Het gebrek aan talent, kennis en kunde als grootste actuele bedreiging voor onze economische groei |
|
Kees Verhoeven (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorgen van het Nederlandse bedrijfsleven over de bezuinigingen van dit kabinet op het onderwijs?1
Het kabinet staat voor de opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Niet als doel op zich, maar om de economie en samenleving nu en in de toekomst houdbaar te laten zijn.
Zoals blijkt uit het overzicht in de onderwijsparagraaf van het regeerakkoord is het bedrag aan ombuigingen gelijk aan het bedrag dat is uitgetrokken voor intensiveringen. Daarbij merk ik op dat, net als andere departementen, het ministerie van OCW een bijdrage levert aan de taakstelling voor de subsidies, de gematigde loonontwikkeling en de taakstelling voor het Rijk, de agentschappen en de ZBO’s.
Erkent u dat de bezuinigingen op het hoger onderwijs afdoen aan de aantrekkelijkheid van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie hiervoor in eerste instantie het antwoord op vraag 1. Daar komt bij dat waar het de aantrekkelijkheid van ons land voor buitenlandse investeringen betreft, factoren als de centrale ligging in Europa, het goed ontsloten zijn, het goede fiscale klimaat en het relatief goede opleidingsniveau van de beroepsbevolking even belangrijk zijn als de kwaliteit van de onderwijs- en kennisinfrastructuur. En ons land scoort goed op deze punten.
Waar het de aantrekkelijkheid van ons land voor buitenlands talent betreft, wordt verwezen naar het eerder aan u gezonden onderzoeksrapport «Wat beweegt kennismigranten». Hieruit blijkt dat goede loopbaankansen in een kwalitatief hoogwaardige kennisinfrastructuur het belangrijkste argument voor een kenniswerker is om elders zijn of haar talenten in te zetten. Ons land blijkt volgens genoemd rapport op dit punt de concurrentie met andere OESO-landen goed aan te kunnen.
Zoals uit het antwoord op vraag 1. blijkt, zet het kabinet juist ook in op een kwaliteitsimpuls van de onderwijs- en kennisinfrastructuur. Daarnaast wijzen wij erop dat de keuze voor en de instelling van negen topsectoren waarbinnen wetenschap, bedrijven en overheid samenwerken aan een versterking van de concurrentiekracht van onze economie, direct aangrijpt bij de belangrijkste, hiervoor genoemde beweegreden van de kennismigrant.
Deze duidelijke herkenbaarheid en zichtbaarheid van de richting waarin onze kenniseconomie zich de komende jaren zal gaan ontwikkelen, zal de aantrekkelijkheid van ons land voor de internationale kenniswerker zeker versterken.
Hoe gaat u er, ondanks de bezuinigingen op het hoger onderwijs en de voorgenomen plannen in het regeerakkoord op het gebied van immigratie en asiel, voor zorgen dat ons land aantrekkelijk blijft voor buitenlands talent?
Zoals in het regeerakkoord al is aangegeven, zal het kabinet ervoor zorg dragen dat de voornemens op migratiegebied de bevordering van de kenniseconomie niet zal belemmeren. Daarbij wordt erop gewezen dat in het keuzeproces van een kennismigrant voor een bepaald land, de wet- en regelgeving geen erg grote rol speelt. Zoals hiervoor opgemerkt gaat het de kennismigrant vooral om goede loopbaankansen in een kwalitatief hoogwaardige kennisinfrastructuur. Een zodanige kennisinfrastructuur dat het «the place to be is» op een bepaald vakgebied of specialisatie. Het doel van de 9 topsectoren is ons land tot zo’n gebied te maken en de huidige regelgeving voor kennismigranten sluit daarop goed aan.
Hoe verklaart u het grotere vertrouwen van bijvoorbeeld het Duitse bedrijfsleven in de economische groei? Bestaat er een relatie met de investeringen van de Duitse overheid in kennis?
Als indicator voor het vertrouwen van het bedrijfsleven wordt vaak het zogenaamde «producentenvertrouwen» gebruikt. Dergelijke indices worden samengesteld op basis van enquêtes waarin ondernemers wordt gevraagd naar hun verwachtingen over de toekomstige bedrijvigheid.
Tevens spelen het oordeel over de voorraden gereed product en orderposities en daarmee de recente economische prestaties een rol.
Op basis van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Duitse Institut für Wirtschaftsforschung en de Europese Commissie van het producentenvertrouwen blijkt inderdaad dat het Duitse bedrijfsleven momenteel meer vertrouwen heeft dan het Nederlandse bedrijfsleven.
De Duitse economie heeft in 2010 beter gepresteerd dan de Nederlandse economie. Volgens de Duitse overheid groeide haar economie in 2010 met 3,6%. Dit terwijl het Centraal Planbureau voor Nederland in december uitging van 1¾% groei (CPB Nieuwsbrief, 4, december 2010).
De goede realisatiecijfers van Duitsland heeft een aantal verklaringen. Het is ten eerste waarschijnlijk dat een deel van de betere prestatie verklaard kan worden door het feit dat de Duitse economie door de crisis een grotere klap heeft gehad dan de Nederlandse economie (OESO, OECD Economic Outlook, 87, mei 2010).
Een tweede verklaring is de sectorstructuur. Het is vooral de Duitse maakindustrie die goed presteert. Deze industrie is meer dan de Nederlandse gericht op de productie van machines en auto’s. Het zijn vooral deze producten waarnaar in opkomende landen veel vraag is. Opkomende landen groeien snel. Duitsland profiteert hier meer van dan de meeste andere landen, zo blijkt uit een studie naar uitvoer naar de BRIC-landen (Groot, Lejour en Gerritsen, Uitvoer naar opkomende economieën, Economisch Statistische Berichten, 96, 7 januari 2011). Duitsland is zelfs in staat gebleken zijn aandeel in de wereldexport constant te houden op het niveau van 2000 (the Economist, Vorsprung durch exports, 3 februari 2011). Dit ondanks het feit dat landen als China veel meer zijn gaan exporteren.
De groeiverwachtingen voor de opkomende landen zijn beter dan voor de traditionele afzetmarkten van Nederland en Duitsland (IMF, World Economic Outlook Update, 25 januari 2011). Het is daarom begrijpelijk dat het vertrouwen van het Duitse bedrijfsleven ook voor de toekomstige economische ontwikkeling groot is.
Goede realisaties en positieve verwachtingen kunnen dus (verschillen in) het producentenvertrouwen verklaren. Investeringen in kennis lijken geen rol te spelen, gelet op de wijze waarop het producentenvertrouwen in de praktijk wordt gemeten.
Ontsnapte tijgers bij circus Belly Wien in Alphen aan den Rijn |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er bij circus Belly Wien onlangs drie tijgers zijn ontsnapt, waarbij één kameel is gedood, een kameel gewond is geraakt en een paard fikse bijtwonden heeft opgelopen?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een gevaarlijke situatie was, waarbij mensen in levensgevaar hadden kunnen komen? Zo ja, welke consequenties trekt u hieruit? Zo nee, hoe beoordeelt u dit incident dan?
Wanneer roofdieren ontsnappen is dat altijd gevaarlijk. In deze situatie is er geen gevaar geweest voor de veiligheid van publiek, want er was geen publiek aanwezig. Het circuspersoneel heeft de dieren weer snel gevangen.
De politie heeft de zaak onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het slot van de tijgerkooi is vernield en dat de tijgers met opzet naar buiten zijn gelaten. De politie heeft de dader(s) niet kunnen achterhalen.
Kunt u uiteenzetten hoe het mogelijk is dat de tijgers überhaupt ontsnapt zijn en wat hierop de sancties zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten welke veiligheidsvoorschriften precies gelden voor het plaatsen van kooien en buitenverblijven en het tentoonstellen van wilde dieren door circussen wanneer zij een Nederlandse gemeente aandoen? Zijn deze voorschriften voor alle gemeenten gelijk of worden die door het plaatselijke bestuur vastgesteld? Acht u deze voorschriften afdoende om de veiligheid van mens en dier te waarborgen?
Er zijn geen wettelijke voorschriften voor circussen op dit punt. Gemeenten kunnen hun eigen voorschriften opnemen in de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er controles hebben plaatsgevonden op openbare orde en veiligheid bij circussen in de afgelopen vijf jaar en wat de bevindingen daarvan waren? Hoe vaak zijn dierentuinen gecontroleerd op deze aspecten?
Voor openbare orde en veiligheid zijn de lokale autoriteiten (politie en gemeenten) verantwoordelijk. Incidenten op het terrein van openbare orde en veiligheid bij circussen worden niet centraal geregistreerd. Ik kan daarom niet aangeven hoe vaak er op die aspecten is gecontroleerd en wat daarvan de bevindingen waren.
Dierentuinen beschikken over een veiligheidsprotocol dat beoordeeld wordt bij de aanvraag voor een dierentuinvergunning. Wanneer dierentuinen belangrijke wijzigingen melden, wordt aandacht besteed aan de veiligheid. Bij incidenten wordt de situatie samen met de vergunninghouder doorgenomen.
Beschikt circus Belly Wien over de benodigde certificaten in het kader van Artikel 48 van de Uitvoeringsverordening (EG) nr. 338/97 en het Certificaat reizende tentoonstelling? Op welke wijze, met welke frequentie en door wie is dat de afgelopen jaren gecontroleerd? Zo nee, hoe kan een circus dat niet over deze certificaten beschikt een vergunning krijgen voor optredens in Nederland?
Circus Belly Wien beschikt, voorzover nodig, over EG-certificaten, zoals bedoeld in artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 338/97.
In artikel 30 van Verordening 865/2006 krijgen lidstaten de mogelijkheid om certificaten voor reizende tentoonstellingen af te geven. Nederland maakt van deze mogelijkheid geen gebruik.
Verder is in Nederland voor het houden van bepaalde soorten, waaronder voor berberapen en tijgerwelpen, een bezitsontheffing nodig. Bij iedere aanvraag voor een bezitsontheffing wordt door de Dienst Regelingen altijd gecontroleerd of de dieren rechtmatig verkregen zijn. Als de aanvraag daartoe aanleiding geeft wordt de nVWA daarbij ingeschakeld.
Is het waar dat genoemde certificaten hun geldigheid verliezen als de daarop vermelde dieren zijn ontsnapt? Zo ja, klopt het dat deze certificaten hun geldigheid hebben verloren? Zo nee, hoe zit het dan? Op welke wijze en door wie wordt de geldigheid van deze certificaten getoetst en welke gevolgen worden verbonden aan een negatieve uitkomst van een dergelijke toetsing?
Genoemde certificaten verliezen niet hun geldigheid bij ontsnapping van dieren.
Zowel de Dienst Regelingen als de nVWA controleren certificaten op hun geldigheid. Als de certificaten niet geldig blijken te zijn, kan handhavend worden opgetreden.
Kunt u uiteenzetten welke meldingen de afgelopen jaren bij de handhavende autoriteiten zijn binnengekomen over onveilige situaties bij circus Belly Wien? Kunt u bevestigen dat er in 2010 melding is gemaakt over de manier waarop het circus de dieren had gehuisvest in Almere waarbij leerlingen van een bezoekende basisschool zonder bufferzone langs de tijgerkooien konden lopen en dat er geen net gespannen was boven het buitenverblijf van de tijgers, waardoor zij gemakkelijk over het hek hadden kunnen springen en ontsnappen? Kunt u bevestigen dat daarbij ook melding is gemaakt van de situatie dat deze leerlingen hun hand door de tralies van het verblijf van de berberapen konden steken? Deelt u de mening dat het hier om gevaarlijke situaties ging? Zo ja, waarom is er niet ingegrepen om de veiligheid van deze kinderen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van het eerste deel van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord onder vraag 5.
Bij de nVWA zijn in 2010 enkele meldingen binnengekomen over het circus Belly Wien, waaronder een algemene mail op 1 juni 2010 over mogelijke onveilige toestanden bij Circus Belly Wien. Tijgers zouden te dicht benaderd kunnen worden door het publiek. In de melding wordt niet gesproken over het ontbreken van netten boven het buitenverblijf van de tijgers of van kinderen die hun handen door de tralies van het apenverblijf kunnen steken. De melding is overgedragen aan de gemeente Geldrop-Mierlo, waar het circus de derde week van juni 2010 haar tenten zou opslaan. Als mensen wilde dieren te dicht kunnen benaderen, is dat potentieel gevaarlijk. De zorg voor de veiligheid is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten kunnen veiligheidsvoorschriften aan de vergunning verbinden.
Voor zover mij bekend zijn er in het verleden bijtincidenten met een aap van het betreffende circus geweest. Na overleg met het circus is bij de eerste melding in 2006 het bloed van de aap getest op besmettelijke ziekten. De aap bleek niet besmet te zijn te zijn met ziekten die ook gevaarlijk zijn voor mensen.
Kunt u toelichten wat er met bovengenoemde meldingen is gedaan? Kunt u bevestigen dat er al eerder melding is gemaakt van vier bijtincidenten met apen bij circus Belly Wien? Zo ja, hoe is er met deze meldingen omgegaan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u, mede gelet op de meldingen over gevaarlijke situaties en bijtincidenten, uitleggen waarom u onlangs een ontheffing heeft verleend aan circus Belly Wien om de tijgers en berberapen onder zich te houden terwijl het circus geen vergunning had om deze dieren te houden? Waarom bent u overgegaan tot het verlenen van ontheffing in plaats van handhavend op te treden? Onderkent u dat u hiermee het illegaal houden van beschermde wilde dieren in feite heeft gelegaliseerd?
De berberapen en de tijgerwelpen bij het betreffende circus hadden een legale afkomst, die voldoet aan de CITES regelgeving. Daarboven geldt voor apen en katachtigen dat circussen moeten beschikken over een zogenoemde bezitsontheffing op basis van de Flora- en faunawet. Het betreffende buitenlandse circus heeft bij mij een aanvraag hiervoor gedaan. Omdat de dieren rechtmatig waren verkregen en er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de dieren niet op de juiste wijze zouden worden gehouden, heb ik de ontheffing verleend.
In de ontheffing is als voorwaarde opgenomen dat moet worden voldaan aan de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Deelt u de mening dat het gerechtvaardigd is dat gemeenten op grond van regels van openbare orde en veiligheid in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) circussen met wilde dieren in hun gemeente moeten kunnen weren? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden de APV daartoe biedt? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat een aantal gemeenten geen circussen met wilde dieren op hun grondgebied wenst. Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen2 hebben gemeenten een autonome regelgevende bevoegdheid, die onder meer wordt begrensd door regelgeving op rijks- en provinciaal niveau. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is uitputtend bedoeld voor dierenwelzijnsbeleid. Uit het gemeenterecht vloeit voort dat gemeenten in zo’n geval niet bevoegd zijn om vanuit een oogpunt van dierenwelzijn eigen regels over dieren te stellen. Dit is bevestigd in een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.3
Gemeenten hebben wel de bevoegdheid om met andere oogmerken regels te stellen inzake dieren, mits deze regels niet in strijd zijn met de normen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld regels stellen over circussen in het belang van de openbare orde of veiligheid. In een concreet geval is het aan de rechter om te beoordelen of een gemeente bij het opstellen van regels binnen de grenzen van haar bevoegdheid is gebleven.
Het stellen van regels over openbare orde en veiligheid is bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid, waarmee die afweging dus op het meest toepasselijke niveau wordt gemaakt.
Bent u bekend met het feit dat tientallen gemeenten circussen met wilde dieren willen verbieden binnen hun gemeente en tot nog toe nog steeds gedwongen zijn circussen met wilde dieren toe te laten? Hoe beoordeelt u dit, meewegende dat juist ook de gemeente Alphen aan de Rijn zich tot een rechtszaak toe heeft ingespannen voor een gemeentelijk verbod op circussen met wilde dieren?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid de alsmaar groeiende groep gemeenten die circussen met wilde dieren willen weren van hun grondgebied tegemoet te komen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de passage «Taken van het bestuur worden op een zo dicht mogelijk bij de burger gelegen niveau gelegd» uit het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de brief van de Europese Commissie waarin zij aangeeft dat lidstaten op nationaal niveau een verbod op wilde dieren in circussen mogen instellen? Bent u bereid deze mogelijkheid, in navolging van andere lidstaten, te benutten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat Oostenrijk wilde dieren in circussen heeft verboden. Voorts is mij bekend dat de Europese Commissie van mening is dat de vraag hoe wilde dieren in het circus het best kunnen worden beschermd door de lidstaten zelf dient te worden beoordeeld. Dit heeft de Commissie aangegeven in haar motivering om een tegen Oostenrijk ingezette infractieprocedure niet door te zetten. De Europese Ombudsman heeft in maart 2010 het formele besluit genomen dat de Europese Commissie slecht bestuur heeft gepleegd. Dit is gebeurd, omdat volgens de Europese Ombudsman de genoemde motivering van de Europese Commissie niet afdoende was. Ik ben geen voorstander van een nationaal verbod. Ik wil juist de mogelijkheid benutten om tot Europese regelgeving te komen.
Een verkenning om strafvervolging van buitenlandse politici in Nederland tegen te gaan |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kloppen de berichten dat u laat onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat buitenlandse politici in Nederland worden vervolgd voor het schenden van mensenrechten?1
Nee. Wat ik laat onderzoeken is hoe de Staat zou moeten omgaan met situaties waarin juridische acties dreigen tegen buitenlandse overheidsfunctionarissen die in Nederland verblijven of voornemens zijn naar Nederland te komen, met inachtneming van de toepasselijke internationaalrechtelijke kaders.
Een aantal categorieën buitenlandse overheidsfunctionarissen geniet immuniteit en kan om die reden in Nederland niet strafrechtelijk worden vervolgd. Dat vloeit voort uit het volkenrecht en heeft zijn neerslag gevonden in artikel 8 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 16 van de Wet internationale misdrijven.
Kloppen onze constateringen dat u dus kennelijk de goede bilaterale betrekkingen met de autoriteiten van staten waar mensenrechten worden geschonden belangrijker vindt dan de handhaving van de internationale rechtsorde, waar nu juist de universele werking van de mensenrechten van enorme betekenis wordt geacht? Sinds wanneer prevaleert voor de Nederlandse overheid de vrees voor de gevolgen van een «onwelkom ontvangst» van buitenlandse overheidsfunctionarissen boven de verbolgenheid over ernstige schendingen van de rechten van de mens?
Nee. Het bevorderen van de internationale rechtsorde vormt een belangrijk onderdeel van het Nederlandse buitenlands beleid. Daarbij staat de bevordering van de naleving van mensenrechten centraal en wordt evenzeer veel belang gehecht aan andere onderdelen van het volkenrecht die essentieel zijn voor een goed functionerende internationale rechtsorde, zoals het respecteren van de immuniteit waar bepaalde personen aanspraak op kunnen maken. Het kan voor ons land in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn te overwegen buitenlandse functionarissen in Nederland te ontvangen en deze te vrijwaren van vervolging voor de Nederlandse rechter. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. Hierbij kan worden gedacht aan bezoeken door (voormalige) functionarissen die van groot belang zijn voor de buitenlandse betrekkingen, bijvoorbeeld wanneer er vlak voor het betreffende bezoek een kort geding dreigt te worden aangespannen dat gericht is op de vervolging van deze functionaris. De juridische ruimte om in een dergelijk geval tot een tijdelijke vrijwaring van vervolging over te gaan laat ik verkennen, evenals de bijbehorende risico’s.
Hoe verhoudt deze voorgenomen koerswijziging zich tot de door Nederland geratificeerde mensenrechtenverdragen en het streven van de Nederlandse regering om een actief beleid te voeren om schendingen van de mensenrechten en misdaden tegen de menselijkheid actief te vervolgen, om het bestaan van een vrijhaven voor dergelijke internationale misdrijven te voorkomen en om Den Haag te profileren als de spreekwoordelijke hoofdstad van de internationale rechtsgemeenschap?
Er is geen koerswijziging. Het betreft een verkenning van opties binnen de kaders van het internationaal recht en conform de Nederlandse verdragsverplichtingen op het gebied van de bestrijding van internationale misdrijven.
Deelt u onze angst dat deze benadering er uiteindelijk alleen maar toe zal leiden dat feitelijke straffeloosheid mensenrechtenschendingen alleen maar in de hand zal werken, waardoor het gevoel van internationale gerechtigheid zal afbrokkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verkenning richt zich op het in uitzonderlijke gevallen toekennen van immuniteit aan buitenlandse overheidsfunctionarissen, conform het internationaal recht. Immuniteit staat niet gelijk aan straffeloosheid, maar vormt een tijdelijke, procedurele barrière voor strafvervolging voor de nationale rechter. Immuniteit doet geen afbreuk aan de individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
Bent u met andere woorden dus bereid om bijvoorbeeld president Mugabe van Zimbabwe toegang tot Nederland te verlenen en wellicht zelfs officieel te ontvangen, in de wetenschap dat hij internationaal erkende vrijheidsrechten, zoals de gewetens-, uitings- en demonstratievrijheid en de vrijheid van drukpers, met handen en voeten treedt?
Ik kan niet uitsluiten dat onder bepaalde omstandigheden personen tot Nederland worden toegelaten die mogelijk betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, maar die tevens aanspraak kunnen maken op immuniteit op basis van het internationaal recht. Als gastland van diverse internationale organisaties is Nederland bijvoorbeeld verplicht om toegang tot ons land te verlenen aan alle vertegenwoordigers van staten bij internationale organisaties, ongeacht of zij verdacht worden van internationale misdrijven.
Bent u bereid om ogenblikkelijk elke verkenning te staken die ertoe leidt dat afgezien wordt van strafvervolging van buitenlandse overheidsfunctionarissen en juist nog actiever in te zetten op de bestrijding van dit soort ernstige misdrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie hiertoe geen aanleiding. De verkenning van mogelijkheden vindt plaats binnen de grenzen van het recht. Verder wijs ik op een bij uw Kamer aanhangig wetsvoorstel, waarmee de mogelijkheden om internationale misdrijven in Nederland op te sporen en te vervolgen worden verruimd (Kamerstukken II 2009–2010, 32 475, nr. 2).
Misleidende cijfers van Shell over olielekkages in de Nigerdelta |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht «Shell misleidt met cijfers olielekkages»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Shell misleidende informatie verschaft door te zeggen dat in de huidige cijfers bijna alle olielekkages (98%) zouden worden veroorzaakt door sabotage, terwijl Shell in 2009 heeft gezegd dat 50% van de olielekkages veroorzaakt was door sabotage?
In zijn jaarlijkse «Sustainability report» rapporteert Shell over lekkages en gelekte volumes op groepsniveau en specifiek over de operaties van Shell Petroleum Development Company (SPDC), de operator van de joint-venture met de Nigeriaanse overheid, Total en Agip in de Nigerdelta. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende oorzaken. In het «Sustainability report» over 2009 wordt het cijfer 98% genoemd met betrekking tot de hoeveelheid olie die verloren gaat bij lekkages die te wijten zijn aan sabotage en diefstal2. In hetzelfde rapport wordt melding gemaakt van een bijstelling in negatieve zin van de cijfers over 2008 van de hoeveelheid gelekte olie die te wijten is aan operationele oorzaken, dit naar aanleiding van een onderzoek dat in 2009 werd voltooid. Er zijn ons geen gegevens bekend dat 50% van de lekkages veroorzaakt wordt door sabotage.
Op 25 januari jl. hebben Amnesty International en Friends of the Earth (internationaal en nationaal) formeel melding gemaakt bij het Nationaal Contact Punt (NCP) van vermeende schending door Shell van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. In de melding wordt betoogd dat Shell misleidende informatie geeft over de oorzaken van olielekkages in Nigeria. Het NCP beraadt zich over de behandeling van de melding. Na de eventuele behandeling van de melding door het NCP zal de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een NCP verklaring ontvangen. Wij onthouden ons op dit moment van een oordeel en wachten vooralsnog de resultaten af van de behandeling van deze melding door het NCP.
Gaat u Shell aanspreken op het inzichtelijk maken van de basis waarop het bedrijf de gepubliceerde cijfers baseert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u dit punt aankaarten tijdens het gesprek met Shell-topman Peter Voser dat binnenkort op de agenda staat? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Shell-topman Voser heeft reeds plaatsgevonden. Minister Verhagen heeft zijn zorgen over de milieu-impact van olielekkages en gasaffakkeling uitgesproken en aangedrongen op een actieve inzet van Shell om – samen met de overige betrokkenen – tot een oplossing te komen voor de geconstateerde problemen. De vraag naar de basis van de door Shell gepubliceerde cijfers vormt onderdeel van de melding, waar het onafhankelijke NCP zich over buigt.
Deelt u de mening van Amnesty International dat onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van olielekkages volledig ontbreekt? Zo ja, gaat u Shell daarop aanspreken?
Op dit moment vindt op verzoek van de Nigeriaanse overheid een onafhankelijk onderzoek plaats door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) naar de impact van oliewinning op het milieu in Ogoniland. Naar verwachting zal UNEP de definitieve uitkomst van dit onderzoek in de eerste helft van dit jaar aan de Nigeriaanse overheid aanbieden.
Zoals ook Shell in het rondetafelgesprek van 26 januari jl. heeft aangegeven, worden de oorzaken en omvang van de olielekkages door een gezamenlijk team, bestaande uit SPDC, relevante Nigeriaanse overheidsinstanties en vertegenwoordigers van de getroffen gemeenschap, vastgesteld. Sinds 1 januari jongstleden publiceert SPDC op Shell’s website informatie over de oorzaak van individuele olielekkages, inclusief onderzoeksrapportage en foto’s3. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te bepalen of in aanvulling hierop ondersteuning en onderzoek door externe deskundigen nodig wordt geacht. In haar contacten met de Nigeriaanse overheid zal de Nederlandse overheid mogelijkheden bespreken om de transparantie omtrent melding van oorzaken van olielekkages te verbeteren.
Welke maatregelen treft u om Shell te dwingen tot volledige openheid en transparantie over de gevolgen van de oliewinning in de Nigerdelta, zodat de ernstige mensenrechtenschendingen in het gebied tot het verleden gaan behoren?
De overheid vraagt bedrijven transparant te zijn over hun MVO-beleid en activiteiten en hierover verantwoording af te leggen aan hun belanghebbenden. Door de Transparantiebenchmark biedt het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzicht in de mate waarin Nederlandse bedrijven verslag doen van hun MVO-activiteiten en belanghebbenden betrekken bij het MVO-beleid. Ook Shell is opgenomen in de Transparantiebenchmark. Door alle scores openbaar te maken via de nieuwe website www.transparantiebenchmark.nl wil het ministerie de dialoog over MVO bevorderen. Uit de resultaten van de Transparantiebenchmark 2010 blijkt dat Shell relatief hoog scoort in de categorie «betrokkenheid van belanghebbenden» (18 van de 20 punten).
De score op de Transparantiebenchmark heeft betrekking op het wereldwijde trackrecord van Shell, inclusief – maar niet specifiek gericht op – de activiteiten van Shell in de Nigerdelta. Wat betreft de Nigerdelta geldt dat Shell aanspreekbaar is op zijn wijze van opereren in het gebied. Shell’s activiteiten kunnen echter niet los gezien worden van de bestuurlijke context in Nigeria. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag vijf worden de oorzaken van olielekkages vastgesteld door een samengesteld team. Initiatieven gericht op het verhogen van de transparantie omtrent olielekkages dienen afgestemd te worden met de Nigeriaanse overheid. In contacten met Shell én de Nigeriaanse overheid zal de Nederlandse regering het belang van transparantie, in het bijzonder over de activiteiten in de Nigerdelta, blijven benadrukken.
Het toegenomen gebruik van de populaire drug GHB |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het toegenomen gebruik van de partydrug Gamma-Hydroxy-Butyraat (GHB)?1
Uit beschikbare gegevens van hulpverleningsinstellingen blijkt dat het aantal GHB-verslaafden dat een beroep doet op hulpverlening de afgelopen jaren is toegenomen.
Deelt u de mening dat het gebruik en de gevolgen van GHB zouden moeten worden gemonitord, zoals bijvoorbeeld bij alcohol en drugs? Zo nee, waarom niet?
GHB wordt al als drug gemonitord, sinds 2008 als apart middel, onder andere via de Nationale Drug Monitor. Via het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC), het Letsel Informatie Systeem (LIS) en de Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) worden ook de gevolgen van problematisch GHB-gebruik gemonitord.
Is het waar dat kennis over het gebruik en verslavingsgevaar van GHB bij de gebruikers erg laag is? Vindt u dit gewenst en zo nee, welke middelen heeft u om deze kennis bij (potentiële)gebruikers te vergroten en welke van deze middelen gaat u daadwerkelijk inzetten?
Ondanks de voorlichting en informatievoorziening zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 is niet geheel uit te sluiten dat er gebruikers zijn die zich niet goed realiseren aan welke risico’s zij zich bloot stellen door GHB te gebruiken. Uit internetfora is af te leiden dat er gebruikers zijn die willens en wetens de risico’s die aan het gebruik van GHB verbonden zijn op de koop toe nemen. Ik ben van mening dat via de gebruikelijke kanalen voldoende informatie over de gevaren en risico’s van GHB-gebruik voorhanden is.
Deelt u de mening dat gebruik van «nieuwe en/of populaire» drugs, zoals GHB, moet worden gemonitord, zodat preventie en behandeling hierop tijdig kunnen worden aangepast? Welke drugs zouden hier naar uw mening voor in aanmerking komen?
Via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) wordt inzicht verkregen in de markt van de recreatieve drugs en de ontwikkelingen die zich op die markt voordoen. De Stichting Informatievoorziening Zorg inventariseert de hulpvraag van mensen die vanwege problematisch gebruik van GHB een beroep doen op hulpverlening. Naar aanleiding van berichten uit het Verenigd Koninkrijk is vorig jaar enige tijd bijzondere aandacht uitgegaan naar het middel mefedron. Het DIMS is een belangrijke informatiebron voor preventiewerkers bij de instellingen voor verslavingszorg en voor preventiewerkers die het uitgaansleven als werkterrein hebben.
Op welke wijze vindt op dit moment preventie van GHB gebruik plaats? Vindt u het gewenst dat jongeren nadrukkelijk worden gewezen op de gevaren van GHB? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
De voorlichting over drugs van het Trimbos Instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en waarschuwt voor de gevaren van dit middel. Zo heeft Trimbos de site www.drugsenuitgaan.nl voor jongeren die uitgaan en de site www.drugsinfo.nl voor het algemene publiek. Ook de instellingen voor verslavingszorg waarschuwen voor de gevaren met folders en sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl van Brijder verslavingszorg. Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de drugsinfolijn en via de chatservice. Daarnaast bevat het voorlichtingsprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (+MBO) een lespakket over uitgaansdrugs. In dat pakket wordt GHB ook meegenomen. Ik ben van mening dat deze preventieve activiteiten op dit moment voldoende zijn, mede gezien de omvang van de GHB problematiek.
Op welke manier wilt u gebruik van GHB voorkomen, aangezien de gebruikers deze met behulp van reinigingsstoffen en aan de hand van Youtube-filmpjes zelf kunnen vervaardigen?
De belangrijkste stof bij het vervaardigen van GHB is Gamma-Butyro-Lactone (GBL). Deze stof zit in tal van schoonmaakmiddelen (gootsteenontstopper, velgreiniger) die vrij verkrijgbaar zijn. Zoals in september 2010 ook al is aangegeven wordt GBL grootschalig toegepast voor industriële doeleinden. Een verbod van GBL is alleen al om die reden onwenselijk.2
Vindt u dat er meer behandelplekken met terugvalpreventie voor de GHB gebruikers in Nederland zouden moeten zijn, omdat de huidige instellingen de toestroom van mensen niet aan kunnen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 2008 hebben steeds meer problematisch GHB-gebruikers hulp gezocht bij de instellingen voor verslavingszorg. Inmiddels is vastgesteld dat het onmiddellijk stoppen met gebruik tot grote gezondheidsrisico’s kan leiden. Ook de behandeling waarbij benzodiazepines werden voorgeschreven is niet voor iedere patiënt succesvol. De door verslavingszorginstelling Novadic-Kentron ontwikkelde behandeling met gebruik van GHB in een afbouwschema heeft vooralsnog het beste behandelresultaat. Ik stimuleer een project waarbij verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding uitvoeren van een nieuwe behandelmethode voor GHB-verslaving. Doel daarvan is een adequaat behandelprotocol te realiseren waarmee elke verslavingszorginstelling met succes GHB-verslaving kan behandelen. Daardoor zal ook de behandelcapaciteit sterk kunnen worden uitgebreid.
Wat is de invloed van GHB op de verkeersdeelname, aangezien de werking vergelijkbaar is met overmatig alcoholgebruik? Is er een reëel hoger gevaar op verkeersdoden door het toegenomen gebruik van GHB?
Het besturen van voertuig onder invloed van GHB kan gevaarlijk zijn, omdat het feitelijk een slaapmiddel is en gebruikers bewusteloos kunnen raken.
Over het aantal verkeersdoden en -gewonden die het direct gevolg is van het gebruik van GHB, is geen informatie voorhanden.
Is het mogelijk het GHB gehalte in het lichaam te meten? Vindt u dat de verkeerstesten op alcohol op basis hiervan uitgebreid moeten worden?
De aanwezigheid van GHB in het lichaam kan worden gemeten door middel van een bloedtest, als die binnen 24 uur na inname van GHB wordt uitgevoerd. Via een speekseltest kan GHB niet worden waargenomen. Op dit moment bereidt mijn collega van Veiligheid en Justitie in samenwerking met mijn collega van Infrastructuur en Milieu en met mij een wijzigingsvoorstel van de Wegenverkeerswet 1994 voor om de aanpak van rijden onder invloed van drugs te verbeteren. Deze aanpak zal ook betrekking hebben op het rijden onder invloed van GHB.
Het vangnet voor zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-ers zoeken een bed»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van het Centraal planbureau dat er veel verborgen leed zit onder de groep zzp-ers die vorig jaar de klap van de crisis opvingen, waardoor officiële werkloosheidscijfers relatief laag bleven?
Zoals mijn voorganger in antwoord op dezelfde vraag van 15 januari 2010 reeds heeft aangegeven2 is het inherent aan ondernemerschap dat het inkomen van de zelfstandige «meeademt» met de conjunctuur. Als het slecht gaat met de economie krijgen zzp’ers te maken met minder opdrachten en/of een verlaging van uurtarieven om de concurrentie aan te kunnen. Ze profiteren over het algemeen ook als eerste als de economie weer aantrekt.
Alhoewel dit bij de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers hoort, kunnen dergelijke financiële klappen hard aankomen. Gegevens van het CBS laten zien dat het gemiddeld persoonlijk inkomen van de gehele groep zelfstandigen in 2009 inderdaad is gedaald, maar gemiddeld nog altijd hoger is dan dat van werknemers in particuliere bedrijven. In hoeverre het inkomen van zzp’ers is gedaald, is niet bekend. De omzetdaling van zzp’ers bedroeg in 2009 volgens het Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf (EIM) circa 6,5%; dat is min of meer gelijk aan de omzetdaling in Midden- en Kleinbedrijf (MKB) als geheel. Niet alle zzp’ers werden in gelijke mate getroffen door de crisis. Circa één op de vijf zzp’ers had in 2009 een omzetdaling van 10% of meer.
De overgrote meerderheid van de ondernemers blijkt een aanzienlijke financiële buffer te hebben. Op 1 januari 2010 hadden zelfstandigen een doorsneevermogen van € 154 000. Uiteraard is sprake van een aanzienlijke spreiding in de hoogte van het vermogen. Niettemin had 75% van de zelfstandigen op 1 januari 2010 meer dan € 20 000 aan vermogen beschikbaar.
Sinds 2010 heeft de economie een voorzichtig herstel ingezet. De verwachting is dat zzp’ers hiervan profiteren.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het niet-gebruik van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ) hoog is en bent u bereid hierop actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen informatie bekend over de mate van niet-gebruik van het Bbz. Wel zijn er signalen dat zelfstandigen niet altijd op de hoogte zijn van het bestaan van het Bbz. Hieruit kan overigens niet worden afgeleid dat zelfstandigen de weg naar het Bbz niet weten te vinden als dat nodig is. Zolang er immers geen financiële problemen zijn is er ook geen reden om naar informatie over het Bbz te zoeken. Wanneer problemen zich dreigen aan te dienen, is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de zelfstandige zelf om te zoeken naar oplossingsrichtingen of ondersteuningsmogelijkheden, waarbij het Bbz als vangnet kan dienen wanneer andere vormen van ondersteuning (bijvoorbeeld via een bank) niet mogelijk zijn. Gemeenten zijn – als uitvoerder van het Bbz – primair verantwoordelijk voor de bekendheid van het Bbz onder de (potentiële) doelgroep. Gemeenten zijn via de verzamelbrief van februari 2009 (in beginperiode van de crisis) en in december van datzelfde jaar opgeroepen om de mogelijkheden van het Bbz, met name in nijpende situaties, optimaal te benutten. Daarnaast heeft het kabinet het initiatief genomen om op de website antwoordvoorbedrijven.nl een digitaal informatieloket voor zzp’ers op te zetten waarop alle regels en faciliteiten vanuit de overheid – waaronder het Bbz – overzichtelijk worden gepresenteerd.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat een zelfstandige gedwongen wordt om te teren op zijn opgespaarde pensioenvoorziening alvorens hij/zij in aanmerking komt voor de BBZ? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke stappen u hierin zal ondernemen?
Het kabinet zal hier uitgebreid op ingaan in zijn reactie op het advies van de SER over de positie van zzp’ers. Deze reactie zal voor 1 april aan de Kamer worden gezonden.
Kunt u uiteenzetten waarom een zelfstandige, bij problematische schulden, geen gebruik kan maken van de minnelijke schuldhulpverlening?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de zelfstandige zelf om een oplossing te vinden voor eventuele financiële problemen waarin het bedrijf verkeert. Als er sprake is van een in principe levensvatbaar bedrijf dat tijdelijk in moeilijkheden verkeert is ondersteuning via het Bbz mogelijk. In die gevallen waarin het bedrijf niet levensvatbaar is (en het Bbz dus niet van toepassing is), kan de zelfstandige het bedrijf of beroep beëindigen. Daarna kan hij evenals andere burgers een beroep doen op de schuldhulpverlening. Het staat gemeenten overigens vrij om schuldhulpverlening aan te bieden aan zelfstandigen met een nog functionerende onderneming. Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten op dit vlak is het niet aan mij om hierin verdere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden qua schuldhulpverlening voor zelfstandigen zeer beperkt zijn en vaak in een (te) laat stadium toegankelijk zijn en dat deze niet zijn gericht op de voorzetting van de onderneming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke stappen u hierin zal ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Radiobazen die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit geschreven hebben |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de auteursrechten innende radiodirecteuren die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit zelf geschreven hebben?1
Ja.
Wat is de reden dat de radiodirecteuren, zoals die van Radio 538 en Sky Radio, meetekenen met de echte componisten om dan naar verluid de inkomsten weer door te geven aan deze echte componisten? Waarom zou dat «handiger» zijn?
De in het krantenartikel genoemde radiostations hebben gesteld dat de muziekwerken uitsluitend jingles en tunes betreffen. Dit wordt bevestigd door Buma die dit opmaakt uit de titel van de aangemelde werken. Voorts hebben zij verklaard dat de muziekwerken zijn vervaardigd door werknemers van het radiostation, dan wel zijn afgenomen van een extern productiebedrijf. Op grond van artikel 7 van de Auteurswet wordt een werkgever als maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst aangemerkt indien de arbeid van de werknemer bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Dit geldt tenzij partijen schriftelijk iets anders overeenkomen. De radiostations hebben aangegeven dat zij voor de werken van hun eigen werknemers uit hoofde van artikel 7 Auteurswet als maker moeten worden aangemerkt. Dergelijke makers worden ook wel fictieve makers genoemd.
Uit artikel 30a Auteurswet volgt dat muziekauteursrechtenbemiddeling geschiedt ten behoeve van de makers van muziekwerken of hun rechtverkrijgenden. Op grond van artikel 6 van de statuten van Buma staat het lidmaatschap slechts open voor natuurlijke personen die auteur, erfgenaam of legataris zijn, of uitgever zijn of een leidinggevende functie vervullen in een uitgeversbedrijf. De auteur wordt nader gedefinieerd als de natuurlijke persoon die de hoedanigheid van componist en/of tekstdichter bezit. Daarnaast wordt het begrip rechtverkrijgende nader gedefinieerd. Hieronder wordt onder meer verstaan de besloten of naamloze vennootschap waarvan een auteur of zijn rechtsopvolger ten minste 90% van de aandelen houdt. De statuten voorzien voorts in de mogelijkheid voor het bestuur om bij reglement de voorwaarden vast te stellen op basis waarvan andere rechtspersonen dan de auteurs-b.v./n.v. aangemerkt kunnen worden als rechtverkrijgende, maar van deze mogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt. De rechtspersoon die als werkgever ingevolge artikel 7 van de Auteurswet wordt aangemerkt als de maker, kan zich derhalve thans niet als lid bij Buma aanmelden. Om die reden is er door de radiostations voor gekozen de directeur, zijnde een natuurlijk persoon, op te geven als componist.
Een bestuurscommissie van Buma is verzocht een advies uit te brengen aan het bestuur over de vraag of fictieve makers in aanmerking zouden moeten komen voor lidmaatschap. En zo ja, op welke wijze dit dient te geschieden. Ik zal het College van Toezicht Auteursrechten verzoeken aandacht aan deze kwestie te besteden.
Voor die muziekwerken die een radiostation heeft afgenomen van een externe producent zal het station zich niet op het werkgeversauteursrecht kunnen beroepen. Of de productiebedrijven dat wel kunnen, hangt af van de concrete omstandigheden.
Het Platform Makers stelt overigens dat in de meeste gevallen liedjes, tunes en jingles door zelfstandige componisten in opdracht – en dus buiten dienstverband – worden vervaardigd. Indien een maker meent dat bij Buma een ander ten onrechte als rechthebbende is aangemerkt, kan hij de inschrijving betwisten. Hangende de procedure bevriest Buma dan de uitkering van vergoedingen. Bij Buma is voor de muziekwerken waarbij de genoemde radiodirecteuren staan geregistreerd als componist geen verzoek om toepassing van deze procedure binnengekomen.
Klopt het dat in breder verband uitgevers componisten dwingen om hen mee te laten tekenen als componist?
In casu gaat het niet om uitgevers maar om radiostations. Voor de door de radiodirecteuren aangemelde muziekwerken is tevens een uitgever aangemeld. Het is aan de (fictieve) maker van de muziekwerken om te bepalen of hij een overeenkomst wil sluiten met een muziekuitgever.
Duidt dit naar uw oordeel op een economische machtspositie van de uitgevers, in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) te verzoeken hier een onderzoek naar te laten doen?
Een onderneming heeft een economische machtspositie in de zin van de Mededingingswet als de onderneming zich onafhankelijk van concurrenten, leveranciers, afnemers en consumenten in de betreffende markt kan gedragen. Het is aan de betrokken marktpartijen om de NMa te verzoeken een onderzoek in te stellen indien zij het vermoeden hebben dat een onderneming een economische machtspositie heeft en daarvan misbruik maakt.
Voorziet de Auteurscontractenrechtwet in regelingen die de positie van de componist beschermt tegen uitgevers, radio-directeuren en omroepen? Zullen in deze wet een «bestseller-regeling» en een «non-usus»-regelingopgenomen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 is geconsulteerd over een voorontwerp van wet auteurscontractenrecht. In het voorontwerp is een zogeheten bestseller-regeling en een non usus-regeling opgenomen. U zult nader geïnformeerd worden over de stand van zaken met betrekking tot het voorontwerp in de speerpuntenbrief auteursrecht die binnen afzienbare tijd naar de Tweede Kamer wordt gezonden.
Wanneer zal deze Auteurscontractenrechtwet bij de Kamer ingediend worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het afschaffen van stadsdelen miljoenen gaat kosten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Amsterdamse Raad voor de Stadsdeelfinanciën «Advies effecten kabinetsplannen tot afschaffing deelgemeenten» van 18 januari 2011?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie in het advies dat het afschaffen van de stadsdelen structureel minimaal 100 miljoen euro per jaar bedraagt, en dat in de eerste jaren daar nog eens tientallen miljoenen euro’s aan incidentele kosten bijkomen?
Die conclusie deel ik niet. Gevolg van het afschaffen van de stadsdelen is dat er geen dagelijks bestuurders en deelraadsleden meer zijn. Dat betekent dat de gemeente Amsterdam structureel geld zal kunnen besparen als het gaat om salarissen, vergoedingen en op termijn uitkeringen en pensioenen van politieke ambtsdragers. De besparingen op de loonkosten voor politieke ambtsdragers bedragen structureel € 7,6 miljoen per jaar. Daarnaast kan er aanvullend bespaard worden op hun directe ondersteuning (bestuursassistenten, secretaresses, griffie) en op ondersteunende voorzieningen zoals computers, telefoons, reis- en verblijfskosten en fractieondersteuning. Het is niet bekend om hoeveel geld het hier gaat, omdat de deelgemeenten daar eigen keuzes in mogen maken.
Het afschaffen van de politieke laag hoeft geen gevolgen te hebben voor de ophanging en organisatie van de ambtelijke diensten. Decentralisatie kan worden vervangen door deconcentratie, zodat efficiencyvoordelen behouden blijven. Het rapport gaat hier ten onrechte aan voorbij. Dat de afschaffing van de stadsdelen Amsterdam structureel minimaal € 100 miljoen gaat kosten, acht ik dan ook uitgesloten. Dat neemt niet weg dat er incidentele reorganisatiekosten zullen zijn. Hoeveel deze zullen bedragen, is niet bekend, omdat dit afhangt van welke rechtspositionele arrangementen de gemeente met de ambtenaren heeft en vooral hoe men de verdere inrichting van de gemeentelijke organisatie vorm wil geven. Deze kosten kunnen gefinancierd worden uit de besparingen op bestuurslasten.
Overigens merk ik op dat het rapport – in de woorden van de onderzoekers – niet meer is dan een eerste inventarisatie, uitgebracht op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het is aan het college om hier desgewenst bij de advisering over het concept wetsvoorstel een standpunt over in te nemen.
Klopt het dat er financiële gevolgen zijn vanuit het niet optimaal kunnen vormgeven van nog naar gemeenten te decentraliseren taken (delen van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) in aanvulling op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); en de jeugdzorg in aansluiting op de Centra voor Jeugd en Gezin) en dat er een verslechterde situatie te verwachten is ten aanzien van de beheersing van financiële risico’s? Zo nee, hoezo niet?
Nee. Bij de bovengenoemde decentralisaties krijgen gemeenten bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid. Zij zijn vrij in de wijze waarop zij het beleid en de uitvoering organiseren. Veel gemeenten werken hiervoor binnen de Wmo, en vele andere beleidsvelden, samen. In sommige grote gemeenten is de uitvoering gedeconcentreerd of – zoals in het geval van Amsterdam – gedecentraliseerd naar deelgemeenten. Afschaffing van de deelgemeenten hoeft geen financiële consequenties voor de uitvoering van de te decentraliseren onderwerpen te hebben. Als Amsterdam de uitvoering op het huidige schaalniveau wil blijven organiseren, kan de gemeente kiezen voor deconcentratie.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het de gemeente Amsterdam niet toegestaan wordt om bij het vormgeven van een efficiënt en effectief werkend lokaal bestuur dezelfde uitgangspunten te hanteren, als het rijk nastreeft bij het decentraliseren van taken en bevoegdheden en de te bereiken decentralisatie-impulsen?
De vergelijking tussen de positie van het Rijk en die van een gemeente op het punt van (binnengemeentelijke) decentralisatie gaat niet op. Het regeerakkoord gaat uit van een versterking van de bestuurlijke hoofdstructuur Rijk – provincies – gemeenten. Voor een hulpstructuur als de deelgemeenten is daarbinnen geen plaats. De bestuurlijke inrichting is een zaak van de wetgever. Met het afschaffen van de deelgemeenten verdwijnt enkel het politieke bestuur. Amsterdam kan er voor kiezen beleid en uitvoering niet op centraal gemeentelijk niveau te organiseren. Decentralisatie wordt dan vervangen door deconcentratie.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot de in 2009 geadviseerde herverdeling tot zeven stadsdeelgemeenten door Commissie Verbetering Bestuur Amsterdam?2
Het advies van de Commissie Verbetering Bestuur Amsterdam (commissie-Mertens) heeft geleid tot de vorig jaar gerealiseerde opschaling van veertien naar zeven stadsdelen. Kennelijk zag de gemeente toen in dat het met minder deelgemeenten en bestuurders efficiënter is. Het rapport van de Raad voor de Stadsdeelfinanciën geeft een opvatting over wat de financiële gevolgen van het afschaffen van de huidige zeven stadsdelen zouden zijn. Dat is een volstrekt andere situatie. Tussen beide rapporten is dus geen verband te trekken.
Zijn voorgaande verwachte effecten van het afschaffen van de stadsdelen ook te verwachten bij het afschaffen van de stadsdelen in Rotterdam? Zo ja, wat is de totaal te verwachten kostenpost – zowel structureel, als incidenteel – van het afschaffen van de stadsdelen? Zo nee, waarom niet?
De Rotterdamse deelgemeenten hebben een kleinere schaal, een ander takenpakket en een andere organisatie in relatie tot de centrale stad dan de Amsterdamse stadsdelen. Het is daarom lastig om een vergelijking te maken. De voor Rotterdam te verwachten jaarlijkse besparingen aan kosten voor politieke ambtsdragers bedragen € 7,5 miljoen structureel. Daarnaast zal net als in Amsterdam aanvullend bespaard kunnen worden op persoonlijke ondersteuning en faciliteiten voor politieke ambtsdragers. Daar staat tegenover dat – net als in Amsterdam – de incidentele reorganisatiekosten moeilijk zijn in te schatten. Deze kosten kunnen gefinancierd worden uit de besparingen op bestuurslasten.
De totale besparingen aan rechtspositionele aanspraken voor politieke ambtsdragers in Amsterdam en Rotterdam bedragen ongeveer € 15,1 miljoen structureel per jaar.
Bent u nog steeds voornemens de stadsdelen af te schaffen? Zo ja, met welke middelen wilt u deze operatie bekostigen?
Ja. Aangezien de gemeenten structureel zullen besparen op de kosten voor politieke ambtsdragers en hun directe ondersteuning en er slechts incidenteel reorganisatiekosten zijn, is er geen aanleiding Amsterdam en Rotterdam financieel te compenseren. Daarbij zij opgemerkt dat er geen aanleiding is om in het kader van artikel 2 Financiële-verhoudingswet de algemene uitkering uit het gemeentefonds voor Amsterdam en Rotterdam bij te stellen. De keuze voor deelgemeentebesturen is een vrijwillige keuze, waarmee in de verdelingssystematiek van het gemeentefonds nu geen rekening wordt gehouden. Beide steden hebben hier dan ook steeds zelf de kosten voor gedragen of – zoals het onderhavige rapport stelt – de opbrengsten van genoten. Afschaffing van de deelgemeenten leidt tot een structurele besparing op de bestuurlijke lasten die, binnen de systematiek van het gemeentefonds, vrij besteedbaar is voor beide gemeenten.
Het vrijgeven van de voetbal makelaarsmarkt en de gevolgen die dit heeft voor jonge talenten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vrijgave makelaarsmarkt leidt tot misstanden met jonge talenten. Straks is de jeugd echt vogelvrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat jongeren onder de 16 jaar beschermd moeten worden en blijven tegen de invloeden van voetbalmakelaars en intermediairs? Zo ja, kunt u toelichten welke middelen ingezet worden om deze jonge talenten te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Profvoetballer worden is voor velen een droom en als je opgenomen wordt in het selectietraject hiervoor kan dat veel kansen bieden. Maar clubs, begeleiders, ouders en makelaars moeten zorgvuldig met jonge talenten omgaan. Ik snap de zorgen die bestaan rondom transfers van minderjarige spelers, en vooral van spelers onder de 16 jaar.
In Nederland moeten spelersmakelaars een licentie van de KNVB hebben. Dit betekent dat zij zich moeten houden aan de reglementen van de KNVB. Volgens artikel 8 lid 1 sub d van het Reglement Spelersmakelaars is een spelersmakelaar verplicht zich te onthouden van activiteiten en werkzaamheden voor zover het spelers jonger dan 16 jaar betreft.Bij overtreding van de reglementen, komt de spelersmakelaar in aanraking met de tuchtrechtelijke organen van de bond.
Als een ouder of een bij de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaat opereert als intermediair tussen de (jonge) speler en de bond, dan valt deze niet onder de reglementen van de voetbalbond.
Biedt de huidige wet- en regelgeving adequate bescherming aan de jonge voetbaltalenten of worden kinderen jonger dan zestien in de praktijk wel «begeleid door sportmakelaars»? Indien dit laatste het geval is, om hoeveel kinderen gaat het dan?
Nederland heeft geen specifieke wettelijke regels die verbieden dat spelers jonger dan zestien bij een andere Nederlandse of buitenlandse club gaan spelen. Reguliere wet- en regelgeving ten aanzien van witwassen, belastingontduiking, fraude, arbeidsrecht etc. zijn van toepassing op iedereen, ook op sporters en hun begeleiders.
De sector heeft zelf regels opgesteld om jonge voetbaltalenten te beschermen; het in antwoord 2 genoemde artikel 8 lid 1 sub d van het Reglement Spelersmakelaars van de KNVB.
De afgelopen jaren zijn er weinig klachten bij de KNVB binnengekomen over spelersmakelaars die kinderen jonger dan 16 begeleiden. Deze klachten zijn onderzocht maar kunnen vaak niet bewezen worden. Redenen hiervoor lopen uiteen van simpelweg het «niet bestaan» van bewijsmiddelen tot het niet willen afgeven van een verklaring door betrokkenen.
Bent u in gesprek met de KNVB om het onder contract stellen van jonge talenten tegen te gaan? Overweegt u wettelijke of andere maatregelen om de misstanden met jonge talenten tegen te gaan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ouders zijn verantwoordelijk voor het welzijn en de ontwikkeling van hun kind. Als dat betekent dat zij in het kader van de ontwikkeling van de sportieve en maatschappelijke loopbaan een andere, nieuwe opleidingsplek kiezen, dan is dat hun goed recht. Dit moet uiteraard wel zorgvuldig gedaan worden.
Uit onderzoek van de Europese Commissie naar spelersmakelaars in de Europese Unie (2009) blijkt dat de oplossing vaak niet makkelijk te vangen is in wet- en regelgeving. Zelfregulering kan hierbij wel een belangrijk instrument zijn.
Maar als het om criminele activiteiten gaat, als de belastingen ontdoken worden, als het arbeidsrecht geschonden wordt of als het vrije verkeer van werknemers in het gedrang komt, dan komt uiteraard de publieke overheid in beeld. Hiervoor zijn wetten en regels en deze worden gehandhaafd.
Gelet op het bovenstaande overweeg ik geen nieuwe wettelijke of andere maatregelen in te stellen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de jeugd «echt vogelvrij» wordt als de FIFA de makelaarsmarkt vrijgeeft? Heeft het vrijgeven van de makelaarsmarkt gevolgen voor uw beleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De FIFA gaat het huidige systeem van spelersmakelaars evalueren en sluit niet uit dat een van de uitkomsten van de evaluatie is dat het huidige licentiesysteem geheel afgeschaft wordt. Het systeem is volgens de FIFA namelijk veel te diffuus en makkelijk te omzeilen. Clubs, spelers en hun ouders kunnen immers altijd een advocaat inhuren en ouders kunnen zelf een contract ondertekenen of verhuizen naar een andere stad of ander land ten dienste van hun minderjarige kind.
De reguliere wet- en regelgeving in Nederland verandert niet automatisch door een wijziging van sportregels van de FIFA. Gelet hierop onderschrijf ik de stelling dat de jeugd «echt vogelvrij» wordt niet.
Fraude met PGB'S |
|
|
|
Deelt u de mening dat berichten over grootschalige fraude met Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s) een klap in het gezicht zijn van die mensen die te goeder trouw een PGB inzetten voor eigen regie ten aanzien van hun zorgbehoefte?1
Ja.
Hoe staat u tegenover de uitspraken van Zorgverzekeraars Nederland (ZN), die in een persbericht stellen dat deze zaak lijkt te bevestigen dat de huidige PGB-regeling uitnodigt tot systematische en grootschalige fraude? Kan de claim van ZN, die zich zorgen maakt «over het toenemend misbruik van het PGB» worden onderbouwd? Kunt u cijfers geven over de ontdekte fraude in de afgelopen jaren ten opzichte van de verstrekte PGB’s? Wijken deze cijfers af van ontdekte en vermoedde fraude in de Zorg in Natura?
Uit cijfers die ZN onlangs bekend heeft gemaakt en uit andere signalen blijkt dat er sprake is van een toenemend aantal fraudegevallen met het pgb. ZN meldt 133 onderzochte fraudezaken in 2008 en 204 in 2010. De afgelopen jaren is er in totaal voor een bedrag van € 6 miljoen aan pgb-fraude vastgesteld. In 2010 bedroegen de totale pgb-uitgaven ruim € 2,3 miljard. We weten uit de rapportage van ZN en van andere partijen, zoals de NZa en de SIOD, dat de pgb-regeling fraudegevoelig is. Alhoewel ik de bestuurlijke rapportage van het Openbaar Ministerie nog moet ontvangen, lijken de recente arrestaties de fraudegevoeligheid van het pgb te onderstrepen. (zie ook antwoorden op kamervragen van de leden De Jong en Van den Besselaar, kenmerk 2011Z01607) Ik vind het daarom belangrijk dat er maatregelen worden genomen om de risico’s op fraude die de huidige regeling en uitvoering met zich meebrengen te verminderen. De werkgroep fraude is hier momenteel mee bezig en zal mij in maart hierover rapporteren.
De cijfers van ZN bevatten geen informatie over fraude bij zorg in natura. Echter, uit het Algemeen rapport uitvoering AWBZ 2009 over fraude in de AWBZ van de NZa, blijkt dat in nagenoeg alle onderzochte fraudezaken sprake is van fraude met het pgb.
Kunt u uiteenzetten of het keurmerk dat door Per Saldo (belangen vereniging van mensen met een PGB) is ontwikkeld per direct wordt ingezet om fraude tegen te gaan?
Het keurmerk is ontwikkeld om budgethouders betere garanties te bieden inzake de kwaliteit en betrouwbaarheid van pgb-bureaus. Het keurmerk kan inmiddels worden aangevraagd bij het Keurmerkinstituut. In de werkgroep fraude die mij in maart zal adviseren, wordt bekeken of het wenselijk is dit keurmerk een verplicht karakter te geven.
Kunt u uiteenzetten langs welke lijn de fraudeaanpak zal lopen, zonder de efficiëntie in de zorg te beïnvloeden?
Momenteel worden in overleg met alle bij het pgb en de fraudebestrijding betrokken partijen maatregelen uitgewerkt om fraude met pgb’s terug te dringen. Deze maatregelen richten zich op de gehele pgb-keten. Het gaat dus niet alleen om mogelijke aanpassingen in de subsidieregeling, maar ook om verbeteringen in de voorlichting (preventie), de controle (detectie) en de sanctiemogelijkheden (repressie). Een advies is in maart gereed. In de pgb-brief die ik in mei aan de Kamer zal sturen, zal ik u informeren over de fraude-maatregelen, die ik op basis van dit advies ga nemen.
Bent u bereid te kijken naar de organisatie van het besluitvormingsproces? Deelt u de mening dat het moment van informatieverstrekking en voorlichting dat vooraf moet gaan aan de keuze voor een PGB of Zorg in Natura (ZIN) scherper kan?
Zoals in het AO pgb van 16 februari jl. aangegeven vind ik, net als u, een goede en tijdige informatievoorziening aan AWBZ-cliënten van groot belang. Ik ga met alle relevante AWBZ-ketenpartners en Per Saldo in gesprek om gezamenlijk te kijken hoe de informatievoorziening is te verbeteren.
Bent u bereid breed te kijken naar mogelijkheden fraude effectief tegen te gaan door de keuze van mensen voor ZIN of een PGB te ondersteunen, bijvoorbeeld door vaker in een persoonlijk gesprek de mogelijkheden van zorg in natura te bespreken, en niet alleen met formulieren te werken?
Zie antwoord vraag 5.
De voornemens van het kabinet met betrekking tot de sociale werkplaatsen en de Wajong |
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Pittige gesprekken» over één regeling»?1
Ja.
Is er door het kabinet al een concreet voorstel gedaan tot het vormen van een enkele regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt? Zo ja, hoe ziet zo’n regeling er precies uit? Zo nee, wanneer valt zo’n voorstel te verwachten?
Het kabinet wil met de nieuwe regeling werken naar vermogen toe naar een regeling die de WWB/WIJ, Wajong en Wsw hervormt en die decentraal wordt uitgevoerd door gemeenten en/of werkpleinen. Hierdoor kunnen de gemeenten meer mensen laten participeren, budgetten gerichter en effectiever inzetten en kosten besparen.
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld is voor een effectieve en uitvoerbare regeling overleg met de uitvoerders en andere betrokkenen cruciaal. Ik ben het eens met wat de heer Florijn aangeeft in het door u aangehaalde bericht «Pittige gesprekken», dat er op dit moment intensieve en goede gesprekken plaatsvinden met de verschillende uitvoerders. Mijns inziens zijn deze gesprekken van groot belang voor de invulling van de beleidsvoornemens. Op basis van deze gesprekken maak ik afwegingen voor de verdere uitwerking van de plannen.
Daarnaast heb ik reeds aangegeven dat het kabinet en medeoverheden nog in overleg zijn over een eventueel te sluiten bestuursakkoord op hoofdlijnen ten aanzien van deze en een aantal andere decentralisatievoornemens. Zo spoedig als mogelijk zal ik uw Kamer nader informeren.
Zullen er in die regeling voorstellen zitten betreffende duurzame inschaling van Wsw’ers onder het Wettelijk Minimumloon (WML)? Zal er bezuinigd worden op de capaciteit van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) dan wel Wajong voor nieuwe gevallen?
Ik heb reeds aangegeven de hoofdlijnennotitie naar uw Kamer te zullen sturen. In deze hoofdlijnennotitie zullen de afspraken uit het regeerakkoord nader worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat het een voorbeeld van onbehoorlijk bestuur is om gemeenten zo lang in het duister te laten over de bezuinigingen (en de invullingen daarvan) die in het komende jaar al moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het zou naar mijn overtuiging van onbehoorlijk bestuur getuigen als ik zonder overleg met de gemeenten mijn beleid zou vaststellen. Gemeenten zijn, als toekomstige uitvoerders, voor mij belangrijke partners om tot een goede en zorgvuldige afweging te komen. Overigens constateer ik dat veel gemeenten inmiddels anticiperen op de vermindering van het participatiebudget in 2012 zoals opgenomen in het regeerakkoord.
In hoeveel gemeenten is sprake van onduidelijkheid over de gemeentelijke gevolgen van de beleidsvoornemens inzake de Wsw en Wajong, zoals nu bijvoorbeeld in Appingedam?2
Met gemeenten wordt momenteel intensief overlegd, onder andere met als doel mogelijke onduidelijkheden zoveel mogelijk op te lossen.
Hoeveel gemeenten zullen in de financiële problemen komen door de nieuwe regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt? Hoe groot acht u de kans dat gemeenten een artikel-12-status zullen moeten aanvragen, omdat ze niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen?
Dit is een hypothetische vraag waar ik op dit moment geen antwoord op kan geven.
Deelt u de mening dat de contouren van de voorstellen, zoals die bij gelegenheid in de media verschijnen, als centrale gedachte lijken te hebben dat mensen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt daaraan zelf (mede) schuldig zijn en dat de inspanningen om aan de slag te komen daarom geheel aan henzelf toevallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Dit kabinet wil met de voorstellen de juiste randvoorwaarden creëren om mensen die dat kunnen naar vermogen te laten werken en hen niet onnodig in een uitkering op te sluiten.
Deelt u de mening dat het beter is om de problemen op te lossen met een verplicht quotum voor mensen met een beperking in dienst van bedrijven en overheden, naar het model van het Rotterdamse stadsbestuur dat iedere werkloze een baan wil aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Quota verplicht opleggen aan bedrijven kan op weinig draagvlak rekenen. Het wordt ervaren als een verkapte lastenverzwaring en/of boete en het is stigmatiserend voor de mensen die het betreft. Buitenlandse ervaringen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Ik ben meer voorstander van stimuleren en motiveren van werkgevers.
Het kunnen sluiten van mechanische ventilatie bij rampen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ventilatie in één klap dicht»?1 Herinnert u zich de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) van 19 december 2008 betreffende het gebruik van mechanische ventilatie bij rampen en incidenten?2
Ja, wij hebben kennis genomen van het bericht «ventilatie in één klap dicht» en herinneren ons de genoemde brief van de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Deelt u de mening dat het nodig is dat in geval van een ramp waarbij gevaarlijke stoffen in de lucht komen in woningen en wooncomplexen, de mechanische (balans-)ventilatie op eenvoudige wijze tijdelijk moet kunnen worden uitgeschakeld? Zo ja, heeft overleg met de branche en betrokken partijen sinds 2008 daadwerkelijk geleid tot verbetering op dit vlak? Zo ja, waar blijkt dat concreet uit? Zo nee, acht u nu dan wel regelgeving nodig en hoe gaat u dit dan bewerkstelligen?
Ja, ik deel de mening dat het wenselijk is dat in geval van een ramp waarbij gevaarlijke stoffen in de lucht komen in woningen en wooncomplexen, de mechanische (balans-)ventilatie op eenvoudige wijze tijdelijk moet kunnen worden uitgeschakeld.
Overleg in de branche heeft er toe geleid dat nu de informatie over de technische mogelijkheden om voorzieningen te realiseren voor het tijdelijk uitschakelen van mechanische ventilatiesystemen is ontwikkeld, algemeen beschikbaar is en door brancheorganisatie bij hun leden onder de aandacht wordt gebracht. Zie bijvoorbeeld het digitale platform woninginstallaties, waarin met betrekking tot het kunnen uitschakelen van ventilatiesystemen specifieke informatie is opgenomen, zie hiervoor http://www.platform-woninginstallaties.nl/professional/expert/ventilatie/leverancier/uitvoeringsfase/calamiteiten-voorziening/
Ongeveer hoeveel zogenoemde calamiteitenschakelaars zijn er sinds de brief van de minister van VROM op vrijwillige basis aangebracht?
Het is ons niet bekend hoeveel calamiteitenschakelaars er sinds december 2008 zijn aangebracht. De signalen die ons bereiken, wijzen er op dat aan het aanbrengen van een «calamiteiten schakelaar» naast de technische ruimte (veelal op de hoogste verdieping) en calamiteiten schakelaar(s) bij de centrale lift cq. het centrale trappenhuis, zoals op www.platform-woninginstallaties.nl is aanbevolen, nog weinig opvolging wordt gegeven.
Bij eengezinshuizen speelt dit onderwerp niet, omdat daar het mechanische ventilatiesysteem individueel van de elektriciteit kan worden afgesloten.
Heeft de brand in Moerdijk en de ervaringen met het uitschakelen van mechanische ventilatiesystemen de problematiek van het uit kunnen schakelen van deze systemen bij u tot andere inzichten geleid over te nemen maatregelen of regelgeving? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De brand in Moerdijk en de ervaringen met het kunnen uitschakelen van mechanische ventilatiesystemen heeft niet tot andere inzichten geleid. Er zijn geen nieuwe elementen aan het licht gekomen.
Uit informatie bij corporaties blijkt dat zij tijdens de brand in Moerdijk preventief de mechanische afzuiginstallaties in hun complexen hebben uitgezet. Waar noodzakelijk hebben ze de bewoners doorverwezen naar het algemene alarmnummer voor de regio. Informatie van andere verhuurders is niet verkregen. De brand heeft voor zover nu bekend geen direct gevaar opgeleverd voor de huurders. De situatie heeft ook geleid tot het inzicht dat aan het aanbrengen van «calamiteiten schakelaar» naast de technische ruimte of de lift c.q. het centrale trappenhuis nog te weinig aandacht is gegeven door woningeigenaren. Zo zien de betrokken corporaties voldoende reden om weer eens extra naar hun rampenplan te kijken. Voorts is Aedes voornemens dit aspect nader bij hun leden onder de aandacht te brengen.
De Staatssecretaris van I&M heeft op 28 maart jl. aan de Tweede Kamer toegezegde onderzoeken gestuurd over het functioneren van mechanische ventilatiesystemen. De Staatsecretaris heeft toegezegd dat hij hierop een beleidsreactie zal geven in de voortgangsrapportage Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid. In die beleidsreactie zal ook worden verwoord welke acties ondernomen zullen worden om vooralsnog zonder extra regelgeving, een bredere toepassing van calamiteitenschakelaar te kunnen realiseren.
In ongeveer hoeveel woningen of wooncomplexen is het nog steeds niet mogelijk om in het geval van een ramp met gevaarlijke stoffen in de lucht de mechanische ventilatie op eenvoudige wijze tijdelijk uit te zetten? Hoe groot acht u het risico dat hierdoor gevaarlijke stoffen een woning kunnen binnendringen?
In principe kan elk mechanisch systeem worden uitgezet door de elektrische stroom uit te schakelen. De essentie is evenwel de bereikbaarheid van de mogelijkheid daarvoor. Uitgaande van de stand van de geïnstalleerde techniek kan bij het complexgewijs niet kunnen uitschakelen van de elektrische stroom én dan bij instelling van het systeem op de laagste stand, rekening worden gehouden met een toestroom van buitenlucht van ca. 10% van binnenstromende lucht bij opening van de vereiste ventilatievoorzieningen. Dit is in het licht van het gezondheidsrisico bij het mogelijk indringen van gevaarlijke stoffen in een woning in de regel acceptabel.
Is er kort na een ramp in de communicatie met bewoners standaard voldoende aandacht voor het belang dat behalve ramen en deuren ook de mechanische ventilatie wordt afgesloten? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen?
Communicatie met bewoners kort na een ramp is nooit standaard en altijd afhankelijk van de aard van de ramp. In de informatie van de rijksoverheid op www.nederlandveilig.nl is het volgende over mechanische ventilatie opgenomen: «... indien mogelijk schakel de ventilatie uit of op de laagste stand». De meeste gemeenten hebben dit in hun rampeninformatie (folder, gemeentelijke website, gemeentegids) opgenomen. Mocht een ramp aanleiding geven tot het laten afgaan van de sirenes, dan geldt de basisinformatie zoals die ook is te vinden op www.nederlandveilig.nl: «ga naar binnen, sluit ramen en deuren en stem af op de calamiteitenzender en volg de instructies die je daar van de overheid krijgt». Het is afhankelijk van de aard van de ramp aan welke vervolgberichtgeving wordt gedaan; welke instructies worden gegeven.
Een Ivoriaanse exportban op cacao |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouattara roept op tot exportverbod cacao»?1
Ja
Hoe staat u tegenover het voorstel van de democratisch gekozen president van Ivoorkust om de export van cacao vanuit Ivoorkust aan banden te leggen? Bijvoorbeeld wanneer blijkt dat het met de export verdiende geld gebruikt wordt door het bewind van de heer Gbagbo?
Nederland respecteert president Ouattara’s keuze om op te roepen tot maatregelen die hij nodig acht om de heer Gbagbo te bewegen de uitslag van de verkiezingen te accepteren. De inkomsten uit cacao en met name de exportbelasting die daarop wordt geheven zijn een belangrijke inkomstenbron voor de niet-wettige regering van de heer Gbagbo. Het is begrijpelijk dat de nieuwe president Ouattara deze inkomsten wil afsnijden. Anderzijds is het van belang dat een dergelijke maatregel de Ivoriaanse bevolking niet onevenredig treft.
Bent u voornemens de oproep van de heer Ouattara te ondersteunen om zo de (illegale) geldstromen van de heer Gbagbo te blokkeren? Zo ja, hoe denkt u te kunnen bijdragen? Hoe ziet u hierbij de rol van Nederland – en in het bijzonder de Amsterdamse haven – als ’s werelds belangrijkste overslaghaven van Cacao?
Nederland heeft recent in EU-verband diverse sanctiemaatregelen ondersteund die gericht zijn op het blokkeren van de geldstromen van de heer Gbagbo en zijn aanhangers. Deze maand zal de EU zich opnieuw uitspreken over het sanctieregime tegen Ivoorkust. Het blijft hierbij van belang dat de sancties effectief zijn in het afsnijden van de inkomsten van de heer Gbagbo en zijn aanhangers maar dat tegelijkertijd de Ivoriaanse bevolking zo veel mogelijk wordt ontzien. Daarnaast moet ook worden gekeken naar de effecten op de wereldhandel in cacao, inclusief de positie van de haven van Amsterdam en andere betrokken partijen.
Zou u deze vragen op korte termijn kunnen beantwoorden gezien de urgentie van de oproep van de heer Ouattara?
Ja.
Het enorme corruptieschandaal bij het Global Health Fund |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fraude kwelt Global Health Fund»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichten over het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM).
Is het waar dat 67 procent van het door het Global Health Fund aan een anti-aids programma in Mauritanië ter beschikking gestelde geld via vervalste documenten en andere fraudepraktijken verdwenen is?
De totale ondersteuning van GFATM aan Mauritanië bedraagt US$ 16,5 miljoen. De Inspecteur Generaal van GFATM heeft diepgaand onderzoek ingesteld omdat bij controles problemen bleken te bestaan bij uitgaven in bepaalde categorieën. Het ging hier om een totaal bedrag van US$ 9,6 miljoen, waarvan US$ 6,7 miljoen (67%) door de Inspecteur Generaal als onrechtmatig zijn beoordeeld. Dit houdt in dat uitgaven waren gebaseerd op vervalste documenten, dat uitgaven onvoldoende met documenten waren gestaafd of dat fondsen waren uitgegeven aan activiteiten die niet in het goedgekeurde werkplan waren opgenomen.
Is het waar dat 36 procent van het geld voor een programma voor tuberculose- en malariabestrijding in Mali, alsook 30 procent van de subsidies verstrekt aan Djibouti verspild zijn?
Van de totale ondersteuning van US$ 57,5 miljoen in Mali is inmiddels US$ 11 miljoen onderzocht door de Inspecteur Generaal, omdat ook hier bij controles problemen bleken te bestaan. Het gaat in Mali met name om declaraties op basis van vervalste documenten voor trainingsactiviteiten. De Inspecteur Generaal beschouwt dat US$ 4,3 miljoen onrechtmatig is uitgegeven (36%). In Djibouti bleek bij onderzoek door de Inspecteur Generaal dat bij US$ 5,2 miljoen van de totale bijdrage van US$ 18,4 miljoen (30%) uitgaven onvoldoende gedocumenteerd, en dus onrechtmatig, waren.
Is het waar dat Nederland in de periode 2008–2010 maar liefst 200 miljoen euro aan het Global Health Fund heeft bijgedragen?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland geen cent meer aan het Global Health Fund ter beschikking moet stellen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik benadrukken dat voor mij fraude en corruptie onacceptabel zijn. De zorgvuldige besteding van belastinggeld heeft mijn hoogste prioriteit en ik ben dan ook geschrokken van de berichten over misbruik van fondsen die door GFATM aan landen beschikbaar zijn gesteld. Dergelijke vormen van misbruik kunnen we niet tolereren.
GFATM heeft een «zero tolerance» beleid als het gaat om fraude en corruptie. Om zorgvuldig gebruik van fondsen te bewaken heeft de organisatie een onafhankelijke Inspecteur Generaal aangesteld. Deze voert diepgaande onderzoeken uit als uit de normale controle mechanismen, dan wel op basis van meldingen van klokkenluiders, aanwijzingen voor problemen naar voren komen. Ook voert de Inspecteur Generaal op eigen initiatief onderzoeken uit in landen, waarbij hij prioriteit geeft aan landen waar de corruptierisico’s als hoog worden ingeschat (bijvoorbeeld op basis van informatie van Transparency International) en landen die grote hoeveelheden fondsen hebben ontvangen. Als uit deze onderzoeken blijkt dat er aanwijzingen zijn voor onrechtmatige uitgaven, volgt ook hier een diepgaand onderzoek. Bij dergelijke onderzoeken gaat de stofkam door alle administratie en wordt bonnetje voor bonnetje gecontroleerd. Inmiddels heeft de Inspecteur Generaal uitgaven in 33 landen onderzocht met een totale omvang van US$ 3,5 miljard. De door u aangehaalde fraudegevallen zijn naar voren gekomen uit deze onderzoeken.
Als onrechtmatige uitgaven worden vastgesteld volgt vanzelfsprekend een respons. In samenwerking met nationale autoriteiten wordt strafrechtelijke vervolging ingezet, zo zijn inmiddels in Mali al vijftien personen die betrokken waren bij deze fraude gevangen gezet. Onrechtmatige uitgaven worden vanzelfsprekend teruggevorderd. Financiering wordt stopgezet en GFATM zoekt naar andere organisaties om de uitvoering van programma’s voort te zetten.
De Inspecteur Generaal rapporteert regelmatig over zijn bevindingen aan het bestuur, waarin Nederland vertegenwoordigd is. Het bestuur bespreekt deze bevindingen en de maatregelen die zijn getroffen. Deze maatregelen zijn niet alleen landenspecifiek, zoals hierboven beschreven, maar ook algemeen. De geconstateerde fraude met trainingsprogramma’s heeft bijvoorbeeld geleid tot een wereldwijde bevriezing van trainingsactiviteiten om betere controlemechanismen in te kunnen bouwen. Ook adviseert de inspecteur Generaal het GFATM secretariaat en het bestuur over aanpassingen in procedures om risico’s op fraude en corruptie te verkleinen. In 2010 zijn secretariaat en bestuur aan een ambitieus hervormingsprogramma begonnen dat er niet alleen op gericht is om GFATM beter te laten aansluiten bij processen op landenniveau maar ook om controlemechanismen verder te versterken. Ook deze maatregelen zijn gebaseerd op bevindingen en aanbevelingen van de Inspecteur Generaal.
Aangezien transparantie een kernbeginsel van GFATM is, zijn alle stukken, inclusief de rapporten van de Inspecteur Generaal, beschikbaar op de website. De berichten die de afgelopen dagen via Associated Press in de media zijn verschenen, zijn gebaseerd op informatie die beschikbaar is op de website van GFATM.
Wij hebben in het bestuur direct onze grote zorgen uitgesproken over de fraudegevallen die zijn ontdekt en hebben aangedrongen op een stevige reactie. Het GFATM heeft naar onze mening correct en kordaat gehandeld. Het GFATM houdt zich op strikte wijze bezig met corruptiebestrijding: actieve opsporing, onmiddellijke repercussies (waaronder strafrechtelijke vervolging en terugvordering van fondsen) en een hoge mate van transparantie. De functie van de Inspecteur Generaal heeft hierin een centrale rol.
Door geen cent meer aan GFATM te geven, zoals u suggereert, zou GFATM als het ware gestraft worden voor de actieve inzet om corruptie te bestrijden en haar transparantie hierover. Ik vind dat we daarmee een verkeerde boodschap afgeven. Vanzelfsprekend zullen we alle ontwikkelingen scherp blijven volgen en blijven aandringen op strikte controle mechanismen.
Overigens hecht ik er aan u te melden dat GFATM sinds de lancering in 2002 goede resultaten heeft bereikt. In December 2010 meldde het Fonds dat dankzij GFATM inmiddels 3 miljoen mensen worden behandeld met aidsremmers, dat 7,7 miljoen mensen zijn behandeld voor tuberculose en dat 130 miljoen bednetten zijn verspreid voor de preventie van malaria. Dankzij steun van GFATM zijn miljoenen voortijdige sterfgevallen voorkomen.
Enorme kostenstijgingen voor woonboten |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Liggeld woonboot duizenden euro’s duurder»?1
Kunt u toelichten om welke reden de huren voor de ligplaatsen met zulke forse bedragen stijgen?
Kunt u toelichten waarom woonboten gelijk worden gesteld met sociale huurwoningen? Welke overeenkomsten en verschillen zijn er tussen deze twee groepen?
Kunt u toelichten welke wettelijke huurbescherming bewoners van woonboten genieten? Op welke punten wijkt deze af van de huurbescherming van bewoners van huurwoningen? Bent u van mening dat dit onderscheid gerechtvaardigd is?
Bent u bereid voor woonbootbewoners die bezwaar maken tegen de huurstijging een overgangstermijn van drie jaar in te voeren?
De godsdienstvrijheid in Turkije |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «TURKEY: Education should facilitate, not undermine, freedom of religion»?1
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen die in dit rapport worden geuit, namelijk:
Kunnen religieuze minderheden gebedshuizen (kerken, synagogen, cemhuizen) oprichten? Hoe is het in dat verband gesteld met de implementatie van de in 2008 van kracht geworden nieuwe Wet op de Stichtingen?
Bent u bereid deze vragen nog voor het begin van uw aangekondigde bezoek aan Turkije te beantwoorden?
Wilt u tijdens uw bezoek aan Turkije ook doorgeven dat Turkije nooit en te nimmer lid kan worden van de Europese Unie omdat we geen behoefte hebben aan een islamitisch paard van Troje?
De mishandeling van een Nederlandse journalist in Caïro |
|
Frans Timmermans (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de mishandeling van een correspondent van dagblad Trouw in Caïro door Egyptische politiefunctionarissen?1
Ja.
Bent u bereid de Egyptische ambassadeur te ontbieden en hem te laten weten dat Nederland woedend en ontzet is over het feit dat een Nederlandse journalist, die zich als zodanig bekend maakt, terwijl er nota bene niet eens demonstranten in de buurt zijn, in elkaar wordt geslagen door tien politiefunctionarissen met knuppels?
De Nederlandse ambassadeur in Egypte heeft de journalist in kwestie direct na melding van het voorval gesproken. Met de betrokken journalist en zijn redactie wordt nauw contact gehouden.
Door de ambassadeur in Cairo is tegenover de Egyptische autoriteiten ergernis en zorg uitgesproken over de wijze waarop deze en andere journalisten zijn behandeld. Daarbij is aangedrongen op het respecteren en waarborgen van vrijheid van pers en nieuwsgaring. Deze boodschap is eveneens overgebracht aan de Egyptische ambassade in Den Haag.
Bent u bereid bij de Egyptische ambassadeur aan te dringen op vervolging van de daders?
Zie antwoord vraag 2.
Past deze mishandeling in een patroon van gebruik van geweld tegen zowel Egyptische als buitenlandse journalisten, bijvoorbeeld gezien de mishandeling van een Britse journalist van The Guardian en het met rubberen kogels beschieten van een cameraman van Al Jazeera en de arrestatie van acht Egyptische journalisten?
Het is bekend dat de Egyptische autoriteiten gewelddadig hebben opgetreden tijdens de demonstraties van de afgelopen dagen. Er zijn geen aanwijzingen voor een gericht optreden tegen (buitenlandse) journalisten.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden, gelet op de ontwikkelingen in Egypte?
Ja.
Babysterfte en de afstand tot een ziekenhuis |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek, verricht door het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waaruit blijkt dat baby’s een groter risico lopen om kort na de geboorte te overlijden, wanneer aanstaande moeders voor de bevalling langer dan 20 minuten moeten reizen naar een ziekenhuis?1
Ja. Er is contact geweest vanuit mijn ministerie met de betrokken onderzoeker van het AMC in Amsterdam, mevrouw Ravelli. Het onderzoek van het AMC heeft aangetoond dat er mogelijk een relatie is tussen een langere reistijd naar het ziekenhuis van 20 minuten of meer en een hogere sterfte bij voldragen zwangerschappen in de tweedelijnszorg.
Wat is uw mening over het feit dat vergelijkbaar onderzoek in het buitenland niet tot eenzelfde conclusie leidt, terwijl de afstanden tot het ziekenhuis daar vaak groter zijn? Wat betekent dit gegeven voor concentratie van verloskundige zorg?
De onderzoekers geven aan dat een langere reistijd op zich niet de directe oorzaak is voor de sterfte. Als vrouwen tijdig naar het ziekenhuis gaan bij een indicatie op een ziekenhuisbevalling, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan als een vrouw last-minute in het geval van een spoedsituatie naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde echt. Het zou dus goed kunnen zijn dat indien vrouwen op basis van een gedegen inschatting van de verloskundige of gynaecoloog tijdig naar een ziekenhuis worden verwezen, er geen complicaties vanwege de reistijd optreden. Gynaecologen en verloskundigen dienen hierover goede protocollair vastgelegde afspraken te maken. Het College Perinatale Zorg kan hier een rol in spelen als het gaat om het initiëren van multidisciplinaire afspraken.
Zou één van de oorzaken kunnen zijn dat vrouwen in het buitenland eerder naar een ziekenhuis gaan wanneer de bevalling zich aandient? Welke oorzaken zouden ten grondslag kunnen liggen aan het feit dat vrouwen in Nederland langer wachten voordat zij naar het ziekenhuis gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Denkt u dat het uitvoeren van de aanbevelingen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte kan bijdragen aan het terugdringen van babysterfte? Welke aanbevelingen kunnen er naar uw mening aan bijdragen dat baby’s niet overlijden door het feit dat vrouwen te laat in het ziekenhuis arriveren? Hoe en wanneer gaat u de aanbevelingen van de Stuurgroep implementeren?
Zoals u in mijn brief van 14 december 2010 heeft kunnen lezen ga ik zeker aan de slag met de adviezen uit het rapport van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Met name de multidisciplinaire richtlijnen die op initiatief van het College Perinatale Zorg zullen worden ontwikkeld kunnen actief gaan bijdragen aan het voorkomen van mogelijke vertraging.
Op welke wijze kan naar uw mening enerzijds concentratie van verloskundige zorg plaatsvinden zodat kwaliteit van zorg gegarandeerd wordt en daarnaast gezorgd worden dat vrouwen die beginnen aan hun bevalling binnen 20 minuten in een ziekenhuis zijn? Denkt u dat specifieke regionale oplossingen noodzakelijk zijn? Zo ja, welke?
Laat ik vooropstellen dat ik geen voorstander ben van concentratie omwille van de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief nadenken over een verbetering van de verloskundige zorg om te kunnen voldoen aan de door de Stuurgroep zwangerschap en geboorte gestelde kwaliteiteisen. Dit kan betekenen dat sommige ziekenhuizen noodzakelijkerwijs over moeten gaan tot concentratie van de zorg, omdat anders de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn. Daarbij wil ik wel aangeven dat er op dit moment geen normen zijn die betrekking hebben op een minimum aantal bevallingen per ziekenhuis.
In mijn brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ heb gevraagd om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. In dit plan dienen de ziekenhuizen, samen met hun verloskundig samenwerkingsverband, aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op dit moment moet nog duidelijkheid verkregen worden over de exacte definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep. Het Stuurgroep advies is niet helder genoeg als het gaat om de definitie van deze normen.
Denkt u dat een cultuuromslag ten aanzien van de manier waarop in Nederland wordt omgegaan met zwangerschap en geboorte moet plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welk opzicht?
Ja. Zie mijn brief van 14 december 2010 waarin ik aangeef dat het verloskundig systeem moet verbeteren, met name de samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen. In de verloskundige samenwerkingsverbanden waarin gynaecologen en verloskundigen samenkomen, moeten heldere afspraken gemaakt worden.
Welke rol kan betere samenwerking tussen verloskundige en gynaecoloog hierbij spelen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van concentratie van verloskundige zorg? Welke overleggen zijn en worden er gevoerd, welke onderzoeken zijn en worden uitgevoerd, en welke stappen zijn en worden gezet om tot concentratie van verloskundige zorg te komen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ heb gevraagd om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep. De IGZ gaat na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen sturen over wat zij van de ziekenhuizen verwachten en hoe zij gaan toetsen en handhaven.
Daarbij worden diverse rapporten meegenomen. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) heeft het rapport «Acute Verloskunde: praktijkonderzoek naar gevolgen van «Een goed begin» uitgebracht. Ook de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft een inventarisatie uitgevoerd naar de benodigde financiering voor opvolging van het advies zwangerschap en geboorte. Tevens heeft de Regieraad een onderzoek uitgevoerd naar acute verloskundige zorg.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het College perinatale zorg? Wie zijn de leden van dit College, wat is de taakomschrijving van het College, welke concrete werkzaamheden staan nu op de agenda van het College, en in welk stadium bevinden zich de werkzaamheden ?
Het CPZ is een instituut voor en door het veld, waarbij alle partijen op het gebied van de verloskundige zorg zijn aangesloten. Het wordt gesubsidieerd door VWS. Het oprichtingstraject is vooral getrokken door NVOG (gynaecologen), KNOV (verloskundigen), ActiZ (kraamzorg) en Kind en ziekenhuis (cliënten vertegenwoordiger). Inmiddels is een organisatie- en functieprofiel opgesteld, zijn de statuten door de besturen ondertekend en zijn definitieve kandidaten voor voorzitter en secretaris/directeur bekend. De planning is erop gericht dat het College in april 2011 van start gaat.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg van 10 februari aanstaande?
Ja.
Het grote aantal doden als gevolg van de watersnood in Brazilië |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten dat het aantal doden in Brazilië ten gevolge van de watersnood inmiddels is opgelopen tot meer dan 800 en dat er daarnaast meer dan 400 mensen worden vermist?1
Ja.
Deelt u de mening dat de gevolgen van de door zeer hevige regen veroorzaakte overstromingen zijn verergerd door falend watermanagement en gebrekkige city planning?
Of met beter watermanagement deze castastrofe te vermijden zou zijn geweest is moeilijk in te schatten; de hoeveelheden regenwater die in korte tijd zijn gevallen in de regio Serrana in de deelstaat Rio de Janeiro zouden naar alle waarschijnlijkheid ook bij goed watermanagement tot serieuze problemen hebben geleid. De onverantwoorde bebouwing van berghellingen waarop ondeugdelijke woningen zijn verrezen is waarschijnlijk de hoofdoorzaak voor het grote aantal slachtoffers.
Bent u van plan, op basis van de in 2008 met Brazilië afgesloten akkoorden op onder andere het gebied van watermanagement, contact op te nemen met uw ambtgenoot en Nederlandse expertise aan te bieden om de Brazilianen in de huidige noodsituatie bij te staan en bij te dragen aan effectiever watermanagement in de toekomst? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de resultaten van uw inspanningen en over de concrete hulp die vanuit Nederland geboden zou kunnen worden? Kunt u daarbij tevens aangeven welke specifieke Nederlandse deskundigheid op het vlak van watermanagement voor Brazilië van nut zou kunnen zijn?
Brazilië beschikt over voldoende kennis om iets te doen aan de situatie die heeft geleid tot het grote aantal slachtoffers van deze ramp. Die kennis ligt niet in de eerste plaats op het gebied van watermanagement.
In zijn algemeenheid geldt dat eventuele bijstand door Nederland in respons op een noodsituatie, geschiedt op basis van een internationaal hulpverzoek van het getroffen land. In dit geval is door Brazilië niet om internationale bijstand verzocht, waarschijnlijk mede ingegeven door het feit dat het land voldoende eigen responscapaciteit heeft. De EU heeft voor de noodhulp in Brazilië € 1,5 miljoen gereserveerd, maar heeft dit door het uitblijven van een officieel bijstandsverzoek van Brazilië nog niet toegekend. Wel heeft de Delegatie van de Europese Commissie in Brazilië een bescheiden bedrag beschikbaar gesteld aan ngo’s.
Nederland heeft vorig jaar na de overstromingen in São Paulo, op verzoek van de burgemeester van die stad, kennis op het gebied van watermanagement aangeboden. Er is toen in samenwerking met het Netherlands Water Partnership (NWP) een proces gestart waarin is nagegaan welke aanvullende kennis op dit gebied nodig is. De volgende thema’s zijn inmiddels geïdentificeerd: stedelijk overstromingsbeheer, expertise over ontwerp voor mitigerende maatregelen, programma's «Ruimte voor de Rivier» en «Leven met Water», innovatieve oplossingen voor stedelijke drainage en opvangbekkens en «flood risk and hazard mapping». Dit nog lopende overlegproces staat inmiddels bekend onder de naam «Brazilian Dutch Dialogue» (BDD) en zal naar verwachting in 2011 worden afgerond.
Een eventueel Braziliaans verzoek om Nederlandse watermanagement-expertise te leveren voor het thans getroffen rampgebied in de regio Serrana, zal ik in overleg met mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Milieu serieus bekijken.
Het MoU op het gebied van watermanagement dat in 2008 met Brazilië werd aangegaan had een looptijd van twee jaar. Bezien wordt of en hoe we de toen gemaakte afspraken kunnen voortzetten.
Het bericht dat China (onderdelen van) ballistische raketten levert aan de Islamitische Republiek Iran |
|
Geert Wilders (PVV), Roland van Vliet (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
|
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «China levert Iran raketten»?1
Hoe beoordeelt u het WikiLeaks-bericht dat meldt dat China de belangrijkste leverancier is van cruciale componenten voor het illegale militaire raketprogramma van de verklaarde doodsvijand van het vrije Westen, de Islamitische Republiek Iran?
Ervan uitgaand dat het bericht op waarheid berust, welke internationale verbodsbepalingen worden daar dan door geschonden? Wat gaat u ter zake ondernemen richting de Chinese regering? Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse rakettechnologie via Chinese bedrijven in Iraanse handen valt?
Kunt u aangeven of de vier in het bericht genoemde Chinese bedrijven in Nederland actief zijn? Hebben Nederlandse ondernemingen aan deze Chinese bedrijven single-use of dual-use goederen geleverd waarvoor een exportvergunning vereist is? Zo ja, bent u dan bereid te controleren of de op de exportvergunningen opgegeven eindgebruikersverklaringen kloppen?