De partydrug GHB |
|
Sabine Uitslag (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulp GHB schiet tekort»?1
Ja.
Deelt u de mening dat GHB «het bewustzijn van de mens kan beïnvloeden en bij gebruik door de mens kan leiden tot schade aan de gezondheid en schade voor de samenleving» (artikel 3a, lid 2 Opiumwet)? Deelt u daarnaast de mening dat door drugsverslaving vaak niet alleen de verslaafde zelf, maar ook de gezinnen eromheen onder de verslaving lijden?
GHB werd vroeger als narcosemiddel gebruikt. In kleinere hoeveelheden werkt GHB ontremmend en geeft het een euforisch gevoel met een effect dat vaak wordt beschreven als een alcoholroes. GHB is moeilijk te doseren. Een gebruiker neemt al snel te veel, waardoor een toestand van bewusteloosheid («out gaan») kan optreden. Dit levert gezondheidsrisico’s op voor de individuele gezondheid van de gebruiker (ademhalingsmoeilijkheden, kans op stikken) en bij deelname aan het verkeer risico’s op schade en letsel voor zowel de gebruiker als voor andere verkeersdeelnemers. Op grond van deze overwegingen is GHB sinds 2002 op lijst II van de Opiumwet geplaatst. Ik ben van mening dat iedere verslaving niet alleen negatieve gevolgen heeft voor de verslaafde zelf, maar ook voor diens sociale omgeving.
Is er een causaal verband tussen schooluitval en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Uit de beschikbare gegevens (Nationale Drugs Monitor, Monitor drugsincidenten) is af te leiden dat GHB relatief weinig door middelbare scholieren wordt gebruikt. Uit het in 2009 gepubliceerde onderzoek2 naar middelengebruik (alcohol en cannabis) en voortijdig schoolverlaten is af te leiden dat middelengebruik onderdeel is van een breder leefpatroon met ook andere risicofactoren die in relatie staan tot problemen op school. Hoewel er geen stevig bewijs is voor een causale relatie tussen middelengebruik en schoolproblemen komt uit dit onderzoek wel het beeld naar voren dat vroeg en zwaar gebruik van alcohol en cannabis indicatoren zijn voor problemen op school. Het gaat echter te ver om schooluitval alleen toe te schrijven aan het gebruik van GHB of andere softdrugs.
Is er een causaal verband tussen de instroom in de jeugdzorg en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Een dergelijk verband is mij niet bekend. Uit het visiedocument «Jeugd-ggz: Investeren in de toekomst3», waarin in kader 9 de meest voorkomende diagnoses in de Jeugd-ggz in 2009 – uitgesplitst naar leeftijd – zijn weergegeven, is af te leiden dat aan middelen gebonden stoornissen van jongeren tot 18 jaar niet en van jongvolwassenen van 18 tot 22 jaar in zeer geringe mate (2%) in de Jeugd-ggz worden gediagnosticeerd.
Vindt u dat er een integrale aanpak moet komen voor zowel preventie als behandeling van GHB-verslaafden? Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven?
In deze verwijs ik naar de beantwoording van de door Kamerlid Bouwmeester gestelde vragen 5 en 7 over GHB (2011Z01628).
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat verslaving valt onder de definitie van chronisch ziek zijn en dus ook als zodanig behandeld moet worden?
Wetenschappelijke onderzoeksresultaten leiden steeds sterker tot de conclusie dat verslaving een zodanige verandering in de hersenen tot gevolg heeft, dat gesteld kan worden dat verslaving een hersenziekte is. Verslaving tast het beloningssysteem aan en het systeem waarmee controle wordt uitgeoefend over de keuzes die iemand maakt. Verslaafden beschikken niet meer over een adequate zelfcontrole. Afhankelijk van frequentie en duur van het gebruik en de aard van het middel of van de middelen kan dit tot onherstelbare schade leiden, terwijl ook na behandeling vanwege het defect van het belonings- en zelfcontrolesysteem het risico op terugval blijft bestaan, hetgeen een verklaring vormt voor het chronische karakter van verslaving.
Bent u bekend met het feit dat er wachtlijsten bestaan bij de verslavingscentra, waardoor verslaafden maandenlang moeten wachten op hulp? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze wachtlijsten worden teruggedrongen?
Uit een inventarisatie van de hulpvraag bij verslavingszorginstellingen voor behandeling van GHB-verslaving is gebleken dat dergelijke behandelingen vooral voorkomen in West-Brabant, Friesland, omgeving Zutphen, de kop van Noord-Holland, de stad Groningen en Zuid-Oost Drenthe. De wachtlijstproblematiek doet zich lang niet bij alle verslavingszorginstellingen voor, maar met name in Brabant en Noord-Nederland. Deze problematiek geldt alleen voor de klinische detoxificatiefase.
Mede gelet op de gezondheidsrisico’s die kunnen optreden bij het detoxificatieproces als onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving stimuleer ik een project waarbij de verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding ontwikkelen van een nieuw detoxificatieprotocol voor GHB-verslaving. Doel daarvan is het realiseren van een adequaat protocol waarmee elke verslavingszorginstelling dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving succesvol kan hanteren. Daardoor kan de behandelcapaciteit worden uitgebreid.
Ziet u aanleiding GHB te verplaatsen van lijst II naar lijst I van de Opiumwet door middel van een algemene maatregel van bestuur (artikel 3a, lid 2 Opiumwet), dan wel met spoed via een ministeriële regeling (artikel 3a, lid 5 Opiumwet)?
Ik heb onlangs het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) opdracht gegeven een nieuwe risicobeoordeling van GHB op te stellen. Het resultaat van deze beoordeling kan aanleiding zijn GHB van lijst II naar lijst I te verplaatsen. Ik heb het CAM gevraagd deze risicobeoordeling voor 1 juli 2011 af te ronden.
De plannen van de Europese Commissie om brandstofheffingen sterker aan energie-inhoud te koppelen |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving1 over de plannen van de Europese Commissie om brandstofheffingen sterker aan energie-inhoud te koppelen dan nu het geval is?
Ja.
Heeft u reeds contact gehad met de Europese Commissie of met andere Europese landen over de in het artikel genoemde voorstellen?
Ja. Op 28 maart 2007 heeft de Europese Commissie het Green Paper on market-based instruments for environmental and energy related policy purposes (COM(2007)140final) gepubliceerd. Hierin zijn door de Europese Commissie onder meer vragen aan lidstaten en overige belanghebbenden gesteld met het oog op een mogelijke herziening van de Richtlijn Energiebelastingen2. Nederland heeft per brief gereageerd op het groenboek. De conceptversie van deze brief3 is 21 juni 2007 met uw Kamer besproken4. Daarnaast is vanuit de Europese Commissie in 2009 informeel een presentatie verzorgd voor diverse belanghebbenden over haar ideeën rond een herziening van de Richtlijn Energiebelastingen.
Wat is uw reactie op de stelling, die in de in het artikel aangehaalde conceptvoorstellen centraal zou staan, dat «. . .de energiebelasting achterhaald is en te weinig rekening houdtmet het energie- en klimaatbeleid van de EU»?
De Europese Commissie heeft aangekondigd op korte termijn met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn Energiebelastingen te willen komen. Mocht de Europese Commissie een voorstel indienen, dan zullen de Eerste en Tweede Kamer door middel van het zogenoemde BNC-fiche op de hoogte worden gebracht van dit voorstel en de eerste positie van het kabinet ter zake. Deze eerste positie kan pas worden vastgesteld nadat duidelijk is hoe het voorstel luidt.
Een analyse van de effecten van het voorstel voor Nederland, zoals budgettaire gevolgen, gevolgen voor het Nederlandse fiscale stelsel alsmede de doelstellingen op het terrein van duurzame energie, de reductie van CO2-uitstoot en energiebesparing, zal op dat moment gemaakt worden. Wel wordt op dit moment in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu een onderzoek uitgevoerd door CE Delft/Ecofys naar de mogelijke gevolgen van de in een werkdocument van de Europese Commissie opgenomen ideeën. Dit werkdocument is gepubliceerd op de website www.euractive.com5 en betreft in concept de wijzigingen van de Richtlijn Energiebelastingen waar de Europese Commissie destijds (2009) aan dacht.
Kunt u toelichten wat de gevolgen voor het milieu en de schatkist zijn als heffingen op brandstoffen «op basis van CO2-emissies bij verbruik van de energie, en op basis van de energiewaarde van een brandstof» worden gebaseerd, zoals in het artikel wordt gesuggereerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het sterker relateren van heffingen op brandstoffen aan de energiewaarde van een brandstof of CO2-emissie bij gebruik van energie, als deze in EU- verband budgetneutraal worden ingevoerd, de kabinetsdoelstellingen op vlak van duurzame energie en CO2 beperking dichterbij zouden brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de effecten zijn van het sterker relateren van heffingen op brandstoffen aan de energiewaarde van een brandstof of CO2-emissie bij gebruik van energie voor het gebruik van diesel, en de daarmee samenhangende gevolgen voor de Nederlandse luchtkwaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de in de Brede Heroverwegingen 1 en 3 gekwantificeerde potentiële opbrengsten van het afbouwen van de accijnskortingen voor de binnenvaart in het kader van de Akte van Mannheim, en het afschaffen van de tariefdifferentiatie tractoren en mobiele werktuigen, in Europees verband onder de aandacht te brengen als onderbouwing van de mogelijke baten van het sterker koppelen van heffingen aan de energiewaarde van brandstoffen?
Ik ben van mening dat een discussie over accijnsvrijstellingen, accijnsverlagingen en/of heffingen gevoerd moet worden in het kader van de Europese besprekingen over de aanpassing van de Richtlijn Energiebelastingen en over het op 28 maart jl. verschenen Europese Witboek Vervoer. In het Witboek Vervoer geeft de Europese Commissie onder meer aan verder te willen gaan met het internaliseren van de externe kosten in alle vervoersmodaliteiten, rekening houdend met de verschillen tussen de modaliteiten en te streven naar het opheffen van distorsies. Meer specifiek voor de binnenvaart zal de Europese Commissie bezien of het internaliseren verplicht toegepast zou kunnen worden op de Europese binnenwateren (de Europese Commissie heeft deze actie voorzien tussen 2016 en 2020). Het kabinet zal u op korte termijn de reactie op het Witboek Vervoer doen toekomen.
Bent u bereid in overleg met de andere landen die de Akte van Mannheim ondertekend hebben, een analyse te maken van de ecologische en economische kosten en baten van het invoeren van een gebruiksheffing voor de binnenvaart en bij een positieve uitkomst deze mogelijkheid in Europees verband te agenderen?
Zie antwoord vraag 7.
Het biogas project in Afrika |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Klopt de aantijging van Afrikaanse bestuurders dat de ideeën van de stichting «Biogas for Better Life: an African Initiative» zijn gekaapt door Nederlandse ontwikkelingsorganisaties?1 Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, deze aantijging klopt niet. Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Klopt het dat het ministerie Buitenlandse Zaken de samenwerking met Biogas for Better Life heeft gestaakt omdat de stichting «niet over de gewenste beheercapaciteit beschikte»? Heeft het ministerie nog geprobeerd dit Afrikaanse initiatief betrokken te laten blijven bij het project? Is er samengewerkt met andere Afrikaanse organisaties?
Het Africa Biogas Partnership Program (ABPP) was een samenwerkingsverband van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en het Biogas for Africa Initiative, dat bestond uit enkele Afrikaanse organisaties. In 2008 werd het Biogas for Africa Initiatief, dat geen formele juridische status had, omgevormd tot de Stichting Biogas for Better Life. Naar het oordeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren de beheersmatige risico’s te groot om aan deze jonge en kleine stichting een subsidie van 30 miljoen Euro toe te kennen. Het ging en gaat immers om het uitvoeren vanaf 2009 van een omvangrijk en complex programma in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Oeganda, Senegal en Tanzania. Er is toen om die redenen voor gekozen Hivos een subsidie toe te kennen van 30 miljoen Euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij. Zij beschikten en beschikken wel over voldoende beheers- en uitvoeringscapaciteit. Bovendien hadden Hivos en SNV reeds ervaring opgedaan met de uitvoering van biogasprogramma’s in Vietnam, Bangladesh, Cambodja en Laos.
Er is geprobeerd om de Stichting Biogas for Better Life betrokken te laten blijven bij de implementatie van het programma. De rol op het gebied van lobby, advocacy en communicatie achtte de stichting echter te beperkt. Het ministerie, Hivos, SNV en de Stichting Biogas for Better Life konden het uiteindelijk niet eens worden over de rol van de Stichting, waarna de Stichting zelf op 28 augustus 2008 heeft besloten zich uit het ABPP samenwerkingsverband terug te trekken. Nadat de subsidie aan Hivos was verleend, hebben noch Hivos, SNV noch het ministerie signalen van de Stichting ontvangen dat het terug wilde komen op het eerder genomen besluit geen deel te willen nemen aan het partnerschap.
Deelt u de mening dat «Afrikaanse» betrokkenheid bij dergelijke projecten, gericht op zelfredzaamheid, van groot belang is en dat Nederlandse ontwikkelingsorganisaties Afrikaanse partners moeten betrekken? Zo ja, op welke manier zult u dat in dit geval bevorderen?
Ik onderschrijf uw mening. Het biogasprogramma in Afrika wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met Afrikaanse overheden, lokale NGO’s en de lokale private sector.
Op welke manier bevordert u de Afrikaanse kennis en kunde, zodanig dat de betrokken Afrikaanse landen in de toekomst zelf in staat zullen zijn biogastechnologie toe te passen?
Een belangrijke component van dit biogasprogramma is de opbouw van capaciteit in de landen van uitvoering. In samenwerking met Afrikaanse overheden, lokale NGO’s en de lokale private sector worden door Nederlandse ontwikkelingsorganisaties seminars gegeven aan lokale beleidsmakers voor het formuleren van duurzaam energiebeleid alsmede trainingen c.q. opleidingen aan lokale practitioners en metselaars.
De financiële problemen op Sint Maarten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Premier Sint Maarten tegen controle Donner»?1
Ja.
Is het waar dat premier Sarah Wescot-Williams van Sint Maarten zich niet kan vinden in het advies van het College financieel toezicht aan de rijksministerraad om een aanwijzing te geven om het inzicht in de financiën van Sint Maarten te verbeteren en de begroting op orde te brengen?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2109) en de 3e vraag van het lid Bosman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2110).
Zo ja, is dit niet opmerkelijk in die zin dat Sint Maarten en het College financieel toezicht de rijksministerraad gezamenlijk gevraagd hebben om een aanwijzing? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zoals u in het antwoord op de eerste vraag van het lid van Raak kunt lezen is dit niet langer het geval.
Hoe beoordeelt u de stelling van premier Wescot-Williams dat inzicht in de overheids-nv’s niet nodig en niet mogelijk is, en dat het College financieel toezicht met haar verzoek om een aanwijzing in dit kader de rijkswet financieel toezicht naar eigen hand wil zetten? Valt het verzoek om een aanwijzing volgens u binnen de kaders van de rijkswet financieel toezicht?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak en op de 7e vraag van het lid Bosman. Hierbij ben ik voorts van mening dat het Cft met het verzoek om inzage in de financiële gegevens van overheidsNV’s niet probeert de rijkswet naar eigen hand te zetten. Het Cft heeft duidelijk aangegeven de inzage nodig te hebben om te kunnen beoordelen of er geen verplichtingen zijn die het eventuele gebruik van mogelijke reserves zouden belemmeren. Een verzoek om een aanwijzing kan binnen de kaders van de rijkswet vallen.
In hoeverre is de rijksministerraad voornemens om in lijn met het advies van het College financieel toezicht een aanwijzing te geven om het inzicht in de financiën van Sint Maarten te verbeteren en om de begroting op orde te brengen?
Zie het antwoord op de 4e vraag van het lid Bosman.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de toenmalige minister van Financiën tijdens de schriftelijke behandeling van de rijkswet Financieel toezicht op de vragen wat de consequenties zouden zijn als Curaçao of Sint Maarten een aanwijzing van de raad van ministers van het Koninkrijk niet op zouden volgen? Herinnert u zich dat zij toen stelden dat het niet opvolgen van een aanwijzing dermate ernstig zou zijn dat zij niet bij voorbaat met die mogelijkheid rekening wensten te houden?
Ja. Deze antwoorden zijn te vinden in Kamerstukken II, 2009/10, 32 026 (R 1888), nr. 7, blz. 3.
Bent u van mening dat er – gezien de uitspraken van premier Wescot-Williams – wel degelijk rekening gehouden dient te worden met de mogelijkheid dat Sint Maarten een aanwijzing van rijksministerraad niet op wil volgen? In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat Sint Maarten niet bereid is om een aanwijzing van de rijksministerraad die in lijn is met het huidige advies van het College financieel toezicht op te volgen? Wat kunnen hier de consequenties van zijn?
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat Sint Maarten een aanwijzing van de RMR niet zal opvolgen.
Welke mogelijkheden heeft de rijksministerraad om te garanderen dat aanwijzingen van de rijksministerraad op basis van advies van het College financieel toezicht om de begroting van Sint Maarten op orde te brengen wel opgevolgd worden? Gaat u hier eventueel gebruik van maken?
Zoals gezegd in het antwoord op de vorige vraag heb ik vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Sint Maarten een aanwijzing van de RMR niet zal opvolgen. Mocht later blijken dat zulks wel het geval is dan zullen wij ons in de RMR nader beraden welke vervolgmogelijkheden er zijn.
Bieden de artikelen 43, 50 en 51 van het Statuut van het Koninkrijk de rijksministerraad in dit kader extra mogelijkheden? Zo ja, welke? In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat daar in de nabije toekomst gebruik van gemaakt zal worden?
Artikel 43, tweede lid, van het Statuut bepaalt dat het waarborgen van onder meer deugdelijk bestuur aangelegenheid van het Koninkrijk is. Artikel 50 biedt de mogelijkheid van schorsing en vernietiging van wetgevende en bestuurlijke maatregelen die in strijd zijn met de vereisten voor deugdelijk bestuur. Artikel 51 maakt het mogelijk bij algemene maatregel van rijksbestuur voorzieningen te treffen, wanneer een landsorgaan niet of niet voldoende voorziet in hetgeen het ingevolge onder meer rijkswet moet verrichten. De toepassing van de waarborgfunctie is een ultimum remedium. Dat betekent in dit geval dat toepassing van de waarborgfunctie pas aan de orde kan komen als is komen vast te staan dat intern redres niet meer mogelijk is, en dus dat de mogelijkheden binnen het land en van de Rijkswet financieel toezicht, volledig zijn uitgeput. In het uiterste geval zou dit kunnen betekenen dat de begroting van Sint Maarten op Koninkrijksniveau wordt vastgesteld. Maar, zoals de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al schreef, vertrouwen wij erop dat het zo ver niet zal hoeven komen.2
Wanorde in de Veiligheidsregio Limburg-Noord |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vernietigend rapport over wanorde Veiligheidsregio Limburg-Noord»?1
Ja
Klopt het dat er binnen de top van de regio een conflict is uitgebarsten dat de regionaal brandweercommandant (voorlopig) de kop heeft gekost?
Om inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de organisatie heeft de directie van de Veiligheidsregio Limburg-Noord opdracht gegeven tot een onderzoek «doorlichting Veiligheidsregio Limburg-Noord». In een rapportage naar aanleiding van deze doorlichting staan constateringen die direct herleidbaar zijn tot het functioneren van de regionaal commandant. Naar aanleiding van deze constateringen hebben de leden van het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio besloten tot een nader, verdiepend onderzoek dat 6 tot 8 weken zal duren. In dit kader is besloten dat de regionaal commandant tijdelijk zijn werkzaamheden neerlegt en zijn functie niet uitoefent vanaf de start van het vervolgonderzoek tot en met de eventuele besluitvorming naar aanleiding van de onderzoeksresultaten.
Klopt het dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid het genoemde onderzoeksrapport inmiddels heeft opgevraagd bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord (VRLN)?
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) heeft kennis genomen van het genoemde onderzoeksrapport, dat overigens openbaar is. Dit om te bezien of de veiligheidsregio in staat is haar taken naar behoren uit te voeren en of de al in gang gezette ontwikkeling van de veiligheidsregio (verbetertraject) zich blijft doorzetten.
De Inspectie OOV houdt toezicht op de vraag hoe veiligheidsregio’s en gemeenten hun taken uitoefenen en wet- en regelgeving naleven. In april 2010 heeft de Inspectie OOV in haar rapport «De Staat van de rampenbestrijding» met betrekking tot de regio Limburg-Noord geconstateerd dat de VRLN eind 2009 veel aandachtspunten had opgepakt in verschillende projecten ofwel reeds in planvorming had uitgewerkt. Op een aantal punten was nog ruimte voor verbetering (zie Kamerstukken II, 2009–2010, 29 517, nr. 40.
Heeft u inmiddels kennisgenomen van de feiten?
Ik heb kennisgenomen van de feiten uit de openbare rapportage.
Acht u een onderzoek gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet gepast om voorafgaand aan de uitkomst van een vervolgonderzoek en voorafgaand aan het oordeel van het bestuur over dat vervolgonderzoek een uitspraak te doen over de gerechtvaardigheid van een onderzoek.
Bent u op de hoogte van het feit dat de voorzitter van de Veiligheidsregio (vooralsnog) niet wil ingaan op verzoeken van de relevante gemeenteraden en dus geen verantwoordelijkheid lijkt te willen afleggen?
Het dagelijks bestuur van de regio heeft aangegeven voorlopig geen verdere uitspraken te willen doen met betrekking tot de onderzoeksbevindingen en de redenen die hebben geleid tot het besluit dat de regionaal commandant tijdelijk zijn werkzaamheden neerlegt en zijn functie niet uitoefent gedurende het vervolgonderzoek. Het dagelijks bestuur heeft aangegeven eerst de resultaten van het vervolgonderzoek af te wachten.
Deelt u de mening dat de rol van de gemeenteraad niet beperkt moet worden tot het eenmaal in de vier jaar vaststellen van een risicoprofiel? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Overigens, beperkt die rol zich momenteel niet tot het eenmaal in de vier jaar vaststellen van een risicoprofiel. Het bestuur van de veiligheidsregio is, conform de Wet veiligheidsregio, verplicht te overleggen met de raden van de deelnemende gemeenten alvorens het risicoprofiel van de regio vast te stellen en daarbij dient het bestuur de raden te vragen naar de wensen aangaande het beleidsplan van de veiligheidsregio. Daarnaast staat blijft de taak van elke gemeenteraad overeind om de eigen burgemeester te controleren bij de wijze waarop de burgemeester uitvoering geeft aan zijn taken binnen de veiligheidsregio waar de gemeente aan deelneemt. De betrokkenheid van de gemeenteraad op dit belangrijke (lokale) beleidsterrein zou zich dan ook niet moeten beperken tot haar inbreng bij het risicoprofiel en het beleidsplan.
Deelt u de mening dat er een volledige uitleg moet komen over de problemen bij de VRLN en dat duidelijk moet zijn welke bestuurder verantwoordelijk is voor het strategisch concept van de VRLN? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio om de interne organisatie en de visie op deze organisatie vorm te geven. Momenteel is datzelfde bestuur in afwachting van de uitkomst van dit vervolgonderzoek en zijn nog geen besluiten genomen naar aanleiding van de eerste rapportage. Verder draagt in mijn ogen het bestuur van de veiligheidsregio gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het strategisch concept van haar regio. Ik vertrouw er op dat, wanneer het bestuur van de veiligheidsregio een compleet beeld heeft van de situatie binnen de eigen organisatie, dit bestuur ook een volledige uitleg zal verzorgen binnen de regio. Het treffen van maatregelen acht ik momenteel dan ook niet opportuun.
Deelt u tevens de mening dat er sprake moet zijn van een heldere en werkbare procedure voor vaststellen begroting, taakstelling en organisatie van de VRLN evenals zicht op de prestaties en bemoeienissen van de VRLN? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Ja, ik deel de mening dat er sprake dient te zijn van een heldere en werkbare procedure voor het vaststellen van een begroting, taakstelling en organisatie van een veiligheidsregio. Het is echter het bestuur van de veiligheidsregio, dat primair verantwoordelijk is voor de inrichting van deze procedures met betrekking op de eigen organisatie. Veiligheidsregio’s zijn een vorm van verlengd lokaal bestuur, waarbij de aan de regio deelnemende gemeenten als eerste aan zet zijn om maatregelen te nemen. Middels wetgeving stel ik de kaders voor (brand)veiligheid, rampenbestrijding en crisisbeheersing vast, maar gezien de verlengd lokaal bestuur constructie van de veiligheidsregio meng ik mij niet in organisatievraagstukken van deze aard. Het treffen van maatregelen acht ik momenteel dan ook niet opportuun.
Het beperken van de vergoeding voor de diabetesmedicijnen byetta en victoza |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u besloten de indicatie voor het gebruik van de diabetesmedicijnen behoren de tot de GLP-1 receptorantagonisten per 1 maart 2011 aan te scherpen?
De indicatie voor het gebruik van de GLP-1 analogen is vanaf het moment dat deze middelen op de markt kwamen al zo geweest. In de registratietekst (de SPC) van de GLP-1 analogen (exenatide en liraglutide) staat dat de combinatie met insuline niet aangeraden wordt omdat toepassing hiervan niet beoordeeld is. De balans werkzaamheid/veiligheid is voor de combinatie met insuline niet gewogen en dus niet beoordeeld door de registratieautoriteit. De nieuwe vergoedingsvoorwaarden sluiten aan bij de geregistreerde indicatie. Deze voorwaarden zijn overigens niet per 1 maart 2011 aangescherpt. Dit zal pas gebeuren per 1 mei 2011.
Worden hierdoor niet een aantal moeilijk behandelbare diabetespatiënten ernstig gedupeerd omdat zij de middelen met succes hebben gekregen, waardoor zij minder insuline hoeven te gebruiken en zich gezonder voelen?
Nee, dat vind ik niet. Uit de berichtgeving van bijvoorbeeld de Diabetes Vereniging Nederland leid ik af dat er een groep patiënten is die wordt behandeld met zowel GLP-1 analogen als met insuline, en dat deze groep zich daar goed of zelfs beter bij voelt. Helaas is het zo dat wetenschappelijk bewijs daarvoor door de fabrikant (nog) niet is aangeleverd bij de registratie-autoriteit of bij het CVZ. Deze instanties hebben deze, op dit moment nog off-label, toepassing dan ook niet kunnen beoordelen en een uitspraak kunnen doen over de balans werkzaamheid/veiligheid of de toegevoegde therapeutische waarde. Zoals gezegd staat in de registratietekst (de SPC) van deze middelen op dit moment zelfs dat de combinatie met insuline niet aangeraden wordt.
Vindt u het niet vreemd dat eerst een nieuw middel wordt vergoed en dan ineens de indicatie wordt aangescherpt terwijl er geen nieuwe medische feiten op tafel zijn gekomen en van het advies van de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) wordt afgeweken?1 Vindt u niet dat patiënten erop zouden moeten kunnen vertrouwen dat een dergelijk middel, dat topspecialisten die diabetici behandelen als een aanvulling op het therapeutisch arsenaal beschouwen voor patiënten met een ernstig overgewicht, en daarom het voorschrijven daarvan in het basispakket thuishoort?
Er wordt niet afgeweken van het CFH advies. Het CVZ heeft bij een beperkte groep patiënten meerwaarde toegekend van de toepassing van GLP-1 analogen in vergelijking met de toepassing van insuline. Aan het gebruik van GLP-1 analogen in combinatie met insuline is geen meerwaarde toegekend.
In de vergoedingsvoorwaarden die aan de hand van deze beoordeling oorspronkelijk opgezet waren, was de combinatie met insuline niet expliciet uitgesloten. Vanwege de uitspraak in de hierboven vermelde SPC tekst, leek het combineren van deze middelen niet voor de hand te liggen. Omdat het gebruik waarvoor de GLP-1 analogen, volgens het CFH advies, bewezen toegevoegde waarde hebben nog niet precies genoeg in de vergoedingsvoorwaarden was opgenomen, heb ik dit alsnog gedaan.
Is het waar dat in andere Europese landen het middel wel wordt vergoed bij diabetespatiënten met een body mass index van 28, terwijl in Nederland tot 1 maart een grens gold van 35?
Ik ben niet op de hoogte van de vergoedingsstatus in alle andere Europese landen. Ongetwijfeld zullen er verschillen in vergoedingsstatus zijn; er zijn namelijk veel verschillende vergoedingssystemen waarbij er in vergelijking tot Nederland soms ruimer en soms minder ruim wordt vergoed.
Wat vindt u van de mening van specialist Waanders die spreekt van een verkapte bezuiniging?2
Hier is geen sprake van. Het is gebruikelijk dat geneesmiddelen, voordat ze vergoed worden, beoordeeld worden door het CVZ. Ook is het gebruikelijk om bij relatief dure geneesmiddelen de vergoeding in te perken tot die indicaties waarvan de therapeutische meerwaarde is aangetoond. Gezien de kosten die gepaard gaan met deze middelen (zie mijn antwoord op vraag 7) lijkt me dit ook terecht.
Wordt door dit besluit niet achter de feiten aan gelopen als moderne medicijnen van vergoeding worden uitgesloten terwijl op langere termijn wordt bespaard omdat mensen gezonder blijven?
Nee. De meerwaarde van deze combinatie is niet wetenschappelijk aangetoond en dus valt er geen uitspraak te doen over mogelijke besparingen op andere gebieden in de zorg.
Hoeveel diabetespatiënten in Nederland gebruikten voor 1 maart 2011 GPL-1 receptor agonisten? Welk bedrag was daar landelijk mee gemoeid op jaarbasis?
Volgens de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) waren er in de tweede helft van 2010 ongeveer 5 000 patiënten die GLP-1 analogen gebruikten. Het aantal gebruikers stijgt snel. Uitgaande van de cijfers van december 2010 gaat het om ongeveer 6,5 miljoen euro per jaar, maar vanwege de sterke groei is dit vermoedelijk een onderschatting voor 2011.
Wat vindt u van het feit dat door deze maatregel mensen die wel circa 90 euro per maand kunnen betalen voor eigen rekening dit medicijn dan wel krijgen, en minder vermogende patiënten niet?
Ik ben van mening dat voor het gebruik van collectieve middelen in ieder geval de meerwaarde van behandelingen wetenschappelijk aangetoond zou moeten zijn.
Bent u bereid deze maatregel terug te draaien, en bijvoorbeeld gedurende enkele jaren wel onder de voorwaarden van vóór 1 maart jl. vertrekking in het basispakket te handhaven, zodat de werkzaamheid en de bijwerkingen van de medicijnen verder kan worden gevolgd om een finaal oordeel over de effectiviteit te vellen?
Van terugdraaien is geen sprake. Ik heb besloten om de aanscherping van de vergoedingsvoorwaarden te laten ingaan op 1 mei 2011. Ik ben bereid te zorgen voor een overgangsregime voor de groep patiënten die nu deze combinatie gebruiken. Ik blijf voor de huidige groep patiënten deze combinatie vergoeden tot 1 januari 2012 en ik vraag de beroepsgroep deze periode te benutten om te komen tot een zorgvuldige afbouw van deze combinatie.
Als het in de toekomst toch moet komen tot een positieve vergoedingsbeslissing voor deze toepassing, dan moet dat ook blijken uit wetenschappelijke onderzoeken. Het is de taak van de registratiehouder om deze toepassing te registreren en een aanvraag in te dienen voor een uitbreiding van de vergoeding.
De afsluitdijk |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van Fries gedeputeerde Jorritsma, in de Leeuwarder Courant van 1 maart 2011, waarin hij aangeeft dat de provincie de regie zou moeten krijgen bij de aanpak van de Afsluitdijk?1
Ja.
Is het waar dat u, in reactie daarop, heeft gezegd dat het Rijk primair verantwoordelijk is voor de veiligheidsmaatregelen op de Afsluitdijk? Zo ja, hoe ziet u de rol van de provincies bij de aanpak van de Afsluitdijk dan wel?
Ja. De rollen van de verschillende overheden verschillen per fase en per onderdeel. De huidige verkenning mondt uit in een rijksstructuurvisie, waarin de voorkeursbeslissing is opgenomen. De totstandkoming van deze voorkeursbeslissing vindt, conform de adviezen van de Commissie Elverding/Sneller en Beter, plaats in nauwe samenspraak met de decentrale overheden en belanghebbende partijen. Het kabinet stelt de structuurvisie vast en legt die voor aan de Staten-Generaal. De structuurvisie bevat een keuze voor de veiligheidsoplossing en geeft de uitgangspunten voor de ontwikkelingen voor ambities op het terrein van innovatie en duurzaamheid, recreatie en toerisme, mobiliteit, natuur en landschap. Afspraken hierover zullen worden vastgelegd in een bestuursovereenkomst. Bij de realisatie, die volgt op de vaststelling van de structuurvisie, heeft het Rijk in elk geval de verantwoordelijkheid voor de maatregelen voor veiligheid. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van de maatregelen op de andere terreinen ligt in principe bij de decentrale overheden, maatschappelijke partijen en bedrijven onder regie van de provincies. De nog op te stellen bestuursovereenkomst preciseert deze taakverdeling in de uitvoering.
Op welke wijze zult u, bij het opstellen van de structuurvisie Afsluitdijk, invulling geven aan de motie-Jacobi c.s., waarin de Kamer de regering verzoekt de structuurvisie als een masterplan te beschouwen, dat gefaseerd en in samenwerking met lokale overheden en bedrijfsleven kan worden ingevuld, om zo, ondanks het financiële tekort, de integratie van de plannen te bewaren?2
Ik zie de vast te stellen structuurvisie en bestuursovereenkomst, met de gewenste ontwikkeling respectievelijk de wijze van realisatie, tezamen als het masterplan voor de Toekomst van de Afsluitdijk. Hierin krijgen de keuzes voor de veiligheid en de integrale ontwikkeling in het gebied, met oog voor duurzame energie, natuurontwikkeling, zilte teelt en recreatie gefaseerd en in samenwerking met decentrale overheden en het bedrijfsleven vorm.
Op welke wijze zijn de provincies Friesland en Noord-Holland betrokken bij de keuzes die ter voorbereiding op de structuurvisie gemaakt worden?
De provincies Fryslân en Noord-Holland nemen deel aan het bestuurlijk overleg Afsluitdijk waar afstemming plaatsvindt over de keuzes die ter voorbereiding op de structuurvisie worden gemaakt en over de gezamenlijk op te stellen bestuursovereenkomst. Daarnaast stellen de provincies kennis en expertise beschikbaar en actieve medewerking aan de ambtelijke voorbereiding van de besluitvorming als onderdeel van de projectorganisatie, met name waar het gaat om het vormgeven van de ambities, op het gebied van duurzame energie, natuurontwikkeling, zilte teelt, naviduct en recreatie.
Op welke wijze zijn de aanliggende gemeenten (Sudwest-Fryslan, Harlingen, Wieringen, Den Helder) betrokken bij de keuzes die ter voorbereiding op de structuurvisie gemaakt worden?
Via de vertegenwoordiging in het bestuurlijk overleg Afsluitdijk en in de daaraan voorafgaande ambtelijke voorbereiding zijn ook de aanliggende gemeenten Sud-West Fryslan en Wieringen actief betrokken bij de keuzes die ter voorbereiding op de structuurvisie worden gemaakt.
Op welke wijze zijn de consortia die de vier integrale visies hebben opgesteld betrokken, bij de keuzes die ter voorbereiding op de structuurvisie gemaakt worden?
De consortia worden van de voortgang van de verkenning door de projectorganisatie op de hoogte gehouden. Ook zijn concepten van onderzoeken/reviews met betrekking tot de beoordeling van (onderdelen van) de marktvisies voor reactie voorgelegd aan de consortia. De marktvisies en de onderzoeken/reviews vormen tezamen de onderbouwing van de keuzes die in de structuurvisie zullen worden gemaakt.
Hoe ziet de planning van het verdere project eruit?
Mijn voornemen is om in overleg met de regio aanstaande zomer tot een voorkeursbeslissing te komen die wordt vastgelegd in de ontwerp-structuurvisie Toekomst Afsluitdijk en die is onderbouwd met onder meer een Plan-MER. Vervolgens krijgt een ieder de gelegenheid zienswijzen in te dienen op dit ontwerp en op het Plan-Mer. De Commissie voor de milieueffectrapportage wordt gevraagd te adviseren over het Plan-MER en de regionale partners krijgen de gelegenheid voor bespreking en waar nodig besluitvorming over hun inbreng. Vaststelling van de structuurvisie is voorzien in december 2011, waarna de structuurvisie aan de Staten-Generaal zal worden toegezonden.
Mogelijke onveiligheid op het spoor |
|
Léon de Jong (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rood sein voor veiligheid»?1
Ja.
Zijn er situaties denkbaar waarbij door koperdiefstal de veiligheid op en/of aan het spoor in het geding komt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Het incident bij Zevenaar op 11 januari jl. laat zien dat koperdiefstal kan leiden tot onveiligheid op het spoor. Bij dit incident, waarbij een internationale passagierstrein op een goederentrein botste, was sprake van een opeenstapeling van gebeurtenissen die in samenhang hebben geleid tot de treinbotsing. De kans dat zich opnieuw een dergelijke situatie voordoet, is zeer klein.
In antwoord op kamervragen van het lid Recourt2 heeft de minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat ProRail reeds een pakket aan maatregelen heeft genomen ten einde de risico’s van koperdiefstal bij het treinspoor zoveel mogelijk te beperken. Er is onder meer fors geïnvesteerd in betere afscherming van de spoorbaan, bewaking en surveillance, regelmatiger inspecties waardoor weggeknipte kabels eerder worden opgemerkt, toepassing van diefstalbeperkende kabelklemmen en gebruik van alternatieve materialen voor koper.
Indien blijkt dat koperdiefstal onveilige situaties kan veroorzaken, deelt u dan de analyse dat ProRail het publiek eerder onjuist of onvolledig heeft voorgelicht?
ProRail heeft eerder aangegeven dat defecte seinen of wissels, bijvoorbeeld als gevolg van koperdiefstal, onmiddellijk terugvallen in de veilige stand. ProRail heeft deze uitlatingen gedaan met de kennis van dat moment. De botsing bij Zevenaar heeft ProRail geleerd dat hier een potentieel zwakke plek in de beveiliging zit. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 was bij dit incident sprake van een opeenstapeling van gebeurtenissen. De kans op herhaling van deze situatie is zeer gering. Na het incident zijn passende maatregelen door ProRail getroffen in de sfeer van techniek, toezicht en monitoring (videoschouwtreinen).
Wordt elke STS-passage (het passeren van een stoptonend sein) aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) gemeld? Zo nee, over welke reden?
Ja, elke STS-passage wordt gemeld aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
Wordt door ProRail en/of de NS elke vermoedelijke STS-passage aan de IVW gemeld? Zo nee, over welke reden?
Ja, alle incidenten worden aan de IVW gemeld.
Beschikt de IVW over voldoende capaciteit om in voldoende mate over de veiligheid van het spoor te waken?
De door de wetgever beoogde spoorveiligheid legt de ondertoezichtstaanden verplichtingen op, waarbij de bereidheid om die na te leven – eigen verantwoordelijkheid – wordt verondersteld. De inspectie heeft de opdracht de naleving van die verplichtingen te onderhouden en versterken door middel van vergunningverlening, handhaving (dienstverlening, toezicht en opsporing) en ongevallenonderzoek. Voor deze taak heeft de inspectie voldoende capaciteit beschikbaar.
Deelt u de mening dat voortaan ook alle vermoedelijke STS-passages direct aan de IVW gemeld moeten worden, zodat er geen onveilige situaties onder het tapijt worden geveegd?
Zie het antwoord op vraag 5.
Neemt het aantal STS-passages de afgelopen jaren steeds verder af? Zo ja, heeft dit te maken met een ander definitie, een andere meldprocedure, een verminderde meldingsbereidheid of een ander manier van registreren?
In mijn brief waarmee ik de rapportage «STS-passages 2009» van de Inspectie Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer aanbied3, meld ik dat de daling van het aantal STS-passages in de afgelopen jaren zich ook in 2009 en 2010 heeft doorgezet. De meest effectieve maatregel op korte termijn bij de aanpak van STS-passages is het installeren van ATB-Vv, zowel bij een aantal seinen als in het treinmaterieel. De spoorbranche heeft mij toegezegd dat ik in het tweede kwartaal van 2011 de met de Inspectie Verkeer en Waterstaat afgestemde evaluatie van ATB-Vv op basis van de STS-passages in 2010 ontvang. Deze zal ik de Tweede Kamer toezenden.
Deelt u de mening dat wanneer ProRail en/of de NS zelf bepalen welke STS-passages worden gemeld, er een ernstig veiligheidsrisico ontstaat omdat ProRail en de NS meer belangen hebben dan alleen veiligheid?
Deze situatie is mijns inziens niet aan de orde. Mijn Inspectie heeft geen aanwijzingen dat de spoorbranche zelf bepaalt wat er wordt gemeld. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat veiligheid gebaat is bij een open en transparante meldcultuur. STS-passages worden dan ook zeer nauwgezet gemeld, zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de analyse dat gezien de vele onveilige situaties in combinatie met de laconieke houding van ProRail en de NS, bij deze twee organisaties veiligheid niet bovenaan de prioriteitenlijst staat?
Nee, deze analyse deel ik niet. Nederland behoort op het spoor tot één van de veiligste Europese landen.4 De spoorsector werkt continu aan verdere verbetering van de veiligheid op het spoor. De Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt hierop toezicht. Ik heb geen enkele reden te veronderstellen dat spoorveiligheid geen prioriteit is van ProRail en NS.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel1 dat ATB vv slecht functioneert? Bestaan er in de praktijk situaties waarbij ATB vv niet werkt zoals het zou moeten?
De uitspraak dat ATB-Vv slecht functioneert, deel ik niet. ATB-Vv is een extra vangnet dat op een aantal cruciale locaties wordt toegepast. Bij de ontwikkeling van ATB-Vv is gebruik gemaakt van de mogelijkheden in de bestaande ATB- techniek. Ook met ATB-Vv is een STS-passage niet uitgesloten, maar kans op en de gevolgen van een STS-passage zijn kleiner dan zonder de aanleg van ATB-Vv het geval is.
Het bericht dat hulpclubs Hivos en SNV ervan worden beschuldigd intellectueel eigendom te hebben gestolen |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hulporganisaties «stalen» project»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat de subsidieslurpers Hivos en SNV het intellectueel eigendom van een biogasproject in Afrika hebben gekaapt en vervolgens door de Nederlandse belastingbetaler hebben laten financieren?
Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Klopt het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken Hivos en SNV 30 miljoen euro subsidie heeft gegeven voor het zogeheten Africa Biogas Partnership Programme?
Nee, Hivos kreeg een subsidie van 30 miljoen euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij.
Indien dit bericht op waarheid berust, bent u voornemens de uitgekeerde 30 miljoen euro van deze subsidieclubs terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Dit bericht berust niet op waarheid.
De DNA-test voor conceptie van VU Medisch Centrum (VUMC) |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Testen vóór de conceptie kan een zegen zijn, maar ook een loden last»?1
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat het VU Medisch Centrum sinds kort een dna-test aanbiedt waarmee stellen – nog voor ze aan kinderen beginnen – kunnen laten testen of ze drager zijn van taaislijmziekte. Hoe verhoudt het aanbieden van een dergelijke dna-test zich tot de Nederlandse wetgeving die geen uitgebreid preventief medisch onderzoek toestaat, zonder dat er een directe medische aanleiding voor is?
Ja.
Ik veronderstel dat u doelt op de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO). Bij bevolkingsonderzoek wordt aan een persoon die geen medische klachten heeft medisch onderzoek aangeboden. De WBO is ingevoerd om mensen tegen de risico’s van dergelijk onderzoek te beschermen. Er zijn volgens de WBO drie categorieën van medisch onderzoek vergunningplichtig: bevolkingsonderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling, bevolkingsonderzoek naar kanker en bevolkingsonderzoek naar ernstige ziekten of aandoeningen waarvoor geen behandeling of preventie mogelijk is. Genetisch onderzoek valt buiten laatstgenoemde categorie wanneer het gaat om preconceptioneel onderzoek naar dragerschap. Immers bij een positieve uitslag bestaat vóórdat de conceptie een feit is, de keuze uit meerdere preventieve opties. Mensen kunnen bijvoorbeeld afzien van hun kinderwens, kiezen voor kunstmatige inseminatie met zaad van een donor (KID), preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD) of het adopteren van een kind. Bovenstaande betekent dat voor het aanbod van het VUmc geen vergunning in het kader van de WBO is vereist. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
In hoeverre worden de wensouders die gebruik maken van de genoemde dna-test vooraf voldoende geïnformeerd over de praktische en ethische keuzes die in een later stadium gemaakt moeten worden? Bent u van oordeel dat er op dit moment al voldoende zicht is op deze praktische en ethische dilemma’s?
Ik kan niet beoordelen op welke wijze burgers die gebruik maken van het aanbod van het VUmc voldoende worden geïnformeerd over wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor henzelf. Ik ben wel van oordeel dat het ongevraagd aanbieden van medisch onderzoek ten algemene aan zekere kwaliteitseisen zou moeten voldoen. Dat geldt ook als het gaat om genetisch onderzoek bij mensen zonder een genetisch belaste persoonlijke of familiegeschiedenis. Aan screening zijn immers ook nadelen verbonden. Belangrijk zijn bijvoorbeeld eerlijke en volledige voorlichting, een test die deugt en goede begeleiding en doorverwijzing bij een afwijkende uitslag. De voorlichting moet erop gericht zijn dat burgers van tevoren een geïnformeerde afweging kunnen maken tussen het nut en het risico van het (laten) doen van een genetische test in hun eigen situatie.
Wat is in algemene zin uw oordeel over het aanbieden van deze test door het VU Medisch Centrum?
Voor mij is relevant dat de test van het VUmc zich binnen de grenzen van de regelgeving bevindt. Verder is het niet aan mij om een oordeel te geven over het aanbod van het VUmc.
Kent u de ontwikkelingen in het buitenland die laten zien dat met dergelijk onderzoek grote aantallen erfelijke ziektes opgespoord kunnen worden die voor het kind levensbedreigend zijn? Kunt u een inschatting maken van de consequenties van dit soort onderzoek voor de zorgsector, de wensouders, het ongeboren kind en andere relevante partijen?
Ik ben bekend met het advies van de Gezondheidsraad «Preconceptiezorg: voor een goed begin», waarin ontwikkelingen in preconceptionele screening zijn beschreven.
U doelt naar ik aanneem, op preconceptioneel onderzoek naar dragerschap van erfelijke ziekten van mensen met een kinderwens, zogenaamde wensouders. Er is in die fase nog geen sprake van een ongeboren kind. In het geval van een positieve uitslag kunnen de wensouders nog vóór de conceptie een feit is, kiezen uit verschillende handelingsopties, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Gezondheidsraad om advies te vragen over dergelijke dna-testen, mede in het licht van ontwikkelingen in het buitenland (genetisch paspoort voor $1000 in de VS) die de voorbode kunnen zijn van ontwikkelingen in Nederland?
Nee, ik zie daar geen aanleiding voor. Op 21 december 2010 publiceerde het Centrum voor ethiek en gezondheid (CEG) namelijk al het signalement «Het «duizend dollar genoom»: een ethische verkenning». Het signalement beschrijft een aantal mogelijke toepassingen van het zogenaamde «duizend dollar genoom». Het CEG is een samenwerkingsverband van de GR en de RVZ. Dit voorjaar zullen mijn collega’s van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik de Kamer het standpunt op de Trendanalyse biotechnologie 2009 zenden. Daarin komt ook het genoemde signalement aan de orde.
Het gebruik van drank, drugs en telefoons in Justitiële Jeugdinrichtingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen over JJI’s en drank- en drugsgebruik en aanwezigheid van telefoons?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op vraag twee, waarin u opmerkt dat «er altijd jongeren zullen zijn die er af en toe in slagen om de controle en het toezicht te omzeilen»? Hoe kan dat binnen een gesloten instelling en hoe komen de jongeren aan de drank, drugs en telefoons? Betekent dit dat 100% controle niet mogelijk is binnen de JJI’s? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is helder: drank, drugs en mobiele telefoons zijn verboden in de justitiële jeugdinrichtingen. Jongeren worden zowel structureel als op indicatie gecontroleerd. Daarbij werken de inrichtingen aan het verbeteren van hun controle- en toezichttaken. Zo worden momenteel in alle JJI’s drugshonden ingezet. Na evaluatie wordt bezien of en op welke manier de inzet van drugshonden een structurele plaats in de sector krijgt. Bovendien zal op korte termijn een experiment met blaas- en speekseltesters starten waarmee de bestaande controlemogelijkheden verder kunnen worden uitgebreid. Ten slotte worden best practices in de aanpak van middelengebruik en het uitvoeren van controles sectorbreed uitgewisseld.
Ondanks deze inspanningen kan ik u niet garanderen dat de inrichtingen 100% vrij van deze middelen kunnen worden gehouden. De JJI’s zijn niet hermetisch afgesloten van de samenleving. Jongeren worden begeleid en behandeld met als doel een geslaagde terugkeer naar de samenleving. Daarbij horen onder andere ook de mogelijkheden tot bezoek en verlof. Naarmate het einde van een jeugddetentie of PIJ-maatregel nadert, zullen deze jongeren in toenemende mate tijd doorbrengen buiten de inrichting.
Hoe kunnen jongeren in februari 2011 in het bezit zijn geweest van een mobiele telefoon, softdrugs en gemixte drank in limonadeflessen, terwijl in juni 2010 verdere aanscherping van de maatregelen om bezit en gebruik van verboden middelen tegen te gaan, zijn aangekondigd? Betekent de aanwezigheid van de smokkelwaar dat deze voorgenomen aanscherping nog niet is uitgemond in aangescherpte controle en toezicht? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen in de Tweede Kamer heb ik toegelicht op welke wijze de voorgenomen aanscherping plaatsvindt en wat de vorderingen op dat gebied zijn. Dat dit incident zich heeft kunnen voordoen vind ik betreurenswaardig. Met de betrokkenen zijn afspraken gemaakt over verdere aanscherping van controle en toezicht.
Zijn er of overweegt u regelmatig «spitacties» in alle JJI’s, aangezien in 2010 de helft van de JJI’s melding heeft gemaakt van het aantreffen van verboden goederen? Zo nee, waarom niet?
Spitacties maken reeds deel uit van de werkwijze in de JJI’s. De JJI’s voeren periodiek en op indicatie spitacties uit om eventueel aanwezige verboden goederen op te sporen en in beslag te nemen.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen 8 en 9 nog van de vorige serie vragen over dit onderwerp? Welke acties worden ondernomen om de jongeren die niet willen participeren toch te stimuleren? Zou een pressiemiddel als het ter beschikkingstelling van het onderwijs de jongeren wél stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit instrument in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Onderwijsdeelname is verplicht in JJI’s. De school vormt voor alle jeugdigen die in een JJI verblijven een essentieel onderdeel van het dagprogramma. Dit is niet alleen bedoeld als dagbesteding maar vooral ook om jongeren toe te rusten met kennis en vaardigheden. Onderwijs draagt immers in belangrijke mate bij aan een geslaagde terugkeer in de samenleving.
De vragen 8 en 9 van de vorige serie Kamervragen waren toegespitst op de Individuele Trajectafdeling (ITA). Onderwijs wordt op deze specifieke afdeling in aangepaste vorm aangeboden, dat wil zeggen individueel en op maat. Jongeren die op de ITA verblijven, worden ook gestimuleerd om deel te nemen aan arbeid en andere activiteiten. Ondanks alle inspanningen blijkt dat een aantal jongeren op de ITA niet gemotiveerd is. De medewerkers van deze afdelingen blijven zoeken naar effectieve methoden om participatie aan onderwijs, arbeid en andere activiteiten te bevorderen.
Wat de terbeschikkingstelling aan het onderwijs (TBO) betreft, heb ik eerder aangegeven dat ik dat voorstel zal meenemen bij de invoering van de strafdienstplicht. Een pressiemiddel om jeugdigen in de JJI’s aan onderwijs te laten participeren krijgt overigens reeds invulling vanwege de verplichting voor alle jeugdigen in een JJI om aan onderwijs of andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming deel te nemen (zie art. 52 Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen).
Is er een personeelstekort binnen de JJI’s? Zo ja, kunt u bevestigen dat er door dit personeelstekort problemen ontstaan ten aanzien van de behandeling van de jongeren in JJI’s en op de Individuele Traject Afdelingen? Hoe verhoudt dit antwoord zich tot uw antwoorden op de vragen 8 en 9 van de vorige serie vragen over dit onderwerp?
Nee, binnen de sector JJI als geheel is geen sprake van een personeelstekort, maar juist van een personeelsoverschot. Dat is het gevolg van de dalende instroom van jeugdigen in de JJI’s. Het Capaciteitsplan JJI is op 16 november 2010 aan de Kamer gezonden. De gevolgen voor het personeel staan daarin benoemd. Het overschot aan personeel neemt niet weg dat er in sommige JJI’s vacatures zijn. Deze worden momenteel door tijdelijke krachten opgevuld. Er is intensief overleg tussen de JJI’s met vacatures en de JJI’s die boventallig personeel hebben om dit personeel in te zetten. De vaak lange reisafstand tussen de JJI’s met personele boventalligheid en de JJI’s met vacatures vraagt om het toepassen van maatwerkoplossingen (aangepaste werktijden, groepsvervoer, overnachtingen). Ook het verschil in rechtspositie tussen de rijks- en particuliere inrichtingen speelt een rol. Ik heb geen aanwijzingen dat eerder genoemde vacatures leiden tot problemen in de behandeling in de JJI’s.
De herplaatsing van een handenweigerende docent aan de Hogeschool van Amsterdam |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van PowNews en het artikel «Islamitische docent weer aan het werk»?1
Ja, ik heb daarvan kennisgenomen.
Deelt u de mening dat het de wereld op zijn kop is dat de docent niet wordt ontslagen, maar door middel van een herplaatsingstraject wordt beloond?
Het is de bevoegdheid en de taak van het college van bestuur een oplossing te vinden voor de ontstane situatie. Dat bestuur is daarbij – onder meer – gebonden aan de verbodsbepalingen van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Voor een conflict als het onderhavige, betekent dit dat het school/instellingsbestuur als aanbieder van onderwijs ervoor moet waken dat degenen die voor de school/instelling werken, niet verboden man/vrouw onderscheid maken ten opzichte van de studenten. Tegelijkertijd verbiedt dezelfde wet de hogeschool om als werkgever ten opzichte van haar personeel verboden onderscheid te maken op grond van (onder andere) godsdienst.
Het College van Bestuur van de hogeschool van Amsterdam heeft gezocht naar een oplossing voor de ontstane situatie en geconstateerd dat een terugkeer van de docent geen reële optie is. De arbeidsovereenkomst zal daarom binnenkort worden ontbonden.
Deelt u de mening dat door deze onbegrijpelijke handelswijze er veel tijd, geld en moeite worden verspilt om iemand tegemoet te komen die onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen, terwijl juist gelijkheid van man en vrouw ten alle tijde geborgd zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u voorts uiteenzetten of er ook andere publieke instellingen zijn die een dergelijk beleid hanteren? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke instellingen?
De Hogeschool van Amsterdam is geen publiekrechtelijke instelling.
Elke onderwijsinstelling bepaalt haar eigen personeelsbeleid. Ik heb geen overzicht van het beleid van andere onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat een publieke instelling een voorbeeldfunctie heeft en daarbij de gelijkheid tussen mannen en vrouwen moet bewaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik deel de mening dat scholen een voorbeeldfunctie hebben, waar het gaat om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Vanwege die voorbeeldfunctie vind ik het van groot belang dat het personeel op school in spreken en handelen uitdraagt dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat in dit soort gevallen niet alle betrokkenen een inspanning moeten leveren, maar enkel de docent zelf?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de Hogeschool van Amsterdam een extern adviseur heeft aangetrokken voor de herplaatsing van de handenweigerende docent? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoeveel geld de inschakeling van de extern adviseur kost?
De Hogeschool van Amsterdam heeft inderdaad een bureau met deskundigheid in aangelegenheden als de onderhavige, ingeschakeld om te onderzoeken of een oplossing gevonden kan worden die een werkbare situatie oplevert. Hoeveel kosten daarmee gemoeid zijn, is mij niet bekend. De instelling heeft bestedingsvrijheid. Daarvoor geldt als voorwaarde dat uitgaven geschieden binnen de grenzen van doelmatigheid en rechtmatigheid en zij gecontroleerd worden en goedgekeurd worden door een accountant.
Q-koorts op kinderboerderijen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat op 14,4% van de kinderboerderijen Q-koorts is aangetroffen en dat het in Noord-Brabant zelfs 35% betreft?1 Hoe beoordeelt u dit gegeven in relatie tot de volksgezondheid?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Gerbrands (PVV) die op 23 maart 2011 aan uw Kamer zijn gezonden.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de onderzoekers dat op basis van de gegevens niet nauwkeurig is in te schatten hoe groot het risico is dat bezoekers besmet raken, maar dat de kans zeker aanwezig is? Hoe groot acht u de kans dat, zeker gedurende het lammerseizoen, bezoekers van kinderboerderijen besmet raken met Q-koorts?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe uw risico-inschatting zich verhoudt tot de waarschuwingen die diverse buitenlandse overheden (zoals die van de Verenigde Staten en Brazilië) aan reizigers gaven over het risico van Q-koortsbesmetting in Noord-Brabant? Worden er nog steeds dergelijke waarschuwingen afgegeven aan buitenlandse reizigers?
Het is de verantwoordelijkheid van die overheden om hun burgers te adviseren over mogelijke gezondheidsrisico’s en welke maatregelen toeristen kunnen nemen om de risico’s te verkleinen. In februari heeft het Amerikaanse Center for Disease Control and Prevention (CDC) het bestaande advies voor Nederland ge-update met actuele gegevens over het aantal besmettingen. Het bestaande CDC advies om in verband met Q-koorts geen boerderijen te bezoeken in Noord-Brabant is erg ongenuanceerd. Het CDC geeft kennelijk de voorkeur aan het geven van een duidelijk advies aan toeristen boven de nuance van het onderscheid tussen bijvoorbeeld een pluimveebedrijf en een besmet verklaarde geitenhouderij.
Kunt u toelichten hoe hoog het vaccinatiepercentage op kinderboerderijen is?
Van ongeveer 1000 bedrijven is bekend dat zij een publieksfunctie hebben. De kinderboerderijen vallen in die categorie. Op grond van de inzending van de vaccinatieverklaringen concludeert de nVWA dat in 2010 alle bij ons bekende bedrijven met een publieksfunctie de schapen en geiten gevaccineerd hebben. Op 90 bedrijven zal dit met een bedrijfsbezoek gecontroleerd worden.
De vaccinatiecampagne van 2011 is recent gestart. Een deel van de dieren is nu nog drachtig. Na de lammerperiode zal de vaccinatiecampagne echt op gang komen. Bedrijven met een publieksfunctie zijn verplicht hun dieren voor 1 januari 2012 te vaccineren.
Op welke wijze wordt erop toegezien dat de kinderboerderijen zich houden aan de hygiëneprotocollen, dat zij de bezoekers voorlichten over de risico’s van Q-koorts en dat zij de schapen en geiten inderdaad in afzondering laten aflammeren? Wat is de rol van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) hierin?
De Stichting Kinderboerderijen Nederland (SKBN) en Stadswerk Vakgroep Medewerkers Kinderboerderijen (VMK) hebben gezamenlijk het Keurmerk Kinderboerderijen in het leven geroepen. Het hygiëneprotocol maakt onderdeel uit van het keurmerk. Er zijn geen wettelijke voorschriften met betrekking tot de naleving van het hygiëneprotocol. De wettelijke verplichtingen zoals de vaccinatieplicht en de afzonderingsplicht worden door de nVWA gecontroleerd. In 2011 worden 90 controles uitgevoerd bij houders van schapen en geiten met een publieksfunctie.
Hoe beoordeelt u de «geboortegolven» van lammetjes bij enkele kinderboerderijen2, zeker in het licht van de gevonden prevalentie van Q-koorts? Deelt u de mening dat het niet raadzaam is om in gebieden waar de Q-koorts ernstige vormen aan heeft genomen, zoveel dieren gelijk drachtig te laten worden? Op welke wijze hebt u kinderboerderijen geadviseerd dit jaar met het fokbeleid om te gaan? Bent u bereid voor het volgende dekseizoen maatregelen te nemen om deze «geboortegolven» voor het volgende lammerseizoen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De voortplanting van schapen en geiten is voor een belangrijk deel seizoensgebonden. Daarom zijn schapen en geiten tegelijkertijd drachtig en lammeren zij tegelijkertijd af. Voor bedrijven met een publieksfunctie geldt een vaccinatieplicht en een afzonderingsplicht voor schapen en geiten die aflammeren. Die maatregelen beheersen het risico op besmetting van bezoekers via direct contact. Deze maatregelen zijn genomen op basis van adviezen van de deskundigen. In het deskundigenadvies van mei 2010 is expliciet aangegeven dat er geen noodzaak is voor verdergaande maatregelen op bedrijven met een publieksfunctie. Wij zijn daarom niet van plan om met de kinderboerderijen in gesprek te treden over hun fokbeleid, dan wel daaromtrent maatregelen te nemen.
Een Afrikaans biogas project |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlandse hulporganisaties «stelen» Afrikaans project»?1
Ik betreur het dat een in mijn ogen goed lopend programma op deze manier in het nieuws komt.
Is het waar dat SNV en Hivos in 2009 het project hebben gekaapt en vervolgens door de Nederlandse regering laten financieren? Zo neen, wanneer is uw financiering van het project begonnen?
Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Het Africa Biogas Partnership Program (ABPP) was een samenwerkingsverband van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en het Biogas for Africa Initiative, dat bestond uit enkele Afrikaanse organisaties. In 2008 werd het Biogas for Africa Initiatief, dat geen formele juridische status had, omgevormd tot de Stichting Biogas for Better Life. Naar het oordeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren de beheersmatige risico’s te groot om aan deze jonge en kleine stichting een subsidie van 30 miljoen Euro toe te kennen. Het ging en gaat immers om het uitvoeren vanaf 2009 van een omvangrijk en complex programma in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Oeganda, Senegal en Tanzania. Er is toen om die redenen voor gekozen Hivos een subsidie toe te kennen van 30 miljoen Euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij. Zij beschikten en beschikken wel over voldoende beheers- en uitvoeringscapaciteit. Bovendien hadden Hivos en SNV reeds ervaring opgedaan met de uitvoering biogasprogramma’s in Vietnam, Bangladesh, Cambodja en Laos.
De voorbereiding van het biogasprogramma is begonnen in 2006. Er werden o.m. haalbaarheidstudies uitgevoerd, een bijeenkomst met Afrikaanse stakeholders georganiseerd en een studie uitgevoerd voor een Research & Development programma.
Kunt u aangeven van wanneer het voorstel van de «stichting Biogas for Better Life» om toepassing van biogastechnologie in Afrika van de grond te krijgen dateert? Is het waar dat het voorstel reeds vóór aanvang van de Nederlandse financiering is ontwikkeld? Zo nee, wanneer dan wel?
De Stichting Biogas for Better Life heeft op 25 augustus 2008 een brief met bijgevoegd voorstel aangeboden aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het voorstel is ontwikkeld vóór aanvang van de Nederlandse financiering.
Was u op de hoogte van de klachten die de Afrikaanse bestuurders en adviseurs van de «stichting Biogas for Better Life: an African Initiative» middels interne communicatie aan SNV en Hivos hebben overgebracht?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u dan aangeven van wanneer deze klachten dateren, waar de klachten uit bestonden en wat er met deze klachten is gedaan?
Deze klachten werden naar voren gebracht in de onder antwoord 3 genoemde brief van 25 augustus 2008. De belangrijkste klacht was dat de stichting het niet eens was met de aan haar door de andere partners toegemeten rol op het gebied van lobby, advocacy en communicatie. De stichting achtte deze rol te beperkt en wilde ook bij de uitvoering worden betrokken. Op 28 augustus 2008 werd hierover door het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en de stichting gesproken. De betrokkenen konden het echter niet eens worden over de omvang van de rol van de stichting waarna de stichting zelf op 28 augustus 2008 heeft besloten zich uit het samenwerkingsverband terug te trekken. Nadat de subsidie aan Hivos was verleend, hebben noch Hivos, SNV noch het ministerie signalen van de stichting ontvangen dat de stichting terug wilde komen op het eerder genomen besluit verder geen deel te willen nemen aan het partnerschap.
Indien het antwoord op vraag 4 ontkennend luidt, bent u dan bereid deze klachten alsnog te achterhalen en te openbaren? Zo neen, waarom niet?
Niet van toepassing.
Welke conclusies verbindt u aan deze kwestie?
De belangrijkste conclusie is dat het bewuste artikel in de Volkskrant van 7 maart jl. op onjuiste informatie berust.
De bypass bij Kampen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u net als uw voorganger garanderen dat er 117 mln. beschikbaar is voor de aanleg van de kunstwerken in de tweede fase van de realisatie van de bypass bij Kampen, de jaren 2021–2023?
De € 117 mln wordt toegezegd in de brief van 5 oktober 2009 en is opgenomen in de bestuursovereenkomst van januari 2010. Er is voor mij nog geen reden om van deze lijn af te wijken.
Welk bedrag is er gemoeid met het bouwen van de oeververbinding in de N307 ter hoogte van de Roggebot, die onderdeel uitmaakt van de tweede fase van de realisatie van de bypass (2021–2023)?
De kostenraming bedraagt op dit moment € 19,9 miljoen (inclusief btw en exclusief plankosten en risicoreservering voor gehele uitvoering fase 2).
Bent u ervan op de hoogte dat Rijkswaterstaat tijdens de Hoorzitting Waterveiligheid in Kampen (30 september 2010) heeft gesteld dat de aanleg van de bypass om waterstaatkundige redenen geen haast heeft en zelfs nog wel 30 jaar zou kunnen wachten? Zo ja, deelt u deze opvatting en ziet u in deze opmerking aanleiding de bypass uit te stellen?
Ja, ik ben op de hoogte van een dergelijke uitspraak. Het klopt dat de bypass voor de waterveiligheid op dit moment nog niet strikt noodzakelijk is. Bij de toekomstige hogere rivierafvoeren echter wel.
Reeds eerder is de Kamer geïnformeerd dat het aanleggen van de bypass op dit moment synergievoordelen biedt en dat integrale gebiedsontwikkeling bij Kampen hierdoor mogelijk wordt.
Ik wacht het plan van de provincie af en zal rond de zomer een beslissing nemen over de bypass.
Is het waar dat het Rijk met het Waterschap Groot Salland een realisatieovereenkomst zal sluiten om de bypass aan te leggen? Zo ja, welke rol ziet u dan weggelegd voor de provincie Overijssel?
Voordat sprake is van het tekenen van een realisatieovereenkomst moet er eerst een beslissing zijn genomen over het aandeel van het Rijk in het plan van IJsseldelta-Zuid. De rol van de provincie is en blijft die van initiatiefnemer van de gebiedsontwikkeling. De overige partners zijn waterschap, gemeenten en rijk.
De boeten rond de bijverdiengrens |
|
Jasper van Dijk , Boris van der Ham (D66), Sander de Rouwe (CDA), Tanja Jadnanansing (PvdA), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Jesse Klaver (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de schatting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) dat circa 20 000 studenten een brief hebben gehad over hun bijverdiensten in 2008, omdat ze over de bijverdiengrens zaten? Is dit het aantal zoals van te voren inschat? Hoe verklaart u de stijging van stijging van 14 000 naar 20 000 studenten?1
De situatie is als volgt: circa 20 000 studenten hebben een brief van DUO ontvangen over hun bijverdiensten in 2008. Na uitwisseling van gegevens met de Belastingdienst is gebleken dat het inkomen van deze studenten over 2008 hoger was dan de wettelijke grens van € 12 916,17. In deze brief wordt de student gevraagd om dit inkomen toe te lichten. Zo kunnen zij bijvoorbeeld aangeven dat dit inkomen is verdiend na het einde van de periode waarin zij studiefinanciering ontvingen, waardoor het inkomen over die periode buiten beschouwing zal worden gelaten. Het werkelijke aantal studerenden, dat uiteindelijk zal worden geconfronteerd met een feitelijke terugvordering, zal daarom lager liggen. De stijging van het studenten is aanzienlijk, maar zij ligt wel in de lijn met de stijgingen die eerdere jaren laten zien. Over het opgelegde aantal terugvorderingen kan ik nog geen mededelingen doen.
Uit cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat het aantal studenten dat meer bijverdient dan de bijverdiengrens jaarlijks stijgt:
2008 (controle over 2005): 7000 brieven, opgelegde vorderingen: 6500
2009 (over 2006): 11 900 brieven, opgelegde vorderingen: 10 700
2010 (over 2007): 14 600 brieven, opgelegde vorderingen: 13 600
Hoe is er gecommuniceerd over het feit dat er nu naar het verzamelinkomen (bruto) wordt gekeken, in plaats van naar het netto-inkomen? Hoe indringend heeft u hierover gecommuniceerd? Wat is uw reactie op opmerking dat er «slechts» via internet gecommuniceerd zou zijn?
De overgang van netto-inkomen naar verzamelinkomen is ingevoerd per 1 januari 2008 als gevolg van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Met ingang van die datum is tevens de bijverdiengrens voor studerenden met ruim 2200 euro opgehoogd. De verhoging had als doel het verschil tussen de oude en nieuwe systematiek te compenseren. Voor grote groepen studenten pakt dat niet ongunstig uit.
De hierboven omschreven aanpassingen zijn op verschillende momenten en op verschillende wijzen gecommuniceerd aan de student via de reguliere communicatiekanalen die DUO gebruikt voor het bekendmaken van wijzigingen in de regelgeving.
Omdat het aantal studenten met relatief hoge bijverdiensten relatief beperkt is (2 á 3% van de totale populatie), is besloten de wijziging in de algemene communicatieuitingen mee te nemen (internet, brochures en elektronische nieuwsbrief). Gezien het feit dat deze doelgroep pas bekend is zodra een uitwisseling van gegevens met de Belastingdienst heeft plaatsgevonden, is een gerichte, proactieve communicatie vooraf ook niet mogelijk.
Welke mogelijkheden zijn er voor studenten om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de korting?
Studenten kunnen aangeven waarom het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen over 2008 uitkomt boven de grens van € 12 916,17 en of er redenen zijn om gedeeltes dan wel het gehele inkomen over dat jaar buiten beschouwing te laten.
Indien er na verwerking van deze gegevens nog steeds sprake is van een te hoog inkomen, ontvangt de studerende een beschikking van DUO, waarop is aangegeven dat een bedrag moet worden terugbetaald en hoe hoog dit bedrag is. Hierbij wordt tevens, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht, op de mogelijkheid gewezen om tegen deze beschikking in bezwaar te gaan.
Tegen de feitelijke hoogte van het verzamelinkomen of het belastbaar loon kan bij DUO geen bezwaar aangetekend worden; het betreft hier immers gegevens die afkomstig zijn van de Belastingdienst. De Belastingdienst kent zijn eigen bezwaarprocedures.
Welke regelingen zouden er mogelijk zijn voor studenten om de boete rond de OV-jaarkaart meer gespreid te betalen? Hoe wilt u hier over communiceren? Bent u bereid hierover met DUO in gesprek te gaan?
Uit contacten met DUO is gebleken dat studenten – voor zover verrekening met studiefinanciering niet mogelijk is – de vergoeding voor de OV-kaart in 15 jaar kunnen terugbetalen. Indien de studerende niet meer in aanmerking komt voor studiefinanciering, wordt de schuld namelijk opgeteld bij de langlopende studieschuld van de studerende. Deze wordt dan geïnd in maandelijkse termijnen, waarbij het uiteraard mogelijk is om draagkrachtmeting aan te vragen. Er is in die situatie dus al sprake van een mogelijkheid voor gespreide betaling.
Wat is uw visie op de bijverdiengrens ten opzichte van de beweging dat er een grote financiële verantwoordelijkheid van studenten wordt gevraagd
De bijverdiengrens is een systeemkenmerk in het huidige studiefinancieringsstelsel. Hiermee worden studenten, die ondersteuning bij de financiering van hun studie nodig hebben, onderscheiden van studenten met voldoende eigen middelen om zelf hun studie te bekostigen. Hij markeert ook het verschil tussen bijverdiensten naast een voltijdstudie enerzijds en een deeltijdstudie naast werk anderzijds.
Afschaffing van de bijverdiengrens is dan ook niet wenselijk omdat dit betekent dat een elementair kenmerk uit het studiefinancieringsstelsel wordt verwijderd en dit brengt grote budgettaire risico’s met zich mee.
Bent u bereid, mogelijk na overleg met belangenorganisaties, tot een coulance-regeling te komen voor de soms wel heel grote sommen geld die moeten worden terugbetaald, ook als de bijverdiengrens slechts beperkt is overschreden?
Ik zie geen mogelijkheden om voor deze groep tot een coulance-regeling te komen. Wel geldt voor de groep vanaf inkomensjaar 2010 een glijdende schaal ten aanzien van de OV-studentenkaart, waardoor studenten nooit meer hoeven terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Bij de introductie daarvan per januari 2010 is al gebleken dat het voor DUO niet mogelijk is om deze glijdende schaal met terugwerkende kracht op de inkomensjaren 2008 en 2009 toe te passen. Kortheidshalve verwijs ik daarvoor naar de brief die daarover destijds aan uw Kamer is gestuurd (TK 2008/2009, 31 288, nr. 42, d.d. 3 november 2008). Bovendien hebben deze studenten naast de reguliere studiefinanciering (inclusief reisvoorziening) wel meer dan het grensbedrag van € 12 916,17 verdiend.
Het functioneren van een vaatchirurg |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin het functioneren van de vaatchirurg H aan de orde was?1
Ja.
Zo ja, kunt u toelichten waarom tot nu toe door de Inspectie voor de Gezondheidsraad (IGZ) nog geen klacht is ingediend bij het Medisch tuchtcollege aangaande het functioneren van deze vaatchirurg?
Het reeds in 2007 gestarte inspectieonderzoek naar het medisch handelen van vaatchirurg H. is onlangs afgerond. Op basis van de bevindingen en een nog te houden gesprek met de vaatchirurg zelf, bepaalt de IGZ voor eind april 2011 of, en zo ja welke, maatregelen passend zijn.
Kunt u toelichten hoever het staat met de toezegging van uw voorganger om op Europees niveau te pleiten voor een zogenaamde zwarte lijst van disfunctionerende artsen?
Mijn ambtsvoorganger heeft dit onderwerp herhaalde malen in Europees verband aan de orde gesteld. Zo is het onderwerp op hoog ambtelijk niveau besproken in de High Level Working Group en onder het Zweeds voorzitterschap tijdens de informele raad van juni 2009.
Voorts is het onderwerp begin 2010 door mijn ambtsvoorganger per brief «geagendeerd» bij de Europese Commissaris voor Health and Consumer Protection.
Deze inspanningen hebben echter tot op heden niet geleid tot een Europese lijst van disfunctionerende artsen. Grote systeemverschillen tussen de landen en privacyoverwegingen zijn de belangrijkste obstakels in dit Europese dossier.
Zoals op 10 maart jl. door mij toegezegd tijdens de behandeling in uw Kamer van de Wet BIG heb ik, tijdens mijn bezoek aan Brussel op 23 maart jl., wederom op Europees niveau gepleit voor de door mij beoogde Europese lijst van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, aan wie een beroepsbeperkende maatregel is opgelegd.
Ik zal dit ook tijdens de informele Gezondheidsraad d.d. 4 en 5 april 2011 te Budapest bij mijn collega’s agenderen.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg van 20 april a.s. over de kwaliteitzorg Cure beantwoorden en kunt u daarbij tevens de vragen van het lid Van der Veen van 3 maart jonstleden inzake de neuroloog de heer Jansen Steur, die ondanks de in Nederland tegen hem genomen maatregelen in Duitsland zijn beroep uitoefent, beantwoorden?
Ja. De antwoorden op de vragen van Kamerlid Van der Veen (PvdA) over het bericht dat een neuroloog die in Nederland uit het BIG-register is geschreven nu in Duitsland ongestoord zijn beroep kan uitoefenen (2011Z04528), heb ik u op 10 maart jl. gezonden.
Signalen dat scholen zorgleerlingen weigeren |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Scholen weren nu al zorgleerlingen»?1
Ja.
Is het waar dat reguliere scholen nu al zorgleerlingen weigeren voor het schooljaar 2011–2012?
De berichten in de media zijn gebaseerd op signalen van de CG-raad. De raad stelt, op grond van meldingen van ouders die zij heeft ontvangen, dat sommige scholen al leerlingen weren voor het schooljaar 2011–2012. De ouders van één leerling die is geweigerd door een school voor voortgezet onderwijs zijn naar de Commissie Gelijke Behandeling gestapt. Dit baart mij zorgen. In de eerste plaats geldt nu de huidige wet- en regelgeving en ook de bekostiging. Ook met de voorgenomen gewijzigde regelgeving voor Passend onderwijs is er geen enkele reden dat scholen nu rugzakleerlingen zouden weren of leerlingen speciaal onderwijs zouden uitstoten, immers de bekostiging blijft in stand. Het geld van de rugzakjes blijft ook in de toekomst beschikbaar voor extra begeleiding in het reguliere onderwijs. Leerlingen die zijn ingeschreven in het (voortgezet) speciaal onderwijs blijven rechtstreeks bekostigd worden. Wel zal de bezuiniging op de groepsgrootte in het (v)so naar verwachting tot gevolg hebben dat de klassen gemiddeld ongeveer 10% groter worden.
Is het waar dat scholen voor speciaal onderwijs ouders adviseren om nu alvast na te denken over alternatieve oplossingen voor hun kinderen?
Het genoemde bericht verwijst volgens de CG-raad naar een grote instelling voor cluster 4; deze instelling gaat er op termijn in bekostiging relatief op achteruit vanwege de verevening, en heeft dit de ouders van leerlingen laten weten. Ik vind dit echter ook voor het speciaal onderwijs onterecht; zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel meldingen zijn er bij de CG-raad2 en andere organisaties gedaan over het weigeren van zorgleerlingen door scholen?
De CG-raad heeft aangegeven zelf, en via de aangesloten organisaties, twaalf meldingen te hebben ontvangen van ouders van zorgleerlingen die door een school niet worden toegelaten.
Is deze reactie van scholen een gevolg van de voorgenomen bezuinigen van dit kabinet op het Passend onderwijs en wat vindt daarvan?
De CG-raad geeft aan dat de scholen in de genoemde gevallen hebben aangegeven dat de weigering van toelating verband houdt met de bezuinigingen in het kader van Passend onderwijs of de voorgenomen wijzigingen in de regelgeving. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat scholen zorgleerlingen weigeren? Zo ja, wat gaat u met deze signalen doen?
Als scholen zorgleerlingen weigeren vind ik inderdaad zorgwekkend. Dit leidt tot onrust en dat is niet goed. Uit de berichten in de pers blijkt dat er een verkeerde beeldvorming is ontstaan. Daarom wil ik scholen, ouders en schoolbesturen van de juiste informatie voorzien. Aan alle scholen voor basis- en voortgezet onderwijs zal ik een brief sturen om feitelijke informatie te geven. Op korte termijn wil ik een informatie- en adviespunt openen waar ook ouders met vragen en meldingen terecht kunnen. Verder gaat OCW binnenkort het land in om met alle schoolbesturen in de regio’s te praten over de vorming van samenwerkingsverbanden; ook in deze gesprekken zal informatie worden gegeven.
Bent u bereid met de sector in overleg te treden over deze signalen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Alzheimer patiënten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tv-uitzending «Alzheimer patiënten makkelijke financiële prooi»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van Alzheimer Nederland om een openbaar register op te zetten waarin bewindvoerders staan geregistreerd?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4 van de leden Van der Steur en Venrooy-Van Ark (beide VVD) over de uitzending «Alzheimerpatiënten steeds vaker opgelicht» (2011Z04865).
Wat vindt u van het voorstel van Alzheimer Nederland om de termijn in de Colportagewet voor personen die een bewindvoerder hebben te verlengen van zeven tot veertien dagen om zo de bewindvoerder een ruimere termijn te geven een overeenkomst op grond van deze wet te ontbinden?
In beginsel is het uitgangspunt bij consumentenwet- en regelgeving de gemiddelde consument. Het kabinet is geen voorstander van het creëren van afzonderlijke regels voor bepaalde doelgroepen. Wel maakt het kabinet zich hard voor goede consumentenbescherming. Zo wordt in Europees verband bezien wat mogelijk is met betrekking tot het extra beschermen van consumenten bij verkoop buiten verkoopruimten. Op dit moment wordt in EU-verband onderhandeld over een richtlijnvoorstel consumentenrechten. Dit voorstel bevat, om de positie van de consument bij colportage te versterken, onder meer een verlenging van de bedenktijd van 7 naar 14 dagen voor colportage-overeenkomsten. Het Kabinet heeft zich hier al eerder positief over uitgelaten (Kamerstukken II, 2009/10, 22 112, nr. 992, p. 11). Tegelijkertijd wil het kabinetniet op de uitkomsten van dit richtlijnvoorstel vooruitlopen.
Zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer voldoende beschermd tegen malversaties door hun bewindvoerder dit in het licht van de zeer beperkte controle door de kantonrechter?
Ik meen dat de mensen met Alzheimer voldoende wettelijke bescherming wordt geboden tegen misbruik. Een nieuw wetsvoorstel over curatele, beschermingsbewind en mentorschap zal binnen enkele weken aan de Ministerraad en de Raad van State verzonden worden. Dit wetsvoorstel voorziet onder andere in een uitbreiding van het curateleregister. Ook personen over wiens goederen beschermingsbewind is uitgesproken, kunnen in aanmerking komen voor publicatie in het register. Hiermee kunnen potentiële schuldeisers kennis nemen van onderbewindstelling en worden hun verhaalsmogelijkheden op de rechthebbende beperkt. Daarmee kan het aangaan van nieuwe schulden worden afgeremd. Het wetsvoorstel voorziet niet in een register van bewindvoerders. Een register als zodanig biedt geen waarborg tegen misbruik. Het wetsvoorstel voorziet verder in kwaliteitseisen voor bewindvoerders. Bewindvoerders kunnen zich bovendien aansluiten bij een branchevereniging, zoals de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders BPBI, die nu reeds kwaliteiteisen aan haar leden stelt.
Zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer voor wie een bewindvoerder is aangesteld, gezien hun zeer kwetsbare positie, in zijn algemeenheid voldoende beschermd tegen misbruik?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Slachtoffer met letsel in de kou' |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars vertikken snelle compensatie: Slachtoffer met letsel in de kou»?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, deelt u de mening dat de belangen van slachtoffers met letselschade door enkel een vrijblijvende gedragscode niet voldoende behartigd worden?
Uiteraard betreur ik het dat er slachtoffers zijn die lang op de afwikkeling van hun zaak moeten wachten. Ik ben met de Stichting De Ombudsman van mening dat slachtoffers met letselschade snel duidelijkheid moeten hebben over de afwikkeling van de schade. Letselschade heeft vaak een grote impact op iemands leven en op dat van zijn of haar directe omgeving. De in het onderzoek betrokken dossiers betreffen voornamelijk complexe zaken wat de gewenste snelle duidelijkheid bemoeilijkt.
De primaire verantwoordelijkheid voor het snel afwikkelen van de schade ligt bij de letselschadebranche zelf. De ontwikkeling en invoering van de Gedragscode past daarbij. Het is in het belang van slachtoffers dat alle partijen in de letselschadepraktijk volgens de Gedragscode werken en daar waar dit nog niet voldoende het geval is hierop aanspreekbaar zijn.
De vaste kamercommissie van VenJ heeft mij overigens om een kabinetsreactie gevraagd op het rapport. In deze reactie zal ik nader ingaan op de aanbevelingen uit het rapport. Op korte termijn kunt u deze verwachten.
Bent u het met Stichting De Ombudsman eens de gedragscode behandeling letselschade te verankeren in de wet? Zo nee, waarom niet?
De Gedragscode moet bewerkstelligen dat de buitengerechtelijke afwikkeling van letselschadeclaims kwalitatief beter, sneller, slachtoffervriendelijker en transparanter verloopt. De partijen in de letselschadebranche hebben door de ontwikkeling en invoering van de Gedragscode hun eigen verantwoordelijkheid genomen. Het is nu aan de organisaties in de branche zelf om elkaar aan te spreken op het naleven van de afspraken die zij in onderling overleg hebben opgesteld. Uit het rapport van de Stichting De Ombudsman blijkt overigens tevens dat de gedragscode niet algemeen bekend is. Ik ben van mening dat naamsbekendheid effectief door partijen in de letselschadebranche zelf kan en moet worden vergroot. Hierbij denk ik aan voorlichting en het verstrekken van de tekst van de Gedragscode aan rechtshulpverleners, verzekeraars, artsen en Slachtofferhulp Nederland. De Letselschade Raad werkt momenteel aan een versie van de Gedragscode speciaal voor slachtoffers in de vorm van een digitale folder, waar slachtoffers op diverse plaatsen kunnen worden geattendeerd zoals in foldermateriaal van ziekenhuizen en rechtshulpverleners.
Deelt u de mening dat het hanteren van het Keurmerk Letselschade aan voorwaarden verbonden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Keurmerk Letselschade ontwikkelt en handhaaft kwaliteitsnormen en stelt voorwaarden aan de verkrijging van het Keurmerk Letselschade. Het Keurmerk omvat een aantal belangrijke waarborgen, zoals onafhankelijkheid, deskundigheid, transparantie, communicatie en duidelijkheid. Ik zie dan ook geen reden om nadere eisen te stellen aan het Keurmerk.
Bent u voorts bereid slachtoffers de mogelijkheid te geven hun klachten voor te leggen aan een geschillencommissie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn per branche reeds verschillende mogelijkheden voor slachtoffers om klachten voor te leggen zoals het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD), de Vereniging voor Letselschade Advocaten (LSA), de Orde van Advocaten, de Stichting De Ombudsman en het Bemiddelingsloket van De Letselschade Raad. Daar waar de mogelijkheden om klachten in te dienen al in de branche zelf in voldoende mate aanwezig zijn, acht ik overheidsingrijpen niet nodig en zie ik geen aanleiding om een aparte geschillencommissie in het leven te roepen.
De Letselschade Raad heeft inmiddels de slachtoffers van de onderzochte dossiers opgeroepen zich te melden bij het Bemiddelingsloket van deze Raad. Bij het Bemiddelingsloket kunnen slachtoffers terecht voor procedureel advies, waarbij het vastgelopen dossier wordt vlotgetrokken. Indien nodig wordt verwezen naar een passende geschiloplossing.