Het Heereveense model bij vergunningaanvragen |
|
Jan van Bochove (SGP), Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het Heerenveense model van vergunningaanvragen, waarin delen van de bouwaanvraag niet getoetst worden en waarover dus geen gegevens overlegd hoeven te worden omdat de aanvrager verklaart dat deze zaken in orde zijn? Wat is hierover uw oordeel?
Ik ben bekend met het Heerenveense model. In 2009 heeft de VROM-Inspectie onderzoek gedaan naar vormen van bouwtoezicht die door gemeenten in Nederland worden gehanteerd1. In dat onderzoek is ook het Heerenveense model meegenomen.
Het Heerenveense Model bestaat in essentie uit het achterwege laten van de beoordeling van een aantal aspecten uit het Bouwbesluit 2003. Dit betreft onder meer de aspecten EPC-berekening (energiezuinigheid), daglicht en de voorschriften met betrekking tot bruikbaarheid van woningen. De vergunninghouder verklaart met een «modelverklaring aan te leveren gegevens» dat het gehele plan aan het Bouwbesluit 2003 voldoet. De gemeente toetst deze gegevens niet en ziet ook niet toe op de naleving. De gegevens en bescheiden behorende bij deze aspecten hoeven niet aangeleverd te worden bij een aanvraag omgevingsvergunning. De toets van de gemeente Heerenveen beperkt zich op de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen in hoofdlijn tot de aspecten veiligheid en (het grootste deel van) gezondheid.
De VROM-Inspectie adviseert in haar rapportage het Heerenveense model op een aantal punten aan te passen. Geadviseerd wordt om de kwaliteitsaspecten die niet meer worden getoetst – en dan met name het aspect energiezuinigheid – te heroverwegen. De overige aanbevelingen hebben betrekking op het ontbreken van toezicht op de naleving en het feit dat hier aan private zijde niets tegenover staat. Het ontbreekt aan borging van kwaliteit, een aspect dat juist van wezenlijk belang is bij het eventuele terugbrengen van de rol van de overheid.
Bent u ook van mening dat nieuwe werkwijzen om de bureaucratie te verminderen, zoals het Heerenveense model, niet door de vormgeving van overheidssoftware geblokkeerd mogen worden?
Ja. ICT mag geen hinder opleveren bij het verminderen van administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven. Voorwaarde hierbij is wel dat deze nieuwe werkwijzen voldoen aan wet- en regelgeving.
Is het waar dat de circa 100 000 unieke bezoekers van het www.omgevingsloket.nl niet volgens het Heerenveense model daar hun aanvraag kunnen indienen en dat de gemeente Heerenveen dit heeft opgelost door haar burgers de mogelijkheid te geven een apart formulier te downloaden op de website van de gemeente Heerenveen?
Nee, dat is niet juist. De gemeente Heerenveen biedt op haar site weliswaar een eigen aanvraagformulier aan, maar dit is niet noodzakelijk voor toepassing van het Heerenveense model.
Het Omgevingsloket online biedt aanvragers de mogelijkheid om digitaal een vergunningaanvraag in te vullen en in te dienen. Het Omgevingsloket geeft als hulpmiddel een overzicht van informatie die aangeleverd moet worden bij een aanvraag. Hierbij wordt, conform de Ministeriële regeling omgevingsrecht, aangegeven dat het gaat om die informatie die noodzakelijk is bij de beoordeling van de aanvraag. Het is in deze fase van het vergunningenproces aan de aanvrager om te bepalen welke informatie hij toevoegt. Het systeem bepaalt dit dus niet en blokkeert dus ook niet de aanvraag als bepaalde bijlagen er niet bij zitten. In het Omgevingsloket is aangegeven dat over het wel of niet toevoegen van genoemde bijlagen in het loket contact kan worden gezocht met de gemeenten.
Mijns inziens heeft een apart formulier zoals gehanteerd in Heerenveen (een aangepaste versie van het aanvraagformulier bouwvergunning, zoals dat tot 1 oktober 2010 van kracht was) geen toegevoegde waarde. Het Omgevingsloket online vormt geen blokkade indien men wil werken in lijn met het Heerenveense model. De door de gemeente gevraagde «modelverklaring aan te leveren gegevens» kan eventueel als bijlage ook digitaal bij een aanvraag worden ingediend.
Het formulier dat Heerenveen gebruikt is verouderd. Aanvragers worden hierdoor verkeerd voorgelicht omdat er nog steeds de oude termen van vóór de inwerkingtreding Wabo worden genoemd. Zo worden aanvragers naar verouderde informatiebronnen verwezen en worden verkeerde termijnen genoemd. Uit ambtelijk contact met de gemeente Heerenveen is gebleken dat men dit onderkent. Inmiddels werkt Heerenveen op de hierboven geschetste manier. Dus een aanvraag gaat via het Omgevingsloket. Het oude formulier is inmiddels verwijderd.
Bent u bekend met de oorzaak hiervan, namelijk dat de ICT achter het online omgevingsloket het simpelweg niet mogelijk maakt om het Heerenveense model toe te passen, omdat een aantal vragen niet uitgevinkt kunnen worden door gemeenten – terwijl dit bij veel andere vragen wel mogelijk is, maar juist niet bij de vragen die voor het Heerenveense model relevant zijn? Kunt u aangeven op welke wijze dit probleem kan worden opgelost?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, sluit het Omgevingsloket het Heerenveense model niet uit. Het verschil tussen het formulier in het Omgevingsloket en het formulier van de gemeente Heerenveen is, naast dat het een verouderd formulier is, de modelverklaring die aan het formulier is toegevoegd. Dit formulier zouden aanvragers ook apart kunnen invullen en als bijlage (digitaal) toevoegen bij de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
De gemeente kan in haar voorlichting, precies zoals ze dat nu ook doet, aanvragers wijzen op de mogelijkheid van het Heerenveense model en werkwijze. Ze kan daarbij deze modelverklaring beschikbaar stellen en aanvragers verzoeken om deze verklaring te ondertekenen en bij te voegen bij de aanvraag. Ze kan dan zelf stellen welke overige bijlagen de aanvrager bij moet leveren om de aanvraag te kunnen beoordelen. Zoals bij vraag 3 aangegeven zal de gemeente Heerenveen ook op deze manier gaan werken.
Bent u bereid het Heerenveense model mogelijk te maken via het omgevingsloket online?
Dat is niet nodig: het Omgevingsloket online kent geen belemmeringen voor het Heerenveense model. Zie de beantwoording van vraag 3 en 4.
Kunt u aangeven op welke wijze u het Heerenveense model meeneemt in het uitvoeren van de adviezen uit het rapport «Privaat wat kan, publiek wat moet» van de commissie Fundamentele Verkenning Bouw (Commissie Dekker)? Kunt u er daarbij nadrukkelijk voor zorgen dat bij het uitvoeren van deze adviezen technische ICT problemen aangepakt en opgelost zullen worden?
Werkwijzen zoals het Heerenveense model passen goed in de sturingsfilosofie van de Commissie Dekker. Het Heerenveense model legt de verantwoordelijkheid duidelijker daar waar deze hoort: bij de aanvrager en niet bij de overheid. Echter belangrijk verbeterpunt ook in relatie tot de aanbevelingen van de commissie Dekker is de kwaliteitsborging bij de bouwpraktijk.
ICT is hierbij slechts een hulpmiddel en kan en mag nooit leidend zijn. Mocht de uitvoering van de adviezen van de Commissie Dekker gevolgen hebben voor het Omgevingsloket online dan zal het loket hierop worden aangepast.
Geweld tegen vrouwen op Haïti |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het schokkende rapport van Amnesty International over seksueel geweld tegen vrouwen in de opvangkampen voor getroffenen van de aardbeving op Haïti?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Amnesty International dat het seksueel geweld tegen vrouwen toeneemt en dat dringend maatregelen moeten worden getroffen om hiertegen actie te ondernemen?
Ja.
Zo ja, bent u bereid onmiddellijk bij de Haïtiaanse autoriteiten, bij de op Haïti aanwezige internationale hulporganisaties en niet-gouvernementele organisaties (NGO's), zowel rechtstreeks als via de Europese Unie en relevante organisaties van de Verenigde Naties, te pleiten voor spoedige maatregelen om meisjes en vrouwen in de opvangkampen veel beter te beschermen? Wilt u de Kamer informeren over de stappen die u hiervoor heeft ondernomen en de resultaten die dat heeft opgeleverd?
Allereerst wil ik benadrukken dat de internationale gemeenschap zich reeds inzet om de veiligheid in opvangkampen te verbeteren, in het bijzonder betreffende de bescherming van vrouwen en meisjes in deze kampen. Er zijn bewonerscomités die bewakings- en beveiligingstaken hebben. Ook bij de distributie van hulpgoederen wordt rekening gehouden met veiligheidsaspecten. Bij de inrichting van kampen wordt bijvoorbeeld gezorgd voor betere verlichting. Binnen het beschermingscluster zorgen betrokken VN-organisaties voor training van kampmanagers, NGO’s en politie in bescherming en mensenrechten.
Een aantal betrokken VN-organisaties, het United Nations Children’s Fund (UNICEF) en het United Nations Development Fund for Women (UNIFEM), heeft reeds verscherpte toezichtmaatregelen ingesteld via onder andere de bewonerscomités in de kampen. Ook wordt een contingent van vrouwelijke politie- agenten bij de VN-vredesmacht op Haïti (MINUSTAH) ingezet. Deze maatregelen zijn mede onder druk van donoren, waaronder Nederland, tot stand gekomen.
Desondanks blijft het inzetten van voldoende capaciteit een uitdaging, vanwege de grote schaal van verkrachtingen en seksueel geweld. Ik zal dan ook doorgaan met het aanspreken van de Haïtiaanse autoriteiten, de internationale hulporganisaties en de niet-gouvernementele organisaties die betrokken zijn bij het beheer van de opvangkampen om hier al het mogelijke tegen in stelling te brengen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden moeten worden onderzocht om bij de discussie over de besteding van hulpgelden voor wederopbouw, zowel uit bilaterale, Europese en VN-bron, alsmede van de NGO's, de bescherming van meisjes en vrouwen tegen seksueel geweld als voorwaarde in te brengen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om dat te bereiken?
Het World Food Programme (WFP), het United Nations Populations Fund (UNFPA) en UNICEF hebben specifiek op vrouwen en meisjes gerichte programma’s in Haïti. Ook is er een genderadviseur toegevoegd aan de VN-operatie in Haïti om specifieke aandacht te geven aan de hulpbehoefte van vrouwen. Via UNFPA en de Uitvoerende Raad van UNFPA heeft Nederland het onderwerp seksueel geweld hoger op de agenda gezet.
De deelnemende organisaties in de Nederlandse Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) zetten zich via hun partners en koepelorganisaties in om binnen hun noodhulp- en vroege wederopbouwprojecten concreet aandacht te schenken aan het tegengaan van risico’s met betrekking tot geweld tegen vrouwen en aan zorgverlening op het gebied van reproductieve gezondheid. Voor eind februari 2011 zal SHO een strategisch wederopbouwplan bij BZ indienen.
Het onderzoek van het Universitair Medisch Centrum (UMC) en de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg naar posttraumatische stress bij soldaten |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het UMC Utrecht en de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg naar posttraumatische stress bij soldaten na afloop van missies?1
Ja.
Hoe luidt uw inhoudelijke reactie op de uitkomst van dit onderzoek? Hoe oordeelt u over de cijfers die uit dit onderzoek naar voren komen? Bent u bereid uw reactie op korte termijn aan de Kamer te sturen?
De uitkomst van het onderzoek van het UMC is van belang omdat een relatie is gevonden tussen een verhoogd aantal stress-hormoonreceptoren Glucocorticoid Receptor en klachten van posttraumatische stress. De klachten kunnen worden afgeleid uit een vragenlijst die de deelnemers zelf hebben ingevuld. Door middel van klinische interviews moet vervolgens worden vastgesteld of er in deze gevallen inderdaad sprake is van het Posttraumatisch Stresssyndroom (PTSS). Bij onderzoeken met klinische interviews is het percentage met de formele diagnose PTSS over het algemeen lager dan bij onderzoeken met vragenlijsten.
Op grond van het onderzoek van het UMC kan nog niet worden vastgesteld dat het aantal van deze stress-hormoonreceptoren een goede indicatie geeft van de gevoeligheid voor PTSS. Het is dan ook van belang dat aanvullend onderzoek wordt gedaan.
Deelt u de mening dat de uitkomst van dit onderzoek dermate belangrijk is dat er concrete plannen gemaakt moeten worden ten behoeve van (ex-)soldaten om niet alleen zoveel mogelijk posttraumatische stress te voorkomen maar ook te behandelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen richting de soldaten die deelnemen dan wel deelgenomen hebben aan de huidige missie in Afghanistan als gevolg van de uitkomst van dit onderzoek? Op welke wijze gaat u dit voor eerdere missies doen?
In de Veteranennota 2009–2010 (Kamerstuk 30 139, nr. 75) is uiteengezet op welke wijze Defensie de uitgezonden militairen voorafgaande aan, tijdens en na hun uitzending begeleidt. Het doel van deze begeleiding is het tijdig onderkennen van onder meer posttraumatische stress. Onderzoek naar de relatie tussen het aantal van deze stress-hormoonreceptoren en klachten van posttraumatische stress kan in de toekomst wellicht bijdragen tot de ontwikkeling van een screeningsmethode om posttraumatische stress te voorkomen of vroegtijdig te onderkennen. Dit onderzoek wordt in samenwerking met de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg uitgevoerd.
Bent u van plan bij te dragen aan de ontwikkeling van een instrument of methode die bij militairen kan bepalen of zij na afloop van hun missie extra begeleiding nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van belang is de uitkomst van het onderzoek te betrekken zowel bij de werving en selectie alsmede bij de ROC opleiding Veiligheid en Vakmanschap? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De dijken in Limburg |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de dijken in Limburg?1
Ja, en zelf ben ik ook ter plekke geweest om met eigen ogen de situatie te bekijken. De hoogwaterveiligheid, ook die van de Maas, heeft mijn maximale aandacht.
Is het waar dat de provincie Limburg de regering per brief heeft gevraagd meer geld beschikbaar te stellen voor de dijken in Limburg? Zo ja, kunt u deze brief openbaar maken?
Ja, het is waar dat de provincie de regering heeft gevraagd om geld.
De brief van de provincie Limburg stuur ik mee met de beantwoording van deze vragen.2
Acht u het terecht dat de Limburgse waterschappen concluderen dat de dijken niet aan de normen voldoen? Is er ook sprake van een verslechtering van de veiligheid ten opzichte van voorgaande jaren?
In de Waterwet is vastgelegd dat alle waterkeringen iedere zes jaar moeten worden getoetst. Momenteel loopt de Derde Toetsing. Voor de dijkringen in de provincie Limburg geldt echter dat ze nu voor het eerst worden getoetst, als gevolg van een aanpassing van de voorloper van de Waterwet.
Het toetsproces is omgeven met voorschriften en kwaliteitscriteria. Het landelijk beeld wordt definitief na het oordeel van de Inspectie Verkeer en Waterstaat op alle provinciale oordelen. Deze complete en gevalideerde landelijke rapportage kunt u dit jaar verwachten en stuur ik na afronding door de inspectie naar uw Kamer.
Wanneer komt er rijksgeld beschikbaar voor de dijken in Limburg?
Het Rijk investeert al in de veiligheid van de Maas, zowel in rivierverruiming als met kademaatregelen via de Maaswerken. Dit programma loopt tot 2020 voor wat betreft de prioritaire kademaatregelen. Zoals reeds is gemeld aan de provincie medio 2010, is er nog een aanvullende inspanning nodig om voor alle dijkringen invulling te geven aan de veiligheidsdoelstelling van 1/250. De beoordeling van de benodigde maatregelen loopt mee in de voorbereiding van het volgende hoogwaterbeschermingsprogramma en zal in dat kader ook worden bezien.
Welk deel van de kosten van de dijkversterking in Limburg zal ten laste komen van het Rijk, welk deel ten laste van het waterschap?
In de Waterwet is vastgelegd dat nadat waterkering zijn afgekeurd tijdens een toetsing, maatregelen moeten worden getroffen om de waterkeringen te versterken of te verhogen. Volgens de vigerende wettelijk systematiek komen deze maatregelen komen, onder voorwaarden, in aanmerking voor volledige rijkssubsidiëring.
De Taskforce Hoogwaterbescherming is in december 2010 met een advies gekomen over verbeteringen in de programmering en beheersing van het huidige tweede hoogwaterbeschermingsprogramma. Dit advies heb ik u recent toegezonden (TK, 2010–2011, 27 625, nr. 177 d.d. 17 december 2010).
De taskforce geeft het advies om over te gaan tot cofinanciering waarbij ook de waterschappen een financiële bijdrage moeten leveren. Ook de discussie over doelmatig waterbeheer en het door mij aangekondigde bestuursakkoord spelen een rol bij de financieringsverdeling.
Is het waar dat, zoals in het artikel «Veel limburgse dijken voldoen niet aan de wettelijke veiligheidsnormen» in Blikopnieuws.nl2 wordt gemeld, budgetten van de Maaswerken worden ingezet voor dijkversterkingen? Zo ja, welke budgetten betreft dit? Waarvoor zouden deze anders zijn ingezet?
Ja, dat is waar. Naast rivierkundige maatregelen (rivierverruiming, retentiegebieden) maakt de aanleg en verbetering van kaden onderdeel uit van de Maaswerken. In de stedelijke gebieden van Roermond, Venlo en Gennep is ca. 40 km kaden opgehoogd. Hiermee is een budget gemoeid van
€ 95 miljoen. De komende jaren wordt nog een aantal kaden en dijken opgehoogd en verstevigd binnen de scope van de Maaswerken. Deze werken worden uitgevoerd door de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas. Het gaat hier om een bedrag van € 65 miljoen van de maximaal hiervoor beschikbare € 85 mln.
Daarnaast is het gebied van Ooijen-Wanssum volgens de Provincie kansrijk om de waterveiligheidsdoelstelling te realiseren met gebiedsontwikkeling.
Hiervoor is binnen het project budget Maaswerken € 10 miljoen gereserveerd. De overige 10 miljoen is gereserveerd voor risico’s. Van een andere inzet van programmamiddelen van Maaswerken is geen sprake.
De aanwezigheid van met dioxine besmette eieren in Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook dioxine-eieren in Nederland»?1
Ja.
Is het waar dat er besmette eieren in Nederland zijn geleverd? Zo ja, waar zijn deze eieren terecht gekomen?
Ja, via het RASFF-systeem (het snelle waarschuwingssysteem van de Europese Commissie) is Nederland op dinsdag 4 januari 2011 geïnformeerd over twee partijen eieren die op 4 en 15 december aan een bedrijf in Barneveld zijn geleverd.
In het RASFF-bericht is door Duitsland niet aangegeven of de eieren daadwerkelijk gecontamineerd zijn met dioxine, maar wel dat ze van een leghennenbedrijf komen dat mogelijk verontreinigd diervoeder heeft gehad. Door de nVWA en
het CPE zijn de betreffende partijen getraceerd.
Het betreft twee partijen uit Duitsland afkomstige eieren (136 000 stuks) die ten behoeve van de levensmiddelenindustrie geleverd zijn aan een Nederlands bedrijf. Deze eieren zijn allen verwerkt tot een tussenproduct en in opdracht van de nVWA getraceerd. Een groot deel hiervan (ca. 65%) is geleverd aan een andere Europese lidstaat. De Europese Commissie heeft de betreffende autoriteiten hierover geïnformeerd.
Een ander deel (ca. 25%) is geblokkeerd en onderzocht. Een klein deel (ca. 10%) was inmiddels verwerkt in levensmiddelen (denk hierbij bijvoorbeeld aan sauzen en bakkerijproducten), die in de voedselketen terecht zijn gekomen.
Uit onderzoek van het tussenproduct, waarin de Duitse eieren zijn verwerkt, is gebleken dat deze ruim onder de maximaal toelaatbare dioxine norm zitten. De desbetreffende partijen zijn daarom inmiddels weer vrijgegeven.
Hoe lang is reeds bekend dat met dioxine besmette eieren vanuit Duitsland naar Nederland geëxporteerd zijn? Op welke wijze is dat vastgesteld?
Zie vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er geen besmet vlees of veevoer aan Nederland geleverd is? Zo nee, waarom niet?
Nederland wordt door de Duitse autoriteiten dagelijks op de hoogte gehouden van de stand van zaken in Duitsland. Tot nu toe zijn er geen berichten uit Duitsland dat er besmet vlees, eieren (behoudens de hierboven vermelde twee partijen eieren) of diervoeders aan Nederland zijn geleverd. De Duitse autoriteiten inventariseren de diverse leveringen van diervoeders en dierlijke producten. Mocht uit deze inventarisatie alsnog leveringen aan Nederland (of andere lidstaten) blijken, dan wordt dit via het RASFF-systeem gemeld. De nVWA zal dan direct de betreffende partijen traceren en nadere maatregelen nemen.
Bent u bereid een positieflijst in te voeren van toegestane producten voor veevoer ten behoeve van betere controle en handhaving alsmede om herhalingen (zoals ook de medroxy-progrestron-acetaat affaire) in de toekomst te voorkomen?2 Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Een positieflijst voor toegestane veevoedergrondstoffen geeft geen garantie dat zich géén contaminatie voordoet met een ongewenste stof. Een positieflijst kan namelijk niet voorkomen dat er zich bijvoorbeeld een productiefout voordoet waardoor ongewenste stoffen in een grondstof terecht komen.
Binnenkort zal een herziene catalogus worden opgenomen in de Europese marktverordening voor diervoeders (nr. 767/2009). Deze catalogus is de meest actuele weergave van voedermiddelen zoals deze op de markt verschijnen.
Deze catalogus is door de experts van alle 27 landen van de EU goedgekeurd.
Daarnaast geldt er een zogenaamd registratiesysteem in Europa. Wanneer bedrijven nieuwe voedermiddelen op de markt brengen moeten zij deze in dit centrale Europese registratiesysteem opgeven. Op deze wijze is te allen tijde duidelijk welke grondstoffen op de markt circuleren. Het invoeren van een positieflijst in Nederland zou bovendien niet passen in de regels van de interne markt.
Technische vetten mogen op dit moment al niet worden aangewend voor de productie van diervoeders. Een positieflijst waarop dergelijke vetten niet staan vermeld voegt daarom naar mijn mening niets toe.
Deelt u de mening dat dit schandaal aangeeft hoe belangrijk het is dat voedingswaren tijdens de hele keten traceerbaar zijn? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen om de transparantie in de keten te vergroten? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat traceerbaarheid cruciaal is om de herkomst en bestemming van levensmiddelen/diervoeders in een vroeg stadium op te sporen. Met deze informatie kunnen onveilig gebleken levensmiddelen dan ook snel uit de handel worden gehaald. Op basis van de Algemene Levensmiddelenverordening is deze traceerbaarheid voor levensmiddelen al wettelijk verplicht voor producenten en is het op dit moment al mogelijk om levensmiddelen/diervoeders te traceren.
Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding voor verdere maatregelen voor wat betreft de traceerbaarheid van levensmiddelen/diervoeders.
De benoeming van nieuwe notarissen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «We moesten zeven maanden wachten op standplaats»?1
Hoeveel personen die een verzoek voor benoeming tot notaris doen, dienen een ondernemingsplan in bij een Commissie van deskundigen zoals bedoeld in art 7 van de Wet op het notarisambt (wna)? In hoeveel gevallen komt de Commissie tot een positief dan wel een negatief advies?
In hoeveel gevallen betreft het een adviesaanvraag voor de vestiging van een nieuw notariskantoor? In hoeveel gevallen komt de Commissie tot een positief dan wel een negatief advies?
Klopt het dat adviesaanvragen bij derden van de Commissie vertrouwelijk zijn en dat aanvragers niet in de gelegenheid worden gesteld om kennis te nemen van adviezen van derden noch in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Aan de hand van welke criteria geeft de Commissie een positief of een negatief advies over een ondernemingsplan? Klopt het dat de Commissie zwaardere eisen stelt aan een ondernemingsplan voor de vestiging van een nieuw notariskantoor?
Is het waar dat aanvragers de persoonlijke financiële administratie van henzelf en hun partner moeten overleggen aan de Commissie? Zo ja, welke is de rede voor deze eis?
Hoe beoordeelt u de termijn van 8 maanden die ligt tussen de adviesaanvraag bij de Commissie van deskundigen en het besluit op een verzoek tot benoeming als notaris?
Is het waar dat voor de toelating van het in het artikel genoemde notariskantoor twee jaar lang geen nieuw notariskantoor is geopend in Nederland? Zo ja, hoe verklaart u dit lage aantal?
Acht u het lage aantal nieuwe notariskantoren een beperking van de marktwerking op de notarismarkt?
De brand bij Chemie-Pack |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wilt u de Onderzoeksraad voor Veiligheid verzoeken om de Kamer op zo kort mogelijke termijn inzicht te geven in de opzet van haar onderzoek naar de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk, opdat een afweging gemaakt kan worden over eventueel aanvullend onderzoek voor aspecten die de Raad niet meeneemt?
In de brief van 12 januari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 26 956, nr. 75) informeerden wij uw kamer onder andere over de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) en de diverse inspecties. In deze brief hebben wij aangegeven dat de OvV de brand in Moerdijk onderzoekt. Op dit moment is nog geen definitieve onderzoeksopzet beschikbaar.
De OvV heeft laten weten dat binnen enkele weken de precieze focus van het onderzoek zal worden bepaald.
Naast het onderzoek van de OvV onderzoekt de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) het optreden van de bij de brand betrokken rampenbestrijdingsorganisaties. Het onderzoek van de IOOV is echter afhankelijk van de focus van de OvV. In de wet is bepaald dat waar het gaat om onderzoek ter lering, geen «dubbel» onderzoek dient te worden gedaan. De VROM-inspectie (VI), de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW), en de Arbeidsinspectie (AI) onderzoeken gezamenlijk de vergunningverlening en de activiteiten van alle betrokken toezichthouders. Deze onderzoeksactiviteiten worden op elkaar afgestemd.
Kunt u een overzicht geven van toezicht- en handhavingsactiviteiten bij Chemie-Pack door het bevoegd gezag en de rijksinspecties in de afgelopen vijf jaar? Zijn er in het kader van dat toezicht sancties opgelegd? Zo ja, welke?
Met het in de brief van 12 januari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 26 956, nr. 75) genoemde gezamenlijke onderzoek van de VI, IVW en AI zal worden gerapporteerd over de vergunningensituatie bij Chemie-Pack en de handhavingactiviteiten in de afgelopen jaren. Dit rapport zal u uiterlijk 25 februari 2011 worden toegezonden.
Uit de voorlopige onderzoeksresultaten blijkt dat bij het bedrijf de afgelopen vijf jaar circa 30 verschillende toezicht- en handhavingactiviteiten hebben plaatsgevonden door de verschillende instanties.
Gemeente, Arbeidsinspectie, Inspectie Verkeer en Waterstaat en de inspectieteams in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 1999), bestaande uit gemeente, brandweer en Arbeidsinspectie hebben deze inspecties uitgevoerd. In het onderzoeksrapport van de VI, IVW en AI zal hierop uitvoerig, worden ingegaan. Eventueel opgelegde sancties zullen hierbij ook worden gerapporteerd.
Valt Chemie-Pack onder het Besluit Risico’s Zware Stoffen (BRZO)? Zo ja, waren toezichtfrequentie en -aard in overeenstemming met de specifieke risico’s voor deze categorie bedrijven? Kunt u uw antwoord motiveren? Zo nee, waarom heeft het bedrijf – in het licht van de opgetreden calamiteit – geen BRZO-status?
Ja, het bedrijf Chemie-Pack valt onder het Brzo 1999. Binnen het Brzo 1999 worden twee categorieën onderscheiden. Chemie-Pack valt binnen de zwaarste categorie, waardoor dit bedrijf verplicht is een preventiebeleid zware ongevallen in te voeren, een veiligheidsbeheerssysteem te hebben en een veiligheidsrapport op te stellen.
Omdat Chemie-Pack tot de hoogste risicocategorie hoort, rust er op de toezichthouders op basis van artikel 24 van het Brzo 1999 een wettelijke inspectieverplichting van 1 keer per jaar. Uit de voorlopige onderzoeksresultaten van de VI, IVW en AI is gebleken dat de afgelopen 5 jaren door de toezichthouders ieder jaar een inspectie is uitgevoerd. De toezichtfrequentie is daarmee in overeenstemming met de wettelijke verplichting die voor VR-bedrijven volgt uit het Brzo 1999.
De toezichtaard kan weergegeven worden door het aantal inspectiedagen per jaarlijkse controle en de inhoudelijke diepgang per controle.
Voor het aantal inspectiedagen per controle geldt dat hoe hoger de risico’s, hoe meer inspectiedagen per controle. Voor de vaststelling van het aantal inspectiedagen in relatie tot de risico’s wordt sinds 2008 landelijk gewerkt met het toezichtmodel dat door bevoegd gezag Wet milieubeheer (nu Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), Brandweer en Arbeidsinspectie sinds 2008 wordt gehanteerd. Bij de inspecties bij Chemie-pack is vanaf 2008 met dit toezichtmodel gewerkt overeenkomstig de aanwezige risico’s, hetgeen drie inspectiedagen per controle betekende.
Voldeed het bedrijf aan de eisen van opslag voor gevaarlijke stoffen zoals onder andere geregeld via Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 15 (voorheen richtlijnen van de Commissie voor Preventie van Rampen (CPR))? Zo ja, zijn de voorschriften van de PGS wel voldoende, nu blijkt dat het hele bedrijf en aanpalende bedrijven in korte tijd in vuur en vlam konden komen te staan? Zo nee, welke sanctie staat er op het niet voldoen aan de PGS 15?
De richtlijn PGS 15 bevat stand der techniek documenten voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen die in de omgevingsvergunning van dit soort bedrijven horen te worden verwerkt. De gemeente Moerdijk is bevoegd gezag. Het bevoegd gezag handhaaft op basis van de omgevingsvergunning en niet op basis van de PGS 15. PGS 15 is een richtlijn. De daarin vermelde maatregelen zijn niet direct werkend, maar moeten in een omgevingsvergunning worden vastgelegd. Overtredingen van de omgevingsvergunning kunnen met de gebruikelijke dwangmiddelen (opleggen dwangsom etc.) worden bestraft.
Het onderzoek van de VI, IVW en AI zal dieper ingaan op de kwaliteit van de vergunningverlening en het uitgevoerde toezicht bij Chemie-Pack. Daarbij zal ook op andere aspecten van het werken met en de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen bij Chemie-Pack worden ingegaan.
Overigens is het van belang op te merken dat PGS 15 alleen gericht is op eisen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Andere aspecten zoals handling, het interne transport en ook de bulkopslag in tanks van gevaarlijke stoffen staan niet vermeld in de PGS 15. Wel behoren in een adequate omgevingsvergunning de juiste maatregelen voor deze activiteiten te zijn voorgeschreven en moeten richtlijnen op het gebied van explosieveiligheid worden nageleefd.
Aan Chemie-Pack zijn door de gemeente Moerdijk recent twee milieuvergunningen verleend: een revisievergunning van 29 januari 2009 en een wijzigingsvergunning van 29 oktober 2010. In deze vergunningen zijn de vereisten voor de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vermeld.
In het verleden zijn door de gemeente Moerdijk bij controles overtredingen geconstateerd bij de opslag van gevaarlijke stoffen.
Uit het onderzoeksrapport van de OvV zal mogelijk blijken wat de oorzaak is geweest van de brand en of er een verband is met de getroffen PGS 15-maatregelen en de toereikendheid van deze maatregelen.
Kunt u toelichten waarom vele uren na het uitbreken van de brand de hulpverlenende diensten op de rampenzenders nog niet konden zeggen welke gevaarlijke stoffen op het bedrijfsterrein aanwezig waren?
Deze kwestie zal in het onderzoek van de OvV of, als deze het onderwerp niet meeneemt, het onderzoek van de IOOV aan de orde komen. Het gaat daarbij om de stoffenlijst zelf (kwaliteit, actualiteit en beschikbaarheid) én om het gebruik van de stoffenlijst bij de rampbestrijding en de communicatie naar de bevolking.
Heeft het bedrijf zich gehouden aan de verplichting om dagelijks aan de bevoegde instanties te melden welke stoffen in welke hoeveelheden op het terrein aanwezig waren? Zo ja, waarom kreeg de bevolking daarover geen informatie via de rampenzenders? Zo nee, hoe kan dat in dit digitale tijdperk?
Vanuit het Brzo ligt er de verplichting voor de drijver van de inrichting om een lijst van gevaarlijke stoffen bij te houden die door een ieder kan worden ingezien. Deze lijst dient minimaal maandelijks te worden bijgewerkt. Verder draagt de drijver van de inrichting er zorg voor dat hulpverleningsdiensten van de overheid voor elke installatie direct toegang hebben tot de actuele gegevens van de binnen de installatie aanwezige gevaarlijke stoffen.
In de vigerende omgevingsvergunning van 29 januari 2009 is een voorschrift (5.2.8) opgenomen dat conform het Brzo 1999 en de Regeling risico’s zware ongevallen en PGS 15 beschrijft waar de stoffenlijst aan moet voldoen.
In het onderzoek van de VI, IVW en AI zal worden ingegaan op de vraag of Chemie Pack zich heeft gehouden aan deze verplichtingen, alsmede op de vraag of de vergunning op dit punt adequaat is. Of aan deze verplichting is voldaan, op de dag van de brand zelf, zal mogelijk in de onderzoeksrapportage van de OvV aan de orde komen.
Waren er op het bedrijf afdoende voorzieningen aanwezig voor bluswater opvang? Hebben deze naar behoren gefunctioneerd?
Het onderzoek van de VI, IVW en AI zal ingaan op de vraag of er afdoende voorzieningen aanwezig waren voor bluswateropvang.
In algemene zin moet wel worden opgemerkt dat bedrijfsinterne voorzieningen voor bluswateropvang, zoals die bijvoorbeeld in PGS-richtlijnen zijn vastgelegd, uitgaan van goed functionerende interne brandbestrijdingssystemen. Het gaat dan om de opvang van bluswater dat vrijkomt bij het gedurende bepaalde tijd in werking zijn van een automatisch blussysteem, en het gedurende korte tijd nablussen.
Of de aanwezige bluswateropvangvoorzieningen naar behoren gefunctioneerd hebben zal mogelijk in het rapport van de OvV naar voren komen.
De remigratiewet |
|
Mirjam Sterk (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland betaalt terugkeer Bosniërs»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat er staat in het officiële bericht dat naar het Bosnische ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen is gestuurd? Betreft dit de bestaande remigratieregeling, die op dit moment nog geldt? Is in dit bericht reeds betrokken dat de regering heeft aangekondigd dat de bestaande regeling wordt versoberd, gelet op de nieuwe visie op de verhouding tussen remigratiefaciliteiten en inburgering/integratie en arbeid?
Neen, want er is geen officieel bericht dezerzijds aan het Bosnische ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen gestuurd over de Remigratiewet.
Kunt u aangeven op welke punten de remigratieregeling wordt versoberd, aangezien de huidige focus meer ligt op inburgering en participatie in Nederland dan op terugkeer en het voortbestaan van een afhankelijke situatie in het herkomstland?
Op 13 november 2009 is door mijn ambtsvoorganger op het remigratiedossier een brief aan de Tweede Kamer voorgelegd met aanpassingsvoorstellen voor de Remigratiewet; Tweede Kamer, 2009–2010, 32 123 XVIII, nr. 29. Deze voorstellen betreffen twee wetswijzigingen, te weten: de verhoging van de leeftijds-voorwaarde van 45 jaar naar 55 jaar voor de voorziening met een maandelijkse uitkering en het afschaffen van de basisvoorzieningen in de wet. Tevens zijn er aanpassingen in de lagere regelgeving aangekondigd. Deze betreffen onder meer de beperking van de doelgroep tot de eerste generatie en de verhoging van drempeltermijnen voordat een aanvraag voor de wet kan worden ingediend.
Op welk moment kan de Kamer de aanpassingen van de (ruime) remigratieregeling tegemoet zien, zoals aangekondigd in de brief van 13 november 2009, die een reactie was op de motie Van Toorenburg, inzake «heroverweging Remigratiewet»? Wordt hierbij ook de motie Dibi c.s. betrokken inzake de beperking van de regeling tot de eerste generatie migranten?2, 3 en 4
Ik wil voor de zomer van dit jaar aan de Tweede Kamer een wetswijzigings-voorstel voorleggen voor de Remigratiewet ter beantwoording van de motie Van Toorenburg. De beantwoording van de motie Dibi vormt onderdeel van de aangekondigde aanpassingen van de lagere regelgeving van deze wet, die ook zijn ingegeven door de motie Van Toorenburg.
Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Waar blijven de deskundigen?»?1
Ja.
Is het waar dat er nog geen enkele deskundige is geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD)? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, hoeveel deskundigen zijn tot nu toe opgenomen in het register?
Nee. Tot nu toe zijn 36 deskundigen opgenomen in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD, www.nrgd.nl).
Wat is de rol van het onafhankelijke College gerechtelijk deskundigen, dat moet beslissen of een deskundige ingeschreven kan worden in het register, bij de trage totstandkoming van het register?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683). Het registratieproces duurt vanaf het instellen van een normstellingsadviescommissie tot de uiteindelijke openbaarmaking van geregistreerde deskundigen in het NRGD ongeveer tien maanden. Het College is hierbij afhankelijk van het veld, dat een substantiële bijdrage dient te leveren aan de normstelling en de daarop volgende toetsing van aanvragers. Aangezien aanmelding op vrijwillige basis plaatsvindt, is het College bij het vullen van het register verder afhankelijk van de mate waarin deskundigen zich aanmelden voor registratie.
Welke consequentie heeft het uitblijven van het inschrijven van deskundigen in het register voor de kwaliteit van de deskundigen die worden opgeroepen bij een terechtzitting?
Dit heeft geen consequenties. Deskundigen moeten in alle gevallen aan bepaalde kwaliteitseisen (kennis van een bepaald deskundigheidsgebied en bekwaamheid) voldoen en moeten geschikt zijn om de specifieke opdracht te vervullen. De zittingsrechter zal zich hiervan moet vergewissen. Het register vormt daarbij een hulpmiddel. Als een niet in het NRGD geregistreerde deskundige beoordeeld moet worden, kan de zittingsrechter de criteria hanteren die in het Besluit register in strafzaken zijn vastgelegd voor toetsing door het College gerechtelijk deskundigen.
Betekent het uitblijven van een register een lastenverzwaring voor de rechtspraktijk vanwege de papieren rompslomp en een lastenverzwaring voor de rechterlijk macht omdat een rechter de benoeming van de opgeroepen, niet geregistreerde deskundige moet motiveren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683). De daarin genoemde werkafspraken met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zien ook op de lastenverzwaring die verbonden is aan de gevallen waarin RC’s deskundigen benoemen. Om deze lasten te verminderen kan de RC ten aanzien van bij deze organisaties werkzame deskundigen een standaardformulier en een standaardmotivering gebruiken. De gerechten worden overigens financieel gecompenseerd voor de extra inspanningen die gepleegd moeten worden.
Is het waar dat de rechters de te benoemen deskundige maar zeer licht toetst? Zo ja, wat is de waarde van de betrouwbaarheid en de waardering van de deskundigheid van een opgeroepen deskundige als deze betrouwbaarheid en deskundigheid nagenoeg niet wordt getoetst?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 4 en 5. De Raad voor de Rechtspraak heeft mij meegedeeld dat in het kader van genoemde werkafspraken de RC de kwaliteit van een bij het NFI of NIFP werkzame deskundige in deze overgangsfase licht toetst en dat het zwaartepunt van de kwaliteitstoets bij het NFI en het NIFP ligt. De waarde van de betrouwbaarheid en de waardering van de deskundigheid van een deskundige is volgens de Raad voor de Rechtspraak gelegen in de mate waarin genoemde organisaties hun kwaliteitsborging realiseren.
Welke acties gaat u ondernemen om te zorgen dat het NRGD met gekwalificeerde deskundigen wordt gevuld? Op welke termijn gaan deze acties hun beslag krijgen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683).
De in beslaggenomen zeehonden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Klopt het dat de zeehonden die gisteren in Venlo in beslag genomen zijn naar het Dolfinarium Harderwijk zijn overgebracht?1 Zo ja, waarom zijn ze juist daarheen gebracht?
Beide zeehonden zijn bestuursrechtelijk in bewaring genomen door de Dienst Regelingen en ondergebracht bij het Dolfinarium te Harderwijk. Het Dolfinarium is een erkende opslaghouder voor in beslag genomen zeezoogdieren.
Is het de bedoeling dat de zeehonden uiteindelijk weer in het wild worden uitgezet? Zo ja, wie beslist hierover? Op basis van welke informatie wordt deze beslissing genomen?
De informatie over de herkomst van deze dieren is doorslaggevend voor hun toekomst. Indien het dieren zijn die in gevangenschap zijn gekweekt, dan zullen ze niet worden uitgezet. Indien het dieren zijn die in het wild zijn gevangen, dan geldt als uitgangspunt dat op de plaats van herkomst. De beslissing hierover zal worden genomen door de bestuursrechter. De kosten hiervan komen voor rekening van de eigenaar of bij degene die deze dieren onder zich had.
Kunt u uiteenzetten hoe de visboer over de zeehonden kon beschikken?
Er bestaat een illegaal circuit waarin beschermde dieren worden verhandeld. In het belang van de strafrechtelijke behandeling van deze zaak kan ik daar verder niet op ingaan.
Welke mogelijke sancties kunnen de visboer opgelegd worden voor het in bezit hebben van zeehonden?
De betrokkene is bestuursdwang aangezegd door Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I. Tevens zal proces-verbaal worden opgemaakt door de politie voor strafrechtelijke afhandeling van deze zaak.
Klopt het dat de Algemene Inspectie Dienst (AID) in 2004 bij deze man al drie bavianen en twee lynxen in beslag heeft genomen?2 Zo ja, deelt u de mening dat dergelijk recidivisme ongewenst is?
Eerdere overtredingen zijn mij bekend. Ik acht recidivisme in dezen ongewenst.
Deelt u de mening dat herhaaldelijk illegaal bezit van wilde en/of uitheemse dieren veelal voorkomen kan worden? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom u denkt dat dit niet kan en daarbij de aanpak schetsen die u de afgelopen jaren hebt gevolgd?
Kunt u helder uiteenzetten op welke wijze u dit dierenrecidivisme gaat aanpakken en welke extra inspanningen u daarvoor gaat leveren ten opzichte van het lopende beleid? Kunt u uw ambities inzichtelijk maken in termen van streefcijfers en doelstellingen?
In het algemeen kan niet worden gesteld dat herhaaldelijk illegaal bezit kan worden voorkomen. Het is de intentie van dit kabinet om de illegale handel in dieren (huisdieren, inheemse niet gedomesticeerde en exotische dieren) effectiever te bestrijden. Concrete streefcijfers zijn lastig te formuleren ten aanzien van een problematiek die zich in het illegale circuit afspeelt.
Vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hogere prijs voor vlees zonder antibiotica»?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat de consument moet betalen voor de vermindering van het antibioticagebruik in vlees?
Het artikel waarnaar u verwijst, bericht over vleeskippen met het zogenaamde Beter Leven-kenmerk (tussensegment). Deze kippen krijgen met name meer licht en ruimte aangeboden dan reguliere vleeskippen. Een gunstig bijeffect is dat in deze vorm van pluimveehouderij significant minder antibiotica worden gebruikt. Een eventuele hogere consumentenprijs wordt met name veroorzaakt door verbeterde houderijomstandigheden en niet door het gebruik van minder antibiotica.
Deelt u de mening dat goed consumentengedrag in dit geval bestraft wordt met een boete op de consumentenprijs?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat met name het gebruik van antibiotica in de veehouderij minder aantrekkelijk gemaakt zou moeten worden, bijvoorbeeld via een heffing? Zo nee, waarom niet?
Op 8 maart 2010 stuurde minister Verburg het rapport van Berenschot aan uw Kamer (Kamerstukken 29683-42)2. Op basis van dit rapport is het niet aannemelijk dat een heffing op antibiotica effectief zal zijn. «De totale impact van antibiotica voor de kostprijs van de intensieve veehouderij is beperkt, terwijl het economische belang zeer groot is. Dit heeft er vooral mee te maken dat door het gebruik van antibiotica grote bedrijfsrisico’s voorkomen kunnen worden», aldus Berenschot. Bovendien verwacht Berenschot dat een heffing het ontstaan van illegale handelscircuits of internethandel in de hand werkt.
Overigens stelt de kwaliteitsmanager van Plukon uitsluitend dat de dierenarts geen apotheekfunctie meer zou moeten hebben. In de begeleidende brief bij het rapport ging minister Verburg al specifiek in op de wenselijkheid van het ontkoppelen van voorschrijven en verhandelen door de dierenarts. Ik onderschrijf haar stellingname dat de aanpak die de veehouderij zelf voorstelt op dit moment kansrijker is.
In onze brief van 8 december 2010 (Kamerstukken 29683-65) geven de minister van VWS en ik een reactie op de plannen van de sector om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen en beschrijven wij het ingezette beleid. Tegenvallende (tussentijdse) reductieresultaten kunnen aanleiding zijn voor aanpassing van dit beleid.
Onderschrijft u de stelling van de kwaliteitsmanager van Plukon dat de vermindering van het antibioticagebruik teveel wordt overgelaten aan de sector? Zo ja, op welke wijze wilt u daar verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de levering van antibiotica uitsluitend toe te staan aan onafhankelijke apotheken? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de regie van de bestrijding van MRSA- en ESBL-bacteriën geheel in handen te leggen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport conform de unanieme wens van de Eerste Kamer?2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De minister van VWS en ik zijn van mening dat de bestrijding van antibioticaresistentie een gezamenlijke beleidsverantwoordelijkheid is van zowel het ministerie van VWS als van EL&I.
De minister van VWS is beleidsverantwoordelijk voor de aanpak van antibioticaresistentie in de humane zorg en voor de bescherming van de volksgezondheid in het algemeen.
Het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij vraagt om aanpassingen in de huisvesting en het diermanagement veehouderijbedrijven. Deze vraagstukken liggen op het terrein van het ministerie van EL&I. Het bepalen van de doelstellingen en de monitoring van de vermindering gebeurt vanuit onze beide departementen gezamenlijk. Het belang van de volksgezondheid staat hierbij voorop.
Cybercrime aanvallen op Nederlandse bedrijven |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse bedrijven vaak doelwit cyberaanval»?1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat Nederland een van de landen is met de meeste ICT-beveiligingsincidenten binnen de Europese Unie en dat vooral Nederlandse bedrijven hier vaak de dupe van zijn?
Ja. Hier past wel enige nuancering. Het valt namelijk op dat een aantal landen met een vergelijkbaar relatief veel en geavanceerd ICT-gebruik zoals Finland, Noorwegen en Denemarken, ook minder goed scoren. Veel gebruik leidt klaarblijkelijk ook sneller tot de kans op meer incidenten.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, die tot grote economische schade leidt en dat hier snel verandering in moet komen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een slechte score in de EU ten aanzien van ICT-incidenten is ongewenst. Los van het directe ongemak en schade, heeft dit mogelijk een negatieve impact op het vertrouwen in de ICT-dienstverlening en het vestigingsklimaat. Ondanks dat Nederland het over het algemeen (zeer) goed doet in de internationale benchmarks, zijn dit ontwikkelingen die mogelijk inbreuk hebben op dat beeld en derhalve de aandacht vragen.
Welk beleid voert u met betrekking tot het voorkomen van cyberaanvallen op bedrijven in Nederland?
Netwerk- en informatiebeveiliging is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. De concrete maatregelen dienen dan ook door de bedrijven zelf te worden genomen. Dat neemt niet weg dat de overheid het van belang vindt om bedrijven te wijzen op de mogelijke risico’s. Het voorkomen van cyberaanvallen begint namelijk bij bewustwording met betrekking tot de risico’s en kennis van mogelijke oplossingen. Daarom is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in bewustwording en voorlichting via programma’s als Digivaardig en Digibewust. Ook vanuit de private sector zijn initiatieven ondernomen zoals de campagne «3 x kloppen» en het recente vervolg erop van de bancaire sector.
Ook informatie-uitwisseling is van belang ter voorkoming van incidenten. Zo is al enige jaren het InformatieKnooppunt Cybercrime actief. Binnen dit knooppunt wordt tussen enerzijds GOVCERT, AIVD en KLPD en anderzijds marktpartijen, gevoelige en vertrouwelijke informatie over dreigingen en best practices uitgewisseld.
Zijn de feiten uit dit artikel voor u aanleiding om verdere actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De feiten uit dit artikel zullen naast de inzichten worden gelegd die nu worden verzameld ten behoeve van de aan uw Kamer toegezegde nota Digitale Agenda.nl.
In de Digitale Agenda.nl zal ook worden ingegaan op de veiligheid van ICT netwerken en het vertrouwen dat de eindgebruiker in ICT moet ervaren. In maart 2011 zal de Nationale Cybersecurity Strategie aan de Tweede Kamer worden toegestuurd met daarin ondermeer het beleid rond de aanpak van cybercrime.
Beide documenten spelen daarmee in op de noodzaak om ICT incidenten te beperken.
Een vreemdeling die aangifte kwam doen van de geboorte van zijn kind |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de 27-jarige asielzoeker uit Azerbeidzjan die in Winterswijk de geboorte van zijn kind kwam aangeven en vervolgens in vreemdelingenbewaring is gesteld?1
Ja.
Wat zijn de redenen van de aanhouding en de inbewaringstelling?
Op maandag 20 december 2010 bezocht een man het gemeentehuis in Winterswijk om aangifte te doen van de geboorte van een kind. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Winterswijk stelt daarbij op grond van artikel 1:19e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek, de identiteit van de aangever vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. De betrokken man was niet in het bezit van een zodanig document en toonde aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een verlopen W-document uit 2009 (een identiteitsdocument uitgegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst). De gemeente heeft hiervan melding gemaakt bij de Vreemdelingenpolitie, omdat de Vreemdelingenpolitie de gemeente Winterswijk eerder had verzocht melding te doen als iemand aangifte zou doen van de geboorte van het kind van de desbetreffende vrouw. Ten aanzien van deze vrouw was namelijk een identiteitsonderzoek gestart. Ten aanzien van haar broer was reeds gebleken dat hij zich schuldig had gemaakt aan het verstrekken van onjuiste persoonsgegevens ex artikel 36 Wet GBA en het vermoeden bestond dat de vrouw eveneens onjuiste persoonsgegevens had verstrekt. Door de melding wilde de Vreemdelingenpolitie de verblijfplaats van de vrouw, die zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken, achterhalen.
Bij controle van de personalia door de Vreemdelingenpolitie bleek dat de betrokken man zich sinds 2009 had onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. De aan hem opgelegde meldplicht was hij sinds 2009 niet meer nagekomen. De juiste identiteit van deze vreemdeling kon op dat moment niet worden vastgesteld, waarop hij staande is gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Het betreffende wetsartikel stelt dat van deze bevoegdheid gebruik gemaakt mag worden indien onder meer sprake is van «feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren». De vreemdeling is vervolgens overgebracht naar het politiebureau en daar na ophouding in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf).
Het belang van de openbare orde vorderde deze maatregel, omdat er aanwijzingen waren om te vermoeden dat betrokkene zich aan de uitzetting zou onttrekken.
Voorafgaande aan de inbewaringstelling is de vreemdeling gehoord. Tijdens dit gehoor heeft hij onmiskenbaar te kennen gegeven dat hij niet wilde meewerken aan terugkeer en hij was niet bereid opgave te doen van zijn woon/verblijfadres dan wel dat van zijn vrouw.
Klopt het dat de asielzoeker en/of zijn vrouw nog in een lopende toelatingsprocedure voor verblijf in Nederland zijn verwikkeld, en derhalve niet uitgeprocedeerd zijn?
Betrokkenen hebben verschillende aanvragen om verblijf ingediend die alle zijn afgewezen en in rechte vast staan. Zij zijn derhalve beiden uitgeprocedeerd en verblijven niet-rechtmatig in Nederland.
Wat is uw opvatting over het oppakken van vreemdelingen op het moment dat zij de geboorte van hun kind komen aangeven? Is dit ook gebruikelijke praktijk in andere gemeenten? Kan dit ook gebeuren als vreemdelingen zonder Burger Service Nummer (BSN-nummer) zich melden bij de gemeente voor andere diensten?
De vraag hoe het uitoefenen van vreemdelingentoezicht zich verhoudt tot het doen van geboorteaangifte van een kind, zal ik betrekken bij de visie op illegaal verblijf. Deze visie zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u mijn visie op illegaal verblijf, waar de strafbaarstelling van illegaal verblijf onderdeel van uitmaakt, voor de zomer 2011 toe te zenden.
Deelt u de mening dat het oppakken van vreemdelingen bij de aangifte van de geboorte van hun kind het onverantwoorde risico met zich meebrengt dat dit soort kinderen niet meer worden aangegeven, zij derhalve niet meer geregistreerd zullen worden en ook niet voorkomen in de inentingsadministratie met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met gemeenten in overleg te treden en ervoor te zorgen dat vreemdelingen niet meer opgepakt worden als zij de geboorte van hun kind komen aangeven?
Zie antwoord vraag 4.
Het massaproces tegen Turks-Koerdische politici |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het proces tegen Turks-Koerdische politici in Turkije, dat op 13 januari zal plaatsvinden?
Ja.
Hoe kijkt u tegen deze procesgang aan?
Het betreft een proces tegen 152 verdachten die worden beschuldigd van lidmaatschap van de KCK, de vermeende civiele tak van de verboden PKK. De verdachten maken deel uit van een groep van meer dan 1900 mensen die sinds april 2009 zijn opgepakt.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang, volgt Nederland deze zaken op de voet. Dit gebeurt in nauwe samenspraak met overige EU-lidstaten en de Europese Commissie. Zo was de Nederlandse Ambassade op de eerste dag van deze rechtszaak, d.d. 18 oktober 2010, aanwezig.
Volgt u deze zaak actief of bent u bereid dit te doen? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zelf of in EU-verband bij dit proces aanwezig te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een inventarisatie naar de sluiting van coffeeshops door voorgenomen kabinetsbeleid |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zes op de tien coffeeshops bij kabinetsbeleid dicht», waarin gesteld wordt dat 57,9% van de Nederlandse coffeeshops in veertien steden door het kabinetsbeleid zou moeten sluiten?1
Bent u bereid in uw drugsnota, op basis van het door u gestelde afstandscriterium tussen coffeeshops en scholen, een lijst op te nemen met daarin alle coffeeshops die te maken krijgen met sluiting? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn uw verwachtingen omtrent de toename van de hoeveelheid straathandel, zoals die ook is toegenomen door de sluiting van coffeeshops in West-Brabant? Bent u bereid een nulmeting uit te voeren naar de effecten van het gebruik van harddrugs, de straathandel en de daarmee samenhangende overlast, zodat de consequenties van het ingezette beleid nauwkeurig kunnen worden vastgesteld?
Een vergelijking met de gemeenten in West-Brabant is niet zonder meer te maken, omdat in deze gemeenten alle coffeeshops hun deuren moesten sluiten, terwijl het afstandscriterium in het algemeen minder verstrekkende gevolgen zal hebben. De gevolgen op de straathandel zullen dan ook moeten worden afgewacht. Indien straathandel wordt aangetroffen dan zal die met de beschikbare wettelijke mogelijkheden worden aangepakt door het lokaal bestuur, Openbaar Ministerie en de politie. De straathandel is ook een punt van aandacht van de Taskforce bestrijding georganiseerde criminaliteit in Brabant, waar het aangescherpte coffeeshopbeleid van het kabinet versneld wordt invoerd. De Taskforce beziet in dat kader ook of een nulmeting gewenst is. Ik wacht dit af voordat ik besluit over een landelijke nulmeting.
Welke rol spelen gemeenten in de totstandkoming van uw beleid? In hoeverre wilt u rekening houden met lokale situaties en lokaal maatwerk accepteren, zeker in steden waar in goed overleg al tot afspraken met coffeeshops is gekomen, en waar de AHOJ-G2 criteria goed worden nagekomen, ook wat betreft jongeren?
Binnen de kaders van het regeerakkoord wordt overleg gevoerd met verschillende gemeenten, bijvoorbeeld in het kader van de Taskforce Brabant.
Het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur van HWW-Zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van HWW-Zorg plotseling vertrekt?1
Ik heb er notie van genomen.
Wat is de reden van het plotselinge vertrek? Indien u hier geen kennis van heeft, bent u bereid dit na te gaan? Zo nee, waarom niet?
De bestuurder heeft een aanbod gekregen van een andere zorginstelling. Dat de bestuurder hierop in gaat, is zijn eigen beslissing, waarover ik niets te zeggen heb.
Is het waar dat deze bestuurder afziet van een vertrekbonus en vrijwillig vertrekt? Op welke vertrekregeling kan hij aanspraak maken?
Dit is iets wat tussen deze bestuurder en de organisatie speelt.
Wat was de hoogte van het salaris dat deze bestuurder ontving over 2010?
Het inkomen van deze bestuurder over 2010 wordt verantwoord in het jaarverslag van 2010. Dit komt medio 2011 uit, waardoor ik hier nu geen antwoord op kan geven.
Herinnert u zich uw uitspraak dat u de zorgen deelt over de grote afstand tussen bestuur en personeel? Deelt u de mening dat het in dit licht niet bevorderlijk is als een voorzitter van de Raad van Bestuur binnen één jaar alweer vertrekt?2
Ik ben het eens met het feit dat een snel verloop van bestuurders in een organisatie onrust kan veroorzaken. Echter het is een beslissing van de bestuurder zelf, waarvoor ik niet verantwoordelijk ben.
Is het waar dat deze bestuurder inmiddels een baan heeft geaccepteerd bij een andere zorginstelling? Zo ja, wekt dit niet de onwenselijke indruk dat de zorg een duiventil is voor bestuurders? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze bestuurder heeft inderdaad een aanbod geaccepteerd bij een andere zorgorganisatie. Zoals eerder gezegd is dat een beslissing van de bestuurder zelf, waar ik niet over ga en wat niet onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Heeft de vertrekkende bestuurder een fusie of een andere ingrijpende organisatieverandering voorbereid die na zijn vertrek zal worden uitgevoerd? Zo ja, kunt u hierop een toelichting geven?
Gezien het proces waarin HWW Zorg zich bevindt zijn al veranderingen in gang gezet en zullen de komende tijd nog verder doorgevoerd worden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de zorginstellingen HWW-zorg, dat 12 januari a.s. plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De aanpak van strategische sectoren in de Europese Unie |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van EU-commissaris Antonio Tajani (Industrie) in de Duitse krant Handelsblatt?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zeer gewenst is om – ook in het kader van de EU-2020 strategie – de industriebelangen van en binnen de EU zorgvuldig te wegen, innovatieve industrie voor Europa te behouden en te versterken en een strategie te hanteren die moet voorkomen dat bedrijven die voor de Europese Unie van strategisch belang zijn of kennis en patenten bezitten die voor de Europese Unie van strategisch belang zijn, risico’s lopen door overname of verkoop? Zo nee, waarom niet?
Industrie en aan de industrie verwante diensten (zoals logistiek en zakelijke dienstverlening) zijn cruciaal voor economische groei, welvaart en voor maatschappelijke uitdagingen zoals duurzaamheid, gezondheid en veiligheid. Daarom geeft dit kabinet het ondernemers volop de ruimte in het nieuwe bedrijfslevenbeleid. Enerzijds door in te zetten op goede randvoorwaarden voor alle ondernemers (o.a. fiscaliteit, infrastructuur, onderwijs en aanpak regeldruk). Anderzijds zet dit kabinet in op het versterken van economische topgebieden, zoals agrofood, high tech, water, chemie en logistiek. Nederland heeft unieke sterktes, waarmee internationaal het verschil wordt gemaakt en het kabinet wil samen met bedrijven en kennisinstellingen deze sterktes verder uitbouwen.
Het versterken van de concurrentiekracht van de industrie is een belangrijk onderdeel van de Europa 2020-strategie gericht op slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid. Op 28 oktober 2010 heeft de Europese Commissie de Mededeling over een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering (COM (2010) 614 final) uitgebracht. Dit is een van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie. Op 10 december 2010 heeft de Raad voor het Concurrentievermogen conclusies over deze Mededeling aangenomen (Raad van de Europese Unie, 17838/10). Belangrijke actiepunten voor de komende periode zijn o.a. het verder versterken van de interne markt, slimme regelgeving, betere toegang tot financiering van bedrijven, het zorgen voor een eerlijk speelveld, aandacht voor het MKB en het stimuleren van innovatie.
Cruciaal voor de concurrentiekracht van bedrijven is een goede marktdynamiek (inclusief de mogelijkheden van bedrijfsovername of -verkoop). Buitenlandse investeringen spelen hierbij een belangrijke rol, omdat hiermee nieuwe kennis, vaardigheden en technologie vanuit het buitenland kunnen binnenstromen. Dit verhoogt de productiviteit. De andere kant van deze medaille is dat hierdoor ook kennis naar het buitenland kan stromen. Veel fusies en overnames hebben o.a. als doel het binnenhalen van technologische onderzoekscapaciteit. Dit hoeft zeker niet nadelig te zijn: voor bedrijven in het thuisland van het overgenomen bedrijf is dit vaak zelfs een extra prikkel om verder te innoveren om zo de meest geavanceerde technologie in huis te blijven houden.
Ten behoeve van marktdynamiek ziet de overheid (zowel nationaal als in Europa) toe op gezonde concurrentieverhoudingen via toezicht op mededinging en toetsing van fusies en overnames. Verder is het van belang dat publieke belangen geborgd blijven. Bedrijfsactiviteiten en kennis die van publiek belang zijn, zijn in Nederland op verschillende wijzen goed beschermd. Zo geldt voor niet beursgenoteerde bedrijven in strategische sectoren dat cruciale delen van strategische bedrijven of infrastructuur via (meerderheids- of zelfs 100%) aandeelhouderschap in eigendom zijn van de staat. Verder worden publieke belangen geborgd via specifieke sectorale wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op het terrein van energie en telecom) in combinatie met toezichthoudende organen. Tenslotte voorkomt het concentratietoezicht door de NMa ongewenste machtsposities in strategische sectoren. Voor alle beursgenoteerde bedrijven geldt verder een verplichte melding van belangen vanaf een belang van 5%. Er is een wetsvoorstel aanhangig in de Tweede Kamer waarbij deze grens wordt verlaagd naar 3% en waarbij aandeelhouders tevens moeten aangeven of zij voor of tegen de strategie van de vennootschap zijn (2009, TK 32 014, nr. 2). In Europa is er een belangrijke rol voor DG Mededinging, die toeziet op gezonde concurrentieverhoudingen en een eerlijk speelveld binnen de Europese Unie.
Zo ja, deelt u de opvatting dat een dergelijke strategie op de meest korte termijn in werking dient te treden? Zo nee, waarom niet?
In februari zal de Tweede Kamer een nadere uitwerking van het bedrijfslevenbeleid ontvangen. Dit beleid en het Europese industriebeleid liggen in elkaars verlengde en vormen tezamen een offensieve strategie die is gericht op het versterken van het vestigingsklimaat en de concurrentiekracht van de Nederlandse en Europese industrie. Dit is de beste garantie voor het ontstaan, behoud en aantrekken van toonaangevende en innovatieve bedrijven. Ik zie geen aanleiding om hier extra elementen aan toe te voegen, bijvoorbeeld in de vorm van extra toetsing van fusies en overnames. Dit zou namelijk leiden tot extra bureaucratie. Ook draagt extra regelgeving niet bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en schrikt dit investeerders af. Daarnaast bestaat het gevaar dat een dergelijke stap zal leiden tot protectionistische maatregelen door derde landen. Een open en internationaal georiënteerde economie zoals de Nederlandse economie zal hiervan schade ondervinden.
Zo ja, deelt u de opvatting dat het hierbij niet alleen moet gaan om defensieve industriële belangen maar ook om de verspreiding en het vermarkten van kennis en onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het stimuleren van innovatie is een belangrijk onderdeel van het bedrijfslevenbeleid. Alleen door voortdurend te vernieuwen kunnen bedrijven de internationale concurrentiestrijd aan. De uitdaging voor de komende tijd is vooral het beter vermarkten van kennis en patenten (valorisatie), want Nederland heeft veel hoogwaardige kennis in huis, maar slaagt er nog onvoldoende in om die kennis om te zetten in nieuwe producten en diensten en vernieuwend ondernemerschap.
Ook in het Europese industrie en innovatiebeleid is valorisatie een belangrijk aandachtspunt, getuige de Raadsconclusies van het vlaggenschipinitiatief Innovatie Unie van 26 november 2010 en het vlaggenschipinitiatief Europees Industriebeleid van 10 december 2010. Kernpunten naast verbetering van de interne markt zijn o.a. een goed en betaalbaar EU-octrooisysteem, verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal, verbetering van toegang tot Europese programma’s en innovatief aanbesteden. Nederland zet zich actief in de EU in om door versterkte samenwerking tussen een groep van lidstaten een EU-octrooi van de grond te krijgen, wat veel positieve gevolgen zal hebben voor Europese ondernemers. Verder is Nederland voorstander dat de Europese Commissie onderzoekssamenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven bevordert.
Dit draagt bij aan betere verspreiding en vermarkting van kennis en onderzoek binnen Europa. Bovendien draagt dit bij aan het creëren van een interessant vestigingsklimaat voor bedrijven, omdat zij hiermee het excellente kennispotentieel dat in Europa voorhanden is kunnen benutten.
Zo ja, bent u voornemens deze onderwerpen bij de eerstvolgende EuropeseRaad voor het Concurrentievermogen inhoudelijk aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 25 november en 10 december jl. is gesproken over de Mededeling en zijn Raadsconclusies aangenomen over de Europese strategie voor industriebeleid. Het komt nu aan op uitvoeren van de verschillende actiepunten. Uiteraard zal Nederland de voortgang van de beleidsacties scherp volgen.
Bent u daarnaast bereid dit onderwerp te (doen) agenderen op de eerstvolgende Europese top over de EU-2020 strategie? Zo ja, met welke inzet van Nederland zal dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Op 17 juni 2010 heeft de Europese Raad de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid aangenomen. De thematische kant van de Europa 2020-strategie heeft de afgelopen maanden vorm gekregen door de invulling van de zeven vlaggenschipinitiatieven. Zo zijn de vlaggenschipinitiatieven Innovatie Unie en Industriebeleid in het najaar van 2010 uitgebracht en zal het laatste vlaggenschipinitiatief over Hulpbronnenefficiëntie eind deze maand worden gepubliceerd. Het komt nu aan op het uitvoeren van alle actiepunten uit de vlaggenschipinitiatieven zowel op nationaal als Europees niveau. De vakraden en de Europese Raad zullen regelmatig de voortgang bespreken. Zo zal de Europese Raad van 4 februari in het teken staan van innovatie en energie, twee belangrijke thema’s van de Europa 2020-strategie.
Op welke wijze krijgt geopolitieke industrie- en kennisstrategie een plaats in de nota over een nieuwe industriepolitiek, die u aan het ontwikkelen bent?
In toenemende mate zijn geopolitieke ontwikkelingen van invloed op randvoorwaarden en het speelveld waarmee bedrijven te maken hebben. Dit is mede een gevolg van de toenemende internationalisering en voortschrijdende mondialisering van de economie, waardoor «nieuwe» spelers op de markten zijn gekomen die soms andere spelregels hanteren. Landen die bijvoorbeeld sterk gedomineerd worden door staatskapitalisme, kunnen de regels van het economisch spel veranderen. Het is ook een gevolg van toenemende schaarste van grondstoffen en andere natuurlijke hulpbronnen die geconcentreerd zijn in bepaalde landen of werelddelen. Dit alles heeft tot gevolg dat economische diplomatie steeds belangrijker wordt voor de concurrentiekracht voor bedrijven, bijvoorbeeld bij het aantrekken van (hoogwaardige) buitenlandse investeringen of de toegang van bedrijven tot grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen. Economische diplomatie is dan ook een onlosmakelijk onderdeel van het nieuwe bedrijfslevenbeleid: mocht onverhoopt een bedrijf uit Nederland tegen problemen aanlopen bij het zakendoen in het buitenland, dan zal ik niet aarzelen om via economische diplomatie, waar nodig, te interveniëren.
Deelt u de opvatting dat het niet wenselijk is om hierbij op voorhand te pleiten voor een nieuwe autoriteit, met alle nieuwe institutionele en financiële effecten en extra kosten van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat er opnieuw een EU-instituut bijkomt?
Gelet op bovenstaande antwoorden zie ik zie geen aanleiding om een dergelijke autoriteit op te richten. Overigens ligt er bij mijn weten geen concreet voorstel van de Europese Commissie met betrekking tot dit punt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 15 januari 2011?
De benoeming van een interim-bestuurder bij ProRail |
|
Paulus Jansen |
|
Zal het in het artikel genoemde lid van de Raad van Commissarissen inderdaad per 5 januari 2011 benoemd worden tot interim-bestuurder bij ProRail?1 Zo ja, is de benoeming gebonden aan een maximale termijn? Wat is de honorering van de interim-bestuurder?
Ja, mevrouw Zuiderwijk-Jacobs is per 5 januari 2011 benoemd als tijdelijk bestuurder van ProRail. Per 1 februari 2011 zal ze tevens optreden als tijdelijk President-directeur.
De benoeming is voor bepaalde tijd, namelijk tot het moment dat er een definitieve opvolger van de heer Klerk wordt aangesteld. Het streven is deze opvolger op korte termijn te kunnen presenteren.
Mevrouw Zuiderwijk-Jacobs werkt voltijds en ontvangt daarvoor een vast salaris van 188 000 euro op jaarbasis. Ze ontvangt geen bonussen. Daarmee wordt voldaan aan de Balkenendenorm. Zoals mijn ambtsvoorganger in zijn brief aan uw Kamer van 22 september 2010 heeft aangegeven, is ProRail voor het beloningsbeleid ingedeeld in de categorie «publiek», waarop de Balkenendenorm van toepassing is.2
Bij wie berust de bevoegdheid om een interim-bestuurder te benoemen en te ontslaan?
Bij de aandeelhouder van ProRail, zijnde Railinfratrust, waarvan de Staat 100% aandeelhouder is. Omdat de besturen van Railinfratrust en ProRail een personele unie vormen, betekent dit dat wanneer de Staat een bestuurder van Railinfratrust benoemt (of ontslaat), deze bestuurder tevens benoemd (of ontslagen) dient te worden als bestuurder van ProRail. Derhalve is mevrouw Zuiderwijk-Jacobs zowel bestuurder van Railinfratrust als bestuurder van ProRail.
Is het benoemen van een interim-bestuurder uit de gelederen van de zittende Raad van Commissarissen in overeenstemming met Code Tabaksblat? Indien een dergelijke benoeming aan voorwaarden gebonden is: kunt u onderbouwen dat voldaan is aan deze voorwaarden?
Ja. Wel gaat de Code Tabaksblat ervan uit dat de desbetreffende commissaris dan uit de Raad van Commissarissen terugtreedt. Dit is in het geval van mevrouw Zuiderwijk-Jacobs ook gebeurd.
Hoe luidde het functieprofiel op basis waarvan de nieuwe interim-bestuurder van ProRail is geselecteerd?
Gelet op het snelle terugtreden van de heer Klerk en de noodzaak om in afwachting van een definitieve opvolger, de continuïteit en de slagkracht van het bestuur van ProRail te waarborgen, heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen voorgesteld een tijdelijk bestuurder te benoemen. Gelet op de continuïteit, het belang van een goede bekendheid met ProRail en het vereiste van directe inzetbaarheid, heeft de Raad van Commissarissen gekeken of iemand uit haar midden de tijdelijke functie zou kunnen vervullen. Daarbij is als voorwaarde gesteld het beschikken over bestuurservaring in klantgerichte organisaties. Mevrouw Zuiderwijk-Jacobs voldeed aan dit profiel en is daarom door de Raad van Commissarissen aan mij voorgedragen. Ik acht mevrouw Zuiderwijk-Jacobs geschikt voor de tijdelijke functie.
Wat is de planning voor de definitieve invulling van de vacature die is ontstaan door het vertrek van de huidige President-directeur van ProRail?
Op dit moment wordt er door de Raad van Commissarissen gezocht naar geschikte kandidaten voor de functie van President-directeur waarmee ik dien in te stemmen. Het streven is de nieuwe President-directeur op korte termijn te kunnen presenteren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 11 januari 2011 wanneer de Kamer haar werkzaamheden hervat?
Om een zorgvuldige beantwoording van deze vragen te waarborgen, was het helaas niet mogelijk deze vóór 11 januari naar uw Kamer te sturen.
De onrust in Tunesië |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u de berichten over de demonstraties tegen het bewind van president Zine el Abidine Ben Ali van Tunesië?1
Gaan op verschillende plaatsen in Tunesië vele duizenden demonstranten de straat op om te protesteren tegen de nijpende economische situatie, het gebrek aan vrijheid en de alles verstikkende corruptie van het regime Ban Ali? Zo ja, waarom kan hierover niet rechtstreeks worden bericht door de media en is men aangewezen op anonieme bloggers voor informatie?
Is dit het gevolg van een persbreidel door het regime? Zo ja, bent u bereid via de EU met kracht te protesteren tegen de persbreidel in Tunesië?
Deelt u de mening dat het gebrek aan economisch perspectief, de ernstige tekortkomingen op het vlak van mensenrechten, het gebrek aan politieke vrijheden en de enorme corruptie een voedingsbodem vormen voor radicalisering, die dankbaar door islamitische fundamentalisten zal worden gebruikt om hun invloed uit te breiden en meer terreur te veroorzaken? Zo ja, bent u bereid in EU-verband met spoed een speciale EU-strategie te bepleiten die er aan moet bijdragen dat in Tunesië de mensenrechten verbeteren, de politieke vrijheden toenemen, de persbreidel stopt, de corruptie wordt aangepakt, als voorwaarden om radicalisering tegen te gaan en economische ontwikkeling mogelijk te maken?
Bent u tevens bereid Frankrijk aan te sporen tot het verhogen van de bilaterale inspanningen om verbeteringen in Tunesië te bereiken, aangezien Frankrijk een speciale band heeft met Tunesië en veel invloed heeft in dat land?
De op handen zijnde uitzetting van een Somaliër |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat een tot christen bekeerde moslim uit Somaliland een dezer dagen ons land dreigt te worden uitgezet?
Ik ben bekend met de aanwezigheid van deze persoon in Nederland. Betrokkene heeft geen rechtmatig verblijf en dient Nederland derhalve zelfstandig te verlaten. Ten aanzien van betrokkene is geen concrete uitzetting gepland.
Kunt u aangeven of al eerder bekeerde moslims zijn uitgezet naar Somalië of Somaliland, aangezien daar de doodstraf op afvalligheid staat en deze teruggestuurde asielzoekers dus met de dood worden bedreigd? Zo ja, hoe vaak en waarom?
Zoals uw Kamer bekend is, wordt de geloofsovertuiging van vreemdelingen niet geregistreerd in het geautomatiseerde systeem van de Dienst Terugkeer & Vertrek.
Uiteraard wordt de religie van een individuele asielzoeker in zijn/haar dossier bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst wel vastgelegd, als de religie relevant kan zijn voor de beoordeling van het asielverzoek.
In de totaaloverzichten van afgewezen en gehonoreerde asielverzoeken is geen uitsplitsing naar religie opgenomen. Dit zou ook niet zinvol zijn, omdat religie niet altijd het enige of doorslaggevende punt is bij de toe- of afwijzing van een asielverzoek, zelfs niet als religie als argument in het asielverzoek wordt aangedragen.
Hoe schat u de mogelijke gevolgen voor betrokkene in, wanneer hij terugkeert naar Somaliland, waar overgang van de islam naar enige andere religie grondwettelijk is verboden?
Uit het meest recente ambtsbericht inzake Somalië blijkt dat in Somaliland de islam de officiële religie is. Hoewel een moslim geen afstand kan doen van zijn of haar geloof mogen niet-moslims in vrijheid hun geloof belijden.
Ter onderbouwing van de asielaanvraag heeft betrokkene onder andere aangevoerd dat hij sinds ruim 30 jaar het christelijke geloof belijdt. Tevens heeft hij aangevoerd dat hij hierdoor geen problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst.
Hoewel aan de christelijke geloofsovertuiging niet is getwijfeld vormt deze geen aanleiding tot bescherming in Nederland omdat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM heeft te vrezen, nu hij in verband met zijn bekering nooit problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst. Daarnaast zijn in Noord-Somalië, waar betrokkene vandaan komt, geen gevallen bekend van vervolging van christenen.
Zoals gesteld in de Vreemdelingencirculaire wordt van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dat betrokkene geen ruchtbaarheid zou moeten geven aan zijn geloof is geen overweging geweest in het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Nederland heeft een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van (hoger) beroep (rechterlijke toets) waarin wordt getoetst of een vreemdeling vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel bij terugkeer te vrezen heeft voor een schending van artikel 3 EVRM. Ook bij deze asielaanvraag is zorgvuldig nagegaan of uit de individuele omstandigheden, met name het christelijk geloof, en in het licht van de situatie in Somalië, blijkt dat hij bescherming nodig heeft. Nu is vastgesteld dat dit niet het geval is, is terugkeer aan de orde.
Ik acht de beslissingen op de asielaanvraag van betrokkene dan ook in lijn met het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Wat is uw oordeel over de argumentatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat, indien de autoriteiten van Somaliland niet op de hoogte zijn van de bekering naar het christelijke geloof van de betrokkene en hij er verder zijn mond over kan houden (geen ruchtbaarheid aan geeft), hij geen gevaar zal lopen? Is deze uitspraak niet in tegenspraak met het beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat pleit voor godsdienstvrijheid, en in tegenspraak met artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin het recht beschreven staat om van geloof te veranderen en het geloof te uiten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat de informatie in het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken – waarop IND en rechters zich veelal baseren – over christenen in Somalië zo summier is, terwijl Open Doors en Compass Direct beschikken over zeer gedocumenteerde informatie?
Zoals het ambtsbericht Somalië van september 2010 meldt, is het moeilijk om gedetailleerde informatie en cijfers te krijgen over de mensenrechtensituatie in Somalië, vanwege de slechte veiligheidssituatie aldaar. Dit geldt met name voor Zuid- en Centraal-Somalië. Als gevolg hiervan is ook de berichtgeving over schendingen van de vrijheid van godsdienst beperkt.
De nieuwsberichten op de website van Compass Direct over Somalië hadden betrekking op incidenten in Zuid- c.q. Centraal-Somalië. Deze website is nog laatstelijk geraadpleegd waarbij geen informatie is aangetroffen over de situatie in Noord-Somalië, de regio waarop de onderhavige casus betrekking heeft.
De verslaglegging in het ambtsbericht over schendingen van de vrijheid van godsdienst is gebaseerd op rapporten die in 2009 en 2010 verschenen zijn. De strekking ervan is in lijn met de berichten uit openbare bronnen. Er zijn in de beschikbare openbare bronnen inzake het jaar 2010 geen berichten over incidenten aangetroffen waarbij christenen uit Noord-Somalië (Somaliland en Puntland) als slachtoffer betrokken waren.
Kunt u zich voorstellen dat de zinsnede uit het Algemeen ambtsbericht Somalië, september 2010 «In Somalië bestaat een kleine, onopvallende christelijke gemeenschap», zonder verwijzing naar de vervolgingen waaraan christenen in Somaliland blootstaan, de suggestie kan wekken dat het in Somalië en Somaliland wel meevalt met onderdrukking van de godsdienstvrijheid voor christenen?
Op de aangehaalde zinsnede volgen twee paragrafen die de situatie in Zuid- c.q. Centraal Somalië en Noord-Somalië specificeren ten aanzien van de vrijheid van godsdienst.
Weet u dat de uitgezette Somaliër via Mogadishu naar Somaliland zal moeten reizen en hij dan gemakkelijk in handen van Al Shabaab kan vallen, door wie in het verleden verschillende Somalische christenen zijn onthoofd?
Het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 7 januari 2011 twee gemotiveerde interim measures getroffen die betrekking hebben op asielzoekers afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië.
Het is, tot het EHRM uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedures op basis van deze interim measures niet langer mogelijk om vreemdelingen uit te zetten naar Zuid- en Centraal Somalië. De Nederlandse overheid acht zich gehouden om aan deze interim measures, gezien de motivering en juridische strekking, generieke werking te verlenen en aan de betreffende categorie vreemdelingen, behoudens contra-indicaties, opvang te verlenen. De interim measures gelden echter niet voor uitzettingen naar Somaliland en Puntland.
De getroffen interim measures hebben mede tot gevolg dat uitzetting via het vliegveld van Mogadishu vindt niet langer plaats vindt.
Weet u dat er in Nederland verschillende Somalische christenen met de dood zijn bedreigd, en dat deze dreiging in het land van herkomst gemakkelijk kan worden uitgevoerd?
Situaties als in de vraag omschreven worden meegewogen in de individuele beoordeling van het asielverzoek. Ik verwijs daartoe ook naar de beantwoording van vraag 4 omtrent de toets of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
Hoe verhoudt zich de beslissing de Somalische christen uit te zetten tot de volgende uitspraak van toenmalig staatssecretaris van Justitie, Albayrak: «Van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dat is een beleidsregel. Ik zal erop toezien dat wij ook in de uitvoering van dit uitgangspunt uitgaan»?1 Onderschrijft u nog steeds deze beleidslijn? Zo ja, wat gaat u doen om de uitzetting van de bekeerde Somaliër tegen te houden?
Zoals blijkt uit het antwoord op de vragen 3 en 4 staat het niet-moslims in Somaliland vrij om hun geloof te belijden. Dit strookt ook met hetgeen door de betreffende vreemdeling is aangegeven in zijn asielrelaas.
Uitzetting is dan ook niet strijdig met bovenstaande beleidslijn, die nog steeds van kracht is.
Kunt u deze vragen, vanwege de op handen zijnde uitzetting, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Er is ten aanzien van betrokkene op dit moment geen concrete uitzetting gepland. Dit neemt overigens niet weg, zoals hierboven uiteengezet, dat uitzetting naar Somaliland beleidsmatig mogelijk is.