inspectie toezicht op de invulling van de lesuren, naast toezicht op de droge urennorm?
De Inspectie rapporteert jaarlijks of scholen voldoende onderwijs van goede kwaliteit realiseren. Daarbij gaat het niet alleen over het aantal uren, maar ook over de invulling ervan: om mee te tellen als onderwijstijd moeten onderwijsactiviteiten aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoen. Het inspectierapport over schooljaar 2008/2009 is op 17 maart 2010 aan uw Kamer gezonden, het rapport over schooljaar 2009/2010 wordt binnenkort aangeboden.
Of er al dan niet sprake is van «lege lesuren» is ook een kwestie van definitie. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Als een onderwijsactiviteit niet aan deze definitie voldoet, telt deze niet mee als onderwijstijd. Het is niet uit te sluiten dat dergelijke activiteiten worden aangeboden boven 1000 uur onderwijstijd die wel voldoet aan de kwaliteitscriteria. Daarover geeft het LAKS-onderzoek geen uitsluitsel.
In hoeverre heeft u zich de scholierenprotesten van drie jaar terug aangetrokken, waarbij leerlingen hun onvrede uitten over de lege lesuren die gepaard gingen met de strenge urennorm die u koste wat kost heeft ingevoerd?
Deze scholierenprotesten waren voor mij destijds mede de aanleiding om de Commissie Onderwijstijd onder voorzitterschap van de heer Cornielje in te stellen. De aanbevelingen van deze commissie zijn overgenomen in het Wetsvoorstel onderwijstijd VO dat thans aanhangig is bij uw Kamer. Kernpunten van dit wetsvoorstel zijn dat leerlingen recht hebben op voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit, en dat leerlingen (en hun ouders) op schoolniveau inspraak hebben bij de invulling van de onderwijstijd: zij moeten er via de medezeggenschap mee instemmen. Zo kunnen leerlingen scholen aanspreken op de manier waarop de onderwijstijd wordt ingevuld en scholen zodoende «bij de les» houden.
Deelt u de mening dat deze lege ophokuren niets toevoegen aan de kwaliteit van het onderwijs?
Als er sprake is van lege ophokuren, dan voegen deze inderdaad niets toe aan de kwaliteit van het onderwijs.
Onderschrijft u de door het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (Laks) gevonden cijfers dat havisten gemiddeld 94 ophok-uren, vwo'ers 80 uur en vmbo'ers 60 uur per jaar moeten bijwonen? Zo nee, wat is volgens u het juiste getal?
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten van dit onderzoek en genoemde cijfers.
Wat is de reden dat de loze ophokuren in de havo het meest voorkomen, namelijk 95 lesuren (bijna 8% van de van de verplichte urennorm van 1000 klokuren)? Wat zegt dit over de kwaliteit van het havo-onderwijs?2
Het LAKS-onderzoek geeft hiervoor geen verklaring. Over de kwaliteit van het onderwijs kom ik binnenkort met u te spreken naar aanleiding van het Onderwijsverslag van de Inspectie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rector van het Bataafs Lyceum in Hengelo: «Graag zou ik de reguliere lessen uitbreiden, zeker nu de exameneisen verhoogd zijn? Dit kan nu echter alleen ten koste van andere vakken, want er is te weinig geld beschikbaar.»? Deelt u zijn analyse dat het aantal ophokuren niet is terug te dringen met de huidige bekostiging? Zo nee, wat is dan de reden dat deze school onvoldoende inhoudelijke lessen kan aanbieden?3
De uitspraak van deze rector is in zoverre correct, dat scholen inderdaad keuzes zullen moeten maken. De uitspraak «dat er te weinig geld beschikbaar is» onderschrijf ik niet: ook met de huidige bekostiging is het mogelijk om voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit te realiseren. Scholen hoeven bijvoorbeeld niet elk vak of elke (onderwijs)activiteit aan te bieden dat zij – bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen – zouden willen aanbieden.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat slechts 26,7% van de 2778 leerlingen aangeeft dat de ophokuren meestal nuttig worden besteed, terwijl 33,8% aangeeft dat deze uren nooit of meestal niet nuttig worden besteed?
Volgens het LAKS-onderzoek vindt 33,8% van de respondenten de besteding van «ophokuren» nooit (14,9%) of meestal niet (18,9%) nuttig. Bijna evenveel respondenten (31,6%) ziet het nut ervan meestal (26,7%) of altijd (4,9%) wél in. En nog eens ongeveer een derde van de respondenten (34,6%) weet het niet of heeft hier geen mening over. Uit het LAKS-onderzoek komt het beeld naar voren dat de meningen over het nut van ophokuren of zelfstudietijd verdeeld zijn. Het aantal respondenten dat dit wél zinvol vindt is namelijk ongeveer even groot als het aantal respondenten dat die mening niet is toegedaan, én als het aantal respondenten dat hierover geen mening heeft.
Leerlingen zouden er overigens goed aan doen om – als zij van mening zijn dat sprake is van niet-zinvolle invulling van de onderwijstijd – dit aan te kaarten bij de eigen school. Door betrokken te zijn bij de invulling van de onderwijstijd op schoolniveau, kunnen leerlingen de school op dit punt «bij de les houden» en direct een bijdrage leveren aan kwalitatief goed onderwijs.
Bent u bereid om direct in te grijpen op scholen, zodat leerlingen fatsoenlijk les krijgen in plaats van uren zinloos te worden opgehokt?
Indien een school onvoldoende onderwijstijd realiseert grijpt de Inspectie in. Ook zal de Inspectie nader onderzoek doen naar de kwaliteit van het onderwijs als de resultaten van een school onvoldoende zijn, als de school als (zeer) zwak beoordeeld wordt, als er financiële risico’s zijn, of als er (andere) serieuze signalen zijn dat het niet goed gaat op de school. Dat kan ook leiden tot ingrijpen.
Bent u bereid om de definitie van een lesuur aan te passen, zodat rommelige ophokuren, zonder actieve begeleiding van een docent niet meer kunnen meetellen voor de urennorm in het voortgezet onderwijs?
Nee. Ik vind het van belang dat de school samen met ouders en leerlingen bepaalt wat een inspirerende, uitdagende en zinvolle invulling van de onderwijstijd is. Uit het Beoordelingskader onderwijstijd dat de Inspectie gebruikt bij het onderzoek naar de onderwijstijd blijkt heel helder wat in ieder geval onder de definitie van onderwijstijd kan worden geschaard.
De exploderende kosten in de langdurige zorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten langdurige zorg gaan exploderen»?1
Ja.
Klopt het dat bij ongewijzigd beleid de uitgaven aan langdurige zorg stijgen van 3,5% bbp naar 8,1% in 2060? Klopt het dat de AWBZ-premie stijgt van € 3900 naar € 5200 in 2020? Kunt u toelichten wat de oorzaken zijn voor deze grote stijging?
De onzekerheid bij het voorspellen van de groei van de uitgaven aan langdurige zorg is groot. De Europese Commissie voorspelt in «Sustainability Report 2009» dat de uitgaven aan langdurige zorg stijgen van 3,5% bbp naar 8,1%. Volgens de CPB-studie «Vergrijzing Verdeeld» nemen de AWBZ-uitgaven echter toe van 4% BBP naar zo’n 6% BBP. Duidelijk is wel dat de AWBZ-uitgaven aan ouderenzorg zullen stijgen als gevolg van een vergrijzende bevolking.
Momenteel is de AWBZ-premie niet kostendekkend en wordt een groot deel van de AWBZ-uitgaven uit de algemene middelen betaald. De AWBZ-premie is ook niet meer verhoogd sinds 2008 (een verhoging met 0,15%-punt). Het ligt ook niet in de verwachting dat de komende jaren de AWBZ-premie (fors) omhoog gaat. Wanneer de AWBZ-uitgaven verder stijgen, zal (in eerste instantie) het aandeel van de AWBZ-uitgaven dat uit de algemene middelen wordt bekostigd, toenemen.
Klopt het dat Nederland de hoogste uitgaven aan langdurige zorg heeft van alle EU-landen? Kunt u toelichten waardoor dit wordt veroorzaakt?
Ja, samen met Zweden heeft Nederland de hoogste uitgaven aan langdurige zorg van alle EU-landen (gemeten in % BBP). Vergelijkingen zijn echter altijd lastig vanwege definitiekwesties. Niet alles wat in ons land onder de langdurige zorg geschaard wordt, valt in andere landen eveneens onder de noemer langdurige zorg. Niettemin kan ik onderschrijven dat ons land relatief veel uitgeeft aan de langdurige zorg.
Belangrijke oorzaak hiervoor is de grote omvang van de geïnstitutionaliseerde zorg in ons land. Relatief veel ouderen, gehandicapten en geesteszieken leven in instellingen. Daarnaast zijn in Nederland veel vormen van aanspraak geformaliseerd, terwijl in andere EU-landen vergelijkbare zorg op informele basis wordt versterkt.
Wat vindt u van de aanbevelingen van het wetenschappelijk instituut van het CDA om een fundamentele stelselwijziging door te voeren in de AWBZ?
Ook ik ben van mening dat een koersverandering in de AWBZ gewenst is. De hoofdrichting van mijn beleidslijn heb ik u geschetst in mijn brief «Vertrouwen in de zorg», die ik uw Kamer op 28 januari jl. heb toegezonden. In deze brief heb ik drie grote thema’s benoemd:
Wat is uw reactie op de kritiek van het wetenschappelijk instituut van het CDA dat de investering voor ouderenzorg mogelijk niet leidt tot extra mensen in de zorg, maar enkel tot hogere lonen in de sector?
In het rapport staat het iets genuanceerder dan in de vraag is overgenomen. Er staat letterlijk: «In addition, the budget will increase in order to employ more nurses. However, as labour market conditions remain strict, wage increases could also be the consequence.»
Het is, (macro-)economisch gezien, een terecht gesignaleerd risico dat – onder overigens gelijkblijvende omstandigheden (ceteris paribus) – een toename van de vraag naar arbeid kan leiden tot een stijging van de prijs van arbeid. Maar er zijn tal van andere variabelen die ook een impact op de prijs van en de vraag naar arbeid kunnen hebben. Dus «ceteris paribus» gaat nagenoeg nooit op.
In ieder geval is het zo dat VWS de arbeidsmarkt in de zorg al decennia in de gaten houdt, er scenario’s voor ontwikkelt en er – samen met sociale partners in de zorg – beleid voor ontwikkelt en voert. Jaarlijks verschijnt er een zogenaamde Arbeidsmarktbrief van VWS die ook in de Tweede Kamer veel aandacht krijgt.
Wat vindt u van de aangedragen oplossing om de pensioenleeftijd te verhogen zodat de druk op de arbeidsmarkt wordt verlicht en mensen zelf een deel van de zorgkosten voor hun rekening kunnen nemen?
Een hogere pensioenleeftijd kan helpen het arbeidsaanbod te verruimen en daarmee de druk op de arbeidsmarkt te verlichten. Bovendien verbetert het financiële draagvlak voor de AWBZ. Tevens bouwt men (relatief) meer pensioen op waardoor men in een latere fase kan bijdragen (via eigen betalingen) aan de voorzieningen in de langdurige zorg. Het is dan ook verstandig dat dit kabinet inzet op het verhogen van de pensioenleeftijd.
Klopt het dat u bij de ontvangst van het rapport de volgende uitspraak hebt gedaan: «Er moeten dingen anders in het stelsel van de langdurige zorg. Langdurige zorg is nergens duurder dan in ons land. Als we nu niets doen, neemt het verschil met andere landen de komende decennia alleen maar toe. Dat kunnen we onze kinderen niet aandoen»? Kunt u toelichten waarom u geen serieuze maatregelen neemt in de langdurige zorg als u die mening bent toegedaan?
Deze uitspraak heb ik inderdaad gedaan. Ik deel echter niet uw conclusie dat ik geen serieuze maatregelen neem in de langdurige zorg. Zoals ik bij vraag 4 al heb toegelicht heb ik in mijn brief «Vertrouwen in de zorg» het kader aangegeven waar binnen ik een aantal voornemens zal presenteren. Deze voornemens betreffen serieuze ingrepen in onder meer de functie begeleiding, de overheveling van jeugdzorg, het doorvoeren van scheiden wonen en zorg en het solide maken en wettelijke verankering van de pgb-regeling. Een nadere uitwerking van deze maatregelen zal ik u presenteren in de brief «Vernieuwingsprogramma langdurige zorg», die ik uw Kamer in het voorjaar zal toezenden.
Het diversiteitsbeleid en multiculturalisme bij Defensie |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Koninklijke Marechaussee vorige maand de jaarlijkse diversiteitsprijs heeft uitgereikt aan een individu voor het bevorderen van diversiteit en multiculturalisme bij de KMAR?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de uitreiking van deze prijs zich verhoudt met de toezegging dat u het diversiteitsbeleid bij Defensie zult beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Met mijn brief van 9 februari jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 84) heb ik de Kamer geïnformeerd over de beëindiging van het diversiteitbeleid. In deze brief heb ik uiteengezet dat er onder andere geen streefcijfers meer worden gehanteerd voor de in- en doorstroom van vrouwen en etnisch-culturele minderheden. Voorts heb ik naar voren gebracht dat het belangrijk is dat iedereen bij Defensie kan werken zonder zich bedreigd of gediscrimineerd te voelen. Bij de Koninklijke marechaussee wordt de diversiteitsprijs gebruikt om activiteiten die bijdragen aan een sociaal veilige werkomgeving te belonen. Andere operationele commando’s kennen een dergelijke prijs niet. Ik wil het beleid ter zake van een sociaal veilige werkomgeving voortzetten. In overeenstemming met het Regeerakkoord zullen diversiteit en multiculturalisme daarin geen centrale rol innemen. Daarbij past de beëindiging van het toekennen van een prijs op dit gebied.
Hebben de andere krijgsmachtdelen ook dergelijke prijzen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een einde te maken aan deze diversiteitsprijzen bij de krijgsmachtdelen of te vervangen door prijzen waarbij individuen die bijzondere prestaties leveren voor Defensie centraal staan en niet wordt gekeken naar diversiteit of multiculturalisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is de Stichting Multicultureel Netwerk Defensie, die in 2003 officieel is erkend door de toenmalige staatssecretaris van Defensie, betrokken bij het ministerie van Defensie? Krijgt deze stichting subsidie van de overheid? Zo ja, hoeveel?
De Stichting Multicultureel Netwerk Defensie (MND) maakt geen deel uit van Defensie. Met deze stichting overlegt Defensie, evenals met de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht en het Defensie Vrouwennetwerk en andere organisaties van defensiepersoneel over beleid dat bijdraagt aan een sociaal veilige werkomgeving. In de begroting van Defensie voor 2011 is ondermeer een subsidie opgenomen van € 10 000 voor het MND. Bij het opstellen van de begroting voor 2012 wordt deze subsidie heroverwogen.
Bent u ervan op de hoogte dat belangrijke doelstellingen van dit netwerk, te weten het optimaliseren van het draagvlak voor een multiculturele Defensieorganisatie en het leveren van een bijdrage aan diversiteit binnen de Defensieorganisatie vanuit een multiculturele invalshoek, strijdig zijn met het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de officiële erkenning van deze stichting ongedaan te maken en eventuele subsidies te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak Spijkers |
|
Jasper van Dijk (SP), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak Spijkers op 23 december 2010?
In de uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat het ontslagbesluit en de uitkeringsregeling in stand blijven maar dat twee overwegingen bij de uitspraak van 1997 moeten worden aangepast. De Raad overweegt dat de bemoeienis van de heer Spijkers met de afwikkeling van het ongeval van de heer Ovaa een wezenlijke rol heeft gespeeld bij zijn ontslag en dat Defensie een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhoudingen die de aanleiding waren voor het ontslag. De Raad baseert de herziening van zijn overwegingen op de in 2002 tussen Defensie en de heer Spijkers gesloten vaststellingsovereenkomst waarin is vastgelegd dat door Defensie jegens de heer Spijkers ernstig nalatig en onzorgvuldig is gehandeld, op de excuusbrief aan de heer Spijkers waarin dit evenzeer wordt erkend en op de rede van de staatssecretaris bij de uitreiking van de Koninklijke onderscheiding aan de heer Spijkers in 2003.
Ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst heeft Defensie, aanvullend op de uitkeringsregeling, een vergoeding van € 1,6 miljoen voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan de heer Spijkers betaald. Sinds 2008 zijn nog enige praktische problemen opgelost die de heer Spijkers ondervond na de vaststellingsovereenkomst. De uitspraak volgt datgene wat is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en de nadien genomen acties. Er zijn na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep geen verdere acties ondernomen omdat het ontslagbesluit zelf en de daarbij getroffen uitkeringsregeling door de Raad in stand zijn gelaten.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en de herziene overwegingen heeft Defensie contact opgenomen met de FNV, die de heer Spijkers bijstaat. De FNV zal laten weten over welke onderwerpen nog overleg gewenst wordt.
Welke acties heeft u na de uitspraak ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er vanuit uw ministerie contact opgenomen met de heer Spijkers? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De positie van homoseksuele asielzoekers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere schriftelijke vragen van 18 november 2010 over de positie van homoseksuele asielzoekers, en uw antwoorden daarop van 7 februari 2011?
Ja.
Waarom stelt u dat het bestaande beleid «toereikend» is om groepsspecifieke problemen aan te pakken, wanneer u tegelijkertijd met de stichting Secret Garden en met COC Nederland in gesprek bent over oplossingen voor de problemen voor lesbische vrouwen, homomannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)?
Ik ben van mening dat het bestaande beleid toereikend is om te reageren op mogelijke problematiek. Ik sta evenwel altijd open voor verbeteringen. Daarom heb ik tijdens het gesprek met Secret Garden en COC Nederland afgesproken dat het COA samen met deze organisaties onderzoekt hoe mogelijke drempels voor meldingsbereidheid, die LHBT’s bij incidenten kunnen ervaren, kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er al enige jaren duidelijke aanwijzingen zijn dat LHBT’s in de asielzoekerscentra (AZC’s) (grote) problemen ondervinden?1 Deelt u tevens de mening dat dit impliceert dat het beleid dat tot nu toe gevoerd wordt op dit punt blijkbaar niet volstaat?
Op grond van het aantal meldingen bij het COA of de politie kan de conclusie dat LHBT’s grote problemen zouden ondervinden in asielzoekerscentra niet worden getrokken. Ik ben hier in eerdere beantwoording van kamervragen reeds op ingegaan2. Tegelijkertijd laat ik, mede naar aanleiding van het eerder genoemde overleg, onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden vergroot. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 2. Dit betekent niet dat het staande beleid niet volstaat.
Kunt u specifieker uiteenzetten welk beleid er precies is ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in AZC’s? In hoeverre wordt in de centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd? Wordt aan alle asielzoekers, bijvoorbeeld in geldende huisregels of in de vorm van voorlichting, meegedeeld dat alle asielzoekers gelijk dienen te worden behandeld, en dat homoseksuelen in Nederland als normale, gelijkwaardige burgers worden beschouwd en behandeld? Bestaan er in uw beleid mogelijkheden om in uitzonderlijke situaties een asielzoeker een vergunning te weigeren indien hij zich schuldig maakt aan de discriminatie of onheuse bejegening van homoseksuelen?
Bij binnenkomst op een asielzoekerscentrum krijgt iedere bewoner de huisregels overhandigd. Deze huisregels worden tevens persoonlijk toegelicht en uitgelegd. In de huisregels is bepaald dat discriminatie verboden is en overtreding van dit verbod strafbaar. Zowel in de huisregels als in de mondelinge toelichting daarop wordt specifiek ingegaan op discriminatie op basis van seksuele voorkeur. Daarnaast wordt in de voorlichting aan asielzoekers aandacht besteed aan diverse samenlevingsvormen in Nederland.
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure. Bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker kan zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Bent u bereid om seksuele voorkeur en genderidentiteit toe te voegen aan de «sociale indicatoren» voor huisvesting buiten een AZC? Kunt u dit toelichten?
Het COA huisvest asielzoekers op één van de opvanglocaties in Nederland, ongeacht religie, seksuele voorkeur of genderidentiteit. Bij het huisvesten van asielzoekers houdt het COA rekening met de seksuele geaardheid van een asielzoeker, indien deze bekend is. Er is specifieke aandacht voor situaties waarin na plaatsing in de opvang een gevoel van onveiligheid wordt beleefd. Hierbij wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan verzoeken tot overplaatsing die versneld worden behandeld. Bij huisvesting in een gemeente na statusverlening wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat het geldend beleid is dat van asielzoekers uit alle landen (en niet slechts landen in Afrika en Azië) waar homoseksualiteit strafbaar is, in het kader van de toelatingsaanvraag, niet mag worden verwacht dat zij bescherming vragen bij de autoriteiten ter plaatse?
Ja.
Deelt u de mening dat slechts in landen waarvan bekend is dat autoriteiten in staat en bereid zijn om bescherming aan LHBT’s te bieden, van LHBT’s gevraagd mag worden dat zij bij deze autoriteiten bescherming vragen? Bent u bereid het beleid in die zin aan te passen? Kunt u dit toelichten?
Dit is staand beleid. In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen3: «wanneer uit algemene informatie uit het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is of een verzoek daartoe bij voorbaat zinloos is of zelfs gevaarlijk, zal niet verder van de vreemdeling worden verlangd dat hij voor zijn individuele situatie aannemelijk maakt dat bescherming niet kan worden geboden.»
Deelt u tevens de mening dat in beginsel een vluchtelingenstatus dient te worden verleend aan LHBT’s uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is, waar LHBT’s worden onderdrukt en/of vervolgd en/of waar zij onvoldoende bescherming van de autoriteiten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun seksuele gerichtheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De strafbaarstelling van homoseksualiteit op zichzelf acht ik niet zonder meer afdoende voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het gaat erom hoe de feitelijke situatie voor homoseksuelen in het land van herkomst is, en daarnaast hoe de individuele situatie van de asielzoeker eruit ziet. Dit leidt ertoe dat in iedere individuele situatie afzonderlijk wordt beoordeeld of vergunningverlening aan de orde is. Het kan ook voorkomen dat homoseksualiteit in het land van herkomst niet strafbaar is en er toch een vergunning wordt verleend.
Klopt het dat u ook onafhankelijk onderzoek gaat laten doen naar de veiligheidsproblemen waarmee LHBT-asielzoekers in AZC’s te maken hebben? Hoe gaat dat onderzoek eruit zien, wanneer zal dat ongeveer zijn afgerond en wanneer verwacht u de Kamer voorstellen tot verbetering te kunnen doen? Wordt ook onderzocht hoeveel van de genoemde veiligheidsincidenten zich de afgelopen jaren hebben gedaan?
Voor het onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Dit onderzoek zal in de zomer 2011 worden afgerond en richt zich op het verhogen van de meldingsbereidheid onder LHBT's.
De afwikkeling van de woekerpolisaffaire |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woekerpolisaffaire start opnieuw»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «De Woekerpolisaffaire start opnieuw». In het artikel wordt melding gemaakt van een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg d.d. 26 januari 2011 in de zaak Van der Meulen-Falcon. Op basis van de uitspraak stel ik vast dat in deze casus dwaling is vastgesteld en de overeenkomst is herzien. ASR Nederland (ASR) heeft beroep aangetekend en de zaak is dus nog onder de rechter. Het lijkt mij dan ook niet wenselijk dat ik daarover nu uitspraken doe.
Is het waar dat een gedupeerde via de rechter veel meer vergoed kreeg dan via de schikking met ASR?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de situatie dat ASR van plan is om naar aanleiding van deze uitspraak meer te compenseren dan in eerdere schikkingen is afgesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel unit-linked-polissen heeft ASR verkocht? Klopt de grove schatting van de auteur dat dit er 1 miljoen kunnen zijn? Klopt het dat dit ASR een strop in de orde van grootte van 620 miljoen kan opleveren?
ASR Nederland inclusief alle vroegere werkmaatschappijen (zoals AMEV, Stad Rotterdam en Falcon) heeft ca. 1,1 miljoen beleggingspolissen lopen. Het is echter niet goed mogelijk om op basis van deze individuele zaak die nog onder de rechter is, zinvolle uitspraken te doen over wat de consequenties voor ASR zouden kunnen zijn.
Kunt u de financiële scenario’s voor het Rijk als eigenaar van ASR schetsen in de situatie waarin bovengenoemde uitspraak door hogere rechters wordt bevestigd, danwel de casus waarin deze wordt verworpen?
Het is onmogelijk om uitspraken te doen over de financiële consequenties die dit voor de Staat als eigenaar kan hebben. Wel kan worden aangegeven wat de verwachting was van de financiële invloed van het eerdere akkoord van ASR. Op 17 december 2008 kwam ASR tot een akkoord op hoofdlijnen met Stichting Verliespolis, Stichting Woekerpolis Claim, Vereniging van Effectenbezitters, Vereniging Eigen Huis en Vereniging Consument & Geldzaken. De impact op de embedded value van de gehele portefeuille van ASR Nederland zou € 780 mln gaan bedragen voor belasting (€ 580 mln na belasting). Een gedeelte daarvan was al in 2007, voor het aandeelhouderschap van de Staat, verwerkt in de jaarrekening op grond van de Aanbeveling van de Ombudsman Financiele Dienstverlening.
Het artikel "Aso's isoleren in Tuigdorpen' |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Aso’s isoleren in Tuigdorpen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het project «Skaeve huse» in Denemarken en de tot op heden succesvolle evaluaties van dit project?
Ik ben op de hoogte van het Deense project «Skaeve huse» en een aantal projecten in verschillende gemeenten in Nederland die ontleend zijn aan deze aanpak. Uit een evaluatie verricht door de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) van februari 2010, blijkt enerzijds dat zowel hulpverleners, woningcorporaties en gemeenten positief gestemd zijn over de experimenten. Anderzijds blijkt het uiterst moeilijk om locaties te vinden voor Skaeve Huse. Daardoor neemt de planvoorbereiding minstens drie jaar in beslag en komen er uitsluitend tijdelijke locaties beschikbaar.
Bent u op de hoogte van de reden van het mislukken van eerdere projecten aangaande aso-containers in Nederland en dat juist problemen met de bestemmingsplannen op provinciaal niveau hierbij een grote rol hebben gespeeld?
Ik heb kennis genomen van een advies van de hiervoor genoemde Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) aan de toenmalige minister voor WWI over deze woonvorm. In dat advies zijn projecten in Kampen, Maastricht, Amsterdam, Arnhem en Tilburg geëvalueerd. Zoals bij vraag 2 ook aangegeven heb ik begrepen dat het vinden en behouden van een locatie een probleem is.
Deelt u de mening dat een dergelijk project, verwoord in het bovengenoemde artikel, een grote meerwaarde zou kunnen hebben in de aanpak van veelplegers in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit project uit te voeren?
Nee. Als het gaat om het bieden van een voorziening in afwachting van een strafzaak vind ik een open voorziening niet passend. Daarvoor bestaan reeds huizen van bewaring waar veelplegers worden opgesloten in afwachting van berechting. Ik schaar mij achter de reactie van de minister-president naar aanleiding van het artikel in de Telegraaf: «Tuigdorpen bestaan al, die heten gevangenissen.»
Bovendien is in 2004 de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) ingevoerd. Dit is een strafrechtelijke maatregel, waarmee het mogelijk wordt veelplegers voor de duur van maximaal twee jaar de vrijheid te ontnemen. Vertrekpunt bij plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is een langere vrijheidsbeneming dan normaal gesproken als vrijheidsstraf zou worden opgelegd. Langdurige vrijheidsbeneming van zeer actieve volwassen veelplegers waardoor voortzetting van het criminele gedragspatroon feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, is de kern van deze maatregel. De maatregel heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds vergroot het de maatschappelijke veiligheid doordat notoire criminelen langere tijd hun criminele activiteiten niet kunnen uitvoeren. Anderzijds biedt de maatregel de gelegenheid een intensief, op recidivebeperking gericht, programma met de veelpleger te doorlopen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over onderwerpen op het terrein van veiligheid gepland op 10 maart 2011?
Ja.
De gebrekkige aansluiting tussen MBO-opleidingen en het werken in de haven |
|
Metin Çelik (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Havenondernemers: ROC’s onder de maat»?1
Ja.
In welke opzichten schieten de ROC’s tekort? Is ook een deel van de mismatch de ondernemers aan te rekenen?2
Wanneer er sprake is van een mismatch op de arbeidsmarkt kan doorgaans niet worden gesproken van een tekortschieten van mbo-instellingen of werkgevers. Jongeren zijn vrij in hun keuze voor een beroep en beroepsopleiding. Door de vergrijzing is er de komende jaren op de arbeidsmarkt al sprake van een iets grotere uitstroom van ouderen dan instroom van nieuwe schoolverlaters3. Daardoor kan zich schaarste aan vakbekwaam personeel voordoen. Dat zal per branche verschillen. Werkgevers zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun personeelsvoorziening. Zij kunnen hierin voorzien door bijvoorbeeld de instroom van schoolverlaters te bevorderen, maar ook door het eigen personeel verder op te leiden of langer te laten doorwerken of door het werven van werkzoekenden of van werkenden uit andere branches.
Als werkgevers van mening zijn dat de toestroom van jongeren onvoldoende is, ligt het in de rede dat zij samenwerken met mbo-instellingen en nadere afspraken maken. Zij kunnen samenwerken om meer jongeren voor het vakgebied te interesseren door bijvoorbeeld interessante stages te organiseren, een baangarantie te geven en open dagen te verzorgen. Overigens worden de meeste opleidingen voor functies in de Rotterdamse haven niet aangeboden door de Rotterdams roc’s, maar door het Scheepvaart en Transport College (STC) in Rotterdam.
Ter illustratie wordt de situatie in Rotterdam geschetst. In die stad zijn de roc’s Albeda en Zadkine, samen met het Scheepvaart en Transport College, Kennisinfrastructuur Mainport Rotterdam en Deltalinqs sinds een half jaar in gesprek om tot oplossingen te komen. Zo is kennisinfrastructuur Mainport met roc’s en met de deelnemers in gesprek om te bezien of er een groep ambassadeurs van deelnemers kan worden gevormd die vanuit de belevingswereld van jongeren meedenkt over de wijze waarop vacatures in haven en industrie beter kunnen worden vervuld en hoe de opleidingen aantrekkelijker kunnen worden gemaakt.
Sinds 2008 bestaat er overigens een wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief, die inhoudt dat mbo-instellingen bij de start, continuering en beëindiging van opleidingen rekening moeten houden met het arbeidsmarktperspectief.
Wat is uw opvatting over het feit dat een hele sector om goede mensen verlegen zit terwijl de werkloosheid in Nederland nog relatief hoog is?
Op het eerste gezicht lijkt het misschien paradoxaal dat er op het zelfde moment werkgevers zijn die onvoldoende geschikt personeel kunnen vinden en werklozen die geen werk kunnen vinden. Toch is dit wel te begrijpen. Waar een sector om verlegen zit hoeft immers niet hetzelfde te zijn als wat werklozen aanbieden. Het kan bijvoorbeeld goed zijn dat de havenondernemers op zoek zijn naar personeel met bepaalde diploma’s of vaardigheden en dat de mensen die op dat moment werkloos zijn die specifieke vaardigheden niet bezitten. Kortom, werkloosheid en schaarste van een specifieke groep kunnen tegelijkertijd bestaan.
Algemeen geldt dat werkgevers zich in zullen moeten spannen om voldoende personeel te aan te trekken. Eveneens geldt dat werklozen zich in zullen moeten spannen om werk te vinden. Dat kost doorgaans tijd en daar kan bij- of omscholing voor nodig zijn.
Bent u bereid samen met de ROC’s en de havenondernemers om de tafel te gaan zitten om snel met een gezamenlijke oplossing voor dit probleem te komen? Zo nee, waarom niet?
Neen, gelet op wettelijke verantwoordelijkheden is dit een zaak van roc’s en havenondernemers zelf. Zij werken ook al samen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid een overzicht op te stellen van alle sectoren waar een vergelijkbare problematische kloof is tussen (middelbare beroeps-)opleidingen en de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Neen, werkgevers kunnen zelf het beste inschatten wat hun (toekomstige) personeelsbehoefte is en daarop anticiperen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er diverse oorzaken en oplossingsrichtingen voor personeelstekorten in branches.
Werkgevers kunnen daarbij gebruik maken van verschillende informatiebronnen die reeds digitaal beschikbaar zijn. Zo heeft het UWV een set van regionale arbeidsmarktinformatie ontwikkeld en (digitaal) beschikbaar gesteld op www.werk.nl. Het UWV werkt hierbij nauw samen met partijen als Colo, Dienst Uitvoering Onderwijs en het CBS. Ook de Stichting van de Arbeid werkt samen met de Raad voor Werk en Inkomen eraan om de ontwikkelingen binnen sectoren en de regionale arbeidsmarkt in beeld te brengen.
De afgelopen jaren is tevens vanuit het middelbaar beroepsonderwijs gewerkt aan het transparant maken van vraag en aanbod aan stageplaatsen (www.stagemarkt.nl) en de kans op werk die een opleiding biedt (www.kansopwerk.nl). Dit per branche, regio en niveau. In opdracht van de gemeente Rotterdam heeft Colo voor examenleerlingen in het voortgezet onderwijs een «arbeidsmarktbijsluiter» ontwikkeld die de kans op werk met specifieke vervolgopleidingen en het bijbehorende salaris inzichtelijk maakt. Dit levert een bijdrage aan een gerichte loopbaanoriëntatie en beroepskeuze (lob) door jongeren.
De hoogte van verkeersboetes in relatie tot andere boetes |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat agenten verkeersboetes te hoog vinden in verhouding tot andere boetes?1 Wat is uw reactie op deze gevoelens?
Ja. Ik kan mij indenken dat in bepaalde specifieke omstandigheden de voorgeschreven boetes als hoog worden ervaren. In het sanctiestelsel moet echter een afweging worden gemaakt tussen het rekening houden met de omstandigheden van het geval, de consistentie in de opgelegde sancties, en de administratieve hanteerbaarheid. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 tot en met 5. Mijn inzet is om ervoor te zorgen dat «hufterigheid» in het verkeer zwaarder bestraft wordt.
Is het waar dat voor winkeldiefstal soms boetes uitgedeeld worden van 50 euro? In wat voor soort situaties gebeurt dit? Wat is de beleidslijn voor de hoogte van boetes in dit soort situaties?
De beleidslijn van het Openbaar Ministerie inzake diefstal van winkelgoederen met een waarde tot en met 50 euro is dat er een boete van 170 euro wordt opgelegd. Bij diefstal van winkelgoederen met een waarde tussen de 50 en 120 euro bedraagt de boete 290 euro. De zwaarte van de straf neemt nog verder toe bij hogere waardes van goederen. Van deze beleidslijn kan de officier van justitie slechts gemotiveerd afwijken, bijvoorbeeld indien sprake is van een bijzondere verschijningsvorm van het delict of naar aanleiding van de persoon van de dader. Indien de diefstal leidt tot een rechtszaak dan kan vanzelfsprekend ook de rechter tot een andere strafmaat besluiten, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.
Op welke manier wordt gewogen hoe de verhouding is tussen de hoogte van de boete en de zwaarte van de overtreding?
De Aanwijzing kader voor strafvordering van het College van procureurs-generaal beschrijft de systematiek van het stelsel van richtlijnen voor strafvordering. De richtlijnen vormen één samenhangend geheel, hetgeen gerealiseerd is door enerzijds de ernst van de verschillende delicten ten opzichte van elkaar te positioneren, anderzijds door de factoren die een rol spelen bij de beoordeling telkens op eenzelfde wijze te hanteren. Bij vermogensdelicten, zoals winkeldiefstal, wordt de hoogte van de straf bepaald door een aantal factoren. Naast de waarde van de gestolen goederen gaat het erom of sprake is van medeplegen, medeplichtigheid, een poging, recidive, en de eventuele schade. Voor ieder van deze factoren wordt een vaststaande verzwaring of verlichting van de straf toegepast.
Wanneer krijgt de Kamer het naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.2 toegezegde onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes toegestuurd?3 Zou met het onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes naar aanleiding van deze motie niet in belangrijke mate tegemoetgekomen kunnen worden aan de kritiek op de verhouding tussen de verschillende boetes?
Ik zal de Kamer medio 2011 berichten over de manier waarop ik invulling wil geven aan de motie. Mijn voorstel zal inderdaad ingrijpen op de verhouding tussen de verschillende boetes, waarbij ook andere boetes dan verkeersboetes zullen worden betrokken.
Bent u bereid om in uw standpunt over de voorstellen van het Openbaar Ministerie voor aanpassing van de boetes ook een vergelijking te maken met de hoogte van andere boetes dan verkeersboetes, zodat een evenwichtige afweging van de hoogte van de boetes mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
De toenemende aanvallen op christenen in Indonesië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kerken in Indonesië aangevallen»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het tegen internationale mensenrechtenverdragen indruist dat Antonius Bawengan wegens godslastering/belediging van de islam voor vijf jaar wordt veroordeeld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten aan te dringen op de directe vrijlating van deze man?
Dhr. Bawengan is veroordeeld op basis artikel 155a en 156 van het wetboek van strafrecht. Artikel 156 is gelieerd aan de oorspronkelijk uit 1965 stammende anti-blasfemiewet, welke in 2010 nog door het Indonesische Constitutionele Hof werd bekrachtigd. De wet heeft tot doel om heiligschennis en belediging van de zes officieel toegestane religies in Indonesië (islam, katholicisme, protestantisme, hindoeïsme, boeddhisme en het confucianisme) tegen te gaan. Vijf jaar is volgens artikel 156 van het Indonesische Wetboek voor Strafrecht de maximale straf hiervoor. Deze wetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de artikelen 7, 10 en 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke door Indonesië is ondertekend. Ik zal erop aandringen dat deze kwestie aan de orde wordt gesteld tijdens de in maart 2011 geplande EU-Indonesië mensenrechten-dialoog.
Bent u tevens bereid aan te dringen op een snelle berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanvallen op de St. Petrus en Paulus kerk, de Bethelkerk, een niet nader genoemde pinkstergemeente, een niet nader genoemde protestantse gemeente, een christelijk weeshuis en een kliniek?
De Indonesische overheid heeft de door u genoemde beschadiging van kerken en gebouwen veroordeeld en de politie opgedragen om de daders te vervolgen. Ook wordt bekeken in hoeverre groepen aangepakt kunnen worden die zich schuldig maken aan intimidatie en geweld tegen religieuze minderheden. Ik vind dit een belangrijk signaal. Mijn ministerie zal de verdere ontwikkelingen op de voet volgen.
Deelt u de analyse van het Setara Instituut voor Democratie en Vrede dat aanvallen op christenen sterk toenemen en dat de politie niet ingrijpt of soms zelfs actief deelneemt aan dergelijke aanvallen? Onderschrijft u de conclusie dat de Indonesische autoriteiten momenteel niet aan hun nationale en internationale verplichtingen voldoen aangaande de bescherming van hun religieuze minderheden? Zo ja, bent u bereid om zowel in bilateraal als in EU-verband er bij Indonesië op aan te dringen aan deze verplichtingen te voldoen?
Indonesië is een seculiere staat, waar de verhouding tussen de verschillende religieuze groepen in de samenleving over het algemeen wordt gekenmerkt door onderlinge verdraagzaamheid. Er is geen sprake van systematische terreur tegen religieuze minderheden. Wel vindt er de afgelopen jaren een toenemend aantal incidenten plaats, met name in twee van de 33 provincies (te weten West-Java en Oost-Java), gericht tegen sommige christelijke kerkgemeenschappen, de Ahmadiyah, en van tijd tot tijd ook tussen soennieten en shiieten. Waar christelijke groepen betrokken zijn, gaat het vaak om gevallen waarbij lokale overheden, mede onder druk van islamitische groeperingen, geen bouwvergunningen verstrekken voor nieuwe kerken. Een enkele maal is overgegaan tot het sluiten van kerkgebouwen. Deze problematiek lijkt mede het gevolg te zijn van een in 2006 uitgevaardigd interministerieel decreet, dat voorschrijft dat de bouw van gebedshuizen voldoende ondersteund moet worden door de omwonenden. In sommige gevallen is sprake van intimidatie of verstoring van religieuze bijeenkomsten door radicale groeperingen. Het is aan de Indonesische autoriteiten om hier tegen op te treden en de vrijheid van religie te waarborgen. In de praktijk blijken met name de lokale autoriteiten en politie dit niet altijd voldoende te doen. De Indonesische regering heeft in toenemende mate oog voor deze problematiek.
Ik vind het belangrijk om, zoals al regelmatig gebeurt, met de Indonesische autoriteiten in gesprek te blijven over de positie van religieuze minderheden. Ook tijdens de tweede EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die wordt gehouden op 9 maart in Brussel, zal deze materie aan de orde worden gesteld.
Een geheim plan voor huizen in de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Geheim plan voor huizen in de natuur» van 3 februari in de Gooi en Eemlander?
Ja.
Was u bekend met het voornemen van de regionale commissie Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) om af te willen wijken van het natuurbeleid en het beleid voor ruimtelijke ordening? Zo ja, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd? Zo nee, wat is uw mening over dit voornemen dat niet in lijn is met het beleid?
Nee, ik was hiermee niet bekend.
Naar ik heb begrepen is de ILG gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vechtstreek ook niet voornemens af te wijken van het beleid. De commissie voert momenteel een verkenning uit die zich richt op de vraag of er in het Groene Uitweggebied kansen zijn om verrommelde, bebouwde locaties op te ruimen, met als doel de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te verbeteren en (met de meeropbrengsten) de groene ambities te realiseren. Deze verkenning sluit aan bij regelingen als «ruimte voor ruimte» en «rood voor groen» welke passen binnen het ruimtelijk rijksbeleid.
Voor aanvullende informatie verwijs ik u naar de antwoorden van de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op recente vragen van Provinciale Staten over dit onderwerp (d.d. 15 februari 2011).
Wie zijn de deelnemers in deze Commissie Investeringsbudget Landelijk Gebied? Zijn hier ambtenaren bij die onder uw verantwoordelijkheid vallen?
Het krantenbericht doelt op de ILG gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vechtstreek. De commissieleden zijn bestuurlijke vertegenwoordigers van gemeenten, waterschap, natuurbeheerders, landbouworganisaties e.d. Op de website van de provincie Noord-Holland is een lijst met namen te vinden. Het betreft geen ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid van de minister van I&M of mij vallen.
Zijn er uitkomsten van dit onderzoek naar nieuwe locaties voor duizend woningen in het Gooi? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer zenden?
De uitkomsten van een dergelijk onderzoek zijn mij niet bekend. Ik verwijs u hiervoor naar de provincie Noord-Holland.
Kunt u aangeven welke delen van de Ecologisch Hoofdstructuur-gronden (EHS) in eigendom of optie zijn van bouwbedrijf AM vastgoed?
Uit navraag bij de provincie Noord-Holland blijkt dat er in dit gebied geen EHS-gronden in eigendom of optie van bouwbedrijf AM vastgoed zijn.
Kunt u uitsluiten dat in andere delen van het land dergelijke onderzoeken zijn of worden uitgevoerd?
Nee, zolang provincies zich aan de afspraken en algemene kaders houden, kunnen dergelijke onderzoeken elders in het land ook worden uitgevoerd.
De telefoontaps in de zaak Baybasin |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente berichtgeving over de telefoontaps in de zaak Baybasin?1
Ja.
Is het waar dat de telefoontaps voor onderzoek naar Israël en de Verenigde Staten (VS) zijn gestuurd? Zo ja, wat was de onderzoeksvraag van het OM aan de onderzoekers?
Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Toegangscommissie (TC) van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken. (Digitale) kopieën van acht gesprekken zijn naar onderzoekers in Israël en de Verenigde Staten gestuurd. De TC heeft de onderzoekers gevraagd om de gesprekken op basis van signaalanalyse en telecomanalyse te bezien op mogelijke tekenen van manipulatie.
Is het gebruikelijk om onderzoekers in andere landen te vragen banden met telefoontaps of andere audiomateriaal te onderzoeken op mogelijke manipulatie? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke zaken wordt en dergelijk onderzoek verzocht?
Wanneer specifieke deskundigheid is vereist die in Nederland niet of onvoldoende aanwezig is, is het niet ongebruikelijk om forensisch onderzoek uit te besteden aan buitenlandse instanties. Dat geldt voor alle soorten forensisch onderzoek. Hoe vaak specifiek audio-onderzoek in het buitenland verricht wordt, is mij niet bekend.
Waarom is het materiaal in deze zaak juist naar deze twee landen gestuurd?
De Israëlische deskundige is aangezocht op verzoek van de raadsvrouw van Baybasin. De Amerikaanse deskundigen zijn benaderd op verzoek van het Openbaar Ministerie. De deskundigen zijn door de verzoekers geselecteerd op basis van hun specifieke kennis van het vakgebied.
Is het waar dat de onderzoekers in Israël en de VS in deze zaak verschillende banden hebben gekregen? Zo ja, wat is de waarde van de uitkomst van het onderzoek, als de landen verschillend materiaal voor onderzoek aangeboden krijgen? Is het gebruikelijk dat meerdere onderzoekers worden gevraagd de banden te bekijken op eventuele vervalsing of manipulatie en waarop vervolgens verschillend materiaal wordt verstuurd?
De onderzoekers beschikten in eerste instantie over hetzelfde onderzoeksmateriaal. Een deel van dat verstrekte materiaal was digitaal vertraagd om het op een beluisterbare snelheid te brengen. De Israëlische deskundige heeft gevraagd om de niet-vertraagde opnamen. Die heeft hij gekregen en ze vervolgens zelf weer vertraagd.
De Amerikaanse onderzoekers is aangeboden om dezelfde opnamen te ontvangen. Zij achtten dat niet nodig.
Welke audiobanden hebben de onderzoekers gekregen en waarom hebben zij niet het origineel of een kloon gekregen? Zijn de banden die de onderzoekers hebben gekregen bewerkt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom is er dan niet een kloon van de originele tapes gestuurd?
Het oorspronkelijke materiaal bestaat uit optical discs en audiobanden waarop vele duizenden getapte telefoongesprekken staan. Dit oorspronkelijke bewijsmateriaal wordt in beginsel nooit uit handen gegeven. De onderzoekers beschikten over digitale kopieën van acht gesprekken. Het materiaal dat op de audiobanden stond, is vanwege de verstaanbaarheid vertraagd. Zie daaromtrent het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie (OM) beter exact dezelfde klonen had kunnen gebruiken om te laten onderzoeken in Israël en de VS? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om te bereiken dat alsnog deugdelijk onderzoek wordt gedaan? Zo nee, waarom is dit niet belangrijk? Wat vindt u van de opmerking van de Amerikaanse onderzoekers die zeggen dat authenticiteitanalyses alleen kunnen worden uitgevoerd met de originele opnamen, of klonen daarvan?
De Amerikaanse onderzoekers hebben aangegeven dat ze bij gebruik van het oorspronkelijke materiaal wellicht stelliger uitspraken zouden kunnen doen. Zoals in het antwoord bij vraag 6 is aangegeven, wordt dergelijk belangrijk oorspronkelijk bewijsmateriaal niet uit handen gegeven. Nu dat zo is, hebben de Amerikaanse onderzoekers desgevraagd laten weten, geen behoefte te hebben aan de niet-vertraagde opnamen die de Israëlische deskundige op eigen verzoek ontvangen heeft.
Zijn er regels waarin staat hoe er moet worden omgegaan met tapes met audiomateriaal en wat ter onderzoek gestuurd moet worden om te komen te een deugdelijk onderzoek? Zo ja, welke regels zijn dat?
Ja, er bestaat een FT-norm (forensisch-technische norm) voor «het aanleveren van audiomateriaal voor integriteits-, authenticiteits- en originaliteitsonderzoek». Volgens deze norm is een groot aantal tapgesprekken reeds eerder onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de onderzoekers in de VS die zeggen dat heel veel kleine «smoking guns» nog belangrijker zijn dan de paar aanwezige «smoking cannons»? Baart deze opmerking u geen zorgen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal?
Deze opmerking is gemaakt door de Israëlische onderzoeker.
De conclusies van de onderzoekers verschillen aanzienlijk, ook bij dat gedeelte van het materiaal dat voor beide partijen gelijk was (namelijk de gegevens van de optical discs). De Israëlische onderzoeker ziet ook daarin veel meer «smoking guns» dan de Amerikaanse onderzoekers. De geciteerde opmerking zegt niet zozeer iets over de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal, maar over de geringe «hardheid» van het type analyses dat verricht is. Hetzelfde fragment wordt klaarblijkelijk door de een heel anders geïnterpreteerd dan door de ander.
Wat is er met de analyses van de Israëlische en Amerikaanse onderzoekers gedaan?
Nadat de onderzoekers over en weer op elkaars bevindingen hebben kunnen reageren, zijn de rapportages door een Nederlandse hoogleraar beschreven in een samenvattend document. Naar aanleiding daarvan heeft de TC nog nader onderzoek verricht en laten verrichten. Dit alles is gebruikt ten behoeve van een advies aan het College van procureurs-generaal. Bij dit advies zijn alle technische rapportages gevoegd. Deze zijn door het College eveneens ter beschikking gesteld aan de advocate van Baybasin.
Het bericht dat de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de OPTA twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven?1
Het gaat hier om een discussie tussen OPTA als toezichthouder op de naleving van de eisen die de Postwet 2009 stelt aan de universele postdienst en TNT Post als leverancier van de universele dienst.
OPTA heeft niet gesteld dat zij twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT Post, maar dat zij niet met zekerheid kan vaststellen dat TNT aan de 95%-norm voldoet. OPTA heeft onder andere gevraagd om een uitsplitsing van de bezorgkwaliteit naar bezorgdagen. TNT geeft aan dat voor de losse post de norm van 95% is gehaald en zij een algeheel overzicht van de uitkomsten van de metingen heeft verstrekt en inzichtelijk heeft gemaakt hoe die uitkomsten zijn gewogen. Het is aan OPTA om te bepalen welke informatie zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taken.
Welke redenering hanteert TNT om de kwaliteit van de postbezorging te berekenen op basis van een gewogen gemiddelde, waarbij zij uitkomt op een kwaliteit van 95,2%? Welke wegingsfactoren worden gebruikt?
De kwaliteitsnorm voor de universele dienstpost is op 95% gesteld. Dat betekent dat gemiddeld per jaar 95% van de brieven die aan de gestelde eisen voldoen binnen 24 uur moeten worden bezorgd.
Het onderzoeksbureau Intomart GfK verstuurt in opdracht van TNT Post elke maand ca. 5 000 proefbrieven; jaarlijks ca. 60 000 brieven. Dit levert ongewogen gemiddelden op. Vervolgens worden de uitkomsten omgewerkt naar een gewogen gemiddelde aan de hand van de werkelijke aantallen brieven per maand, aan de hand van de volgende kenmerken: periodes van het jaar, wijze van adressering (machinegeschreven, handgeschreven) en gewichtsklassen. Er wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de hoeveelheid post die met overnight service wordt verzonden in de maand december, welk volume sterk afwijkt van de andere maanden van het jaar. Zo wordt het gewogen gemiddelde per jaar bepaald.
Waarom wil TNT volgens de OPTA niet inzichtelijk maken hoe ze de weging berekent, terwijl het berekende percentage cruciaal afhangt van de precieze weging, omdat het ongewogen gemiddelde op 94,8% uitkomt?
TNT heeft aan OPTA gerapporteerd hoe zij de weging bepaalt en de meetresultaten weegt. De daadwerkelijke wegingsinformatie heeft TNT volgens OPTA niet geleverd, hetgeen door TNT wordt betwist. TNT wijst daarbij naar eerdere afspraken daarover met OPTA en de controle door de accountant. De verklaring van de accountant, vergezeld van de controleplannen en het controleverslag, is bij de rapportage geleverd.
Met welk significantieniveau komt het door TNT bepaalde gewogen gemiddelde van 95,2% uit boven de limiet van 95%?
Het significantieniveau wordt niet benoemd in de wettelijke definities en de definities van de Europese normen als te rapporteren parameter. TNT Post heeft dan ook niet over het significantieniveau gerapporteerd. In de Europese norm staat vermeld dat een 95%-betrouwbaarheidsinterval dient te worden gegeven dat een nauwkeurigheid dient te hebben van maximaal 1% onder en 1% boven de gemeten waarde. De nauwkeurigheid van het door TNT Post gerapporteerde betrouwbaarheidsinterval bedraagt 0,21%, zodat de meting aanzienlijk nauwkeuriger is dan volgens de norm wordt vereist, volgens TNT.
TNT Post geeft aan dat het betrouwbaarheidsinterval voor de losse post ligt tussen 94,9% en 95,4%, hetgeen betekent dat de kans dat het gewogen gemiddelde daartussen ligt 95% bedraagt.
Op basis van dit betrouwbaarheidsinterval kan volgens OPTA worden geschat dat de standaarddeviatie 0,125 is. Verder ligt het door TNT Post aan OPTA gerapporteerde gewogen gemiddelde op 95,2%. Met deze gegevens, uitgaande van een normaalverdeling, kan volgens OPTA de kans dat het gemiddelde boven de 95% ligt worden geschat op 89%.
Deelt u de mening dat het bericht dat OPTA twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de onderbezetting bij TNT, het sjoemelen met post door de leiding, de falende postbezorging, de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
Neen, OPTA stelt dat zij niet met zekerheid kan vaststellen dat TNT aan de kwaliteitseis voldoet, omdat volgens OPTA op basis van de wettelijk voorgeschreven systematiek, in het bijzonder de te hanteren statistische definities, niet uit te sluiten valt dat de werkelijke uitkomst onder de 95% ligt.
Het gaat hier om het toezicht op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de universele postdienst. Deze eisen golden ook de volledige openstelling van de postmarkt. Afgezien van het feit dat het hier om fractionele verschillen gaat, zie ik niet hoe daar de conclusie aan kan worden verbonden dat de concurrentie in de postsector is mislukt.