De toegankelijkheid van de schuldhulpverlening |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar zonder opgaaf van reden een persoon uitschrijft uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), omdat de termijn van 6 maanden is verstreken? Zijn er meer gemeenten in Nederland die dergelijk beleid hebben opgesteld?1
Ik treed vanuit het Rijk niet in individuele gevallen rond de uitvoering van wetgeving door gemeenten. De bestaande procedures van bezwaar en beroep zijn bij uitstek bedoeld voor de betrokken burger en gemeente. Ik doe dan ook geen uitspraak over de wenselijkheid, zeker niet in individuele gevallen.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar vanwege de uitschrijving uit het GBA de aanvraag voor schuldhulpverlening niet verder wil behandelen, waardoor het traject tot het aflossen van schulden komt te stagneren cq stopt? Zijn er mogelijkheden om een separate inschrijving in de GBA te vertrekken zodat het schuldhulpverleningstraject doorgang kan vinden?
Schuldhulpverlening is op dit moment geen wettelijke taak van de gemeente. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten vrij zijn om een persoon die daarom vraagt wel of geen schuldhulpverlening te verstrekken. De gemeente kan de verstrekking van schuldhulpverlening desgewenst mede afhankelijk maken van een inschrijving in de GBA.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet wordt verheven, wordt schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten. Gemeenten zijn dan verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan hun in de GBA ingeschreven inwoners. Als iemand niet is ingeschreven in de GBA, bijvoorbeeld omdat hij dakloos is, dan is de centrumgemeente verantwoordelijk die in dit soort gevallen ook verantwoordelijk is voor de uitvoering van de WWB.
Acht u het wenselijk dat een gemeente de schuldhulpverlening beëindigt om dat het inkomen structureel te laag is en er hierdoor nieuwe schulden en achterstanden ontstaan? Zo ja, is het niet logisch dat bij mensen die een beroep doen op de schuldhulpverlening het inkomen structureel te laag is? Welke mogelijkheden heeft iemand om toch te kunnen blijven deelnemen aan het schuldhulpverleningstraject? Kunt u dit toelichten?
De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt of blijft komen voor schuldhulpverlening. Gemeenten kunnen daarvoor zelf criteria vaststellen. Een criterium kan zijn dat iemand een bepaalde afloscapaciteit moet hebben.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet wordt verheven is schuldhulpverlening een wettelijke taak van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt is dat de gemeentelijke schuldhulpverlening breed toegankelijk moet zijn. Deze brede toegankelijkheid geldt tenzij de wet eisen stelt aan de toegankelijkheid. Een voorbeeld hiervan is de eis dat een persoon in Nederland woont.
Acht u het wenselijk dat in bovengenoemde situatie de gemeente niet wil helpen met het oplossen van de schuldenproblematiek, waardoor de problematiek blijft bestaan en zal verergeren? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en Rijk op het terrein van de gemeentelijke schuldhulpverlening ga ik niet in op de afwegingen die een gemeente maakt bij het toelaten van personen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar de inschrijving in het GBA slechts voor bepaalde tijd (maximaal 6 maanden) toestaat en daarna zonder aankondiging de betreffende persoon uitschrijft zonder dat er wordt bekeken hoe de status van de schuldhulpverlening is? Kunt u dit toelichten?
Ik treed vanuit het Rijk niet in individuele gevallen rond de uitvoering van wetgeving door gemeenten. Voor de relatie met het traject van schuldhulpverlening verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het minnelijke traject van de schuldhulpverlening in optimum situaties zeker ten minste zes maanden zal duren? Zo ja, deelt u dan de mening dat een uitschrijving uit het GBA binnen zes maanden de schuldhulpverlening frustreert omdat deze niet kan worden afgemaakt of worden doorgezet? Kunt u dit toelichten?
Gemeentelijke schuldhulpverlening is maatwerk. De tijd die het kost om minnelijke schuldhulpverlening te verlenen verschilt van geval tot geval. In de praktijk duurt dit vaak langer dan 6 maanden. De gemeente is bevoegd criteria vast te stellen waaraan een persoon moet voldoen om voor schuldhulpverlening in aanmerking te komen. Een criterium kan zijn dat een persoon is ingeschreven in de GBA.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet is verheven is de gemeente uiteraard gehouden de wet toe te passen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Ik treed niet in de afwegingen die een gemeente maakt.
Klopt het dat een wettelijke traject – de wet Schuldsanering Noordelijke Personen (WSNP) – ook in optimum situaties tenminste 6 maanden duurt en dit traject ook zal worden gefrustreerd wanneer iemand binnen zes maanden uit de GBA wordt uitgeschreven? Zo ja, welke mogelijkheden heeft een persoon in bovenstaande situaties nog om een schuldhulpverleningstraject in te gaan?
De procedure van de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) duurt in de regel drie jaren. Een uitschrijving uit de GBA is geen reden om iemand tussentijds uit de schuldsaneringprocedure te verwijderen.
Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat personen in betreffende situatie een inschrijving krijgen in de GBA waardoor de schuldhulpverlening kan worden aangevangen, doorgezet en worden afgerond zonder tijdsdruk? Kunt u dit toelichten?
Een burger is verplicht zich te laten inschrijven in de GBA bij de gemeente waar hij woont. De gemeente beoordeelt dan de aangifte, doet zo nodig nader onderzoek en kan dan overgaan tot inschrijving. Indien een burger geen aangifte doet, kan de gemeente ambtshalve tot inschrijving in de GBA overgaan. Het is de gemeente die beoordeelt of tot inschrijving moet worden overgegaan; het Rijk kan niet treden in die verantwoordelijkheid of beoordeling.
Wat de gevolgen zijn van inschrijving in de GBA voor ziektekostenverzekeringen e.d. volgt niet uit de regelgeving rond de GBA, maar uit de regelgeving rond dat specifieke onderwerp.
Welke mogelijkheden heeft iemand om ingeschreven te blijven in de GBA, zodat naast de aanvraag van de schuldhulpverlening, ook een ziektekosten verzekering, paspoort etc., kunnen worden geregeld? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er mogelijkheden voor personen met schulden zonder uitzicht op een inkomen uit werk of een uitkering op basis van een gift van derden (ad € 5 000,00 per jaar, waarmee een bedrag ad € 46,00 per maand gedurende 3 jaar kan worden afgelost, conform de eis van het minimumbedrag voor een WWB-gerechtigde) het schuldhulpverleningstraject kan worden ingezet ondanks dat betreffende persoon structureel een te laag inkomen heeft? Kunt u dit toelichten?
De vraag of in een concreet geval een schuldhulpverleningstraject mogelijk is, is van een aantal zaken afhankelijk, zoals de beslissing van een gemeente om een persoon al dan niet tot de schuldhulpverlening toe te laten en de bereidheid van schuldeisers om in te stemmen met een schuldregeling. Op beide heb ik geen invloed. Ik acht het dan ook niet zinvol om concreet in te gaan op de in de vraag geschetste theoretische casus.
De gemeentelijke leges voor opname van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Karin Straus (VVD), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de gewijzigde wet Kinderopvang volgens welke het sinds 1 januari 2010 voor gastouders verplicht is zich te registreren in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK)?
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke kosten gemeenten maken voor de opname van een gastouder in het LRK en hoe hoog deze kosten gemiddeld zijn?
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De precieze kosten van de handeling die een gemeente verricht om een gastouder op te nemen in het LRK, zijn mij niet bekend. In de keten van toezichts- en handhavingstaken die gemeenten hebben alvorens te kunnen overgaan tot registratie is de tijd die hieraan wordt besteed beperkt (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat gemeenten kosten voor registratie in rekening brengen aan gastouders?1 Zo ja,wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het heeft niet mijn voorkeur dat gemeenten leges in rekening brengen. Gemeenten zijn daar echter wel toe bevoegd. In de gemeentewet is bepaald dat gemeenten rechten mogen heffen voor diensten, maar daarop geen winst mogen maken. Dit is een algemeen principe in de bestuurlijke verhoudingen tussen rijk en gemeenten. Het spreekt voor zichzelf dat dergelijke algemene principes niet ter discussie kunnen worden gesteld op basis van ervaringen in één sector, de kinderopvang.
Verder is hier van belang dat de middelen die aan gemeenten beschikbaar zijn gesteld voor toezicht en handhaving op de kinderopvangsector via de reguliere sleutel worden verdeeld over gemeenten. Als gevolg daarvan kan het zijn dat gemeenten met relatief veel gastouders in het overgangsjaar 2010 niet geheel zijn gecompenseerd via het gemeentefonds. Vóór 2010 was immers niet bekend waar de gastouders zich in Nederland bevonden. Nu het Landelijk Register Kinderopvang is gevuld, is echter specifieke informatie beschikbaar over het aantal voorzieningen voor gastouderopvang per gemeente. Dit biedt de kans om de verdeelsleutel voor 2012 en de jaren daarna te verfijnen. De VNG onderzoekt deze mogelijkheid in overleg met de ministeries van BZK en SZW. Als dit lukt, verwacht ik dat het aantal gemeenten dat leges heft zal dalen.
De passage over lastenverzwaring waar u op wijst, heeft betrekking op de administratieve lasten die zouden toenemen als een vergunningplicht zou worden opgelegd. Deze administratieve lasten nemen niet toe als leges worden geheven.
Bent u het ermee eens dat het niet in de geest is van de gewijzigde wet Kinderopvang om leges te heffen, aangezien dit een lastenverzwaring betekent?2
Zie antwoord vraag 3.
Welke voor- en nadelen ziet u in het voorstel om registratie van gastouders in de LRK centraal te organiseren? Bent u voornemens om op dit terrein stappen te zetten?
De registratie van een gastouder in het LRK is het sluitstuk van een zorgvuldig besluitvormingsproces waarvoor gemeenten wettelijk verantwoordelijk zijn. Dit proces kan als volgt worden samengevat: het gastouderbureau dient bij de gemeente een aanvraag in tot in exploitatiename van een voorziening voor gastouderopvang, de gemeente geeft de GGD opdracht om te beoordelen of de gastouder voldoet aan de kwaliteitsvereisten, de GGD doet onderzoek en brengt een (beknopt) verslag uit aan de gemeente, de gemeenten neemt een besluit, de gemeente stuurt het gastouderbureau en de gastouder een beschikking, de gemeente schrijft de gastouder al dan niet in het LRK in. Deze zelfde stappen worden doorlopen als een aanvraag wordt ingediend tot in exploitatiename van een kindercentrum of een gastouderbureau. Vanwege het grote belang van registratie voor betrokkenen is dit proces omgeven door wettelijk waarborgen van zorgvuldigheid. Zo wordt een gastouder van rechtswege geregistreerd als een gemeente niet binnen 10 weken een besluit neemt op een aanvraag. Voorts is in het proces van GGD-controle sprake van hoor en wederhoor en heeft een aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep in het geval de gemeente negatief beschikt.
Het centraliseren van uitsluitend de registratiehandeling, bijvoorbeeld bij de technisch beheerder van het LRK, levert geen efficiencywinst op. Het hiervoor beschreven proces is pas een jaar geleden ingericht. Dit nu al wijzigen zou bestuurlijk onverantwoordelijk zijn. Bovendien is er geen centraal apparaat beschikbaar dat dit hele proces zou kunnen overnemen.
Ik verken op dit moment wel de mogelijkheden tot verbetering van de effectiviteit van het toezicht door de GGD en de handhaving door gemeenten. In dit kader wordt ook een mogelijke aanpassing van de verdeelsleutel voor de toekenning van middelen aan gemeenten voor toezicht en handhaving op de kinderopvang bezien. Ik ben voornemens uw Kamer hierover uiterlijk eind april te informeren.
Vergunningen voor wapenexport, wapendoorvoer en de export in componenten in wapensystemen naar Saudi Arabië |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Troops open fire as Saudis brace for «day of rage»»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van door Nederland verleende vergunningen voor wapenexport, wapendoorvoer en de export van componenten in wapensystemen met Saudi-Arabië als eindbestemming tussen 2007 en december 2010?
Ja, zie bijlage.2
Is het waar dat er een trendbreuk is tussen opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken en de beoordeling van de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië door het ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, betekent dit dat de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië hetzelfde is gebleven? Zo ja, op welke wijze is de mensenrechtensituatie verbeterd dan wel verslechterd?
Er is geen breuk in de waardering van de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië tussen de vorige minister en mijzelf. De mensenrechtensituatie was en is zorgwekkend. Koning Abdullah heeft echter voorzichtige stappen genomen die een positieve ontwikkeling in gang hebben gezet. In de laatste jaren is Saoedi-Arabië in toenemende mate bereid gebleken gesprekken aan te gaan over mensenrechtenonderwerpen. Het land is toegankelijker voor externe onderzoeken en consultaties, zoals het bezoek van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in 2010 toont. Desondanks blijft de mensenrechtensituatie reden tot zorg: vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst zijn beperkt, vrouwen en sjiieten worden gediscrimineerd, lijfstraffen en de doodstraf worden toegepast.
Klopt het dat Thales Nederland componenten, zoals het SOTAS intercom systeem, heeft geleverd voor door de VS aan Saudi-Arabië geleverde Abrams M1A2S tanks?
In 2007 is een vergunning verleend voor de leverantie van (delen van) communicatieapparatuur voor tanks en pantservoertuigen van de landmacht van Saoedi-Arabië, zoals eind 2008 is aangegeven in de beantwoording van een reeks vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken3. Het ging daarbij met name om communicatieapparatuur voor de bemanningen van de door de Verenigde Staten geleverde of toen nog te leveren Abrams tanks. De communicatieapparatuur zelf was niet militair in de zin van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, maar omdat de levering ook een groot aantal aan de apparatuur te koppelen en wel als militair goed geclassificeerde helmsets omvatte, is de transactie toch beoordeeld als een leverantie van militaire communicatieapparatuur. Nadien zijn nog meermalen uitvoervergunningen voor delen of losse helmsets afgegeven.
Was de eindbestemming bekend van deze componenten en is hiervoor een exportvergunning aangevraagd en verleend?
De eindgebruiker was bekend. Na toetsing aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport is de vergunning toegekend.
Hoe beoordeelde u de mensenrechtensituatie op dat moment? En hoe hoog achtte u het risico dat tanks en gepantserde voertuigen zouden kunnen worden ingezet tegen mogelijke demonstraties en mensenrechtenschendingen?
Hoe hoog acht u dat risico op dit moment?
De beoordeling van risico’s bij wapenexport gebeurt aan de hand van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt eveneens samen met de aard van de goederen uit de concrete aanvraag en met de eindgebruiker. Ik beoordeelde de mensenrechtensituatie als zorgwekkend. Echter, onder meer gezien het feit dat de te leveren goederen niet in verband konden worden gebracht met de in Saoedi-Arabië geconstateerde mensenrechtenschendingen, is de vergunning positief getoetst aan de criteria voor wapenexport in het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU.
Voor zover mij bekend zijn de bovengenoemde tanks niet ingezet tegen demonstranten; desalniettemin bestaat onder de huidige onrustige omstandigheden een groter risico dan voorheen dat dit toch gebeurt. Daarom zou op dit moment een dergelijke vergunningsaanvraag niet worden goedgekeurd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden met het oog op het AO over Wapenexportbeleid van 16 maart a.s.?
Beantwoording voor het AO is helaas niet gelukt.
Het recente geweld tegen Koptische christenen in Egypte |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over recent geweld tussen moslims en Kopten in Egypte?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de aanleiding voor de gewelddadige clash tussen moslims en Kopten op 8 maart 2011, met 13 doden en meer dan 140 gewonden, lag in het feit dat moslims in Helwan een kerk hebben platgebrand en, om zout in de wonden te strooien, vervolgens dinsdag terugkwamen op diezelfde plek om massaal te bidden?
Op 8 maart jl. heeft een gewelddadige confrontatie plaatsgevonden tussen moslims en christenen in de wijk Mokattam in Cairo. De aanleiding voor dit geweld was de vernieling van een kerk in Sol (Helwan). Deze is vernield en in brand gestoken na een uit de hand gelopen ruzie over een relatie tussen een koptische man en een islamitische vrouw waarbij familieleden van beide betrokkenen zijn omgekomen. De kerk wordt weer door de Egyptische strijdkrachten opgebouwd.
De door u genoemde aantallen aanwezige moslims en christenen kan ik niet bevestigen. Volgens de Egyptische autoriteiten zijn bij de gevechten vijftien doden gevallen, waarvan in elk geval tien kopten. Ook waren er meer dan honderd gewonden. Volgens koptische ooggetuigen zouden er zowel door het Egyptische leger als door burgers schoten zijn gelost. Het leger zegt slechts in de lucht te hebben gevuurd om de menigte uiteen te drijven.
Naar aanleiding van de confrontaties tussen moslims en kopten in Sol en Mokattam heeft de Nederlandse ambassade op 10 maart jl. een bezoek gebracht aan Mokattam. Hier is met een aantal koptische geestelijken gesproken. Zij benadrukten dat de verhouding tussen de christenen en de moslims in de wijk gewoonlijk goed is.
Op 12 maart jl. is door de Nederlandse ambassade eveneens een bezoek gebracht aan Sol. Uit gesprekken met christelijke inwoners werd duidelijk dat ook het conflict in Sol niet representatief is voor het dagelijks leven aldaar. Volgens de inwoners leven moslims en christenen daar gewoonlijk vreedzaam naast elkaar. Vooraanstaande geestelijken van beide zijden hebben Sol inmiddels ook bezocht en pleiten voor verdraagzaamheid.
Is het waar dat 1000 Kopten die demonstreerden tegen het platbranden van die kerk, werden beschoten door moslims? Worden in die omgeving christelijke huizen en werkplaatsen regelmatig onder vuur genomen en demonstrerende christenen gestenigd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in de buitenwijk Mokattam van Cairo een menigte van 15 000 moslims een groep van 500 demonstrerende Kopten aanviel met stenen en een Koptisch klooster bekogelde met molotov-cocktails? Heeft vervolgens het Egyptisch leger, tezamen met de moslims, met scherp geschoten op de Kopten waarbij 9 van hen om het leven kwamen en 150 van hen werden gewond?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gedurende de 18-daagse Egyptische revolutie in januari 2011 christenen (gemeld wordt: 24 personen) afgeslacht door moslims de hun kans schoon zagen?
Tijdens de revolutie zijn in Sharona (Opper-Egypte) op 30 januari jl. acht christenen en een moslim gedood. Het ging hierbij om een familievete naar aanleiding van een interreligieuze relatie. Er zijn daarnaast gedurende de revolutie meer dan 350 mensen omgekomen, ook christenen, maar zij kwamen niet om door sektarisch geweld.
Indien de berichtgeving waar is, deelt u dan de mening dat invloed van de Moslimbroederschap op het bestuur van Egypte ertoe kan leiden dat de situatie van de Kopten nog verder zal verslechteren? Wilt u de Egyptische regering duidelijk maken dat in dat geval Nederland de associatieovereenkomst van de EU met Egypte op zal zeggen? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de autoriteiten om de positie van kopten en andere religieuze minderheden te beschermen, ongeacht welke partijen deel van de regering uitmaken. De positie van koptische christenen en andere religieuze minderheden in Egypte en de regio vormen regelmatig onderwerp van gesprek in de EU Raad Buitenlandse Zaken. Nederland pleit in EU-verband voor snelle uitvoering van concrete maatregelen naar aanleiding van de raadsconclusies over godsdienstvrijheid van de Raad van februari jl. Mocht de situatie van religieuze minderheden verslechteren, dan moet in EU verband bekeken worden welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden.
Bent u bereid de islamitische agressie tegen Koptische christenen in Egypte aan de orde te stellen in de 16e vergadering van de VN-Mensenrechtenraad en daar adequate maatregelen te verlangen? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft het recente interreligieuze geweld in o.a. Egypte opgebracht tijdens de 16e vergadering van de VN Mensenrechtenraad. Mede op aandringen van Nederland organiseerde de EU tijdens deze Raad bovendien een side-event over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en geweld tegen religieuze minderheden.
Wilt u bij de Egyptische regering aandringen op doeltreffende bescherming van mensen tegen agressie door islamieten en het Egyptisch leger? Zo nee, waarom niet?
De Egyptische ambassadeur in Den Haag is reeds op 11 maart jl. door het ministerie van Buitenlandse Zaken aangesproken op het recente geweld en gewezen op de verantwoordelijkheid van de Egyptische autoriteiten voor de bescherming van religieuze minderheden en respect voor hun fundamentele vrijheden. De Nederlandse ambassade in Cairo brengt dit eveneens in reguliere gesprekken met de Egyptische regering op.
De uitgaven aan de ontwikkeling van het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat een groot deel van de 300 miljoen euro die reeds is uitgegeven aan de ontwikkeling van het EPD is aangewend voor zaken als adviezen, pilots en communicatie? Zo ja, kunt u de uitgaven specificeren?1
Het genoemde bedrag spreidt zich uit over een periode van 10 jaar. Zoals aangegeven in diverse voortgangsrapportages is bij de ontwikkeling van het EPD gebruik gemaakt van adviezen, pilots en communicatie. Ik noem een aantal voorbeelden:
Voor nadere detaillering verwijs ik u naar de bijlage.2
Vallen de uitgaven binnen de begroting of dreigt er een tekort? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in het overzicht in de bijlage de kosten weergegeven. Dit overzicht valt uiteen in twee delen, een deel betreft externe adviseurs en managers voor de operatie van het UZI-register, het tweede deel betreft externe inhuur met betrekking tot projecttaken.
Gelet op de afwijzing van de EPD-wet door de Eerste Kamer is alle in de bijlage opgenomen externe inhuur actief op de lopende projecten per 31 maart jl. opgezegd. Gelet op de opzegtermijn van 1 maand zijn deze dus per 1 mei a.s. niet meer actief.
De inhuur van de flexibiele krachten door het CIBG is tot stand gekomen conform de inkoopvoorwaarden van de Rijksoverheid.
Hoeveel externe adviseurs en managers werken er bij het Unieke Zorgverlener Identificatie (UZI)-register? Wilt u voor elk van deze externe krachten de functieomschrijving en het uurloon specificeren? Wat zijn de totale uitgaven aan externen bij het UZI-register op jaarbasis?
Voorloper RAAC
(tot dec 2009)
RAAC
Realisatie
€ 0,18 miljoen
€ 1,4 miljoen
Beheer
€ 0,18 miljoen per jaar
€ 0,4 miljoen per jaar
Hosting
€ 0,13 miljoen per jaar
€ 0,58 miljoen per jaar
De doorontwikkeling van het registratiesysteem RAAC bij het CIBG bedroeg in 2010 € 0,4 miljoen.
Voor de ontwikkeling, beheer en hosting van webformulieren is in de periode 2008 – 2010 een bedrag van € 0,25 miljoen besteed.
De productie van UZI-passen is uitbesteed aan een externe partij en voor het beheer, onderhoud en hosting geldt een verplichting van € 1,3 miljoen voor 2011.
Kunt u de chronologische en kostenontwikkeling van de verschillende ICT-systemen, waaronder RAAC en zijn voorloper, webformulieren ed., uiteenzetten en de actuele stand van zaken omschrijven?
Het proces van een UZI-pas aanvraag van het CIBG bestaat uit 3 stappen.
Deze processen van het UZI-register zijn gecertificeerd op basis van ETSI TS 101 456 en NEN-EN-ISO 9001:2008. Een onafhankelijke auditor toetst jaarlijks of aan de gestelde normen en standaarden wordt voldaan.
Bij de aanvraag voor een eerste pas stuurt de pashouder een uitgeprint aanvraagformulier voorzien van een handtekening met een kopie WID en pasfoto toe. Het UZI-register neemt om uiterste zorgvuldigheid te betrachten de exacte persoonsgegevens van het kopie WID over in het registratiesysteem. Wanneer na 3 jaar een nieuwe pas wordt aangevraagd, wordt gebruik gemaakt van de reeds beschikbare gegevens in het systeem.
Het aantal aanvragen bij het UZI-register verschilt per maand. Om de pieken en dalen efficiënt op te vangen wordt, naast een vaste kern medewerkers, gebruik gemaakt van inzet van uitzendkrachten. Deze inzet is flexibel en het aantal fte wordt aangepast aan het aantal aanvragen dat wordt ontvangen.
Het CIBG heeft momenteel (maart 2011) een inzet van 24 fte aan uitzendkrachten. Hiermee is jaarlijks € 1,5 miljoen gemoeid. Het is de intentie deze inzet te minimaliseren door verdere automatisering.
Kunt u omschrijven op welke wijze de aanvragen voor een UZI-pas worden verwerkt? Is het waar dat de op de website ingevulde formulieren handmatig moeten worden overgetypt door uitzendkrachten? Om hoeveel uitzendkrachten gaat het, wat zijn de kosten en hoe verhoudt deze inzet van uitzendkrachten zich tot de beoogde automatisering?
Het CIBG geeft aan dat er met de distributie van de passen, waaronder ook de verzending aan de postkantoren en de postagentschappen in 2010 een bedrag is gemoeid van € 0,42 miljoen.
Wat zijn de kosten van de distributie, onder meer van de verzending naar postagentschappen?
Het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz) heeft op basis van beleidsmatige en technische impactanalyses de uitvoerbaarheid onderzocht. De uitkomst van deze impactanalyses is dat de realisatie van gedifferentieerd bezwaar uitvoerbaar is en in het tweede kwartaal van 2011 gereed kan zijn. De beleidsmatige impactanalyse is reeds in bezit van de Kamer. De kosten van de impactanalyses bedragen
€ 62 379.
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. Verdere realisatie zal niet meer door mij kunnen worden ondersteund conform motie X. Verder initiatief is derhalve aan Nictiz en het zorgveld.
Wat is de status van de mogelijkheid voor de patiënt om gedifferentieerd bezwaar te maken? Op welke wijze en tegen welke kosten is de uitvoerbaarheid onderzocht en wat is de uitkomst van dat onderzoek?
Mede op basis van input uit het zorgveld is door het UZI-register een voorstel gedaan voor de mogelijke oplossingsrichtingen voor een UZI-reservepas. Op deze mogelijke oplossingsrichtingen heeft een externe review aangevuld met aanvullend onderzoek plaatsgevonden. De kosten hiervoor bedragen € 9 105. + € 25 000 = € 34 105.
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. De behoefte voor een reservepas is voortgekomen uit continuïteitsoverwegingen ten behoeve van de beschikbaarheid van de LSP-dienstverlening. Derhalve heroverweeg ik de realisatie van de reservepas.
Wat is de status van de ontwikkeling van UZI-reservepassen? Op welke wijze en tegen welke kosten is hiernaar onderzoek gedaan en wat is de uitkomst van dit onderzoek?
De productie van UZI-passen is uitbesteed aan Getronics, en de contractomvang bedraagt € 1,3 miljoen voor 2011.
De productie van één UZI-pas is € 10,25. De kostprijs van één UZI-pas bedroeg in 2010 € 356.
Aan welk bedrijf is de daadwerkelijke productie van de UZI-passen uitbesteed en wat is de omvang van het contract?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel kost de productie van één UZI-pas in totaal en wat is hierover uw opvatting?
De UZI-pas kan generiek worden gebruikt waardoor niet is te zeggen welk deel van de totale kosten van de UZI-pas voor rekening van het EPD komt.
Welk deel van de totale kosten van de UZI-pas komt voor rekening van het EPD?
Ja, de verantwoordelijkheid voor dit beleidsdossier is belegd bij de directie MEVA, met inzet van medewerkers vanuit het reguliere personeelsbudget.
Is uw Directie Macro-Economische Vraagstukken en Arbeidsvoorwaardenbeleid (MEVA) betrokken bij de ontwikkeling van het EPD en projecten die daarmee samenhangen? Zo ja, op welke wijze precies en tegen welke kosten?
Op grond van welke criteria wordt bepaald welke taken door het Centraal Informatie punt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) worden uitgevoerd en welke door Nictiz?
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. Dit betekent dat er van structurele financiële betrokkenheid geen sprake meer zal zijn.
Vallen de totale kosten van het EPD-project binnen het structurele VWS-budget voor ICT in de zorg, of moeten incidentele middelen worden toegevoegd? Wilt u uw antwoord toelichten en specificeren?
Het onderdeel over de invoering van de landelijke infrastructuur in de rapportage grote ICT-projecten zal aansluiten op de eerdere rapportages. De CIO Rijk zal de rapportage over 2010 op 18 mei a.s. aan uw Kamer doen toekomen.
Welke onderdelen van het EPD-project zullen worden toegevoegd aan de volgende rapportage grote ICT-projecten van de rijksoverheid? Wanneer zal de nieuwe rapportage door uw collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Kamer worden gestuurd?
Nieuwe maatregelen tegen vogels bij Schiphol |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u voor de zomer maatregelen wilt nemen om een grotere zone rondom Schiphol onaantrekkelijk te maken voor vogels?1
Zoals u weet bevat het huidige Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol een zonegebied van 6 kilometer waarbinnen geen nieuwe vogelaantrekkende functies zijn toegestaan. Ik onderzoek de mogelijkheden om deze zone op te rekken naar minimaal 10 kilometer. Dit onderzoek is al gaande. Vanwege de zorgvuldigheid en de benodigde bestuurlijke afstemming kan ik niet garanderen dat de maatregelen voor de zomer al in werking treden.
Is het waar dat de provincie bevoegd gezag is? Zo ja, is er in dezen ook contact gezocht met de provincie en deelt de provincie deze aanpak?
Nee. Dergelijke maatregelen worden genomen op basis van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol onder de Wet luchtvaart en vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M). Vanzelfsprekend vindt er wel afstemming over de aanpak plaats tussen mijn ministerie en de andere departementen en de provincies. In de Regiegroep Vogelaanvaringen zijn o.a. het ministerie van I&M en de provincie Noord-Holland, mede namens de provincie Zuid-Holland en Utrecht, vertegenwoordigd.
Kunt u aangeven op welke manier u de natte natuur binnen de zone wilt weren?
Uitgangspunt is de huidige beperkingenzone zoals vastgelegd in het LIB Schihol uit te breiden. In deze zone gelden beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen, zoals onder andere natte natuurgebieden.
Blijft de bestemming van de gronden die nu natte natuur zijn en binnen 13 kilometer van Schiphol liggen natuur? Zo nee, wat wordt de bestemming dan? Wordt het verlies van deze gronden ergens anders gecompenseerd?
De beperkingen gelden niet voor bestaande natte natuur. Voor bestaande bestemmingen stimuleer ik beheers- en inrichtingsmaatregelen die ervoor zorgen dat er minder vogels aangetrokken worden.
Deelt u de mening dat landbouw ook een vogelaantrekkelijke activiteit is? Zo ja, maakt landbouw of de teelt van bepaalde gewassen ook deel uit van de te weren activiteiten? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?
Ja, over het algemeen fungeren landbouwgronden als foerageergebieden voor een groot aantal vogelsoorten. Een verbod op landbouw in de vogelbeperkingenzone wordt door mij niet overwogen. Wel lopen er pilots naar de mogelijkheden om via aangepast oogsten invloed uit te oefenen op het foerageren van de vogelsoorten die een risico vormen voor de luchtvaart. Ook wordt een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van teelt van andere gewassen.
Kunt u een overzicht geven van de vogelaantrekkelijke activiteiten die rondom Schiphol verboden worden?
Mijn intentie is om geen wijzigingen aan te brengen in de opsomming van grondgebruik en bestemmingen die in het huidige luchthavenindelingsbesluit niet zijn toegestaan. Dit zijn:
Zoals hiervoor aangegeven is uitgangspunt de werkingssfeer hiervan te vergroten.
Heeft de Regiegroep Vogelaanvaringen haar onderzoek inmiddels afgerond naar het vlieg- en foerageergedrag van ganzen en het verband met de agrarische gronden? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, wanneer worden de resultaten van dit onderzoek bekend en worden deze betrokken bij het maatregelenpakket in de zomer?
De genoemde onderzoeken worden onder de regie van de Regiegroep Vogelaanvaringen uitgevoerd op verzoek van respectievelijk Luchthaven Schiphol/Provincie Noord-Holland en Luchthaven Schiphol/Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het onderzoek naar het vlieggedrag van ganzen bevindt zich in de afrondingsfase. Ik verwacht dat de resultaten nog meegenomen kunnen worden bij de besluitvorming over het maatregelpakket. Overwogen wordt om het onderzoek naar het foerageergedrag van ganzen door te trekken tot het komende najaar alvorens conclusies te trekken.
Is, nu de zone rondom Schiphol wordt vergroot, de inzet van de Regiegroep Vogelaanvaringen nog steeds om te kijken naar oplossingen zonder de bestemming van agrarische gronden te veranderen?2 Zo ja, waarom is dat zo? Denkt u niet dat bij wering van overige vogelaantrekkende activiteiten agrarische gronden een extra aantrekkingskracht zullen hebben? Zo nee, kunt u aangeven waarom de landbouwbestemming buiten schot dient te blijven anders dan de natuurbestemming?
Ja, onder regie van de Regiegroep worden diverse maatregelen nagegaan. Als de onderzoeken, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7, zijn afgerond kunnen de conclusies vertaald worden naar maatregelen. Ik wil daar nu nog niet op vooruit lopen.
Nieuwe gevallen van Q-koorts op melkgeitenbedrijven |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat, ondanks de vaccinatiecampagne, er toch weer nieuwe bedrijven besmet blijken te zijn met Q-koorts?
Zoals ook al eerder in brieven aan uw Kamer is gemeld, is de kans dat gevaccineerde dieren besmet worden kleiner, maar niet nul. Q-koorts is een ziekte die endemisch voorkomt in Nederland. De ziekte komt bij veel verschillende diersoorten voor en is onder andere aangetroffen in vogels en knaagdieren. Ook op gevaccineerde bedrijven kan de ziekte binnenkomen. Als gevaccineerde dieren geïnfecteerd raken, is de uitscheiding lager dan wanneer niet-gevaccineerde dieren geïnfecteerd raken. Het vaccin voorkomt abortussen (waarbij veel Q-koortsbacteriën worden uitgestoten) vrijwel geheel. Daarom verwachten we dat de nieuwe besmette bedrijven slechts een zeer beperkt verhoogd risico voor de gezondheid van omwonenden vormen.
Natuurlijk wordt de situatie op en om de besmette bedrijven nauwkeurig in de gaten gehouden. De nVWA onderzoekt de oorzaken van nieuwe besmettingen.
Hoeveel bedrijven zijn momenteel besmet met Q-koorts? Bij hoeveel bedrijven is die besmetting in 2011 geconstateerd?
Op dit moment zijn sinds de start van de tankmelkmonitoring in oktober 2009 in totaal 97 besmettingen op 96 bedrijven geconstateerd. Een van die bedrijven is in 2011 opnieuw besmet verklaard. Op dit moment zijn daarvan nog 65 bedrijven besmet. 32 bedrijven zijn vrij verklaard na een jaar lang een negatief tankmelkresultaat. In totaal zijn in 2011 drie bedrijven besmet verklaard (één herbesmetting en twee nieuwe besmettingen).
Bij een van de twee nieuw besmette bedrijven is sprake van een bijzondere situatie. Het bedrijf heeft vorig jaar via het testen van individuele melkmonsters een aantal positieve dieren gevonden en deze afgevoerd. Over deze strategie hebben wij u op 3 november 2010 geïnformeerd (Tweede Kamer, 2010–2011, 28 286, nr. 441) Nu blijken er op dit bedrijf opnieuw positieve dieren te zijn.
We hebben beoordeeld of deze omstandigheid reden voor extra maatregelen zou moeten zijn. Wij zien echter niet dat het risico van dit bedrijf groter is dan van andere nieuw besmette bedrijven. Voor dit bedrijf gelden de maatregelen die gebruikelijk gelden voor besmette bedrijven (bezoekersverbod, vervoersbeperkingen en strengere hygiënemaatregelen).
Op welke wijze wordt erop toegezien dat de besmette bedrijven zich aan de extra maatregelen houden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd?
Van de besmette bedrijven wordt jaarlijks circa 33% gecontroleerd op de geldende Q-koortsmaatregelen, steeds in combinatie met een controle op de juiste toepassing van de verplichte identificatie- en registratieregels. Daarnaast zijn houders die in december 2010 een ontheffing voor het levenslang fokverbod van lammeren hebben aangevraagd de afgelopen maanden allemaal gecontroleerd.
Heeft u omwonenden van de besmette bedrijven per brief geïnformeerd over de besmettingen, zoals u eerder ook heeft gedaan? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen? Op welke wijze worden omwonenden en recreanten er nu op gewezen dat er een bedrijf besmet is met Q-koorts?
Nee. Omdat de nieuw besmette bedrijven, naar alle waarschijnlijkheid tijdig (voor besmetting) gevaccineerd zijn vormen ze een zeer beperkt verhoogd risico voor de gezondheid van omwonenden. De lokale GGD-en zijn van de besmetting op de hoogte gebracht. Voor meerinformatie kunnen omwonenden terecht bij de lokale GGD.
Hoe kunt u verklaren dat ondanks de vaccinatiecampagne er toch nieuwe besmettingen bij dieren worden geconstateerd? Betekent dit dat het vaccin niet afdoende werkt? Op welke wijze wordt er onderzocht wat de oorzaak is van de nieuwe besmettingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend of er op de bedrijven die nu recent besmet zijn verklaard, geiten zijn die vallen onder de categorie waarvan u vorig jaar september het fokverbod heeft versoepeld? Zo nee, waarom niet en wordt daar onderzoek naar gedaan? Zo ja, deelt u de mening dat het versoepelen van het fokverbod onverstandig was, in het licht van deze nieuwe gevallen?
De recent besmette bedrijven hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ontheffing aan te vragen van het levenslang fokverbod. De versoepeling van dit fokverbod heeft derhalve geen relatie met deze nieuwe besmettingen.
Op welke wijze wordt voorkomen dat de besmette geiten nogmaals gedekt worden, om te voorkomen dat zij bij het aflammeren de bacterie weer verder verspreiden?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 en 5 beschreven, is de uitscheiding bij tijdig gevaccineerde, besmette dieren aanzienlijk lager waardoor zij een zeer beperkt verhoogd risico vormen voor omwonenden van de bedrijven. Er is daarom geen aanleiding om te voorkomen dat deze dieren opnieuw drachtig worden. Ik ben daarom ook niet bereid om het individueel testen van dieren verplicht te stellen om vervolgens een levenslang fokverbod te kunnen instellen voor positief geteste dieren.
Is het mogelijk de dieren individueel te testen op de aanwezigheid van de bacterie, en voor de besmette dieren een levenslang fokverbod in te stellen, bijvoorbeeld middels herhaalde individuele testen zoals ook is toegepast bij de bokken? Bent u bereid dit verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt er inderdaad, zoals toegezegd door u, tijdens deze lammerperiode tweewekelijks de tankmelk van alle bedrijven getest op de aanwezigheid van de bacterie? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de lammerperiode (1 december–1 juni) wordt zoals toegezegd de tankmelk op melkgeiten- en melkschapenbedrijven tweewekelijks onderzocht op de Q-koorts bacterie.
Het rapport naar aanleiding van het artikel 'Order fregatten achter bezoek Beatrix aan Oman' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Order fregatten achter bezoek Beatrix aan Oman»?1
Ja.
Is er reeds een vergunning aangevraagd voor de mogelijke levering van de in het artikel genoemde fregatten? Zo ja, is reeds gestart met onderzoek naar een exportvergunning voor de mogelijke levering van deze fregatten en bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te delen met de Kamer? Zo nee, heeft de regering reeds een inschatting wanneer dit verzoek zal komen en is hij bereid hierover navraag te doen bij de leverancier Damen/De Schelde en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren?
Nee. Er is geen formele vergunning aangevraagd. Een formele aanvraag voor een uitvoervergunning moet onder meer vergezeld gaan van een getekend contract en dat is voor de geschetste transactie nog niet beschikbaar. Wel is in 2010 een sondage ingediend naar de mogelijke verkoop van vier korvetten aan Oman. Een sondage is een proefaanvraag, waarmee een bedrijf kan onderzoeken of er onder de op dat moment geldende omstandigheden een vergunning vertrekt zou worden of niet. De sondage doorloopt daarvoor het hele beoordelingstraject, inclusief de toetsing aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, maar de uitkomst is niet een verklaring van geen bezwaar of een garantie dat in de toekomst een vergunning zal worden afgegeven. De uitkomst zegt iets over dat moment en bevat altijd het voorbehoud dat een formele aanvraag opnieuw getoetst zal worden met inachtneming van de dan geldende omstandigheden. In het onderhavige geval was de uitkomst van de sondage overigens positief omdat er geen reden was om te vrezen dat de goederen zouden worden ingezet bij mensenrechtenschendingen of bij acties die eventueel tot interne of regionale destabilisatie zouden kunnen leiden.
Wanneer u de beoordeling van dit verzoek aan de Kamer stuurt, bent u dan bereid aan te geven hoe in dat verband is getoetst aan de wapenexportcriteria, meer in het bijzonder een uitsplitsing naar de criteria 2 (mensenrechten), 3 (interne situatie) en 4 (regionale spanningen)?
De regering is transparant in de rapportage over wapenexportvergunningen. Indien een aanvraag voor een exportvergunning voor deze korvetten wordt ingediend, is de regering, zoals gebruikelijk, bereid om het besluit daarover toe te lichten in de Kamer.
Kunt u aangeven op welke manier Oman momenteel bestrokken is bij antipiraterij activiteiten, dan wel concrete plannen heeft in die richting?
Tot op heden heeft Oman een bescheiden maar constructieve rol gespeeld op het terrein van piraterijbestrijding. Aangezien het risicogebied voor piraterij zich heeft uitgebreid, en piraten steeds vaker schepen aanvallen in de Arabische Zee, is het waarschijnlijk dat de betrokkenheid van Oman bij piraterijbestrijding verder zal toenemen.
Deelt u de mening dat de bewuste marineschepen niet alleen tegen piraterij maar evengoed ook meer offensieve taken vervullen en onderdeel zijn van een streven van Oman naar een stevige maritieme macht?
De betreffende korvetten zullen naar verwachting worden ingezet ter bescherming van de territoriale wateren van Oman en bij de bestrijding van piraterij. Deze schepen lenen zich minder voor offensieve acties of vervoer van troepen en materieel. Oman voert geen offensief buitenlands beleid. De inzet van de schepen bij de bestrijding van piraterij in de regio dient tevens een internationaal belang. Het draagt bij aan toename van de stabiliteit rond het Arabische schiereiland en in de Straat van Ormuz.
Deelt u de mening dat in het licht van de huidige ontwikkelingen, zowel in Oman, als in de wijdere Arabische wereld, het onverstandig is een positief oordeel te vellen over een eventuele order? Bent u bereid een eventueel het positief advies te heroverwegen?
De regering betracht de grootst mogelijke nauwkeurigheid bij de behandeling van wapenexportaanvragen. De daadwerkelijke vergunningaanvraag voor de onderhavige transactie zal, zoals gebruikelijk, aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt worden getoetst. Hierbij zal zorgvuldig rekening worden gehouden met de situatie zoals die op dat moment in de regio geldt.
Arrestaties in Irak |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat tenminste tien mensen in Irak zijn gearresteerd naar aanleiding van een demonstratie tegen werkloosheid, corruptie en slechte sociale omstandigheden in Bagdad op 7 maart? Indien nee, wat zijn dan de feiten?1
Naar aanleiding van de recente demonstraties hebben tientallen arrestaties plaatsgevonden, niet alleen in Bagdad maar ook in Erbil en Suleymaniya. Het is echter tot nu toe niet mogelijk het genoemde bericht te bevestigen. De Nederlandse ambassade in Bagdad en contactpersonen van internationale en Iraakse mensenrechtenorganisaties kunnen geen informatie vinden over deze arrestanten. Volgens Amnesty International zouden vier van de tien personen reeds zijn vrijgelaten op 10 maart jongstleden.
Deelt u de vrees van Amnesty International dat deze arrestanten bloot staan aan het ernstige risico op mishandeling of marteling? Indien nee, waarom niet?
Mishandeling en marteling komen in het Iraakse gevangenissysteem helaas op grote schaal voor. Mogelijk worden ook deze arrestanten hierdoor getroffen.
Bent u bereid er bij de Irakese autoriteiten op aan te dringen deze arrestanten onmiddellijk vrij te laten? Indien nee, waarom niet?
Nederland spreekt de Iraakse autoriteiten zowel bilateraal als in EU- en VN-verband aan op zijn verantwoordelijkheid om de wensen en klachten van de Iraakse bevolking serieus te nemen en de mensenrechten te eerbiedigen. Zo riep Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 25 februari 2011 de Iraakse overheid op om de veiligheid van demonstranten te garanderen en de huidige spanning tussen burgers en overheid op te lossen door het politieke en democratische proces in plaats van door het gebruik van geweld.
Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-General van de Verenigde Naties voor Irak, de heer Melkert, riep op 2 maart de Iraakse autoriteiten op het belang van participatie van alle Irakezen in het opbouwen van de Iraakse staat en samenleving te erkennen. Hij benadrukte dat vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging fundamentele rechten zijn die moeten worden gerespecteerd. Melkert wees erop dat de VN bezorgd is over de meldingen inzake mensenrechtenschendingen door overheidspersoneel tijdens de huidige protesten en verwees daarbij naar berichten over het gebruik van disproportioneel geweld tegen demonstranten, beperkingen die worden opgelegd aan de media, en de arrestatie en detentie van demonstranten. De VN heeft het Iraakse parlement opgeroepen degenen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen te vervolgen.
Het Iraakse parlement heeft aandacht voor de mensenrechtensituatie: er is een parlementaire mensenrechtencommissie aangesteld die zich inzet voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Irak. Die commissie staat in nauw contact met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie om misstanden in het Iraakse veiligheidsapparaat aan te pakken, hetgeen recentelijk heeft geleid tot de sluiting van een gevangenis die niet aan internationale standaarden voldeed. Ook zet het parlement zich er voor in zo spoedig mogelijk een onafhankelijke mensenrechtencommissie bestaande uit experts op te zetten.
De Nederlandse ambassadeur in Irak sprak op 10 maart 2011 met de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken Zebari. In antwoord op de Nederlandse zorgen omtrent de houding van de Iraakse overheid jegens de Iraakse demonstranten gaf Zebari aan dat de Iraakse regering de klachten van de bevolking serieus neemt en werkt aan een oplossing. De Nederlandse regering zal Irak blijven aanspreken op zijn verantwoordelijkheden inzake het waarborgen van de mensenrechten en zal daarbij ook pleiten voor het vrijlaten van ten onrechte vastgezette demonstranten.
Bent u bereid er bij de Irakese regering op aan te dringen onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze arrestaties en de omstandigheden van gevangenhouding? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid bij de Irakese regering de gerechtvaardigde klachten van de demonstranten onder de aandacht te brengen en er bij de regering op aan te dringen gevraagde hervormingen, zoals volledige vrijheid van meningsuitingen, vrijheid van vergadering, door te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Het terugplaatsen van orka Morgan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op het plan van de organisatie «Free Morgan»1, waarin wordt aangegeven hoe Morgan in het wild kan worden teruggeplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor een antwoord op deze vragen naar mijn brief van 25 maart jl. waarin ik reageer op het wetenschappelijk rapport over de orka Morgan (Kamerstuk 28 286, nr. 496).
Aan welke criteria hebt u het besluit van het Dolfinarium, om Morgan niet terug te plaatsen in het wild, getoetst?2 Kunt u uiteenzetten of, en zo ja op welke wijze en met welk resultaat het plan tot het terugplaatsen van de orka in deze toets serieus is betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het welzijn van orka’s in gevangenschap en in amusementsparken en op basis van welke (wetenschappelijke) inzichten komt u tot dit oordeel? Hoe verhoudt uw oordeel zich tot de gevangenschap van Morgan in het Dolfinarium?
Het Dolfinarium in Harderwijk is de enige organisatie in Nederland die orka’s tijdelijk mag houden of opvangen. Daarvoor moet het Dolfinarium voldoen aan vereisten uit de Flora en faunawet en Diergezondheids- en welzijnswet. Met die vereisten wordt dus ook invulling gegeven aan welzijnseisen, ongeacht of de orka voor wetenschappelijke of educatieve doeleinden wordt gehouden of opgevangen.
Het Dolfinarium heeft met veel zorg en veterinaire deskundigheid de orka Morgan opgevangen. Het herstel van de orka verloopt voorspoedig en het dier oogt gezond. De faciliteiten van het Dolfinarium zijn echter onvoldoende voor een permanent verblijf van de orka Morgan. Om die reden is het Dolfinarium op zoek naar een verblijf dat wel de geschikte faciliteiten heeft en dat vervolgens invulling kan geven aan een wetenschappelijke en educatieve rol voor de orka.
Voor verplaatsing van de orka Morgan naar het buitenland is een CITES-vergunning of EG-certificaat vereist. Beide documenten worden gebaseerd op het advies van de bevoegde onafhankelijke wetenschappelijke autoriteit, zoals voorgeschreven door het CITES-verdrag en de relevante Europese verordeningen. De aanvrager dient bij vervoer aan de internationale wetgeving voldoen. Ingeval bij vervoer door de lucht dient aan de vervoerseisen uit de IATA-richtlijn te worden voldaan. Verder dient het dier rechtmatig verkregen te zijn.
Ik acht het niet nodig dat de Tweede Kamer zich uitspreekt over voornemens tot verplaatsing en vertrouw op het oordeel van de CITES autoriteiten. Uiteraard zal ik uw Kamer wel informeren.
Klopt het dat volgens het huidige protocol «Opvang en rehabilitatie op het Dolfinarium, doel, beleid en knelpunten» uit 2002 het Dolfinarium Morgan alleen mag verplaatsen voor educatieve of wetenschappelijke doeleinden? Zo ja, wat wordt er precies en concreet verstaan onder educatief?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u een amusementspark als het Dolfinarium Harderwijk of Sea World in Californië ook onder wetenschappelijke doeleinden vallen? Zo ja, wat is het wetenschappelijke aspect hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u een amusementspark als het dolfinarium Harderwijk of Sea World in Californie ook onder educatieve doeleinden vallen? Zo ja, wat is het educatieve aspect hiervan? Klopt het dat voor verplaatsing van Morgan naar het buitenland een ontheffing inzake de Convention on International Trade in Endangered Species(CITES) is vereist? Zo ja, wat zijn de criteria om voor zo'n ontheffing in aanmerking te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen dat u geen ontheffing zult verlenen voor verplaatsing van Morgan naar het buitenland, in elk geval niet voordat de Kamer in de gelegenheid is gesteld zich uit te spreken over eventuele voornemens daartoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De verenigbaarheid van de WIA met ILO verdrag 121 |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «WIA in strijd met arbeidsverdrag»?1
Ja.
Bent u bekend dat ten tijde van de wetsbehandeling van de WIA al meerdere malen is aangekaart, dat de WIA niet voldoet aan de internationale normen? Bent u bekend met het feit dat op verzoek van de Kamer in 2005 al een informele opinie van de ILO is gevraagd? Weet u dat toenmalig minister De Geus hiervoor zelfs persoonlijk naar Genève is geweest?12
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Bent u bekend met het feit dat de toegezegde informele opinie van de ILO door toenmalig minister de Geus er nooit is gekomen, omdat de wet WIA al van kracht was geworden? Weet u dat de toenmalige regering in die tijd wel schrijft dat er geen enkele twijfel is aan de houdbaarheid van de WIA ten opzichte van ILO-Verdrag 121? Zo ja, wat is uw menig hierover met de kennis van nu? Bent u ervan op de hoogte, dat volgens uw voorganger, minister Donner, de hele gang van zaken rondom de medewerking van Nederland met betrekking tot de mogelijke totstandkoming van een oordeel van de ILO geen schoonheidsprijs verdiende?3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Ik vind het een goede zaak dat het Comité van Deskundigen van de ILO zijn zienswijze over de verenigbaarheid van de WIA met ILO-verdrag nr. 121 heeft gegeven.
Deelt u de mening dat het goed is dat de ILO zich eindelijk een formeel oordeel heeft geveld over de verenigbaarheid van ILO verdrag 121 met de WIA?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Hecht u aan de ILO die een belangrijke bijdrage levert aan een internationale rechtsorde op sociaaleconomisch terrein?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Wat is uw reactie op het harde en duidelijke oordeel van de ILO dat de drempel van de WIA( 35%) te hoog is en daarmee in strijd met ILO-Verdrag 121?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat de u nemen, nu de ILO het oordeel heeft geveld, dat de van meet af aan omstreden WGA-vervolguitkering niet voldoet aan de ILO normen van Verdrag 121?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ook bekend dat naar het oordeel van de ILO de hoogte van de WGA vervolguitkering moet worden afgeleid van het laatstverdiende loon en niet, zoals nu, van het minimumloon? Bent u voornemens om de WIA aan te passen, zodat de WIA aan de normen van ILO-Verdrag 121 gaat voldoen? Zo ja, op welke wijze?
Subsidies voor innovatie technologieën voor de Floriadetentoonstelling 2012 in Venlo |
|
Erik Ziengs (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met Villa Flora, het innovatieve kantoorpark op de tentoonstelling Floriade 2012 in Venlo, waar wordt geadverteerd met innovatieve klimaatbeheersing door een warmtewisselaar van het bedrijf Fiwihex?1
Ja.
Is het u bekend dat deze installatie nooit is geïnstalleerd omdat achtereenvolgend onmogelijke eisen zijn gesteld, zoals a) een garantie dat het innovatieve systeem na 10 jaar in de markt staat, b) herhaaldelijke productaanpassingen op basis van steeds weer wijzigende beursfaciliteiten, c) verplicht onderzoek en onkosten ter waarde van 50% van de eventuele omzet, om vervolgens te worden afgewezen?
Ja, het is mij bekend dat een andere warmtewisselaar wordt geïnstalleerd. Het is mij ook bekend dat de aannemer van kantorenpark Villa Flora vragen heeft gesteld over de leverbaarheid, betaalbaarheid en de prestaties van de Fiwihex warmtewisselaar. De aannemer heeft op basis van de verkregen informatie zijn eigen afweging gemaakt voor de toepassing van een duurzaam systeem.
Klopt het dat er diverse subsidies zijn gegeven door de gemeente Venlo, de omringende vijf gemeenten, de provincie Limburg en het Rijk onder de voorwaarde dat de meest innovatieve technologieën voor de horticultuurtentoonstelling in Villa Flora worden gebruikt, hetgeen voor wat betreft de klimaatbeheersing niet het geval lijkt te zijn?
De Floriade 2012 is hét internationale platform voor duurzaamheid en innovaties waarbij veel bezoekers uit binnen- en buitenland kennis kunnen maken met de innovatieve kracht van de Nederlandse agribusiness. Deze opzet past binnen de ambities van het kabinet en heeft daarom de steun van de Rijksoverheid.
Vanuit de regeling Unieke Kansen Programma «Naar Energieneutrale Scholen en Kantoren» heeft de Rijksoverheid een maximale bijdrage toegekend van
€ 500 000,– aan het project Villa Flora. Deze regeling bevat niet de specifieke voorwaarde dat alleen de meest innovatieve technologieën moeten worden toegepast. Het doel is om de energieprestatie van een nieuwbouwkantoor significant te verlagen. Voor wat betreft de subsidieverlening van de gemeenten en provincie wil ik opmerken dat de regio hierin haar eigen verantwoordelijkheid heeft om de financiële middelen op een effectieve manier in te zetten.
Is het u bekend dat de aannemer een nieuwe leverancier heeft gekozen die duidelijk minder innovatief is, zoals ook bleek bij de onderzoeken door de Wageningenuniversiteit? Welke redenen zijn hier door de aannemer voor opgegeven? Kunt u uitsluiten dat hierbij belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden?
Ja, het is mij bekend dat de aannemer een andere leverancier heeft geselecteerd. De aannemer heeft gekeken naar de leverbaarheid, betaalbaarheid en de prestaties van het Fiwihex warmtewisselaar. Zoals eerder vermeld, heeft de aannemer op basis van de verkregen informatie zijn eigen afweging gemaakt voor de toepassing van een duurzaam systeem.
Kunt u ervoor instaan dat de rijkssubsidie die ten doel had de innovatie te bevorderen, goed besteed is in plaats van een minder innovatief systeem heeft bevoordeeld?
De regeling Unieke Kansen Programma «Naar Energieneutrale Scholen en Kantoren» heeft tot doel projecten te stimuleren die zich onderscheiden door energiezuinigheid, duurzaamheid en organisatorische innovaties in de bouwkolom. De projecten moeten bovendien kunnen fungeren als voorbeeld en inspiratiebron. Een belangrijke subsidievoorwaarde is het voldoen aan de Energie Prestatie Coëfficiënt van ≤ 0,75. De uiteindelijke subsidietoekenning geschiedt op basis van gemeten energieprestatie, dus als het project in de praktijk de beloofde energieprestatie niet kan realiseren, zal alsnog geen subsidie worden uitgekeerd. De opzet van Villa Flora past binnen het kader van de subsidieregeling.
Het proefjaar waarin de zeeverkeerscentrale en de vuurtorens naast elkaar weken |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden van 22 december 2010 op eerdere vragen over de ingebruikname en testperiode van de zeeverkeerscentrale?1 Bent u bereid nadere details te geven over de proef die u een jaar lang gaat houden, waarin de zeeverkeerscentrales en de bemande vuurtorens naast elkaar opereren?
Ja, de antwoorden herinner ik mij. Ik heb de antwoorden immers zeer recent aan u gegeven. Specifieke informatie over de uitwerking van het vergelijkingsjaar kan ik u echter nog niet geven op dit moment. Thans wordt met de leverancier overlegd over de radar op Schiermonnikoog en over het ontwerp van het camerasysteem. Zodra daar overeenstemming over is bereikt zullen de plannen voor het vergelijkingsjaar worden uitgewerkt.
Is het uw bedoeling om tijdens het draaien van de proef zowel de vuurtoren op Schiermonnikoog als op Terschelling te bemensen en in de proef op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals u weet heb ik dat in december toegezegd.
Welke functie en taken hebben de mensen die in het proefjaar de vuurtorens gaan bezetten? Hoe laat de taakverdeling zich vergelijken tot de situatie zoals die op dit moment bestaat?
Omdat de definitieve plannen voor het vergelijkingsjaar nog moeten worden vastgesteld, kan ik u hierover op dit moment nog geen sluitende informatie geven.
Behoort de radarbegeleiding van schepen ook tot de taken die de vuurtorenwachters tijdens de proef uitvoeren? Zo ja, hoe vindt de afbakening plaats van de taken van de vuurtorenwachters en de medewerkers van de zeeverkeerscentrale? Zo nee, hoe kan zonder begeleiding vanaf de vuurtoren tijdens de proef een goede vergelijking gemaakt worden tussen begeleiding vanuit de centrale en vanaf de toren?
Zie antwoord 3. Uitgangspunt is dat de veiligheid op de Waddenzee minimaal gehandhaafd blijft, ook tijdens de vergelijking tussen verkeersbegeleiding vanaf de vuurtoren en vanuit de Zeeverkeerscentrale.
Waarom is gekozen voor een bezetting van de vuurtorens van gemiddeld twaalf uur per dag in plaats van vierentwintig uur per dag? Op welke tijden zullen de vuurtorens bezet zijn? Hoe kunt u weten dat bezetting op de overige tijden geen meerwaarde zal hebben en dus niet in de proef opgenomen hoeft te worden?
Een definitief besluit over de bezetting van de vuurtorens neem ik pas op basis van de bevindingen uit het vergelijkingsjaar. Wél heb ik toegezegd dat de vuurtorens op termijn gemiddeld twaalf uur per dag worden bezet omdat de aanwezigheid van het menselijk oog overdag in mijn ogen zeer gewenst is.
Welke vorderingen zijn sinds de beantwoording van de vorige vragen gemaakt met de opbouw van het radarsysteem en de inrichting van de zeeverkeerscentrale? Wanneer verwacht u dat de proef kan beginnen?
Sinds december 2010 zijn door de leverancier van het radarsysteem op Schiermonnikoog diverse aanpassingen doorgevoerd om het radarsysteem aan de eisen te laten voldoen. Het systeem wordt nu getest waarna zal blijken of het aan de gestelde eisen kan gaan voldoen. Met de inrichting van de Zeeverkeerscentrale op Terschelling wordt pas gestart nadat het radarsysteem voldoet en er overeenstemming is over het camerasysteem. Het evaluatiejaar begint na een succesvolle ingebruikname toets van de Zeeverkeerscentrale.
Bent u bereid na afloop van de proef alle opties open te houden, inclusief het herintroduceren van permanent bemenste vuurtorens en de ontmanteling van de zeeverkeerscentral?
Zie het antwoord op vraag 5.
Recente uitlatingen van de Turkse premier erdogan over de integratie van Turken in Duitsland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Kent u de recente uitspraken van de Turkse premier Erdogan1 waarin hij Turken in Duitsland opriep om hun kinderen eerst Turkse te leren en dan pas Duits?
Ja.
Deelt u de reactie van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Guido Westerwelle, dat het leren van de taal juist de sleutel is tot integratie, ook in Nederland?
Ja. Voor migranten die zich in Nederland vestigen is het van belang om in te burgeren en de Nederlandse taal te leren. Uitgangspunt daarbij is dat men zelf verantwoordelijk is om het vereiste niveau van kennis te behalen, zodat men participeert in de samenleving en daarbij zelfredzaam kan zijn.
Wat vindt u van het feit dat dit in korte tijd de derde uitspraak is, na de speech van Erdogan in Keulen in 2008 en de kritiek op het integratiebeleid van Nederland en Oostelijk van januari jongstleden door de Turkse regering, die de integratie van Turken in Europa op het spel zet?
De inhoud van deze derde uitspraak van premier Erdoğan is niet nieuw. Zo is bekend dat de Turkse regering een onderscheid wil maken tussen integratie en assimilatie van Turkse onderdanen in Europa. Zij is daarbij voorstander van integratie, maar tegen pogingen tot assimilatie. Het Kabinet is van mening dat migranten en hun kinderen zelf hun identiteit mogen vormgeven, zolang dit gebeurt op een manier die past binnen de wet en zonder dat het hun participatie belemmert. Dit Kabinet beschouwt participatie, zelfredzaamheid en integratie als wezenlijk voor een succesvol bestaan en maatschappelijke samenhang in Nederland.
Bent u bereid deze systematische bemoeienis van de Turkse regering met Turkse diaspora in Europees verband aan te kaarten?
Een band met Turkije hoeft geen belemmering te zijn voor de integratie, zolang deze op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen van de wet plaatsvindt. Turkse Nederlanders dienen hun individuele keuzevrijheid te behouden, gericht op participatie in de Nederlandse samenleving. Vrijwilligheid moet het uitgangspunt blijven in contacten met de Turkse overheid. Indien dit niet het geval is, is er ongewenste overheidsbemoeienis. In de voorbije periode is met de Turkse overheid geregeld hierover gesproken. Recentelijk heb ik, tijdens mijn bezoek aan Ankara op 2 februari jl., nadrukkelijk het Nederlandse integratiebeleid uiteengezet. Hierbij heb ik gewezen op het belang van inburgering en het leren van de Nederlandse taal. Het Kabinet is het in dit licht ten principale oneens met genoemde uitspraken van premier Erdoğan.
Vindt u dat deze opmerkingen van Erdogan een bijdrage leveren aan het integratieproces van het land Turkije in de Europese Unie? Of deelt u de mening dat de systematische beïnvloeding van de Turkse diaspora in Europa contraproductief is voor zowel de integratie van Turkse migranten in Europa als de integratie van Turkije in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 4.
De wervingscampagne voor pleegouders |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe campagne van Pleegzorg Nederland om nieuwe pleegouders te werven?
Ja.
Begrijpt u dat deze campagne bestaande pleegouders een zure smaak in de mond geeft, gezien het feit dat pleegouders soms heel lang onnodig moeten wachten op een plaatsing?
Centraal staat dat er voor een kind dat zorg nodig heeft wordt gezocht naar een geschikt pleeggezin. Voor een goede match van een pleegkind met een pleeggezin zijn drie tot vijf pleeggezinnen nodig. Dit betekent dat het aanbod van pleegouders groter moet zijn om de vraag naar pleegzorg op passende wijze tegemoet te komen. De keerzijde is dan ook dat de mogelijkheid bestaat dat er voor een pleeggezin geen match wordt gevonden en dat zij uiteindelijk geen pleegkind toegewezen krijgen. Pleegouders hebben geen «recht» op een pleegkind. Het belang van het kind en dus een goede matching voor het kind staat voorop. Uiteraard dienen pleegzorgaanbieders over dit uitgangspunt goede voorlichting te geven. Dan zal de verwachting van pleegouders daar ook bij passen.
Is het waar dat deze lange wachttijden voortkomen uit geldgebrek, dat er wel kinderen en pleegouders zijn, maar geen geld?
In het Afsprakenkader jeugdzorg 2010–2011 dat provincies en stadsregio’s met het Rijk zijn overeengekomen is opgenomen dat met het beschikbare budget aan alle kinderen de zorg wordt geboden die nodig is. Het IPO heeft op 17 februari 2011 in een bestuurlijk overleg deze afspraak nog eens bevestigd. Provincies en instellingen spannen zich in om meer omschakeling van (dure) residentiële zorg naar pleegzorg en gezinshuizen mogelijk te maken. Om deze omschakeling te bevorderen is in het Afsprakenkader jeugdzorg verder afgesproken dat er een campagne komt om meer pleegouders te werven. Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven blijft het uitgangspunt, dat voor elk kind dat zorg nodig heeft een geschikt pleeggezin wordt gezocht, zonder dat gegarandeerd kan worden dat iedere pleegouder (direct) een pleegkind krijgt toegewezen.
Is het waar dat er bij de William Schrikkergroep sprake is van een plaatsingsstop?
Zoals ik in vraag 2 heb aangegeven hebben pleegouders geen recht op een pleegkind. De mogelijkheid bestaat dat pleegouders ingeschreven staan bij een pleegzorgaanbieder zonder dat aan hen een pleegkind is toegewezen. Dit hangt samen met de vraag. Soms is er meer vraag naar pleeggezinnen voor jonge kinderen. Maar niet elk aspirant-pleeggezin is geschikt voor deze doelgroep. Het kan ook zijn dat er vraag is naar gezinnen voor pubers. Daarvoor zijn pleegouders vereist die weten om te gaan met deze leeftijdsgroep. Deze factoren beïnvloeden de tijd die nodig is om tot een passende match te komen. Voor provincies en zorgaanbieders blijft het uitgangspunt dat er voor een kind dat zorg nodig heeft gezocht wordt naar een geschikt pleeggezin.
Hoe lang staan pleegouders al ingeschreven bij de Schrikkergroep zonder dat een pleegkind aan hen is toegewezen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in Zeeland Juvent (vroegere AZZ) al geruime tijd een plaatsingsstop heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat pleegouders bij Juvent als sinds 2009 geen plaatsing meer hebben gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de beloofde verhoging van de vergoedingen voor pleegzorg? Is de vergoeding in 2011 verhoogd?
In de brief van 9 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 279, nr. 9) is aangegeven dat de pleegvergoeding gefaseerd verhoogd gaat worden. Dit leidde tot een eerste verhoging op jaarbasis van € 200 per 1 januari 2010. Het bedrag van € 200 komt uit de compensatie algemene heffingskorting voor alleenverdienende ouders met een pleegkind. Hiervoor is door het vorige kabinet een bedrag van € 3 miljoen ingezet. De volgende verhoging van de pleegvergoeding houdt verband met de invoering van het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders. Momenteel ligt de nota naar aanleiding van het verslag in verband met dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Zodra dit wetsvoorstel in werking treedt zal de pleegvergoeding verhoogd worden. Voor het jaar 2011 is de vergoeding alleen geïndexeerd.
Waarom wordt een wervingscampagne gestart zolang bestaande pleegouders lange tijd geen kind krijgen vanwege geldgebrek? Wat gaat u doen om deze wachttijden aan te pakken?
Zie antwoord 3.
Onnodig beroep op de spoedeisende eerste hulp |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog de beantwoording van de vragen van het lid Schippers (VVD) over mensen die aankloppen bij de spoedeisende hulp maar die geen specialistische hulp behoeven?1
Ja, die herinner ik mij.
Bent u bekend met het bericht in de Telegraaf met als kop «Onterechte spoedhulp jaagt zorgkosten op» waaruit blijkt dat het onnodig beroep op de spoedeisende hulp jaarlijks minimaal € 169 miljoen kost?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bereid maatregelen te nemen om dit onnodig beroep op de spoedeisende hulp tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen en met ingang van wanneer?
Er zijn reeds maatregelen door mijn ambtsvoorganger genomen om dit onnodig beroep op de spoedeisende hulp (SEH) tegen te gaan. Ik zal deze maatregelen onverkort doorvoeren. Daarnaast verken ik een aantal andere opties die ik in onderstaande ook beschrijf.
Verreweg de meeste acute zorgvragen zijn goed te behandelen in de eerste lijn. Veel SEH’s en huisartsenposten (HAP’s) hebben al stappen genomen tot samenwerking. Op deze wijze kan de huisartsenpost zoveel mogelijk de eerste stroom patiënten opvangen en eventueel doorverwijzen naar de SEH. Dat betekent dus dat de huisartsenpost of gevestigd moeten zijn voor de SEH, of geïntegreerd in de SEH. Het aantal zelfverwijzers dat zich rechtstreeks meldt op de SEH zal hierdoor afnemen. Samenwerking of integratie tussen HAP en SEH zal in de toekomst noodzakelijk zijn.
De bovenstaande verschuiving van patiëntenstromen vanuit de tweede naar de eerste lijn betekent een extra belasting en inzet van huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het daarom voor de huisartsenposten die extra patiënten vanuit de SEH opvangen mogelijk gemaakt onder bepaalde voorwaarden een extra toeslag te ontvangen voor de inhuur van aanvullende huisartsencapaciteit in de avond- nacht- en weekenduren. Een belangrijke voorwaarde is dat er een aantoonbare besparing is waar te nemen in de tweede lijn. De NZa zal de verschuiving van de patiëntenstromen vanuit de tweede naar de eerste lijn monitoren en de financiële gevolgen in kaart brengen.
Ik wil ook wijzen op het belang van een goede triage. Eenduidige triage in de keten van acute zorg is het doel van de Nederlandse Triage Standaard (NTS) die op initiatief van VWS is ontwikkeld om betere samenwerking en afstemming in de acute zorg te bewerkstelligen. Het goed voorsorteren van de patiënt met een acute zorgvraag betekent dat de patiënt op de juiste plaats, op het juiste moment en door de juiste zorgverlener wordt behandeld. Goede triage voorkomt dat er onnodige schakels in de keten van de acute zorg worden gebruikt, die leiden tot extra vertraging van zorg die met spoed nodig is. Met het invoeren van een eenduidig triage instrument in de acute zorg wordt bovendien onnodig beroep op de SEH voorkomen.
Naast het bovenstaande verken ik momenteel ook andere maatregelen die ik kan nemen om het onnodig beroep dat leidt tot hogere kosten op de SEH tegen te gaan. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het hanteren van één prijs voor dezelfde prestatie, ongeacht de aanbieder die deze levert.
In dit verband is het goed om te refereren aan het spoeddebat dat ik op 31 maart jongstleden met uw Kamer heb gevoerd over de concentratie van SEH’s. Ik heb in dit debat aangegeven dat ik geen bezwaren zie in het terugbrengen van het aantal SEH’s in Nederland. Ik heb hier wel een aantal belangrijke voorwaarden aan gesteld. De beschikbaarheid van de spoedeisende hulp dient een belangrijk publiek belang en dat moet niet alleen van goede kwaliteit zijn, maar dient ook altijd binnen 45 minuten na melding met een ambulance bereikbaar te zijn. Ik voel me als minister in het bijzonder verantwoordelijk voor het waarborgen van dit belang en stel dan ook normen aan de bereikbaarheid en kwaliteit van de spoedeisende hulp.
Ik kan me voorstellen dat de zorgverzekeraars met inachtneming van de gestelde kwaliteits- en bereikbaarheidsnormen via hun zorginkoop tot een goede landelijke spreiding en een doelmatige herinrichting van de spoedeisende hulp komen. Als daarbij zowel situaties van overaanbod als van zorgschaarste in beschouwing worden genomen, zie ik mogelijkheden voor een betere verdeling waarbij de dunbevolkte gebieden minder kwetsbaar worden. Ik zal de totstandkoming van dit proces in de komende periode aanmoedigen en daar waar nodig ondersteunen.
Tot slot meld ik u dat ik met veldpartijen in overleg ben om ook van hen te vernemen welke mogelijkheden zij zien om nog beter de patiënt op de juiste plaats te laten behandelen.
De belangenafweging bij ontruiming van een kraakpand |
|
Arie Slob (CU), Bas Jan van Bochove (CDA), Betty de Boer (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Gerechtshof in Amsterdam, waarin ontruiming van het kraakpand aan de Passeerdersgracht in Amsterdam wordt afgewezen?
Ja.
Is een gevolg van dat arrest dat er voortaan bij ontruiming van een kraakpand een belangenafweging moet worden gemaakt? Hoe moet de belangenafweging worden gemaakt? Wie wordt geacht die belangenafweging te maken?
Naar de opvatting van de regering bevat de Wet kraken en leegstand voldoende mogelijkheden om het eigendomsrecht te beschermen en strafrechtelijk te ontruimen. Recent zijn vorderingen tot het verbieden van strafrechtelijke ontruimingen afgewezen door de rechter (ik verwijs naar uitspraken van rechtbank Assen (2 maart 2011, LJN: BP6603) en rechtbank Amsterdam (18 maart 2011, LJN: BP8115). Andere juridische procedures lopen nog. Zo heeft de Staat cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 november 2010. In deze cassatieprocedure is de ruimte voor een belangenafweging aan de orde gesteld. In afwachting van de uitkomsten van deze cassatieprocedure bestaat er voor mij geen aanleiding aanvullende maatregelen te nemen ter bescherming van het eigendomsrecht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het huisrecht van de kraker zwaarder kan wegen dan het belang van de eigenaar van het gekraakte pand en het belang van de openbare orde, terwijl het de bedoeling van de wet is om het eigendomsrecht van de eigenaar te beschermen? Wat bent u voornemens te doen om er voor te zorgen dat het eigendomsrecht van de eigenaar beter wordt beschermd dan nu het geval lijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht "Gaat de zon de broeikas stoppen" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Gaat de zon de broeikas stoppen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van Prof. dr. C. de Jager, die wordt gezien als de grootste Nederlandse zonexpert, dat door de verminderde zonneactiviteit de aarde zal afkoelen? Zo ja, bent u bereid om het klimaatbeleid te herzien als de het aangekondigde «Maunder Minium» zijn intrede doet?
De mogelijkheid bestaat inderdaad dat door verminderde zonneactiviteit de aarde enkele tientallen jaren minder snel opwarmt of zelfs afkoelt. Daarna neemt de zonneactiviteit, zoals ook na het Maunder Minimum het geval was, echter weer toe en zal de aarde daarna juist versneld opwarmen.
Verder stelt prof. dr. C. de Jager in het artikel dat afnemende zonneactiviteit kan leiden tot een relatieve afkoeling van 0,4 graden Celsius. Dit houdt volgens De Jager in dat je deze relatieve afname moet aftrekken van de eventuele toename door andere oorzaken, zoals de verwarming veroorzaakt door de mens. Dit betekent dus dat door een heel rustige zon de temperatuurstijging mogelijk tempert, maar niet in zijn geheel teniet zal doen.
Ik zie geen reden tot aanpassing van het huidige beleid omdat variaties in zonneactiviteit daarin al worden meegenomen.
Bent u bereid de aangekondigde daling van de temperatuur van de aarde, als gevolg van een verminderde zonneactiviteit, grondig te onderzoeken? Zo ja, bent u bereid de eventuele conclusie, dat er een (causaal) verband bestaat tussen de temperatuur op aarde en zonneactiviteit, mee te nemen in uw toekomstige besluitvorming?
Het Nederlandse klimaatbeleid is gebaseerd op de huidige stand der wetenschap, waarin nieuwe publicaties worden meegenomen. Over de invloed van de zon is in 2006 in opdracht van Staatssecretaris van Geel een rapport verschenen van drie specialisten op het gebied van respectievelijk zonnedynamica, reconstructies van klimaatverandering en zonneactiviteit, en klimaatwetenschap. Een van de hoofdauteurs is de door u aangehaalde heer De Jager. In dit rapport is de stand van de wetenschap aangaande de correlatie tussen zonnevlekken en de temperatuur op aarde uitvoerig beschreven. Ik zie geen reden een vergelijkbaar onderzoek uit te laten voeren.
Welke bronnen worden door u gebruikt als het gaat om klimaatverandering en bent u bereid om naast gegevens van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) of van organisaties en personen die aan het IPCC verwant zijn, ook wetenschappers als Prof. dr. C. de Jager en Dr. Van Geel op uw ministerie uit te nodigen om hun klimaatsceptische verhaal op zijn minst aan te horen?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar hetgeen onder vraag 3 geantwoord is.
In beginsel sta ik natuurlijk open voor een gesprek met prof. dr. C. de Jager, dr. Van Geel en andere klimaatdeskundigen.
Het bericht "Spijkers naar rechter om 'psychiatrisering'" |
|
Jasper van Dijk (SP), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Spijkers naar rechter om «psychiatrisering»»?1
De opmerkingen in het genoemde artikel hebben betrekking op documenten van de toenmalige Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze dienst verzorgde de medische begeleiding van ambtenaren van onder meer Defensie. Een van de genoemde documenten van de RBB is een informatieoverzicht met aantekeningen van de betrokken bedrijfsarts.
Dit informatieoverzicht heeft de bedrijfsarts destijds ter beschikking gesteld aan de bezwaarschriftencommissie van de RBB, bestaande uit drie bedrijfsartsen, die het in 1991 door de heer Spijkers aanhangig gemaakte bezwaar behandelde. Dit bezwaar was gericht tegen het oordeel van de betrokken bedrijfsarts dat vermoedelijk sprake was van langdurige dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van de terbeschikkingstelling van het informatieoverzicht aan de commissie heeft de heer Spijkers een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege. De klacht hield ondermeer in dat de bedrijfsarts met het informatieoverzicht verkeerde inlichtingen aan de commissie had verstrekt over de bevindingen van de betrokken psychiaters (prof. dr. Van Tilburg en dr. Van der Post).
Het handelen van de betrokken bedrijfsarts is in 1994 uiteindelijk getoetst door de hoogste instantie in de gezondheidszorg, het Centraal Medisch Tuchtcollege. Hierbij is overwogen dat de bedrijfsarts de bevindingen van de psychiaters en zijn eigen conclusies in het informatieoverzicht exacter had moeten weergeven. Dit werd echter niet zodanig verwijtbaar geacht dat hierop een maatregel tegen de bedrijfsarts zou moeten volgen. De commissie wist immers dat het in het informatieoverzicht ging om persoonlijke aantekeningen van de bedrijfsarts en moest beslissen op grond van alle beschikbare informatie, waaronder dus ook de rapporten van de betrokken psychiaters.
In rechtspositioneel opzicht heeft het informatieoverzicht geen gevolgen gehad voor de heer Spijkers. De commissie die bij de RBB het bezwaar van de heer Spijkers behandelde, heeft geoordeeld dat de heer Spijkers weliswaar arbeidsongeschikt was, maar tevens dat die arbeidsongeschiktheid van tijdelijke aard was. Het ontslag van de heer Spijkers per 1 oktober 1993 was dan ook niet op grond van arbeidsongeschiktheid, maar op grond van de vaststelling dat sprake was van verstoorde arbeidsverhoudingen waardoor geen sprake meer kon zijn van een vruchtbare samenwerking tussen Defensie en de heer Spijkers.
Het ontslagbesluit, de gronden waarop het berust en de daarbij behorende uitkeringsregeling zijn door de Centrale Raad van Beroep getoetst. In zijn uitspraak van 1997 heeft de Raad overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat ten aanzien van de heer Spijkers sprake is geweest van psychiatrisering. Bij de overwegingen is de uitspraak van het Centraal Medisch Tuchtcollege uit 1994 betrokken en is acht geslagen op het op verzoek van de heer Spijkers opgestelde rapport van het Geneva Initiative on Psychiatry. De Raad heeft op 23 december 2010 het verzoek om herziening op dit punt afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. In mijn beantwoording van vragen van de leden Eijsink en Jasper van Dijk van 14 februari jl. (Handelingen TK 2010–2011, Aanhangsel nr. 1759) ben ik ingegaan op andere aspecten van deze uitspraak van de Raad.
Is het waar dat in een rapport van Achmea Arbo, de arbodienst van Defensie, onder meer staat dat hoogleraar psychiatrie Van Tilbrug in 1989 zou hebben vastgesteld dat Spijkers lijdt aan een syndroom met «depressive en angstige kenmerken, onder andere gebaseerd op persoonlijkheidsstoornis»? Is het tevens waar dat psychiater Van Tilburg verklaard heeft dat in het onderliggende rapport precies het tegenovergestelde werd gesteld, namelijk dat de «diagnose persoonlijkheidsstoornis niet gerechtvaardigd» was? Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe verklaart u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in een in 1991 door Defensie ingebracht «Résumé ten behoeve van Bezwaarzitting» aan psychiater Van der Post de uitspraak wordt toegeschreven dat Spijkers mogelijk geneigd is tot een «paranoïde kleuring van gebeurtenissen»? Is het tevens waar dat Van der Post heeft verklaard «Nergens verwijst mijn rapport naar die mogelijkheid»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat tot op heden de gevolgen zijn voor Spijkers van deze kennelijk onjuist binnen de Defensieorganisatie vastgestelde diagnose? Bent u bereid om deze gevolgen te herstellen en hiermee zorg te dragen voor de volledige rehabilitatie van Spijkers?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat gezien de gevolgen voor Spijkers het tot tweemaal toe in onderliggende rapporten onjuist weergeven van de werkelijkheid, niet zonder consequenties kan blijven voor degenen die deze fouten hebben gemaakt? Indien ja, bent u bereid na te gaan wie die verantwoordelijken zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de helft van de jongeren in het voortgezet onderwijs homoseksualiteit afwijst |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van GGD Hollands Noorden waaruit blijkt dat de helft van de jongeren in het voortgezet onderwijs homoseksualiteit afwijst?1
Ik heb kennis genomen van het EMOVO2-onderzoek «Seksuele gezondheid van jongeren in Noord-Holland Noord», dat de GGD Hollands Noorden in 2009 heeft laten uitvoeren.
Ten opzichte van een soortgelijk GGD-onderzoek in 2005 is de acceptatie ten aanzien van homoseksualiteit iets toegenomen. In 2005 had 56% van de jongeren een negatieve houding ten aanzien van homoseksualiteit, in 2009 is dat 50%. Hoewel dit een vooruitgang is, duidt het ook op het signaal dat er nog werk aan de winkel is om homoseksualiteit bespreekbaar te maken onder jongeren, en overigens ook onder docenten en ouders.
De NJR (voorheen: Nationale Jeugdraad) heeft voor de periode 2008–2011 middelen gekregen voor het ontwikkelen van activiteiten om de homoacceptatie onder heterojongeren te bevorderen. Met hun «Open up»-campagne stimuleert de NJR positieve beeldvorming rondom homoseksualiteit en seksuele diversiteit.
Bovendien zal ik de komende tijd actief de dialoog aangaan over (on)veiligheid en weerbaarheid – samen met rolmodellen – om zo de eigen kracht van jongeren zichtbaar te maken en bij te dragen aan een veilig leefklimaat voor homoseksuele jongeren. In mijn hoofdlijnenbrief voor het emancipatiebeleid van 8 april jl. heb ik u hierover nader geïnformeerd.
Waarom heeft u de Kamer nog steeds geen reactie gestuurd op het voorstel van de Stichting Leerplan Ontwikkeling over de uitwerking van de motie Pechtold c.s. die verzoekt seksuele diversiteit op te nemen in de kerndoelen?2
Inmiddels heeft de Kamer mijn beleidsreactie op het voorstel van de Stichting Leerplan Ontwikkeling over de uitwerking van de motie Pechtold/ Van der Ham c.s ontvangen. Ik verwijs u voor de beantwoording op deze vraag naar de inhoud van de beleidsreactie.
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren hoe u naar aanleiding van de aanbevelingen van de Stichting Leerplan Ontwikkeling de motie Pechtold c.s. gaat uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 2.