De boeten rond de bijverdiengrens |
|
Jasper van Dijk (SP), Tanja Jadnanansing (PvdA), Boris van der Ham (D66), Sander de Rouwe (CDA), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Jesse Klaver (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de schatting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) dat circa 20 000 studenten een brief hebben gehad over hun bijverdiensten in 2008, omdat ze over de bijverdiengrens zaten? Is dit het aantal zoals van te voren inschat? Hoe verklaart u de stijging van stijging van 14 000 naar 20 000 studenten?1
De situatie is als volgt: circa 20 000 studenten hebben een brief van DUO ontvangen over hun bijverdiensten in 2008. Na uitwisseling van gegevens met de Belastingdienst is gebleken dat het inkomen van deze studenten over 2008 hoger was dan de wettelijke grens van € 12 916,17. In deze brief wordt de student gevraagd om dit inkomen toe te lichten. Zo kunnen zij bijvoorbeeld aangeven dat dit inkomen is verdiend na het einde van de periode waarin zij studiefinanciering ontvingen, waardoor het inkomen over die periode buiten beschouwing zal worden gelaten. Het werkelijke aantal studerenden, dat uiteindelijk zal worden geconfronteerd met een feitelijke terugvordering, zal daarom lager liggen. De stijging van het studenten is aanzienlijk, maar zij ligt wel in de lijn met de stijgingen die eerdere jaren laten zien. Over het opgelegde aantal terugvorderingen kan ik nog geen mededelingen doen.
Uit cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat het aantal studenten dat meer bijverdient dan de bijverdiengrens jaarlijks stijgt:
2008 (controle over 2005): 7000 brieven, opgelegde vorderingen: 6500
2009 (over 2006): 11 900 brieven, opgelegde vorderingen: 10 700
2010 (over 2007): 14 600 brieven, opgelegde vorderingen: 13 600
Hoe is er gecommuniceerd over het feit dat er nu naar het verzamelinkomen (bruto) wordt gekeken, in plaats van naar het netto-inkomen? Hoe indringend heeft u hierover gecommuniceerd? Wat is uw reactie op opmerking dat er «slechts» via internet gecommuniceerd zou zijn?
De overgang van netto-inkomen naar verzamelinkomen is ingevoerd per 1 januari 2008 als gevolg van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Met ingang van die datum is tevens de bijverdiengrens voor studerenden met ruim 2200 euro opgehoogd. De verhoging had als doel het verschil tussen de oude en nieuwe systematiek te compenseren. Voor grote groepen studenten pakt dat niet ongunstig uit.
De hierboven omschreven aanpassingen zijn op verschillende momenten en op verschillende wijzen gecommuniceerd aan de student via de reguliere communicatiekanalen die DUO gebruikt voor het bekendmaken van wijzigingen in de regelgeving.
Omdat het aantal studenten met relatief hoge bijverdiensten relatief beperkt is (2 á 3% van de totale populatie), is besloten de wijziging in de algemene communicatieuitingen mee te nemen (internet, brochures en elektronische nieuwsbrief). Gezien het feit dat deze doelgroep pas bekend is zodra een uitwisseling van gegevens met de Belastingdienst heeft plaatsgevonden, is een gerichte, proactieve communicatie vooraf ook niet mogelijk.
Welke mogelijkheden zijn er voor studenten om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de korting?
Studenten kunnen aangeven waarom het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen over 2008 uitkomt boven de grens van € 12 916,17 en of er redenen zijn om gedeeltes dan wel het gehele inkomen over dat jaar buiten beschouwing te laten.
Indien er na verwerking van deze gegevens nog steeds sprake is van een te hoog inkomen, ontvangt de studerende een beschikking van DUO, waarop is aangegeven dat een bedrag moet worden terugbetaald en hoe hoog dit bedrag is. Hierbij wordt tevens, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht, op de mogelijkheid gewezen om tegen deze beschikking in bezwaar te gaan.
Tegen de feitelijke hoogte van het verzamelinkomen of het belastbaar loon kan bij DUO geen bezwaar aangetekend worden; het betreft hier immers gegevens die afkomstig zijn van de Belastingdienst. De Belastingdienst kent zijn eigen bezwaarprocedures.
Welke regelingen zouden er mogelijk zijn voor studenten om de boete rond de OV-jaarkaart meer gespreid te betalen? Hoe wilt u hier over communiceren? Bent u bereid hierover met DUO in gesprek te gaan?
Uit contacten met DUO is gebleken dat studenten – voor zover verrekening met studiefinanciering niet mogelijk is – de vergoeding voor de OV-kaart in 15 jaar kunnen terugbetalen. Indien de studerende niet meer in aanmerking komt voor studiefinanciering, wordt de schuld namelijk opgeteld bij de langlopende studieschuld van de studerende. Deze wordt dan geïnd in maandelijkse termijnen, waarbij het uiteraard mogelijk is om draagkrachtmeting aan te vragen. Er is in die situatie dus al sprake van een mogelijkheid voor gespreide betaling.
Wat is uw visie op de bijverdiengrens ten opzichte van de beweging dat er een grote financiële verantwoordelijkheid van studenten wordt gevraagd
De bijverdiengrens is een systeemkenmerk in het huidige studiefinancieringsstelsel. Hiermee worden studenten, die ondersteuning bij de financiering van hun studie nodig hebben, onderscheiden van studenten met voldoende eigen middelen om zelf hun studie te bekostigen. Hij markeert ook het verschil tussen bijverdiensten naast een voltijdstudie enerzijds en een deeltijdstudie naast werk anderzijds.
Afschaffing van de bijverdiengrens is dan ook niet wenselijk omdat dit betekent dat een elementair kenmerk uit het studiefinancieringsstelsel wordt verwijderd en dit brengt grote budgettaire risico’s met zich mee.
Bent u bereid, mogelijk na overleg met belangenorganisaties, tot een coulance-regeling te komen voor de soms wel heel grote sommen geld die moeten worden terugbetaald, ook als de bijverdiengrens slechts beperkt is overschreden?
Ik zie geen mogelijkheden om voor deze groep tot een coulance-regeling te komen. Wel geldt voor de groep vanaf inkomensjaar 2010 een glijdende schaal ten aanzien van de OV-studentenkaart, waardoor studenten nooit meer hoeven terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Bij de introductie daarvan per januari 2010 is al gebleken dat het voor DUO niet mogelijk is om deze glijdende schaal met terugwerkende kracht op de inkomensjaren 2008 en 2009 toe te passen. Kortheidshalve verwijs ik daarvoor naar de brief die daarover destijds aan uw Kamer is gestuurd (TK 2008/2009, 31 288, nr. 42, d.d. 3 november 2008). Bovendien hebben deze studenten naast de reguliere studiefinanciering (inclusief reisvoorziening) wel meer dan het grensbedrag van € 12 916,17 verdiend.
Thuiszittende leerplichtige kinderen in de provincie Flevoland |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen ontkennen leerlingenstop»?1
Ja.
Hoeveel leerplichtige kinderen in de provincie Flevoland zitten thuis vanwege het feit dat ze niet terecht kunnen op het speciaal onderwijs of geen ambulante begeleiding kunnen krijgen?
Uit de leerplichtrapportage 2009–2010 blijkt dat in de provincie Flevoland aan het eind van het schooljaar 22 leerlingen thuiszaten, waarvan 12 langer dan 6 maanden. Navraag bij gemeenten heeft uitgewezen dat op dit moment 10 leerlingen thuis zitten, waarvan de meerderheid voor zover bekend niet in een indicatietraject is betrokken.
Kunt u bevestigen dat leerplichtige kinderen uit de provincie Flevoland naar de dichtstbijzijnde speciaal onderwijsinstelling Ambelt in Zwolle en Kampen gaan en dat de Ambelt vanwege de aangekondigde bezuinigingen een leerlingenstop heeft ingesteld voor kinderen van buiten de eigen postcode regio, waardoor kinderen uit de provincie Flevoland nergens meer terecht kunnen?
In het bericht «Scholen ontkennen leerlingenstop» zegt Eduvier Onderwijsgroep in Flevoland de afgelopen periode voorzichtig te zijn geweest met het aannemen van nieuwe leerlingen, maar dat daar nu geen sprake meer van is. Het kan zijn dat er in deze korte periode meer leerlingen dan anders bij de Ambelt in Zwolle en Kampen zijn aangemeld, maar of het daadwerkelijk tot toelating is gekomen, is op dit moment niet te bepalen.
De onderwijsinstelling voor Speciaal Onderwijs De Ambelt ontkent in hetzelfde bericht een leerlingenstop te hebben ingevoerd voor kinderen, maar geeft wel toe terughoudend te zijn met het aannemen van leerlingen buiten Zwolle en Kampen. Eduvier is vanaf 1 maart overgegaan tot het normale plaatsingbeleid.
Zoals ik in mijn antwoord op uw eerdere vragen over signalen dat scholen zorgleerlingen weigeren (vragen ingezonden op 10 maart 2011, met kenmerk 2011Z04872) heb aangegeven is er geen reden om kinderen te weigeren in het speciaal onderwijs en zal de bezuiniging op de groepsgrootte in het (v)so naar verwachting tot gevolg hebben dat de klassen gemiddeld ongeveer 10% groter worden.
Welke andere gevolgen dan thuiszittende leerplichtige kinderen heeft deze leerlingenstop in het bijzonder en de bezuinigingen in het algemeen?
De bezuinigingen zouden niet mogen leiden tot thuiszittende leerplichtige kinderen. Tegelijkertijd wordt namelijk ook de zorgplicht wettelijk ingevoerd. Dat betekent dat indien een leerling, die extra ondersteuning nodig heeft, wordt aangemeld, het bevoegd gezag van de school verplicht is de leerling een passend aanbod te doen, op de eigen school of op een andere school binnen het samenwerkingsverband.
Realiseert u zich dat scholen (en ambulante diensten) nu al noodgedwongen anticiperen op de aangekondigde bezuiniging en dat hier per school wisselend mee om wordt gegaan? Heeft u richtlijnen gegeven hoe hier door de scholen mee moet worden omgegaan zodat kan worden voorkomen dat kinderen en personeel van deze scholen voortijdig worden gedupeerd.
Zie antwoord bij vraag 3.
Met dioxine vervuilde wateren |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel over besmette rivierpaling?1
Ja.
Bent u van mening dat de betreffende met dioxine vervuilde wateren zo snel mogelijk moeten worden opgeschoond, teneinde te voorkomen dat er steeds meer besmette rivierpaling komt in deze wateren en mogelijk vele andere negatieve gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu zich kunnen ontwikkelen? Zo ja, wat zijn uw voornemens tot het opschonen van deze wateren?
Voor het waterkwaliteitsbeleid is de Kaderrichtlijn Water richtinggevend.
Door een stringente aanpak aan de bron, mede voortvloeiend uit internationale regelgeving, zijn emissies naar lucht en water van dioxines en dioxineachtige PCB’s vergaand teruggedrongen. De lozingen naar het oppervlaktewater zijn sinds 1990 met meer dan 90% afgenomen. Resterende emissies naar het milieu (afkomstig van chemische industrie, vuilverbrandingsinstallaties en afvalverwerkende bedrijven) worden verder teruggedrongen via toepassing van Best Beschikbare Technieken.
Met het terugdringen van de emissies van dioxines en dioxineachtige PCB’s naar het oppervlaktewater zijn de aanwezige verontreinigingen in de waterbodem hoofdzakelijk een gevolg van historische lozingen. Als gevolg van de stringente brongerichte maatregelen is de verwachting dat de kwaliteit van nieuw gevormd sediment geleidelijk aan verbetert. Deze kwaliteitsverbetering ijlt echter aanzienlijk na op de sanering van bronnen. Omdat dioxines en dioxineachtige PCB’s zich gemakkelijk ophopen in langlevende vette vis als de paling geldt dit mogelijk ook voor de concentraties van deze stoffen die in paling worden aangetroffen.
Het opruimen van alle historisch verontreinigde waterbodems in het benedenrivierengebied is geen optie: dat zou een enorme operatie vergen, is zeer kostbaar en gegeven de verwachte kwaliteitsverbetering op termijn ook niet overal kosteneffectief. In het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren zijn locaties opgenomen waar gedurende de planperiode 2010 – 2015 waterbodemmaatregelen worden genomen.
Op Europees niveau zijn dioxines met inbegrip van dioxineachtige PCB’s genomineerd om bij de komende herziening toegevoegd te worden aan de prioritaire stoffenlijst van de Kaderrichtlijn water. Opname op de lijst verhoogt de druk om ook in bovenstrooms gelegen landen aanvullende maatregelen te nemen om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Hiervan zal ook de kwaliteit in het benedenrivierengebied op termijn profijt hebben.
Kunt u aangeven hoe lang deze wateren al zwaar vervuild zijn en waarom er kennelijk niet afdoende stappen zijn ondernomen om de paling; maar ook de andere visstanden in deze wateren, te beschermen?
Het gaat bij de waterbodems in het benedenrivierengebied hoofdzakelijk om een erfenis van historische emissies die de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden. Sinds er eind 2006 een strengere Europese voedselveiligheidsnorm geldt voor dioxines en dioxineachtige PCB's in consumptievis, waarbij deze voor paling is gesteld op maximaal 12 pg/g, is uit RIKILT /IMARES onderzoek gebleken dat paling uit het benedenrivierengebied niet aan de gewenste kwaliteit voldoet.
In het kader van de Kaderrichtlijn Water worden ook maatregelen genomen die noodzakelijk zijn voor het verbeteren van de visstanden in algemene zin; deze maatregelen hebben geen directe relatie met het oplossen van de dioxine-verontreiniging. Het gaat daarbij onder meer om het vispasseerbaar maken van kunstwerken, de aanleg van natuurvriendelijke oevers en nevengeulen die voor diverse vissoorten belangrijk zijn als paaiplaatsen. Juist voor de paling zijn deze maatregelen van zeer groot belang, nu de achteruitgang van de palingstand mede te wijten is aan het feit dat palingen niet vrij kunnen migreren door het watersysteem.
Voor de Kaderrichtlijn water worden van 2009 – 2015 voor ca. 350 miljoen euro maatregelen uitgevoerd voor de Rijkswateren. Voor «afdoende stappen» om de paling en andere soorten te beschermen is meer nodig. Op grond van het Regeerakkoord heb ik evenwel een deel van de voorgenomen maatregelen uit het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren getemporiseerd tot na 2015. Met mijn brief van 15 april 2011 (IENM/BSK-2011/48617) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid om de boetes voor illegale lozingen door chemische en metaalverwerkende industrieën fors, bijvoorbeeld met 500%, te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Resterende lozingen naar oppervlaktewater zijn niet de hoofdoorzaak van de verontreinigde situatie van het benedenrivierengebied. Van belang is wel dat emissies naar lucht en water waar dit kosteneffectief en redelijkerwijs mogelijk is verder worden teruggedrongen. Dit loopt via de vigerende vergunningverlening, waarbij toepassing van de Best Beschikbare Techniek (BBT) en geleidelijke aanscherping daarvan, en specifiek voor water de toepassing van de emissie-immissietoets, uitgangspunt is. Mede door de inspectie wordt via gerichte acties toegezien op naleving. Het fors verhogen van de boetes voor illegale waterlozingen acht ik in dat licht niet proportioneel en zal bovendien zijn doel voorbij schieten.
Een mogelijke Amerikaanse strafvervolging van Rob Gonggrijp wegens zijn vermeende betrokkenheid bij Wikileaks |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen d.d. 13 januari 2011 over de dagvaarding van het bedrijf Twitter door de Amerikaanse autoriteiten?1
Ja.
Kunt u aangeven van welke strafbare feiten de heer Gonggrijp door de Amerikaanse autoriteiten wordt verdacht? Zo nee, kunt u navraag doen om welke strafbare feiten het precies gaat?
Er loopt in de Verenigde Staten een onderzoek naar eventuele criminele gedragingen gerelateerd aan de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De naam van de heer Gonggrijp wordt hierbij genoemd omdat hij Wikileaks, naar eigen zeggen, heeft geholpen een video over Irak te publiceren en er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar degene die de beelden aan Wikileaks heeft verstrekt. Op dit moment is niet bekend of dit betekent dat de heer Gonggrijp op enig moment zal worden opgeroepen om te getuigen, onderwerp van onderzoek wordt of zal worden aangeklaagd. Zolang er geen sprake is van een formele oproep of aanklacht, doen de Amerikaanse autoriteiten daarover geen mededelingen.
Waarom neemt u geen voorbeeld aan de IJslandse autoriteiten, die in een vergelijkbaar geval wel in actie komen tegen de door de Amerikaanse autoriteiten ingestelde strafvervolging van een IJslandse onderdaan die van betrokkenheid bij Wikileaks wordt verdacht?
Ook tegen de IJslandse parlementariër Birgitta Jónsdóttir is geen strafvervolging ingesteld, en bij de IJslandse autoriteiten is evenmin bekend of zij wordt verdacht van betrokkenheid bij de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De IJslandse autoriteiten hebben laten weten dat zij niet in actie zijn gekomen anders dan dat de voorzitter van het parlement in IJsland een publiekelijke verklaring heeft afgelegd over het feit dat haar naam in de Court Order inzake Twitter wordt genoemd.
Kent u het bericht2 over het recordaantal martelingen in de Verenigde Staten van Amerika? Zo ja, klopt het dat de Amerikaanse behandeling van gedetineerden in sommige gevallen als mishandeling en marteling moet worden gedefinieerd en dat deskundigen spreken van intensieve en ernstige mishandeling en van flagrant wangedrag jegens gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Het artikel uit The Guardian is bekend. De VS is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BuPo-verdrag) en bij het Verdrag tegen Marteling. De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader getoetst. Nederland levert een bijdrage aan deze beoordeling. In het antwoord op vraag 8 wordt daarop ingegaan.
Kunt u aangeven hoe op dit moment de heer Bradley Manning wordt behandeld door de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, kunt u navraag doen bij uw Amerikaanse ambtsgenoten?
Met het detentieregime van de heer Manning ben ik niet bekend. Het betreft een Amerikaanse strafzaak tegen een verdachte met de Amerikaanse nationaliteit. De speciale VN-rapporteur inzake marteling, Juan Mendez, heeft aangegeven met de Amerikaanse autoriteiten contact te hebben over deze zaak. Ik zie hierin geen afzonderlijke rol voor Nederland weggelegd.
Deelt u de mening dat mishandeling en marteling van gedetineerden met name dreigt in de gevallen waarin de Amerikaanse staatsveiligheid in het geding zou kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat Nederland niet zal meewerken aan dit soort strafprocedures van de Amerikaanse autoriteiten, zoals in het geval van potentiële verdachten die in verband worden gebracht met Wikileaks? Zo nee, waarom niet?
In het geval de heer Gonggrijp op enig moment in de Verenigde Staten als verdachte wordt aangemerkt en dat land ter fine van zijn strafvervolging om rechtshulp of om uitlevering zal vragen, zal aan de hand van dat verzoek worden beoordeeld of Nederland medewerking kan verlenen. Uit dat verzoek dient onder andere te blijken naar welke strafbare feiten onderzoek wordt gedaan, zodat de Amerikaanse strafrechtelijke belangen kunnen worden afgewogen tegen de belangen van betrokkene. Dat proces is met voldoende waarborgen omkleed. Ik sluit daarom niet nu uit dat Nederland medewerking zal verlenen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Amerikaanse autoriteiten in bilaterale en Europese verbanden aan te spreken op de door de genoemde deskundigen geconstateerde misstanden? Bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Tijdens het landenexamen in het kader van de Universal Periodic Review dat de VS vorig jaar november onderging betrof één van de Nederlandse aandachtspunten de detentieomstandigheden. Nederland heeft specifiek gevraagd welke regelingen de VS ontwikkelt om kwetsbare groepen te beschermen tegen seksueel geweld, in het bijzonder LGBT (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) gevangenen. Ook heeft Nederland specifiek gevraagd naar de follow-up van de aanbeveling van de HumanRights Committee uit juli 2006 om het vastbinden van gedetineerdevrouwente verbiedentijdens de bevalling. Tot slot is gevraagd wat de Amerikaanseregeringdoetomde lichamelijke en geestelijkesituatie van gevangenenin penitentiaireinstellingen te verbeteren.
Kunt u deze vragen ruim voor het algemeen overleg over mensenrechten van 7 april a.s. beantwoorden?
Ja.
Onnodig beroep op de spoedeisende eerste hulp |
|
Anne Mulder (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de beantwoording van de vragen van het lid Schippers (VVD) over mensen die aankloppen bij de spoedeisende hulp maar die geen specialistische hulp behoeven?1
Ja, die herinner ik mij.
Bent u bekend met het bericht in de Telegraaf met als kop «Onterechte spoedhulp jaagt zorgkosten op» waaruit blijkt dat het onnodig beroep op de spoedeisende hulp jaarlijks minimaal € 169 miljoen kost?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bereid maatregelen te nemen om dit onnodig beroep op de spoedeisende hulp tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen en met ingang van wanneer?
Er zijn reeds maatregelen door mijn ambtsvoorganger genomen om dit onnodig beroep op de spoedeisende hulp (SEH) tegen te gaan. Ik zal deze maatregelen onverkort doorvoeren. Daarnaast verken ik een aantal andere opties die ik in onderstaande ook beschrijf.
Verreweg de meeste acute zorgvragen zijn goed te behandelen in de eerste lijn. Veel SEH’s en huisartsenposten (HAP’s) hebben al stappen genomen tot samenwerking. Op deze wijze kan de huisartsenpost zoveel mogelijk de eerste stroom patiënten opvangen en eventueel doorverwijzen naar de SEH. Dat betekent dus dat de huisartsenpost of gevestigd moeten zijn voor de SEH, of geïntegreerd in de SEH. Het aantal zelfverwijzers dat zich rechtstreeks meldt op de SEH zal hierdoor afnemen. Samenwerking of integratie tussen HAP en SEH zal in de toekomst noodzakelijk zijn.
De bovenstaande verschuiving van patiëntenstromen vanuit de tweede naar de eerste lijn betekent een extra belasting en inzet van huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het daarom voor de huisartsenposten die extra patiënten vanuit de SEH opvangen mogelijk gemaakt onder bepaalde voorwaarden een extra toeslag te ontvangen voor de inhuur van aanvullende huisartsencapaciteit in de avond- nacht- en weekenduren. Een belangrijke voorwaarde is dat er een aantoonbare besparing is waar te nemen in de tweede lijn. De NZa zal de verschuiving van de patiëntenstromen vanuit de tweede naar de eerste lijn monitoren en de financiële gevolgen in kaart brengen.
Ik wil ook wijzen op het belang van een goede triage. Eenduidige triage in de keten van acute zorg is het doel van de Nederlandse Triage Standaard (NTS) die op initiatief van VWS is ontwikkeld om betere samenwerking en afstemming in de acute zorg te bewerkstelligen. Het goed voorsorteren van de patiënt met een acute zorgvraag betekent dat de patiënt op de juiste plaats, op het juiste moment en door de juiste zorgverlener wordt behandeld. Goede triage voorkomt dat er onnodige schakels in de keten van de acute zorg worden gebruikt, die leiden tot extra vertraging van zorg die met spoed nodig is. Met het invoeren van een eenduidig triage instrument in de acute zorg wordt bovendien onnodig beroep op de SEH voorkomen.
Naast het bovenstaande verken ik momenteel ook andere maatregelen die ik kan nemen om het onnodig beroep dat leidt tot hogere kosten op de SEH tegen te gaan. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het hanteren van één prijs voor dezelfde prestatie, ongeacht de aanbieder die deze levert.
In dit verband is het goed om te refereren aan het spoeddebat dat ik op 31 maart jongstleden met uw Kamer heb gevoerd over de concentratie van SEH’s. Ik heb in dit debat aangegeven dat ik geen bezwaren zie in het terugbrengen van het aantal SEH’s in Nederland. Ik heb hier wel een aantal belangrijke voorwaarden aan gesteld. De beschikbaarheid van de spoedeisende hulp dient een belangrijk publiek belang en dat moet niet alleen van goede kwaliteit zijn, maar dient ook altijd binnen 45 minuten na melding met een ambulance bereikbaar te zijn. Ik voel me als minister in het bijzonder verantwoordelijk voor het waarborgen van dit belang en stel dan ook normen aan de bereikbaarheid en kwaliteit van de spoedeisende hulp.
Ik kan me voorstellen dat de zorgverzekeraars met inachtneming van de gestelde kwaliteits- en bereikbaarheidsnormen via hun zorginkoop tot een goede landelijke spreiding en een doelmatige herinrichting van de spoedeisende hulp komen. Als daarbij zowel situaties van overaanbod als van zorgschaarste in beschouwing worden genomen, zie ik mogelijkheden voor een betere verdeling waarbij de dunbevolkte gebieden minder kwetsbaar worden. Ik zal de totstandkoming van dit proces in de komende periode aanmoedigen en daar waar nodig ondersteunen.
Tot slot meld ik u dat ik met veldpartijen in overleg ben om ook van hen te vernemen welke mogelijkheden zij zien om nog beter de patiënt op de juiste plaats te laten behandelen.
Het bericht 'Slachtoffer met letsel in de kou' |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars vertikken snelle compensatie: Slachtoffer met letsel in de kou»?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, deelt u de mening dat de belangen van slachtoffers met letselschade door enkel een vrijblijvende gedragscode niet voldoende behartigd worden?
Uiteraard betreur ik het dat er slachtoffers zijn die lang op de afwikkeling van hun zaak moeten wachten. Ik ben met de Stichting De Ombudsman van mening dat slachtoffers met letselschade snel duidelijkheid moeten hebben over de afwikkeling van de schade. Letselschade heeft vaak een grote impact op iemands leven en op dat van zijn of haar directe omgeving. De in het onderzoek betrokken dossiers betreffen voornamelijk complexe zaken wat de gewenste snelle duidelijkheid bemoeilijkt.
De primaire verantwoordelijkheid voor het snel afwikkelen van de schade ligt bij de letselschadebranche zelf. De ontwikkeling en invoering van de Gedragscode past daarbij. Het is in het belang van slachtoffers dat alle partijen in de letselschadepraktijk volgens de Gedragscode werken en daar waar dit nog niet voldoende het geval is hierop aanspreekbaar zijn.
De vaste kamercommissie van VenJ heeft mij overigens om een kabinetsreactie gevraagd op het rapport. In deze reactie zal ik nader ingaan op de aanbevelingen uit het rapport. Op korte termijn kunt u deze verwachten.
Bent u het met Stichting De Ombudsman eens de gedragscode behandeling letselschade te verankeren in de wet? Zo nee, waarom niet?
De Gedragscode moet bewerkstelligen dat de buitengerechtelijke afwikkeling van letselschadeclaims kwalitatief beter, sneller, slachtoffervriendelijker en transparanter verloopt. De partijen in de letselschadebranche hebben door de ontwikkeling en invoering van de Gedragscode hun eigen verantwoordelijkheid genomen. Het is nu aan de organisaties in de branche zelf om elkaar aan te spreken op het naleven van de afspraken die zij in onderling overleg hebben opgesteld. Uit het rapport van de Stichting De Ombudsman blijkt overigens tevens dat de gedragscode niet algemeen bekend is. Ik ben van mening dat naamsbekendheid effectief door partijen in de letselschadebranche zelf kan en moet worden vergroot. Hierbij denk ik aan voorlichting en het verstrekken van de tekst van de Gedragscode aan rechtshulpverleners, verzekeraars, artsen en Slachtofferhulp Nederland. De Letselschade Raad werkt momenteel aan een versie van de Gedragscode speciaal voor slachtoffers in de vorm van een digitale folder, waar slachtoffers op diverse plaatsen kunnen worden geattendeerd zoals in foldermateriaal van ziekenhuizen en rechtshulpverleners.
Deelt u de mening dat het hanteren van het Keurmerk Letselschade aan voorwaarden verbonden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Keurmerk Letselschade ontwikkelt en handhaaft kwaliteitsnormen en stelt voorwaarden aan de verkrijging van het Keurmerk Letselschade. Het Keurmerk omvat een aantal belangrijke waarborgen, zoals onafhankelijkheid, deskundigheid, transparantie, communicatie en duidelijkheid. Ik zie dan ook geen reden om nadere eisen te stellen aan het Keurmerk.
Bent u voorts bereid slachtoffers de mogelijkheid te geven hun klachten voor te leggen aan een geschillencommissie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn per branche reeds verschillende mogelijkheden voor slachtoffers om klachten voor te leggen zoals het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD), de Vereniging voor Letselschade Advocaten (LSA), de Orde van Advocaten, de Stichting De Ombudsman en het Bemiddelingsloket van De Letselschade Raad. Daar waar de mogelijkheden om klachten in te dienen al in de branche zelf in voldoende mate aanwezig zijn, acht ik overheidsingrijpen niet nodig en zie ik geen aanleiding om een aparte geschillencommissie in het leven te roepen.
De Letselschade Raad heeft inmiddels de slachtoffers van de onderzochte dossiers opgeroepen zich te melden bij het Bemiddelingsloket van deze Raad. Bij het Bemiddelingsloket kunnen slachtoffers terecht voor procedureel advies, waarbij het vastgelopen dossier wordt vlotgetrokken. Indien nodig wordt verwezen naar een passende geschiloplossing.
Het bericht 'Strijd tegen de bezuinigingen' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Strijd tegen bezuinigingen Passend Onderwijs nog niet verloren!»?1
Ja.
Deelt u de mening dat onderwijskoepels zoals de PO-raad in het leven zijn geroepen als tussenlaag tussen de landelijke overheid en de scholen en instellingen, waarbij zij bovendien fungeren als formele werkgever en als zodanig door de aangesloten scholen gefinancierd worden en dus indirect vanuit de Onderwijs, Cultuur en Wetenschapbegroting?
De PO-Raad is sinds 2008 de landelijke sectororganisatie voor het primair onderwijs en bestaat uit een vereniging van schoolbesturen. De vereniging heeft verschillende taken, waaronder het behartigen van de gemeenschappelijke (werkgevers-)belangen van de besturen in het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De besturen die lid zijn, betalen contributie aan de PO-Raad, uit de middelen die zij van OCW ontvangen.
Deelt u de conclusie dat de PO-raad de niet-landelijke partijen in de Staten actief benadert om te bewerkstelligen dat de coalitie een meerderheid in de Senaat onthouden wordt?
De PO-Raad stelt in het artikel dat zij de vertegenwoordigers van deze partijen de komende weken uitnodigen om «een werkbezoek aan scholen in het primair onderwijs te brengen en zich te laten informeren over de gevolgen van de bezuinigingen». Het staat de PO-Raad vrij om politici van informatie te voorzien.
Vindt u dat de PO-raad zich met deze poging tot obstructie van het regeringsbeleid opzichtig positioneert als een filiaal van de oppositie? Vindt u met ons dat de raad hiermee een vorm van politiek activisme bedrijft die niet tot zijn taak behoort? Zo nee, waarom niet?
De PO-Raad staat volledig in zijn recht om vertegenwoordigers van politieke partijen uit te nodigen voor een schoolbezoek en een gesprek met hen aan te gaan. Dit kan niet gelijk gesteld worden aan een poging tot obstructie van het regeringsbeleid.
Bent u bereid de PO-raad ter verantwoording te roepen? Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde dit in de toekomst te voorkomen?
Mocht er sprake zijn van een situatie waarom de PO-Raad obstructie pleegt ten aanzien van de uitvoering van vastgesteld beleid, dan zal ik de PO-Raad zeker ter verantwoording roepen.
Signalen dat scholen zorgleerlingen weigeren |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Scholen weren nu al zorgleerlingen»?1
Ja.
Is het waar dat reguliere scholen nu al zorgleerlingen weigeren voor het schooljaar 2011–2012?
De berichten in de media zijn gebaseerd op signalen van de CG-raad. De raad stelt, op grond van meldingen van ouders die zij heeft ontvangen, dat sommige scholen al leerlingen weren voor het schooljaar 2011–2012. De ouders van één leerling die is geweigerd door een school voor voortgezet onderwijs zijn naar de Commissie Gelijke Behandeling gestapt. Dit baart mij zorgen. In de eerste plaats geldt nu de huidige wet- en regelgeving en ook de bekostiging. Ook met de voorgenomen gewijzigde regelgeving voor Passend onderwijs is er geen enkele reden dat scholen nu rugzakleerlingen zouden weren of leerlingen speciaal onderwijs zouden uitstoten, immers de bekostiging blijft in stand. Het geld van de rugzakjes blijft ook in de toekomst beschikbaar voor extra begeleiding in het reguliere onderwijs. Leerlingen die zijn ingeschreven in het (voortgezet) speciaal onderwijs blijven rechtstreeks bekostigd worden. Wel zal de bezuiniging op de groepsgrootte in het (v)so naar verwachting tot gevolg hebben dat de klassen gemiddeld ongeveer 10% groter worden.
Is het waar dat scholen voor speciaal onderwijs ouders adviseren om nu alvast na te denken over alternatieve oplossingen voor hun kinderen?
Het genoemde bericht verwijst volgens de CG-raad naar een grote instelling voor cluster 4; deze instelling gaat er op termijn in bekostiging relatief op achteruit vanwege de verevening, en heeft dit de ouders van leerlingen laten weten. Ik vind dit echter ook voor het speciaal onderwijs onterecht; zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel meldingen zijn er bij de CG-raad2 en andere organisaties gedaan over het weigeren van zorgleerlingen door scholen?
De CG-raad heeft aangegeven zelf, en via de aangesloten organisaties, twaalf meldingen te hebben ontvangen van ouders van zorgleerlingen die door een school niet worden toegelaten.
Is deze reactie van scholen een gevolg van de voorgenomen bezuinigen van dit kabinet op het Passend onderwijs en wat vindt daarvan?
De CG-raad geeft aan dat de scholen in de genoemde gevallen hebben aangegeven dat de weigering van toelating verband houdt met de bezuinigingen in het kader van Passend onderwijs of de voorgenomen wijzigingen in de regelgeving. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat scholen zorgleerlingen weigeren? Zo ja, wat gaat u met deze signalen doen?
Als scholen zorgleerlingen weigeren vind ik inderdaad zorgwekkend. Dit leidt tot onrust en dat is niet goed. Uit de berichten in de pers blijkt dat er een verkeerde beeldvorming is ontstaan. Daarom wil ik scholen, ouders en schoolbesturen van de juiste informatie voorzien. Aan alle scholen voor basis- en voortgezet onderwijs zal ik een brief sturen om feitelijke informatie te geven. Op korte termijn wil ik een informatie- en adviespunt openen waar ook ouders met vragen en meldingen terecht kunnen. Verder gaat OCW binnenkort het land in om met alle schoolbesturen in de regio’s te praten over de vorming van samenwerkingsverbanden; ook in deze gesprekken zal informatie worden gegeven.
Bent u bereid met de sector in overleg te treden over deze signalen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het functioneren van een vaatchirurg |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin het functioneren van de vaatchirurg H aan de orde was?1
Ja.
Zo ja, kunt u toelichten waarom tot nu toe door de Inspectie voor de Gezondheidsraad (IGZ) nog geen klacht is ingediend bij het Medisch tuchtcollege aangaande het functioneren van deze vaatchirurg?
Het reeds in 2007 gestarte inspectieonderzoek naar het medisch handelen van vaatchirurg H. is onlangs afgerond. Op basis van de bevindingen en een nog te houden gesprek met de vaatchirurg zelf, bepaalt de IGZ voor eind april 2011 of, en zo ja welke, maatregelen passend zijn.
Kunt u toelichten hoever het staat met de toezegging van uw voorganger om op Europees niveau te pleiten voor een zogenaamde zwarte lijst van disfunctionerende artsen?
Mijn ambtsvoorganger heeft dit onderwerp herhaalde malen in Europees verband aan de orde gesteld. Zo is het onderwerp op hoog ambtelijk niveau besproken in de High Level Working Group en onder het Zweeds voorzitterschap tijdens de informele raad van juni 2009.
Voorts is het onderwerp begin 2010 door mijn ambtsvoorganger per brief «geagendeerd» bij de Europese Commissaris voor Health and Consumer Protection.
Deze inspanningen hebben echter tot op heden niet geleid tot een Europese lijst van disfunctionerende artsen. Grote systeemverschillen tussen de landen en privacyoverwegingen zijn de belangrijkste obstakels in dit Europese dossier.
Zoals op 10 maart jl. door mij toegezegd tijdens de behandeling in uw Kamer van de Wet BIG heb ik, tijdens mijn bezoek aan Brussel op 23 maart jl., wederom op Europees niveau gepleit voor de door mij beoogde Europese lijst van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, aan wie een beroepsbeperkende maatregel is opgelegd.
Ik zal dit ook tijdens de informele Gezondheidsraad d.d. 4 en 5 april 2011 te Budapest bij mijn collega’s agenderen.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg van 20 april a.s. over de kwaliteitzorg Cure beantwoorden en kunt u daarbij tevens de vragen van het lid Van der Veen van 3 maart jonstleden inzake de neuroloog de heer Jansen Steur, die ondanks de in Nederland tegen hem genomen maatregelen in Duitsland zijn beroep uitoefent, beantwoorden?
Ja. De antwoorden op de vragen van Kamerlid Van der Veen (PvdA) over het bericht dat een neuroloog die in Nederland uit het BIG-register is geschreven nu in Duitsland ongestoord zijn beroep kan uitoefenen (2011Z04528), heb ik u op 10 maart jl. gezonden.
De door een linkse subsidieslurper gevoerde haatcampagne tegen het kabinet |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rel om dure haatcampagne tegen kabinet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat de Amsterdamse subsidieslurper Asri teksten uitbraakt als «toekomst of terug naar 1939», «stem of sterf» en het huidige kabinet kwalificeert als «asociaal», «demotiverend» en «barbaars»? Zo nee, waarom niet?
Of ik de aangehaalde teksten al dan niet apprecieer is niet van belang. Betrokkene kan deze uitspraken doen omdat in dit land de norm is dat er vrijheid van meningsuiting bestaat.
Deelt u de mening dat slurpclub Asri de door het stadsdeel Amsterdam-Oost uitgekeerde subsidie van bijna 20 000 euro zou moeten terugbetalen? Zo nee, waarom niet?
Of Asri de subsidie dient terug te betalen is niet aan mij maar is ter beoordeling van het stadsdeel Amsterdam-Oost, die deze heeft verstrekt.
Heeft naast het stadsdeel Amsterdam-Oost ook de gemeente Amsterdam subsidie aan Asri uitgekeerd? Zo ja, deelt u de opvatting dat de gemeente de uitgekeerde subsidie zou moeten terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Of naast het stadsdeel Amsterdam-Oost ook de gemeente Amsterdam subsidie aan Asri heeft uitgekeerd is mij niet bekend. Of er al dan niet zou moeten worden teruggevorderd is niet aan mij. Het is aan de gemeente zelf ter afweging aan wie zij gemeentelijke subsidies verstrekt.
Bent u bereid het stadsdeel en eventueel ook de gemeente ertoe aan te sporen de uitgekeerde subsidie terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het al dan niet verstrekken van subsidie behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Daarnaast is het de taak van de gemeente (en als het om gemeentelijke subsidies gaat, niet de taak van het Rijk) om te beoordelen of de subsidie conform het doel is aangewend.
Deelt u de mening dat subsidiespons Asri in de toekomst geen cent subsidie meer zou moeten ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Amsterdam en in het bijzonder aan het stadsdeel Amsterdam-Oost om te beoordelen of het subsidiebeleid doelmatig en rechtmatig is.
De vergoeding van de leden van de commissie "versobering inpassing aanlegprogramma Hoofdwegnet" |
|
Farshad Bashir |
|
Wat is de professionele achtergrond van de voorzitter en de twee andere betaalde leden van de door u benoemde commissie «versobering inpassing aanlegprogramma Hoofdwegennet»?1 Hebben zij ook een politieke achtergrond? Zo ja, welke?
Alle leden hebben een civieltechnische achtergrond en hebben jarenlang ervaring in het ontwerpen en realiseren van infrastructuur. Zij hebben geen politieke achtergrond.
De betaalde leden hebben brede ervaring op het terrein van kostenbeheersing en het toetsen van ontwerpen en ramingen. Op basis van die ervaring zijn zij als leden voor deze commissie geselecteerd.
Hoeveel uren zullen de leden van deze commissie per week besteden aan de opdracht?
Voor de periode tot november 2011 zal de voorzitter in totaal voor ca. 80 uur aan werk verrichten en de overige leden in totaal ca. 200 uur per lid.
Kunt u bevestigen dat de vergoeding van de voorzitter van deze commissie omgerekend naar een jaarinkomen (op basis van 36 uur per week) veel meer bedraagt dan twee keer de Balkenende-norm? Kunt u tevens bevestigen dat de vergoeding van de twee andere betaalde leden van deze commissie omgerekend naar een jaarinkomen veel hoger is dan de Balkenende-norm?
Ik heb bij het instellen van een uurvergoeding van de voorzitter en de twee andere betaalde leden het maximumuurtarief voor externe inhuur buiten de zogeheten mantelcontracten, zoals dat per 1 januari 2011 geldt voor de organisaties van het rijk, in acht genomen.
In de brief van de Staatssecretaris van BZK aan uw Kamer van 5 juli 20102 is de berekeningswijze toegelicht op basis waarvan het maximum uurtarief kan worden berekend. Het maximum uurtarief is gebaseerd op de maximum bruto bezoldiging, zoals opgenomen in het wetsvoorstel voor de Wet normering uit publieke middelen bekostigde bezoldiging topfunctionarissen (WNT). Voor 2010 bedraagt het maximumuurtarief voor externe inhuur (afgerond) € 225 per uur.
Kunt u toelichten om welke reden de leden van deze commissie zoveel meer dan de minister-president verdienen? Werken zij ook harder dan de minister-president?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt toegezien op nuttige besteding van deze duur betaalde uren?
Zoals gebruikelijk bij externe opdrachten wordt toegezien op de kwaliteit van het geleverde werk. De commissie levert een tussenrapportage en een eindrapport. Op basis daarvan wordt de kwaliteit van het geleverde werk en de doelmatigheid van de bestede uren gecontroleerd en beoordeeld.
Deelt u de mening dat de hoge vergoeding van de leden van deze commissie buitengewoon pijnlijk is vanwege de opdracht van de commissie, namelijk dat zij versoberingmogelijkheden moet onderzoeken?
De vergoeding is gebaseerd op het maximum uurtarief voor externe inhuur buiten de zogeheten mantelcontracten, zoals verwoord in antwoord 3. Ik begrijp de gevoeligheid in deze. Ik wil voorkomen dat er ophef ontstaat over de hoogte van de vergoeding, waardoor het goede werk door de commissie wordt belemmerd. De voorzitter ziet af van deelname aan de commissie. Het voorzitterschap zal door één van de overige leden worden ingevuld, tegen het lagere uurtarief zoals gemeld in het besluit.
Is het mogelijk alsnog maatregelen te treffen om vergoeding van de voorzitter en de twee andere betaalde leden van deze commissie onder de Balkenende-norm te laten vallen? Zo ja, bent u bereid hiertoe actie te ondernemen? Zo niet, om welke reden niet?
Zie antwoord onder 6.
Hebt u ook andere commissies ingesteld met leden die meer verdienen dan de Balkenende-norm? Bent u bereid hiervan een overzicht aan de Kamer te sturen?
Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 3 wordt voor het bepalen van het uurtarief van extern ingehuurde leden van commissies de berekeningswijze in acht genomen zoals die is opgenomen in de brief van de Staatssecretaris van BZK van 5 juli 2010.
Recent heb ik geen raden of commissies ingesteld waarvan de voorzitter of leden een vergoeding ontvangen die niet in lijn is met de nu geldende regelgeving en normering. Ik voer een nadere inventarisatie uit om te kunnen uitsluiten dat er commissies zijn ingesteld, bijvoorbeeld vóór juli 2010, waarbij de vergoeding niet in lijn is met de nu geldende normering. Mocht blijken dat dit het geval is dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid toe te zeggen dat bij benoemingen in de toekomst de Balkenende-norm zal worden gehanteerd? Zo niet, om welke reden niet?
Bij het instellen van een commissie houd ik mij aan de daarvoor geldende regelgeving en normering.
De uitzending 'Alzheimerpatiënten steeds vaker opgelicht' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending waaruit blijkt dat Alzheimerpatiënten steeds vaker zouden worden opgelicht?1
Ja.
Herkent u deze problematiek? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het jaarlijks? Speelt de problematiek ook in andere gevallen waar bewindvoering om andere redenen dan ouderdom aan de orde is?
Kwetsbare mensen lopen een verhoogd risico om slachtoffer te worden van financieel misbruik. Aangezien ik niet beschik over cijfers die aangeven om hoe veel Alzheimerpatiënten het per jaar gaat kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toenemend slachtofferschap in deze groep.
Juist met de benoeming van een beschermingsbewindvoerder door de kantonrechter geeft de wet bepaalde waarborgen tegen misbruik van kwetsbare mensen, zoals Alzheimerpatiënten, mensen met een verstandelijke beperking of mensen met een verslaving. De beschermingsbewindvoerder verricht zijn werkzaamheden onder een zekere controle van de kantonrechter, ook omdat hij jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording moet afleggen. Niettemin hebben zich helaas gevallen voorgedaan van slecht bewind. Over enkele weken verwacht ik het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap aan de Ministerraad voor te leggen en daarna voor advies aan de Raad van State te kunnen zenden. Verder verwijs ik hieromtrent naar het antwoord op vraag 4 en naar het antwoord op vraag 4 en 5 van het lid Recourt (2011Z04864).
Om wat voor (strafbare) feiten gaat het in deze zaken?
Bij het maken van misbruik van een rechthebbende door een bewindvoerder kan worden gedacht aan diefstal van geld of goederen, het kopen van goederen op naam van de rechthebbende, het misbruiken van machtigingen.
Wat ziet u als een oplossing voor de geconstateerde problemen? Bent u bijvoorbeeld van mening dat een notaris altijd moet (kunnen) uitzoeken of er een bewindvoerder benoemd is, bijvoorbeeld in een register dat lijkt op het register van onder curatele gestelden?
In de eerste plaats is het belangrijk dat de mensen uit de nabije omgeving van kwetsbare mensen betrokken zijn. Hoe meer een persoon kan terugvallen op zijn sociale omgeving, hoe minder kwetsbaar en bevattelijk voor misbruik hij is. Het in het antwoord op vraag 2 genoemde wetsvoorstel bevat maatregelen die erop gericht zijn de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving te bevorderen. De kring van personen die een verzoek tot instelling en van het beschermingsbewind en tot het ontslag van de bewindvoerder kunnen doen wordt uitgebreid. Het wetsvoorstel voorziet tevens in kwaliteitseisen voor bewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben. Een externe accountant moet jaarlijks controleren of aan de kwaliteitseisen is voldaan. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit van de (professionele) bewindvoerder te waarborgen. Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in een uitbreiding van het curatelenregister. Ook personen over wiens goederen beschermingsbewind is uitgesproken, kunnen in aanmerking komen voor publicatie in het register. Hiermee kunnen potentiële schuldeisers kennis nemen van onderbewindstelling en worden hun verhaalsmogelijkheden op de rechthebbende beperkt. Daarmee kan het aangaan van nieuwe schulden worden afgeremd.
Herkent u zich in de conclusie van de directeur van Alzheimer Nederland dat er een openbaar bewindvoerderregister moet worden ingesteld?
Ik denk niet dat een register van bewindvoerders de oplossing biedt. Een register beschermt als zodanig niet tegen misbruik.
Verder verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en 4 waarin het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap aan de orde komt. In dit wetsvoorstel is een andere oplossing gekozen dan een openbaar bewindvoerderregister.
Tenslotte merk ik op dat Bewindvoerders zich kunnen aansluiten bij een branchevereniging, zoals de Branchevereniging voor Professionele Bewindsvoerders BPBI, die nu reeds kwaliteitseisen aan haar leden stelt.
Vindt u dat een notaris een bewindvoerder altijd moet informeren/raadplegen in dit soort gevallen?
Een notaris zal in verband met een onderzoek naar de wilsbekwaamheid van de erflater onderzoeken of deze onder meerderjarig bewind is gesteld. Verder mag worden verwacht dat hij in verband met de handelingsbekwaamheid het register raadpleegt of een erflater onder curatele of – als het wetsvoorstel is aangenomen en de wet van kracht is geworden – onder beschermingsbewind is gesteld.
De notaris heeft conform de Wet op het Notarisambt de plicht om te controleren of er sprake is van wilsbekwaamheid op het moment dat iemand een testament laat opstellen door de notaris. Daarbij is van belang dat een persoon in staat is zijn vrije wil te uiten. Bij deze beoordeling helpt het protocol «Beoordeling wilsbekwaamheid vastgesteld» van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
Een onder curatele gestelde moet toestemming hebben van de kantonrechter om een testament te maken. Een persoon wiens goederen onder beschermingsbewind zijn gesteld hoeft dat niet: een uiterste wilsbeschikking kan alleen bij notariële akte en slechts door de erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen (artikel 42 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek). Uitgangspunt daarbij is dat iemand die handelingbekwaam is (dus niet onder curatele is gesteld) een testament kan maken, tenzij het tegendeel blijkt.
Uit art. 22 van de Wet op het notarisambt vloeit voort dat de notaris is gehouden tot geheimhouding van al hetgeen waarvan hij in zijn hoedanigheid kennisneemt. Deze bepaling staat eraan in de weg dat een notaris contact opneemt met een bewindvoerder.
Bent u voornemens maatregelen te nemen om dit soort gevallen van oplichting (van mensen die een bewindvoerder hebben, waaronder ook met name ouderen) te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Nieuwe DNA-test |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VUmc voert nieuwe down test snel in»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het invoeren van deze nieuwe DNA-test door het VU medisch centrum?
In de genoemde uitzending van het NOS journaal gaf Jan van Lith van de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie) al aan dat het weliswaar gaat om een veelbelovende ontwikkeling in laboratoriumsetting, maar dat de daadwerkelijke toepassing in de praktijk nog een stap verder is. Het VUmc zal zwangeren dus niet van vandaag op morgen een nieuwe test kunnen aanbieden.
Welke wettelijke ruimte is er voor het VUmc om deze test aan te bieden? Wanneer wordt deze test wel en wanneer wordt deze test niet aan zwangeren aangeboden? Zijn er risicogroepen aan wie deze test standaard zal worden aangeboden?
De test kan niet als screening aan zwangeren aangeboden worden zonder een vergunning in het kader van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO). Het gaat namelijk om screening op een onbehandelbare aandoening (Downsyndroom), één van de vergunningplichtige categorieën van de WBO (naast screening op kanker of met behulp van straling). Een dergelijke vergunning is nog niet verleend of aangevraagd. Het is nog te voorbarig om te zeggen aan wie de test wel of niet zou kunnen worden aangeboden.
Hoe realiseert het VUmc dat de zwangere (en haar partner) goed zijn geïnformeerd over reden en doel van deze test? Op welke manier krijgt informed consent, het recht op niet weten en de informatieplicht van de arts, gestalte rondom het aanbieden van deze test?
Indien de bovenbedoelde test de huidige combinatietest voor prenatale screening op Downsyndroom zou vervangen dan wel aanvullen, zouden dezelfde eisen worden gesteld aan de voorlichting en het recht op (niet) weten als nu het geval is. Hierbij dient wederom opgemerkt te worden dat dit voorlopig nog niet het geval zal zijn.
Deelt u de mening dat de test niet vergoed zou moeten worden vanuit de basisverzekering?
Ik denk dat het te vroeg is om hier een uitspraak over te doen. Laten we afwachten hoe de test zich verder in klinische setting bewijst.
Denkt u dat de drempel lager wordt om een kind op het syndroom van Down te testen, nu deze nieuwe test minder risico’s met zich meebrengt als de vlokkentest en vruchtwaterpunctie?
Als de nieuwe test daadwerkelijk wordt ingevoerd, zou dat invloed kunnen hebben op de keuze om te testen op Downsyndroom. Op dit moment kiest nog geen kwart van de zwangeren voor de combinatietest. Uit onderzoek blijkt dat het risico van de invasieve diagnostiek (vlokkentest en vruchtwaterpunctie) hierbij niet de belangrijkste reden is. Van meer invloed lijkt dat veel zwangeren er bewust voor kiezen om niet te screenen, omdat ze geen gebruik willen maken van de opties die de uitslag van de test hen biedt. Ook het feit dat de combinatietest geen absolute zekerheid geeft, is een mogelijke factor bij de keuze over deelname.
Wordt deze nieuwe DNA-test opgenomen binnen de coördinatie van het programma zwangerschapsscreening van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Indien de test inderdaad een betere test blijkt te zijn dan de huidige, zou dat zeker overwogen kunnen worden. Zo ver is het nu nog niet.
Wat zullen de gevolgen zijn van deze DNA-test voor de maatschappelijke beeldvorming over mensen met het syndroom van Down?
Zoals ik op vraag 6 heb aangegeven, kiezen steeds meer zwangeren bewust niet voor de screening. Ik denk dat de zorgvuldige voorlichting over de screening, uitgebreide counseling en de goede richtlijnen over behandelplannen die de zorgverleners hebben gemaakt, daaraan hebben bijgedragen. Al deze zaken zouden bij een eventuele invoering van een nieuwe test op een zelfde manier moeten worden geregeld. Ook dan staat een geïnformeerde besluitvorming voorop.
Welke invloed heeft deze DNA-test voor mensen met het Downsyndroom zelf?
Er is geen directe invloed. U doelt misschien op de maatschappelijke beeldvorming: zie mijn antwoord hiervoor.
Is het VUmc voornemens om op meer afwijkingen te screenen dan het syndroom van down? Zo ja, welke en wat is uw oordeel hierover? Zo nee, wat is uw oordeel hierover?
In de berichtgeving is gesproken over «chromosoomafwijkingen». Welke dat zijn en wat de consequenties zijn van screening zal – indien de test inderdaad in de praktijk gebruikt kan worden – in het kader van de vergunningaanvraag op grond van de WBO en de toevoeging aan de prenatale screening besproken worden.
Hoe beoordeelt u dat er middels medische ontwikkelingen steeds meer valt af te lezen van het DNA van ongeboren kinderen?
Aan dergelijke ontwikkelingen kleven risico’s, maar ze bieden ook zeker kansen.
Deelt u de mening, dat er een brede discussie moet komen over de technische ontwikkelingen die gaande zijn op het gebied van prenatale screenings en DNA-tests alvorens deze worden toegepast?
Ja. Deze discussie wordt al gevoerd in het Centraal Orgaan voor prenatale screening, waarin de beroepsgroepen en WBO-vergunninghouders zijn vertegenwoordigd.
Gratis schoolboeken |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de constatering van de NMa dat de concurrentie rond het aanbod van schoolboeken niet is toegenomen en dat eveneens de prijs van schoolboeken niet is gedaald?12
De conclusies en aanbevelingen uit de schoolboekenscan 2011 van de NMa bieden nuttige informatie voor de evaluatie van de Wet gratis schoolboeken 2011 (hierna WGS).
De marktwerking op de educatieve boekenmarkt vormt slechts één van de onderdelen waarop de WGS geëvalueerd dient te worden. Zoals vastgelegd in de evaluatiebepaling van de WGS, wordt ook naar andere onderdelen gekeken, zoals de kosten van het lesmateriaal, de kosten voor ouders, het aanbesteden van scholen en de keuzevrijheid op scholen tot het voorschrijven van lesmateriaal.
De evaluatie van de WGS vindt op dit moment plaats onder begeleiding van een commissie van deskundigen en betrokkenen vanuit het veld die met de WGS te maken heeft: uitgevers, distributeurs, scholen, en ouders. Ik ga op dit moment dan ook niet op de inhoud van één of enkele aspecten reageren, daarmee zou ik vooruit lopen op het debat over de brede evaluatie van de WGS. Wanneer de resultaten van de evaluatie van de WGS bekend zijn, stuur ik het evaluatierapport met mijn reactie naar uw Kamer.
Hoe beoordeelt u het feit dat er slechts een zeer beperkt aantal aanbieders/uitgevers zijn die schoolboeken aanbieden? Wat kunt u doen om deze concurrentie te bevorderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om in de evaluatie van de «gratis schoolboeken» de verstrekking van de gratis schoolboeken te heroverwegen en het geld elders te bestemmen?
Het doel van de evaluatie van de WGS is nagaan wat de doeltreffendheid en de effecten van deze wet zijn in de praktijk. Deze evaluatie, waarin alle aspecten van de wet worden meegenomen, is nog volop in gang. Uitspraken over heroverwegingen of alternatieve bestemmingen van gelden zijn dan ook niet aan de orde.
Alzheimer patiënten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tv-uitzending «Alzheimer patiënten makkelijke financiële prooi»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van Alzheimer Nederland om een openbaar register op te zetten waarin bewindvoerders staan geregistreerd?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4 van de leden Van der Steur en Venrooy-Van Ark (beide VVD) over de uitzending «Alzheimerpatiënten steeds vaker opgelicht» (2011Z04865).
Wat vindt u van het voorstel van Alzheimer Nederland om de termijn in de Colportagewet voor personen die een bewindvoerder hebben te verlengen van zeven tot veertien dagen om zo de bewindvoerder een ruimere termijn te geven een overeenkomst op grond van deze wet te ontbinden?
In beginsel is het uitgangspunt bij consumentenwet- en regelgeving de gemiddelde consument. Het kabinet is geen voorstander van het creëren van afzonderlijke regels voor bepaalde doelgroepen. Wel maakt het kabinet zich hard voor goede consumentenbescherming. Zo wordt in Europees verband bezien wat mogelijk is met betrekking tot het extra beschermen van consumenten bij verkoop buiten verkoopruimten. Op dit moment wordt in EU-verband onderhandeld over een richtlijnvoorstel consumentenrechten. Dit voorstel bevat, om de positie van de consument bij colportage te versterken, onder meer een verlenging van de bedenktijd van 7 naar 14 dagen voor colportage-overeenkomsten. Het Kabinet heeft zich hier al eerder positief over uitgelaten (Kamerstukken II, 2009/10, 22 112, nr. 992, p. 11). Tegelijkertijd wil het kabinetniet op de uitkomsten van dit richtlijnvoorstel vooruitlopen.
Zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer voldoende beschermd tegen malversaties door hun bewindvoerder dit in het licht van de zeer beperkte controle door de kantonrechter?
Ik meen dat de mensen met Alzheimer voldoende wettelijke bescherming wordt geboden tegen misbruik. Een nieuw wetsvoorstel over curatele, beschermingsbewind en mentorschap zal binnen enkele weken aan de Ministerraad en de Raad van State verzonden worden. Dit wetsvoorstel voorziet onder andere in een uitbreiding van het curateleregister. Ook personen over wiens goederen beschermingsbewind is uitgesproken, kunnen in aanmerking komen voor publicatie in het register. Hiermee kunnen potentiële schuldeisers kennis nemen van onderbewindstelling en worden hun verhaalsmogelijkheden op de rechthebbende beperkt. Daarmee kan het aangaan van nieuwe schulden worden afgeremd. Het wetsvoorstel voorziet niet in een register van bewindvoerders. Een register als zodanig biedt geen waarborg tegen misbruik. Het wetsvoorstel voorziet verder in kwaliteitseisen voor bewindvoerders. Bewindvoerders kunnen zich bovendien aansluiten bij een branchevereniging, zoals de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders BPBI, die nu reeds kwaliteiteisen aan haar leden stelt.
Zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer voor wie een bewindvoerder is aangesteld, gezien hun zeer kwetsbare positie, in zijn algemeenheid voldoende beschermd tegen misbruik?
Zie antwoord vraag 4.
De beantwoording van Kamervragen over de gevolgen van ketenaansprakelijkheid op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van 24 januari 2011 |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de dagbladbedrijven opereren in een markt waar sprake is van (weinig tot) geen concurrentie als het gaat om de landelijke distributie van kranten?
Voor de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en ook andere arbeidswetgeving is niet relevant in welke concurrentieverhoudingen de arbeid wordt uitgevoerd. Dagbladuitgevers die voor de distributie van hun producten gebruik maken van uitbesteding en daarvoor derden inhuren, hebben een eigen verantwoordelijkheid om zorg te dragen dat de werkzaamheden die in hun opdracht wordt uitgevoerd daadwerkelijk wetsconform worden verricht. Dit volgt niet alleen uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 maart 2010 (LJN: BL7835), die ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen heb genoemd, maar ook in een uitspraak over een andere dagbladuitgever van 23 juni 2010 (LJN: BM8823).
Indien een werkgever bij verlening van de opdracht geen andere opdrachtnemer kan vinden is er reden te meer dat hij zich er goed van vergewist dat de distributie in overeenstemming met de Wav wordt uitgevoerd. Immers, door het brede werkgeversbegrip in de Wav draagt hij daarvoor als opdrachtgever (mede)verantwoordelijkheid. Geen of een beperkte keuze om de opdracht te laten uitvoeren door een derde, ontslaat de opdrachtgever niet van de plicht om al het mogelijke te doen om illegale arbeid onder in de keten te voorkomen.
Over die verantwoordelijkheid en de gevolgen van het brede werkgeversbegrip zijn de bedrijven in de branche in meerdere gesprekken met de Arbeidsinspectie geïnformeerd.
Daarnaast is ook op de site van de Arbeidinspectie (www.arbeidsinspectie.nl) specifieke informatie opgenomen zodat werkgevers bij opdrachtverlening of uitbesteding van werkzaamheden kennis kunnen nemen van hun verantwoordelijkheden in de keten.
Van belang is dat uitgevers bij de uitbesteding van de distributiewerkzaamheden goede afspraken maken over wetsconforme uitvoering en daar ook op toe zien.
Vindt u het redelijk dat een bedrijf op grond van de Wav volledig aansprakelijk wordt gesteld in een markt waar nauwelijks sprake is van concurrentie zoals in de marktverhouding tussen de dagbladuitgevers en distributiebedrijven en de afhankelijkheid gelegen is in de omstandigheid dat men niet anders kan dan gebruik maken van een extern bedrijf waar weinig invloed op uit te oefenen is? Welke uitweg ziet u voor deze uitgevers?
Zie antwoord vraag 1.
Indien er geen uitweg is, vindt u het in een situatie als deze dan gerechtvaardigd dat deze uitgevers toch volledig beboet zijn terwijl zij niet in de gelegenheid zijn (geweest) om over te stappen naar een andere ketenpartner voor de distributie van hun kranten?
Voor de ruime uitleg van het werkgeversbegrip in de Wav is destijds bewust gekozen om helder te maken dat alle werkgevers die betrokken zijn bij de uitvoering van bepaalde in opdacht gegeven of genomen arbeid, verantwoordelijk zijn voor wetsconforme uitvoering. Daarmee wordt beoogd dat wanneer illegale tewerkstelling wordt geconstateerd ook de eventuele formeel-juridische constructies waarmee opdrachtgevers of intermediairs zich achter andere werkgevers verschuilen, kunnen worden aangepakt.
Dit betekent overigens niet dat een opdrachtgever of een werkgever die werk uitbesteedt waarbij de Wav wordt overtreden, altijd een boete of een volledige boete opgelegd krijgt. Een opdrachtgever wordt in beginsel aangesproken en beboet voor overtredingen van onderaannemers of dienstverleners. Echter, indien hem als klant van een dienstverlener met illegaal tewerkgestelde werknemers niets verweten kan worden, zullen sancties niet aan de orde hoeven te zijn. De opdrachtgever kan daaraan bijdragen door zelf nauwlettend toe te zien dat de Wav wordt nageleefd, omdat bij de boeteoplegging rekening wordt gehouden met de mate van verwijtbaarheid. Dat is nu al het geval, maar een pro-actief matigingsbeleid zal in het kader van de uitwerking van de fraudeaanpak waarvoor uw Kamer op 10 maart jl. is geïnformeerd, een nog sterker accent krijgen mede vanwege het voornemen de bestuurlijke boetes te verhogen.
Indien na constatering van een overtreding van de Wav blijkt dat de opdrachtgever zich voldoende heeft ingespannen om een wetsconforme uitvoering te bewerkstelligen en hij aannemelijk kan maken dat hem voor de geconstateerde overtreding geen enkel verwijt treft, dan zal ook geen boetebedrag worden opgelegd. Indien de overtreding in mindere mate verwijtbaar is, dan wordt de boete gematigd. De omstandigheden die voor matiging van belang zijn hangen onder meer samen met aard, duur, omvang en frequentie van de werkzaamheden alsmede met de wijze waarop de opdrachtgever daar op toeziet. De beoordeling daarvan is mede afhankelijk van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
In de hierboven genoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bevestigd dat de desbetreffende dagbladuitgevers onvoldoende inspanningen hadden verricht om de door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen niet, of verminderd, verwijtbaar te achten. Het ging in de desbetreffende uitspraken om overtredingen in 2006. Ook in latere jaren heeft de Arbeidsinspectie bij diverse uitgevers overtredingen geconstateerd in verband met bezorging van dagbladen en daarvoor boetes opgelegd. Die boetes worden ook aangevochten in (hoger) beroep. Uit het oordeel van de rechter over die zaken zal blijken of de uitgeverijen sinds 2006 dusdanige maatregelen hebben getroffen ter naleving van de Wav dat de – desondanks – geconstateerde overtredingen als niet of verminderd verwijtbaar moeten worden beschouwd.
Kunt u nader toelichten welke omstandigheden van belang kunnen zijn voor de toepassing van een matigingsbeleid inzake het opleggen van zulke boetes? Wanneer kunt u ons over de uitkomst hiervan nader informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Zambrano |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het arrest van 8 maart 2011 van het Europese Hof van Justitie (GroteKamer) in zaak C-34/09: Zambrano versus Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in België?
Ja.
Klopt het dat de Colombiaanse wet de Colombiaanse nationaliteit niet toekent aan kinderen die buiten het grondgebied van Colombia zijn geboren?
Het buiten Colombia geboren kind van een echtpaar met de Colombiaanse nationaliteit krijgt van oudsher niet van rechtswege (dus niet-automatisch) de Colombiaanse nationaliteit. Wel kan door aanmelding van het pasgeboren kind bij de Colombiaanse autoriteiten in het buitenland het kind de Colombiaanse nationaliteit verkrijgen.
Is deze bepaling absoluut, of zijn er mogelijkheden voor ouders om, bijvoorbeeld via de weg van het inschrijven van hun kinderen bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, te regelen dat hun buiten het grondgebied van Colombia geboren kinderen de Colombiaanse nationaliteit kunnen verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Is in het onderhavige geval voldoende onderzocht of de ouders de (eventuele) mogelijkheden om voor hun kinderen de Colombiaanse nationaliteit te verkrijgen voldoende hebben benut?
Ik kan geen uitspraak doen over de vraag of de Belgische autoriteiten hiernaar onderzoek hebben gedaan alvorens de kinderen de Belgische nationaliteit hebben verkregen.
Zijn er meer landen met een vergelijkbare nationaliteitswetgeving als die van Colombia, die voor ouders op eenzelfde wijze als in het onderhavige geval verblijfsrecht-via-hun-kinderen tot gevolg kan hebben?
Voor de vraag of verblijfsrecht via de kinderen kan worden bewerkstelligd op een vergelijkbare wijze als in de casus waarop de uitspraak betrekking heeft, (namelijk door de mogelijkheid om in geval van staatloosheid de nationaliteit van het land van verblijf te verkrijgen) is zowel het nationaliteitsrecht van het land van nationaliteit van de ouders als dat van de EU-lidstaat bepalend.
Nationaliteitsverkrijging wegens het feit van geboorte op het grondgebied (verkrijging door ius soli) is binnen Europa van oudsher kenmerkend voor Angelsaksische regelgeving. Landen op het vaste land van Europa hanteren van oudsher meer het beginsel dat de nationaliteit wordt verkregen door afstamming van een onderdaan.
In het verleden waren in de landen die het ius soli beginsel kennen veelal verblijfsduur noch verblijfsrechtelijke status van ouder(s) en/of op het grondgebied geboren kind relevant. Evenwel hebben Groot-Brittannië en Ierland hun wetgeving sinds enige tijd aangepast in die zin dat nu eisen worden gesteld aan het verblijf en de verblijfsduur in de voornoemde EU-lidstaten van ouders die geen onderdaan zijn. Groot-Brittannië eist «settled in the United Kingdom» en de Ierse wet eist een verblijf van ten minste drie jaar in Ierland in de laatste vier jaar voor de geboorte van het kind.
Ziet de uitspraak uitsluitend op ouders en kinderen met rechtmatig verblijf of heeft de uitspraak ook (dezelfde) gevolgen voor ouders en kinderen die illegaal in een lidstaat verblijven en waarvan de kinderen de nationaliteit van die lidstaat hebben verkregen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van heden.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van het Hof voor Nederland en voor andere Europese lidstaten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden zijn er om te voorkomen dat kinderen van derdelanders de nationaliteit van een Europese lidstaat verkrijgen als hun ouders deze kinderen niet de nationaliteit van het land van herkomst (kunnen) laten verkrijgen?
Het nationaliteitsrecht van het land van de ouder(s) is bepalend voor de vraag of en hoe de kinderen deze nationaliteit kunnen verkrijgen. Indien de kinderen geen nationaliteit kunnen verkrijgen en derhalve de facto staatloos zijn, verplichten de bepalingen van het VN verdrag tot voorkoming van Staatloosheid (waarbij Nederland partij is) de aangesloten partijen tot het treffen van maatregelen om te voorkomen dat een kind zonder nationaliteit blijft. Hierbij merk ik op dat verkrijging van het Nederlanderschap in de situatie zoals die zich voordeed in de casus niet mogelijk is, omdat staatloze kinderen niet bij geboorte de Nederlandse nationaliteit verkrijgen, maar een recht hebben om na drie jaar toelating en hoofdverblijf te opteren voor het Nederlanderschap. Kinderen als de twee in België geboren kinderen van het echtpaar in de casus voldoen niet aan de voorwaarde van drie jaar toelating.
Is het mogelijk en zo ja, onder welke voorwaarden, om derdelanders die hun kinderen niet de nationaliteit van het land van herkomst (kunnen) laten verkrijgen en die via hun kinderen «automatisch» een verblijfsrecht in een EU-lidstaat zouden kunnen verkrijgen, het recht op (voortgezet) verblijf te ontzeggen?
Indien dit zou betekenen dat de minderjarige kinderen die afhankelijk zijn van hun ouders die derdelanders zijn en die na de optieverklaring van hun kinderen niet (meer) zouden beschikken over een geldige verblijfsvergunning, hierdoor alsnog de EU-lidstaat en daarmee het grondgebied van de Unie zouden dienen te verlaten, verzet de uitspraak zich hiertegen. Het gaat hier om een uitzonderlijke situatie.
Welke stappen gaat u ondernemen om in Europees verband een oplossing voor deze problematiek te bereiken?
Ik verwijs u voor het antwoord naar mijn brief aan uw Kamer van heden en de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma (PVV) van 9 maart 2011 (vraagnummer 2011Z04721).
De uitspraak van het Europees Hof van Justitie dat een in Europa geboren kind de ouders een verblijfsvergunning geeft |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Europees Hof: In Europa geboren kind geeft ouders verblijfsrecht?»1
Ja.
Klopt het dat door deze uitspraak ouders van een minderjarig kind dat de nationaliteit heeft van een EU-land automatisch toestemming geeft om in dat land te wonen en werken?
Graag verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van heden waarin ik inga op het arrest, de gevolgen van het arrest voor het Nederlandse vreemdelingenbeleid en de stand van zaken in de andere EU-lidstaten.
Kunt u aangeven in welke EU landen soortgelijke wetgeving bestaat als in België, die het mogelijk maakt dat in sommige gevallen de Belgische nationaliteit van rechtswege wordt toegekend aan kinderen die op hun grondgebied worden geboren?
In de casus die aan het EU-Hof werd voorgelegd was geen sprake van verkrijging van de Belgische nationaliteit door geboorte in België alleen. De kinderen hebben de Belgische nationaliteit verkregen om te voorkomen dat zij staatloos zouden zijn.
Nationaliteitsverkrijging wegens het feit van geboorte op het grondgebied (verkrijging door ius soli) is binnen Europa van oudsher kenmerkend voor Angelsaksische regelgeving. Landen op het vaste land van Europa hanteren van oudsher meer het beginsel dat de nationaliteit wordt verkregen door afstamming van een onderdaan.
In het verleden waren in de landen die het ius soli beginsel kennen veelal verblijfsduur noch verblijfsrechtelijke status van ouder(s) en/of op het grondgebied geboren kind relevant. Evenwel hebben Groot-Brittannië en Ierland hun wetgeving sinds enige tijd aangepast in die zin dat nu eisen worden gesteld aan het verblijf en de verblijfsduur in de voornoemde EU-lidstaten van ouders die geen onderdaan zijn. Groot-Brittannië eist «settled in the United Kingdom» en de Ierse wet eist een verblijf van ten minste drie jaar in Ierland in de laatste vier jaar voor de geboorte van het kind.
Deelt u de mening dat het automatisch toekennen van een verblijfsrecht aan een vreemdeling op basis van het feit dat zijn of haar minderjarig kind in een Europees land is geboren kan leiden tot een enorme groei van het aantal verblijfsvergunningen dat moet worden toegekend en tevens misbruik in de hand kan werken?
Of er al dan niet sprake zal zijn van een enorme groei van het aantal verblijfsvergunningen, hangt met name af van de voorwaarden die een EU-lidstaat stelt tot verkrijging van de nationaliteit van die EU-lidstaat. Het stellen van voorwaarden is voorbehouden aan de EU-lidstaten zelf.
Hierbij merk ik op dat verkrijging van het Nederlanderschap in de situatie zoals die zich voordeed in de casus niet mogelijk is, omdat staatloze kinderen niet bij geboorte de Nederlandse nationaliteit verkrijgen, maar een recht hebben om na drie jaar toelating en hoofdverblijf te opteren voor het Nederlanderschap. Kinderen als de twee in België geboren kinderen van het echtpaar in de casus voldoen niet aan de voorwaarde van drie jaar toelating.
Kunt u voorts aangeven welke gevolgen deze uitspraak kan hebben voor andere EU-landen met het oog op het vrij verkeer van personen in het Schengen gebied?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de eerdergenoemde brief aan uw Kamer van heden en de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma (PVV) van 9 maart 2011 (vraagnummer 2011Z04721).
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de migratie- en asielprocedures in Nederland in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan om iets tegen deze uitspraak te ondernemen en bent u bereid om dit te betrekken bij de besprekingen in Europees verband?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan om maatregelen te nemen om mogelijk misbruik van deze uitspraak tegen te gaan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De gastouderopvang |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de toezeggingen van de regering herinneren in de Nota naar aanleiding van het (nader) Verslag bij de wijziging van de Wet Kinderopvang1 en het wetgevingsoverleg van 22 november jongstleden, om de uitvoeringskosten van gastouderbureaus beter onder controle te krijgen?
Nee. In deze nota’s en in het verslag van dit wetgevingsoverleg wordt geen toezegging gedaan om de uitvoeringskosten onder controle te krijgen. Wel wordt het voornemen bekend gemaakt om de uitvoeringskosten transparant te maken. Daar wordt in optionele zin aan toegevoegd dat de wetswijziging het mogelijk maakt om de uitvoeringskosten te normeren, indien de maatregelen ter bevordering van het transparant maken van de uitvoeringskosten onvoldoende effect sorteren. Deze optie wordt voorzien van diverse voorbehouden, zoals:
Daar de regering bij de aanscherping van de Wet Kinderopvang in verband met de gastouderopvang voornemens was om «de berekeningswijze van de uitvoeringskosten» transparant te maken, kunt u uiteenzetten op welke wijze de uitvoeringskosten op dit moment door de gastouderbureaus worden berekend? Welke verschillen doen zich daarbij voor tussen de bureaus?
Het is mij niet bekend hoe gastouderbureaus hun tarieven berekenen. Waar het om gaat is dat de kosten die een gastouderbureau in rekening brengt voor de eigen dienstverlening (de uitvoeringskosten) en de kosten die de vraagouder betaalt voor de opvang zelf, transparant zijn voor de ouders die gebruik (willen) maken van dat bureau. De berekeningswijze is dan niet relevant. Ik kom in het antwoord op vraag 4 terug op de vraag naar de verschillen in de uitvoeringskosten van gastouderbureaus.
Deelt u de mening dat het stellen van eisen aan de administratie ten aanzien van de bemiddelingskosten nog niet automatisch leidt tot transparantie voor vraagouders over de kosten en kwaliteit? Bent u van mening dat gastouderbureaus op dit moment richting ouders in voldoende mate inzicht bieden in de bemiddelingskosten die zij in rekening brengen, zodat ouders kunnen kiezen welk tarief en bijbehorende dienstverlening zij de moeite waard vinden?
Ik ben het ermee eens dat het stellen van eisen aan de administratie van gastouderbureaus niet automatisch leidt tot transparantie voor vraagouders. De administratieve eisen aan gastouderbureaus, zijn dan ook niet bedoeld om ouders inzicht te geven in de uitvoeringskosten, maar primair om de Belastingdienst in staat te stellen om indien nodig aanvullende informatie te verkrijgen op basis waarvan de rechtmatigheid van toeslagen kan worden vastgesteld.
De gewenste transparantie voor vraagouders wordt geborgd in de eisen die worden gesteld aan het contract tussen de houder van het gastouderbureau en de vraagouder. Gastouderbureaus zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht om ouders volledig inzicht te bieden in de kosten die het bureau in rekening brengt voor de eigen dienstverlening (de uitvoeringskosten). Dit is geborgd in artikel 1.56, vierde lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en nader uitgewerkt in artikel 11b van de Regeling Wet kinderopvang. In het laatstgenoemde artikel is bepaald dat het gastouderbureau in de schriftelijke overeenkomsten met vraagouders inzicht geeft in de uitvoeringskosten die het bureau in rekening brengt en in de kosten van de gastouderopvang zelf.
In de onderliggende regelgeving is bovendien de controle geborgd op deze nieuwe eis aan gastouderbureaus. In het toetsingskader dat de GGD hanteert, is bepaald dat de inspecteur controleert of het gastouderbureau in de schriftelijke overeenkomst met de vraagouder «duidelijk laat zien welk deel van het betaalde bedrag naar het gastouderbureau gaat en welk deel van het betaalde bedrag naar de gastouder gaat» (Toetsingskader Gastouderbureaus, 2.1. informatie voor vraagouders).
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat voldoende is geborgd dat gastouderbureaus ouders inzicht bieden in de uitvoeringskosten die zij in rekening brengen. Op de vraag of ouders voldoende in staat zijn om te kiezen, kom ik terug in het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze geeft u invulling aan de toezegging dat de regering de bemiddelingskosten zorgvuldig zal monitoren? Kunt u toelichten wat het totale bedrag aan – en begeleidingskosten is dat door alle gastouderbureaus in Nederland samen aan ouders wordt doorberekend? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de daadwerkelijk gemaakte kosten en de reële bijdrage aan de kwaliteit van de gastouderopvang? En welke verschillen zijn er in de tarieven die in rekening worden gebracht?
Een inventarisatie van de tarieven die de tien grootste gastouderbureaus2 hanteren voor de eigen dienstverlening, maakt duidelijk dat deze tarieven variëren van € 37,50 per maand tot € 85 per maand voor het eerste kind. De tarieven voor tweede en volgende kinderen zijn lager. Daarmee kan een grove schatting worden gemaakt van het totale bedrag dat gastouderbureaus in rekening brengen aan bemiddelingskosten. Dit is circa € 80 mln per jaar. Uitgaande van deze schatting komt ongeveer 84% van de omzet in de gastouderopvang ten goede aan gastouders en wordt ongeveer 16% van de omzet in rekening gebracht voor bemiddelingskosten.
De diensten die deze gastouderbureaus hiervoor verrichten, variëren, maar zij moeten in ieder geval voldoen aan de wettelijke verplichte eisen waarop door de GGD wordt gecontroleerd (o.m. risico-inventarisatie, kassiersfunctie, intakegesprekken met ouders en gastouders, koppelingsgesprekken voor elke nieuwe koppeling tussen ouder en gastouder, twee huisbezoeken per jaar, jaarlijkse voortgangsgesprek met de gastouder, jaarlijkse evaluatiegesprek met de ouder3).
Een aantal gastouderbureaus vervult in aanvulling hierop extra diensten, zoals bijvoorbeeld opleidingsprogramma’s voor gastouders, gegarandeerde vervanging bij ziekte van de gastouder en hulp bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag. De gastouderbureaus verrichten deze diensten voor ca 55 000 gastouders en ca 65 000 vraagouders.
Op welke wijze en via welke website kunnen ouders zich informeren over de (verschillen in) tarieven en dienstverlening van gastouderbureaus? Welke stappen gaat u zetten om de informatie over de omvang van de bemiddelingskosten voor ouders beter toegankelijk te maken?
Ouders kunnen via het Landelijk Register Kinderopvang traceren welke gastouderbureaus actief zijn in de eigen regio en vervolgens de websites van deze gastouderbureaus met elkaar vergelijken. Zij kunnen ook een offerte of nadere informatie opvragen bij specifieke gastouderbureaus en deze informatie met elkaar vergelijken.
Een inventarisatie van de internetsites van de tien grootste gastouderbureaus in Nederland leert dat acht van deze tien bureaus hun tarieven op hun site hebben vermeld. De mate waarin deze gastouderbureaus via hun sites informatie verstrekken over hun dienstverlening, is wisselend.
Ik ben van mening dat de vergelijkbaarheid van de informatie op deze sites over de tarieven nog kan worden verbeterd. Ik steun daarom de ontwikkeling van de Kinderopvangkaart waartoe BOinK het initiatief heeft genomen. De gastouderbureaus zullen in de loop van 2011 worden gevraagd om informatie hiervoor aan te leveren. De verwachting is dat het nog drie jaar zal duren voordat de Kinderopvangkaart een goede landelijke dekking heeft (zie ook antwoorden op Kamervragen nr. 1 524, vergaderjaar 2010–2011).
Kunt u toelichten in hoeverre de keuzevrijheid van ouders ten aanzien van gastouderbureaus wordt belemmerd door lange opzegtermijnen en boeteclausules, waarmee ouders te maken kunnen krijgen als zij willen overstappen naar een gastouderbureau?
Als ouders worden geconfronteerd met onredelijke opzegtermijnen of boeteclausules zullen zij dit als belemmering ervaren. Opzegtermijnen en/of boeteclausules zijn niet ongebruikelijk in zakelijke overeenkomsten en zijn bovendien niet bij voorbaat onredelijk als een van beide partijen, zoals in dit geval het gastouderbureau, moet (voor)investeren om het overeengekomene te kunnen leveren. In de kinderopvang is gekozen voor marktwerking. Dat betekent dat gastouderbureaus die onredelijk lange opzegtermijnen of onredelijk hoge boeteclausules hanteren, zich uit de markt zullen prijzen. Er is pas reden tot zorg als er niets te kiezen valt, omdat een te groot aantal gastouderbureaus onredelijke termijnen of boetes hanteert. Er zijn mij geen signalen bekend dat dit het geval is.
Niettemin vind ik het van belang dat marktpartijen voldoende initiatieven tonen om hierin regulerend op te treden. Wat dat betreft ben ik verheugd dat de brancheorganisaties te kennen hebben gegeven dat zij naar verwachting nog deze zomer, onder begeleiding van de Coördinatiegroep Zelfreguleringoverleg van de SER, zullen starten met het ontwikkelen van Algemene Voorwaarden voor gastouderbureaus. Dergelijke voorwaarden zijn er al voor de kinderdagverblijven en de buitenschoolse opvang. In deze laatste voorwaarden, die door de brancheorganisaties verplicht worden opgelegd aan hun leden, wordt een maximale opzegtermijn genoemd van twee maanden.
In algemene zin is hier nog van belang dat de keuzevrijheid in de gastouderopvang relatief hoog is. Er zijn in Nederland ca. 700 gastouderbureaus, waarvan een fors aantal bureaus landelijk actief is.
Houdt u nog steeds vol, dat het op dit moment niet nodig is om een maximum te stellen aan de bemiddelingskosten die gastouderbureaus in rekening brengen?
Ja. De Wet kinderopvang is erop gebaseerd dat vraagouders vrijheid van keuze hebben in een aanbod van private aanbieders. De tarieven die gastouderbureaus berekenen zijn daarom in beginsel een zaak van de bureaus zelf. De inventarisatie onder de tien grootste gastouderbureaus, gecombineerd met het feit dat volledige transparantie van de uitvoeringskosten pas vanaf 1 januari 2010 verplicht is, geven op dit moment geen aanleiding tot het nemen van zo’n vergaande stap. Daar komt bij dat de branche zelf nog stappen neemt tot verdere zelfregulering en dat het lastig zal zijn de hoogte en grondslag van dit maximum zo te kiezen, dat dit geen ongewilde effecten oproept.
In het wetgevingsoverleg van 22 november 2010 heb ik toegezegd uw Kamer na de zomer van dit jaar te informeren over mijn visie op marktwerking in de kinderopvang, mede op basis van door het Centraal Planbureau te verrichten onderzoek naar de borging van de publieke belangen in de kinderopvang. Ik zal hierbij ook ingaan op bovenstaande thematiek.
Het verplaatsen van het ziekenhuis Medisch Centrum Alkmaar (MCA) van Alkmaar naar Heerhugowaard |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat het ziekenhuis MCA van Alkmaar naar Heerhugowaard wordt verplaatst?1
Het kenmerkende van het systeem van zorg dat we in Nederland kennen, is dat de minister van VWS systeemverantwoordelijk is en dat de dagelijkse gang van zaken wordt uitgevoerd door privaatrechtelijke organisaties die daarvoor door zorgverzekeraars worden gecontracteerd. In dit specifieke geval behoort het niet tot mijn taak een oordeel te hebben over individuele beslissingen van een zorginstelling, anders dan een oordeel over de beschikbaarheid van acute zorg binnen de minimum bereikbaarheidsnorm van 45 minuten.
In zijn algemeenheid het volgende. Zoals ook in het Regeerakkoord vermeld staat vind ik de betrokkenheid en consultatie van stakeholders bij dit soort beslissingen belangrijk. Consultatie van betrokkenen wordt vaak als sluitstuk gezien. Het is echter ook in het belang van het ziekenhuis dat de overwegingen en argumenten tijdig goed worden gewisseld.
Komt de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp in gevaar door deze verplaatsing?
Het RIVM heeft een doorrekening voor de nieuwe locatie gemaakt, hierin wordt bevestigd dat de bereikbaarheid niet in gevaar komt. Door de verplaatsing zal niemand buiten de 45 minutennorm komen te vallen.
Bent u van mening dat een stad als Alkmaar minimaal één ziekenhuis nodig heeft?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Is verhuizing van het MCA noodzakelijk voor de zorgverlening, of had verbouwing van de huidige locatie ook de gewenste verbetering kunnen opleveren?
De Raad van Bestuur van het MCA heeft mij gemeld dat nieuwbouw van het MCA noodzakelijk is omdat de komende jaren het einde van de technische levensduur van een aantal installaties en gebouwonderdelen is bereikt.
De RvB van het MCA heeft mij geïnformeerd dat de voordelen van bouwen op een andere locatie groter zijn dan ver- of nieuwbouw op de huidige locatie. Complete (ver-)nieuwbouw op de huidige locatie is niet goed mogelijk: dat veroorzaakt langdurig en intensief overlast voor patiënten en medewerkers. Daarnaast kampt het MCA op de huidige locatie met problemen rond toegankelijkheid, bereikbaarheid, parkeren en mogelijkheden om het gebouw te vernieuwen en/of uit te breiden.
Is deze verhuizing een voorproefje van meer verhuizingen als gevolg van afschaffing van het College Bouw, waardoor u niet langer invloed heeft op de spreiding van ziekenhuizen? Vindt dat verantwoord? Zo ja, waarom?
Er is geen relatie tussen afschaffing van het College Bouw en de verhuizing van het MCA naar Heerhugowaard. Ook het College Bouw had geen invloed op de locatiekeuze van een instelling voor het plegen van nieuwbouw.
Wat zijn de economische gevolgen voor Alkmaar, nu de grootste werkgever uit de stad verdwijnt?
Ik heb mij laten informeren door het MCA dat de nieuwbouwlocatie ruim 100 meter verwijderd is van Alkmaars grondgebied. Ook zal de huidige locatie in de Alkmaarderhout worden aangepast en waar nodig gerenoveerd tot een centrum voor hoogwaardige diagnostiek met voornamelijk poliklinische en een aantal behandelfuncties, waaronder radiotherapie en nucleaire geneeskunde.
Is het u bekend dat ruim 10 000 handtekeningen door Alkmaarders zijn ingediend bij het ziekenhuisbestuur tegen verhuizing van het MCA naar Heerhugowaard? Is het de bedoeling van de opschorting van het bouwbesluit dat ziekenhuisbesturen een ziekenhuis kunnen verplaatsen terwijl dat zo duidelijk tegen de wil van de plaatselijke bevolking ingaat? Bent u, uit democratisch oogpunt, wel bereid te luisteren naar de wensen van ruim tienduizend inwoners van Alkmaar?
Betreffende de aangeboden handtekeningen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1. Voor het afschaffen van het bouwregime verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat het MCA diverse locaties aangeboden heeft gekregen binnen Alkmaar, die echter niet binnen het budget vielen? Is liberalisering van het bouwregime hierdoor aanleiding geweest voor het verdwijnen van het laatste ziekenhuis uit Alkmaar? Was dat ook gebeurt onder het oude bouwregime?
Zie antwoord op vraag 5. Het afschaffen van het bouwregime heeft geen invloed gehad op de keuze van het MCA om te verhuizen naar Heerhugowaard. Wat betreft de diverse locaties voor de nieuwbouw verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Is het de bedoeling dat de oude locatie van het MCA op termijn plaats moet gaan maken voor woningbouw? Is het waar dat het ziekenhuis die grond «om niet» of voor een symbolisch bedrag van de gemeente had gekregen? Is de verhuizing van het MCA uit Alkmaar deels ingegeven om flink geld te verdienen met dure grond in het centrum van Alkmaar? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
Het MCA heeft mij laten weten dat dit voor hen geen rol heeft gespeeld in de besluitvorming.
Is het correct dat verhuizing van het MCA van Alkmaar naar Heerhugowaard deels een bewuste keuze van het ziekenhuisbestuur is geweest, om «uit concurrentieoverwegingen» dichtbij Hoorn te gaan zitten? Vindt u het wenselijk dat er een concentratie van ziekenhuislocaties plaatsvindt waarbij besturen bewust het adherentiegebied van andere ziekenhuizen opzoeken om de concurrentie aan te gaan? Gaat dit niet ten koste van de spreiding van ziekenhuizen, bedoeld om iedere Nederlander de mogelijkheid van zorg dichtbij te bieden?
Uit navraag bij het MCA komt naar voren dat de voorkeur voor nieuwbouw in Heerhugowaard is gebaseerd op een analyse van de selectiecriteria proces, doorlooptijd, bereikbaarheid, kwaliteit van de locatie en financiën. Daarnaast was een goede, strategische positionering in het verzorgingsgebied van belang. Van de drie beoogde locaties telde de optie «Heerhugowaard» de meeste pluspunten. Het MCA geeft aan dat de locatiekeuze niet langer kon worden uitgesteld en dat het MCA in 2015 klaar moet zijn met de nieuwbouw, omdat de oude gebouwen, met name de installaties daarin, tegen het einde van hun levensduur zitten.
De Raad van Bestuur van het MCA meldt dat de veronderstelling dat MCA uit concurrentieoogpunt voor Heerhugowaard heeft gekozen ongegrond is en dat zij streeft naar verdergaande samenwerking met de ziekenhuizen en andere zorginstellingen in Noord-Holland-Noord.
In hoeverre is de concentratie van ziekenhuizen strijdig met de nog vigerende WTZi (met name artikel 3 en 4), waarin geregeld is dat toelating van zorginstellingen aan een visiedocument van de minister moet voldoen, juist met betrekking tot de spreiding van acute zorg en de daaraan verbonden basiszorg?
Momenteel ben ik bezig met de voorbereidingen voor de brief aan uw Kamer waarin ik zal beschrijven hoe ik de continuïteit van cruciale zorg zal waarborgen. Vooruitlopend op deze brief meld ik u nu alvast dat ik de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten reken tot één van de zorgvormen waarvoor ik een specifieke verantwoordelijkheid heb. Indien in het onderhavige geval de 45 minutennorm niet meer wordt gehaald kan ik op grond van het instrumentarium van de WTZi partijen tot nadere afspraken dwingen.
Bent u bereid te voorkomen dat het MCA uit Alkmaar verdwijnt omdat verdwijning van het ziekenhuis uit Alkmaar niet het algemeen belang dient? Zo neen, waarom niet?
Neen, ik ben daartoe ook niet bevoegd. De reden daartoe is dat dit niet onder mijn verantwoordelijkheid valt omdat de 45 minuten bereikbaarheidsnorm niet in gevaar komt. De nieuwe locatie ligt tegen de gemeentegrens aan en verbetering van locatie en voorzieningen komt ten goede van de kwaliteit en daarmee ten goede van de patiënt. Het is wel belangrijk dat er een dialoog is met burgers, werknemers, patiëntenverenigingen en andere belanghebbenden.