Het bericht ‘Verbijstering na politiepromotie’ |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbijstering na politiepromotie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hier minimaal sprake is van ongewenst en niet integer handelen van politieofficieren die een voorbeeldfunctie hebben, zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de conclusies van een onderzoek in opdracht van Europol, door OLAF (het Europees bureau voor fraudebestrijding), naar een sollicitatieprocedure bij Europol is bij het KLPD een intern onderzoek gestart naar het handelen van een medewerker die betrokken was bij deze procedure. De korpschef van het KLPD heeft mij gemeld dat uit de uitkomsten van dit recentelijk afgesloten intern onderzoek consequenties zijn getrokken. De functionaris wordt teruggezet in rang en belast met werkzaamheden bij een andere dienst binnen het KLPD.
Ook ten aanzien van de voormalig deputy director zijn consequenties getrokken. Hij is inmiddels belast met projectmatige werkzaamheden binnen het KLPD. Hij bekleedt geen leidinggevende functie en ontvangt derhalve evenmin de daarbij behorende toelagen.
Ik ben van mening dat alle politiemedewerkers, ook politieofficieren, een voorbeeldfunctie hebben, zeker als het om integer gedrag gaat.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste bevindingen zijn van het door Europol ingestelde interne onderzoek, alsmede het door OLAF uitgevoerde externe onderzoek zodra dit is afgerond? Kunt u ook verklaren waarom het externe onderzoek zo extreem lang duurt?
Gezien het vertrouwelijke karakter kunnen de bevindingen van het door OLAF uitgevoerde onderzoek niet openbaar gemaakt worden. Een verklaring omtrent de duur van het onderzoek heb ik niet, aangezien OLAF hier zijn eigen verantwoordelijkheid in heeft.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om betrokken politieofficieren te bevorderen qua schaal of functie kort nadat of terwijl er nog onderzoeken lopen, zoals in dit geval bij OLAF? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Ten aanzien van de betrokken politiefunctionarissen, is in verband met de onderhavige kwestie passend gereageerd. Er is geen sprake van een bevordering.
Is het u bekend dat er in het (recente) verleden tegen de politieofficier Mossink wegens niet integer gedrag een disciplinaire maatregel is genomen door het KLPD, die resulteerde in een vroegtijdige overplaatsing en bevordering naar de Nationale recherche (o.l.v. diezelfde heer Tom Driessen)? Zo ja, wat vindt u van dergelijke maatregelen. Zo nee, bent u bereid dit nader te (doen) onderzoeken?
Er is in het recente verleden geen sprake geweest van een disciplinaire maatregel tegen de betreffende politieofficier. De bedoelde overplaatsing heeft plaatsgevonden in het kader van een managementmaatregel voor een groep mensen waarvan de betreffende politieofficier deel uitmaakte. De verplaatsing naar de dienst Nationale Recherche had te maken met de expertise van de betreffende politieofficier en paste in zijn loopbaan. Dit was een horizontale verplaatsing en geen bevordering. Pas in de loop van de tijd – na ruim drie jaar – heeft, op basis van de kwaliteit van werkzaamheden, tijdens de reorganisatie van de dienst Nationale Recherche in december 2009 een plaatsing in een andere functie en bijbehorende bevordering tot commissaris binnen de dienst Nationale Recherche van het KLPD plaatsgevonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de frustratie en negatieve gevoelens bij politiemensen alsmede de negatieve beeldvorming ten aanzien van werving en selectie bij de Nederlandse politie en Europol weg te nemen?
Op grond van de conclusies van de onderzoeken naar het handelen van de betrokken politieofficieren, zijn inmiddels consequenties getrokken, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2.
De drempel vaargeul De Boontjes |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Schuttevaer van 14 april 2011 «Drempel vaargeul De Boontjes voorlopig niet weg?1 Kunt u de inhoud van dit artikel bevestigen?
Ja, ik ken het artikel. Voor de actuele stand van zaken verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
De vaargeul De Boontjes, die van groot economisch belang is voor de haven van Harlingen en Friesland, zou in 2011 op diepte gebracht worden, er zijn signalen dat Rijkswaterstaat overweegt dit werk uit te stellen tot 2012 of later; klopt dit? Zo nee, wat is dan de huidige situatie?
Ik deel de mening dat de Boontjes van economisch belang is voor de haven Harlingen en Friesland. De drempel in de vaarweg moet dus inderdaad aangepakt worden in de visie van het kabinet. Het kabinet wil dit graag en heeft daarom ook 5 miljoen euro toegezegd in 2009 voor de studie, aanleg en het beheer en onderhoud van een diepere geul. Rijkswaterstaat bereidt parallel aan de planstudie al de uitvoering voor zodat deze fasen elkaar zo snel mogelijk kunnen opvolgen. Zodra de planstudie is afgerond kan de uitvoeringsbeslissing worden genomen. Het rijk neemt vervolgens de realisatie voor haar rekening. De provincie is verantwoordelijk voor de planstudie, het vergunningentraject en het bijbehorende tijdschema. De ministeries van I&M en EL&I hebben daarbij de rol van bevoegd gezag voor respectievelijk de Waterwet en de Natuurbeschermingswet. De Provincie Friesland stelt momenteel een actuele planning op. Alle afspraken worden dus netjes nageleefd.
Onder verwijzing naar het feit dat in 2009 door toenmalig staatssecretaris Huizinga na jaren overleg eindelijk een convenant is gesloten tussen Rijk en regio over verwijdering van de drempel en dat in juli 2008 een amendement (31 474 XII, nr. 9) in de Kamer is aangenomen waarbij 5 miljoen euro ter beschikking werd gesteld door het Rijk ter verdieping van de regionale vaarweg, deelt u de mening dat gemaakte afspraken moeten worden nageleefd? In hoeverre worden deze afspraken nageleefd?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Onder verwijzing naar het artikel waarin als reden voor vertraging een nieuw onderzoek naar het nut van de uitdieping, wordt gesuggereerd wat is er veranderd sinds 2008 dat een nieuw onderzoek zou rechtvaardigen en hoe verhoudt een dergelijk nieuw onderzoek zich tot het gesloten convenant?
Er vindt geen nieuw onderzoek plaats.
Kunt u aangeven welke maatregelen genomen worden om verdere vertraging te voorkomen en zo snel mogelijk de gemaakte afspraken rondom het verwijderen van de drempels in de Boontjes na te komen?
Rijkswaterstaat bereidt parallel aan de planstudie al de uitvoering voor zodat deze fasen elkaar zo snel mogelijk kunnen opvolgen.
Eerdere toezeggingen ten aanzien van Syrië |
|
|
|
Herinnert u zich de vragen tijdens het mondelinge vragenuur van 19 april jl. over de escalatie van geweld in Syrië?
Ja.
Hebt u zich op 19 april, zoals door u toegezegd, verstaan met de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, en wat was haar reactie op de suggestie om de VN-Veiligheidsraad bijeen te roepen?
Ja, ik heb zowel mondeling als schriftelijk de volgende maatregelen voorgesteld:
Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Portugal hebben op 27 april jl. in de Veiligheidsraad voorgesteld een persverklaring aan te nemen over de ontwikkelingen in Syrië, maar de Veiligheidsraad-leden bereikten daarover geen overeenstemming.
Ondertussen heeft de VN-Mensenrechtenraad het optreden van Syrië veroordeeld en opgeroepen tot een «fact-finding»-missie van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. De EU heeft inmiddels een wapenembargo en een verbod op de uitvoer van goederen bestemd voor interne repressie ingesteld. In haar verklaring van 29 april jl. kondigde de Hoge Vertegenwoordiger aan dat de EU het proces naar het Associatie-Akkoord opschort en het hulpprogramma tegen het licht zal houden. In haar verklaring van 9 mei kondigde de HV aan dat besloten was tot het instellen van een bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen 13 personen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen demonstranten.
Waarom gaf u bij het programma Buitenhof aan dat het niet de teneur is om via een VN resolutie het regime in Syrië te veroordelen terwijl u in de beantwoording van de mondelinge vragen aangaf: «het bevorderen van stappen op het niveau van de Verenigde Naties zeker te zullen meenemen en op te brengen in de bewuste clubs»?1
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 en 4 heeft Nederland nadrukkelijk gepleit voor agendering van de situatie in de VN-Veiligheidsraad. In de uitzending van «Buitenhof» heb ik gewezen op de politieke situatie in de Veiligheidsraad waarin vooralsnog geen overeenstemming bestaat over een krachtige veroordeling van het Syrische optreden.
Bent u bereid alsnog en ten spoedigste de Hoge Vertegenwoordiger te verzoeken om namens de Europese Unie de VN Veiligheidsraad te vragen bijeen te komen om de escalatie van geweld door het Syrische regime tegen eigen burgers te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Grote broer komt de media redden’ |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote broer komt de media redden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Mededingingsautoriteiten (NMa) toetst of de overname, waarmee een minderheidsbelang van 33% in SBS en een minderheidsbelang van 25% in RTL Nederland in handen van één partij komt, mag doorgaan?
De hoogte van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen maakt dat de overname van SBS onder de meldingsplicht valt. De voorgenomen overname is op 16 mei jl. gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa beziet momenteel of voor de overname een vergunning vereist is. De NMa moet daarover binnen vier weken uitsluitsel geven. Wanneer een vergunning inderdaad vereist is, dient de NMa in beginsel binnen dertien weken te beslissen de vergunning al dan niet te verlenen.
Indien het antwoord op vraag twee bevestigend is, kunt u dan aangeven of het onderzoek van de NMa zich zal beperken tot mededingingaspecten van deze specifieke belangen dan wel dat er breder zal worden gekeken naar effecten op de concentratie van belangen van de heer De Mol als aandeelhouder in RTL en grootaandeelhouder bij SBS en zijn positie als producent?
Bij een beoordeling van concentraties richt de NMa zich op de vraag of concentratie een significante belemmering van de concurrentie tot gevolg heeft op de relevante markten waarop de betrokken partijen actief zijn. Om tot een oordeel te kunnen komen onderzoekt de NMa wat de relevante markten zijn en welke marktaandelen de bij de concentratie betrokken ondernemingen op deze markten hebben. De NMa onderzoekt voorts onder meer de positie van de concurrenten op de relevante markten, de mate waarin afnemers en leveranciers afhankelijk zijn van de nieuw te vormen onderneming en de mogelijkheden van derden om tot de markt toe te treden.
Het mededingingsrecht voorziet aldus op allerlei manieren in een zorgvuldige afweging van álle betrokken belangen. Zo kijkt de NMa in haar analyse onder andere naar de meest nabije concurrenten en daarmee naar voorkeuren van de consument. Zolang voldoende consumenten een duidelijke voorkeur hebben voor verschillende media, zal de huidige fusietoets er in zijn algemeenheid voor zorgen dat er een voldoende pluriform media-aanbod blijft.
Kunt u aangeven of er indien de NMa akkoord gaat met de overname nog sprake is van een level playing field voor producenten?
Indien er voor de NMa een reden is om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op (een deel van) de Nederlandse markt op significante wijze zou kunnen belemmeren, met name als het resultaat van het ontstaan of het versterken van een economische machtspositie, zal de NMa de betrokken ondernemingen aangeven dat voor de concentratie een vergunning is vereist. De betrokken ondernemingen mogen de concentratie dan niet tot stand brengen voordat een vergunning is verkregen. In deze zogenoemde vergunningfase heeft de NMa meer tijd dan in de meldingsfase om uitgebreid onderzoek te doen naar de mogelijke mededingingsbeperkende effecten van de concentratie. Indien in de vergunningsfase blijkt dat de concentratie de mededinging significant beperkt of belemmert, kan dat voor de NMa aanleiding vormen geen vergunning voor de concentratie te verlenen of nadere voorwaarden te stellen aan de vergunningverlening.
Bent u voornemens om naast het NMa-onderzoek ook een ander onderzoek op te starten bijvoorbeeld door het Commissariaat voor de Media? Zo nee, waarom niet?
Door het vervallen van de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties heeft het Commissariaat geen officiële rol meer bij het toetsen van voorgenomen mediaconcentraties. Er kunnen dan ook geen consequenties worden verbonden aan een eventueel ander onderzoek door het Commissariaat. Wel kan de NMa bij de beoordeling van de voorgenomen concentratie advies inwinnen bij het Commissariaat. Verder kan het Commissariaat, in zijn rol als monitor van mediaconcentraties, in zijn jaarlijks uit te brengen rapport verslag doen over de gevolgen van deze overname, waarbij het met name gaat om de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van de nieuws- en informatievoorziening.
Het tegen betaling claimen van incomplete transacties met de OV-chipkaart |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Automatische vergoeding bij vergeten uitchecken»?1
Wat vindt u van de ontwikkeling dat bedrijven incomplete transacties van reizigers automatisch bij de aanbieder van openbaar vervoer claimen en hiervoor 20 procent inhouden op de vergoede vorderingen?
Deelt u de mening dat Trans Link Systems (TLS) zelf het initiatief moet nemen om tegen kostprijs de incomplete transacties bij te houden en te vergoeden?
Hoe worden op dit moment de miljoenen euro’s van incomplete transacties die niet worden teruggevraagd besteed door de vervoersbedrijven?
Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over het slechte functioneren van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) waardoor veel klachten onterecht worden afgewezen?1
Ik heb de berichten in het FD gelezen. Ik heb geen klachten ontvangen van de betrokken personen bij het Kifid.
Het bestuur van Kifid heeft mij laten weten dat van een «slecht functioneren» van Kifid als klachteninstituut zeker geen sprake is. Wel zijn er, zoals overal, verbeteringen mogelijk en daaraan wordt hard gewerkt, onder meer op basis van het rapport van mr. A.H. van Delden.
Met betrekking tot het onterecht afwijzen van klachten heeft het bestuur van Kifid nogmaals aan mij bevestigd dat eerst de Ombudsman in alle objectiviteit onderzoekt of klachten gegrond zijn, vervolgens een onafhankelijke en deskundige klachtencommissie opnieuw een oordeel geeft en dat dit oordeel in een aantal gevallen ook nog eens wordt getoetst in hoger beroep. Deze laatste toetsing geschiedt door een «zware commissie» van juristen met grote ervaring in de rechtspraak. Onder deze omstandigheden is het volgens het bestuur van Kifid uitgesloten dat klachten meer dan incidenteel ten onrechte niet worden gehonoreerd. Van een bewust aansturen op het afwijzen van gegronde klachten kan uiteraard geen sprake zijn.
Zoals ik in mijn brief van 15 maart jl. (kamerstuk 31 980, nr. 38) heb aangekondigd ben ik bezig met een onderzoek naar de mogelijkheden om de ombudsman van Kifid een ZBO-status te geven, waarbij ik onder meer aandacht besteed aan de financiële, organisatorische en juridische consequenties van het instellen van een separate publiekrechtelijke Ombudsman voor de financiële sector.
Heeft u van bij het Kifid betrokken personen klachten ontvangen over het functioneren van het Kifid? Zo ja, wat voor actie heeft u ondernomen naar aanleiding van de klachten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de eerder genoemde berichten reden voor u om het functioneren van het Kifid en met name de governancestructuur en financiering, mee te nemen in het onderzoek dat u doet naar de mogelijkheden om de Ombudsman Financiële Dienstverlening van het Kifid een publiekrechtelijke status te geven?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de erkenning van het Kifid als erkend geschilleninstituut volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) intrekken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Kunnen de eerder genoemde berichten, mits deze kloppen, reden zijn om de erkenning in te trekken? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden om voor erkenning als geschilleninstantie in aanmerking te komen zijn opgenomen in de artikelen 43 tot en met 48 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Een afgegeven erkenning kan onder andere worden ingetrokken als kort gezegd, onjuiste informatie is verstrekt bij de aanvraag (op grond waarvan de erkenning niet zou zijn verleend), de geschilleninstantie niet de informatie verschaft die ik nodig heb voor de uitoefening van mijn in de regeling omschreven taken en als niet langer wordt voldaan aan erkenningsvoorwaarden in voormelde artikelen. Deze erkenningsvoorwaarden zien onder meer op de onafhankelijkheid en deskundigheid van de geschillenbeslechtingorganen (in het geval van Kifid de ombudsman, de geschillencommissie en de commissie van beroep). Ook worden eisen gesteld aan het reglement voor de behandeling van geschillen, de kosten voor het aanhangig maken van geschillen en de behandeling van geschillen binnen een redelijke termijn.
Ik heb de berichten in het FD met Kifid besproken. Kifid heeft mij verzekerd dat de ombudsman, de geschillencommissie en de commissie van beroep volledig onafhankelijk hun taak uitvoeren. Wel ben ik met Kifid in gesprek over diens eigen initiatief om het bestuur van Kifid meer op afstand van de sector te plaatsen en over het onderzoek naar de publiekrechtelijke status. Ik zie geen aanleiding om tot intrekking van de vergunning over te gaan.
'Het experiment in Drenthe met persoonsvolgende bekostiging |
|
Renske Leijten (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het experiment persoonsvolgende bekostiging in Drenthe is mislukt? Bent u het met die conclusie eens?1
Ik deel de conclusie van dit artikel niet. Naar mijn mening is een experiment er op gericht om te onderzoeken hoe processen in de praktijk verlopen. Uit het experiment zijn waardevolle elementen naar voren gekomen die bij de ondersteuning van cliënten kunnen worden gebruikt.
In lijn met mijn toezegging aan uw Kamer heb ik het eindrapport van dit experiment bijgevoegd.2
Welke verwachtingen had u van het experiment? Is aan uw verwachtingen voldaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn verwachting van het experiment was dat inzicht zou gaan ontstaan in het keuzeproces van cliënten met een verstandelijke beperking (en hun omgeving) die gebruikmaken van intramurale AWBZ-zorg. Daarbij zou met name de invloed van de introductie van zorgzwaartepakketten en de samenwerking tussen zorgkantoor, zorgaanbieders en cliëntondersteuners op dit keuzeproces worden bezien. De veronderstelling was dat cliënten op een andere wijze hun keuzeproces zouden inrichten.
Uit het experiment is naar voren gekomen dat de VG-cliënten al in een zeer vroeg stadium een keuze maken voor de instelling waarvan zij de zorg willen ontvangen. De interventies die in het experiment zijn uitgevoerd zijn vooral gericht geweest op de fase na de indicatiestelling. Veelal is dan de keuze al gemaakt, waardoor de interventies nauwelijks effect hebben gesorteerd.
Deelt u de mening dat dit experiment erop wijst dat het tussen zorginstellingen laten «shoppen» van mensen niet de juiste wijze is om de eigen regie van gehandicapten en hun familie te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In het experiment ging het niet om het «shoppen» tussen instellingen, maar om het verstrekken van gerichte informatie zodat cliënten zelf een goede keuze kunnen maken. Daarnaast was een tweede peiler van het experiment om cliënten gericht te ondersteunen bij deze keuze, indien zij dit wensen. Dit acht ik nog steeds een goede methode.
Wat is de belangrijkste les die u uit dit experiment trekt?
Een belangrijke les uit dit experiment is dat het keuzeproces per doelgroep sterk kan verschillen en dat keuze-ondersteunende instrumenten toegespitst op de doelgroep moeten worden ingezet. Daarnaast bepalen niet alleen keuze-ondersteunende instrumenten de keuze maar spelen ook andere factoren een rol.
Deelt u de mening dat uit dit experiment blijkt dat zorgaanbieders, wanneer zij moeten concurreren, zich vooral richten op het belang van het binnenhalen van zorgvragers voor de eigen instelling in plaats van op samenwerken? Zo nee, waarom niet?
In dit experiment is naar voren gekomen dat zorgaanbieders in de VG-sector in Drenthe zich vooral richten op hun eigen zorgaanbod en weinig onderscheidend zijn. Een van de aanbevelingen van het experiment is om de samenwerking tussen de zorgaanbieders te vergroten zodat vernieuwende zorgarrangementen tot stand kunnen komen.
Vindt u het een wenselijk scenario als mensen die een indicatie voor zorg krijgen, worden overspoeld met aanbiedingen van «zorgarrangementen»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is niet wenselijk dat mensen met een indicatie worden overspoeld met aanbiedingen van zorgarrangementen. Mijn insteek is veeleer dat cliënten gerichte informatie ontvangen over de zorgmogelijkheden in hun regio die aansluit bij hun zorgvraag.
Bent u van mening dat, gelet op het feit dat de meeste mensen al vóór het aanbieden van arrangementen hun keuze voor een zorgaanbieder hadden bepaald, het doen van aanbiedingen na de indicatiestelling overbodig is en zelfs het daadwerkelijk leveren van zorg kan vertragen? Zo nee, waarom niet?
Bedacht dient te worden dat het in dit experiment ging om VG-cliënten die al langer (bijvoorbeeld via dagbesteding of leerplekken) een band hadden met een bepaalde zorgaanbieder. Daarbij weet een groot deel van deze cliënten dat op termijn een beroep zal worden gedaan op intramurale AWBZ-zorg. Zij bereiden zich gedurende langere tijd voor op deze stap.
Uit het experiment is dan ook naar voren gekomen dat voor deze specifieke groep de extra informatie na de indicatiestelling weinig toegevoegde waarde heeft. Uit het experiment is niet gebleken dat door deze extra informatie de daadwerkelijke zorgverlening is vertraagd.
Deelt u de mening dat het bestaan van wachtlijsten schadelijk is voor de keuzevrijheid van mensen die zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze pakt u die wachtlijsten aan?
Het bestaan van wachtlijsten beperkt de keuzemogelijkheden van cliënten. Het is dan ook aan het zorgkantoor om deze wachtlijsten zoveel mogelijk te voorkomen en waar deze wel bestaan extra inzet te plegen, zodat cliënten binnen een aanvaardbare periode van zorg worden voorzien.
Deelt u de mening dat ongeacht het aangeboden «arrangement» van de zorgaanbieder, overal de zorg gegarandeerd van goede kwaliteit moet zijn omdat anders de solidariteit gevaar loopt? Zo nee, waarom niet?
Alle zorgarrangementen dienen aan de wettelijke kwaliteitseisen te voldoen. Dit heeft niet zozeer te maken met het solidariteitsbeginsel als wel met het uitgangspunt dat voor alle kwetsbare mensen die zijn aangewezen op AWBZ-zorg de basiskwaliteit gegarandeerd moet zijn.
Deelt u de mening dat de solidariteit in een woongroep gevaar loopt als de Zorgzwaarte pakketten (ZZP’s) niet kostendekkend zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u de ZZP’s kostendekkend zoals in het regeerakkoord is afgesproken? Kunt u garanderen dat de naderende overschrijdingen van de begroting voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hier niets aan afdoen?
Uit gesprekken met cliënten en hun familie, die in het kader van het experiment zijn gehouden, komt naar voren dat men de solidariteit in de groep vanzelfsprekend vindt . Zij vinden het dan ook logisch dat uit het ZZP-bedrag ook collectieve voorzieningen worden betaald. Het is aan zorgaanbieders om een evenwichtig pakket van individuele en collectieve voorzieningen aan te bieden. Om dit mogelijk te maken zijn de ZZP-bedragen vastgesteld afhankelijk van de zorgzwaarte van de cliënten en de kosten die daarmee samenhangen. In algemene zin deel ik niet de mening dat de omvang van de ZZP-bedragen van invloed is op de solidariteit van de cliënt in een woongroep.
In het regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld om ZZP-bedragen te kunnen verhogen. In de brief over het vernieuwingsprogramma langdurige zorg, die ik u de komende maand zal toesturen, zal ik aangeven op welke wijze dit zal geschieden. Het bedrag dat beschikbaar is zal niet worden beïnvloed door de overschrijdingen op de begroting van VWS.
Hoe bereikt u dat zorgaanbieders zich niet richten op het binnenhalen van cliënten met zo hoog mogelijke ZZP’s?
Uit het experiment is niet naar voren gekomen dat de zorgaanbieders zich alleen richten op het binnenhalen van cliënten met een zo hoog mogelijk ZZP.
De constatering in Drenthe is juist dat het aanbod te homogeen is en een inspanning moet worden geleverd om te komen tot een meer gedifferentieerd zorgaanbod. Door het versterken van de samenwerking gaan de VG-zorgaanbieders in Drenthe proberen om dit gedifferentieerde zorgaanbod te ontwikkelen.
Hoe duidt u een van de conclusies dat vraagsturing voor een groep bewoners zich voornamelijk uit in gemeenschappelijke zaken, mits de basiszorg op orde is voor de individuele bewoners?
De conclusie waarop u doelt heeft betrekking op het onderwerp solidariteit dat in het antwoord op vraag 10 aan de orde is gekomen.
Aanvullend kan daarbij worden opgemerkt dat uit het experiment naar voren komt dat cliënten het uitgangspunt delen dat de kwaliteit van de basiszorg op orde moet zijn. Dit vinden zij van wezenlijk belang. Als aan dit uitgangspunt is voldaan vinden het zij het ook vanzelfsprekend dat er ruimte is om gemeenschappelijke zaken vorm te geven (vanuit het zorgzwaartepakket).
Ik kan mij goed verplaatsen in deze gedachtelijn van de cliënten (en hun familie).
Groeiend antisemitisme en toenemend geweld tegen Roma in Hongarije |
|
Frans Timmermans (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat bijna 300 Roma hun huizen in een dorp ten noorden van Boedapest zijn ontvlucht uit vrees voor het geweld van een extreemrechtse paramilitaire beweging, die in de buurt van het dorp een «trainingskamp» heeft ingericht?1
Ja.
Kent u tevens de vele berichten over geweld, intimidatie en grove discriminatie van de zijde van extreemrechtse bewegingen, al dan niet gelieerd aan de politieke partij Jobbik, jegens Roma en Joden, waarbij niet zelden gebruik wordt gemaakt van uniformen, vlaggen en symbolen uit de tijd van de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog?
In Hongarije zijn paramilitaire groeperingen actief die zich verzamelen in dorpen met een aanzienlijke Romaminderheid. De Hongaarse regering zet zich in om de veiligheid in deze dorpen te garanderen.
In het meest recente voorbeeld, in het dorp Gyöngyöspata (ongeveer 2 500 inwoners) zijn enkele honderden agenten aanwezig om de veiligheid te garanderen en mogelijke intimidaties door paramilitaire groepen te voorkomen. Minister van Binnenlandse Zaken Sándor Pinter heeft op vrijdag 22 april een bezoek aan Gyöngyöspata gebracht, om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie. Daarnaast bestudeert de Minister van Binnenlandse Zaken de juridische kaders om de activiteiten van deze groepen verder aan banden te leggen. De Hongaarse regering heeft al eerder enkele van deze groepen verboden omdat hun uniformen een gelijkenis vertoonden met die van nazistische organisaties. Op vrijdag 22 april zijn wetsvoorstellen ingediend om de bewegingsvrijheid van paramilitaire organisaties verder te verkleinen. De Hongaarse regering is in voortdurend contact met lokale en landelijke Roma-organisaties.
Deelt u de mening dat de Hongaarse autoriteiten hiertegen lankmoedig optreden en te weinig doen om de groei van racisme, discriminatie en antisemitisme tegen te gaan? Deelt u tevens de mening dat dit onaanvaardbaar is van een land dat lid is van de waardegemeenschap die de Europese Unie is, nota bene in een periode waarin Hongarije het voorzitterschap van de EU bekleedt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid de Hongaarse autoriteiten aan te spreken op de verdragsrechtelijke verplichtingen die Hongarije heeft als EU-lidstaat en als lidstaat van de Raad van Europa om racistisch en antisemitisch geweld te bestrijden? Bent u tevens bereid, indien Hongarije weigert hieraan gehoor te geven, de politieke en juridische instrumenten die de EU en de Raad van Europa ten dienste staan in te zetten om Hongarije tot bestrijding van racisme en antisemitisme te dwingen?
De Hongaarse regering heeft in publieke verklaringen duidelijk gemaakt het onaanvaardbaar te vinden dat paramilitaire groepen de orde verstoren door bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten. Ook in daden, getuige de massale politie-inzet in Gyöngyöspata, is van een terughoudende opstelling geen sprake.
Van antisemitisch geweld is in dit verband geen sprake en de Hongaarse regering toont met dit optreden zich bewust te zijn van de verdragsrechtelijke verplichtingen om racistisch geweld te bestrijden.
Als voorzitter van de EU heeft de Hongaarse regering ingezet op het doorvoeren van een geïntegreerd Europees Romabeleid, waarbinnen lidstaten gestimuleerd worden de eigen Roma strategieën op elkaar af te stemmen. Het Hongaars voorzitterschap hoopt dat er bij de volgende EU Raad voor ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (19 mei as.) Raadsconclusies kunnen worden aangenomen over het EU Roma beleid. Daarnaast zal Hongarije zich als roulerend voorzitter ook inzetten om het Europees Roma beleid op te nemen in de Raadsconclusies van de Europese Raad voor regeringsleiders op 24 juni as.
Vorig jaar is vanuit de Nederlandse ambassade in Boedapest onder meer een project gesteund om Roma te interesseren voor een baan bij de politie. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan een, mede door Nederland gesteund, seminar voor de Hongaarse politie over politieoptreden in multiculturele omgevingen.
Het bericht “Topjurist Buruma in opspraak” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Topjurist Buruma in opspraak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in de betreffende strafrechtelijke procedure hoogst twijfelachtig is? Zo nee, waarom niet?
De Toegangscommissie van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (TCEAS) adviseert het College van procureurs-generaal (College) over het al dan niet instellen van een onderzoek door een driemanschap uit de CEAS. De heer Buruma is voorzitter van de TCEAS. De werkzaamheden van de TCEAS maken geen deel uit van de strafrechtelijke procedure. De betreffende strafzaak heeft al tot een onherroepelijke veroordeling geleid.
Het College heeft mij meegedeeld dat de TCEAS, ten behoeve van een zorgvuldige advisering aan het College, in dit geval zelf een grote hoeveelheid (technisch) onderzoek heeft laten verrichten. Ook is met verschillende personen gesproken. Alles afwegende kwam de TCEAS tot het advies om geen nader onderzoek door een CEAS-driemanschap in te doen stellen. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vragen van het lid Recourt van uw Kamer (TK, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 1536) over de telefoontaps in deze zaak.
Het advies en de onderliggende rapportage zijn volgens het College gedegen en weloverwogen tot stand gekomen. Ik heb geen aanleiding om aan dat oordeel te twijfelen.
Deelt u de mening dat deze zaak veel vragen oproept en dan met name in relatie tot de op handen zijnde aanstelling van Buruma die, volgens het betreffende artikel, zelf heeft toegegeven dat hij als voorzitter van TCEAS twee getuigen niet heeft gehoord en dat de gang van zaken niet helemaal juist is geweest?
Uit de informatie die mij ter beschikking staat zijn mij geen feiten of omstandigheden gebleken die in de weg staan aan de benoeming van de heer Buruma tot lid van de Hoge Raad der Nederlanden.
Deelt u de mening dat de benoeming bij de Hoge Raad plaatsvindt door middel van het systeem van coöptatie? Ziet u mogelijkheden om, nu de benoeming van de heer Buruma reeds door de Tweede Kamer is goedgekeurd, deze aan te houden? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan?
Ik deel deze mening niet. De leden van de Hoge Raad worden op grond van artikel 118, eerste lid, van de Grondwet benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer. Bij het doen van die voordracht is de Tweede Kamer niet gebonden aan de door de Hoge Raad op grond van artikel 5c, zesde lid, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren opgestelde lijst van aanbeveling van zes kandidaten.
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 3 zie ik geen enkele aanleiding de benoeming aan te houden.
Klopt het dat de advocate in de betreffende strafzaak namens haar cliënt een herzieningsverzoek heeft ingediend bij de Hoge Raad? Bent u, gezien het voorgaande, bereid een vinger aan de pols te houden met betrekking tot deze zaak? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat een herzieningsverzoek is ingediend. Het is niet aan mij om bij de behandeling daarvan door de Hoge Raad een vinger aan de pols te houden.
Het Nederlandse optreden ten aanzien van de huidige situatie in Syrië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de handelingen van de Syrische veiligheidstroepen in verschillende steden, waaronder Deraa en Jabla?
Ik ben geschokt over het gewelddadige optreden van de Syrische autoriteiten tegen betogers.
Welke concrete handelingen heeft u genomen in reactie op deze acties? Welke rol speelt het Europese hulpprogramma in uw visie?
Ja, ik heb zowel mondeling als schriftelijk de volgende maatregelen voorgesteld:
De VN-Mensenrechtenraad heeft het optreden van Syrië veroordeeld en opgeroepen tot een «fact-finding»-missie van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. De EU heeft inmiddels een wapenembargo en een verbod op de uitvoer van goederen bestemd voor interne repressie ingesteld. In haar verklaring van 29 april jl. kondigde de Hoge Vertegenwoordiger aan dat naast het nemen van aanvullende maatregelen, de EU het proces naar het Associatie-Akkoord opschort en het hulpprogramma tegen het licht zal houden. In haar verklaring van 9 mei kondigde de HV aan dat besloten was tot het instellen van een bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen 13 personen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen demonstranten.
Heeft u aangedrongen bij de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie Ashton, om gerichte sancties in te stellen, zoals het bevriezen van tegoeden, reisverboden en een wapenembargo? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier zult u, ook in EU- en VN-verband, samenwerken met Turkije om het Syrische regime een halt toe te roepen?
Ik ben van mening dat de inspanningen van de EU en Turkije elkaar in de regio kunnen versterken. Zo riep de Turkse premier Erdoğan het Syrische regime onlangs onder meer op tot onverwijlde democratisering. Gegeven de goede contacten van Turkije met de Syrische regering, is het van belang waar mogelijk – ook in EU- en VN-verband – gezamenlijk op te trekken. In elk geval blijven de regionale ontwikkelingen in consultaties met de Turkse regering aan de orde komen.
Heeft u opgeroepen tot een buitengewone zitting van de VN-Mensenrechtenraad om de situatie in Syrië, maar ook in Bahrein en Jemen te bespreken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Deze buitengewone zitting heeft op initiatief van de VS en met steun van Nederland, reeds plaatsgevonden, met de uitkomst zoals geschetst in het antwoord op vraag 2.
Heeft u de Syrische autoriteiten klemmend verzocht om internationale waarnemers en journalisten in Syrië toe te laten? Zo nee, wanneer zal dit gebeuren?
De HV heeft namens de EU bij herhaling bij de Syrische autoriteiten er op aangedrongen zorg te dragen voor «free access of the media», laatstelijk nog in haar verklaring van 29 april jl. Nederland zal zich in de relevante fora ervoor blijven inzetten dat de druk op de Syrische regering terzake hoog wordt gehouden.
Is de EU in staat actief bij te dragen aan de toegang van de Syrische bevolking tot nieuwsbronnen, waaronder het internet? Zo ja, of welke manier draagt Nederland hieraan bij?
Zie antwoord vraag 6.
(Transport)criminaliteit, en gestolen mobiele telefoons in het bijzonder |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overval nepagenten verzonnen» waarbij 3000 mobiele telefoons zijn buitgemaakt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat politie Utrecht van een groot aantal van deze gestolen telefoons (of beter: IMEI-nummers) heeft vastgesteld dat zij actief zijn op Nederlandse netwerken?
Ja.
Is u bekend dat van de onderzoeksbevindingen een bestuurlijke rapportage opgemaakt is/wordt? Is de minister voornemens voortvarend actie te ondernemen nu is gebleken dat een groot aantal van deze gestolen telefoons op de Nederlandse netwerken actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Als ik de definitieve versie van het bestuurlijk dossier van de Bovenregionale Recherche Midden Nederland heb ontvangen, zal ik in afstemming met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bezien of het mogelijk en nodig is maatregelen te nemen en zo ja, welke partijen binnen de overheid en/of het bedrijfsleven daarbij betrokken zullen worden.
Deelt u de mening dat, gezien de onderzoeksbevindingen genoemd onder vraag 2, het voor de hand ligt dat die 3000 telefoons (allen voorzien van IMEI-nummer en dus geregistreerd) waarschijnlijk via het criminele circuit (d.m.v. heling) in omloop zijn gebracht?
Het ligt voor de hand om aan te nemen dat in ieder geval een deel van deze telefoons door middel van heling in omloop is gebracht. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat vaststaat dat deze telefoons afkomstig zijn van misdrijf. Dat laat echter onverlet dat deze ook op een legale wijze in het verkeer kunnen zijn gebracht. Bij gebreke van een volledige, centrale registratie van ontvreemde telefoons kunnen verkopers mobiele telefoons in het verkeer hebben gebracht, waarvan zij niet wisten of hadden moeten vermoeden dat het ging om ontvreemde telefoons. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn (dan wel worden) genomen om te voorkomen dat gestolen telefoons terugkomen op de Nederlandse markt?
Ik ben ermee bekend dat providers in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk gestolen telefoons, op basis van het International Mobile Equipment Identity nummer (het IMEI-nummer), niet meer op het nationale netwerk toelaten.
Navraag door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij een aantal Nederlandse telecomaanbieders heeft uitgewezen dat zij om de volgende redenen, anders dan de telecomaanbieders in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk, zijn opgehouden met het (structureel) blokkeren van International Mobile Equipment Identity nummers. Volgens de betreffende telecomaanbieders werkt een aantal fabrikanten van mobiele telefoons niet conform de afspraken die zijn gemaakt tussen fabrikanten en telecomaanbieders. International Mobile Equipment Identity nummers zijn daardoor niet meer uniek, waardoor het aantal mobiele telefoons met hetzelfde nummer tot in de duizenden kan lopen, verspreid over de hele wereld. Het blokkeren van een International Mobile Equipment Identity nummer kan daardoor leiden tot het blokkeren van alle mobiele telefoons met dit nummer, ook de niet gestolen mobiele telefoons. Dit is een ongewenste situatie voor de bonafide gebruiker, die moet kunnen aantonen dat de mobiele telefoon legaal verkregen is. Ten tweede is het volgens de betreffende telecomaanbieders voor een gebruiker nog steeds mogelijk om het International Mobile Equipment Identity nummer van een mobiele telefoon te wijzigen met behulp van via internet verkrijgbare software. Op deze manier is het mogelijk een eventuele blokkade van dat nummer te omzeilen. Ik zal het voorgaande betrekken bij de in mijn antwoord op vragen 3 en 10 genoemde afstemming met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bent u bekend met het feit dat providers in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk gestolen telefoons, op basis van het IMEI-nummer, niet meer op het nationale netwerk toelaten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u concreet aangeven waarom dit niet in Nederland het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met eerder onderzoek naar IMEI-blokkering dat (naar verluidt) is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken?
Ik ben bekend met een onderzoek dat door de toenmalige Minister van Justitie op 27 oktober 2004 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 834, nr. 35). Dit betreft een onderzoek naar de mogelijkheden om een International Mobile Equipment Identity (IMEI) database in Nederland in te voeren in het kader van het bestrijden van de diefstal van mobiele telefoons in Nederland.
Bent u bekend met de brief (32 123 VII, nr. 63) van toenmalig minister Ter Horst? En zo ja, hoe interpreteert u de volgende zinnen: «Door verschillende providers wordt het IMEI-nummer nog wel gebruikt om gestolen mobiele telefoons af te sluiten en daardoor onbruikbaar te maken (...) Op dit moment is een internationaal register voor gestolen mobiele telefoons operationeel (...)»? Kunt u tevens aangeven hoe bovenstaande zich verhoudt tot de praktijk van alledag (namelijk: providers werken niet mee aan blokkering van mobiele telefoons en van algemene vermeldingen van geblokkeerde IMEI-nummers in het internationaal register door Nederlandse providers lijkt geen sprake te zijn)?
Ten tijde van het schrijven van de genoemde brief was dat de feitelijke stand van zaken. Deelname aan het Central Equipment Identity Register (CEIR) geschiedt echter op basis van vrijwilligheid. In mijn antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht wat de overwegingen zijn van de geraadpleegde Nederlandse telecomaanbieders om op te houden met het (structureel) blokkeren van telefoon aan de hand van IMEI-nummers.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ook de Nederlandse providers niet langer gestolen telefoons op het netwerk laten draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bij het stelselmatig blokkeren van IMEI-nummers het animo voor dergelijke overvallen tot een minimum kan worden gereduceerd, en dat ook de consument (die in toenemende mate wordt geconfronteerd met gewelddadige straatroof en diefstal van mobiele telefoons) hier baat bij heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik ga inderdaad ervan uit dat een dergelijke vorm van (techno)preventie de animo zou kunnen doen afnemen om mobiele telefoons te stelen en te helen. Uit mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 blijkt echter dat er aan blokkering van IMEI-nummers zwaarwegende nadelen zijn verbonden.
Deelt u de mening dat de politie, wanneer netwerkproviders IMEI-nummers blokkeren, meldingen van gedupeerden zal krijgen en daarmee op eenvoudige wijze de «helers» en «stelers» snel in kaart kan brengen?
Het is mogelijk dat de politie meldingen van – naar verwachting alleen de bonafide – gedupeerden zou krijgen als overgegaan zou worden tot IMEI-blokkering. Om vervolgens de stelers en helers in kaart te brengen, zou echter nader politieonderzoek noodzakelijk blijven. In dat geval zou immers moeten worden onderzocht of de gebruiker van een mobiele telefoon deze op een rechtmatige wijze heeft verkregen, dan wel of de gebruiker wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de mobiele telefoon van misdrijf afkomstig was.
Nieuwe antichristelijke maatregelen van het communistische regime van de Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Church officials: Chinese authorities block Easter service in Beijing» alsmede de bij het artikel behorende videobeelden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de informatie in het artikel en de videoreportage?
Zie antwoord op vraag 6.
Hoe typeert u de rechtspositie (zowel formeel als in de praktijk) van de christelijke minderheid in de Volksrepubliek China?
De Chinese grondwet waarborgt de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, maar China erkent slechts vijf religies: taoïsme, boeddhisme, protestantisme, katholicisme en islam. Religie is uitgebreid gereguleerd. Zo vereisen benoemingen van geestelijke leiders goedkeuring door de Chinese regering. Verder geldt een registratieplicht voor gebedsplaatsen en religieuze groeperingen. Religieuze groeperingen moeten zich aansluiten bij een van de overkoepelende organen die onder toezicht van de regering staan (de «patriottische associaties»). De grondwet verbiedt expliciet religieuze activiteiten die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in gevaar brengen dan wel het onderwijssysteem van de staat verstoren.
In de praktijk bestaan er aanvullende beperkingen aan de vrijheid van godsdienst, waarbij er binnen China regionale verschillen zijn als gevolg van uiteenlopende toepassing en interpretatie van regelgeving door de diverse (lokale) autoriteiten. Sommige gelovigen (met name christenen) die zich niet kunnen vinden in de officieel erkende en onder patriottisch toezicht staande stromingen, organiseren zich «ondergronds» bijvoorbeeld via huiskerken. In de praktijk kunnen dergelijke ondergrondse religieuze organisaties hun geloof relatief ongestoord belijden, maar als zij te groot worden, (internationale) contacten onderhouden en protesten organiseren, kunnen ze worden vervolgd.
Zie verder de antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
In welke mate speelt de behandeling van christenen in de Volksrepubliek China een rol in de dialoog tussen de Nederlandse regering en die van de Volksrepubliek China?
Zowel het ministerie in Den Haag als de ambassade in Peking bevordert de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China door in contacten met China de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging regelmatig aan de orde te stellen, inclusief de behandeling van christenen in China. De Nederlandse overheid zal aandacht blijven vragen bij de Chinese autoriteiten voor het recht op vergadering en vrijheid van meningsuiting van deze groeperingen evenals voor de andere religies die in China worden beleden.
In mijn brief van 6 april over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (32 735 nr. 2) heb ik uw Kamer een tussentijdse rapportage verstrekt over de pilot vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In het kader van deze pilot wordt nader onderzocht hoe Nederland op constructieve wijze kan bijdragen aan verbetering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China. Ik zal uw Kamer in een later stadium nader informeren over concrete aanvullende activiteiten.
Bovendien zal ik er binnen de EU voor blijven pleiten de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing in de relatie met China hoog op de agenda te houden.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen en wat gaat/kunt u op korte termijn in concrete zin ondernemen om de rechtspositie van de Chinese christenen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Chinese ambassadeur in Nederland op het matje te roepen om uw ongerustheid en ongenoegen uit te drukken over de antichristelijke maatregelen waaraan het regime van de Volksrepubliek China zich tijdens het Paasfeest schuldig heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Dit specifieke incident is mede aanleiding om in de contacten met China aandacht te blijven besteden aan de vrijheid van godsdienst en het recht op vergadering.
Uitsluiting kandidaten algemene verkiezingen in Turkije op 12 juni 2011 |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat de uitsluiting van 12 kandidaten, waaronder Leyla Zana naast ook niet Koerdische kandidaten, voor de algemene verkiezingen in Turkije op 12 juni in strijd is met de normen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) voor vrije en eerlijke verkiezingen? Indien neen, waarom niet?1
Nederland is van mening dat kandidaten, waaronder ook Koerden, het recht hebben zich te kandideren voor de parlementsverkiezingen in Turkije. Kandidaten op voorhand hiervan uitsluiten, is niet alleen in strijd met de OVSE-normen, maar staat ook haaks op de Kopenhagen-criteria waaraan Turkije als kandidaat-lidstaat van de EU dient te voldoen. Op het voornemen om genoemde personen van deelname uit te sluiten, is overigens ook door journalisten, ngo’s en politici, waaronder AKP-leden, afwijzend gereageerd. Uiteindelijk hebben zeven van de twaalf personen alsnog toestemming gekregen om zich te kandideren, nadat zij hadden aangetoond dat zij de aan hen opgelegde straf hadden uitgezeten. De overige vijf kandidaten waren niet in staat om de gevraagde documenten (tijdig) te overleggen, waardoor de Turkse Kiesraad, de «Hoge Electorale Raad», hun uitsluiting heeft gehandhaafd.
Deelt u de opvatting dat deze maatregelen niet bijdragen aan het noodzakelijke proces van verdergaande democratisering in Turkije? Indien nee, waarom niet?2
Het op voorhand uitsluiten van groepen of personen van verkiezingen draagt niet bij aan het democratiseringsproces in Turkije.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot onderhandelingen van de EU met Turkije over de hoofdstukken 23 en 24 van het toetredingsverdrag? Deelt u de mening dat hoe dan ook, dus ook nu al, de basisprincipes van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens moeten worden toegepast in Turkije? Indien nee, waarom niet?3
Hoofdstukken 23 (rechtelijke macht en fundamentele vrijheden) en 24 (JBZ) zijn nog niet geopend, mede omdat een lidstaat een de facto-blokkade op bespreking van de openingsvoorwaarden heeft gelegd. Turkije is verder zowel partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens als EU-kandidaat-lidstaat en kan daarom aan de onderliggende basisprincipes gehouden worden.
Bent u bereid er op zo kort mogelijke termijn bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen deze kandidaten alsnog de gelegenheid te geven zich officieel te kandideren voor de verkiezingen? Indien nee, waarom niet?
Beoordeling van individuele kandidaten is in eerste instantie aan de Turkse Kiesraad. Daarnaast is het aan het Turkse parlement om zich over de uiteindelijke datum van de verkiezingen te buigen. Nederland zal zorgen over de verkiezingen in Turkije zonodig bilateraal en in multilateraal verband aan de orde stellen.
Deelt u de mening dat uitstel van de algemene verkiezingen van 12 juni een reële optie moet zijn om de verkiezingen met alle kandidaten mogelijk te maken? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de directeur van het Hofnarretje een nieuwe crèche begint |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Drent begint nieuwe crèche»?1
Het bericht in de Telegraaf van 20 april jl. dat de heer Drent een nieuwe crèche zou gaan beginnen is gebaseerd op onvolledige informatie. De gemeente Amsterdam liet mij weten dat de heer Drent voor de bestaande crèche »t Hofnarretje een nieuwe ondernemingsstructuur met een nieuwe naam aan het opzetten is (nu nog een B.V. in oprichting). De gemeente was betrokken bij de werving van de nieuwe directeur. De bestuurder van deze B.V. in oprichting is deze nieuwe directeur en de heer Drent is aandeelhouder. Voor de tussenperiode, tot de oprichting van de B.V., is door de heer Drent een volmacht aan de nieuwe directeur verleend. Laatstgenoemde is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en vertegenwoordigt de onderneming in en buiten rechte. In december 2010, nadat de heer Drent zich terugtrok als leidinggevende, is in overleg met de gemeente een interim manager van de kinderopvangorganisatie Partou aangesteld, die de dagelijkse leiding over »t Hofnarretje heeft genomen.
Klopt de informatie dat de voormalig directeur van het Hofnarretje bezig is met het opzetten van een nieuw kinderopvangbureau op hetzelfde adres?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er onderzocht wordt of de voormalig directeur van het Hofnarretje de regels in de Wet op de Kinderopvang heeft overtreden?
Ja.
Kunnen de uitkomsten van dit onderzoek invloed hebben op de wettelijke bevoegdheid van de voormalig directeur van het Hofnarretje om een kinderopvangbureau te beginnen?
Iedereen die een kinderdagverblijf wil beginnen dient een verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen. Bij de aanvraag voor de VOG wordt onderzocht of er sprake is van justitiële gegevens die een belemmering kunnen vormen voor het houden van een kinderdagverblijf. Indien dat het geval is wordt er geen VOG verstrekt en kan betrokkene geen nieuwe kinderopvangvoorziening beginnen.
Acht u het wenselijk dat de voormalig directeur van het Hofnarretje gedurende het onderzoek een nieuw kinderopvangbureau begint? Bestaan hiervoor ook wettelijke beperkingen?
Volgens artikel 1.68 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen treedt de Minister niet in besluitvorming inzake individuele gevallen. Ik onthoud mij derhalve van commentaar over dit specifieke geval. Bij het starten van een nieuwe kinderopvangvoorziening onderzoekt de GGD of bij de exploitatie van de op te zetten voorziening redelijkerwijs verantwoorde kinderopvang zal worden geboden, dat wil zeggen opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De GGD zal bij de beoordeling hiervan ook de historie van de ondernemer kunnen betrekken. Als een ondernemer naar het oordeel van de GGD in een vorige kinderopvangvoorziening ernstige steken op het terrein van de veiligheid en gezondheid van de kinderen heeft laten vallen, kan dit een contra-indicatie zijn voor een goedkeuring van de nieuwe kinderopvangvoorziening. Het is uiteindelijk aan de betrokken gemeente om hierover een beslissing te nemen.
Het bericht ‘ROC Rijn IJssel treft schikking met OM’ |
|
Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ´ROC Rijn IJssel treft schikking met OM» over de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met de onderwijsinstelling vanwege valsheid in geschrifte?1
Ja.
Deelt u de mening dat er voor iemand die een dergelijke valsheid in geschrifte pleegt geen plaats is als werknemer in een school en dat deze zaak reden zou moeten zijn voor ontslag op staande voet? Zo nee, waarom niet?
Alle strafbare feiten die op een school plaatsvinden betreur ik ten zeerste. Ik kan echter niet treden in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer.
Onderschrijft u de mening dat deze fraudezaak een ernstige inbreuk is op het rechtsgevoel van alle mensen die op allerlei manieren betrokken zijn bij het onderwijs als leerling, leraar of ouder? Deelt u ook de mening dat niet alleen de omvang van de fraude maar ook het geschokte rechtsgevoel, omdat deze fraude is geïnitieerd door een school, reden genoeg is om tot vervolging over te gaan en niet de gemakkelijke weg te kiezen van de schikking? Zo nee, waarom niet?
Iedere fraudezaak vormt een inbreuk op het recht. Om te voorkomen dat dit leidt tot een inbreuk op het rechtsgevoel is het van belang dat fraudeurs worden gestraft en dat het financieel voordeel dat zij van de fraude hebben genoten hen wordt ontnomen. Dat hebben het OM en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in deze zaak ook gedaan. Vervolging is daarbij weliswaar het uitgangspunt, maar het is niet de enige manier om dit resultaat te bereiken. Voor de redenen waarom in dit geval voor een schikking is gekozen verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de leden Gesthuizen en Smits (vraagnummer 2011Z08664).
Ziet u wettelijke mogelijkheden het ROC Rijn IJssel te bewegen tot stoppen met het procederen tegen de leraar die deze zaak aanhangig heeft gemaakt? Zo ja, bent u bereid die mogelijkheden te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daartoe wettelijk geen mogelijkheden. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven betreft het in de onderhavige kwestie een arbeidsrelatie tussen werknemer (signaalgever) en werkgever. Ik heb hierin geen bemoeienis en kan dan ook niet treden in beslissingen die in het kader van die relatie worden genomen.
Deelt u de mening dat een ieder die misbruik van overheidsgeld aan het licht brengt ten minste bescherming zou moeten krijgen van de overheid tegen een eventuele werkgever? Bent u bereid hiervoor een regeling te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Klokkenluiders moeten beschermd worden. Sinds 1 januari 2009 heeft iedere mbo-instelling een regeling die klokkenluiders beschermt. Ik zie geen aanleiding om tot een wijziging van deze beleidslijn te komen.
Het bericht 'Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen?»1
Ja.
Hoeveel gevallen zijn bekend van mensen die wel vrijwillig psychische hulp willen hebben, maar van hulpverlenende instanties geen zorg aangeboden krijgen?
Daar zijn geen cijfers over bekend. Wel bestaan er wachtlijstcijfers in de GGZ. Ik verwijs hiervoor naar de trendrapportage GGZ 2010 die ik in januari 2011 naar uw Kamer heb gestuurd (TK, 2010–2011, 25 424 nr. 110).
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat zulke vrijwillige hulpvragers tussen wal en schip vallen bij hulpverlenende instanties die zich bezighouden met het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of het signaleren van maatschappelijke onrust zoals de huisarts en de politie?
Achterliggende oorzaken kunnen zijn het feit dat patiënten geen indicatie hebben voor opname, dat er contra-indicaties zijn voor een opname (denk aan verslavingsproblematiek, extreme agressie, verstandelijke handicap) of eventueel het feit dat er sprake is van een wachtlijst waardoor de patiënt misschien niet direct kan worden opgenomen of ambulant kan worden behandeld. Er moet dan geen sprake zijn van een acuut gevaar. Bij patiënten met een machtiging in het kader van de Wet bopz geldt een opnameplicht voor instellingen.
Welke mogelijkheden hebben familieleden en naasten bij hulpverlenende instanties om alarmsignalen over het psychisch welzijn van mensen af te geven?
Zie ook antwoorden Kamervragen lid Bouwmeester (ingezonden 21 april 2011).
Familie of naastbetrokkenen kunnen in eerste instantie terecht bij de huisarts van de patiënt. Daarnaast bestaan er familievertrouwenspersonen. De familievertrouwenspersoon kan familie helpen contact te leggen met de hulpverlening of helpen bij klachten. Het is ook van belang dat er goed contact is tussen behandelaar van de patiënt en de familie of naastbetrokkenen. In de herziene versie Multidisciplinaire richtlijn voor schizofrenie staan voor de behandelaar meerdere aanwijzingen hoe familie te betrekken bij de behandeling.
In sommige regio’s bestaan er bemoeizorgteams. Dit zijn (vaak gemeentelijke gefinancierde) sociaal verpleegkundigen die op basis van signalen bij mensen langsgaan om te proberen hen in zorg te krijgen. Familieleden kunnen deze professionals ook inschakelen.
Nederland kent bovendien op dit moment 75 FACT (Functionele Assertive Community Treatment) teams. Dit zijn outreachende behandelteams die psychische patiënten in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. De patiënt wordt thuis opgezocht en in zorg gehouden waardoor gedwongen opnames en eventuele maatschappelijke overlast kunnen worden voorkomen. In FACT teams wordt indien nodig besloten een aparte familiebegeleider aan te wijzen om bijvoorbeeld een completer beeld te krijgen rondom de situatie van een cliënt.
De huidige Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen) biedt voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil te laten opnemen als hij een direct gevaar vormt voor zichzelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Als laatste redmiddel staat het een ieder vrij een melding te doen bij het IGZ loket over tekortkomingen in de zorg.
Welke manieren zijn er voor familie en naasten om met lotgenoten in contact te komen die familielid of naasten zijn van iemand met een psychische stoornis?
Familieleden of naasten van iemand met een psychische stoornis kunnen veel informatie krijgen. Voorbeelden zijn www.familievan.nl, www.labyrint-in-perspectief.nl, www.balansdigitaal.nl, www.ypsilon.org. Daarnaast heeft het Trimbos-instituut diverse cursussen ontwikkeld ter ondersteuning van familie en mantelzorgers. Dit zijn onder andere de cursussen «psychische problemen in de familie», «omgaan met borderline en «omgaan met mensen met een depressie en psycho-educatie voor familieleden van mensen met schizofrenie».
Hoe kunnen familie en naasten meer informatie krijgen, of hun ervaringen delen met deskundigen over de cliënt die ambulante zorg ontvangt?
Het delen van informatie over de behandeling valt onder het beroepsgeheim. Dit wil echter niet zeggen dat er helemaal geen informatie kan worden gegeven over de patiënt. In de nieuwe multidisciplinaire richtlijn schizofrenie staan bijvoorbeeld aanwijzingen hoe de behandelaar de familie kan betrekken bij de behandeling. Al een aantal jaar bestaat ook de «modelregeling betrokken omgeving». Het doel van de modelregeling is het geven van richtlijnen voor de omgang en communicatie met naastbetrokkenen door ggz-instellingen. Duidelijke afspraken en goede communicatie tussen cliënt, naastbetrokkenen en ggz-instellingen dragen bij aan de kwaliteit van zorg.
In hoeverre kan een meldpunt bijdragen aan een effectieve oplossing?
Ik ben niet voor het opzetten van een meldpunt. Eén centraal meldpunt is wel herkenbaar maar kan ook zorgen voor een extra schakel in de zorgketen. Familie kan beter direct melden bij een huisarts, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen die hulp nodig hebben die hulp ook daadwerkelijk en tijdig krijgen?
Ik ben van mening dat mensen nu al de hulp krijgen die zij nodig hebben. Het systeem is in ieder geval zo ingericht dat zij dit kunnen krijgen. Uiteraard kan er altijd wat worden verbeterd. De invoering van de nieuwe wet verplichte GGZ zie ik als een goede mogelijkheid om ook meer gedwongen ambulante zorg te bieden zodat opname niet altijd noodzakelijk is.
De werkwijze van de OPTA met betrekking tot abonnementswijzigingen van KPN |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met wijzigingen die KPN onlangs heeft doorgevoerd in hun zakelijke telefoonabonnementen en waarover aan klanten in oktober/november 2010 en nogmaals in maart 2011 per brief is gecommuniceerd?
Ja.
Bent u op de hoogte van het verzoek aan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) van enkele partijen om handhavend op te treden tegen KPN in verband met eerder genoemde abonnementswijzigingen?
Ja.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat klanten die naar aanleiding van de brief van oktober/november hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, met de brief van maart 2011 erop gewezen worden dat hun abonnement is omgezet naar een jaarcontract?1 Zo nee, waarom niet? Kun u achterhalen of en hoeveel klanten die aan hebben gegeven geen jaarcontract te willen toch zijn overgezet naar een jaarcontract?
In een brief van november 2010 heeft KPN haar zakelijke klanten kortingen aangeboden indien zij zouden kiezen voor contracten met een langere looptijd. KPN heeft haar zakelijke klanten in maart 2011 aanvullend geïnformeerd over de contractwijzigingen. Dit naar aanleiding van de handhavingsverzoeken die door andere marktpartijen zijn ingediend vanwege vermeende overtreding van onder meer artikel 7.2 van de Telecommunicatiewet. Dit artikel verplicht aanbieders ertoe hun klanten genoegzaam te informeren als een beding in de overeenkomst wijzigt. OPTA heeft in haar besluit van 8 maart 2011 vastgesteld dat KPN de Telecommunicatiewet heeft overtreden, maar heeft vervolgens geconcludeerd dat KPN met de aanvullende brief van maart 2011 haar klanten alsnog genoegzaam heeft geïnformeerd. OPTA vond het daarom niet opportuun om handhavend op te treden.
Uit navraag bij KPN is mij gebleken dat KPN haar klanten in maart 2011 heeft geïnformeerd in vier verschillende brieven, afhankelijk van de keuze die de klant op basis van de brief van november 2010 heeft gemaakt (een jaarcontract, 2-jarig contract, 3-jarig contract of geen jaarcontract). De klanten die hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, zijn volgens KPN niet overgezet naar een jaarcontract, maar blijven hun contract voor onbepaalde tijd behouden. Op basis van deze informatie ga ik er van uit dat de geschetste situatie dus in de praktijk niet is voorgekomen. Bij OPTA is hierover slechts één klacht van een eindgebruiker binnengekomen. Indien klanten, die hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, toch zijn overgezet naar een jaarcontract, dan berust dit op een vergissing van KPN. KPN zal dit meteen corrigeren als klanten hierover contact opnemen met KPN.
Met haar brief van november 2010 heeft KPN de contractduur voor alle zakelijke klanten standaard op een jaar gezet. Indien een klant niet reageerde, nam KPN aan dat hij akkoord ging met dit jaarcontract. In dit geval was er sprake van een geheel nieuw contract met een andere looptijd en andere voorwaarden. In zijn algemeenheid geldt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en een aanvaarding daarvan door middel van een wilsverklaring (zie artikel 217 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Het is de vraag of er bij de hierboven omschreven handelwijze, namelijk «wie zwijgt, stemt toe», sprake is van een wilsverklaring van de klant. Bovendien heeft OPTA geconstateerd dat de informatievoorziening naar de klanten niet voldoende was. Indien de informatie in de brief van KPN niet juist of onvolledig was, kan er sprake zijn van dwaling, en kan dat voor de rechter desgevraagd reden zijn om vast te stellen dat het contract niet rechtsgeldig was. Met de brief van maart 2011 heeft KPN dit punt hersteld en de betrokken klanten de mogelijkheid geboden om het contract alsnog kosteloos en per direct te wijzigen. Zie verder het antwoord op vraag 5 voor mijn opmerkingen over de brief van maart 2011.
Deelt u de mening dat de OPTA opgemerkt zou moeten hebben dat ook klanten die geen jaarcontract wensten, toch deze brief kregen en dat de OPTA dit in het oordeel in de eerder vermelde procedure mee zou moeten hebben genomen? Zo nee, waarom niet? Heeft de OPTA dit meegenomen in hun oordeel? Zo ja, waaruit valt dit uit de openbare versie van het besluit van 8 maart 2011 op te maken?2
OPTA heeft op 8 maart 2011 over deze zaak een besluit genomen. OPTA is een onafhankelijke toezichthouder en neemt zelfstandig besluiten. Ik vind het niet passend om als minister een mening te geven over de besluiten van OPTA of om na te gaan op basis van welke overwegingen OPTA tot zijn besluit is gekomen. Belanghebbenden kunnen besluiten van OPTA door de rechter laten toetsen.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat in de brief van maart 2011 wel weer de opties gegeven worden om een 2- of 3-jarige contract te nemen, maar dat de optie om geen jaarcontract te nemen, die wel als keuze in de brief van oktober/november 2010 werd gegeven, niet langer wordt geboden?3 Zo nee, waarom niet?
Met de brieven van 2 maart 2011 heeft KPN haar zakelijke klanten opnieuw geïnformeerd. Daarbij werd de eerdere keuze op basis van de brief van november bevestigd en werd gewezen op de mogelijkheid om alsnog over te stappen naar contracten met een langere looptijd. De opties die werden genoemd, verschilden afhankelijk van de keuze die de klant naar aanleiding van de brief van november 2010 had gemaakt.
In deze brieven wordt de mogelijkheid om te kiezen voor een kortere contractduur niet genoemd. Wel wordt in zijn algemeenheid de mogelijkheid geboden om de overeenkomst te wijzigen. Uit een toelichting van KPN is gebleken dat klanten tot 5 april ook konden kiezen voor een kortere contractduur of een contract voor onbepaalde tijd, en dat het contract dan per direct kosteloos werd teruggezet. Het zou voor de betrokken klanten inderdaad duidelijker en transparanter zijn geweest indien KPN alle opties, dus ook die met een kortere contractduur, expliciet in de brief had genoemd.
Deelt u de mening dat de OPTA opgemerkt zou moeten hebben dat de geboden opties tussen de brieven niet overeenkwamen en dat de OPTA dit in het oordeel in de eerder genoemde procedure mee zou moeten hebben genomen? Zo nee, waarom niet? Heeft de OPTA dit meegenomen in hun oordeel? Zo ja, waaruit valt dit uit de openbare versie van het besluit van 8 maart 2011 op te maken?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, gezien bovenstaande, van mening dat de OPTA in deze procedure alle relevante informatie heeft gebruikt om tot een oordeel te komen? Zo ja waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat met de brief van maart 2011 zakelijke klanten alleen de mogelijkheid werd geboden om telefonisch op te zeggen? Zo ja, deelt u de mening dat de aanbieder dit niet dwingend zou moeten kunnen opleggen en ook andere gangbare wijzen van opzeggen altijd zou moeten accepteren? Zo ja, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van maart 2011 wordt aan klanten de mogelijkheid geboden om kosteloos het contract op te zeggen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 7.2 van de Telecommunicatiewet om bij een wijziging van de voorwaarden aan de klant de mogelijkheid te bieden om kosteloos het contract op te zeggen. In de brief worden klanten geïnformeerd over het gratis telefoonnummer dat gebruikt kan worden als er vragen zijn of als een klant het contract kosteloos wil wijzigen of opzeggen. Op de zakelijke Belbasis abonnementen zijn de «Aanvullende Voorwaarden Zakelijke Elektronische Communicatiediensten» van toepassing. In deze aanvullende voorwaarden is bepaald dat opzeggen alleen mogelijk is per telefoon. KPN heeft hiervoor gekozen omdat een telefonische opzegging duidelijker en sneller kan worden afgehandeld. Zakelijke diensten zijn vaak ingewikkelder dan abonnementen voor consumenten. Ook gaat het vaak om meerdere aansluitingen en KPN wil er zeker van zijn dat niet de verkeerde aansluiting wordt opgezegd. Dit laat onverlet dat de klant het contract ook op een andere manier op kan zeggen, bijvoorbeeld schriftelijk. Als een klant het contract schriftelijk opzegt, zal KPN telefonisch contact opnemen met deze klant om de opzegging af te handelen.
Het oproepen voor keuringen van voormalig werknemers, die een WGA 35-80% hebben |
|
Paul Ulenbelt , Léon de Jong (PVV), Roos Vermeij (PvdA), Matthijs Huizing (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat een aantal ondernemingen waaronder het (semi-staatsbedrijf) Connexxion voormalig werknemers, die een Wet werkhervatting gedeelte arbeidsongeschikten (WGA) 35–80% hebben, oproept voor keuringen?
Ik heb begrepen dat hiervan melding is gemaakt tijdens het rondetafelgesprek over de WIA-evaluatie op 21 april jl.. Dat was voor mij de eerste keer dat ik van deze werkwijze heb gehoord.
Kunt u op de onderstaande feiten, afkomstig uit het rondetafelgesprek Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), dat op 21 april jl. plaatsvond, reageren en aangeven of u ze wenselijk vindt of niet:
Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling, werkgevers en werknemers zijn zelf verantwoordelijk voor het goed laten verlopen van de re-integratie in geval van eigenrisicodragen, is het niet aan mij om de beschreven werkwijze in deze concrete situatie te verifiëren. Met betrekking tot de geschetste werkwijze is in zijn algemeenheid van belang dat in de Wet WIA benutting van de resterende verdiencapaciteit centraal staat. Hiertoe zijn in de Wet WIA verplichtingen opgenomen voor de WGA-gerechtigden. Deze plichten hebben onder meer betrekking op re-integratie en verstrekking van inlichtingen. Bij publiek verzekerde WGA-gerechtigden ziet UWV toe op de naleving van deze verplichtingen. Eigenrisicodragers zien hierop toe voor de eigen (ex-)werknemers. Het UWV of de eigenrisicodrager hebben de mogelijkheid om een WGA-gerechtigde op te roepen. Uiteraard dient de eigenrisicodrager daarbij zorgvuldig te handelen. Daarbij acht ik het van belang dat de eigenrisicodrager onder meer informatie verstrekt over de reden van de oproep en dat de WGA-gerechtigde in staat wordt gesteld om zijn zienswijze te geven op de bevindingen die gedaan worden tijdens de oproep.
Kunt u garanderen dat deze verslagen als zodanig niet leiden tot een herkeuring slechts op basis van het dossier, maar alleen na een oproep en herkeuring door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV?
De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is voorbehouden aan het UWV. Hiertoe verrichten de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV zelfstandig onderzoek. Uiteraard kan bij deze onderzoeken input van de cliënt, de eigenrisicodrager of de behandelende sector betrokken worden. Deze input op zich is echter nooit reden om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen.
Kunt u aangeven wat in uw ogen minimumnormen zijn waaraan een onderneming dient te voldoen als zij, acterend als zelfstandig bestuursorgaan, wil controleren of het WGA-percentage nog actueel is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid voorbehouden aan het UWV. De eigenrisicodrager kan een vooronderzoek doen en vervolgens het UWV verzoeken een herbeoordeling uit te voeren. De eigenrisicodrager is echter niet bevoegd om zelf de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De eigenrisicodrager treedt hierbij dus ook niet op als zelfstandig bestuursorgaan.
De eigenrisicodrager heeft wel eigenstandig de bevoegdheid om sancties, met uitzondering van de sanctie van blijvende gehele weigering, op te leggen, in geval de WGA-gerechtigde onvoldoende uitvoering geeft aan verplichtingen die op hem rusten (bijvoorbeeld re-integratieverplichtingen). In dat geval dient de eigenrisicodrager te voldoen aan de eisen, die gesteld worden in de Algemene wet bestuursrecht. Deze eisen hebben onder meer betrekking op de kenbaarheid van een beslissing, de motivering van een beslissing en het wijzen op de mogelijkheid om tegen een beslissing in bezwaar te gaan. Dit laatste is onderwerp van onderzoek geweest in het kader van de WIA-evaluatie die op 25 maart jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Welke minimum eisen heeft een onderneming voor re-integratie van deze groep mensen?
De eigenrisicodrager is verplicht om de inschakeling te bevorderen van de WGA-gerechtigde in zijn eigen bedrijf of in een ander bedrijf. Hiertoe moet de eigenrisicodrager maatregelen treffen gericht op het behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid door de WGA-gerechtigde. Naast deze wettelijke verplichting heeft de eigenrisicodrager ook een financieel belang, omdat een deel van de WGA-lasten direct ten laste komt van hem. Indien de (ex-)werknemer van oordeel is dat de eigenrisicodrager onvoldoende re-integratie-inspanningen pleegt dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen.
Ziet u naar aanleiding van de antwoorden op de voorgaande vragen, reden om met Connexxion in gesprek te gaan?
Nee, hiertoe zie ik geen aanleiding. De Ondernemingsraad heeft adviesrecht met betrekking tot de beslissing van de werkgever om eigenrisicodrager WGA te worden. Mocht overleg met de werkgever gewenst zijn, dan ligt het voor de hand dat de Ondernemingsraad hiertoe initiatief neemt.
Op welke wijze is de werkgever verplicht aan iemand die zijn werkzaamheden hervat heeft te melden dat hij/zij in de ogen van de werkgever niet voor 100% bedongen arbeid verricht?1
De werkgever en werknemer bepalen onderling wat de aard is van de verrichte werkzaamheden. Er rust geen verplichting op de werkgever om te melden of betrokkene al dan niet de bedongen arbeid verricht. Evenmin rust er een verplichting op de werkgever om iemand hersteld te melden bij bijvoorbeeld de bedrijfsarts/arbodienst of bij de salarisadministratie. Een dergelijke verplichting acht ik ook niet gepast bij de verantwoordelijkheidsverdeling. In de eerste twee jaar van ziekte is de werkgever op grond van het Burgerlijk Wetboek verantwoordelijk voor de loondoorbetaling en re-integratie. De financiële prikkels zijn hierbij gericht op een zo spoedig mogelijke werkhervatting. Ook de verplichtingen voor de werkgever en werknemer die voortvloeien uit de Wet verbetering Poortwachter zijn gericht op een zo spoedig mogelijk herstel. Bij twijfel kan de werkgever of werknemer overigens aan het UWV een deskundigenoordeel vragen over de vraag of de werknemer nog ziek is
Deelt u de mening dat een werknemer op tenminste het 12 maanden punt en het 18 maanden punt hierover schriftelijk geïnformeerd dient te worden, inclusief het mogelijke vervolg (een WIA-keuring) en zijn rechten jegens de werkgever?
Nee. Bij ziekte van een werknemer is de werkgever verplicht om uitvoering te geven aan de Wet verbetering Poortwachter. In dit kader is de werkgever onder meer verplicht om een probleemanalyse en plan van aanpak op te stellen. Voorts dienen de werkgever en werknemer dit plan van aanpak regelmatig gezamenlijk te evalueren. Het UWV beoordeelt bij een eventuele WIA-aanvraag of de werkgever deze verplichtingen is nagekomen. Dit acht ik afdoende.
Deelt u, gezien het feit dat uit antwoorden van het UWV zelf blijkt dat UWV slechts in staat is een advies te geven over de status van de verrichte arbeid (passende arbeid of bedongen arbeid), de mening dat het op een redelijk laagdrempelige manier mogelijk moet zijn om over deze essentiële vraag een bindend antwoord te krijgen?
De verantwoordelijkheid voor de begeleiding en re-integratie van de zieke werknemer tijdens de eerste twee ziektejaren berust bij de werkgever. Dit is een private verantwoordelijkheid. Voor deskundig medisch en arbeidskundig advies kan de werkgever zich laten bijstaan door bijvoorbeeld een arbodienst. Het UWV heeft hiermee geen bemoeienis.
Tijdens de eerste twee ziektejaren heeft het UWV alleen een faciliterende taak, namelijk in de vorm van het geven van een deskundigenoordeel. Er is bewust voor gekozen om het UWV geen adviserende rol te geven in deze periode, omdat daardoor de private verantwoordelijkheid zou worden uitgehold. Wegens deze redenen is het deskundigenoordeel niet bindend. Ik zie geen aanleiding om hierin wijziging aan te brengen.
Kunt u deze vragen, met het oog op het algemeen overleg van 27 april 2011, beantwoorden voor 26 april 2011?
Beantwoording vóór 26 april is praktisch gezien niet mogelijk, aangezien maandag 25 april 2e Paasdag was. Wel heb ik mij ingespannen om mijn antwoorden voorafgaand aan het Algemeen Overleg arbeidsongeschiktheid van woensdag 27 april, aan uw Kamer te zenden.
De situatie bij de Viva zorggroep |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de Viva Zorggroep voor 650 thuishulpen collectief ontslag is aangevraagd, terwijl er voor hen gewoon werk is, namelijk in de gemeenten die Wmo-zorg hebben gecontracteerd bij Viva Zorggroep? Kunt u uw oordeel toelichten?1
Bij collectief ontslag treedt een aantal regels in werking om de werknemers speciale bescherming te bieden. Die regels zijn neergelegd in zowel de cao waar de Viva! Zorggroep onder valt (de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg) als in de Wet melding collectief ontslag (Wmco). De Ondernemingsraad en de vakbonden krijgen op grond van deze regels een rol in het verdere proces over de mogelijke ontslagen. Op grond van de Wmco beoordeelt het UWV WERKbedrijf ondermeer de redelijkheid van de ontslaggrond. Dit betekent dat:
te herplaatsen.
Pas nadat alle bovenstaand genoemde regels zijn gevolgd doet het UWV een uitspraak over de gevraagde ontslagvergunning. Ik ga er vanuit dat het UWV dit zorgvuldig doet.
Overigens heb ik begrepen dat het UWV recent circa 350 ontslagaanvragen van de ViVa! Zorggroep heeft ontvangen. De verwachting is dat het UWV in de loop van juni over deze ontslagaanvragen zal besluiten.
Hoe oordeelt u over de Ondernemingsraad van Viva Zorggroep die, zonder consultatie van de werknemers, ingestemd heeft met de loonsverlaging van de thuishulpen of het collectieve ontslag? Bent u van mening dat zij juist heeft gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik ben niet in de positie om een oordeel over de Ondernemingsraad te geven. De Ondernemingsraad (OR) wordt gekozen door werknemers en voert namens de werknemers overleg met de werkgever over het ondernemingsbeleid en de personeelsbelangen. Bij overnames en fusies, reorganisaties en bedrijfssluiting heeft de OR adviesrecht. De OR heeft hierbij het recht – zoals ook de OR van ViVa! Zorggroep heeft gedaan – om deskundigen te raadplegen. De OR kan bij belangrijke kwesties ook de achterban raadplegen, of zij hier al dan niet gebruik van maakt is zijn eigen afweging.
Bent u van mening dat het juist is dat protesterende medewerkers die met ontslag bedreigd worden, zijn tegen gehouden door bewakers?3 Acht u hen gevaarlijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was niet ter plaatse en ben dus niet op de hoogte van de specifieke omstandigheden.
Acht u het juist dat de gemeenten het aan Viva Zorggroep om de FWG te verlagen voor de huishoudelijke zorg naar FWG 10, terwijl er in de raamovereenkomst bij het aanbestedingsbestek is afgesproken dat thuishulpen in FWG 15 horen vanwege de signalerende functie? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Arbeidsvoorwaarden is het terrein van sociale partners. Voor arbeidsconflicten, waar het hier in eerste instantie over gaat, geldt dat daar in het arbeidsrecht regels over zijn gesteld waardoor ondermeer werknemers in staat worden gesteld (individueel dan wel collectief) hun werknemersbelang veilig te stellen. Daar heb ik als bewindspersoon van VWS geen rol in. Mijn verantwoordelijkheid in dezen is dat burgers de juiste ondersteuning krijgen.
Welk nut heeft het aanbesteden als zowel de aanbestedende partij als de aannemende partij zich niet houden aan een raamovereenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De (kwaliteits)afspraken inzake de uitvoering van de hulp bij het huishouden worden vastgelegd in een overeenkomst tussen een gemeente en aanbieders. Het is vervolgens aan aanbieders om de hulp bij het huishouden conform de afgesproken voorwaarden uit te voeren en aan gemeenten om er op toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Indien één van beide partijen zich niet aan de overeenkomst houdt, kan de andere partij naar de rechter stappen. Indien beide partijen zich niet aan de overeenkomst houden, kunnen ook andere betrokkenen (bijvoorbeeld de verliezende partijen van de aanbestedingsprocedure) juridische stappen ondernemen. Bovendien kunnen burgers hun gelijk bij de rechter halen indien zij niet voldoende gecompenseerd worden.
Wat is uw oordeel dat Viva Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen5, ondanks het feit dat zij de FWG verlaagd en dus de signalerende functie uit de huishoudelijke zorg heeft gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om voor een HKZ-certificaat in aanmerking te komen moet het kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie voldoen aan de HKZ-normen. De toetsing van uw kwaliteitszorgsysteem wordt uitgevoerd door een onafhankelijke certificatie-instelling. Het HKZ-certificaat blijft drie jaar geldig, waarna opnieuw een uitgebreide audit plaats vindt. Uit het feit dat de ViVa! Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen, leid ik af deze organisatie nog steeds aan de HKZ-normen voldoet.
Kent u het bericht «Ombudsman wil dat pensionado's geld terugkrijgen»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de verantwoordelijkheid van een overheidsorganisatie om de rechten van burgers te respecteren?
Elke overheidsorganisatie is gehouden om de rechten van burgers te respecteren. Voor de Belastingdienst ligt dit niet anders dan voor willekeurig welke andere overheidsorganisatie.
Bent u van mening dat de Belastingdienst zelfstandig een kosten-batenanalyse mag maken of zij een wet wel of niet wensen uit te voeren of bent u van mening dat het primaat bij de politiek ligt? Hoe verklaart u de in het bericht omschreven gang van zaken?
De Belastingdienst heeft als lijn, om op eigen initiatief rechthebbenden bedragen terug te betalen die teveel zijn ontvangen. Deze werkwijze zal worden gevolgd voor het jaar 2010, waarvan de afhandeling medio 2011 zal starten. Vanaf dat jaar is het namelijk mogelijk om rechthebbenden door middel van bestandsvergelijking te identificeren. Uit het bericht van de Nationale Ombudsman zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat sprake is van een structureel probleem.
De mogelijkheid tot bestandsvergelijking bestaat niet voor de jaren 2006 tot en met 2009, waardoor belanghebbenden zelf een verzoek om teruggaaf moeten indienen. Een deel van de rechthebbenden heeft over die jaren inmiddels zelf een verzoek om teruggaaf ingediend. De volgende acties zijn ingezet om ook andere rechthebbenden in de gelegenheid te stellen om een verzoek om teruggaaf te doen.
Veel mensen beklagen zich na ontvangst van de CVZ-jaarafrekening bij CVZ over te hoog vastgestelde bedragen. Dit zijn potentiële teruggaafgevallen, die feitelijk door de Belastingdienst moeten worden afgedaan. CVZ stuurt deze bezwaarschriften ter behandeling door aan de Belastingdienst. Bij klachten of andere bezwaarschriften waar mogelijk een teruggaafaspect aan zit, wijst CVZ de betrokkenen op een mogelijk teruggaafrecht. Deze werkwijze heeft inmiddels zijn nut bewezen. Over de periode maart 2010 t/m januari 2011 zijn bij de Belastingdienst ca. 750 teruggaafverzoeken over oude jaren binnengekomen. Sinds 1 februari zijn er daar nog eens 500 bijgekomen. Daarnaast zijn de websites van de Belastingdienst en CVZ aangevuld om betrokkenen op hun mogelijke recht te wijzen.
Aanvullend op deze acties is overleg met CVZ gestart. In dat kader wordt de mogelijkheid bezien om via een mailing van CVZ betrokkenen erop te wijzen dat zij mogelijk nog geld kunnen terugkrijgen.
Langs de hiervoor geschetste lijnen wordt een maximale inspanning gepleegd om betrokkenen in de gelegenheid te stellen om hun recht op teruggaaf geldend te maken.
Bent u bereid tot een toezegging dat u de 6 miljoen euro die de Belastingdienst ten onrechte in eigen zak steekt nog deze maand laat overmaken aan de rechtmatige eigenaren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 1 mei a.s.?
Ja.