De situatie bij de Viva zorggroep |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de Viva Zorggroep voor 650 thuishulpen collectief ontslag is aangevraagd, terwijl er voor hen gewoon werk is, namelijk in de gemeenten die Wmo-zorg hebben gecontracteerd bij Viva Zorggroep? Kunt u uw oordeel toelichten?1
Bij collectief ontslag treedt een aantal regels in werking om de werknemers speciale bescherming te bieden. Die regels zijn neergelegd in zowel de cao waar de Viva! Zorggroep onder valt (de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg) als in de Wet melding collectief ontslag (Wmco). De Ondernemingsraad en de vakbonden krijgen op grond van deze regels een rol in het verdere proces over de mogelijke ontslagen. Op grond van de Wmco beoordeelt het UWV WERKbedrijf ondermeer de redelijkheid van de ontslaggrond. Dit betekent dat:
te herplaatsen.
Pas nadat alle bovenstaand genoemde regels zijn gevolgd doet het UWV een uitspraak over de gevraagde ontslagvergunning. Ik ga er vanuit dat het UWV dit zorgvuldig doet.
Overigens heb ik begrepen dat het UWV recent circa 350 ontslagaanvragen van de ViVa! Zorggroep heeft ontvangen. De verwachting is dat het UWV in de loop van juni over deze ontslagaanvragen zal besluiten.
Hoe oordeelt u over de Ondernemingsraad van Viva Zorggroep die, zonder consultatie van de werknemers, ingestemd heeft met de loonsverlaging van de thuishulpen of het collectieve ontslag? Bent u van mening dat zij juist heeft gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik ben niet in de positie om een oordeel over de Ondernemingsraad te geven. De Ondernemingsraad (OR) wordt gekozen door werknemers en voert namens de werknemers overleg met de werkgever over het ondernemingsbeleid en de personeelsbelangen. Bij overnames en fusies, reorganisaties en bedrijfssluiting heeft de OR adviesrecht. De OR heeft hierbij het recht – zoals ook de OR van ViVa! Zorggroep heeft gedaan – om deskundigen te raadplegen. De OR kan bij belangrijke kwesties ook de achterban raadplegen, of zij hier al dan niet gebruik van maakt is zijn eigen afweging.
Bent u van mening dat het juist is dat protesterende medewerkers die met ontslag bedreigd worden, zijn tegen gehouden door bewakers?3 Acht u hen gevaarlijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was niet ter plaatse en ben dus niet op de hoogte van de specifieke omstandigheden.
Acht u het juist dat de gemeenten het aan Viva Zorggroep om de FWG te verlagen voor de huishoudelijke zorg naar FWG 10, terwijl er in de raamovereenkomst bij het aanbestedingsbestek is afgesproken dat thuishulpen in FWG 15 horen vanwege de signalerende functie? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Arbeidsvoorwaarden is het terrein van sociale partners. Voor arbeidsconflicten, waar het hier in eerste instantie over gaat, geldt dat daar in het arbeidsrecht regels over zijn gesteld waardoor ondermeer werknemers in staat worden gesteld (individueel dan wel collectief) hun werknemersbelang veilig te stellen. Daar heb ik als bewindspersoon van VWS geen rol in. Mijn verantwoordelijkheid in dezen is dat burgers de juiste ondersteuning krijgen.
Welk nut heeft het aanbesteden als zowel de aanbestedende partij als de aannemende partij zich niet houden aan een raamovereenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De (kwaliteits)afspraken inzake de uitvoering van de hulp bij het huishouden worden vastgelegd in een overeenkomst tussen een gemeente en aanbieders. Het is vervolgens aan aanbieders om de hulp bij het huishouden conform de afgesproken voorwaarden uit te voeren en aan gemeenten om er op toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Indien één van beide partijen zich niet aan de overeenkomst houdt, kan de andere partij naar de rechter stappen. Indien beide partijen zich niet aan de overeenkomst houden, kunnen ook andere betrokkenen (bijvoorbeeld de verliezende partijen van de aanbestedingsprocedure) juridische stappen ondernemen. Bovendien kunnen burgers hun gelijk bij de rechter halen indien zij niet voldoende gecompenseerd worden.
Wat is uw oordeel dat Viva Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen5, ondanks het feit dat zij de FWG verlaagd en dus de signalerende functie uit de huishoudelijke zorg heeft gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om voor een HKZ-certificaat in aanmerking te komen moet het kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie voldoen aan de HKZ-normen. De toetsing van uw kwaliteitszorgsysteem wordt uitgevoerd door een onafhankelijke certificatie-instelling. Het HKZ-certificaat blijft drie jaar geldig, waarna opnieuw een uitgebreide audit plaats vindt. Uit het feit dat de ViVa! Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen, leid ik af deze organisatie nog steeds aan de HKZ-normen voldoet.
Een misbruikschandaal dat Nederland in de doofpot zou hebben gestopt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland stopte misbruikschandaal in doofpot»?1
Ja.
Is het waar de een hoge Nederlandse diplomaat in Jakarta in 2008 ondergeschikte Indonesische mannen seksueel heeft misbruikt? Zo nee, wat is hieraan dan niet waar en wat is er dan wel gebeurt?
Eind oktober 2008 heeft de eigenaar van het bewakingsbureau dat door de ambassade in Jakarta is ingehuurd ter bewaking van de dienstwoningen van de ambassade, een melding gedaan over vermeend seksueel misbruik van haar bewakers door een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door het ministerie is in november 2008 een onderzoek ter plekke verricht. Vooruitlopend op het tot stand komen van de eindrapportage is betrokkene met ingang van 3 december geschorst en is zijn plaatsing te Jakarta met ingang van 20 december 2008 beëindigd.
Op 13 januari 2009 is namens de minister van Buitenlandse Zaken aangifte gedaan tegen de diplomaat wegens het begaan van zedenmisdrijven. De zaak is door het Openbaar Ministerie onderzocht (zie hierover verder het antwoord op vragen 3 en 5). Aan betrokkene is met ingang van 20 februari 2009 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Het beroep tegen dit strafontslag is door de Rechtbank te Middelburg op 2 december 2010 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft nog geen uitspraak gedaan op het hoger beroep dat betrokkene heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Is er inderdaad op ambtelijk niveau besloten aan om geen strafvervolging in te stellen? Zo ja, op welk ambtelijk niveau was dat? Welke functionarissen hebben dit besloten en waren zij daartoe gerechtigd? Zo nee, wat is er niet waar in het in het artikel gestelde?
De beslissing om geen verder strafrechtelijk onderzoek in te stellen is genomen door een officier van justitie van het parket Middelburg, na afstemming met de hoofdofficier van justitie. Dit is de normale gang van zaken bij dergelijke vervolgingsbeslissingen. Voor de redenen van het sepot verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat diplomatieke betrekkingen niet in de weg mogen staan van strafrechtelijke vervolging? Zo ja, hoe beziet u dit in het kader van wat er in het genoemde artikel staat? Zo nee, waarom niet?
De diplomatieke status heeft in de onderhavige casus geen invloed gehad op de beslissing van het Openbaar Ministerie (zie het antwoord op vraag 5). Het vereiste van dubbele strafbaarheid van artikel 5, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht is toepasselijk op een ieder.
Is het waar dat er in Nederland aangifte is gedaan tegen deze diplomaat maar dat er vanwege het feit dat genoemde ontuchtige handelingen in Indonesië niet strafbaar waren is afgezien van strafvervolging? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is en dat het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander ook buiten Nederland strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, gaat u de wet op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Er is destijds door de minister van Buitenlandse Zaken inderdaad aangifte gedaan tegen deze (inmiddels ex-)diplomaat wegens verkrachting, aanranding en ontucht met misbruik van gezag. Om tot vervolging in Nederland te kunnen overgaan is vereist dat de feiten zowel in Indonesië als in Nederland strafbaar zijn. Verkrachting is in Indonesië – anders dan in Nederland – slechts strafbaar als het slachtoffer een vrouw is. In deze zaak betreft het echter drie mannelijke slachtoffers. Vervolging wegens aanranding zou, met het oog op het vereiste van dubbele strafbaarheid, alleen haalbaar zijn als er sprake was van geweld of dreiging met geweld. Daarvoor was naar het oordeel van het Openbaar Ministerie echter onvoldoende bewijs. Tenslotte bleek vervolging wegens ontucht met misbruik van gezag niet mogelijk omdat daarvoor naar Nederlands recht sprake dient te zijn van een juridische, geformaliseerde relatie tussen de ambtenaar en het slachtoffer. In het onderhavige geval was van een dergelijke geformaliseerde gezagsrelatie geen sprake.
Om de hiervoor genoemde redenen heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak besloten tot een sepot. Ik zie in deze beslissing geen aanleiding om de wet aan te passen terzake van het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander buiten Nederland. In het algemeen moet het uitbreiden van het bereik van de Nederlandse wet tot feiten gepleegd buiten Nederland terughoudend worden benaderd. Uitgangspunt is dat er internationale consensus dient te bestaan omtrent de wenselijkheid van strafbaarstelling.
Kunt u deze vragen voor 12 uur aanstaande dinsdag 26 april a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de directeur van het Hofnarretje een nieuwe crèche begint |
|
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Drent begint nieuwe crèche»?1
Het bericht in de Telegraaf van 20 april jl. dat de heer Drent een nieuwe crèche zou gaan beginnen is gebaseerd op onvolledige informatie. De gemeente Amsterdam liet mij weten dat de heer Drent voor de bestaande crèche »t Hofnarretje een nieuwe ondernemingsstructuur met een nieuwe naam aan het opzetten is (nu nog een B.V. in oprichting). De gemeente was betrokken bij de werving van de nieuwe directeur. De bestuurder van deze B.V. in oprichting is deze nieuwe directeur en de heer Drent is aandeelhouder. Voor de tussenperiode, tot de oprichting van de B.V., is door de heer Drent een volmacht aan de nieuwe directeur verleend. Laatstgenoemde is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en vertegenwoordigt de onderneming in en buiten rechte. In december 2010, nadat de heer Drent zich terugtrok als leidinggevende, is in overleg met de gemeente een interim manager van de kinderopvangorganisatie Partou aangesteld, die de dagelijkse leiding over »t Hofnarretje heeft genomen.
Klopt de informatie dat de voormalig directeur van het Hofnarretje bezig is met het opzetten van een nieuw kinderopvangbureau op hetzelfde adres?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er onderzocht wordt of de voormalig directeur van het Hofnarretje de regels in de Wet op de Kinderopvang heeft overtreden?
Ja.
Kunnen de uitkomsten van dit onderzoek invloed hebben op de wettelijke bevoegdheid van de voormalig directeur van het Hofnarretje om een kinderopvangbureau te beginnen?
Iedereen die een kinderdagverblijf wil beginnen dient een verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen. Bij de aanvraag voor de VOG wordt onderzocht of er sprake is van justitiële gegevens die een belemmering kunnen vormen voor het houden van een kinderdagverblijf. Indien dat het geval is wordt er geen VOG verstrekt en kan betrokkene geen nieuwe kinderopvangvoorziening beginnen.
Acht u het wenselijk dat de voormalig directeur van het Hofnarretje gedurende het onderzoek een nieuw kinderopvangbureau begint? Bestaan hiervoor ook wettelijke beperkingen?
Volgens artikel 1.68 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen treedt de Minister niet in besluitvorming inzake individuele gevallen. Ik onthoud mij derhalve van commentaar over dit specifieke geval. Bij het starten van een nieuwe kinderopvangvoorziening onderzoekt de GGD of bij de exploitatie van de op te zetten voorziening redelijkerwijs verantwoorde kinderopvang zal worden geboden, dat wil zeggen opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De GGD zal bij de beoordeling hiervan ook de historie van de ondernemer kunnen betrekken. Als een ondernemer naar het oordeel van de GGD in een vorige kinderopvangvoorziening ernstige steken op het terrein van de veiligheid en gezondheid van de kinderen heeft laten vallen, kan dit een contra-indicatie zijn voor een goedkeuring van de nieuwe kinderopvangvoorziening. Het is uiteindelijk aan de betrokken gemeente om hierover een beslissing te nemen.
De trage procedures en hoge kosten bij de verlenging van rijbewijzen |
|
Arie Slob (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «CBR gaat jaarlijks kwaliteit van geleverde diensten meten»?12
Ja.
Waarom heeft het CBR vaak vier maanden of zelfs langer nodig voor het verwerken van een aanvraag van senioren die hun rijbewijs willen verlengen en hiertoe een ingevulde Eigen Verklaring overleggen?
De procedure om te komen tot een verlenging van het rijbewijs kan uit een groot aantal stappen bestaan. Bepalend voor de duur van de procedure is met name de vraag of er nader medisch onderzoek nodig is. Het kan hierbij gaan om aanvullende vragen aan de keurende (huis)arts, verwijzing naar een medisch specialist, verwijzing naar de rijtest en alle mogelijke combinaties daarvan. Hiervoor gelden de in de gezondheidszorg gangbare termijnen waarop het CBR geen invloed heeft. De termijnen die voor het CBR gelden, zijn vorig jaar in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd naar aanleiding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Omdat in een enkel geval de afwikkeling van de totale procedure langer dan vier maanden duurt, heb ik op verzoek van de Tweede Kamer besloten de herinneringsbrief voor het vervallen van het rijbewijs vanaf 1 september 2011 niet 18 weken, maar 24 weken vóór de vervaldatum te laten versturen door de RDW.
Bent u er mee bekend dat het CBR sommige van deze aanvragen na drie maanden zelfs nog niet in behandeling heeft genomen waardoor mensen die vier maanden van te voren een aanvraag hebben ingediend toch nog met een ongeldig rijbewijs komen te zitten?
Nee. Zodra het CBR de Eigen Verklaring en het medisch rapport van de keuringsarts in bezit heeft, gaat de aanvraag de procedure in en heeft het CBR in beginsel 4 weken om een besluit te nemen. Dit is de wettelijke termijn ingevolge het genoemde Reglement Rijbewijzen. Wel kan het voorkomen dat de aanvrager niet binnen de door u genoemde termijn van 3 maanden terecht kan bij een medisch specialist naar wie het CBR op basis van het medisch rapport van de keuringsarts voor nader onderzoek doorverwijst. Dat ligt echter niet aan het CBR, maar aan de beschikbaarheid van de medisch specialist (die overigens niet in dienst is van het CBR) en/of aan de beschikbaarheid van de aanvrager.
Bent u bereid het CBR hierop aan te spreken en te eisen dat aanvragen voor het verlengen van het rijbewijs voor senioren binnen twee maanden worden afgehandeld?
Zoals ik heb aangegeven, zijn de beslistermijnen voor deze procedure in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd. Het CBR is daarbij slechts één van de actoren. Daarnaast zal de RDW de herinneringsbrief voortaan 24 in plaats van 18 weken voor de vervaldatum van het rijbewijs versturen. De Nationale Ombudsman heeft vier maanden een reële termijn genoemd. Om de voortgang van het proces maximaal te sturen, rappelleert het CBR na drie weken de arts of medisch specialist indien het medisch rapport nog niet is ingestuurd.
Klopt het dat de autoverzekering van senioren bij het verlopen van een rijbewijs wegens de trage afhandeling van het CBR automatisch wordt stopgezet? Deelt u de mening dat dit niet zou mogen aangezien ook anderen van dezelfde auto gebruik kunnen maken?
Ik heb hierover contact opgenomen met de verzekeraars. Indien van iemand het rijbewijs is verlopen, wordt de verzekering voor zijn auto niet automatisch stopgezet.
Waarom is de medisch adviseur van het CBR niet op de hoogte van de datum waarop de geldigheid van een rijbewijs vervalt?
De medisch adviseur is verantwoordelijk voor het beoordelen of er al dan niet een Verklaring van geschiktheid kan worden geregistreerd in het rijbewijzenregister. Daartoe heeft de klant door middel van het insturen van een Eigen verklaring een verzoek gedaan. De verwerking gebeurt in volgorde van binnenkomst van de Eigen verklaringen en niet in volgorde van het moment van vervallen van de geldigheid van het rijbewijs. Het is dus de klant die de start van de procedure bepaalt.
Is het waar dat het CBR ook een tijdelijke voorziening kan treffen en zo ja, waarom wordt dat dan niet standaard aan de aanvrager aangeboden?
Er bestaat geen tijdelijke voorziening.
Waarom wordt bij verlenging van rijbewijzen waarbij sprake is van een medische beoordeling uitgegaan van de datum van de rijtest voor de verlenging en niet van de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt?
Deze veronderstelling is niet juist. Aanvragers krijgen een Verklaring van geschiktheid waarvan de geldigheid loopt vanaf de datum van het besluit door het CBR. De datum van de rijtest speelt daarin geen rol. Er is niet gekozen voor de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt omdat de verlenging is gekoppeld aan het besluit over de geschiktheid.
Klopt het dat het CBR nergens in de correspondentie vermeldt dat de datum van de rijtest bepalend is en dat het CBR ook nergens aangeeft met welke andere termijnen bij een aanvraag rekening moet worden gehouden?
In algemene termen wordt in de herinneringsbrief en op de website van het CBR de maximale termijn van afhandeling van vier maanden genoemd.
Ik heb het CBR verzocht zorg te dragen voor extra informatie over de te volgen procedure en de bijbehorende termijnen, bij voorbeeld op de website van het CBR.
Deelt u de mening dat het, gezien de kosten die moeten worden gemaakt voor een aanvraag, onacceptabel is dat mensen die op advies van het CBR een dergelijke aanvraag ruim van te voren indienen een verlenging krijgen van maar negen maanden terwijl anderen die een verlenging op het laatste moment aanvragen een verlenging van een jaar krijgen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, wordt de verlenging van het rijbewijs bepaald door de datum waarop het CBR een besluit neemt over de geschiktheid. De in de vraag genoemde termijn van een jaar start dus vanaf dat moment. In geval nader medisch onderzoek noodzakelijk is, neemt het CBR een besluit op basis van bevindingen van de medisch specialist. Diens bevindingen hebben betrekking op de geschiktheid op het moment van onderzoek en diens verwachtingen over de termijn waarvoor deze geschiktheid geldt.
Wat is de maximale toegestane periode tussen de aanvraag voor een verlenging van het rijbewijs en een rijtest? Bent u ermee bekend dat er mensen zijn die meer dan een half jaar op een rijtest moeten wachten waardoor hun rijbewijs verloopt terwijl ze tijdig verlenging hebben aangevraagd?
Op grond van artikel 101 van het Reglement rijbewijzen moet de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de Eigen verklaring, afhankelijk van de situatie, een verklaring van geschiktheid, aanvullende vragen aan de keurend (huis)arts, een verwijzing naar een medisch specialist of een uitnodiging voor een rijtest krijgen. Het CBR streeft er naar de rijtest te laten plaatsvinden binnen vier weken na de verzendatum van de uitnodiging. Bij grote drukte kan dat wel eens een paar weken oplopen, maar nooit naar zes maanden.
Klopt het dat voor een verlenging van het rijbewijs soms door het CBR meerdere medische keuringen worden opgelegd, waardoor de kosten kunnen oplopen tot € 300 (exclusief de kosten voor verlenging)? Vindt u het acceptabel om dergelijke bijdragen voor medische onderzoeken te vragen van mensen met alleen een AOW?
Aanvragers van een Verklaring van geschiktheid kunnen helaas lijden aan meerdere, met de rijgeschiktheid interfererende, aandoeningen die onderzoek door meer dan één specialist noodzakelijk maken. Art 101 Reglement Rijbewijzen kent de bevoegdheid meerdere artsen aan te wijzen, aan het CBR toe. Aangezien het CBR geen enkel belang heeft bij meerdere specialistische keuringen, gaat het CBR hier terughoudend mee om.
Het is de aangewezen specialist die de kosten voor de keuring bij de aanvrager in rekening brengt. Het CBR staat daar buiten. De tarieven van rijbewijskeuringen door specialisten worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit en zijn gebaseerd op het uurtarief van een medisch specialist.
Klopt het dat het CBR zich niet in alle gevallen aan de maximale prijzen houdt, die vanaf 1 januari 2011 zijn voorgeschreven voor de medische testen die de mensen moeten ondergaan?
Nee dat klopt niet. Het CBR brengt voor het indienen van een Eigen verklaring een bedrag in rekening van € 23,05 inclusief BTW, ongeacht de complexiteit van de beoordeling, het aantal doorverwijzingen naar medisch specialisten of de door het CBR zelf uitgevoerde rijtesten.
Vindt u het acceptabel dat ruim 3 maanden na een ingediende aanvraag inclusief Eigen Verklaring het CBR alsnog om een herkeuring vraagt door een door het CBR toegewezen neuroloog en daarbij met een voorstel komt voor een afspraak 4 maanden na deze reactie, dus zeven maanden na het indienen van de aanvraag? Deelt u de mening dat het CBR ervoor moet zorgen dat herkeuringen bij tijdig ingediende aanvragen kunnen worden uitgevoerd voor het rijbewijs verloopt?
Na ontvangst van de Eigen verklaring zal het CBR zo spoedig mogelijk (binnen 4 weken) een neuroloog aanwijzen als dat op grond van de gemelde aandoening noodzakelijk is. De aanvrager moet zelf de afspraak maken en het CBR doet daarbij geen voorstellen.
Indien een goedkeuring op een bepaald moment om medische redenen nog niet mogelijk is, wordt in individuele gevallen wel eens geadviseerd pas over enkele maanden de keuring te laten plaatsvinden. Eerder mag natuurlijk ook, maar zal zeer waarschijnlijk leiden tot afkeuring. Natuurlijk deel ik de mening dat de procedure voor de aanvraag van een verklaring van geschiktheid bij voorkeur is afgerond voor het huidige rijbewijs verloopt. Maar daarin hebben naast het CBR ook de aanvrager zelf en de keurende specialist een rol.
Waarom wordt de beslissing van de medisch adviseur van het CBR niet standaard gemotiveerd, bijvoorbeeld in situaties waarbij het rijbewijs voor een kortere periode wordt verlengd dan volgens de Regeling Eisen Geschiktheid 2000 is toegestaan?
Elk besluit van het CBR om een Verklaring van geschiktheid met beperkte termijn af te geven valt onder de Algemene Wet Bestuursrecht en heeft dus een motivering. Als deze motivering als gebrekkig of onjuist wordt ervaren staat daar bezwaar en beroep tegen open.
Het bericht ‘iPhone maakt elke minuut een foto van je, ook in bed’ |
|
Ard van der Steur (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de publiciteit, waaronder het weblog op de website van Trouw «iPhone maakt elke minuut een foto van je, ook in bed» van 21 april 2011, over de in Apple producten ingebouwde en voor gebruikers verborgen «Big Brother» functie waardoor het een peulenschil is om de historische locatiedata uit te lezen?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat consumenten voorafgaand aan aankoop of huur expliciet worden gewezen op dergelijke eigenschappen?
Het bericht gaat over locatiegegevens die gebruikt worden om locatiediensten aan te bieden aan gebruikers van smartphones. Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat enkele voorschriften over informatie die aan een consument moet worden verstrekt. Een handelaar is op grond van artikel 193d van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht om consumenten te voorzien van essentiële informatie die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Het is dan ook niet toegestaan om essentiële informatie verborgen te houden of deze informatie op onduidelijke, onbegrijpelijke, of dubbelzinnige wijze te verstrekken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Het weglaten van essentiële informatie wordt beschouwd als een misleidende omissie en is onrechtmatig (zie ook artikel 6:193b BW). De richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PbEG L 149) geeft geen definitie van het begrip essentiële informatie. Wat als essentiële informatie kan worden aangemerkt wordt echter wel nader uitgewerkt in het vierde lid van artikel 6:193d BW. Hier staat: «Bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden worden de feitelijke context, de beperkingen van het communicatiemedium alsook de maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, in aanmerking genomen». Daarbij geeft artikel 6:195e BW nog voorbeelden van essentiële informatie in geval van een uitnodiging tot aankoop. Hierbij wordt opgemerkt dat de voornaamste kenmerken van het product moeten worden vermeld op een manier die passend is voor het gebruikte medium. Voor het geven van een aanbod via een mobiele telefoon gelden andere eisen dan wanneer het product in de winkel wordt gekocht.
Een handelaar dient met het bovenstaande rekening te houden en de consument alle essentiële informatie te geven die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen. Hierbij is het denkbaar dat deze informatie, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, ook de mogelijke registratie van locatiegegevens omvat.
Volledigheidshalve vermeld ik dat indien sprake is van verwerking van persoonsgegevens, ook de informatieplicht voor de verantwoordelijke geldt uit artikelen 33 en 34 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4.
Wat is uw oordeel over het door het bedrijf Apple voor eindgebruikers en tussenhandelaren verborgen houden van deze eigenschappen van hun apparatuur?
Het betreft in dit geval de relatie tussen een producent en een consument. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de invulling van die relatie. De wettelijke informatieverplichtingen zijn helder (zie mijn antwoord op vraag 2). Verder hebben de Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep, in een gemeenschappelijk standpunt van 16 mei 2011 (zie http://www.cbpweb.nl/downloads_int/wp185_en.pdf) aanbevelingen omtrent het verwerken van locatiegegevens opgesteld die een aanknopingspunt bieden voor verantwoordelijken in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Voor klachten over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen kunnen de consumenten zich wenden tot de Consumentenautoriteit en het College bescherming persoonsgegevens. Ik acht een separaat advies op dit punt niet noodzakelijk.
Bent u bereid om de Consumentenautoriteit en het College ter Bescherming Persoonsgegevens te verzoeken om op korte termijn te adviseren over door de Regering te nemen maatregelen, opdat consumenten voortaan op tijd worden geïnformeerd en een eigen afweging kunnen maken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er binnen de overheid tal van kwetsbare functies zijn, zoals bij justitie, politie en defensie waarbij het van belang is dat locatiedata vertrouwelijk worden gehouden?
Ja.
Deelt u onze mening dat het wenselijk is dat binnen de overheid geen Apple producten worden gebruikt door functionarissen in kritische functies en dat er een stop komt op de aanschaf van nieuwe Apple producten, totdat volledige openheid is geboden over deze en mogelijk nog andere verborgen gehouden toepassingen?
Mij zijn geen signalen bekend van een (zodanig) veiligheidsrisico dat de aankoop of het gebruik van smartphones gestaakt zou moeten worden. Het categorisch uitsluiten van Apple-producten is niet aan de orde. Van belang is dat bij het gebruik van elk soort smartphone rekening wordt gehouden met de functionaliteiten van het apparaat en van de software die erop kan worden gedownload. Dat kan onder andere door ter beveiliging een van commercieel gebruik afwijkend concept te gebruiken. Verder dient de werkgever een op de functie toegespitst beveiligingsniveau te realiseren.
Kankerverwekkende stoffen in spaarlampen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Energy saving light bulbs contain cancer causing chemicals»1 en «Spaarlampen stoten kankerverwekkende stoffen uit»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er spaarlampen in de schappen van winkels liggen die kankerverwekkende stoffen uitstoten en dus een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de Nederlandse bevolking hier tegen te beschermen?
Nee.
Spaarlampen stoten – evenals andere lampen en elektronica die tijdens het gebruik warm worden (zoals TL-buizen en tv-toestellen) – geringe hoeveelheden vluchtige organische stoffen uit.
Uit onderzoek «Milieu Impact van Lampen» van het Laboratorium voor Lichttechnologie te Gent uit oktober 2009, blijkt dat gloeilampen vier keer zoveel vluchtige organische stoffen uitstoten in dezelfde omstandigheden dan spaarlampen. Voor halogeen geldt zelfs acht keer zoveel. (www.taskforceverlichting.publicaties.nl)
Het Duitse Ministerie van Milieu heeft berekend dat het om zeer geringe hoeveelheden gaat, waardoor er geen reden is om aan te nemen dat er gevaar is voor de volksgezondheid. Er wordt momenteel nog aanvullend onderzoek gedaan door het Duitse Ministerie van Milieu. De resultaten van dit onderzoek worden binnen enkele weken verwacht. Uiteraard zullen wij de resultaten van dit onderzoek in de gaten houden.
Algemeen geldt dat de toepassing van kankerverwekkende stoffen zeer sterk is ingeperkt door de Europese regelgeving, de Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), en het nationale prioritaire stoffenbeleid. Dat kan niet in alle gevallen voorkomen dat zeer geringe hoeveelheden van deze stoffen kunnen vrijkomen. Indien dat leidt tot schade aan volksgezondheid of milieu, kan de toepassing nog verder worden beperkt.
Deelt u de mening dat de spotjes van Postbus 51, die oproepen om vooral spaarlampen aan te schaffen, van de buis moeten, zolang spaarlampen kankerverwekkende stoffen bevatten? Zo nee, waarom niet?
De postbus 51 campagne is enige tijd geleden beëindigd.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de Partij voor de Vrijheid in 2009 al aandacht heeft gevraagd voor de gezondheidsgevaren die spaarlampen met zich mee brengen? Zo ja, waarom is het Kabinet blind doorgegaan met de groene lobby tegen de oude betrouwbare gloeilamp en voor de gevaarlijke spaarlamp?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
De executie van een schadevergoedingsmaatregel |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraak van de voorzieningenrechter in Den Haag met zaaknummer 385935/KGZA 11-89 met betrekking tot de executie van de schadevergoedingsmaatregel?
Ja.
Bent u bekend met de Aanwijzing executie (2010A031) waar in Bijlage 3, onder 9, is bepaald dat in uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, maatwerk kan worden toegepast in het individuele geval, waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van de veroordeelde/bestrafte?
Ja.
Klopt het dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen wanneer sprake is van een schrijnend geval en een beroep op de hardheidsclausule wordt gehonoreerd? Zo ja, hoe vaak wordt gebruik gemaakt van deze hardheidsclausule?
Het CJIB heeft de mogelijkheid om in uitzonderingsgevallen waarbij sprake is van een schrijnende situatie maatwerk toe te passen.
Uitgangspunt van het CJIB hierbij is dat de openstaande schuld binnen afzienbare tijd volledig moet worden voldaan. Tot op heden heeft het CJIB nog geen beroep op een schrijnende situatie gehonoreerd.
Bent u van mening dat zich een dergelijke uitzonderingsituatie voordoet wanneer een ouder van een eenoudergezin, die is aangewezen op een bijstandsuitkering, en van wie duidelijk is dat zij/hij geen verdere draagkracht heeft, een betalingsvoorstel doet dat haar draagkracht op basis van de beslagvrije voet te boven gaat en dat er toe leidt dat de vordering binnen de executieverjaringstermijn zal worden voldaan? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het vaststellen of in een bepaald geval sprake is een schrijnende situatie kan in algemene zin het volgende worden gesteld. Er moet sprake zijn van een situatie die afwijkt van die situatie zoals die gold ten tijde van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de daaraan verbonden vervangende hechtenis. De destijds geldende situatie mag immers geacht worden verdisconteerd te zijn in de uitspraak van de rechter. Voorts moet deze wijziging betrekking hebben op een complex aan factoren, dat, in onderlinge samenhang bezien, de situatie schrijnend maakt. Het enkele feit dat veroordeelde onvoldoende draagkracht heeft, is niet voldoende om als schrijnende situatie gekwalificeerd te worden. Dat kan ook worden afgeleid uit de rechtspraak. Zie daarvoor ook het antwoord op eerdere Kamervragen inzake de betaling van een schadevergoedingsmaatregel (Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, aanhangsel 3203). De rechter heeft in het in vraag 1 aangehaalde vonnis geoordeeld dat het CJIB in de onderhavige zaak terecht niet akkoord is gegaan met een betalingsvoorstel met een looptijd tot de executieverjaringstermijn.
Het bericht ‘ROC Rijn IJssel treft schikking met OM’ |
|
Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel ´ROC Rijn IJssel treft schikking met OM» over de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met de onderwijsinstelling vanwege valsheid in geschrifte?1
Ja.
Deelt u de mening dat er voor iemand die een dergelijke valsheid in geschrifte pleegt geen plaats is als werknemer in een school en dat deze zaak reden zou moeten zijn voor ontslag op staande voet? Zo nee, waarom niet?
Alle strafbare feiten die op een school plaatsvinden betreur ik ten zeerste. Ik kan echter niet treden in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer.
Onderschrijft u de mening dat deze fraudezaak een ernstige inbreuk is op het rechtsgevoel van alle mensen die op allerlei manieren betrokken zijn bij het onderwijs als leerling, leraar of ouder? Deelt u ook de mening dat niet alleen de omvang van de fraude maar ook het geschokte rechtsgevoel, omdat deze fraude is geïnitieerd door een school, reden genoeg is om tot vervolging over te gaan en niet de gemakkelijke weg te kiezen van de schikking? Zo nee, waarom niet?
Iedere fraudezaak vormt een inbreuk op het recht. Om te voorkomen dat dit leidt tot een inbreuk op het rechtsgevoel is het van belang dat fraudeurs worden gestraft en dat het financieel voordeel dat zij van de fraude hebben genoten hen wordt ontnomen. Dat hebben het OM en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in deze zaak ook gedaan. Vervolging is daarbij weliswaar het uitgangspunt, maar het is niet de enige manier om dit resultaat te bereiken. Voor de redenen waarom in dit geval voor een schikking is gekozen verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de leden Gesthuizen en Smits (vraagnummer 2011Z08664).
Ziet u wettelijke mogelijkheden het ROC Rijn IJssel te bewegen tot stoppen met het procederen tegen de leraar die deze zaak aanhangig heeft gemaakt? Zo ja, bent u bereid die mogelijkheden te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daartoe wettelijk geen mogelijkheden. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven betreft het in de onderhavige kwestie een arbeidsrelatie tussen werknemer (signaalgever) en werkgever. Ik heb hierin geen bemoeienis en kan dan ook niet treden in beslissingen die in het kader van die relatie worden genomen.
Deelt u de mening dat een ieder die misbruik van overheidsgeld aan het licht brengt ten minste bescherming zou moeten krijgen van de overheid tegen een eventuele werkgever? Bent u bereid hiervoor een regeling te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Klokkenluiders moeten beschermd worden. Sinds 1 januari 2009 heeft iedere mbo-instelling een regeling die klokkenluiders beschermt. Ik zie geen aanleiding om tot een wijziging van deze beleidslijn te komen.
Het bericht 'Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen?»1
Ja.
Hoeveel gevallen zijn bekend van mensen die wel vrijwillig psychische hulp willen hebben, maar van hulpverlenende instanties geen zorg aangeboden krijgen?
Daar zijn geen cijfers over bekend. Wel bestaan er wachtlijstcijfers in de GGZ. Ik verwijs hiervoor naar de trendrapportage GGZ 2010 die ik in januari 2011 naar uw Kamer heb gestuurd (TK, 2010–2011, 25 424 nr. 110).
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat zulke vrijwillige hulpvragers tussen wal en schip vallen bij hulpverlenende instanties die zich bezighouden met het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of het signaleren van maatschappelijke onrust zoals de huisarts en de politie?
Achterliggende oorzaken kunnen zijn het feit dat patiënten geen indicatie hebben voor opname, dat er contra-indicaties zijn voor een opname (denk aan verslavingsproblematiek, extreme agressie, verstandelijke handicap) of eventueel het feit dat er sprake is van een wachtlijst waardoor de patiënt misschien niet direct kan worden opgenomen of ambulant kan worden behandeld. Er moet dan geen sprake zijn van een acuut gevaar. Bij patiënten met een machtiging in het kader van de Wet bopz geldt een opnameplicht voor instellingen.
Welke mogelijkheden hebben familieleden en naasten bij hulpverlenende instanties om alarmsignalen over het psychisch welzijn van mensen af te geven?
Zie ook antwoorden Kamervragen lid Bouwmeester (ingezonden 21 april 2011).
Familie of naastbetrokkenen kunnen in eerste instantie terecht bij de huisarts van de patiënt. Daarnaast bestaan er familievertrouwenspersonen. De familievertrouwenspersoon kan familie helpen contact te leggen met de hulpverlening of helpen bij klachten. Het is ook van belang dat er goed contact is tussen behandelaar van de patiënt en de familie of naastbetrokkenen. In de herziene versie Multidisciplinaire richtlijn voor schizofrenie staan voor de behandelaar meerdere aanwijzingen hoe familie te betrekken bij de behandeling.
In sommige regio’s bestaan er bemoeizorgteams. Dit zijn (vaak gemeentelijke gefinancierde) sociaal verpleegkundigen die op basis van signalen bij mensen langsgaan om te proberen hen in zorg te krijgen. Familieleden kunnen deze professionals ook inschakelen.
Nederland kent bovendien op dit moment 75 FACT (Functionele Assertive Community Treatment) teams. Dit zijn outreachende behandelteams die psychische patiënten in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. De patiënt wordt thuis opgezocht en in zorg gehouden waardoor gedwongen opnames en eventuele maatschappelijke overlast kunnen worden voorkomen. In FACT teams wordt indien nodig besloten een aparte familiebegeleider aan te wijzen om bijvoorbeeld een completer beeld te krijgen rondom de situatie van een cliënt.
De huidige Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen) biedt voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil te laten opnemen als hij een direct gevaar vormt voor zichzelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Als laatste redmiddel staat het een ieder vrij een melding te doen bij het IGZ loket over tekortkomingen in de zorg.
Welke manieren zijn er voor familie en naasten om met lotgenoten in contact te komen die familielid of naasten zijn van iemand met een psychische stoornis?
Familieleden of naasten van iemand met een psychische stoornis kunnen veel informatie krijgen. Voorbeelden zijn www.familievan.nl, www.labyrint-in-perspectief.nl, www.balansdigitaal.nl, www.ypsilon.org. Daarnaast heeft het Trimbos-instituut diverse cursussen ontwikkeld ter ondersteuning van familie en mantelzorgers. Dit zijn onder andere de cursussen «psychische problemen in de familie», «omgaan met borderline en «omgaan met mensen met een depressie en psycho-educatie voor familieleden van mensen met schizofrenie».
Hoe kunnen familie en naasten meer informatie krijgen, of hun ervaringen delen met deskundigen over de cliënt die ambulante zorg ontvangt?
Het delen van informatie over de behandeling valt onder het beroepsgeheim. Dit wil echter niet zeggen dat er helemaal geen informatie kan worden gegeven over de patiënt. In de nieuwe multidisciplinaire richtlijn schizofrenie staan bijvoorbeeld aanwijzingen hoe de behandelaar de familie kan betrekken bij de behandeling. Al een aantal jaar bestaat ook de «modelregeling betrokken omgeving». Het doel van de modelregeling is het geven van richtlijnen voor de omgang en communicatie met naastbetrokkenen door ggz-instellingen. Duidelijke afspraken en goede communicatie tussen cliënt, naastbetrokkenen en ggz-instellingen dragen bij aan de kwaliteit van zorg.
In hoeverre kan een meldpunt bijdragen aan een effectieve oplossing?
Ik ben niet voor het opzetten van een meldpunt. Eén centraal meldpunt is wel herkenbaar maar kan ook zorgen voor een extra schakel in de zorgketen. Familie kan beter direct melden bij een huisarts, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen die hulp nodig hebben die hulp ook daadwerkelijk en tijdig krijgen?
Ik ben van mening dat mensen nu al de hulp krijgen die zij nodig hebben. Het systeem is in ieder geval zo ingericht dat zij dit kunnen krijgen. Uiteraard kan er altijd wat worden verbeterd. De invoering van de nieuwe wet verplichte GGZ zie ik als een goede mogelijkheid om ook meer gedwongen ambulante zorg te bieden zodat opname niet altijd noodzakelijk is.
De latere uitbetaling van uitkeringen in juni door UWV |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Latere betaling van uw WAO-, WAZ-, WIA-, of Wajong-uitkering»?1
Waarom is het nodig om de datum waarop de uitkering wordt overgemaakt te wijzigen?
Deelt u de mening dat geconstateerd kan worden dat deze administratieve maatregel tot veel onrust leidt bij groepen die financieel kwetsbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrust te bezweren?
Bent u bereid om af te zien van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
Misbruik van het Europees arrestatiebevel voor 'onzin'-misdrijven |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Europese Commissie erkent misbruik van het Europees Arrestatiebevel voor onzinmisdrijven» en het rapport van de EU-commissaris waarnaar wordt verwezen?1
Ja.
Deelt u de mening van de EU-commissaris dat EU-lidstaten geen arrestatiebevelen binnen de EU moet uitvaardigen voor «onzin»-misdrijven, zoals fietsendiefstal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u tevens de mening van de EU-commissaris dat het vertrouwen tussen de lidstaten wordt ondermijnd als systematisch gebruik wordt gemaakt van het Europees arrestatiebevel (EAB) voor (zeer) kleine misdrijven? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Commissie wordt gesteld dat het vertrouwen in het EAB is ondermijnd door een «systematisch gebruik van EABs voor de overlevering van personen voor vaak zeer geringe strafbare feiten». Deze stelling wordt in het rapport niet met feiten onderbouwd. Vanwege de stelligheid van de bewering had dit wel voor de hand gelegen. In het rapport wordt evenmin helder aangegeven of de stelling betrekking heeft op de gehele periode van zeven jaren dat het EAB nu wordt toegepast of ook nog op recente tijden.
Ik onderschrijf de geciteerde stelling van de Commissie niet en baseer mij daarvoor mede op de vele EABs die deNederlandse justitiële autoriteiten in de loop der jaren uit de andere lidstaten van de Europese Unie hebben ontvangen. Ik ontken daarmee niet dat er EABs voor kleine feiten zijn uitgevaardigd, maar dit gold vooral de aanloopperiode en een klein aantal lidstaten.
Wordt naar uw mening systematisch gebruik gemaakt van het EAB voor (zeer) kleine overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de journalist dat met name Polen voor elk wissewasje het EAB gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij het artikel uit The Economist «Wanted for chicken rustling» meenemen? Is er een verband met het ontbreken van het opportuniteitsbeginsel in Polen en het veelvuldig gebruik maken van het EAB door Polen?
Over het bericht uit The Economist, waar naar wordt verwezen, kan ik kort zijn. Ik constateer dat het ruim een jaar oud is en betrekking heeft op de ervaringen van het Verenigd Koninkrijk in 2009 en voorgaande jaren. Ik heb daar verder geen oordeel over.
Naar mijn mening roept het rapport van de Commissie het beeld op alsof de kwestie van de proportionaliteit Uniebreed speelt en ook bestendig is. Dat beeld slaat dan vooral op de beginfase van de toepassing van het EAB, maar is naar mijn mening niet meer actueel. De proportionaliteit is een kwestie die vooral bij Poolse EABs speelt en die twee aspecten betreft: het hoge aantal EABs dat wordt uitgevaardigd én dat deze – in de ogen van andere lidstaten – voor te geringe feiten worden uitgevaardigd. Het Poolse Ministerie van Justitie heeft mij desgevraagd een aantal ontwikkelingen gemeld, die in dit verband relevant zijn.
In 2010 is sprake van een daling van Poolse EABs van ruim 20% ten opzichte van voorgaande jaren. In 2008: 4829 en 2009: 4844, maar in 2010: 3753. Verder heeft het Poolse Ministerie van Justitie naar aanleiding van het overleg tussen Nederlandse en Poolse experts in december 2010 een notitie gezonden aan de gerechten over de EAB-praktijk, waarin de nadruk werd gelegd op het feit dat het uitvaardigen van een EAB een middel is dat in het algemeen pas zou moeten worden toegepast nadat andere methoden om de verdachte/veroordeelde op te sporen niet tot resultaat hebben geleid. Hierbij werd gewezen op de mogelijkheden die onder meer wederzijdse rechtshulp biedt. Ook stelde het Ministerie van Justitie het EU handboek voor de uitvaardiging van EABs waar ook de Commissie naar verwijst en waarin uitdrukkelijk de proportionaliteit aan de orde komt, beschikbaar via de website van het ministerie, opdat het voor alle Poolse justitiële autoriteiten en andere betrokkenen toegankelijk is. Ik ben van mening dat uit deze ontwikkelingen blijkt,
dat er in Polen geen sprake is van een statische situatie, hetgeen concreet blijkt uit een substantieel lager aantal EABs. Ook de getroffen maatregelen beoordeel ik positief. Ik vind ook dat van lidstaten verwacht mag worden dat zij als zich specifieke problemen bij de toepassing van een EU-instrument voordoen, zelf maatregelen treffen. Het is bij de Poolse autoriteiten bekend, dat van Nederlandse zijde de bereidheid blijft bestaan om verder te overleggen met Poolse autoriteiten en daarmee bij te dragen aan verdere voortgang in deze positieve ontwikkeling.
Wat is in het algemeen uw mening over het rapport? Bent u van mening dat er vervolg gegeven moet worden aan dit rapport daar Nederland als staat en daar Nederland als onderdeel van de EU?
Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat de nummering van de vragen een misslag bevat, er is geen vraag 8 maar wel een vraag 9.
Zoals ik hierboven al aangaf roept het rapport van de Commissie het beeld op alsof er Uniebreed ernstige problemen zijn met de toepassing van het EAB en dat deze ook bestendig zijn. Vervolgens wordt uitvoerig ingegaan op de kwestie van de proportionaliteit, terwijl dit is een kwestie die vooral met Poolse EABs speelt. Daarop ben ik in mijn antwoord op de vraag 5 uitvoerig ingegaan.
Het onderzoek waarnaar in de blog wordt verwezen is vermoedelijk dat van de Utrechtse hoogleraar Langbroek. Voor mijn oordeel over dat rapport verwijs ik naar mijn antwoord van 31 januari 2011 op de kamervragen van de heer Van der Steur van 24 december 2010, nr. 2010Z20160. Daarbij heb ik ook aangegeven dat het in dat rapport gesignaleerde probleem van EABs voor bagatelfeiten, voor veel lidstaten tot de kinderziekten van de toepassing van het nieuwe instrument moeten worden gerekend.
Nu de kwestie van de proportionaliteit vooral wordt veroorzaakt door de strafrechtspleging van één lidstaat, lijkt mij het bevorderen van een aanpassing van het kaderbesluit EAB niet proportioneel.
Zoals ik, eveneens in de genoemde kamervragen van de heer Van der Steur, heb aangegeven en heb herhaald bij de behandeling van de motie van de heer Recourt c.s. van 17 februari 2011, Kamerstukken II 2010–2011, 32 317, nr. 36, welke motie ik heb aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid, en nog eens heb herhaald in mijn antwoord van 9 maart 2011 op kamervragen van mevrouw Gesthuizen (Aanhangsel II 2010–2011, 1745) heeft het het behoorlijke gebruik van het EAB mijn aandacht. In dat kader heeft er overleg plaatsgevonden tussen Nederlandse en Poolse justitiële autoriteiten over het gebruik van bestaande alternatieven en zal er dit jaar een vervolgoverleg plaatsvinden. Verder wordt, zoals ook in genoemde antwoorden is gememoreerd, in Brussel gewerkt aan het Europees onderzoeksbevel.
Kent u het onderzoek waarnaar verwezen wordt in de blog waaruit blijkt dat Nederland volgzaam omgaat met Europese bevelen? Zo ja, wat is uw mening over dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de EU nog eens serieus moet kijken naar het EAB en dat er vervolgens een aanpassing moet plaatsvinden om het gebruik van het EAB ten aanzien van bagatelzaken te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het door DNB verstrekte getal van 12,3 biljoen euro dat in totaal jaarlijks door Nederland instroomt en uitstroomt |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bereid een uitsplitsing van de in het onderwerp van deze vragen bedoelde cijfers uit de statistische rapportage van DNB te doen toekomen naar de verschillende offshore financial centers die betrokken zijn bij deze transacties?1 Bent u ook bereid de categorie overige landen nader uit te splitsen?
In de bijlage bij deze brief is de uitsplitsing opgenomen van DNB met de meest recente beschikbare gegevens. Deze betreffen het jaar 2009. Meer detail kan in verband met de vertrouwelijkheid en de mogelijke herleidbaarheid naar individuele gegevens niet worden verschaft, zie artikel 8, eerste lid van de Wet financiële betrekkingen buitenland 19942 en de Confidentiality Guideline van de Europese Centrale Bank3.
Bent u bereid een uitsplitsing van deze cijfers uit de statistische rapportage van DNB te doen toekomen naar de soorten ondernemingen die betrokken zijn bij deze financiële stromen?
Uit de gegevens van DNB blijkt dat de betrokken bijzondere financiële instellingen (bfis) voor het grootste deel houdstermaatschappijen en financieringsmaatschappijen zijn die deel uitmaken van multinationale concerns. Dit zijn naar schatting 14 000 van de circa 14 500 geregistreerde bfis. De overige zijn voornamelijk maatschappijen die als kernactiviteit royaltys en licentieopbrengsten doorgeven tussen concernonderdelen. Over de activiteiten van de betrokken concerns zelf zijn geen statistische data beschikbaar.
Hoe groot zijn de in ons land geïncasseerde en vervolgens doorgesluisde opbrengsten aan intellectueel eigendom, uitgesplitst naar royalty's, auteursrechten en licentieopbrengsten van deze ondernemingen en hoeveel belasting wordt hierover afgedragen in Nederland? Hoeveel tijd zit er tussen het incasseren en het doorsluizen van deze gelden?
Het inkomende en vervolgens weer doorgesluisde bedrag aan royalty- en licentie opbrengsten bedraagt op basis van de gegevens van DNB circa 10 miljard. Meer detail kan uit oogpunt van de vertrouwelijkheid en de mogelijke herleidbaarheid van individuele gegevens niet worden verschaft. Over de afgedragen belasting op deze stromen zijn geen betrouwbare statistische gegevens beschikbaar, evenmin als over de tijd tussen het incasseren en doorsluizen van de gelden. Bij de belastingdienst wordt deze informatie ook niet separaat bijgehouden. Wel is destijds bij de evaluatie van de Wet toezicht op trustkantoren een inschatting gemaakt door DNB en CBS wat het Nederland oplevert als knooppunt in het financiële verkeer. De toegevoegde economische waarde is naar schatting 1,5 miljard per jaar. Ongeveer 1 miljard in de vorm van belastingen en 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals.4
Hoe verhouden de Nederlandse belastingpercentages op royalty's, auteursrechten en licentieopbrengsten zich tot de gehanteerde percentages in de landen van bestemming en zijn er omvangrijke verschillen in de voor de belastingheffing in aanmerking te nemen grondslag? Kunt u de Kamer geruststellen dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er hier sprake is van grootschalige belastingontwijking?
De ingekomen royaltys, auteursrechten, licentieopbrengsten verhogen de belastbare winst in Nederland. De uitgaande royaltys, auteursrechten, licentieopbrengsten verminderen de belastbare winst in Nederland. Op de belastbare winst in Nederland is het Vpb tarief van 25% van toepassing. Het gaat hier niet om een bijzonder regime met een bijzondere grondslag of een bijzonder tarief. Indien de genoemde inkomsten kwalificeren voor de innovatiebox (artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969) is er wel een omvangrijk verschil met de normaliter in aanmerking te nemen grondslag. Hiervoor is bewust gekozen om innovatie te stimuleren, het gaat hier niet om belastingontwijking. Verschillende landen5 kennen een soort innovatiebox. Nederland kent geen bronheffingen op uitgaande rente en royaltystromen. In de beantwoording van uw eerdere vragen6 heb ik aangeven waarom het voor de reële Nederlandse economie van belang is om een aantrekkelijk (fiscaal) vestigingsklimaat te hebben. Daarbij heb ik ook aangegeven dat belastingplichtigen kunnen profiteren van verschillen tussen belastingstelsels en dat alle landen daar mee te maken hebben zolang er geen wereldwijde geharmoniseerde belastingwetgeving bestaat. Het blijft dus van belang dat landen hun eigen belastinggrondslag kunnen beschermen. Ik begrijp uit uw eerdere vragen uw zorg dat dit voor ontwikkelingslanden een probleem zou kunnen zijn. Ontwikkelingslanden hebben mijn bijzondere aandacht dat blijkt uit de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid en uit het feit dat Nederland een actieve rol speelt bij het OESO Taskforce Tax & Development project. Een project waarin overheden, NGOs en bedrijfsleven samenwerken om de positie van ontwikkelingslanden op het gebied van belastingheffing te verbeteren. Een belangrijk project waar ik u eerder over heb geïnformeerd.
Bent u bereid het in kaart brengen van informatie over de omvang van de geldstromen die in andere OESO-landen lopen via brievenbusmaatschappijen in internationaal verband op de agenda te plaatsen om zodoende ongewenste effecten beter te kunnen inschatten en bestrijden?2
U vraagt en u heeft al eerder gevraagd naar een internationaal onderzoek naar bfis. In de beantwoording op uw vorige vragen heb ik aangegeven dat geldenstromen die via bfis lopen in andere landen waarschijnlijk niet separaat worden bijgehouden en dat de relevantie van deze informatie voor fiscale doeleinden beperkt lijkt. Op dit moment lijkt het me daarom efficiënter om de beperkte capaciteit concreet te blijven inzetten op het vraaggestuurd adresseren van problemen van ontwikkelingslanden met hun belastingheffing. Het ministerie van Financiën werkt op dit punt nauw samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingsamenwerking. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u inzicht geven in de meest voorkomende voorgelegde rechtshandelingen en fiscale structuren en de meest voorkomende organisatiestructuren waar we mee te maken hebben bij deze geldstromen?3 Hoe vaak komt het voor dat geen zekerheid vooraf kan worden verstrekt omdat sprake is van vermoedens over betrokkenheid bij activiteiten als witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten en/of terrorismefinanciering of een internationale boycot?
Ik wil u en de andere leden van de vaste Kamercommissie voor Financiën van de Tweede Kamer graag een technische briefing aanbieden door het APA/ATR team over deze vraag. De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de aantallen ingediende APA/ATR verzoeken (inclusief over de aantallen die zijn toegewezen, afgewezen en ingetrokken). Deze informatie is opgenomen het Beheersverslag van de Belastingdienst.
Kunt u uw antwoorden, al dan niet ontdaan van bedrijfsgegevens, verstrekken vóór het algemeen overleg Fiscaal Verdragsbeleid 2011 dat is gepland op 28 april a.s.?
Het algemeen overleg is verplaatst naar 8 juni 2011.
Het aantal opgeloste woninginbraken |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Woninginbraak zelden opgelost»1 en «Explosieve toename inbraken Almere»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de informatie over het aantal opgeloste woninginbraken en de zorgwekkende toename van het aantal woninginbraken? Kloppen de cijfers in de genoemde artikelen? Wat voor acties onderneemt u om het aantal woninginbraken te verminderen en de pakkans te vergroten?
Er is sinds 2007 sprake van een lichte toename in de woninginbraken. Dat is vanzelfsprekend een ongewenste ontwikkeling. Daarbij is van belang dat er sinds de piekjaren 1994–1995 sprake is van een forse daling in het aantal woninginbraken met circa 40%. De maatregelen die genomen zijn, zowel op het gebied van preventie als bij het opsporen van daders, hebben dus een aanzienlijk effect gesorteerd. Deze maatregelen zullen ook in de komende jaren prioriteit moeten blijven houden.
Om tot een verbetering van de het oplossingspercentage op woninginbraken te komen werkt de politie aan een verbetering van de aanpak van woninginbraak. De politie gaat in zes regio's aan de slag met een landelijke pilot om verbeterpunten en de nieuwste inzichten uit programma’s op het gebied van forensische opsporing en intelligence in de praktijk te brengen.
Is het ook uw inschatting dat inbrekers die opgepakt worden veel meer inbraken op hun geweten hebben dan waarvoor ze veroordeeld worden? Zo ja, hecht de politie er voldoende waarde aan om een inbreker veroordeeld te krijgen voor alle delicten die hij gepleegd heeft? Wat zijn de resultaten van de inzet van extra forensische experts bij het oplossen van woninginbraken?
Ik deel de inschatting dat woninginbrekers over het algemeen bestempeld kunnen worden als multiplegers. Vaak plegen zij in wisselende samenstellingen verschillende soorten delicten. Na aanhouding van een woninginbreker onderzoekt de politie door middel van zaaksvergelijking of er meerdere feiten kunnen worden toegewezen aan de verdachte. Het succes van deze vergelijking hangt af van een aantal aspecten, waaronder de aanwezigheid van voldoende forensische sporen en andere tactische aanwijzingen. Met behulp van het Landelijk Coördinatiebestand Sporen van het KLPD, waarin zich informatie bevindt over sporen van DNA, vingerafdrukken, kogels en hulzen, lukt het om regelmatig succesvol relaties te leggen tussen meerdere zaken en meerdere daders.
In 2010 is onderzoek gedaan naar het effect van de extra forensisch assistenten. Daarbij werd onder andere geconstateerd dat het aantal veilig gestelde DNA-sporen in het kader van woninginbraken licht was toegenomen (met 2,5%). Daarnaast was een duidelijke toename van sporen waarneembaar in complexere zaken, zoals de bedoeling was. De verwachting is dat door de toename van het aantal forensisch assistenten het aantal veilig gestelde sporen eind 2011 nog verder zal zijn toegenomen.
Zijn er aanwijzingen dat Oost-Europeanen een bovengemiddeld aandeel hebben in het plegen van woninginbraken, zoals de medewerkers van de politie Gooi- en Vechtstreek en Almere opperen? Zo ja, betekent dit dat deze dadergroepen landelijk opereren? Welke gerichte landelijke maatregelen zijn genomen om inbraken door deze dadergroepen te voorkomen en op te lossen?
Er bestaat geen gedetailleerd beeld van de omvang van het aandeel Oost-Europeanen bij woninginbraken, onder andere omdat niet alle woninginbraken worden gemeld en lang niet alle gemelde woninginbraken worden opgelost. Dit laat onverlet dat rondtrekkende bendes een stevige aanpak behoeven. Na een succesvolle proeftuin om winkeldiefstal in georganiseerd verband tegen te gaan, is daarom op dit moment een integrale aanpak van rondtrekkende bendes in voorbereiding, waarbij ook woninginbraak door deze dadergroepen wordt betrokken.
Is er uit onderzoek af te leiden welke woningen en wijken meer dan gemiddeld gevoelig zijn voor inbraken? Is het waar dat in sommige wijken meerdere inbraken per dag de norm zijn en hoe worden deze gegevens betrokken bij inspanningen op het gebied van preventie?
Uit het beschikbare onderzoek blijkt dat woninginbraak niet evenredig geografisch is verdeeld. Sommige woningen en wijken lopen een verhoogd risico ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Dit zijn de zogenaamde «hot targets» en «hot places». In sommige politieregio’s worden deze woningen en buurten via zogenaamde criminaliteitsanalyses gedetailleerd in kaart gebracht. Op basis van deze analyses wordt gericht aandacht geschonken aan zowel preventieve als opsporingsactiviteiten in relatie tot woninginbraak. Het blijkt dat een gerichte aanpak van woninginbraak op deze plaatsen effect heeft.
Deelt u de mening dat er een belangrijke rol voor de overheid is weggelegd bij het voorkomen van woninginbraken, die voor de betrokkenen zeer traumatisch zijn? Zo ja, hoe wordt de preventie van woninginbraken, onder andere door verbetering van de beveiliging van woningen gestimuleerd?
De overheid stimuleert inbraakpreventie langs verschillende lijnen. In het Bouwbesluit is bepaald dat nieuw te bouwen woningen moeten voldoen aan de daarin vastgelegde vereisten van inbraakwerendheid. Voor bestaande woningen zijn geen vereisten vastgelegd. Met het politiekeurmerk veilig wonen wordt gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning. Met een kopie van het certificaat Veilige Woning kan men bij de verzekeringmaatschappij om een premiekorting op de inboedelverzekering vragen.
Bent u bereid huurders van woningen het recht te geven om adequate beveiliging van hun woning te eisen, op het niveau van het politiekeurmerk veilig wonen? Zo ja, hoe wilt u waarborgen dat particuliere verhuurders en corporaties hun woningen aan deze basale beveiligingsvereisten laten voldoen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven wordt met het politiekeurmerk veilig wonen gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning(en). Dit geldt ook voor verhuurders. Verhuurders zijn echter niet verplicht om die voorzieningen aan hun bestaande woningen aan te brengen. Alleen indien het hang- en sluitwerk ondeugdelijk is, in de zin dat het gebreken vertoont, kan de huurder eisen dat de verhuurder het repareert en zo nodig vervangt. Dat valt onder de onderhoudsplicht van verhuurders van woonruimten.
Huurders kunnen hun verhuurders vragen om inbraakwerende voorzieningen aan te brengen aan de woning. Huurders en verhuurders zijn in de meeste gevallen in staat om onderling afspraken te maken over verbeteringen aan de woning. De praktijk is dat veel verhuurders op vrijwillige basis meewerken aan renovatievoorstellen van de huurder. Ook de verhuurder heeft er immers baat bij dat de waarde van het gehuurde op peil blijft. In de praktijk komt men er dus doorgaans uit, daarom is er geen behoefte aan een wettelijke regeling.
De NAVO |
|
Mariko Peters (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland wil ontwapening versnellen»?1
Ja.
Wat is het voorstel dat u samen met Duitsland, Noorwegen en Polen heeft gedaan tijdens het NAVO-beraad in Berlijn en waarover secretaris-generaal Rasmussen zich wil buigen?
Het betreft een voorstel om de transparantie tussen de NAVO en Rusland over tactische nucleaire wapens in Europa te vergroten om daarmee het wederzijdse vertrouwen te versterken. De Secretaris-Generaal van de NAVO heeft in Berlijn toegezegd dit voorstel te willen betrekken bij de verdere reguliere besprekingen die de NAVO met Rusland voert in het kader van de NAVO Rusland Raad.
Het voorstel dat ik samen met mijn Noorse, Poolse en Duitse collega’s deed past in de stapsgewijze en gefaseerde benadering van de regering om te komen tot een kernwapenvrije wereld. Met dit voorstel zet de regering zich actief in voor het vergroten van vertrouwen tussen de NAVO en Rusland. Daarbij merk ik op dat sprake moet zijn van wederkerigheid van Russische zijde om in de toekomst daadwerkelijk verdere stappen te kunnen zetten.
Op welke manier gaat de regering bijdragen aan het vergroten van het vertrouwen tussen Rusland en de VS?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat de minister publiek en parlement beter informeren over de lopende discussie over non-proliferatie? Bent u in dit kader bereid om u in te zetten dat het publiek en het parlement inzage krijgen in NAVO-beleidsstukken, in het bijzonder de Posture Review?
Ik heb in Berlijn gepleit voor het actief betrekken van publiek en parlementen bij de opstelling van de Posture Review. Verder ben ik van mening dat de uitkomst van deze review een publiek document moet opleveren. Sommige onderliggende documenten van de review zullen echter geclassificeerd blijven.
Zijn er verdere plannen voor samenwerking met Duitsland, Polen en Noorwegen om binnen de NAVO de transparantie te vergroten? Zo nee, bent u bereid u hiervoor in te zetten?
Binnen de NAVO is reeds sprake van transparantie tussen bondgenoten. Het voorstel dat wij in Berlijn deden richtte zich op wederzijdse externe transparantie tussen de NAVO en Rusland.
Het tracébesluit A4 Steenbergen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het nieuwe tracébesluit A4 Steenbergen veel langer en duurder is dan de oostelijke tracés, maar ook op veel meer weerstand stuit van de plaatselijke bevolking? Zo ja, waarom is er dan toch voor de aanleg van een westelijke variant gekozen?
De keuze tussen oostelijk of westelijk langs de kern Steenbergen is één van de belangrijkste afwegingen in het Tracébesluit A4 Dinteloord – Bergen op Zoom, gedeelte Steenbergen. Voor beide varianten zijn voor- en tegenstanders. Er is een aanvullend MER gemaakt, juist om deze afweging goed te kunnen maken. De westvariant scoort in het aanvullend MER iets gunstiger dan de oostvariant, ondermeer voor de luchtkwaliteit. Bovendien is in het aanvullend MER berekend dat de westvariant € 20 mln. goedkoper is (en dus niet duurder) dan de oostvariant. Om deze redenen, en ook vanwege het grote draagvlak in de (bestuurlijke) omgeving, is de keuze op de westvariant gevallen.
Deelt u de mening dat, als omwonenden een breed gedragen, constructieve bijdrage leveren die ogenschijnlijk goedkoper is en wellicht een betere uitkomst voor alle partijen biedt, dat hier te allen tijde naar gekeken moet worden? Zo ja, waarom is dit bij Steenbergen dan niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een meer oostelijk van Steenbergen gelegen alternatief is echter afgevallen vanwege de ongewenste nieuwe doorsnijding van gebieden, waaronder de ecologische hoofdstructuur. De oost-Oost-variant is als een niet redelijkerwijs te beschouwen alternatief aangemerkt; deze variant zal ik dus niet alsnog in overweging nemen.
Deelt u de mening dat dit na de discussie over knooppunt Hoevelaken, wederom een voorbeeld is waarin Rijkswaterstaat kennelijk constructieve bijdrages van omwonenden negeert en al is dit wellicht conform de huidige wet- en regelgeving toegestaan: deelt u onze mening dat dit verkeerd is en aangepast dient te worden? Zo ja, wordt deze regelgeving middels de nieuwe Tracéwet aangepast en hoe? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Als gevolg van de inspraak en ingebrachte adviezen zijn daadwerkelijk aanpassingen gedaan aan het tracé. Het betreft onder andere het toevoegen van een fietsviaduct bij de Steenbergseweg (N259) in Klutsdorp, een dwarsverbinding voor lokaal verkeer bij de Westlandse Langeweg, een aquaduct ten behoeve van de Steenbergsche Haven en het aansluiten op een te ontwikkelen ecologische verbindingszone (EVZ). De huidige Tracéwet biedt de mogelijkheid om te reageren op het milieueffectrapport en het ontwerp-tracébesluit. De nieuwe Tracéwet bevat de verplichting om ook naast de formele inspraakmomenten participatie in het besluitvormingsproces mogelijk te maken.
Als gedurende het beroep bij de Raad van State alsnog gekeken wordt naar een oost-Oost variant, er geen sprake is van tijdverlies en de omwonenden alsnog het gevoel hebben dat naar hun inbreng serieus onderzoek is verricht, bent u dan daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
De Regeling uitkering substantieel bezwarende functies |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de SBF-regeling voor functies binnen de rijksoverheid die extra zware eisen stellen aan lichaam en geest? In welke overheidsonderdelen wordt deze regeling gehanteerd? Wat is de achtergrond van deze regeling?
Ja.
De Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (hierna: SBF-regeling) wordt gehanteerd bij:
Achtergrond van deze regeling is dat van de medewerker niet verwacht kan worden dat hij zijn functie tot de pensioengerechtigde leeftijd kan vervullen, omdat de functie extra belastend is als gevolg van de lichamelijke inspanning, fysieke omstandigheden en geestelijke belasting. Hij kan om die reden op een in de regeling vastgestelde leeftijd stoppen met werken en vanaf die leeftijd aanspraak maken op een uitkering.
Klopt het dat ambtenaren die onder deze regeling vallen nu met 60 jaar met verlof gaan, maar wel in dienst van de overheid blijven? Klopt het dat deze personen te maken krijgen met een forse inkomensachteruitgang, omdat ze opeens de premie voor de zorgverzekering moeten betalen terwijl daar voorheen geen sprake van was en geen vakantiegeld en eindejaarsuitkering meer krijgen? Hoe ziet de nieuwe SBF-regeling er uit? Waarom is de regeling veranderd? Met ingang van wanneer is de regeling veranderd? Is er sprake van een overgangstermijn? Zo neen, waarom niet?
De SBF-regeling onderscheidt vier groepen medewerkers, te weten
Geboortejaren
Leeftijd
1950, 1951, 1952
60 jaar en 1 maand
1953, 1954, 1955
60 jaar en 2 maanden
1956, 1957, 1958
60 jaar en 3 maanden
1959, 1960, 1961
60 jaar en 5 maanden
1962, 1963, 1964
60 jaar en 7 maanden
De medewerkers in de groepen 1, 2 en 4 krijgen ontslag, de medewerkers in groep 3 krijgen ontslag na een periode van verlof zonder behoud van bezoldiging.
De medewerkers in groep 3 zijn de medewerkers die nu met verlof zonder behoud van bezoldiging gaan. Deze medewerkers blijven gedurende de verlofperiode in dienst van de werkgever. De medewerker ontvangt in de verlofperiode een uitkering van 80% bruto van de laatstverdiende bezoldiging. De uitkering wordt maandelijks uitbetaald. De vakantie- en de eindejaarsuitkering zijn in de maandelijkse uitkering opgenomen.
Op de SBF-uitkering vinden de inhoudingen overeenkomstig de algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies plaats, waaronder de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet en de pensioenpremies van het ABP.
De inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet is op 1 januari 2006 ingevoerd en wordt vanaf die datum op de SBF-uitkering in mindering gebracht. De hoogte van deze premie is voor zowel de SBF-ontslaguitkering als voor de SBF-verlofuitkering gelijk.
Over de FPU-uitkering die onderdeel uitmaakt van de SBF-ontslaguitkering wordt op basis van het FPU-reglement een bijdrage ZVW verstrekt.
De Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 is in 2008 ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. Deze regeling heeft de Regeling ontslaguitkering substantieel bezwarende functies vervangen in verband met het in werking treden van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL), de met ingang van 1 januari 2006 aangebrachte wijzigingen in het pensioenreglement en het reglement FPU en de wijzigingen die zijn afgesproken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2005–2006 met betrekking tot de regeling substantieel bezwarende functies.
Er is sprake van een overgangstermijn. Voor de medewerkers in de eerder genoemde groepen 1 en 2 is de oude regeling gehandhaafd, voor groep 3 geldt overgangsrecht en voor groep 4 geldt de structurele regeling.
Klopt het dat de Belastingdienst het «op verlof gaan» beoordeelt als vroegpensioen, terwijl de ambtenaren formeel nog in dienst van de overheid zijn? Waarop is deze handelwijze van de Belastingdienst gebaseerd?
Ja.
Dit is gebaseerd op artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 8.7 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. In het eerste lid van artikel 8.7 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 is geregeld dat een regeling ingevolge welke de jaarlijkse arbeidsduur ten opzichte van de jaarlijkse arbeidsduur in het voorafgaande kalenderjaar met ten hoogste 50% wordt verminderd, niet wordt aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba van de wet. Derhalve wordt een regeling die voorziet in een vermindering van de jaarlijkse arbeidsduur met 100% aangemerkt als een regeling voor vroegpensioen.
Klopt het dat de betreffende ambtenaren in de nieuwe regeling, na een periode van drie jaar verlof, op hun 63e jaar ontslag krijgen, met als gevolg dat ze reeds vanaf dat moment hun pensioen moeten aanspreken? Hoe was dat voorheen geregeld? Gingen deze personen voorheen met 60 jaar met ontslag en hoefden ze dan geen premie voor de zorgverzekering te betalen? Hoe was hun beloning en pensioensituatie in de oude regeling?
De medewerker geboren na 1949 en voor 1965 ontvangt gedurende de SBF-verlofperiode een SBF-uitkering (80% van de laatstverdiende bezoldiging) en vanaf de ontslagdatum een pensioenuitkering van het ABP. De verlofperiode wordt per medewerker vastgesteld. De gemiddelde verlofperiode is drie jaar.
Voor medewerkers geboren voor 1950 gold het SBF-ontslag op de leeftijd van 60 jaar tevens als FPU-ontslag. De FPU-uitkering werd in mindering gebracht op de SBF-uitkering. Voor het vervallen van de FPU-uitkering is overgangsrecht in de plaats gekomen. Dit overgangsrecht is opgenomen in het pensioen. In de regeling wordt voor de financiering van de SBF-uitkering voor medewerkers die geboren zijn vanaf 1950 gebruik gemaakt van het overgangsrecht dat voor de FPU in de plaats gekomen is.
Zowel medewerkers met een SBF-uitkering die voor 1950 geboren zijn als die vanaf 1950 geboren betalen inkomensafhankelijke premie voor de ZVW volgens het lage tarief. Voor medewerkers die voor 1950 zijn geboren bestaat op grond van het FPU-reglement recht op een bijdrage ZVW over de omslaggefinancierde delen. Over de SBF-uitkering bestaat voor beide groepen medewerkers geen recht op een bijdrage ZVW.
Beide groepen medewerkers ontvangen een uitkering van bruto 80% van de laatstverdiende bezoldiging. De pensioenopbouw is geregeld in het ABP-pensioenreglement. Voor medewerkers geboren voor 1950 is de pensioenopbouw 50% tot het bereiken van de leeftijd van 62 jaar. Voor medewerkers geboren vanaf 1950 is de pensioenopbouw 100% gedurende de verlofperiode.
Het artikel "Vissers strijden in Franse Haven" |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vissers strijden in Franse Haven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlandse vissers hun vis moeten kunnen afzetten in de haven van Boulogne? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid samen met de Nederlandse vissers hun schade volledig te verhalen op de Franse vissers die de haven blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op schriftelijke vragen van de vaste commissie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 21 april (2011Z08468). Ik heb bij de Franse autoriteiten nadrukkelijk onder de aandacht gebracht dat Nederlandse vissers met extra kosten zijn geconfronteerd.
Ik ben bereid een algemeen juridisch advies te laten opstellen over de mogelijkheden van een claim.
De vissers zijn zelf verantwoordelijk voor het claimen van hun schade.
Benoemingsprocedure van rechters |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het opiniërende artikel in Trema met de titel «Een blije intrede»?1
Ja.
Ziet u iets in de suggestie van de auteur dat het wenselijk zou zijn om een staatscommissie in te richten die zich bezig gaat houden met de benoemingsprocedures van rechters op alle niveaus en de kwaliteit van de rechtspraak in het algemeen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
De auteur beschrijft enkele ontwikkelingen rondom de werkwijze van de Hoge Raad en ook meer – in brede zin – de toegenomen maatschappelijke aandacht voor het functioneren van de rechterlijke macht en van de individuele rechter. Ik onderken deze toegenomen maatschappelijke aandacht, en met mij de Raad voor de rechtspraak. De Raad heeft het onderwerp maatschappelijke oriëntatie hoog op zijn agenda gezet en heeft mij toegezegd mij binnenkort te informeren welke concrete maatregelen de Raad in dat kader voor ogen heeft. Je wacht die rapportage af. Een staatscommissie die de benoemingsprocedures voor rechters en de samenstelling van de rechterlijke macht onder de loep neemt vind ik voorhandt een erg zware aanpak, waartoe de door de auteur geschetst ontwikkelingen niet nopen.
Zo ja, bent u dan ook voornemens het pleidooi daarbij te betrekken, dat het wenselijk is dat er meer disciplinaire instrumenten komen voor de rechterlijke macht?
De mogelijkheden om disciplinaire maatregelen te nemen tegen rechters zijn thans beperkt tot een schriftelijke waarschuwing en ontslag. Ik stel vast dat in de afgelopen jaren een grotere behoefte is ontstaan, onder meer bij gerechtsbesturen, aan meer mogelijkheden op dit vlak. Inmiddels heeft overleg plaatsgevonden tussen mijn departement, de Raad voor de rechtspraak, en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak over een uitbreiding van het scala aan (disciplinaire) maatregelen. Hiertoe zal wetgeving worden voorbereid, waarin ook andere maatregelen ter bevordering van de integriteit van rechterlijke ambtenaren zullen worden opgenomen.
Welke stappen worden nu door u dan wel door de Raad voor de rechtspraak ondernomen op de genoemde gebieden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat militairen en marechaussees die Afghaanse agenten in Kunduz gaan opleiden straks 100 euro per dag minder verdienen dan hun politiecollega’s, die een extra toelage krijgen van de Europese Unie voor hotel- en dinerkosten? Zo ja, hoe beoordeelt u deze beloningsverschillen tussen beide beroepsgroepen die hetzelfde werk gaan verrichten?
Er bestaat een verschil tussen de vergoeding van militairen en marechaussees werkzaam in NAVO verband en de vergoeding voor de civiele politie functionarissen werkzaam voor EUPOL. Het verschil in vergoeding is ongeveer € 100 euro per dag. De civiele politiefunctionarissen werkzaam voor EUPOL betalen aan EUPOL een maaltijdvergoeding. Huisvesting wordt zowel bij de militairen als bij de civiele politiefunctionarissen in EUPOL niet in rekening gebracht.
Militairen en marechaussees bouwen in tegenstelling tot civiele politiefunctionarissen verlof en dubbel pensioen op en kunnen tevens vervroegd met pensioen.Civiele Politiefunctionarissen bij EUPOL gaan op vrijwillige basis naar Afghanistan, ze nemen voor deze periode bijzonder verlof op.
Deelt u de mening dat de politiemensen onder EU-vlag in de praktijk geen beroep hoeven te doen op hun toelage voor hotel- en dinerkosten, aangezien zij onder worden gebracht op de Nederlandse militaire basis met al haar faciliteiten? Zo nee, waarom niet?
De civiele politiefunctionarissen ontvangen van EUPOL een vergoeding; deze vergoeding bestaat uit verschillende componenten. De vergoeding wordt vastgesteld door de EU en geldt voor alle deelnemende landen aan de EUPOL missie. De civiele politiefunctionarissen in Kunduz nemen de faciliteiten niet af van Defensie, zij nemen deze af van lead nation Duitsland;.EUPOL heeft hierover een technical agreement gesloten met Duitsland.
Deelt u de mening dat deze inkomensverschillen ongedaan moeten worden gemaakt om scheve gezichten tussen de beide beroepsgroepen tijdens de missie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, politiefunctionarissen vallen onder de regelingen van de EU, en die verschillen van de NAVO of van Nederland. Voor elk land dat deelneemt aan de internationale vredesmacht in Afghanistan geldt dat voor politiemensen in EUPOL verband een andere regeling geldt dan voor de militairen in NAVO verband. Naast de Nederlandse arbeidsvoorwaarden zijn er afspraken gemaakt over vergoedingen door EUPOL die op Europees niveau worden toegezegd.
Bent u bereid van de politiecollega’s de extra toelage die zij van de EU krijgen voor hotel- en dinerkosten op te eisen als bijdrage voor de gemaakte kosten op de Nederlandse militaire basis? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2 en 3.
Openbaarmaking van rulings |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de 22 rulings die juli 2009 openbaar zijn gemaakt naar aanleiding van een verzoek daartoe op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op www.minfin/nl/actueel/wob verzoeken?
Ja, het betreft hier echter de openbaarmaking van geanonimiseerde handhavingsconvenanten en geen rulings.
Bent u zich er van bewust, dat bij de openbaarmaking niet alleen de gegevens van de betreffende organisaties werden geheimgehouden, maar tevens belangrijke gegevens van de rulings zelf (exacte afspraken, bedragen, overeengekomen percentages etc.)?
In handhavingsconvenanten worden afspraken gemaakt over de wijze en intensiteit van het toezicht op basis van wederzijds vertrouwen, transparantie en begrip. Deze convenanten gaan over het proces, zij bevatten geen inhoudelijk afspraken, noch overeengekomen bedragen of overeengekomen percentages. Er zijn geen afspraken weggelaten. Er zijn slechts niet-inhoudelijke passages weggelaten als dit noodzakelijk was voor de anonimisering.
Deelt u de mening dat het beroep op de geheimhouding zich in deze kwestie zou moeten beperken tot het anonimiseren van bedrijfsgegevens?
Ja, de handhavingsconvenanten zijn slechts ontdaan van gegevens die kunnen leiden tot de identificatie van de betrokken bedrijven. Dat is uiteraard meer dan alleen het weglaten van namen, daar ook andere gegevens kunnen leiden tot herkenning. Afdoende anonimisering is anders niet mogelijk, doordat ingewijde derden uit de omstandigheden van het geval kunnen afleiden om welke belastingplichtige het gaat.
Deelt u de mening dat de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) weliswaar voorziet in geheimhoudingsplicht, maar dat u ook de bevoegdheid hebt om hier op grond van artikel 67 Awr, 3e lid van af te wijken? Kunt u inzicht geven in de exacte grenzen van de Wob, het parlementaire recht en de Awr waar het gaat om het op verzoek openbaar maken dan wel het inzicht verkrijgen in gegevens die betrekking hebben op rulings door leden van de Tweede Kamer?
In de parlementaire behandeling bij de aanpassing van de fiscale geheimhoudingsplicht waarbij het huidige derde lid van artikel 67 van de Awr is opgenomen en de geheimhoudingsplicht is aangescherpt, is uitdrukkelijk aan de orde geweest dat de fiscale geheimhoudingsbepaling voorrang heeft boven de Wob. De reikwijdte van het ontheffingenstelsel van het derde lid is beperkt tot uitzonderingsgevallen. Waarbij overigens geldt dat de geheimhoudingsplicht op het verstrekte gegeven blijft rusten (doelbinding) en er dus geen sprake kan zijn van openbaarmaking van het gegeven. Er is in het tweede lid geregeld welke gegevens aan de betrokkene zelf mogen worden verstrekt. Verder zijn de structurele ontheffingen geregeld in de uitvoeringsregeling Awr. Dit betreft verstrekking van fiscale gegevens aan bestuursorganen noodzakelijk voor de goede vervulling van hun publiekrechtelijke taak en nimmer voor openbaarmaking. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht moeten belastingplichtigen erop kunnen vertrouwen dat hetgeen zij vertrouwelijk aan de Belastingdienst hebben verstrekt niet openbaar wordt. Het zou de werkwijze van de Belastingdienst ernstig schaden als dit vertrouwen wordt beschaamd door verstrekking van zijn gegevens op grond van de Wob.
Bent u bereid de geanonimiseerde rulings te verstrekken van de vijftig grootste juridisch in Nederland gehuisveste bedrijven, inclusief alle relevante voorgelegde risicovolle belastingbeslissingen, de details over de afhandeling van de historie bij verschillen van inzicht en de kengetallen, zoals afgesproken bedragen, tarieven, percentages etc.?
Het is niet eenduidig te bepalen welke bedrijven tot de vijftig grootste juridisch in Nederland gehuisveste bedrijven behoren, waardoor het vrijwel niet mogelijk is om deze informatie af te bakenen. Daarnaast zou anonimisering lastig zijn, omdat ook wordt gevraagd naar de details over de afhandeling van de historie bij verschillen van inzicht en de kengetallen, zoals afgesproken bedragen, tarieven, percentages etc. Veelal zal door de aard van de afspraken voor ingewijden al blijken om welk bedrijf het gaat. Daarom moet in verband met de anonimisering vaak meer dan alleen namen weggehaald worden.
Overigens is het maken afspraken over de fiscale gevolgen van de voorgenomen rechtshandeling of structuur op basis van feiten en omstandigheden van een concrete situatie onderdeel van de dagelijkse uitvoeringstaken van de Belastingdienst. Alle afspraken die de Belastingdienst maakt vallen binnen de kaders van wet, jurisprudentie en het uitvoeringsbeleid. Mocht een afspraak nieuw beleid bevatten, dan zal dit nieuwe beleid gepubliceerd worden.
In antwoord op vragen van de leden Bashir, Van Bommel en Irrgang, allen SP, van 15 april 2011, AFP/2011/0141, heb ik uiteengezet welke afspraken in het kader van de APA-/ATR-praktijk worden gemaakt door de Belastingdienst. In heb daarin aangegeven dat de afkorting APA staat voor advance pricing agreement en de afkorting ATR voor advance tax ruling. Een APA is een afspraak vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties (goederen en dienstverlening) tussen gelieerde lichamen of tussen onderdelen van eenzelfde lichaam. Een ATR is eveneens een afspraak vooraf en geeft zekerheid over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties voor bepaalde internationale onderwerpen. Het betreft veelal een combinatie van vragen over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in internationale structuren en de vraag of al dan niet sprake is van een vaste inrichting in Nederland van een in het buitenland gevestigde vennootschap of anderszins buitenlandse belastingplicht, aldus mijn antwoord op die vragen. Overigens maakt de Belastingdienst geen afspraken over van wet- en regelgeving afwijkende belastingtarieven, percentages of bedragen.
Zoals ik ook in antwoord op vragen van het Lid Braakhuis van uw Kamer van heden, IFZ/2011/382 M, heb aangegeven wil ik u en de andere leden van de vaste Kamercommissie voor Financiën van de Tweede Kamer graag een technische briefing aanbieden door het APA/ATR-team van de Belastingdienst, waarin zij nadere uitleg van deze praktijk kunnen geven.
Zou u deze gegevens willen verstrekken vóór het algemeen overleg Fiscaal Verdragsbeleid 2011 dat is gepland voor 28 april a.s.?
Het algemeen overleg is verplaatst naar 8 juni 2011.