Gemeenten die mantelzorgers aan hun lot overlaten |
|
Renske Leijten (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de voorlopige resultaten van de barometer basisfuncties van mantelzorgorganisatie Mezzo?12
Wat is uw reactie op het feit dat slechts 6,5% van de gemeenten een voldoende scoort voor hun aanbod, beleid en uitvoering wat betreft de basisfuncties mantelzorg en vrijwilligerszorg?3
Onderschrijft u de ambitie van uw ambtsvoorganger dat in 2012 75% van de gemeenten de basisfuncties mantelzorg dient te hebben opgenomen in het Wet maatschappelijke Ondersteuning (Wmo)-beleid? Hoe verhoudt deze ambitie zich met de uitslagen van de barometer basiszorg, waaruit blijkt dat in maart 2011 pas 10,5% van de gemeenten een voldoende scoort voor het opnemen van mantelzorg en vrijwilligerszorg in het beleid?
Vindt u het niet schrikbarend dat slechts 2,5% van de gemeenten een voldoende scoort voor het aanbod en uitvoering van de basisfuncties mantelzorg?
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts 2,5% van de gemeenten een voldoende scoort op een cruciale voorziening als respijtzorg? Vindt u het aanvaardbaar dat het overgrote deel van de mantelzorgers niet naar behoren gebruik kan maken van respijtzorg?
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts 2% van de gemeenten de educatie van mantelzorgers voldoende op orde heeft?
Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeenten op dit moment bezuinigen op ondersteuning van informele zorg, waardoor de bovengenoemde resultaten niet snel zullen verbeteren? Wat is hierop uw reactie?
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn waar de mantelzorgondersteuning en vrijwilligerszorg niet door specialisten wordt gedaan, maar is ondergebracht bij het Wmo-loket?4 Bent u van mening dat de bovenstaande onderzoeksresultaten mede worden veroorzaakt doordat gemeenten goedkope oplossingen verkiezen boven goede oplossingen?
Kunt u een overzicht geven van de gemeenten die ernstig tekort komen in de uitvoering van basisfuncties lokale ondersteuning vrijwilligerswerk en mantelzorg? Kunt u ook een overzicht geven van de gemeenten die deze basisfuncties wel goed uitvoeren, als stimulans en beloning voor hun goede beleid?
Wat gaat u doen om de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerszorg te verbeteren?
Bent u er nog steeds van overtuigd dat het onderbrengen van de ondersteuning van informele zorg in de Wmo met veel beleidsvrijheid voor gemeentes, de beste manier is om de steeds verder groeiende groep mantelzorgers te ondersteunen? Zijn bovenstaande onderzoeksresultaten geen bewijs van de stelling dat te veel beleidsvrijheid voor gemeenten zorgt voor onvoldoende uitvoering van de gemaakte afspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hogere babysterfte in drie Amsterdamse stadsdelen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam, de GGD in Amsterdam en het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, waaruit blijkt dat in de periode 2000–2006 in drie Amsterdamse stadsdelen het risico op babysterfte in de periode rond de geboorte beduidend hoger is dan het landelijk gemiddelde?1
Ja.
Wat maakt u op uit het feit dat in de stadsdelen Zuideramstel (nu Zuid), Oud-Zuid (nu Zuid), Centrum, Osdorp (nu Nieuw-West) en in de gemeente Ouder-Amstel de babysterfte juist 1,5 tot 2 keer zo laag was als het landelijke gemiddelde? Welke risicofactoren zijn in deze wijken niet aanwezig, en wat betekent dit naar uw mening voor uw beleid om babysterfte terug te dringen?
De onderzoekers geven aan dat Amsterdam een verhoogde perinatale sterfte heeft in vergelijking met het Nederlands gemiddelde. Zij hebben grote verschillen gevonden per stadsdeel: 3 stadsdelen hadden een zeer hoge perinatale sterfte: Zuid-Oost, Slotervaart en Zeeburg, 4 stadsdelen (Zuider Amstel, Oud-Zuid, Centrum en Osdorp) en 1 gemeente (Ouder-Amstel) hadden een zeer lage perinatale sterfte. Deels waren de effecten van een hoge perinatale sterfte in een bepaald stadsdeel te verklaren doordat vrouwen met een hoger risico in hoge mate vertegenwoordigd waren, bijvoorbeeld een hoog percentage Creoolse, Hindoestaanse en overige niet-westerse vrouwen, vrouwen met een lage sociaal economische status en veel vroeggeboorte in stadsdeel Zuidoost. Daarnaast was het opvallend dat in 2 stadsdelen (Geuzenveld/Slotermeer, Bos en Lommer) met achterstandswijken en een hoog percentage niet-westerse vrouwen de perinatale sterfte gelijk was aan het landelijk gemiddelde.
Voor mijn ingezette beleid op specifieke lokale problematiek verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Welke van de risicofactoren die uit dit onderzoek naar voren komen worden ook genoemd in het rapport van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte?
Alle bovenstaande risicofactoren worden genoemd in het rapport van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte.
Welke van de risicofactoren die uit dit onderzoek naar voren komen worden door uw huidige beleid verminderd? Voor welke risicofactoren zou aanvullend beleid noodzakelijk zijn?
Omdat bovenstaande risicofactoren reeds bekend zijn door het rapport van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte is het door mij ingezette beleid, zie mijn brief van 14 december 20102, wat mij betreft voldoende om de babysterfte aan te pakken.
Bent u het eens met de onderzoekers die stellen dat beleid en onderzoek op specifieke stadsdelen gericht moet zijn om de babysterfte terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u dergelijk beleid vormgeven?
Ik ben het ermee eens dat babysterfte ook op lokaal niveau moet worden aangepakt, met een specifieke aanpak per stadsdeel of gemeente. In overleg met het ministerie van BZK en mijn ministerie is het Erasmus MC gestart met een proef van de aanpak van babysterfte met behulp van lokale overheden. De proef gaat twee jaar duren en wordt door mij gefinancierd.
In een zestal proefgemeenten, zowel gemeenten met een stedelijk als met een plattelandskarakter, zal de komende twee jaar onderzocht worden wat de slaag- en faalfactoren zijn van de uit te voeren zorgexperimenten. In de zorgexperimenten wordt onder meer het kinderwensconsult, nieuwe methoden en instrumenten voor risicoscreening en voorlichting meegenomen. Voor de geschikte invulling van het kinderwensconsult binnen dit project zal met ZonMw samengewerkt worden. Hierbij wordt aandacht besteed aan de praktische, maar ook aan bestuurlijk factoren. De proefgemeenten worden geselecteerd op mate van verstedelijking, differentiatie in etniciteit, geografische ligging en omvang van perinatale problematiek. In deze aanpak spelen de lokale zorgverlenende partijen en de lokale overheid essentiële rollen. De ervaringen en de kennis uit en de resultaten van het Rotterdamse programma «Klaar voor een kind» staan aan de basis van dit project.
Het bericht "Actiz adviseert tegen zzp'ers" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Actiz adviseert tegen inzet zzp’ers»?12 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja. In het bericht wordt doorcontractering door zorginstellingen naar zzp’ers en directe contractering van zzp’ers met een zorgkantoor door elkaar gehaald.
Kunt u verklaren waarom ActiZ haar leden adviseert geen zzp’ers in te zetten?
Ik onthoud mij van een oordeel over de motieven van ActiZ. Het lijkt legitiem voor een brancheorganisatie om leden over fiscale aspecten van hun handelen, in dit geval doorcontractering van zorg, te informeren.
Wat vindt u ervan dat actiz zzp’ers aan de kant laten staan terwijl we nu juist iedereen die in de «zorg wil werken hard nodig hebben?
Bij doorcontractering van zorg bestaat in de huidige situatie het risico van door partijen ongewenste fiscale consequenties. De staatssecretaris van Financiën heeft dit onlangs in zijn antwoorden bij het VSO «Zzp’ers in de zorg», mede namens mij, nader toegelicht. ActiZ oordeelt negatief over de toekomstige mogelijkheden van directe contractering met het zorgkantoor. Mijn verwachtingen zijn veel positiever.
Deelt u de mening van ActiZ dat zelfs ondanks de recente aanpassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) de inzet van zzp-ers praktisch onmogelijk blijft? Zo nee, kunt u deze kritiek weerleggen? Zo ja, bent u bereid de AWBZ verder aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen?
Neen. De AWBZ wordt niet gewijzigd maar het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit maakt directe contractering tussen zorgkantoor en zzp’er mogelijk. Uit experimenten moet blijken of en welke belemmeringen er bij feitelijke contractering optreden en hoe die uit de weg geruimd kunnen worden. Ik begrijp niet op welke aanpassingen van de AWBZ gedoeld wordt. Een beslissing over aanpassingen van regelgeving zal ik pas nemen na rapportage over de experimenten. Dat zal waarschijnlijk in de loop van 2012 zijn.
Deelt u de kritiek van ActiZ, dat betwijfelt of de Wet Cliëntenrechten Zorg (WCZ) daadwerkelijk tot stand gaat komen en daarbij verwacht dat AWB-zorg via een instelling zelfs na invoering van de WCZ voor zelfstandigen ontoegankelijk blijft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de WCZ te verbeteren?
Het voorstel voor de Wcz is op dit moment in behandeling bij uw kamer. Het is aan het parlement om te besluiten tot aanname van wetsvoorstel.
In dit kader spreekt ActiZ niet over directe contractering zoals in vraag 4, maar over het doorcontracteren van zorg van een zorginstelling naar een zzp’er en de mogelijke fiscale consequenties daarvan. Dat heeft niet te maken met de regelingen in de Wcz, maar met het oordeel van de Belastingdienst over de arbeidsrelatie.
De stroomstoring bij het ziekenhuis in Hengelo van de Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat bij het ziekenhuis ZGT in Hengelo op zondag 8 mei jl. de stroom gedurende circa één uur is uitgevallen en dat daarbij op de intensive care bij enkele patiënten een risicovolle situatie is ontstaan, met zelfs de noodzaak tot handmatige beademing?1
Een stroomuitval is altijd een mogelijkheid, ongeacht alle maatregelen om dit te voorkomen. De ZGT heeft haar (nood)stroomvoorziening recentelijk getest waarbij geen mankementen bleken in het systeem. Haar medewerkers hebben volgens een geoefend protocol gehandeld wat ertoe heeft geleid dat er geen schadelijke gevolgen voor de patiënten waren.
De Raad van Bestuur van de ZGT heeft mij geïnformeerd dat de patiëntenzorg geen gevaar heeft gelopen. Het ziekenhuis kent (nood)procedures hoe te handelen bij eventuele stroomuitval. Deze procedures hebben goed gefunctioneerd. In de procedure is ook opgenomen dat via een belboom verpleegkundigen van huis worden opgeroepen. Snel na het incident was er daardoor sprake van een dubbele verpleegkundige bezetting. Wat betreft de handmatige beademing moet worden opgemerkt dat de beademingsapparatuur is voorzien van accu’s die in eerste instantie de beademing gedurende enige tijd overnemen. Pas daarna is handmatige beademing toegepast, verpleegkundigen zijn hierin getraind en oefenen hier ook mee. De brandweer, die zeer snel ter plaatse was, heeft bij de uitruk direct een noodaggregaat mee gestuurd. Bij een langere stroomuitval had dit ingezet kunnen worden. Ook is direct de inzet van een groter noodaggregaat geregeld. Beide noodaggregaten zijn niet gebruikt omdat de reguliere stroomvoorziening inmiddels weer op gang was.
Zijn er op enig moment mensen in levensgevaar geweest, kortom, hoe ernstig was de situatie? Hebben mensen door de stroomuitval al dan niet blijvende medische schade opgelopen?
De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat de noodprocedures naar tevredenheid hebben gewerkt en dat er geen levensgevaar is geweest. Ook is er geen sprake van blijvende medische schade als gevolg van de stroomstoring.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zouden zijn geweest van een dergelijke stroomstoring als het ziekenhuis op een doordeweekse dag in vol bedrijf zou zijn geweest?
Ik heb mij laten informeren door de Raad van Bestuur van de ZGT dat op een doordeweekse dag dezelfde (nood)procedures zouden zijn gevolgd die nu ook zijn gevolgd. Ziekenhuizen zijn er in getraind om 7 dagen per week gedurende 24 uur per dag crisissituaties op te vangen. Indien het een doordeweekse dag was geweest zouden geplande operaties zijn afgezegd. Acute operaties zouden, evenals nu in het weekend gebeurde, in een nabij gelegen ziekenhuis plaatsvinden.
Wat is de oorzaak dat de noodvoorziening niet werkte? Was alle apparatuur voor een adequate stroomvoorziening op orde, en voldeed dit aan de gewenste normen voor een ziekenhuis? Kunt u dit toelichten?
De oorzaak is een kortsluiting geweest in de voedingskabel naar het besturingssysteem van de stroomvoorzieningen waar ook de noodstroomvoorziening deel van uitmaakt. Hierdoor was het gehele ziekenhuis afgesloten van stroomvoorziening en noodstroomvoorziening.
De Raad van Bestuur heeft mij laten weten dat de apparatuur een half jaar geleden is geplaatst door een erkende grote leverancier op het gebied van (nood)stroominstallaties. Het installatie traject is begeleid door een gerenommeerd adviesbureau.
Hoe beoordeelt u de rol van het management en van de medische staf? Was een dergelijke noodsituatie te voorkomen geweest bij betere controle? Wat gaat het management doen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen?
De vereiste procedures en protocollen zijn bij het intreden van het incident gevolgd en er is sprake geweest van zorgvuldig handelen. Het incident geeft geen aanleiding voor nieuwe of andere procedures.
Hoe is het toezicht op zaken als stroomvoorzieningen in een ziekenhuis geregeld? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierin? Kunt u een inschatting geven hoe de stroomvoorzieningen in andere ziekenhuizen in Nederland geregeld zijn? Zijn deze op orde? Hoe groot is de kans dat iets dergelijks zich ook in andere ziekenhuizen van Nederland kan voordoen?
Het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op zaken zoals stroomvoorzieningen vindt plaats in het kader van de Kwaliteitswet Zorginstellingen. De Raad van Bestuur van een ziekenhuis is er op basis van deze wet verantwoordelijk voor dat verantwoorde zorg wordt verleend. Dat betekent ook dat het ziekenhuis de veiligheid van de faciliteiten zo moet regelen dat de veiligheid voor patiënten niet in gevaar is. Het zorgen voor een adequate noodstroomvoorziening en het regelmatig testen is hier onderdeel van.
De IGZ heeft naar aanleiding van berichten en meldingen van problemen bij noodstroom die de afgelopen jaren in een aantal ziekenhuizen zijn opgetreden, TNO Zorg en Bouw al voor dit incident de opdracht gegeven om in 2011 een onderzoek te doen naar noodstroomvoorzieningen in ziekenhuizen. Een door de IGZ gesignaleerd probleem is dat er voor noodstroomvoorzieningen geen normen of richtlijnen zijn waar de IGZ in haar toezicht op kan terugvallen. Het TNO-onderzoek heeft dan ook mede de opdracht om best practices te identificeren en op basis hiervan richtlijnen te laten opstellen.
Op basis van reguliere inspectiebezoeken acht de IGZ op dit moment de kans klein dat er vergelijkbare situaties als in Hengelo zich zullen voordoen. Daarbij speelt mee dat elk ziekenhuis over noodplannen beschikt om op dergelijke situaties te anticiperen en ook dat noodvoorzieningen en het testen daarvan een onderwerp is waarop ziekenhuizen tijdens een accreditatie door het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg (NIAZ),worden beoordeeld. Een feit is dat nagenoeg alle ziekenhuizen in Nederland NIAZ-geaccrediteerd zijn.
Het grootschalig afschieten van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies dat oproept tot grootschalig afschot van ganzen?1
Ik heb kennisgenomen van de visie van zeven maatschappelijke organisaties over de toekomst van het ganzenbeleid.
Onderschrijft u dat de overbemesting van arme zandgronden veroorzaakt wordt door te hoge stikstofdeposities waarbij de veehouderij een belangrijke bron vormt? Zo ja, kunt u de bijdrage van respectievelijk de veehouderij en de ganzen aan deze overbemesting kwantificeren? Zo nee, waar baseert u zich dan op binnen dit beleidskader?
Over de bijdrage van de mest van ganzen aan de fosfaat- en nitraatgehaltes in water verwijs ik u naar de brief van 16 maart 2009 aan uw Kamer (TK, 28 385, nr. 131). De periodieke evaluaties van het mestbeleid geven aan dat het nitraatgehalte van het grondwater in de zandgebieden de afgelopen jaren sterk is teruggedrongen.
Welke maatregelen worden er genomen om andere bronnen die voor bemesting van arme zandgronden zorgen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het grootschalig mestgebruik in de landbouw zeer eiwitrijke graslanden ontstaan die de ganzen aantrekken? Zo ja, bent u bereid dit mestgebruik te reduceren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat populatieomvang bepaald wordt door de mate van voedselaanbod en afschot geen duurzame oplossing hiervoor vormt? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u dit?
In meerdere wetenschappelijke publicaties is aangegeven, dat afschot een effectief instrument kan zijn voor populatiebeheer.2 Ik zie derhalve geen reden om nieuw onderzoek te entameren.
Deelt u de mening dat afschot hooguit een laatste middel zou mogen zijn en dat eerst diervriendelijke alternatieven onderzocht zouden moeten worden, zoals diervriendelijke preventie op akkers en het inzaaien van gronden met witte klaver? Zo ja, bent u bereid deze alternatieven in te zetten en provincies op te roepen deze te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De Gedeputeerde Staten van de provincie zijn verantwoordelijk voor het faunabeheer en de afweging welke beheersinstrumenten worden ingezet.
In de voortgangsrapportages betreffende Nota Dierenwelzijn en Nationale agenda Diergezondheid heb ik u geïnformeerd over alternatieven voor afschot om de schade te beperken (TK, 28 286, nrs. 259 en 381). Ook het Faunafonds heeft onderzoekresultaten openbaar en toegankelijk gemaakt. Op hun website () zijn meerdere onderzoeken te vinden over alternatieve beheermethoden om de ganzenschade te verminderen.
Kunt u aangeven welke onafhankelijke onderzoeken naar diervriendelijke preventiemethoden tegen ganzenoverlast in de afgelopen 5 jaar hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat onderzoek naar diervriendelijke preventiemethoden prioriteit zou moeten krijgen boven afschot?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat ganzen langdurige monogame verbintenissen aangaan en dat grootschalig afschot dientengevolge voor grote verstoring van familiebanden zal zorgen binnen de ganzenpopulatie? Zo ja, kunt u aangeven welke rol dit in de ethische afweging tot het plegen van grootschalig afschot heeft gespeeld?
Voor de vraag over monogame familieverbanden verwijs ik naar eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp (TK, 2007–2008, Aanhangsel, nr. 3468).
Klopt het dat grote aantallen ganzen met kogels in het lijf leven als gevolg van het massale gebruik van hagel bij het afschot van hoog overvliegende ganzen? Zo ja, vindt u het ethisch verantwoord om massale verwonding van wettelijk beschermde vogels toe te staan om economische redenen? Zo nee, waarop baseert u zich?
Mij is een onderzoek bekend naar ganzentrek en het voorkomen van vogelgriep (Alterra-rapport 2055) waaruit blijkt dat van de onderzochte ganzen ongeveer één vijfde hagelkorrels in het lichaam hadden. Volgens de onderzoeker zou vooral de voorjaarsjacht in Rusland een belangrijke oorzaak kunnen zijn voor het feit dat een kwart van de volwassen kolganzen een of meer hagelkorrels in zijn spierweefsel blijkt te dragen. Waar mogelijk dient te worden voorkomen dat ganzen niet-dodelijk aangeschoten worden. De gedrags- en weidelijkheidsregels van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging roepen de jagers in Nederland daar ook toe op.
Kent u het rapport «winterganzen, het roer moet om» van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) waarin gesteld wordt dat het stoppen met het afschieten van winterganzen en het compenseren van boeren de goedkoopste oplossing zou zijn voor door ganzen veroorzaakte problemen? Kunt u aangeven hoe de conclusies uit dit rapport zich verhouden tot de nu voorgestelde maatregelen tot massaal afschot?
Het rapport is bij mij bekend. Het laat ook zien dat de kosten van het ganzenbeleid in de in de vraag genoemde variant alsnog oplopen naar ruim
€ 20 miljoen in 2015. Er zal daarom naar een combinatie van maatregelen gekeken moeten worden door de provincies, opdat het ganzenbeheer aanzienlijk goedkoper wordt. Gedacht kan worden aan populatiebeheer van de schadeveroorzakende ganzen en een stelselwijziging van de tegemoetkomingen. Het voorstel «Nederland Ganzenland» van de zeven maatschappelijke organisatie zal worden doorberekend om na te gaan of het aansluit bij de taakstelling van het regeerakkoord.
Kunt u aangeven op basis van welk onafhankelijk onderzoek u van mening bent dat massaal afschot van ganzen duurzaam effect zou hebben op de omvang van de ganzenpopulatie? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek in te laten stellen voorafgaand aan de maatregel?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat stateloze Roma met kinderen naar Ter Apel worden gestuurd zonder dat zij kunnen worden uitgezet |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe geeft u bij stateloze romakinderen invulling aan de verplichting uit artikel 7 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) om kinderen te helpen bij het verwerven van een nationaliteit?1
Artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) kent het recht toe aan kinderen om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen. De verwerving van het Nederlanderschap is uitgewerkt in de Rijkswet op het Nederlanderschap, waarbij staatlozen een gunstiger positie hebben dan andere vreemdelingen. Voor staatlozen geldt dat zij een optierecht kunnen uitoefenen na drie jaar toelating en hoofdverblijf op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), mits zij in het Koninkrijk als staatloze zijn geboren. Indien zij niet in het Koninkrijk zijn geboren als staatloze, dan kunnen zij, in afwijking van de gebruikelijke termijn van vijf jaar toelating en hoofdverblijf, reeds na drie jaar toelating en hoofdverblijf naturaliseren op grond van artikel 8, vierde lid RWN. Het recht om een nationaliteit te verwerven is hiermee voor zowel staatloze binnen het Koninkrijk geboren vreemdelingen, als voor staatloze immigranten voldoende gewaarborgd.
Op welke wijze heeft u zich ingezet te voldoen aan de oproep van de Raad van Europa om de stateloosheid onder Roma te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of aan stateloze Roma binnen de EU een vorm van EU burgerschap verleend kan worden als zij er niet in geslaagd zijn om binnen vijf jaar verblijf in een EU-lidstaat een nationaliteit te verwerven? Zo nee, waarom niet?
Het nationaliteitsrecht is een bevoegdheid van de nationale staat. De bevoegdheid wordt uitgeoefend met inachtneming van ter zake geldende volkenrechtelijke en internationale verplichtingen, alsmede de algemene en nationaliteitsrechtelijke rechtsbeginselen. Bezit van een nationaliteit van een EU-lidstaat betekent tevens EU-burgerschap. Het Europese recht kent geen grondslag een binnen de EU geboren staatloze een EU-burgerschap te laten verkrijgen.
Waarom vindt u het nodig stateloze romakinderen naar Ter Apel te sturen?
Indien een vreemdeling geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Nederland, kan een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Ook in het geval van Roma kinderen en hun ouder(s) kan het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de VBL geïndiceerd zijn.
Met het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel in combinatie met een meldplicht in de VBL wordt beoogd om de betreffende vreemdeling in het zicht van de overheid te houden, om zodoende langer door middel van individueel casemanagement aan de terugkeer te kunnen werken en meer tijd te hebben voor het verkrijgen van vervangende reisdocumenten.
Het komt voor dat in de VBL vreemdelingen verblijven die stellen dat zij staatloos zijn. Ten aanzien van deze vreemdelingen wordt ingezet op de vaststelling van de nationaliteit, aangezien dit een voorwaarde is om de desbetreffende vreemdelingen te laten terugkeren of te kunnen uitzetten naar het land van herkomst, dan wel een land waar de toegang van de vreemdeling is gewaarborgd. In de praktijk blijkt dat ook vreemdelingen van Roma-afkomst kunnen terugkeren naar een herkomstland.
Welke meerwaarde heeft het verblijf daar voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in situaties waarin de voorziene voorbereidingstijd voor vertrek de gebruikelijke twaalf weken overschrijdt, af te zien van het verplaatsen van kinderen naar Ter Apel?
Nee. Het realiseren van het (gedwongen) vertrek van vreemdelingen is een gecompliceerd proces waarbij vele factoren een rol spelen. Sommige van deze factoren kunnen maar in beperkte mate door de Nederlandse overheid beïnvloed worden, zoals de bereidheid van de vreemdeling om mee te werken aan het vertrek en de mogelijkheid van landen van herkomst om (tijdig) een (vervangend) reisdocument af te geven. Gedurende de twaalf weken in de VBL wordt de uitvoering van het vertrektraject geïntensiveerd. Afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen die zich in dit complexe traject voordoen, zal blijken of de termijn van twaalf weken in de VBL al dan niet voldoende is om het vertrek te realiseren. Ik ben van mening dat de inschatting of de voorbereidingstijd voor vertrek de gebruikelijke twaalf weken zal overschrijden, derhalve niet op voorhand kan worden gemaakt.
Het bericht dat slechts 6,5% van de gemeenten de ondersteuning voor mantelzorg op orde heeft |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Steun Mantelzorg: meeste gemeenten doen te weinig»?1
Kunt u bevestigen dat inderdaad slechts zo’n 6,5% van de Nederlandse gemeenten het beleid ter ondersteuning van mantelzorgers op orde heef en dat er in 59% van de gemeenten nog heel veel moet gebeuren voordat het zover is, zoals blijkt uit onderzoek van Mezzo onder 200 gemeenten? Zo nee, beschikt u over cijfers die iets anders aantonen?
Deelt u de mening dat deze cijfers uiterst teleurstellend zijn, zeker gezien het feit dat bij de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 het doel werd gesteld dat in 2012 in ieder geval 75% van de Nederlandse gemeenten alle basisfuncties voor mantelzorg zouden hebben opgenomen in het Wmo-beleid?
Heeft u, gezien het feit dat u systeemverantwoordelijkheid draagt, de gemeenten aangesproken op de gebrekkige voortgang van de ontwikkeling van een gedegen mantelzorgbeleid? Zo ja, welke afspraken heeft u hierover gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Welke afspraken gaat u dan maken?
Hoe kan het zo zijn dat vrijwel alle gemeenten hoge tevredenheidcijfers presenteren, terwijl slechts een klein deel van de gemeenten de zaken helemaal op orde heeft? Acht u het mogelijk dat gemeenten bij hun tevredenheidsonderzoek niet vermelden wat zij eigenlijk wettelijk verplicht zijn te bieden en dat mensen eigenlijk niet weten wat zij mogen verwachten? Zo ja, bent u bereid de gemeenten hierop aan te spreken?
Doet uw ministerie zelf ook onderzoek naar de vorderingen in ontwikkelen en implementatie van het Wmo-beleid, of laat u de gemeenten het eigen vlees keuren?
Wat is uw reactie op de tegenvallende ontwikkeling en implementatie van dit onderdeel van de Wmo in het kader van de aangekondigde overheveling van andere AWBZ-taken, zoals begeleiding en dagbesteding, naar de gemeenten? Op welke manier zal u garanderen dat voor deze functies 3,5 jaar na overheveling ook slechts 6,5% van de gemeenten de zaken op orde heeft?
Een mogelijke anti-homoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat Oeganda mogelijk alsnog de anti-homoseksualiteitwet implementeert die de doodstraf oplegt aan homoseksuelen en jarenlange gevangenisstraffen aan personen die homoseksualiteit van familieleden niet bekend maken?1
Deze berichten zijn zorgelijk. Het betreffende wetsvoorstel gaat immers in tegen de mensenrechten.
Zult u uw ernstige zorgen overbrengen aan de hoogste vertegenwoordiger van Oeganda in Nederland, en aan de Oegandese autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Dit initiatiefwetsvoorstel van een individueel parlementslid dateert van 2009. Sindsdien hebben Nederland, de EU en de brede internationale gemeenschap de Oegandese autoriteiten meermalen en op alle niveaus laten weten dat een dergelijke wet niet overeenkomt met de internationaalrechtelijke verplichtingen van Oeganda.
De afgelopen dagen heeft de internationale gemeenschap, inclusief Nederland, opnieuw tot op het hoogste Oegandese politieke niveau onze zorgen overgebracht. Zo sprak Nederland samen met een aantal donoren over deze kwestie met de Oegandese premier en sprak de ambassadeur van de VS hierover met president Museveni. Nederland heeft daarnaast binnen de EU aangedrongen op een verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton over deze zaak.
De Oegandese regering heeft opnieuw aangegeven dat zij niet achter dit wetsvoorstel staat. We hopen dat zij zich daar aan houden.
Het verdient uiteraard de voorkeur dat het Oegandese parlement zelf dit voorstel verwerpt, met steun van de Oegandese overheid en het maatschappelijke middenveld. Het is bemoedigend dat in de hoorzittingen die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden, overheidsinstituties als de Uganda Law Reform Commission en de Uganda Human Rights Commission zich onomwonden tegen het wetsvoorstel hebben uitgesproken omdat de voorgestelde wet ongrondwettelijk zou zijn en indruist tegen de mensenrechten.
Is er een EU-demarche uitgevoerd bij de Oegandese autoriteiten waarbij de ernstige zorgen van de EU omtrent deze wetgeving zijn geuit? Zo nee, zult u hier zo spoedig mogelijk op aandringen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zult u in VN-, EU- en bilateraal verband de Oegandese autoriteiten nadrukkelijk wijzen op de verdragen die Oeganda heeft geratificeerd op mensenrechtengebied?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier ondersteunt de Nederlandse ambassade in Kampala relevante Oegandese niet-gouvernementele organisatie (NGO’s)? Wat zal er op het moment van implementatie van de wet veranderen aan hun handelen? Komt er extra steun voor deze NGO’s?
De Nederlandse ambassade in Kampala geeft in het kader van de ondersteuning van de Oegandese Justice, Law and Order Sector financiële steun aan de Uganda Law Reform Commission. Zij draagt eveneens bij aan de Uganda Human Rights Commission. Daarnaast financiert Nederland het East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project, dat het werk van de LGBTI-gemeenschap ondersteunt en bescherming en opvang biedt aan activisten die worden bedreigd.
Ook Nederlandse medefinancieringsorganisaties steunen LGBTI-organisaties.
Indien het wetsvoorstel zou worden goedgekeurd door parlement en president, zou financiële steun aan dergelijke organisaties strafbaar worden.
Welke concrete handelingen kunt u verder nemen? Welke concrete handelingen zult u verder nemen op het moment dat deze wet een feit is?
Het betreffende wetsvoorstel is op 6 mei besproken door de juridische commissie van het Oegandese parlement. Daarmee werd de weg geopend om dit voorstel nog te behandelen in de laatste dagen dat het huidige Oegandese parlement in functie is. Het voorstel is in de afgelopen dagen echter niet in de plenaire zitting van het parlement behandeld en het is onwaarschijnlijk dat dit alsnog zal gebeuren. Heden, 12 mei, wordt de in februari herkozen president Museveni beëdigd en komende week wordt het nieuwe parlement ingezworen. Daarmee komen alle nog uitstaande wetsvoorstellen te vervallen.
Op dit moment is verdere actie dan ook niet nodig. Nederland zal dit onderwerp uiteraard met grote aandacht blijven volgen.
Bent u, gezien de urgentie van de problematiek en het gegeven dat de beslissing in Oeganda mogelijk deze week wordt genomen, bereid deze vragen binnen 48 uur te beantwoorden?
Ja.
Het wegjagen van jong talent bij de overheid |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Bezuinigingen en baantevredenheid bij de overheid» dat is gehouden onder 1809 (leidinggevende) ambtenaren door Binnenlands Bestuur en Hay Group?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ernstige zorgen die ambtenaren hebben over de continuïteit van de bedrijfsvoering in hun organisatie?
Het is begrijpelijk, dat de diverse bezuinigingen en de mogelijke impact die dit heeft op hun werkzaamheden, leiden tot zorgen bij ambtenaren. Ik ben van mening dat er geen reden is tot zorg over de continuïteit in de bedrijfsvoering. Bij de uitvoering van de reorganisatieprocessen bij de (rijks)overheid is nadrukkelijk aandacht voor de borging van de continuïteit.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat medewerkers van het Rijk vrezen dat vooral jonge medewerkers de overheid de rug toe zullen keren? Wat gaat u concreet doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Tot op heden kunnen wij op basis van cijfers niet concluderen dat vooral jongeren de rijksdienst de rug toe keren. De instroommogelijkheden waren in algemene zin, mede als gevolg van de afgelopen taakstellingen, beperkt. Met uw instemming is onlangs besloten het fte-slot per 2012 los te laten. Dit biedt het Rijk ook de mogelijkheid om, in specifieke gevallen, jonge medewerkers in- en doorstroomkansen te bieden binnen het Rijk.
De verwachting is dat vanaf 2015 een toenemende uitstroom van medewerkers bij het Rijk op gang zal komen, waardoor het Rijk te maken krijgt met een toenemende vervangingsvraag en weer meer jonge hoogopgeleide talenten kan binnenhalen en -houden. Daarom blijft het Rijk investeren in de instroom van jongeren, onder andere door het aanbieden van stages, (betaalde) opdrachten, leer-arbeidsplaatsen en traineeplaatsen wordt gewerkt aan het structureel kleiner maken van de overheid zodat die met een kleiner personeelsbestand toe kan.
Hoe kan het dat er binnen de overheid zoveel onduidelijkheid bestaat over waar de bezuinigingen op het personeel zullen neerslaan? Wat kan en gaat u hieraan doen?
In het algemeen is bekend waar de bezuinigen in de overheid neerslaan. In de diverse bestuurslagen wordt gewerkt aan de nadere invulling van de besparingsopdracht. De uitwerking is afhankelijk van de nieuwe financiële kaders, beleidsmatige keuzes en de mogelijke winst die kan worden behaald uit vergroting van efficiency. Deze stappen zijn nodig om de precieze personele gevolgen in kaart te brengen. De verschillende gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk om dit te doen.
Voor het Rijk geldt dat de verschillende departementen voor de begroting van 2012 zullen aangeven hoe zij invulling gaan geven aan de hen opgelegde taakstelling. De medewerkers worden via informatiebijeenkomsten hierover geïnformeerd.
Wat is uw visie ten aanzien van het personeelsbestand van de overheid over vier jaar? Kunt u een evenwichtig personeelsbestand garanderen voor de toekomst?
Het rapport «De grote uittocht» (BZK/VSO/SCO, april 2010) laat de effecten van de vergrijzing zien: tot 2020 zullen drie op de tien medewerkers uitstromen naar pensioen. Het is de ambitie van dit kabinet om te komen tot een kleinere en efficiëntere overheid, die daarmee in de toekomst ook een kleiner beroep zal doen op het beschikbare personeel. Het is echter belangrijk dat tegenover de uitstroom, voldoende en de juiste instroom komt te staan. Dit kwalitatieve vraagstuk heeft mijn aandacht en staat ook op de agenda bij het overleg met de bonden over een nieuwe CAO. In de kabinetsreactie op de Grote Uittocht, die reeds aan u is toegezegd, ga ik nader op dit vraagstuk in.
Bestaat er een strategisch personeelsplan om talentvolle opvolgers voor sleutelposities binnen de overheidsorganisatie zeker te stellen? Kunt u dit nader toelichten?
Op regionaal niveau bestaan activiteiten rond strategische personeelsplanning. Zo ontplooit Empower Limburg (regionaal arbeidsnetwerk) meerdere activiteiten, waaronder een samenwerking met de Open Universiteit ten aanzien van strategische personeelsplanning in een masterclass HRM.
Bij gemeenten liep tot eind 2010 de (verlengde) impulsregeling Strategische personeelsplanning. Deze regeling was bedoeld om gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van een analyse, het opstellen van een strategisch personeelsplan en het uitvoeren van interventies uit dit plan. Het ging erom de implementatie van strategische personeelsplanning in de gemeentelijke bedrijfsvoering te bevorderen en uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten onderling te stimuleren. Ook bij de waterschappen loopt tot en met juni 2011 een impulsregeling Strategische personeelsplanning met hetzelfde doel: om waterschappen te ondersteunen bij het opstellen en implementeren van een strategische personeelsplanning.
Het Rijk kent meerdere management-development trajecten voor verschillende schaalniveau’s, waarin medewerkers met managementpotentieel worden voorbereid voor leidinggevende- of sleutelfuncties.
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de moties van de leden Hachchi en Heijnen2 en de motie van de leden Hachchi en Koopmans3 met betrekking tot de vernieuwing van de Rijksdienst?
Met betrekking tot de motie van de leden Hachchi en Heijnen kan ik u melden dat ik de geldende afspraken over de status van trainees als interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties nogmaals onder de aandacht heb gebracht van de ambtelijke top van de ministeries.
Met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Hachchi en Koopmans laat ik u weten dat in het kader van het CAO-overleg met de bonden, het behoud van jongeren onderwerp van gesprek is.
Bent u bereid ook de lokale overheden te stimuleren meer prioriteit te geven aan het bewerkstelligen van een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De aanstelling van het personeel bij de lokale overheden is de verantwoordelijkheid van individuele organisaties. Vanuit mijn hoedanigheid als coördinerend bewindspersoon voor het Openbaar Bestuur hebben vraagstukken van arbeidsmarktbeleid, waaronder de positie van jongere ambtenaren, mijn aandacht. Het is mijn voornemen om hierover met partijen in het openbaar het gesprek aan te gaan om te komen tot gezamenlijke activiteiten op het terrein van arbeidsmarkt.
Studiefinanciering in combinatie met een WIJ-uitkering |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Weet u dat de gemeente Heerhugowaard een broer van een WIJ-gerechtigde1 verplicht om een maximale lening af te sluiten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Op basis van welke wetsartikelen en jurisprudentie kan een gemeente een broer van een WIJ-gerechtigde verplichten om zich voor het levensonderhoud van zijn broer in de schulden te steken?
De verantwoordelijkheid voor individuele gevallen ligt bij de betreffende gemeente. Uw vraag beantwoord ik dan ook in algemene zin. Wanneer personen een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, derde lid Wet investeren in jongeren (WIJ) voeren worden zij gelijkgesteld met gehuwden op grond van het tweede lid van datzelfde artikel. Dan wordt het inkomen en het vermogen van beide partners bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de inkomensvoorziening in aanmerking genomen. Ook inkomen uit studiefinanciering wordt meegenomen, maar alleen voor het deel dat bedoeld is om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud. De normbedragen hiervoor zijn vastgesteld in artikel 7 (WIJ) jo artikel 33 Wet werk en bijstand (WWB). Het betreft voor thuiswonende studerenden € 310,23 per maand en voor uitwonende studerenden € 557,27 per maand. Gemeenten zijn verplicht om deze bedragen bij de bepaling van het recht op en de hoogte van de inkomensvoorziening in aanmerking te nemen. Niet van belang is of en op welke wijze de studerende zijn aanspraken op studiefinanciering te gelde maakt2. Het bedrag dat de studerende kan bijlenen wordt beschouwd als inkomensbestanddeel waarover redelijkerwijs beschikt kan worden3. Het afsluiten van een lening is een keus van de student en geen verplichting op grond van de wet.
Vindt u het een wenselijke situatie dat een broer van een WIJ-gerechtigde wordt verplicht om zich voor het levensonderhoud van zijn broer in de schulden te steken, omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw doelstelling om het aantal mensen met schulden tegen te gaan? Zo nee, wat gaat u doen om dit te stoppen?
De WIJ is voor jongeren tot 27 jaar het laatste vangnet van de sociale zekerheid, net zoals de WWB dat is voor burgers van 27 jaar en ouder. Hierdoor staat in de WIJ, net als in de WWB, de eigen verantwoordelijkheid van de jongere centraal om alles te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Het complementaire karakter van de inkomensvoorziening brengt mee dat deze altijd aanvullend is op de eigen middelen. Hieruit volgt dat in beginsel alle middelen van de WIJ-gerechtigde en zijn partner meetellen bij het vaststellen van het recht op en de hoogte van de uitkering, met inachtneming van hetgeen is gesteld in het antwoord op vraag 1 met betrekking tot het inkomen uit studiefinanciering. De inkomensvoorziening vult de eigen inkomsten aan tot het niveau van het van toepassing zijnde sociaal minimum.
Is het ook mogelijk dat een familielid van een WWB-gerechtigde2 verplicht wordt om een maximale lening af te sluiten bij de DUO omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Zo ja, op basis van welke wetsartikelen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel familieleden die een gezamenlijke huishouding voeren met een WIJ-gerechtigde worden door gemeenten verplicht om zich bij de DUO in de schulden steken om in het levensonderhoud te voorzien van de WIJ-gerechtigde?
Het is mij niet bekend hoeveel WIJ-gerechtigden een gezamenlijke huishouding voeren met een familielid dat recht heeft op studiefinanciering.
Is de studielening van de DUO primair bedoeld om uitkeringsgerechtigde familieleden te ondersteunen in hun middelen van bestaan? Zo nee, wat is wel de primaire doelstelling van de studielening? Zo ja, waar en wanneer is dat vastgelegd?
Doel van de Wet studiefinanciering 2000 is het waarborgen van de financiële toegankelijkheid tot het onderwijs. De overheid biedt daartoe studerenden een basisbeurs, een reisvoorziening, eventueel een aanvullende beurs en de mogelijkheid om een studielening af te sluiten. Daarin wordt rekening gehouden met de woonsituatie van de studerende (uit- of thuiswonend) en de schoolsoort (middelbaar beroeps onderwijs (mbo) of hoger onderwijs (ho)). Het complementaire karakter van de WWB/WIJ brengt mee dat een ruime definitie van het begrip middelen wordt gehanteerd. Dit uitgangspunt wordt geëxpliciteerd door te bepalen dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen worden gerekend. Daarbij is, gelet op het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, tevens aangegeven dat naast de middelen waarover de belanghebbende feitelijk de beschikking heeft, mede in aanmerking dienen te worden genomen de middelen, waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Dit brengt met zich mee dat de WWB/WIJ rekening houdt met het normbedrag voor levensonderhoud dat in de studiefinanciering is begrepen.
Het doden van duizenden in beslag genomen hamsters, muizen, ratten en andere knaagdieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over het lot van de duizenden hamsters, muizen en ratten, die de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) op 4 april jl. zonder eten en drinken in een loods van een dierenhandelaar in Sint Anthonis (Noord-Brabant) heeft aangetroffen?1 Is het waar dat de LID 5 900 hamsters, muizen en ratten en 4 ara’s in beslag heeft genomen?2 Zo nee, om wat voor aantallen gaat het dan? Kunt u bevestigen dat deze knaagdieren door de LID naar het papegaaienpark te Veldhoven zijn gebracht?
Ja, ik ben van deze berichtgeving op de hoogte. Nadat de LID had geconstateerd dat het welzijn van de dieren ernstig te wensen overliet, heeft Dienst Regelingen (DR) de dieren op 1 april 2011 bestuursrechtelijk in bewaring genomen.
Het betrof ca. 5900 knaagdieren (ratten, muizen, hamsters, gerbils en degoe’s), 5 ara’s en 1 grijze roodstaartpapegaai. De dieren zijn naar het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien (N.O.P.) gebracht.
Zijn de LID en de Algemene Inspectiedienst (AID) verplicht in beslag genomen dieren onder te brengen bij een van de opslaghouders waarmee de overheid (Dienst Regelingen) een contract heeft afgesloten? Wie beslist bij welke opslaghouder in beslag genomen dieren worden ondergebracht?
Op grond van de bevindingen van de nVWA en de LID neemt Dienst Regelingen of het Openbaar Ministerie (OM) dieren in bewaring/in beslag. Deze dieren worden door DR ondergebracht bij opslaghouders waarmee een overeenkomst is gesloten.
Is het waar dat er inmiddels al een groot aantal hamsters, muizen en ratten zijn afgemaakt? Zo ja, hoeveel dieren zijn er afgemaakt? Waarom en wanneer zijn deze dieren afgemaakt en op welke wijze? Hebben deze dieren veterinaire zorg gekregen van een onafhankelijke dierenarts? Zo nee, waarom niet?
Zoals gebruikelijk zijn de dieren bij de opslaghouder direct door een dierenarts geïnspecteerd. De conditie van de dieren was slecht bij binnenkomst. Tijdens de periode van bewaring zijn er 35 knaagdieren gestorven. Er zijn geen dieren gedood.
Het wettelijk kader voorziet in het verkopen van de in bewaring genomen dieren zodra de kosten van bewaring in verhouding tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden, maar niet eerder dan twee weken nadat de dieren in bewaring zijn genomen. In dit geval heeft DR besloten dat de bewaring kon worden beëindigd. In overleg met de opslaghouder is vervolgens voor de verschillende categorieën dieren een bestemming gezocht.
Eén van de eigenaren heeft na betaling van de bestuursdwangkosten 503 knaagdieren en 6 papegaaien teruggekregen. Daarnaast zijn alle daarvoor geschikte knaagdieren (ca. 1700 incl. jongen) bij particulieren herplaatst. Het resterend aantal knaagdieren was niet voor plaatsing geschikt (het merendeel had een neurologische afwijking) en is als voedseldier verkocht. Of dieren voor plaatsing geschikt waren is mede door een dierenarts bepaald.
Volgens de overeenkomst die DR met het N.O.P. heeft afgesloten, dient zij zich te houden aan de wettelijke gestelde eisen. Hierbij moet u denken aan de Flora- en faunawet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en aan milieueisen. Hier voldoet het N.O.P. aan.
Het N.O.P. wordt periodiek bezocht door zowel de nVWA als DR. Uit deze controlebezoeken blijkt dat de opslaghouder aan de wettelijke voorschiften voldoet.
Hoe verklaart u dat er bij de opslaghouder binnen vier weken meer dieren zijn gedood dan her- of geplaatst? Welke afspraken heeft Dienst Regelingen (DR) met deze opslaghouder gemaakt en op welke wijze wordt gecontroleerd of de afspraken worden nageleefd? Kunt u uiteenzetten hoe de beslissing om de dieren af te maken tot stand is gekomen en hoe deze zich verhoudt tot de wettelijke en contractuele dierenbeschermingsnormen waaraan een opslaghouder zich dient te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het omstreden imago van deze papegaaienopvang en de misstanden die over dit centrum naar buiten zijn gekomen? Erkent u dat het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van deze gebeurtenissen niet onafhankelijk is geweest en dat uw voorganger een toezegging aan de Kamer om een onafhankelijke deskundige toe te voegen aan de onderzoekscommissie niet is nagekomen? Waarom heeft u nog steeds een contract met dit opvangcentrum voor (betaalde) opvang van in beslag genomen dieren, terwijl de opvangvereniging waarbij deze papegaaienopvang is aangesloten (Vereniging Opvang Niet-gedomesticeerde Dieren) het vertrouwen in dit opvangcentrum allang heeft opgezegd?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vorige vraag geven de controles bij het N.O.P mij geen reden te twijfelen aan de naleving van de welzijnsregelgeving aldaar. Mijn voorganger twijfelde niet aan de kwaliteit of de integriteit van het destijds uitgevoerde onderzoek. Ik heb geen aanleiding hier wel aan te twijfelen. Ten aanzien van uw overige vragen verwijs ik u naar het destijds gegeven antwoord in een brief aan uw Kamer (TK 28 286, nr. 290).
Is het waar dat deze papegaaienopvang heeft gezegd dat als geen veilig onderkomen voor 1 500 hamsters en knaagdieren wordt gevonden, deze dieren binnen 24 uur worden gedood om gebruikt te worden als voer voor roofvogels en slangen in andere dierenparken? Zo ja, heeft de papegaaienopvang de bevoegdheid om een dergelijke beslissing te nemen volgens het contract dat u met ze gesloten heeft en hoe verhoudt dit besluit zich tot de wettelijke verplichtingen waaraan het opvangcentrum zich moet houden? Staat u achter deze beslissing? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u het afmaken van deze dieren acceptabel vindt? Zo nee, mag de Kamer erop rekenen dat u deze papegaaienopvang tijdig tot de orde roept om het afmaken van deze dieren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom u voor de opvang van knaagdieren een contract heeft gesloten met een opvangcentrum voor niet-gedomesticeerde dieren, terwijl er al jarenlang gespecialiseerde knaagdierenopvangcentra zijn in Nederland? Erkent u dat de eerder door ons geuite zorg dat er zowel in kwalitatieve (expertise) als kwantitatieve zin te weinig opvangplaatsen beschikbaar zijn, terecht is gebleken? Zo ja, wat gaat u doen om de opvangcapaciteit te vergroten, mede gelet op de komst van een dierenpolitie waarmee te verwachten valt dat jaarlijks een groter aantal dieren in beslag zal worden genomen en dus opvang behoeft? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan dat opslaghouders overgaan tot het afmaken van dieren wegens plaatsgebrek?
DR heeft met een aantal opslaghouders een contract afgesloten om knaagdieren op te vangen. Op het moment dat de inbewaringneming zich voordeed hadden deze opslaghouders onvoldoende capaciteit om de gehele groep dieren op te vangen. Het N.O.P daarentegen beschikte wel over de benodigde capaciteit om de dieren op te vangen.
Er is op dit moment noch in kwalitatieve zin, noch in kwantitatieve zin sprake van een gebrek aan opvangcapaciteit. DR maakt geen dieren af wegens plaatsgebrek.
Hoe verhoudt het doorplaatsen van dieren door de papegaaienopvang naar andere opvangcentra (en particulieren) zich tot de vergoedingen die deze opslaghouder ontvangt van DR? Kunnen opvangcentra die een deel van de dieren opnemen aanspraak maken op een evenredig deel van de vergoeding die DR verstrekt voor de opvang van deze in beslag genomen dieren? Zo ja, op welke wijze wordt hier uitvoering aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Na het vrijgeven van de dieren zijn deze herplaatst of verkocht. Na herplaatsing van de dieren stopt de vergoeding door DR. De dieren zijn niet elders tegen vergoeding opgevangen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor de opvang van de in beslag genomen dieren zullen worden verhaald op de betreffende handelaar? Zo ja, onderschrijft u dat financiële overwegingen hier in elk geval geen rol kunnen spelen bij de beslissing over de toekomst van deze dieren? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij bestuursrechtelijke handhaving worden de gemaakte kosten verhaald op de overtreder(s). Uit de toepasselijke wetgeving volgt dat bij het in bewaring nemen van de dieren de verhouding tussen de kosten van opvang en de waarde van de dieren een rol speelt. Dat betekent dat wanneer de kosten van opvang in relatie tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden in voorkomende gevallen dieren eerder worden herplaatst of verkocht dan de gebruikelijke termijn van 13 weken. Dieren worden niet om financiële motieven geëuthanaseerd.
Kunt u een uitvoerige uiteenzetting geven van de stand van zaken in het opslaghoudersbeleid, zodat de Kamer kan nagaan hoeveel en welke opslaghouders worden ingeschakeld door DR, welke capaciteits- en expertisegaranties er zijn en welke afspraken er zijn gemaakt met betrekking tot de vergoedingen en de uitvoering van en verantwoordelijkheid voor het te voeren dierenwelzijnsbeleid?
DR heeft voor het opvangen van dieren met 24 opslaghouders regelmatig contact.
Een opslaghouder moet aan alle wettelijke, administratieve en extra welzijnseisen voldoen die gesteld zijn in het bestek «Opvang en verzorging van gezelschapdieren» en het bestek «Opvang en verzorging van landbouwhuisdieren en paarden». Als gevolg van de aanbesteding «Opvang en verzorging van in- en uitheemse levende (beschermde) dieren» zullen deze eisen binnenkort ook voor de categorie in- en uitheemse dieren gaan gelden.
Opslaghouders krijgen per dier een startvergoeding. Deze is bedoeld voor kosten voor verplichte vaccinaties, chippen/I&R, arbeid en een dierenartsconsult dat in de eerste 48 uur plaats moet vinden. Daarna geldt een dagvergoeding waarmee voer, water, strooisel, arbeid, onderdak, verplichte herhalingsvaccinaties en lichte medische zorg worden vergoed. Voor overige noodzakelijke kosten moet vooraf toestemming gevraagd worden aan DR.
Kunt u uiteenzetten hoe het zover heeft kunnen komen dat duizenden knaagdieren onder deze erbarmelijke omstandigheden zijn aangetroffen? Welke hiaten signaleert u in het tot nu toe gevoerde beleid op het gebied van de handel in gezelschapsdieren?
De overheid kan niet ten alle tijde voorkomen dat een dergelijke situatie zich voordoet omdat er dan achter elke houder een handhaver zou moeten staan. De primaire verantwoordelijkheid voor het goed omgaan met dieren ligt bij de houder van dieren.
Wel ben ik bezig met het opstellen van welzijnsregels voor de handel in gezelschapsdieren waarmee o.a. een bewijs van vakbekwaamheid zal worden geëist van de beheerder van de inrichting en waarmee regels worden gesteld aan de verzorging en het houden van gezelschapsdieren. Ik ga er vanuit dat met de te stellen eisen aan de deskundigheid van de handelaar en het verzorgen van de dieren in de handel de kans op misstanden bij handelaren kleiner wordt.
Is het u bekend voor welke bestemming deze knaagdieren werden gefokt en via welke kanalen ze zouden worden verhandeld? Zo nee, waarom heeft u daar geen zicht op? Is u bekend dat de handel in knaagdieren voor gezelschap nauw verbonden is met de handel in knaagdieren als voedsel voor o.a. reptielen en roofvogels? Deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Bent u bereid mede in dit licht stappen te nemen naar een verbod op het houden van reptielen en roofvogels in Nederland?
De onderhavige knaagdieren zijn gefokt als voedsel- en huisdier. Omdat er op dit moment geen registratieplicht geldt voor handelaren in gezelschapsdieren heb ik geen zicht op alle kanalen via welke deze dieren worden verhandeld en het exacte doel van deze handel.
Indien een bepaald dier, zoals een roofvogel of een reptiel, mag worden gehouden dan moet dit dier ook geschikt voedsel kunnen krijgen. Ten aanzien van voedseldieren gelden het verbod op dierenmishandeling en de algemene bepalingen van het besluit doden van dieren.
Wanneer stuurt u de AMvB gezelschapsdieren naar de Kamer, waarin u zoals toegezegd op onze eerdere vragen een aanmeldplicht gaat opnemen voor bedrijfsmatige handelaren en fokkers van gezelschapsdieren? Op welke termijn denkt u eindelijk zicht te kunnen krijgen op de fok van en handel in gezelschapsdieren in ons land?
De AMvB gezelschapsdieren is onlangs aangeboden ter internetconsultatie.
Op dit moment worden de geplaatste reacties geïnventariseerd. Het concept-besluit zal naar verwachting in de tweede helft van dit jaar aangeboden worden aan de Kamers conform de procedure op grond van artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (de zgn. nahangprocedure).
Bent u bereid lering te trekken uit deze gebeurtenissen en deze mee te nemen bij de uitvoering van de motie Ouwehand3 voor een plan van aanpak voor de opvang van gezelschapsdieren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De motie Ouwehand gaat over het verminderen van zwerfdieren en de opvang van gevonden dieren door de gemeente. De onderhavige casus betreft de bestuursrechtelijke in bewaring neming en plaatsing van een groep, door de eigenaar verwaarloosde, knaagdieren waarvoor DR een vergoeding betaalt aan de opslaghouder. Zoals hiervoor uiteen gezet voldoet de genoemde opslaghouder aan de welzijnseisen welke ingevolg de wet zijn gesteld.
Om situaties zoals de onderhavige tegen te gaan ben ik bezig, zoals hiervoor aangegeven, met het Besluit Gezelschapsdieren. In dit besluit worden onder anderen eisen gesteld aan de verzorging van dieren maar ook aan de vakbekwaamheid van handelaren in dieren.
Ik verwacht dat met de toename van kennis bij handelaren en verzorgingsnormen voor dieren die worden verhandeld ook de kans op misstanden zal afnemen.
Bijbetalingsverplichting van werkgevers bij waardeoverdracht van een pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe moet in uw antwoorden op eerdere vragen1 de discrepantie worden geïnterpreteerd tussen enerzijds uw antwoord 2 dat pensioenaanspraken altijd gefinancierd dienen te zijn en anderzijds uw antwoord 3 dat de bijbetaling in geval van uitgaande waardeoverdrachten hier los van staan? Moet hieruit afgeleid worden dat naar uw mening uitgaande waardeoverdrachten een uitzondering vormen op de affinancieringsplicht?
Op affinanciering in relatie tot bijbetaling ben ik ingegaan in mijn brief van 16 juni jl. Uit die brief vloeit voort dat er geen discrepantie is tussen affinanciering en bijbetaling. Beide staan los van elkaar: ook al geldt het voorschrift dat aanspraken zijn afgefinancierd, dan nog kunnen zich situaties van bijbetaling voordoen. Dat komt omdat verschillende renten worden gehanteerd door de bij waardeoverdracht betrokken pensioenuitvoerders. Uitgaande waardeoverdrachten vormen geen uitzondering op de affinancieringsplicht.
Hoe moet de garantie in uw antwoord 3 worden geïnterpreteerd als de oude werkgever niet meer bestaat, waardoor bijbetalingskosten in geval van waardeoverdracht niet kunnen worden verhaald en er dus juist geen sprake is van de garantie dat bij overdracht pensioenaanspraken zijn afgefinancierd?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een oude werkgever niet meer bestaat. Dat kan zijn omdat deze is opgegaan in een nieuwe rechtspersoon, of is overgenomen. Een andere mogelijkheid is dat sprake is van faillissement van de oude werkgever.
In het eerste geval zullen eventuele bijbetalingslasten van de voormalige oude werkgever moeten worden voldaan door diens rechtsopvolger, of door de rechtspersoon waarvan de werkgever inmiddels onderdeel uitmaakt.
In geval van faillissement van de oude werkgever, doet zich ten aanzien van bijbetalingslasten alleen een probleem voor bij verzekerde regelingen waarbij sprake is van een premieachterstand die niet voldaan kan worden uit de failliete boedel. Door de onderbrengingsplicht van werkgevers zijn de aanspraken waarvoor geen premieachterstand bestaat, bij de oude pensioenuitvoerder veilig gesteld. In geval van faillissement van de werkgever zijn deze aanspraken gegarandeerd.
Eventuele bijbetalingslasten als gevolg van waardeoverdracht kunnen mogelijk uit de failliete boedel worden voldaan, maar dat is onzeker. De pensioenwetgeving schrijft niet voor wie deze lasten moet voldoen als zij niet uit de boedel kunnen worden betaald. De praktijk is divers. Sommige grote werkgevers hebben de bijbetalingslasten meeverzekerd. Kleine werkgevers doen dat doorgaans niet. Als een werkgever zonder dekking voor deze lasten, failliet gaat, zal de waardeoverdracht vaak niet doorgaan omdat de failliete werkgever de verschuldigde bijbetaling niet kan voldoen. Als er wel een dekking is voor de bijbetalingslast, worden de uitgaande waardeoverdracht en de bijbetaling normaal uitgevoerd.
Als geen pensioenuitvoerder of werkgever de bijbetalingslasten voldoet, kan het zijn dat de werknemer deze zelf betaalt, maar bij hoge lasten ligt dat uiteraard niet voor de hand. Ook is het mogelijk dat de waardeoverdracht dan doorgaat zonder dat wordt bijbetaald, maar dat zal ten koste gaan van de in te kopen pensioenaanspraken van de werknemer. Het is aan de werknemer om dit af te wegen bij het al dan niet willen doen aan waardeoverdracht.
Wat gebeurt er in dat geval: is waardeoverdracht mogelijk en wie neemt het verschil voor zijn rekening: de nieuwe werkgever, de werknemer of de pensioenverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten werkgevers anno 2011 afspraken met (vertrekkende!) werknemers, om bijbetalingskosten te voorkomen, vormgeven aangezien de door u gemelde afspraken (zie uw antwoord 4 van 29 november 2011 op eerdere vragen2 toezien op inkomende waardeoverdrachten van indiensttredende werknemers terwijl de bijbetaling anno 2011 juist toeziet op bijbetaling voor uitdiensttredende werknemers.
In mijn antwoord 4 van 29 november 2010 vermeld ik dat afhankelijk van de rente de oude of de nieuwe werkgever met bijbetalingslasten kan worden geconfronteerd. Hoewel ook oude werkgevers vertrekkende werknemers kunnen vragen af te zien van waardeoverdracht, realiseer ik me dat dit niet altijd zal lukken. Zo zal een werknemer die na een arbeidsconflict vertrekt, niet snel bereid zijn rekening te houden met bijbetalingslasten van zijn oude werkgever. Zoals ik in mijn brief van 16 juni jl. over de bijbetalingsproblematiek bij waardeoverdracht heb aangeven, zullen de bestaande mogelijkheden tot beperking van de bijbetalingsproblematiek in de praktijk niet altijd (kunnen) worden benut. Daarom heb ik in die brief een tweetal varianten geschetst voor een additionele, meer generieke (tijdelijke) oplossing. Over die varianten ben ik in overleg met pensioenuitvoerders en sociale partners.
Hoe verhouden zich uw antwoorden 5 en 6 (en uw opmerking tijdens het algemeen overleg pensioenen in april 2011) tot uw antwoord 3 en 4 van 29 november 2011, waarin is toegezegd dat uiterlijk in het 1e kwartaal van 2011 de Kamer zal worden geïnformeerd hoe schrijnende betalingskwesties kunnen worden weggenomen of beperkt?
De analyse van deze complexe problematiek en het overleg daarover met pensioenuitvoerders en sociale partners, hebben iets meer tijd gekost dan voorzien. Met mijn brief aan de Kamer van 16 juni jl. over de bijbetalingsproblematiek bij waardeoverdracht heb ik de toezegging ingelost.
Deelt u de mening zoals verwoord in het pensioenweblog: «Bijbetalen bij waardeoverdracht pensioen ex-werknemers»3 dat « Op deze manier worden de reserves van verzekeraars up-to-date gehouden. Verzekeringsmaatschappijen hebben dus wel degelijk een financieel belang bij het in stand houden van dit, inmiddels achterhaalde, systeem»?
Ik deel deze mening niet. Ook verzekeraars zijn niet gebaat bij het moeten betalen van hoge bijbetalingslasten door werkgevers. Dat zijn toch hun klanten, die onaangenaam verrast zullen zijn als deze lasten opdoemen. Bovendien vloeit de bijbetalingssystematiek voort uit een essentiële verschil tussen verzekeraars en fondsen. Verzekeraars zijn, anders dan fondsen, niet opgericht om solidariteit te organiseren. Dat betekent dat verzekerde werkgevers uiteindelijk hun eigen lasten moeten dragen, terwijl fondsen deze kunnen uitsmeren over de collectiviteit van alle aangesloten werkgevers en over een langere periode. Als verzekeraars, anders dan nu, de bijbetalingslasten zouden moeten betalen in plaats van individuele werkgevers, zouden verzekeraars deze lasten alsnog verhalen op de individuele werkgever. Dit hangt er ook mee samen dat het in de praktijk bij verzekeraars vaker gaat om kleine regelingen en bij fondsregelingen om (veel) meer deelnemers. Daarom zullen bij verzekerde regelingen de bijbetalingslasten op regelingniveau doorgaans omvangrijker zijn dan bij fondsen. Tevens zullen door de kleinere omvang de in- en uitgaande waardeoverdrachten bij een verzekerde regeling elkaar minder vaak in evenwicht houden dan bij een fondsregeling. Door deze verschillen dragen werkgevers met een verzekerde regeling de bijbetalingslasten zelf.
Ten slotte wijs ik erop – zoals ik eerder deed in de antwoorden van 29 november 2010, in de planningsbrief over pensioenonderwerpen van 1 december 20104 en ook in mijn brief van 16 juni jl. – dat nog dit jaar een start wordt gemaakt met een fundamentele discussie over waardeoverdracht.
Doden die zijn gevallen op Papoea als gevolg van ingrijpen door de lokale politie |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de doden die zijn gevallen op Papoea als gevolg van ingrijpen door de lokale politie?1
Ja, ik heb daar met zorg kennis van genomen.
Hoe beoordeelt u de oproep van Amnesty om een effectief en onafhankelijk onderzoek te doen naar deze gebeurtenissen?2 Bent u van mening dat de Indonesische autoriteiten hieraan hebben voldaan? Zo nee, op welke manier zult u de start van een dergelijk onderzoek bevorderen?
Ik onderschrijf het belang van effectief en onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen. Ik heb vernomen dat de Indonesische politie een onderzoek is gestart naar deze kwestie. Daarnaast heeft het provinciale parlement, in samenwerking met de officiële mensenrechtencommissie Komnasham Papua, het Dogiyai district bezocht om de gebeurtenissen te onderzoeken. Beide onderzoeken zijn nog niet afgerond. Ik heb de Nederlandse ambassade in Jakarta opdracht gegeven dit op de voet te blijven volgen.
Deelt u de mening dat de politie op Papoea een cruciale functie heeft bij de verbetering van de mensenrechtensituatie op Papoea? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier krijgt deze gedachte vorm in de toekomstige ontwikkelingsrelatie met Indonesië?
Ik deel de mening dat het correct functioneren van de politie van groot belang is voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Papoea. Om deze reden heeft de Nederlandse ambassadeur in Indonesië tijdens een recent bezoek aan Papua dan ook met het hoofd van de politie gesproken over de mensenrechtensituatie en het optreden van de politie. Daarnaast vonden gesprekken plaats met de legercommandant en de lokale mensenrechtenorganisatie Komnasham Papua.
Op dit moment wordt onderzocht in hoeverre Nederland steun kan blijven geven aan de hervormingen van de politie in Indonesië.
Welke initiatieven heeft u inmiddels ondernomen om tot een open en constructief overleg over Papoea met Indonesië te komen, waartoe u werd opgeroepen in de motie Van der Staaij c.s.?3
Mede op Nederlands initiatief is tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog van 9 maart jl. gesproken over mensenrechtenschendingen in Papua. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Van der Staaij om in internationaal verband te streven naar een open en constructieve dialoog over Papoea met Indonesië.
Het bericht "Wrak krijgt kenteken" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wrak krijgt kenteken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het artikel beschreven verschijnsel een zeer ongewenst effect van EU-regelgeving is? Zo nee, waarom niet?
Het Europese Hof van Justitie heeft op 20 09 2007 (C-297/05) een uitspraak gedaan over de Nederlandse importprocedure van voertuigen uit andere EU-landen. Het Hof achtte de door Nederland uitgevoerde verplichte identiteitscontroles van deze voertuigen niet strijdig met de Europese regelgeving. Hiertegen had de Europese Commissie bezwaar aangetekend bij het Hof. Het Hof stelde Nederland op dit punt in het gelijk.
De tot dan toe door Nederland verplichte technische controle werd wel strijdig bevonden met het EU verdrag. De RDW voerde echter deze controles sedert 1 januari 2006 al niet meer uit.
Zie verder de antwoorden op onderstaande vragen.
Deelt u ook de mening dat het van het grootst mogelijke belang is dat de verplichte APK keuring voor auto’s uit Europese lidstaten direct bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?
De RDW controleert de identiteit van te importeren voertuigen. Volgens de Europese regelgeving mag de RDW geen technische controle uitvoeren, dus ook geen APK. Wel is na het verstrekken van het Nederlands kenteken de Nederlandse APK-regelgeving van toepassing. Indien van toepassing heeft de eigenaar de keuze een APK tegelijk met de registratie door de RDW te laten uitvoeren, of na de registratie bij een APK-erkenninghouder. Bij niet naleving hiervan volgt een sanctie. Bij grote schade aan het voertuig plaatst de RDW een Wacht-op-keuren signaal in het kentekenregister. In deze situatie ontvangt de eigenaar geen compleet kenteken en mag met het voertuig geen gebruik worden gemaakt van de weg. Na herstel van het voertuig moet de eigenaar het voertuig opnieuw voor een schadekeuring bij de RDW aanbieden. Het betreft hier een schadevoertuig als bedoeld in artikel 58 tweede lid onder d van de Wegenverkeerswet 1994.
Volgt u de stelling dat het faciliteren van autodiefstal en het omkatten van auto’s nooit het gevolg mag zijn van EU-regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Door de identificatiecontrole die bij invoer van een voertuig vanuit een EU-lidstaat wordt toegepast wordt het omkatten lastig gemaakt en zeker niet bevorderd.
Deelt u de mening dat, vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, dit ook een zeer onwenselijke gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?
Het huidige regime is sedert vijf jaar in werking. De door Nederland uitgevoerde identiteitscontroles geven geen aanleiding om te veronderstellen dat er meer voertuigen dan voorheen zijn omgekat. Er is geen verband tussen het vervallen van een APK-keuring, verplicht uitgevoerd door de RDW en een verhoogde kans op autodiefstal en omkatten. Ook zijn mij geen negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid bekend.
Deelt u de mening dat deze versoepeling van het invoeren van auto's een zodanig negatief effect heeft, dat deze door Nederland direct teruggedraaid dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De inzet van Poolse immigranten door Oranjeverenigingen |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Oranjeverenigingen kampen met een teruglopend aantal leden en vrijwilligers?1
Ja.
Hebt u zich ook verbaasd over de oplossing van de Oranjevereniging in Lienden om bij gebrek aan vrijwilligers tegen betaling Poolse immigranten in te zetten?
Oranjeverenigingen zijn onafhankelijke verenigingen, die zelf verantwoordelijk zijn voor de organisatie van hun activiteiten. Het is derhalve aan deze verenigingen om te bepalen welke activiteiten de vereniging organiseert, op welke wijze zij dat doet en wie zij hiervoor inzet. Dit geldt ook voor het besluit van de Oranjevereniging in Lienden om Poolse immigranten tegen betaling in te zetten. Gelet op de onafhankelijke status van de Oranjeverenigingen is het niet aan mij om daar een oordeel over uit te spreken.
Zijn er nog meer gemeenten in Nederland die gekozen hebben voor een soortgelijke oplossing als Lienden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belang van de viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei mede tot uiting komt in de betrokkenheid van tal van vrijwilligers?
De viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei is zeer divers van karakter en loopt uiteen van grote nationale evenementen tot betrekkelijk kleinschalige vieringen in lokale gemeenschappen. Bij de nationale vieringen is de rijksoverheid vanzelfsprekend betrokken, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties levert in dit kader bijvoorbeeld een financiële en inhoudelijke bijdrage aan de organisatie van de Bevrijdingsfestivals.
Naast de nationale vieringen zijn er door het hele land heen talloze lokale vieringen die elk hun eigen tradities en gebruiken kennen. De kracht van deze vieringen ligt voor een belangrijk deel in dit specifieke plaatselijke karakter. Betrokkenheid van de rijksoverheid past hier niet in.
Bent u bereid in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten partijen bij elkaar te brengen om mensen te motiveren zich als vrijwilliger in te zetten voor de viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei?
Zie antwoord vraag 4.
Hogere instroom in WIA |
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat het zeer eenvoudig is om de budgettaire tegenvaller van een hogere instroom in de WIA1 te berekenen als de omvang van deze hogere instroom bekend is?2
Het is op zich correct dat een hoger dan geraamde instroom in de Wet WIA kan duiden op een budgettaire tegenvaller. Het budgettaire beslag van de Wet WIA wordt echter ook door andere factoren bepaald, zoals de gemiddelde hoogte van WIA-uitkering, de gemiddelde mate waarin de resterende verdiencapaciteit wordt benut, de gemiddelde mate van arbeidsongeschiktheid en de omvang van de uitstroom. Deze factoren dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Voelt u zich geroepen om relevante informatie te delen met Kamerleden, zeker als zij hier specifiek om vragen?
Uiteraard ben ik bereid om alle relevante informatie te delen met de Kamer. De geëigende weg voor het delen van budgettaire mee- en tegenvallers in het lopende jaar loopt via de Voorjaars- en Najaarsnota. De Voorjaarsnota wordt vóór 1 juni aan de Tweede Kamer aangeboden.
Bent u bereid om alsnog inzicht te geven in de budgettaire tegenvaller die gemoeid is met de hoger dan verwachte instroom in de WIA?
Via de Voorjaarsnota krijgt u inzicht in de omvang en de reden van de budgettaire mutaties in de WIA in 2011.
Het bericht dat jeugdzorginstellingen steeds meer last hebben van de groeiende terreur van pooierboy's |
|
Nine Kooiman |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jeugdzorginstellingen steeds meer last hebben van de groeiende terreur van pooierboy’s?1
Wat gaat u doen om de ronselpraktijken van pooierboy’s naar kwetsbare meisjes in jeugdzorginstellingen tegen te gaan?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zowel de kwetsbare meisjes als het personeel werkzaam in deze jeugdzorginstellingen veilig zijn tegen de agressie en het geweld van deze pooierboy’s? Bent u bereid hiervoor extra maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat pooierboy’s minder gemakkelijk, bijvoorbeeld via uitzendbureaus, kunnen werken en infiltreren in jeugdzorginstellingen?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat slachtoffers van pooierboy’s niet perse binnen de regio opgevangen moeten worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer samenwerking is tussen jeugdzorginstellingen en instellingen die slachtoffers van pooierboy’s opvangen, zodat indien dat nodig is een meisje snel doorgeplaatst kan worden?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jeugdzorginstellingen beter melding maken van rondselpraktijken van pooierboy’s?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat jeugdzorginstellingen en slachtoffers van pooierboy’s ook aangifte doen van agressie en geweld van deze pooierboy’s?
Hoe gaat u de aangenomen motie Langkamp uitvoeren waarin de regering wordt verzocht om met een plan te komen voor meer preventieve zorg, begeleiding en opvangplekken voor slachtoffer van pooierboy’s?2
Wanneer kan de Kamer de beloofde inventarisatie verwachten over de aard, omvang van de problematiek van de slachtoffers van pooierboy’s?3
Hoeveel open en gesloten plekken zijn er in Nederland voor slachtoffers van pooierboy’s?
Bent u bereid meer opvangplekken voor slachtoffers van pooierboy’s te creëren? Zo nee, waarom niet?
De onterechte bijdragen aan het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in 1997 Vebidak, de vereniging van bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven, een verzoek heeft gedaan tot aansluiting bij het HBA voor de aangesloten 160 leden?
De dakenbranche valt reeds sinds de instelling van het HBA op 15 augustus 1956 onder de werkingssfeer van het HBA. Alle leden van VEBIDAK vielen voor 1997 dus al onder de werkingssfeer van het HBA. In 1997 heeft de branche wel, bij monde van VEBIDAK, verzocht een bestemmingsverheffing in te stellen.
Bent u bekend met het feit dat als publiekrechtelijk bedrijfsorgaan het HBA als gevolg van deze aansluiting ook heffingen kan opleggen aan ondernemingen in de branche die niet zijn aangesloten bij Vebidak, maar die wel geregistreerd zijn bij de Kamer van Koophandel met dakwerk als beperkte nevenactiviteit?
Publiekrechtelijke bedrijfslichamen kunnen aan alle ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen heffingen opleggen. Dat geldt ook voor ondernemingen die de desbetreffende activiteit als nevenactiviteit uitvoeren. Het HBA heeft zijn heffingsstructuur afgestemd op het aantal werkzame personen in een onderneming die zich bezighouden met de desbetreffende (neven)activiteit. Installatiebedrijven die zich slechts in beperkte mate bezighouden met het dakdekkingsbedrijf kunnen vrijstelling van heffing krijgen. Het HBA geeft kleine installateurs volledige vrijstellingen van de heffingen. Ook grotere installateurs die op kleine schaal het dakdekkingsbedrijf uitoefenen krijgen vrijstelling.
Bent u bekend met het feit dat hierdoor maar liefst 2500 andere bedrijven, die zich primair bezighouden met installatiewerk, maar daarnaast in beperkte mate dakwerk uitvoeren, ook een heffing van het HBA ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat deze 2500 bedrijven de rekening betalen voor de aansluiting van 160 Vebidak-leden?
Een belangrijk kenmerk van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is dat een product- of bedrijfschap alleen wordt ingesteld als een meerderheid van de branche dat wil. Eenmaal ingesteld, hebben publiekrechtelijke bedrijfslichamen bij wet de mogelijkheid om heffingen op te leggen aan alle ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen. Volgens het laatste representativiteitsonderzoek bedraagt de representativiteit van de totale dakdekkersbranche 57% op grond van het aantal werkzame personen en 62% op grond van de omzet. Indien een ondernemer het niet eens is met de (hoogte van de) heffing, kan hij bezwaar indienen. Op dit moment ligt een dergelijk bezwaar bij de rechter: UNETO-VNI heeft namens een aantal van haar leden een rechtszaak aangespannen over de bestemmingsheffing van het HBA. Het is goed gebruik dat er geen uitspraken over een zaak worden gedaan zolang deze onder de rechter is.
Deelt u de mening dat via deze HBA-heffing bedrijven betalen voor dienstverlening waar zij niet om gevraagd hebben en waaraan zij geen behoefte hebben? En dat dit nog eens versterkt wordt, doordat van deze 2500 bedrijven er 600 lid zijn van Uneto-VNI, dat vergelijkbare diensten aanbiedt als het HBA?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een mogelijkheid om deze onwenselijke situatie op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat alle heffingen van de product- en bedrijfschappen vrijwillig gemaakt dienen te worden?
Op dit moment wordt het PBO-stelsel onder de loep genomen naar aanleiding van de Motie Aptroot c.s. Voor 1 september 2011 zal ik de Tweede Kamer een kabinetsstandpunt doen toekomen, waarin een toekomstvisie voor de product- en bedrijfschappen uiteen wordt gezet.
Door het 'voorlichtingscentrum overheidsbijdragen' verstuurde brieven |
|
Sadet Karabulut |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bestaat er een relatie tussen het Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen en de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, vindt u het wenselijk dat een commerciële organisatie een naam hanteert waarvan mensen de indruk kunnen krijgen dat het om een overheidsorganisatie gaat?1
Nee. Er bestaat geen relatie tussen de overheid en het Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen. Het «Voorlichtingcentrum overheidsbijdragen» maakt op zijn website en in zijn brieven voldoende duidelijk dat het hier een particulier initiatief betreft en geen door de overheid geïnitieerde instantie is. Een klacht bij de Stichting Reclame Code over de communicatie door het Voorlichtingscentrum is op 25 augustus 2010 door de Reclame Code Commissie ongegrond verklaard.
Deelt u de mening dat het bestaan van de organisatie Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen het niet-gebruik van overheidsvoorzieningen pijnlijk blootlegt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de «onvrede over de gebrekkige voorlichting over financiële voorzieningen» en het niet-gebruik van overheidsvoorzieningen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het voorlichten over subsidies en inkomensafhankelijke regelingen en voorzieningen wordt zowel door de rijksoverheid als door gemeenten zeer serieus genomen. Zo is de informatie bijvoorbeeld gratis toegankelijk op de interdepartementale website www.rijksoverheid.nl en op gemeentelijke websites. Het is echter toegestaan om overheidsinformatie te gebruiken voor commerciële doeleinden en het betekent dus dat een uitgever of andere organisatie geld mag vragen voor het bundelen van overheidsinformatie.
Is het waar dat door de overheid adresgegevens aan deze organisatie zijn verstrekt? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee.
Oost-Europeanen die frauderen om een uitkering te krijgen |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in België tweederde van de Roemenen, Polen en Bulgaren die een werkvergunning als zelfstandig ondernemer aanvragen, dat doen om vervolgens een uitkering aan te vragen?12
Ja.
Zijn er aanwijzingen dat dit ook in Nederland het geval zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet, wat maakt Nederland anders dan België?
Op 1 januari 2011 stonden er 18 227 personen uit Midden- en Oost-Europa ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, waarvan 7 831 uit Bulgarije en Roemenië. Inschrijving bij de Kamer van Koophandel is echter geen voorwaarde om als zelfstandige actief te zijn in Nederland: men kan ook zijn ingeschreven in het land van herkomst. Het werkelijke aantal zelfstandigen uit Midden- en Oost-Europa is niet exact bekend. De laatste schatting dateert van 1 januari 2009 en bedroeg toen 23 300.3
Uit de momenteel beschikbare CBS-cijfers blijkt dat ultimo 2009 690 bijstandsontvangers afkomstig waren uit Midden- en Oost-Europa. Dit is 0,22% van het totaal. Deze cijfers bevatten geen onderscheid naar ex-werknemers en ex-zelfstandigen. Naar verwachting komen in de loop van de zomer de CBS-cijfers over 2010 beschikbaar.
Gedurende de eerste 3 maanden van verblijf hebben EU-burgers in Nederland geen recht op bijstand. Na deze periode van 3 maanden geldt het volgende. Een EU-burger komt alleen in aanmerking voor bijstand als hij rechtmatig (dus: met een EU-verblijfsrecht) in Nederland woont en dus ingezetene van Nederland is. Dit betekent dat EU-burgers die tijdelijk naar Nederland komen om te werken, hoe dan ook niet in aanmerking komen voor bijstand.
Verder kan een beroep op bijstand gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. In mijn brief ´Maatregelen arbeidsmigratie Midden- en Oost-Europa´ van 14 april jl.4 is een aantal maatregelen opgenomen ter aanscherping van zowel de toegang tot de bijstand als de verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand door EU-burgers die niet (meer) economisch actief zijn, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000.
Een belangrijk verschil tussen Nederland en België is dat sommige Belgische steden al vanaf de eerste dag dat een EU-burger zich meldt bij de gemeente een financiële voorziening toekennen die vergelijkbaar is met bijstand.
In Nederland vergroot het ingeschreven staan als zelfstandige op zichzelf niet de kans op een toekenning van een bijstandsuitkering. Op dit moment herken ik dan ook niet het misbruik zoals dat in België mogelijk voorkomt. Ik zie geen aanleiding hier nu onderzoek naar te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of dit in Nederland voorkomt? Zo ja, op welke schaal denkt u dat misbruik voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat EU burgers zich inschrijven in Nederland als zelfstandige om vervolgens een uitkering aan te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hard optreden, zoals dat succesvol plaatsvindt in België, van belang is om een einde te maken aan dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Oost-Europeanen schrijven zich per jaar in als zelfstandige in Nederland? Wanneer kunnen zij aanspraak maken op de bijstand? Op welke schaal maken zij gebruik van dit recht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de controle op de als zelfstandig ingeschreven Oost-Europeanen? Bent u van mening dat het hier een risicogroep betreft? Zo ja, hoe wordt hier in de controle rekening mee gehouden?
Sinds de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie op 1 januari 2007 kunnen Bulgaren en Roemenen wel zonder beperking als zelfstandige werken in Nederland, maar niet als werknemer. Werkgevers hebben voor Bulgaren en Roemenen een tewerkstellingsvergunning nodig. Het komt voor dat Bulgaren en Roemenen zich als zelfstandige voordoen, terwijl zij dit feitelijk niet zijn. Hier treedt het kabinet tegen op met een aantal maatregelen. Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik u kortheidshalve naar mijn eerder genoemde brief over arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa van 14 april jl.