De stroomstoring bij het ziekenhuis in Hengelo van de Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat bij het ziekenhuis ZGT in Hengelo op zondag 8 mei jl. de stroom gedurende circa één uur is uitgevallen en dat daarbij op de intensive care bij enkele patiënten een risicovolle situatie is ontstaan, met zelfs de noodzaak tot handmatige beademing?1
Een stroomuitval is altijd een mogelijkheid, ongeacht alle maatregelen om dit te voorkomen. De ZGT heeft haar (nood)stroomvoorziening recentelijk getest waarbij geen mankementen bleken in het systeem. Haar medewerkers hebben volgens een geoefend protocol gehandeld wat ertoe heeft geleid dat er geen schadelijke gevolgen voor de patiënten waren.
De Raad van Bestuur van de ZGT heeft mij geïnformeerd dat de patiëntenzorg geen gevaar heeft gelopen. Het ziekenhuis kent (nood)procedures hoe te handelen bij eventuele stroomuitval. Deze procedures hebben goed gefunctioneerd. In de procedure is ook opgenomen dat via een belboom verpleegkundigen van huis worden opgeroepen. Snel na het incident was er daardoor sprake van een dubbele verpleegkundige bezetting. Wat betreft de handmatige beademing moet worden opgemerkt dat de beademingsapparatuur is voorzien van accu’s die in eerste instantie de beademing gedurende enige tijd overnemen. Pas daarna is handmatige beademing toegepast, verpleegkundigen zijn hierin getraind en oefenen hier ook mee. De brandweer, die zeer snel ter plaatse was, heeft bij de uitruk direct een noodaggregaat mee gestuurd. Bij een langere stroomuitval had dit ingezet kunnen worden. Ook is direct de inzet van een groter noodaggregaat geregeld. Beide noodaggregaten zijn niet gebruikt omdat de reguliere stroomvoorziening inmiddels weer op gang was.
Zijn er op enig moment mensen in levensgevaar geweest, kortom, hoe ernstig was de situatie? Hebben mensen door de stroomuitval al dan niet blijvende medische schade opgelopen?
De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat de noodprocedures naar tevredenheid hebben gewerkt en dat er geen levensgevaar is geweest. Ook is er geen sprake van blijvende medische schade als gevolg van de stroomstoring.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zouden zijn geweest van een dergelijke stroomstoring als het ziekenhuis op een doordeweekse dag in vol bedrijf zou zijn geweest?
Ik heb mij laten informeren door de Raad van Bestuur van de ZGT dat op een doordeweekse dag dezelfde (nood)procedures zouden zijn gevolgd die nu ook zijn gevolgd. Ziekenhuizen zijn er in getraind om 7 dagen per week gedurende 24 uur per dag crisissituaties op te vangen. Indien het een doordeweekse dag was geweest zouden geplande operaties zijn afgezegd. Acute operaties zouden, evenals nu in het weekend gebeurde, in een nabij gelegen ziekenhuis plaatsvinden.
Wat is de oorzaak dat de noodvoorziening niet werkte? Was alle apparatuur voor een adequate stroomvoorziening op orde, en voldeed dit aan de gewenste normen voor een ziekenhuis? Kunt u dit toelichten?
De oorzaak is een kortsluiting geweest in de voedingskabel naar het besturingssysteem van de stroomvoorzieningen waar ook de noodstroomvoorziening deel van uitmaakt. Hierdoor was het gehele ziekenhuis afgesloten van stroomvoorziening en noodstroomvoorziening.
De Raad van Bestuur heeft mij laten weten dat de apparatuur een half jaar geleden is geplaatst door een erkende grote leverancier op het gebied van (nood)stroominstallaties. Het installatie traject is begeleid door een gerenommeerd adviesbureau.
Hoe beoordeelt u de rol van het management en van de medische staf? Was een dergelijke noodsituatie te voorkomen geweest bij betere controle? Wat gaat het management doen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen?
De vereiste procedures en protocollen zijn bij het intreden van het incident gevolgd en er is sprake geweest van zorgvuldig handelen. Het incident geeft geen aanleiding voor nieuwe of andere procedures.
Hoe is het toezicht op zaken als stroomvoorzieningen in een ziekenhuis geregeld? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierin? Kunt u een inschatting geven hoe de stroomvoorzieningen in andere ziekenhuizen in Nederland geregeld zijn? Zijn deze op orde? Hoe groot is de kans dat iets dergelijks zich ook in andere ziekenhuizen van Nederland kan voordoen?
Het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op zaken zoals stroomvoorzieningen vindt plaats in het kader van de Kwaliteitswet Zorginstellingen. De Raad van Bestuur van een ziekenhuis is er op basis van deze wet verantwoordelijk voor dat verantwoorde zorg wordt verleend. Dat betekent ook dat het ziekenhuis de veiligheid van de faciliteiten zo moet regelen dat de veiligheid voor patiënten niet in gevaar is. Het zorgen voor een adequate noodstroomvoorziening en het regelmatig testen is hier onderdeel van.
De IGZ heeft naar aanleiding van berichten en meldingen van problemen bij noodstroom die de afgelopen jaren in een aantal ziekenhuizen zijn opgetreden, TNO Zorg en Bouw al voor dit incident de opdracht gegeven om in 2011 een onderzoek te doen naar noodstroomvoorzieningen in ziekenhuizen. Een door de IGZ gesignaleerd probleem is dat er voor noodstroomvoorzieningen geen normen of richtlijnen zijn waar de IGZ in haar toezicht op kan terugvallen. Het TNO-onderzoek heeft dan ook mede de opdracht om best practices te identificeren en op basis hiervan richtlijnen te laten opstellen.
Op basis van reguliere inspectiebezoeken acht de IGZ op dit moment de kans klein dat er vergelijkbare situaties als in Hengelo zich zullen voordoen. Daarbij speelt mee dat elk ziekenhuis over noodplannen beschikt om op dergelijke situaties te anticiperen en ook dat noodvoorzieningen en het testen daarvan een onderwerp is waarop ziekenhuizen tijdens een accreditatie door het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg (NIAZ),worden beoordeeld. Een feit is dat nagenoeg alle ziekenhuizen in Nederland NIAZ-geaccrediteerd zijn.
Het grootschalig afschieten van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het advies dat oproept tot grootschalig afschot van ganzen?1
Ik heb kennisgenomen van de visie van zeven maatschappelijke organisaties over de toekomst van het ganzenbeleid.
Onderschrijft u dat de overbemesting van arme zandgronden veroorzaakt wordt door te hoge stikstofdeposities waarbij de veehouderij een belangrijke bron vormt? Zo ja, kunt u de bijdrage van respectievelijk de veehouderij en de ganzen aan deze overbemesting kwantificeren? Zo nee, waar baseert u zich dan op binnen dit beleidskader?
Over de bijdrage van de mest van ganzen aan de fosfaat- en nitraatgehaltes in water verwijs ik u naar de brief van 16 maart 2009 aan uw Kamer (TK, 28 385, nr. 131). De periodieke evaluaties van het mestbeleid geven aan dat het nitraatgehalte van het grondwater in de zandgebieden de afgelopen jaren sterk is teruggedrongen.
Welke maatregelen worden er genomen om andere bronnen die voor bemesting van arme zandgronden zorgen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het grootschalig mestgebruik in de landbouw zeer eiwitrijke graslanden ontstaan die de ganzen aantrekken? Zo ja, bent u bereid dit mestgebruik te reduceren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat populatieomvang bepaald wordt door de mate van voedselaanbod en afschot geen duurzame oplossing hiervoor vormt? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u dit?
In meerdere wetenschappelijke publicaties is aangegeven, dat afschot een effectief instrument kan zijn voor populatiebeheer.2 Ik zie derhalve geen reden om nieuw onderzoek te entameren.
Deelt u de mening dat afschot hooguit een laatste middel zou mogen zijn en dat eerst diervriendelijke alternatieven onderzocht zouden moeten worden, zoals diervriendelijke preventie op akkers en het inzaaien van gronden met witte klaver? Zo ja, bent u bereid deze alternatieven in te zetten en provincies op te roepen deze te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De Gedeputeerde Staten van de provincie zijn verantwoordelijk voor het faunabeheer en de afweging welke beheersinstrumenten worden ingezet.
In de voortgangsrapportages betreffende Nota Dierenwelzijn en Nationale agenda Diergezondheid heb ik u geïnformeerd over alternatieven voor afschot om de schade te beperken (TK, 28 286, nrs. 259 en 381). Ook het Faunafonds heeft onderzoekresultaten openbaar en toegankelijk gemaakt. Op hun website () zijn meerdere onderzoeken te vinden over alternatieve beheermethoden om de ganzenschade te verminderen.
Kunt u aangeven welke onafhankelijke onderzoeken naar diervriendelijke preventiemethoden tegen ganzenoverlast in de afgelopen 5 jaar hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat onderzoek naar diervriendelijke preventiemethoden prioriteit zou moeten krijgen boven afschot?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat ganzen langdurige monogame verbintenissen aangaan en dat grootschalig afschot dientengevolge voor grote verstoring van familiebanden zal zorgen binnen de ganzenpopulatie? Zo ja, kunt u aangeven welke rol dit in de ethische afweging tot het plegen van grootschalig afschot heeft gespeeld?
Voor de vraag over monogame familieverbanden verwijs ik naar eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp (TK, 2007–2008, Aanhangsel, nr. 3468).
Klopt het dat grote aantallen ganzen met kogels in het lijf leven als gevolg van het massale gebruik van hagel bij het afschot van hoog overvliegende ganzen? Zo ja, vindt u het ethisch verantwoord om massale verwonding van wettelijk beschermde vogels toe te staan om economische redenen? Zo nee, waarop baseert u zich?
Mij is een onderzoek bekend naar ganzentrek en het voorkomen van vogelgriep (Alterra-rapport 2055) waaruit blijkt dat van de onderzochte ganzen ongeveer één vijfde hagelkorrels in het lichaam hadden. Volgens de onderzoeker zou vooral de voorjaarsjacht in Rusland een belangrijke oorzaak kunnen zijn voor het feit dat een kwart van de volwassen kolganzen een of meer hagelkorrels in zijn spierweefsel blijkt te dragen. Waar mogelijk dient te worden voorkomen dat ganzen niet-dodelijk aangeschoten worden. De gedrags- en weidelijkheidsregels van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging roepen de jagers in Nederland daar ook toe op.
Kent u het rapport «winterganzen, het roer moet om» van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) waarin gesteld wordt dat het stoppen met het afschieten van winterganzen en het compenseren van boeren de goedkoopste oplossing zou zijn voor door ganzen veroorzaakte problemen? Kunt u aangeven hoe de conclusies uit dit rapport zich verhouden tot de nu voorgestelde maatregelen tot massaal afschot?
Het rapport is bij mij bekend. Het laat ook zien dat de kosten van het ganzenbeleid in de in de vraag genoemde variant alsnog oplopen naar ruim
€ 20 miljoen in 2015. Er zal daarom naar een combinatie van maatregelen gekeken moeten worden door de provincies, opdat het ganzenbeheer aanzienlijk goedkoper wordt. Gedacht kan worden aan populatiebeheer van de schadeveroorzakende ganzen en een stelselwijziging van de tegemoetkomingen. Het voorstel «Nederland Ganzenland» van de zeven maatschappelijke organisatie zal worden doorberekend om na te gaan of het aansluit bij de taakstelling van het regeerakkoord.
Kunt u aangeven op basis van welk onafhankelijk onderzoek u van mening bent dat massaal afschot van ganzen duurzaam effect zou hebben op de omvang van de ganzenpopulatie? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek in te laten stellen voorafgaand aan de maatregel?
Zie antwoord vraag 5.
Het wegjagen van jong talent bij de overheid |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Bezuinigingen en baantevredenheid bij de overheid» dat is gehouden onder 1809 (leidinggevende) ambtenaren door Binnenlands Bestuur en Hay Group?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ernstige zorgen die ambtenaren hebben over de continuïteit van de bedrijfsvoering in hun organisatie?
Het is begrijpelijk, dat de diverse bezuinigingen en de mogelijke impact die dit heeft op hun werkzaamheden, leiden tot zorgen bij ambtenaren. Ik ben van mening dat er geen reden is tot zorg over de continuïteit in de bedrijfsvoering. Bij de uitvoering van de reorganisatieprocessen bij de (rijks)overheid is nadrukkelijk aandacht voor de borging van de continuïteit.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat medewerkers van het Rijk vrezen dat vooral jonge medewerkers de overheid de rug toe zullen keren? Wat gaat u concreet doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Tot op heden kunnen wij op basis van cijfers niet concluderen dat vooral jongeren de rijksdienst de rug toe keren. De instroommogelijkheden waren in algemene zin, mede als gevolg van de afgelopen taakstellingen, beperkt. Met uw instemming is onlangs besloten het fte-slot per 2012 los te laten. Dit biedt het Rijk ook de mogelijkheid om, in specifieke gevallen, jonge medewerkers in- en doorstroomkansen te bieden binnen het Rijk.
De verwachting is dat vanaf 2015 een toenemende uitstroom van medewerkers bij het Rijk op gang zal komen, waardoor het Rijk te maken krijgt met een toenemende vervangingsvraag en weer meer jonge hoogopgeleide talenten kan binnenhalen en -houden. Daarom blijft het Rijk investeren in de instroom van jongeren, onder andere door het aanbieden van stages, (betaalde) opdrachten, leer-arbeidsplaatsen en traineeplaatsen wordt gewerkt aan het structureel kleiner maken van de overheid zodat die met een kleiner personeelsbestand toe kan.
Hoe kan het dat er binnen de overheid zoveel onduidelijkheid bestaat over waar de bezuinigingen op het personeel zullen neerslaan? Wat kan en gaat u hieraan doen?
In het algemeen is bekend waar de bezuinigen in de overheid neerslaan. In de diverse bestuurslagen wordt gewerkt aan de nadere invulling van de besparingsopdracht. De uitwerking is afhankelijk van de nieuwe financiële kaders, beleidsmatige keuzes en de mogelijke winst die kan worden behaald uit vergroting van efficiency. Deze stappen zijn nodig om de precieze personele gevolgen in kaart te brengen. De verschillende gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk om dit te doen.
Voor het Rijk geldt dat de verschillende departementen voor de begroting van 2012 zullen aangeven hoe zij invulling gaan geven aan de hen opgelegde taakstelling. De medewerkers worden via informatiebijeenkomsten hierover geïnformeerd.
Wat is uw visie ten aanzien van het personeelsbestand van de overheid over vier jaar? Kunt u een evenwichtig personeelsbestand garanderen voor de toekomst?
Het rapport «De grote uittocht» (BZK/VSO/SCO, april 2010) laat de effecten van de vergrijzing zien: tot 2020 zullen drie op de tien medewerkers uitstromen naar pensioen. Het is de ambitie van dit kabinet om te komen tot een kleinere en efficiëntere overheid, die daarmee in de toekomst ook een kleiner beroep zal doen op het beschikbare personeel. Het is echter belangrijk dat tegenover de uitstroom, voldoende en de juiste instroom komt te staan. Dit kwalitatieve vraagstuk heeft mijn aandacht en staat ook op de agenda bij het overleg met de bonden over een nieuwe CAO. In de kabinetsreactie op de Grote Uittocht, die reeds aan u is toegezegd, ga ik nader op dit vraagstuk in.
Bestaat er een strategisch personeelsplan om talentvolle opvolgers voor sleutelposities binnen de overheidsorganisatie zeker te stellen? Kunt u dit nader toelichten?
Op regionaal niveau bestaan activiteiten rond strategische personeelsplanning. Zo ontplooit Empower Limburg (regionaal arbeidsnetwerk) meerdere activiteiten, waaronder een samenwerking met de Open Universiteit ten aanzien van strategische personeelsplanning in een masterclass HRM.
Bij gemeenten liep tot eind 2010 de (verlengde) impulsregeling Strategische personeelsplanning. Deze regeling was bedoeld om gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van een analyse, het opstellen van een strategisch personeelsplan en het uitvoeren van interventies uit dit plan. Het ging erom de implementatie van strategische personeelsplanning in de gemeentelijke bedrijfsvoering te bevorderen en uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten onderling te stimuleren. Ook bij de waterschappen loopt tot en met juni 2011 een impulsregeling Strategische personeelsplanning met hetzelfde doel: om waterschappen te ondersteunen bij het opstellen en implementeren van een strategische personeelsplanning.
Het Rijk kent meerdere management-development trajecten voor verschillende schaalniveau’s, waarin medewerkers met managementpotentieel worden voorbereid voor leidinggevende- of sleutelfuncties.
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de moties van de leden Hachchi en Heijnen2 en de motie van de leden Hachchi en Koopmans3 met betrekking tot de vernieuwing van de Rijksdienst?
Met betrekking tot de motie van de leden Hachchi en Heijnen kan ik u melden dat ik de geldende afspraken over de status van trainees als interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties nogmaals onder de aandacht heb gebracht van de ambtelijke top van de ministeries.
Met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Hachchi en Koopmans laat ik u weten dat in het kader van het CAO-overleg met de bonden, het behoud van jongeren onderwerp van gesprek is.
Bent u bereid ook de lokale overheden te stimuleren meer prioriteit te geven aan het bewerkstelligen van een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De aanstelling van het personeel bij de lokale overheden is de verantwoordelijkheid van individuele organisaties. Vanuit mijn hoedanigheid als coördinerend bewindspersoon voor het Openbaar Bestuur hebben vraagstukken van arbeidsmarktbeleid, waaronder de positie van jongere ambtenaren, mijn aandacht. Het is mijn voornemen om hierover met partijen in het openbaar het gesprek aan te gaan om te komen tot gezamenlijke activiteiten op het terrein van arbeidsmarkt.
Subsidieverstrekking aan een site met islamityische opvoedtips |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de antwoorden op de schriftelijke vragen van de VVD Rotterdam over betrokkenheid van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Rijnmond bij Opvoedmix.nl?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de uitvoering en advisering van Opvoedmix.nl en de training «online hulpverlenen» van de medewerkers deels wordt gefinancierd door ZonMw, dat mede gefinancierd wordt door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Ja.
Hoe staat u tegenover het feit dat door ZonMw wordt meegewerkt aan een site die religie- en cultuurgebonden opvoedinformatie geeft?
Zie het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de site oordelen velt en adviezen geeft die niet aansluiten op de gangbare opvoedpraktijk in Nederland – bijvoorbeeld dat een vader wordt gezien als het hoofd van het gezin, de directeur van het bedrijf, en dat ouders worden aangespoord om zoveel mogelijk met kinderen te praten over wat de islam zegt over homoseksualiteit –, en dat dit de integratie van Marokkanen in Nederland belemmert?
Zie het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten onwenselijk zijn en in zulke gevallen er absoluut geen subsidie (direct danwel indirect) dient te worden verstrekt, omdat zich dit tegen de integratie richt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Welke vervolgstappen bent u voornemens te zetten inzake de bemoeienis van ZonMw met www.opvoedmix.nl?
ZonMw voert verschillende programma’s uit voor het ministerie van VWS. Alle programma’s worden uitgevoerd op basis van vooraf door VWS geaccordeerde criteria. Dat geldt ook voor het programma Vrijwillige Inzet voor en door de jeugd en gezin dat versterken van eigen kracht en sociale netwerken rond opvoeden en opgroeien – de (pedagogische) civil society – tot doel heeft. De middelen voor dit programma – dat loopt vanaf 2009 tot medio 2012 – zijn beschikbaar gekomen via de motie Slob (motie Slob c.s. TK 2008–2009, 31 700, nr. 17).
Opvoedmix.nl is één van de projecten dat via het ZonMw programma wordt ondersteund: informele preventieve opvoedondersteuning voor en door Marokkaans Nederlandse ouders via internet. Opvoedmix.nl maakt zoveel mogelijk gebruik van beschikbare opvoedinformatie, waarbij deze informatie wordt aangevuld met doelgroeprelevante informatie. Opvoedmix.nl gaat ook in op het dilemma waarin migrantenouders kunnen komen te verkeren als ze enerzijds vanuit de religie en anderzijds met gebruik van moderne pedagogische inzichten hun kinderen groot willen brengen. Naar aanleiding van de gestelde vragen heb ik ZonMw gevraagd om samen met de projectuitvoerder kritisch de specifieke rubriek «islam en opvoeding» door te nemen en de uitvoerder waar nodig te vragen teksten beter te laten aansluiten bij de gangbare opvoedpraktijk.
Zijn er op dit moment soortgelijke religie- en cultuurgebonden sites in de lucht of in voorbereiding waarbij ZonMw of een andere door de overheid (mede-) gefinancierde organisatie een rol speelt? Zo ja, bent u van plan iets tegen deze initiatieven te ondernemen?
Voor zover ons bekend zijn er op dit moment géén soortgelijke religie- en cultuurgebonden sites in de lucht waarbij een door de overheid (mede-) gefinancierde organisatie een rol speelt. Het is uw Kamer bekend dat ZonMw namens de ministeries van VWS en BZK het programma Diversiteit in het jeugbeleid uitvoert. Doel van dit programma is dat migrantengezinnen beter worden bereikt door algemene jeugdvoorziengen en laagdrempelige opvoedondersteuning. Ook voor dit programma geldt als uitgangspunt dat er geen religieuze activiteiten worden gesubsidieerd.
De dreigende sloop van station Emmen Bargeres |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de aangehouden motie Van Gent over de sloop van station Emmen Bargeres1 en de Quick Scan naar de markt en capaciteit op de gedecentraliseerde spoorlijnen2?
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging naar aanleiding van het schrappen van de 1000-instappersnorm, dat er een nader onderzoek komt naar het vervoerspotentieel van het openhouden van station Emmen Bargeres dan wel in de toekomst heropenen van dit station naast het nieuwe station Emmen Zuid?
Nee. De toezegging tijdens het AO over aanleg nieuwe stations op 22 april 2010 ging over het onderzoek naar de verplaatsing van Station Bargeres. Het lid Van Leeuwen (SP) vroeg of het klopte dat er door het ene station te sluiten en het andere te openen er meer reizigers komen.
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens dat debat met betrekking tot station Bargeres wel toegezegd na te gaan of de consumenteninspraak correct was verlopen en dat schriftelijk aan de Kamer te laten weten. In deze toegezegde brief zou tevens het effect op de vervoeromvang meegenomen worden. Hierover heb ik u inmiddels geïnformeerd bij brief van 14 maart jongstleden (kenmerk IenM/BSK-2011/37969). Er is tijdens het AO aanleg nieuwe stations van 22 april 2010 geen nieuw (rijks)onderzoek toegezegd.
Tijdens het AO van 16 en 17 maart 2011 heb ik toegezegd de Kamer te informeren over een eventueel onderzoek naar de levensvatbaarheid van de stations Emmen Zuid en Emmen Bargeres. De provincie Drenthe en de gemeente Emmen hebben echter aangegeven dat verplaatsing van station Emmen Bargeres altijd het uitgangspunt is geweest, niet het openen van een extra station. Daarom hebben de provincie Drenthe en de gemeente Emmen geen onderzoek uit laten voeren naar de (on)mogelijkheid om beide stations open te houden.
Bij de opdrachtverlening van de gemeente Emmen aan ProRail tot de bouw van een nieuw station Emmen-Zuid is tevens opdracht gegeven tot ontmanteling van station Emmen Bargeres. Deze afweging hoort bij de decentrale verantwoordelijkheid voor het regionale verkeer en vervoer.
Ik beschouw hiermee mijn toezegging in het AO Spoor van 16 en 17 maart 2011 om u te informeren over een eventueel onderzoek als afgerond.
Waarom zijn de resultaten van dit onderzoek nog niet besproken met de regio en heeft de Kamer de resultaten van dit onderzoek ook nog steeds niet ontvangen en wordt desondanks overgegaan tot sloop?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het besluit van de provincie, om op dit moment niet gebruik te maken van de mogelijkheid om station Emmen Bargeres te bedienen, niet de sloop van het station noodzakelijk maakt? Zo nee, waarom is de sloop van het station in uw ogen noodzakelijk?
De provincie Drenthe en gemeente Emmen hebben mij laten weten dat Station Emmen Bargeres niet voorkomt in hun toekomstplannen. Sloop van het station is altijd het uitgangspunt geweest aangezien het een verplaatsing van het station betreft. Het station Emmen Bargeres is 36 jaar oud waarbij 40 jaar een normale levensduur is. Vanuit oogpunt van veiligheid, het voorkomen van vandalisme en het besparen op onderhouds- en instandhoudingskosten is het verstandig om zo snel mogelijk tot sloop over te gaan.
Deelt u de mening dat de consumentenorganisaties alleen hebben geadviseerd over de bediening van station Emmen Bargeres, maar niet over de sloop van deze halte?
Ja.
Waarom ligt, zoals u stelt in uw brief van 2 mei 2011, de verantwoordelijkheid voor het station Emmen Bargeres bij de provincie? Deelt u de mening dat de provincie na de decentralisatie alleen over de bediening van de stations gaat (het vervoer), maar niet over het beheer van de infrastructuur en de stations en de planning van de infrastructuurcapaciteit op de lange termijn, en dat dit nog steeds de verantwoordelijkheid is van het Rijk en ProRail?
De verantwoordelijkheid voor de bediening van station Emmen Bargeres ligt bij de provincie Drenthe. Beheer en eigendom van het station ligt bij Prorail. ProRail heeft mijn ambtsvoorganger in 2009 toestemming gevraagd om het station te mogen slopen. Toen is ook de toestemming gegeven. Ik ondersteun de lijn van de regio dat het station niet in stand hoeft te worden gehouden.
Daarnaast een nuancering naar aanleiding van uw vraag, wanneer wijziging van de infrastructuur geschiedt in opdracht van derden, dan zijn ook de instandhoudingkosten voor de betreffende derden.
Deelt u de mening dat de ambitie voor 2020 voor de Vechtdallijnen uit de quick scan van uw eigen ministerie, namelijk een model met 2 sneltreinen Zwolle–Emmen die sneller zijn dan de huidige sneltreinen, 2 stoptreinen Zwolle–Hardenberg en 2 stoptreinen Almelo–Emmen, verdere reizigersgroei op deze lijnen mogelijk maakt en dat het uitvoeren van deze ambitie heropening van station Emmen Bargeres mogelijk in de toekomst wenselijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De zogenaamde ambitievariant uit de Quick scan van de gedecentraliseerde spoorlijnen is in de bijlage van dat rapport opgenomen als indicatie van de ambitie die de decentrale overheden met die lijnen hebben. Nut en noodzaak van die bedieningsmodellen zijn nog niet aangetoond. Natuurlijk zal een forse uitbreiding van het OV-aanbod leiden tot een bepaalde reizigersgroei. Maar gezien het feit dat de provincie Drenthe en de gemeente Emmen hebben aangegeven dat station Emmen Bargeres niet voorkomt in hun toekomstplannen, zal de aanwezigheid van een station Emmen Bargeres daarbij niet gewenst zijn.
Bent u bereid de doorontwikkeling van de Vechtdallijnen in lijn met de ambitie-variant uit de quick-scan verder te onderzoeken, inclusief de mogelijkheden voor het in de toekomst hervatten van de bediening van station Emmen Bargeres? Bent u bereid in dit onderzoek ook te kijken naar de uitbouw van de stoptreinen tot een regionale lightrail-achtige verbinding met meer nieuwe haltes, zoals heropening van Bergentheim en een nieuwe halte in Hardenberg-Noord?
De eventuele doorontwikkeling van de Vechtdallijnen is de (financiële) verantwoordelijkheid van de decentrale overheden. Dat geldt ook voor het opdracht geven tot een onderzoek en de uitbouw van de stoptreinen tot een regionale lightrail-achtige verbinding met meer nieuwe haltes.
Deelt u de mening dat de sloop van het station mogelijke toekomstige wensen om het station te heropenen, bijvoorbeeld bij wijziging van de bediening op de Vechtdallijnen, onnodig duur maakt?
Nee. Daar ga ik niet over. Zoals aangegeven bij vraag 4 betreft het een decentrale keuze. Bovendien, jarenlang beheren en onderhouden van een station dat mogelijk in de toekomst weer in gebruik wordt genomen kost de opdrachtgever ook veel geld.
Wat zijn de annuleringskosten als u nu besluit alsnog het station niet te slopen? Hoeveel geld wordt per saldo bespaard door het station niet te slopen?
Hoe hoog de kosten zijn van de sloop en de eventuele kosten van annulering kan door ProRail niet worden aangegeven omdat deze onderdeel uitmaken van een grotere opdracht waaronder de aanleg van station Emmen Zuid. Niet slopen betekent in ieder geval geen besparing voor mijn ministerie, want wij hebben alleen bijgedragen in de aanleg van station Emmen Zuid.
Bent u bereid de sloop van het station niet door te laten gaan om zo alle opties voor de langere termijn voor uw opvolger, de provincie Drenthe en de toekomstige vervoerder open te houden? Bent u bereid het geld dat hiermee wordt bespaard beschikbaar te stellen voor het budget kleine stations voor de realisatie van nieuwe stations? Bent u bereid in verband met de aangekondigde sloop deze vragen uiterlijk 13 mei te beantwoorden?
Zoals ik concludeerde in mijn brief over de motie Van Gent met betrekking tot station Emmen Bargeres van 2 mei 2011, kenmerk IENM/BSK-2011/64696, zie ik geen aanleiding om het besluit over het amoveren te herzien. Ik zal de sloop daarom niet tegenhouden. Daarbij is er ook geen sprake van een besparing, zoals beantwoord in vraag 10.
Het bericht dat stateloze Roma met kinderen naar Ter Apel worden gestuurd zonder dat zij kunnen worden uitgezet |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe geeft u bij stateloze romakinderen invulling aan de verplichting uit artikel 7 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) om kinderen te helpen bij het verwerven van een nationaliteit?1
Artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) kent het recht toe aan kinderen om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen. De verwerving van het Nederlanderschap is uitgewerkt in de Rijkswet op het Nederlanderschap, waarbij staatlozen een gunstiger positie hebben dan andere vreemdelingen. Voor staatlozen geldt dat zij een optierecht kunnen uitoefenen na drie jaar toelating en hoofdverblijf op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), mits zij in het Koninkrijk als staatloze zijn geboren. Indien zij niet in het Koninkrijk zijn geboren als staatloze, dan kunnen zij, in afwijking van de gebruikelijke termijn van vijf jaar toelating en hoofdverblijf, reeds na drie jaar toelating en hoofdverblijf naturaliseren op grond van artikel 8, vierde lid RWN. Het recht om een nationaliteit te verwerven is hiermee voor zowel staatloze binnen het Koninkrijk geboren vreemdelingen, als voor staatloze immigranten voldoende gewaarborgd.
Op welke wijze heeft u zich ingezet te voldoen aan de oproep van de Raad van Europa om de stateloosheid onder Roma te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of aan stateloze Roma binnen de EU een vorm van EU burgerschap verleend kan worden als zij er niet in geslaagd zijn om binnen vijf jaar verblijf in een EU-lidstaat een nationaliteit te verwerven? Zo nee, waarom niet?
Het nationaliteitsrecht is een bevoegdheid van de nationale staat. De bevoegdheid wordt uitgeoefend met inachtneming van ter zake geldende volkenrechtelijke en internationale verplichtingen, alsmede de algemene en nationaliteitsrechtelijke rechtsbeginselen. Bezit van een nationaliteit van een EU-lidstaat betekent tevens EU-burgerschap. Het Europese recht kent geen grondslag een binnen de EU geboren staatloze een EU-burgerschap te laten verkrijgen.
Waarom vindt u het nodig stateloze romakinderen naar Ter Apel te sturen?
Indien een vreemdeling geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Nederland, kan een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Ook in het geval van Roma kinderen en hun ouder(s) kan het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de VBL geïndiceerd zijn.
Met het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel in combinatie met een meldplicht in de VBL wordt beoogd om de betreffende vreemdeling in het zicht van de overheid te houden, om zodoende langer door middel van individueel casemanagement aan de terugkeer te kunnen werken en meer tijd te hebben voor het verkrijgen van vervangende reisdocumenten.
Het komt voor dat in de VBL vreemdelingen verblijven die stellen dat zij staatloos zijn. Ten aanzien van deze vreemdelingen wordt ingezet op de vaststelling van de nationaliteit, aangezien dit een voorwaarde is om de desbetreffende vreemdelingen te laten terugkeren of te kunnen uitzetten naar het land van herkomst, dan wel een land waar de toegang van de vreemdeling is gewaarborgd. In de praktijk blijkt dat ook vreemdelingen van Roma-afkomst kunnen terugkeren naar een herkomstland.
Welke meerwaarde heeft het verblijf daar voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in situaties waarin de voorziene voorbereidingstijd voor vertrek de gebruikelijke twaalf weken overschrijdt, af te zien van het verplaatsen van kinderen naar Ter Apel?
Nee. Het realiseren van het (gedwongen) vertrek van vreemdelingen is een gecompliceerd proces waarbij vele factoren een rol spelen. Sommige van deze factoren kunnen maar in beperkte mate door de Nederlandse overheid beïnvloed worden, zoals de bereidheid van de vreemdeling om mee te werken aan het vertrek en de mogelijkheid van landen van herkomst om (tijdig) een (vervangend) reisdocument af te geven. Gedurende de twaalf weken in de VBL wordt de uitvoering van het vertrektraject geïntensiveerd. Afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen die zich in dit complexe traject voordoen, zal blijken of de termijn van twaalf weken in de VBL al dan niet voldoende is om het vertrek te realiseren. Ik ben van mening dat de inschatting of de voorbereidingstijd voor vertrek de gebruikelijke twaalf weken zal overschrijden, derhalve niet op voorhand kan worden gemaakt.
Het bericht "Te lange wachtlijsten voor transgenderzorg" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Te lange wachtlijsten voor transgenderzorg»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de wachtlijsten bij het VUmc voor Genderdysforie zo lang zijn?
Het VUmc, aan wie ik deze vraag heb voorgelegd, geeft zelf aan dat er
vijf concrete oorzaken zijn voor de wachtlijsten:
Deelt u de mening van het Transgender Netwerk Nederland (TNN) dat lange wachtlijsten kunnen leiden tot ernstige problemen als depressies, zelfmoordgedachten, terugvallende schoolprestaties en werkloosheid? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de wachtlijsten terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen zullen dit zijn? Zo nee, welke concrete beleidsvoornemens heeft u dan om hetgeen u in het regeerakkoord belooft inzake transgenderzorg na te komen? Welke afrekenbare doelen stelt u zichzelf inzake transgenderzorg?
Ik beschik niet over voldoende informatie om de genoemde consequenties in detail te overzien. Dat er consequenties zijn door wachtlijsten voor betrokkenen en hun professionele omgeving wordt mij evenwel van de zijde van VUmc bevestigd en ik betreur dat. Omdat de problematiek, zoals geschetst door TNN en VUmc, meervoudige oorzaken heeft die geen van allen simpel te remediëren zijn, wil ik hier geen beloften doen waarvan de inlossing niet exclusief mijn systeemverantwoordelijkheid betreft. Ik zal vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid meewerken aan een toekomstbestendige transgenderzorg in Nederland, zoals deze is uitgewerkt in een voorstel van VUmc en de zelfhulpvereniging Transvisie. Ik wil met deze partijen bezien of en zo ja hoe dit gerealiseerd kan worden. Hiertoe zal ik op korte termijn nader overleg plannen. Hangende de inhoudelijke discussie wil ik niet vooruitlopen op de gewenste doelstellingen.
De bezuiningen op de rijksbijdrage aan het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NBTC vreest voor Nederland als vakantieland»1
Ja.
Welk belang hecht u aan de Nederlandse gastvrijheidsector en aan Nederland als bestemming voor toeristen en zakelijke bezoekers?
Ik hecht daar veel belang aan. Zoals ik in paragraaf 2 van deze brief aangeef, is de gastvrijheidseconomie een belangrijke pijler van onze economie. Daarnaast levert de sector een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat.
Deelt u de mening dat deze sector bijna volledig bestaat uit ondernemingen uit het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en van groot economisch belang is qua omzet en werkgelegenheid?
Ja.
Is het waar dat u substantieel wilt bezuinigen op de rijksbijdrage aan de door NBTC georganiseerde collectieve promotie van Nederland als recreatieve en zakelijke bestemming?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord aangekondigd 500 miljoen euro aan subsidies voor het bedrijfsleven te schrappen. Zoals ik in paragraaf 4 van deze brief aangeef, zal ik in dit kader ook de Rijksbijdrage aan het NBTC voor de bevordering van het inkomend toerisme herzien.
Op jaarbasis blijf ik vanaf 2015 structureel 5,8 miljoen euro investeren in het NBTC. Ik stel mij voor dat het NBTC zich met deze bijdrage sterker gaat richten op de belangrijkste toeristische herkomstmarkten (zoals België en Duitsland) en bezoekerssegmenten (zoals stedenbezoekers en zakelijke bezoekers).
Zo ja, hoeveel bedraagt de bezuiniging in euro’s en in procenten van de huidige rijksbijdrage?
EL&I stelt nu op jaarbasis 16,6 miljoen euro beschikbaar aan NBTC. Dit bedrag zal in vier jaar worden afgebouwd naar 5,8 miljoen euro vanaf 2015. Dit betreft een vermindering van 65%.
Komt de voorgestelde bezuiniging voort uit onvrede met de prestaties van het NBTC?
De voorgestelde bezuiniging is onderdeel van de bredere bezuinigingsopgave van het Rijk om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen.
Vindt u de omvang van de bezuiniging in overeenstemming met de waarde die het kabinet zegt te koppelen aan ondernemerschap, export en internationale handel?
Er blijft vanaf 2015 structureel 5,8 miljoen euro beschikbaar voor het NBTC. Ik ben van mening dat het NBTC met dit bedrag in staat om een compacte, gerichte organisatie in stand te houden voor de marketing en congreswerving van de bestemming Nederland, en zo afdoende kan bijdragen aan de ambities van het kabinet op het gebied van ondernemerschap, export en internationale handel.
Deelt u de vrees dat met de aangekondigde bezuiniging een veel groter bedrag aan (belasting) inkomsten verloren gaat? Deelt u ook de vrees dat Nederland er dus per saldo op achteruit door gaat?
Zie vraag 21 (Kamerstuk 26 419, nr. 45)
Welke gevolgen denkt u dat de bezuiniging heeft voor de bijdrage vanuit het bedrijfsleven aan de collectieve promotie? Is uw inschatting dat de bedrijven uit de sector de verlaging van de bijdrage zullen compenseren?
Het is aan de sector zelf om daarover te beslissen. Ik kan me voorstellen dat het NBTC ernaar streeft de relatieve bijdrage van haar partners aan haar begroting te verhogen, nu de Rijksfinanciering afneemt.
De partners van het NBTC dragen op dit moment jaarlijks ruim 40% bij aan de totale begroting.
Is een rijksbijdrage van 50%, zoals bij de publiekprivate samenwerking op het gebied van innovatie, volgens u een goede richtlijn voor de toekomstige rijksbijdrage aan de collectieve Nederland-promotie?
Zoals ik in reactie op vraag 9 aangeef, kan ik me voorstellen dat het NBTC ernaar streeft de relatieve bijdrage van haar partners aan de begroting te verhogen. Een Rijksbijdrage van minder dan 50% is in dit verband mogelijk.
Bent u bereid deze vragen te antwoorden voor het aangekondigde algemeen overleg Toerisme?
Ja.
De voortgaande straatterreur door Marokkanen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Groep slaat jongen (17) bewusteloos»?1
Ja.
Deelt u de visie dat alles op alles moet worden gezet om dit laffe tuig achter de tralies te krijgen en niet weg te laten komen met een taakstrafje? Zo nee, waarom niet?
Het vertoonde gedrag is ontoelaatbaar. Momenteel is nog niet bekend door wie de jongen geslagen is. Indien tot vervolging wordt overgegaan is het aan het OM welke strafvordering wordt gedaan, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. Op grond van de individuele feiten en omstandigheden zoals deze door de rechtbank worden vastgesteld, zal straftoemeting plaatsvinden.
In hoeverre bent u van mening dat de enige structurele oplossing van het Marokkaans straatterrorisme het denaturaliseren en uitzetten van de daders is?
Ik deel uw mening niet. Sinds 1 oktober 2010 maakt de Rijkswet op het Nederlanderschap het mogelijk om de Nederlandse nationaliteit in te trekken van personen met een dubbele nationaliteit die veroordeeld zijn voor misdrijven die tegen de veiligheid van de staat zijn gericht. Het kabinet spreekt met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit. Ik verwacht dat daarover komend najaar duidelijkheid zal ontstaan en kan daar dus niets over zeggen.
Het kabinet noemt hierbij misdrijven waarvoor een gevangenisstraf van 12 jaar of meer opgelegd kan worden. Hoewel nog niet vaststaat wat de daders in het bovengenoemde geval ten laste zal worden gelegd, moet hier worden opgemerkt dat, als het gaat om eenvoudige mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, deze misdrijven niet binnen de termen van de voorgenomen maatregelen vallen en dus ook na wijziging van de Rijkswet Nederlanderschap in bedoelde zin geen aanleiding zullen kunnen zijn tot intrekking van de Nederlandse nationaliteit.
Welke maatregelen gaat u treffen teneinde het straatterrorisme uit te bannen? Op welke termijn?
Er zijn verschillende instrumenten beschikbaar die bijdragen aan het tegengaan van overlast en handhaving van de openbare orde en veiligheid. Enkele voorbeelden hiervan: APV-bepalingen, artikel 172 Gemeentewet, gebiedsverboden op grond van voorgaande instrumenten, toepassing van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. Verder verwijs ik naar de brief over de aanpak van criminele jeugdgroepen van 18 mei 2011.
Hoe duidt u de conclusie van het onderzoek van de heer Pfeiffer (van het criminologisch onderzoeksinstituut Niedersachsen) dat er een relatie bestaat tussen agressief gedrag en de islam?
De heer Pfeiffer ondervroeg voor dit onderzoek 45 000 tieners uit 61 steden en regio’s in Duitsland. De resultaten geven volgens hem aan dat moslimjongens uit allochtone gezinnen vaker kans hadden om in te stemmen met de voorgelegde uitspraken, dan jongens uit gezinnen van christelijke immigranten. Volgens de onderzoeker is er geen sprake van een rechtstreeks verband tussen het islamitisch geloof en geweld – maar mogelijk wel een indirect verband. De onderzoeker legt onder meer een relatie met de integratie van deze jongeren in de Duitse samenleving. Zover mij bekend is er geen vergelijkbaar onderzoek gedaan in hoeverre Nederlandse moslimjongeren instemmen met voorgelegde uitspraken. Ik kan in die zin ook geen verband leggen met het door u aangehaalde incident.
Een mogelijke anti-homoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat Oeganda mogelijk alsnog de anti-homoseksualiteitwet implementeert die de doodstraf oplegt aan homoseksuelen en jarenlange gevangenisstraffen aan personen die homoseksualiteit van familieleden niet bekend maken?1
Deze berichten zijn zorgelijk. Het betreffende wetsvoorstel gaat immers in tegen de mensenrechten.
Zult u uw ernstige zorgen overbrengen aan de hoogste vertegenwoordiger van Oeganda in Nederland, en aan de Oegandese autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Dit initiatiefwetsvoorstel van een individueel parlementslid dateert van 2009. Sindsdien hebben Nederland, de EU en de brede internationale gemeenschap de Oegandese autoriteiten meermalen en op alle niveaus laten weten dat een dergelijke wet niet overeenkomt met de internationaalrechtelijke verplichtingen van Oeganda.
De afgelopen dagen heeft de internationale gemeenschap, inclusief Nederland, opnieuw tot op het hoogste Oegandese politieke niveau onze zorgen overgebracht. Zo sprak Nederland samen met een aantal donoren over deze kwestie met de Oegandese premier en sprak de ambassadeur van de VS hierover met president Museveni. Nederland heeft daarnaast binnen de EU aangedrongen op een verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton over deze zaak.
De Oegandese regering heeft opnieuw aangegeven dat zij niet achter dit wetsvoorstel staat. We hopen dat zij zich daar aan houden.
Het verdient uiteraard de voorkeur dat het Oegandese parlement zelf dit voorstel verwerpt, met steun van de Oegandese overheid en het maatschappelijke middenveld. Het is bemoedigend dat in de hoorzittingen die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden, overheidsinstituties als de Uganda Law Reform Commission en de Uganda Human Rights Commission zich onomwonden tegen het wetsvoorstel hebben uitgesproken omdat de voorgestelde wet ongrondwettelijk zou zijn en indruist tegen de mensenrechten.
Is er een EU-demarche uitgevoerd bij de Oegandese autoriteiten waarbij de ernstige zorgen van de EU omtrent deze wetgeving zijn geuit? Zo nee, zult u hier zo spoedig mogelijk op aandringen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zult u in VN-, EU- en bilateraal verband de Oegandese autoriteiten nadrukkelijk wijzen op de verdragen die Oeganda heeft geratificeerd op mensenrechtengebied?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier ondersteunt de Nederlandse ambassade in Kampala relevante Oegandese niet-gouvernementele organisatie (NGO’s)? Wat zal er op het moment van implementatie van de wet veranderen aan hun handelen? Komt er extra steun voor deze NGO’s?
De Nederlandse ambassade in Kampala geeft in het kader van de ondersteuning van de Oegandese Justice, Law and Order Sector financiële steun aan de Uganda Law Reform Commission. Zij draagt eveneens bij aan de Uganda Human Rights Commission. Daarnaast financiert Nederland het East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project, dat het werk van de LGBTI-gemeenschap ondersteunt en bescherming en opvang biedt aan activisten die worden bedreigd.
Ook Nederlandse medefinancieringsorganisaties steunen LGBTI-organisaties.
Indien het wetsvoorstel zou worden goedgekeurd door parlement en president, zou financiële steun aan dergelijke organisaties strafbaar worden.
Welke concrete handelingen kunt u verder nemen? Welke concrete handelingen zult u verder nemen op het moment dat deze wet een feit is?
Het betreffende wetsvoorstel is op 6 mei besproken door de juridische commissie van het Oegandese parlement. Daarmee werd de weg geopend om dit voorstel nog te behandelen in de laatste dagen dat het huidige Oegandese parlement in functie is. Het voorstel is in de afgelopen dagen echter niet in de plenaire zitting van het parlement behandeld en het is onwaarschijnlijk dat dit alsnog zal gebeuren. Heden, 12 mei, wordt de in februari herkozen president Museveni beëdigd en komende week wordt het nieuwe parlement ingezworen. Daarmee komen alle nog uitstaande wetsvoorstellen te vervallen.
Op dit moment is verdere actie dan ook niet nodig. Nederland zal dit onderwerp uiteraard met grote aandacht blijven volgen.
Bent u, gezien de urgentie van de problematiek en het gegeven dat de beslissing in Oeganda mogelijk deze week wordt genomen, bereid deze vragen binnen 48 uur te beantwoorden?
Ja.
Radioactief besmette zeecontainers |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Is het bericht waar dat er vijf radioactief besmette zeecontainers in de haven van Rotterdam zijn doorgelaten? Zo ja, hoe kan het dat deze zeecontainers per ongeluk worden doorgelaten? Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?1
Het bericht waarnaar u verwijst betreft een bekend incident met één container in de haven van Rotterdam. Daarbij heeft het controlesysteem voor de detectie van besmette containers uit Japan, dat is afgesproken tussen de overheid en de publieke sector, goed gewerkt. De detectiepoort heeft namelijk bij deze container het alarm afgegeven dat er sprake is van te hoge straling. Echter, door een menselijke fout is deze container niet gelijk bij de poort gestopt en grondig gecontroleerd.
Naar aanleiding van dit incident heeft de Douane toen de werkinstructie aangescherpt. Containers die zijn stopgezet omdat het poortalarm afgaat worden op de volgende wijze gecontroleerd. Aan de hand van de meetresultaten van de detectiepoort en de goederenomschrijving wordt beoordeeld of een tweede meting door de Douane met handapparatuur noodzakelijk is. Er zijn namelijk producten zoals broccoli en porselein die van nature straling afgeven. Indien de handmeting daartoe aanleiding geeft, wordt de Kernfysische Dienst ingeschakeld voor een uitgebreid onderzoek op besmetting.
Verder is ons bekend dat bij twee containers de besmetting zodanig was, dat deze bij het verlaten van het haventerrein niet door de detectiepoort van de Douane is gedetecteerd, terwijl bij een controle achteraf bij het ontvangende bedrijf de straling boven de norm lag. De straling lag hierbij niet zodanig ver boven de norm dat de volksgezondheid in het geding was, zie verder het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de aangetroffen hoeveelheid radioactiviteit hoger is dan de daarvoor geldende veiligheidsnormen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het havenpersoneel en de volksgezondheid? Zo nee, kunt u veiligheidsrisico’s uitsluiten?
Op basis van metingen door de Kernfysische Dienst is vastgesteld dat op een beperkt aantal containers de vervoersnorm is overschreden. Het betrof in alle gevallen een kleine overschrijding en dan veelal op kleine plekjes op de containers. Aangezien de radioactiviteit laag is en de besmetting vast op de container zit, zijn er geen consequenties voor de werknemers en de volksgezondheid. Besmette containers boven de norm worden schoongemaakt door een daartoe erkend bedrijf op basis van een plan van aanpak dat is goedgekeurd door de Kernfysische Dienst .
Wat gebeurt er met de containers en het radioactieve afval nadat radioactieve besmetting geconstateerd is?
De containers worden schoongemaakt door een gespecialiseerd en bevoegd bedrijf(zie ook antwoord op vraag 2). Het (overigens weinige) afval dat daarbij vrijkomt wordt volgens de reguliere regels voor radioactief afval behandeld.
Bestaat het risico dat ook de lading in zeecontainers uit Japan radioactief besmet is? Zo ja, hoe wordt dit gecontroleerd en tegengehouden? Zo nee, kunt u dit garanderen?
Indien de lading besmet is met radioactiviteit afkomstig van de Centrale in Fukushima dan wordt deze activiteit ook door het detectiesysteem in de haven opgemerkt. Indien een container dan na het schoonmaken nog steeds positief bevonden wordt, wordt de lading verder gecontroleerd. Tevens zijn alle etenswaren en diervoeders in Japan in een laboratorium gecontroleerd en zijn de verplichte certificaten met laboratoriumuitslagen bij de lading aanwezig. Daarnaast doet de VWA laboratoriumonderzoek op 10 tot 20 % van deze producten. Van andere zendingen wordt een kleinere steekproef genomen.
Deelt u de mening dat gezien het verhoogde risico het noodzakelijk is dat iedere container uit de omgeving van de ontplofte kerncentrale Fukushima bij binnenkomst in de Nederlandse haven gecontroleerd moet worden?
Deze mening deel ik niet. In de eerste plaats worden bijna alle containers door middel van detectiepoorten aan een screening onderworpen. Daarnaast blijkt uit het nader onderzoek van de besmette containers dat het radiologische risico zeer beperkt is. Dat komt omdat het stralingsniveau laag is en de radioactieve besmetting redelijk vast gehecht zit aan het oppervlak, waardoor de radioactiviteit niet snel los laat. De besmettingskans voor personen is daardoor verwaarloosbaar. Voor uitbreiding van de controles zou de logistieke afhandeling ingrijpend moeten worden aangepast. De kosten hiervan wegen niet op tegen de hoogstens zeer kleine beperking van het risico.
Het bericht "Actiz adviseert tegen zzp'ers" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Actiz adviseert tegen inzet zzp’ers»?12 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja. In het bericht wordt doorcontractering door zorginstellingen naar zzp’ers en directe contractering van zzp’ers met een zorgkantoor door elkaar gehaald.
Kunt u verklaren waarom ActiZ haar leden adviseert geen zzp’ers in te zetten?
Ik onthoud mij van een oordeel over de motieven van ActiZ. Het lijkt legitiem voor een brancheorganisatie om leden over fiscale aspecten van hun handelen, in dit geval doorcontractering van zorg, te informeren.
Wat vindt u ervan dat actiz zzp’ers aan de kant laten staan terwijl we nu juist iedereen die in de «zorg wil werken hard nodig hebben?
Bij doorcontractering van zorg bestaat in de huidige situatie het risico van door partijen ongewenste fiscale consequenties. De staatssecretaris van Financiën heeft dit onlangs in zijn antwoorden bij het VSO «Zzp’ers in de zorg», mede namens mij, nader toegelicht. ActiZ oordeelt negatief over de toekomstige mogelijkheden van directe contractering met het zorgkantoor. Mijn verwachtingen zijn veel positiever.
Deelt u de mening van ActiZ dat zelfs ondanks de recente aanpassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) de inzet van zzp-ers praktisch onmogelijk blijft? Zo nee, kunt u deze kritiek weerleggen? Zo ja, bent u bereid de AWBZ verder aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen?
Neen. De AWBZ wordt niet gewijzigd maar het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit maakt directe contractering tussen zorgkantoor en zzp’er mogelijk. Uit experimenten moet blijken of en welke belemmeringen er bij feitelijke contractering optreden en hoe die uit de weg geruimd kunnen worden. Ik begrijp niet op welke aanpassingen van de AWBZ gedoeld wordt. Een beslissing over aanpassingen van regelgeving zal ik pas nemen na rapportage over de experimenten. Dat zal waarschijnlijk in de loop van 2012 zijn.
Deelt u de kritiek van ActiZ, dat betwijfelt of de Wet Cliëntenrechten Zorg (WCZ) daadwerkelijk tot stand gaat komen en daarbij verwacht dat AWB-zorg via een instelling zelfs na invoering van de WCZ voor zelfstandigen ontoegankelijk blijft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de WCZ te verbeteren?
Het voorstel voor de Wcz is op dit moment in behandeling bij uw kamer. Het is aan het parlement om te besluiten tot aanname van wetsvoorstel.
In dit kader spreekt ActiZ niet over directe contractering zoals in vraag 4, maar over het doorcontracteren van zorg van een zorginstelling naar een zzp’er en de mogelijke fiscale consequenties daarvan. Dat heeft niet te maken met de regelingen in de Wcz, maar met het oordeel van de Belastingdienst over de arbeidsrelatie.
De hogere babysterfte in drie Amsterdamse stadsdelen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam, de GGD in Amsterdam en het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, waaruit blijkt dat in de periode 2000–2006 in drie Amsterdamse stadsdelen het risico op babysterfte in de periode rond de geboorte beduidend hoger is dan het landelijk gemiddelde?1
Ja.
Wat maakt u op uit het feit dat in de stadsdelen Zuideramstel (nu Zuid), Oud-Zuid (nu Zuid), Centrum, Osdorp (nu Nieuw-West) en in de gemeente Ouder-Amstel de babysterfte juist 1,5 tot 2 keer zo laag was als het landelijke gemiddelde? Welke risicofactoren zijn in deze wijken niet aanwezig, en wat betekent dit naar uw mening voor uw beleid om babysterfte terug te dringen?
De onderzoekers geven aan dat Amsterdam een verhoogde perinatale sterfte heeft in vergelijking met het Nederlands gemiddelde. Zij hebben grote verschillen gevonden per stadsdeel: 3 stadsdelen hadden een zeer hoge perinatale sterfte: Zuid-Oost, Slotervaart en Zeeburg, 4 stadsdelen (Zuider Amstel, Oud-Zuid, Centrum en Osdorp) en 1 gemeente (Ouder-Amstel) hadden een zeer lage perinatale sterfte. Deels waren de effecten van een hoge perinatale sterfte in een bepaald stadsdeel te verklaren doordat vrouwen met een hoger risico in hoge mate vertegenwoordigd waren, bijvoorbeeld een hoog percentage Creoolse, Hindoestaanse en overige niet-westerse vrouwen, vrouwen met een lage sociaal economische status en veel vroeggeboorte in stadsdeel Zuidoost. Daarnaast was het opvallend dat in 2 stadsdelen (Geuzenveld/Slotermeer, Bos en Lommer) met achterstandswijken en een hoog percentage niet-westerse vrouwen de perinatale sterfte gelijk was aan het landelijk gemiddelde.
Voor mijn ingezette beleid op specifieke lokale problematiek verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Welke van de risicofactoren die uit dit onderzoek naar voren komen worden ook genoemd in het rapport van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte?
Alle bovenstaande risicofactoren worden genoemd in het rapport van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte.
Welke van de risicofactoren die uit dit onderzoek naar voren komen worden door uw huidige beleid verminderd? Voor welke risicofactoren zou aanvullend beleid noodzakelijk zijn?
Omdat bovenstaande risicofactoren reeds bekend zijn door het rapport van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte is het door mij ingezette beleid, zie mijn brief van 14 december 20102, wat mij betreft voldoende om de babysterfte aan te pakken.
Bent u het eens met de onderzoekers die stellen dat beleid en onderzoek op specifieke stadsdelen gericht moet zijn om de babysterfte terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u dergelijk beleid vormgeven?
Ik ben het ermee eens dat babysterfte ook op lokaal niveau moet worden aangepakt, met een specifieke aanpak per stadsdeel of gemeente. In overleg met het ministerie van BZK en mijn ministerie is het Erasmus MC gestart met een proef van de aanpak van babysterfte met behulp van lokale overheden. De proef gaat twee jaar duren en wordt door mij gefinancierd.
In een zestal proefgemeenten, zowel gemeenten met een stedelijk als met een plattelandskarakter, zal de komende twee jaar onderzocht worden wat de slaag- en faalfactoren zijn van de uit te voeren zorgexperimenten. In de zorgexperimenten wordt onder meer het kinderwensconsult, nieuwe methoden en instrumenten voor risicoscreening en voorlichting meegenomen. Voor de geschikte invulling van het kinderwensconsult binnen dit project zal met ZonMw samengewerkt worden. Hierbij wordt aandacht besteed aan de praktische, maar ook aan bestuurlijk factoren. De proefgemeenten worden geselecteerd op mate van verstedelijking, differentiatie in etniciteit, geografische ligging en omvang van perinatale problematiek. In deze aanpak spelen de lokale zorgverlenende partijen en de lokale overheid essentiële rollen. De ervaringen en de kennis uit en de resultaten van het Rotterdamse programma «Klaar voor een kind» staan aan de basis van dit project.
De onterechte bijdragen aan het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat in 1997 Vebidak, de vereniging van bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven, een verzoek heeft gedaan tot aansluiting bij het HBA voor de aangesloten 160 leden?
De dakenbranche valt reeds sinds de instelling van het HBA op 15 augustus 1956 onder de werkingssfeer van het HBA. Alle leden van VEBIDAK vielen voor 1997 dus al onder de werkingssfeer van het HBA. In 1997 heeft de branche wel, bij monde van VEBIDAK, verzocht een bestemmingsverheffing in te stellen.
Bent u bekend met het feit dat als publiekrechtelijk bedrijfsorgaan het HBA als gevolg van deze aansluiting ook heffingen kan opleggen aan ondernemingen in de branche die niet zijn aangesloten bij Vebidak, maar die wel geregistreerd zijn bij de Kamer van Koophandel met dakwerk als beperkte nevenactiviteit?
Publiekrechtelijke bedrijfslichamen kunnen aan alle ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen heffingen opleggen. Dat geldt ook voor ondernemingen die de desbetreffende activiteit als nevenactiviteit uitvoeren. Het HBA heeft zijn heffingsstructuur afgestemd op het aantal werkzame personen in een onderneming die zich bezighouden met de desbetreffende (neven)activiteit. Installatiebedrijven die zich slechts in beperkte mate bezighouden met het dakdekkingsbedrijf kunnen vrijstelling van heffing krijgen. Het HBA geeft kleine installateurs volledige vrijstellingen van de heffingen. Ook grotere installateurs die op kleine schaal het dakdekkingsbedrijf uitoefenen krijgen vrijstelling.
Bent u bekend met het feit dat hierdoor maar liefst 2500 andere bedrijven, die zich primair bezighouden met installatiewerk, maar daarnaast in beperkte mate dakwerk uitvoeren, ook een heffing van het HBA ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat deze 2500 bedrijven de rekening betalen voor de aansluiting van 160 Vebidak-leden?
Een belangrijk kenmerk van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is dat een product- of bedrijfschap alleen wordt ingesteld als een meerderheid van de branche dat wil. Eenmaal ingesteld, hebben publiekrechtelijke bedrijfslichamen bij wet de mogelijkheid om heffingen op te leggen aan alle ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen. Volgens het laatste representativiteitsonderzoek bedraagt de representativiteit van de totale dakdekkersbranche 57% op grond van het aantal werkzame personen en 62% op grond van de omzet. Indien een ondernemer het niet eens is met de (hoogte van de) heffing, kan hij bezwaar indienen. Op dit moment ligt een dergelijk bezwaar bij de rechter: UNETO-VNI heeft namens een aantal van haar leden een rechtszaak aangespannen over de bestemmingsheffing van het HBA. Het is goed gebruik dat er geen uitspraken over een zaak worden gedaan zolang deze onder de rechter is.
Deelt u de mening dat via deze HBA-heffing bedrijven betalen voor dienstverlening waar zij niet om gevraagd hebben en waaraan zij geen behoefte hebben? En dat dit nog eens versterkt wordt, doordat van deze 2500 bedrijven er 600 lid zijn van Uneto-VNI, dat vergelijkbare diensten aanbiedt als het HBA?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een mogelijkheid om deze onwenselijke situatie op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat alle heffingen van de product- en bedrijfschappen vrijwillig gemaakt dienen te worden?
Op dit moment wordt het PBO-stelsel onder de loep genomen naar aanleiding van de Motie Aptroot c.s. Voor 1 september 2011 zal ik de Tweede Kamer een kabinetsstandpunt doen toekomen, waarin een toekomstvisie voor de product- en bedrijfschappen uiteen wordt gezet.
De mediasituatie in Arabische landen, en in Jemen en Bahrein in het bijzonder |
|
Alexander Pechtold (D66), Frans Timmermans (PvdA), Wassila Hachchi (D66), Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Deelt u de zorgen dat nu ook in Jemen en Bahrein in reactie op de betogingen het internet van overheidswege zwaar wordt beperkt qua bandbreedte en toegang? Deelt u de zorgen dat burgers en betogers als gevolg daarvan nauwelijks toegang tot informatie meer hebben en nauwelijks meer video en beelden kunnen uploaden, terwijl steeds gewelddadiger op hen wordt ingegrepen1
Wij delen uw zorgen over de beperkingen op toegang tot vrije media en de mogelijkheden tot vrije nieuwsgaring die in verschillende Arabische landen worden opgelegd.
Deelt u de zorgen dat lokale en onafhankelijke media in Jemen en Bahrein steeds minder in staat zijn de betogingen en gewelddadige overheidsreacties te verslaan, nu mediastations uit de lucht worden gehaald?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de beperkingen voor internationale media, nu in Jemen Westerse journalisten en journalisten van Al Jazeera het land worden uitgezet?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het gewelddadige ingrijpen en de mediarestricties in Bahrein en Jemen net zo scherp te veroordelen als in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het gewelddadig ingrijpen tegen vreedzame demonstranten, het opleggen van mediarestricties en het beperken van internetvrijheid zijn zware inbreuken op de vrijheid van meningsuiting. Wij veroordelen deze inbreuken waar ze ook ter wereld plaatsvinden.
De verslechtering van de mediavrijheid in Jemen baart niet alleen Nederland maar ook de EU zorgen. Dit is zowel bilateraal als in EU-kader aan de orde gesteld bij de Jemenitische overheid. Zo heeft Nederland, bijvoorbeeld, zorg uitgesproken bij de Jemenitische autoriteiten over een voorstel voor een restrictievere nieuwe mediawet. Naar aanleiding van diezelfde wet heeft de EU later gedemarcheerd om zijn zorg te uiten.
De EU ministers van Buitenlandse Zaken hebben zich meerdere malen publiekelijk uitgesproken over de situatie in Bahrein, meest recentelijk op 23 mei jl. Onze collega’s en wij hebben onze zorgen uitgesproken over de arrestaties van personen die hun recht op vrijheid van meningsuiting vreedzaam hebben gebruikt. De autoriteiten zijn opgeroepen hen direct vrij te laten en de mensenrechten te respecteren, inclusief de vrijheid van meningsuiting. Op 15 mei jl. heeft de EU een demarche uitgevoerd bij de Onderminister voor Buitenlandse Zaken, waarbij de zorgen van de EU over mensenrechtenschendingen aan de orde zijn gesteld. Op ons verzoek zijn dezelfde grote zorgen ook bilateraal overgebracht door de Nederlandse ambassadeur te Koeweit in een gesprek met de Onderminister voor Buitenlandse Zaken op 19 mei jl.
Op welke wijze zullen de Verenigde Staten de vrije toegang tot internet in het Midden-Oosten bevorderen, nu minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton middelen heeft vrijgemaakt voor het ondersteunen van internettechnologie en het omzeilen van internetcensuur in onder andere Egypte en Iran?4
Op welke wijze bent u van plan u in te zetten voor het veiligstellen van toegang tot internet in de regio en met name in partnerland Jemen, waar Nederland zich inzet voor democratisering en mensenrechten? Bent u bereid hier met urgentie stappen te ondernemen, voordat de situatie in deze landen verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Persvrijheid is een belangrijke prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In Jemen wordt gewerkt aan een project ter ondersteuning van de media, gericht op de versterking van een journalistensyndicaat en training van journalisten en NGOs. De voorbereidingen voor dit project worden sinds de repatriëring van de ambassadestaf vanwege de veiligheidssituatie voor zover mogelijk vanuit Den Haag voortgezet.
Daarnaast worden in de regio uit het Mensenrechtenfonds projecten ondersteund gericht op bevordering van mediadiversiteit en internetvrijheid. Voor de bredere inzet van Nederland op de bevordering van internetvrijheid verwijzen wij u naar de Kamerbrief die u over dit onderwerp zult ontvangen.
Bent u bereid initiatieven voor het ter beschikking stellen van satellietmodems aan burgerjournalisten in die landen te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de Arabische regio op 28 juni 2011?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht "Assenaar in actie voor hulphond" van RTV Drenthe |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Assenaar in actie voor hulphond»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ik heb dit bericht ter kennisneming aangenomen.
Is het waar dat u gaat voorstellen de hulphond in 2012 uit het pakket te schrappen? Zo ja, waarom?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de hulphond uit het pakket te schrappen. Ik wijs er wel op dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) in 2009 heeft aangekondigd te zullen starten met een landelijk onderzoek naar de plaatsbepaling van de hulphond binnen het geheel van voorzieningen die deels hetzelfde doel dienen. De inzet van de hulphond zal daarbij aan de pakketcriteria van het CVZ worden getoetst, waarbij vooral gekeken wordt of de hulphond aan het criterium kosteneffectiviteit voldoet. Het permanent evalueren van het basispakket aan de hand van de pakketcriteria is een kerntaak van het CVZ. Deze taak past in de lijn van het stringenter pakketbeheer dat in het Regeerakkoord is afgesproken.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zorgverzekeraars nu al de geldkraan dichtdraaien, door bijvoorbeeld terughoudend te zijn met het betalen van vergoedingen aan hondentrainers, waardoor stichtingen die hulphonden opleiden financiële problemen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Welke maatregelen zullen dit zijn?
Een grote zorgverzekeraar heeft verklaard dat er geen sprake is van het «dichtdraaien van een geldkraan». Alle aanvragen worden afgehandeld volgens een erkend protocol en getoetst aan de wettelijke indicatiecriteria (zie 4). Daardoor kan het voorkomen dat aanvragen worden afgewezen. Ik ga er verder vanuit dat het contracteren en betalen van zorgaanbieders voor hun diensten normaliter is geregeld in overeenkomsten die zorgverzekeraars met aanbieders hebben afgesloten. Het sluiten van overeenkomsten is de eigen verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Daar ga ik niet over. Maar de zorgverzekeraar heeft wel een zorgplicht , zolang dit deel uitmaakt van het basispakket.
Overigens zijn zorgverzekeraars niet verantwoordelijk voor het in stand houden van zorgaanbieders die in financiële problemen verkeren en ik ben dat evenmin.
Deelt u de mening dat een hulphond in het pakket thuishoort omdat een hulphond mensen met een handicap een stuk onafhankelijker kan maken en soms zelfs het verschil kan maken tussen zelfstandig wonen en wonen in een verpleeghuis?
Ja, ik erken de potentiële meerwaarde van hulphonden voor mensen die van hulp afhankelijk zijn. Daarom worden hulphonden op dit moment vergoed indien aan de voorwaarde zoals omschreven in de Regeling zorgverzekering (Rzv) is voldaan. Op basis van de indicatiecriteria in de Rzv komen hulphonden voor vergoeding in aanmerking wanneer zij een substantiële bijdrage leveren aan de mobiliteit en de algemene of huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen van een verzekerde die volledig doof is of die als gevolg van blijvende, ernstige lichamelijke functiebeperkingen aangewezen is op hulp bij mobiliteit of bij algemene huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen, waardoor zijn zelfstandigheid wordt vergroot én het beroep op zorgondersteuning vermindert (artikel 2.34, eerste lid, onderdeel b, Rzv). Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of een aanvraag aan de indicatiecriteria van de Rzv voldoet.
Oost-Europeanen die frauderen om een uitkering te krijgen |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat in België tweederde van de Roemenen, Polen en Bulgaren die een werkvergunning als zelfstandig ondernemer aanvragen, dat doen om vervolgens een uitkering aan te vragen?12
Ja.
Zijn er aanwijzingen dat dit ook in Nederland het geval zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet, wat maakt Nederland anders dan België?
Op 1 januari 2011 stonden er 18 227 personen uit Midden- en Oost-Europa ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, waarvan 7 831 uit Bulgarije en Roemenië. Inschrijving bij de Kamer van Koophandel is echter geen voorwaarde om als zelfstandige actief te zijn in Nederland: men kan ook zijn ingeschreven in het land van herkomst. Het werkelijke aantal zelfstandigen uit Midden- en Oost-Europa is niet exact bekend. De laatste schatting dateert van 1 januari 2009 en bedroeg toen 23 300.3
Uit de momenteel beschikbare CBS-cijfers blijkt dat ultimo 2009 690 bijstandsontvangers afkomstig waren uit Midden- en Oost-Europa. Dit is 0,22% van het totaal. Deze cijfers bevatten geen onderscheid naar ex-werknemers en ex-zelfstandigen. Naar verwachting komen in de loop van de zomer de CBS-cijfers over 2010 beschikbaar.
Gedurende de eerste 3 maanden van verblijf hebben EU-burgers in Nederland geen recht op bijstand. Na deze periode van 3 maanden geldt het volgende. Een EU-burger komt alleen in aanmerking voor bijstand als hij rechtmatig (dus: met een EU-verblijfsrecht) in Nederland woont en dus ingezetene van Nederland is. Dit betekent dat EU-burgers die tijdelijk naar Nederland komen om te werken, hoe dan ook niet in aanmerking komen voor bijstand.
Verder kan een beroep op bijstand gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. In mijn brief ´Maatregelen arbeidsmigratie Midden- en Oost-Europa´ van 14 april jl.4 is een aantal maatregelen opgenomen ter aanscherping van zowel de toegang tot de bijstand als de verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand door EU-burgers die niet (meer) economisch actief zijn, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000.
Een belangrijk verschil tussen Nederland en België is dat sommige Belgische steden al vanaf de eerste dag dat een EU-burger zich meldt bij de gemeente een financiële voorziening toekennen die vergelijkbaar is met bijstand.
In Nederland vergroot het ingeschreven staan als zelfstandige op zichzelf niet de kans op een toekenning van een bijstandsuitkering. Op dit moment herken ik dan ook niet het misbruik zoals dat in België mogelijk voorkomt. Ik zie geen aanleiding hier nu onderzoek naar te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of dit in Nederland voorkomt? Zo ja, op welke schaal denkt u dat misbruik voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat EU burgers zich inschrijven in Nederland als zelfstandige om vervolgens een uitkering aan te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hard optreden, zoals dat succesvol plaatsvindt in België, van belang is om een einde te maken aan dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Oost-Europeanen schrijven zich per jaar in als zelfstandige in Nederland? Wanneer kunnen zij aanspraak maken op de bijstand? Op welke schaal maken zij gebruik van dit recht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de controle op de als zelfstandig ingeschreven Oost-Europeanen? Bent u van mening dat het hier een risicogroep betreft? Zo ja, hoe wordt hier in de controle rekening mee gehouden?
Sinds de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie op 1 januari 2007 kunnen Bulgaren en Roemenen wel zonder beperking als zelfstandige werken in Nederland, maar niet als werknemer. Werkgevers hebben voor Bulgaren en Roemenen een tewerkstellingsvergunning nodig. Het komt voor dat Bulgaren en Roemenen zich als zelfstandige voordoen, terwijl zij dit feitelijk niet zijn. Hier treedt het kabinet tegen op met een aantal maatregelen. Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik u kortheidshalve naar mijn eerder genoemde brief over arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa van 14 april jl.
Door het 'voorlichtingscentrum overheidsbijdragen' verstuurde brieven |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bestaat er een relatie tussen het Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen en de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, vindt u het wenselijk dat een commerciële organisatie een naam hanteert waarvan mensen de indruk kunnen krijgen dat het om een overheidsorganisatie gaat?1
Nee. Er bestaat geen relatie tussen de overheid en het Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen. Het «Voorlichtingcentrum overheidsbijdragen» maakt op zijn website en in zijn brieven voldoende duidelijk dat het hier een particulier initiatief betreft en geen door de overheid geïnitieerde instantie is. Een klacht bij de Stichting Reclame Code over de communicatie door het Voorlichtingscentrum is op 25 augustus 2010 door de Reclame Code Commissie ongegrond verklaard.
Deelt u de mening dat het bestaan van de organisatie Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen het niet-gebruik van overheidsvoorzieningen pijnlijk blootlegt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de «onvrede over de gebrekkige voorlichting over financiële voorzieningen» en het niet-gebruik van overheidsvoorzieningen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het voorlichten over subsidies en inkomensafhankelijke regelingen en voorzieningen wordt zowel door de rijksoverheid als door gemeenten zeer serieus genomen. Zo is de informatie bijvoorbeeld gratis toegankelijk op de interdepartementale website www.rijksoverheid.nl en op gemeentelijke websites. Het is echter toegestaan om overheidsinformatie te gebruiken voor commerciële doeleinden en het betekent dus dat een uitgever of andere organisatie geld mag vragen voor het bundelen van overheidsinformatie.
Is het waar dat door de overheid adresgegevens aan deze organisatie zijn verstrekt? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee.
Bijbetalingsverplichting van werkgevers bij waardeoverdracht van een pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe moet in uw antwoorden op eerdere vragen1 de discrepantie worden geïnterpreteerd tussen enerzijds uw antwoord 2 dat pensioenaanspraken altijd gefinancierd dienen te zijn en anderzijds uw antwoord 3 dat de bijbetaling in geval van uitgaande waardeoverdrachten hier los van staan? Moet hieruit afgeleid worden dat naar uw mening uitgaande waardeoverdrachten een uitzondering vormen op de affinancieringsplicht?
Op affinanciering in relatie tot bijbetaling ben ik ingegaan in mijn brief van 16 juni jl. Uit die brief vloeit voort dat er geen discrepantie is tussen affinanciering en bijbetaling. Beide staan los van elkaar: ook al geldt het voorschrift dat aanspraken zijn afgefinancierd, dan nog kunnen zich situaties van bijbetaling voordoen. Dat komt omdat verschillende renten worden gehanteerd door de bij waardeoverdracht betrokken pensioenuitvoerders. Uitgaande waardeoverdrachten vormen geen uitzondering op de affinancieringsplicht.
Hoe moet de garantie in uw antwoord 3 worden geïnterpreteerd als de oude werkgever niet meer bestaat, waardoor bijbetalingskosten in geval van waardeoverdracht niet kunnen worden verhaald en er dus juist geen sprake is van de garantie dat bij overdracht pensioenaanspraken zijn afgefinancierd?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een oude werkgever niet meer bestaat. Dat kan zijn omdat deze is opgegaan in een nieuwe rechtspersoon, of is overgenomen. Een andere mogelijkheid is dat sprake is van faillissement van de oude werkgever.
In het eerste geval zullen eventuele bijbetalingslasten van de voormalige oude werkgever moeten worden voldaan door diens rechtsopvolger, of door de rechtspersoon waarvan de werkgever inmiddels onderdeel uitmaakt.
In geval van faillissement van de oude werkgever, doet zich ten aanzien van bijbetalingslasten alleen een probleem voor bij verzekerde regelingen waarbij sprake is van een premieachterstand die niet voldaan kan worden uit de failliete boedel. Door de onderbrengingsplicht van werkgevers zijn de aanspraken waarvoor geen premieachterstand bestaat, bij de oude pensioenuitvoerder veilig gesteld. In geval van faillissement van de werkgever zijn deze aanspraken gegarandeerd.
Eventuele bijbetalingslasten als gevolg van waardeoverdracht kunnen mogelijk uit de failliete boedel worden voldaan, maar dat is onzeker. De pensioenwetgeving schrijft niet voor wie deze lasten moet voldoen als zij niet uit de boedel kunnen worden betaald. De praktijk is divers. Sommige grote werkgevers hebben de bijbetalingslasten meeverzekerd. Kleine werkgevers doen dat doorgaans niet. Als een werkgever zonder dekking voor deze lasten, failliet gaat, zal de waardeoverdracht vaak niet doorgaan omdat de failliete werkgever de verschuldigde bijbetaling niet kan voldoen. Als er wel een dekking is voor de bijbetalingslast, worden de uitgaande waardeoverdracht en de bijbetaling normaal uitgevoerd.
Als geen pensioenuitvoerder of werkgever de bijbetalingslasten voldoet, kan het zijn dat de werknemer deze zelf betaalt, maar bij hoge lasten ligt dat uiteraard niet voor de hand. Ook is het mogelijk dat de waardeoverdracht dan doorgaat zonder dat wordt bijbetaald, maar dat zal ten koste gaan van de in te kopen pensioenaanspraken van de werknemer. Het is aan de werknemer om dit af te wegen bij het al dan niet willen doen aan waardeoverdracht.
Wat gebeurt er in dat geval: is waardeoverdracht mogelijk en wie neemt het verschil voor zijn rekening: de nieuwe werkgever, de werknemer of de pensioenverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten werkgevers anno 2011 afspraken met (vertrekkende!) werknemers, om bijbetalingskosten te voorkomen, vormgeven aangezien de door u gemelde afspraken (zie uw antwoord 4 van 29 november 2011 op eerdere vragen2 toezien op inkomende waardeoverdrachten van indiensttredende werknemers terwijl de bijbetaling anno 2011 juist toeziet op bijbetaling voor uitdiensttredende werknemers.
In mijn antwoord 4 van 29 november 2010 vermeld ik dat afhankelijk van de rente de oude of de nieuwe werkgever met bijbetalingslasten kan worden geconfronteerd. Hoewel ook oude werkgevers vertrekkende werknemers kunnen vragen af te zien van waardeoverdracht, realiseer ik me dat dit niet altijd zal lukken. Zo zal een werknemer die na een arbeidsconflict vertrekt, niet snel bereid zijn rekening te houden met bijbetalingslasten van zijn oude werkgever. Zoals ik in mijn brief van 16 juni jl. over de bijbetalingsproblematiek bij waardeoverdracht heb aangeven, zullen de bestaande mogelijkheden tot beperking van de bijbetalingsproblematiek in de praktijk niet altijd (kunnen) worden benut. Daarom heb ik in die brief een tweetal varianten geschetst voor een additionele, meer generieke (tijdelijke) oplossing. Over die varianten ben ik in overleg met pensioenuitvoerders en sociale partners.
Hoe verhouden zich uw antwoorden 5 en 6 (en uw opmerking tijdens het algemeen overleg pensioenen in april 2011) tot uw antwoord 3 en 4 van 29 november 2011, waarin is toegezegd dat uiterlijk in het 1e kwartaal van 2011 de Kamer zal worden geïnformeerd hoe schrijnende betalingskwesties kunnen worden weggenomen of beperkt?
De analyse van deze complexe problematiek en het overleg daarover met pensioenuitvoerders en sociale partners, hebben iets meer tijd gekost dan voorzien. Met mijn brief aan de Kamer van 16 juni jl. over de bijbetalingsproblematiek bij waardeoverdracht heb ik de toezegging ingelost.
Deelt u de mening zoals verwoord in het pensioenweblog: «Bijbetalen bij waardeoverdracht pensioen ex-werknemers»3 dat « Op deze manier worden de reserves van verzekeraars up-to-date gehouden. Verzekeringsmaatschappijen hebben dus wel degelijk een financieel belang bij het in stand houden van dit, inmiddels achterhaalde, systeem»?
Ik deel deze mening niet. Ook verzekeraars zijn niet gebaat bij het moeten betalen van hoge bijbetalingslasten door werkgevers. Dat zijn toch hun klanten, die onaangenaam verrast zullen zijn als deze lasten opdoemen. Bovendien vloeit de bijbetalingssystematiek voort uit een essentiële verschil tussen verzekeraars en fondsen. Verzekeraars zijn, anders dan fondsen, niet opgericht om solidariteit te organiseren. Dat betekent dat verzekerde werkgevers uiteindelijk hun eigen lasten moeten dragen, terwijl fondsen deze kunnen uitsmeren over de collectiviteit van alle aangesloten werkgevers en over een langere periode. Als verzekeraars, anders dan nu, de bijbetalingslasten zouden moeten betalen in plaats van individuele werkgevers, zouden verzekeraars deze lasten alsnog verhalen op de individuele werkgever. Dit hangt er ook mee samen dat het in de praktijk bij verzekeraars vaker gaat om kleine regelingen en bij fondsregelingen om (veel) meer deelnemers. Daarom zullen bij verzekerde regelingen de bijbetalingslasten op regelingniveau doorgaans omvangrijker zijn dan bij fondsen. Tevens zullen door de kleinere omvang de in- en uitgaande waardeoverdrachten bij een verzekerde regeling elkaar minder vaak in evenwicht houden dan bij een fondsregeling. Door deze verschillen dragen werkgevers met een verzekerde regeling de bijbetalingslasten zelf.
Ten slotte wijs ik erop – zoals ik eerder deed in de antwoorden van 29 november 2010, in de planningsbrief over pensioenonderwerpen van 1 december 20104 en ook in mijn brief van 16 juni jl. – dat nog dit jaar een start wordt gemaakt met een fundamentele discussie over waardeoverdracht.
Hogere instroom in WIA |
|
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat het zeer eenvoudig is om de budgettaire tegenvaller van een hogere instroom in de WIA1 te berekenen als de omvang van deze hogere instroom bekend is?2
Het is op zich correct dat een hoger dan geraamde instroom in de Wet WIA kan duiden op een budgettaire tegenvaller. Het budgettaire beslag van de Wet WIA wordt echter ook door andere factoren bepaald, zoals de gemiddelde hoogte van WIA-uitkering, de gemiddelde mate waarin de resterende verdiencapaciteit wordt benut, de gemiddelde mate van arbeidsongeschiktheid en de omvang van de uitstroom. Deze factoren dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Voelt u zich geroepen om relevante informatie te delen met Kamerleden, zeker als zij hier specifiek om vragen?
Uiteraard ben ik bereid om alle relevante informatie te delen met de Kamer. De geëigende weg voor het delen van budgettaire mee- en tegenvallers in het lopende jaar loopt via de Voorjaars- en Najaarsnota. De Voorjaarsnota wordt vóór 1 juni aan de Tweede Kamer aangeboden.
Bent u bereid om alsnog inzicht te geven in de budgettaire tegenvaller die gemoeid is met de hoger dan verwachte instroom in de WIA?
Via de Voorjaarsnota krijgt u inzicht in de omvang en de reden van de budgettaire mutaties in de WIA in 2011.