Kartelafspraken op executieveilingen |
|
Lilian Helder (PVV), Eric Lucassen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Kartelafspraken huizenhandel»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er onderzoek wordt gedaan naar honderden handelaren die door het illegaal sluiten van prijsafspraken vele duizenden huizen ver onder de redelijke prijs hebben bemachtigd?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft rapport opgemaakt tegen 15 personen die via executieveilingen handelen in onroerend goed, zoals woonhuizen en bedrijfspanden. De NMa verdenkt hen van kartelafspraken. Deze handelaren kunnen nu reageren op het rapport. Daarna stelt de NMa vast of er sprake is van een overtreding en zo ja, of de NMa een boete oplegt. In het onderzoek is de NMa de namen van enkele honderden handelaren tegengekomen die mogelijk hebben deelgenomen aan de kartelafspraken. De NMa onderneemt later dit jaar stappen tegen de overige handelaren.
Deelt u de mening dat deze handelaren niet alleen de geldverstrekkers maar vooral ook de voormalige eigenaren van de geveilde huizen voor enorme bedragen hebben benadeeld? Hoe groot is de schade voor de gedupeerden?
Als na hoor en wederhoor sprake blijkt te zijn van kartelafspraken, dan komen prijzen op executieveilingen niet tot stand onder normale concurrentie. Dat benadeelt dan huizenverkopers die hun woning noodgedwongen moeten verkopen, doordat zij achterblijven met een onnodig hoge restschuld. Over de exacte schade kan geen betrouwbaar cijfer worden gegeven, omdat niet bekend is wat het verschil is tussen een prijs die tot stand zou zijn gekomen op een veiling zonder afspraken en de prijs die tot stand komt op een veiling met afspraken.
Hoe beoordeelt u het toezicht op deze veilingen?
De notaris houdt als publiek ambtenaar onafhankelijk toezicht op de executieveiling. Zo heeft hij een rol bij de voorbereiding van de veiling, door bijvoorbeeld de veilingvoorwaarden te controleren. De notaris controleert verder of het bieden op de veiling eerlijk verloopt. Tot slot draagt hij zorg voor de levering van het verkochte goed aan de hoogste bieder. Dit betekent dat de notaris in de eerste plaats verantwoordelijk is voor een juist verloop van de executieveiling. Als er aanwijzingen zijn voor onrechtmatigheden, zoals kartelafspraken of strafbare feiten, dan kunnen de NMa of het Openbaar Ministerie worden ingeschakeld. Hiermee is naar mijn mening voldoende toezicht op de executieveilingen.
Welke maatregelen worden er genomen om executieveilingen toegankelijker te maken voor particulieren?
Op een gezamenlijk initiatief van het notariaat, geldgevers en het WEW (de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen, de uitvoerende organisatie van de Nationale Hypotheekgarantie) is een 16-tal regioveilingen ingesteld om te komen tot een verdere regionalisering en professionalisering van de veilingpraktijk. Het WEW heeft in haar voorwaarden opgenomen dat indien sprake is van een executoriale verkoop, de woning uitsluitend mag worden aangeboden via één van deze regioveilingen. Het doel van de regioveiling is de veilingpraktijk transparanter en tevens toegankelijker te maken voor de particulier ,door onder andere publicaties op internet. Doordat de regioveilingen uniforme veilingvoorwaarden hanteren is het de verwachting dat het voor meer particulieren aantrekkelijker wordt om aan een dergelijke veiling deel te nemen.
Tevens is op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding, waarmee het voor particulieren aantrekkelijker moet worden om aan een executieveiling mee te doen. Zo voorziet het wetsvoorstel onder meer in een regeling van veilen via internet. Ook bevat het voorstel enkele voorzieningen die met name de particuliere koper beter moeten beschermen. Ik verwacht dit voorstel kort na het zomerreces bij uw Kamer te kunnen indienen.
Kunt u toezeggen dat de handelaren die zich schuldig hebben gemaakt aan onderlinge prijsafspraken nu kunnen rekenen op controles door de Belastingdienst en vervolging door het Openbaar Ministerie, zodat zij er niet met een lichte boete vanaf komen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NMa om onderzoek te doen naar eventuele overtredingen van de Mededingingswet. Volgens de Mededingingswet kan de NMa maximaal een boete van 450 000 euro of, als dat hoger is, 10 procent van de omzet, worden opgelegd bij een geconstateerd kartel. Tegen dit besluit kan beroep worden ingesteld bij de rechter. Blijkt er daarnaast van strafbare feiten, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of deze feiten strafrechtelijk onderzocht en vervolgd kunnen worden.
Het bericht "Taxi's Schiphol weigeren ritten" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Taxi’s Schiphol weigeren ritten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het weigeren van zakenpartners en toeristen door taxichauffeurs niet alleen schadelijk is voor het imago van de taxibranche, maar mogelijk ook negatieve consequenties heeft voor onze economie en toeristische sector? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze ritweigeraars geen schade meer aanrichten?
Het weigeren van klanten door taxichauffeurs is ongewenst. Het is klant-onvriendelijk en schaadt het imago van de taxibranche. Mogelijk negatieve (financiële) consequenties voor de economie en toeristische sector zijn mij niet bekend.
Op luchthaven Schiphol controleert de Stichting Taxicontrole Schiphol het gebruik van de taxistandplaats en de kwaliteit van de door de aanbieders geleverde diensten. De (rijks)overheid staat hier geheel buiten. Schiphol is als privaatrechtelijk eigenaar van het luchthavengebied gerechtigd om regels te stellen die gelden voor de gebruikers van de luchthaven, waaronder taxibestuurders.
Naast controle van kwaliteitseisen aan de taxi’s en het gebruik van schone auto’s, ziet de stichting ook toe op klantvriendelijkheid en gastvrijheid. Klanten kunnen bij de coördinator op de standplaats melding doen van ritweigering en/of andere misstanden door chauffeurs. De dienstdoende coördinator maakt van deze meldingen een rapport. Ook maakt de coördinator rapport op van ongewenste zaken en misstanden die hij zelf waar neemt, waaronder ritweigering. Nadat is vastgesteld dat een ritweigering en/of misstand heeft plaatsgevonden bepaalt het management van de stichting welke maatregel(en) genomen worden.
Schiphol heeft het gebruik van de taxistandplaats aanbesteed en concessies verleend aan enkele grote taxiondernemingen. Daarnaast hebben ook een groot aantal individuele chauffeurs een vergunning om als aanvullend vervoerder taxi-diensten op de luchthaven aan te bieden. Op de luchthaven Schiphol zijn in totaal 14 taxistandplaatsen beschikbaar op een door slagbomen afgesloten gebied (taxi opstelstrook). Van de 14 plaatsen zijn 10 plaatsen gereserveerd voor concessionarissen. 4 plaatsen zijn gereserveerd voor aanvullende vervoerders (zelfstandige taxiondernemers).
Indien een ritweigering of andere misstand een concessietaxi betreft, wordt de directie van de onderneming, die de betreffende concessie heeft gekregen, opgedragen de nodige maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen. Indien het een aanvullende taxi betreft, wordt de chauffeur en/of ondernemer van die taxi daarop aangesproken en wordt er zo nodig en sanctie opgelegd. Ook iedere aanvullende taxi is gebonden aan de vastgestelde regelingen. Zie ook http://www.stichtingtaxicontrole.nl.
Daar Schiphol stelt dat er 24 uur per dag een coördinator rondloopt, hoe is het dan toch mogelijk dat dit kennelijk op grote schaal voorkomt? Heeft deze coördinator wel voldoende bevoegdheden om op te treden? Zo ja, waarom gebeurt dit dan niet?
Navraag bij de Stichting Taxi Controle Schiphol maakt duidelijk dat men de beweringen van veelvuldige ritweigering niet herkent. Het weigeren van (korte) ritten door taxichauffeurs op de door middel van slagbomen afgesloten taxistandplaats komt weinig voor. Een coördinator houdt toezicht op het gedrag van taxichauffeurs en hun klanten. Bij de coördinator en/of de Stichting Taxi Controle kunnen klanten melding maken van ritweigeringen. In 2010 is blijkens de ontvangen informatie een marginaal aantal ritweigeringen aangemeld en is door Schiphol in een enkel geval een sanctie opgelegd aan de chauffeur. In bepaalde situaties is een chauffeur overigens gerechtigd een klant te weigeren, zoals bij dronkenschap en agressief gedrag.
Bent u bereid, in overleg met Schiphol en de taxibranche, de functie van de coördinator te verbeteren naar een functie als taxigastheer, welke de bevoegdheid heeft om actief service te verlenen richting klanten en weigerende taxichauffeurs en andere misstanden direct aan te pakken en te rapporteren aan de bevoegde instanties? Zo nee, waarom niet?
4. Nee, zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven, is de Stichting Taxi Controle Schiphol een onafhankelijke organisatie die tot doel heeft het aanbieden van taxivervoer op de luchthaven Schiphol te controleren op onder andere het nakomen van de gemaakte afspraken, kwaliteit van de dienstverlening en het coördineren van het logistieke proces. Het Rijk kan en wil niet treden in deze louter privaatrechtelijke constellatie.
Bent u bereid met de gemeente Haarlemmermeer in overleg te treden over een nieuwe verordening gebaseerd op de aanstaande taxiwet, waardoor vrije rijders gedwongen worden om in een groep te opereren zodat ze straks bij ritweigering of andere misstanden het risico lopen dat de hele groep de/zijn vergunning voor Schiphol kwijt raakt?
Niet de gemeente Haarlemmermeer, maar luchthaven Schiphol is verantwoordelijk voor het functioneren van de taxistandplaats Schiphol. Met het verlenen van concessies loopt de luchthaven vooruit op de verplichte groepsvorming die onder andere de gemeente Amsterdam, na invoeren van de taxiwet, kan eisen aan taxiondernemers. Voor de concessiehouders geldt al dat bij onvoldoende presteren de concessie niet wordt verlengd (geen gebruik maken van de verlengingsoptie). Bij het (ernstig) in gebreke blijven kan een concessieovereenkomst ook onmiddellijk worden opgezegd.
De gemeente Haarlemmermeer is een van de zeven gemeenten die het model van groepsvorming kan toepassen op het (aanpalende) gemeentelijke grondgebied. Met de zeven gemeenten ben ik in overleg over nieuwe verordeningen op basis van de aanstaande taxiwet.
Het bericht dat legertrucks al twee jaar vaststaan door plantjes |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat legertrucks al twee jaar vaststaan door de aanwezigheid van de zgn. «blaasvaren»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Wat is er zo bijzonder aan de blaasvaren?
Het betreft hier twaalf niet meer in gebruik zijnde legertrucks. De blaasvaren is opgenomen in de Rode Lijst Vaatplanten in de categorie «zeer zeldzaam» en «sterk in aantal afgenomen». De blaasvaren valt onder de beschermde soorten van de Flora- en faunawet.
Is het feit dat deze planten onder legertrucks groeien een bewijs dat ze niet zeldzaam zijn, of een bewijs dat de inzet van deze wielvoertuigen zeldzaam is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bent u voornemens te doen om beweging te krijgen in de legertrucks?
Aanvankelijk ging het om 115 niet meer in gebruik zijnde legertrucks waaronder onder meer blaasvarens groeiden. Het ministerie van Defensie heeft voor deze varens een projectplan opgesteld. Op basis hiervan is voor verplanten van de varens een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet verleend. Inmiddels is een deel van de varens verplant en is het merendeel van de legertrucks niet meer op het terrein aanwezig. Met het ministerie van Defensie is de afspraak gemaakt dat, voordat de laatste varens worden verwijderd, eerst het projectplan wordt geëvalueerd. Die evaluatie vindt medio september plaats. Na ontvangst van de evaluatie zal in overleg met het ministerie van Defensie worden besloten hoe om te gaan met de nog resterende populatie. Van belang in dat verband is in hoeverre naar elders verplante varens levensvatbaar zijn gebleken. Daarna zouden de laatste vrachtauto’s kunnen worden weggehaald en is het terrein weer als parkeerplaats te gebruiken zonder beperkingen.
Is er nog meer defensiematerieel dat niet mag worden verplaatst of niet kan worden gebruikt vanwege zeldzame flora en/of fauna?
Nee.
Zijn er andere defensielocaties waar Defensie niets kan ondernemen vanwege zeldzame flora en/of fauna?
Nee.
Onderzoeken naar mogelijke misdragingen van oud-rechters en het aanzien van de rechterlijke macht |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wanneer zal naar verwachting het rijksrecherche-onderzoek naar oud-rechter Westenberg zijn afgerond? Wanneer zal naar verwachting het rijksrecherche-onderzoek naar oud-rechter Kalbfleisch zijn afgerond?1
Het Openbaar Ministerie is doordrongen van de noodzaak deze onderzoeken zo snel mogelijk af te ronden, en heeft mij verzekerd dat zij met voortvarendheid worden uitgevoerd. Uiteraard dient zorgvuldigheid voorop te staan. Ik kan geen prognose geven over wanneer de onderzoeken afgerond zullen zijn.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze onderzoeken zorgvuldig maar ook binnen een redelijke termijn moeten zijn afgerond, gelet op het grote belang van deze zaak en de twijfel die nu gerezen is over de integriteit van (oud)rechters? Wordt er met voldoende mankracht en prioriteit gewerkt aan deze onderzoeken om er voor te zorgen dat deze ook zo spoedig mogelijk als verantwoord is zullen zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 1.
Indien uit een van deze onderzoeken blijkt dat zich inderdaad misstanden hebben voorgedaan, is dan uit te sluiten dat deze oud-rechters ook in andere zaken hun ambt hebben misbruikt? Wordt bij enige twijfel hierover direct een nieuw onderzoek hiernaar ingesteld?
Ik wacht de uitkomsten van de onderzoeken af, en speculeer nu niet over een eventueel vervolg. Als daartoe aanleiding bestaat, zal nader onderzoek plaatsvinden.
Deelt u de mening dat maatschappelijke misstanden gemeld moeten worden en dat dit zeker ook geldt voor overtredingen door rechters? Welke bescherming biedt u aan de klokkenluider, de vrouw die destijds als griffier werkzaam was bij de betreffende rechtbank, gelet op de bedreigingen die in haar richting zijn geuit? Hoe gaat u er voor zorgen dat deze klokkenluider op geen enkele wijze schade ondervindt door het melden van deze gebeurtenissen?
Ik acht het van groot belang dat maatschappelijke misstanden bij de bevoegde instanties worden gemeld. Wat betreft bedreigingen aan het adres van de getuige in de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie mij gemeld hiervan geen kennis te hebben. Door betrokkene is ook geen aangifte van bedreiging gedaan. Als daartoe aanleiding bestaat zal het nodige worden gedaan om haar veiligheid te beschermen. Voor andere vormen van schade die zij mogelijk zou kunnen ondervinden door haar getuigenis, kan ik slechts verantwoordelijkheid nemen voor zover die aan mijn bevoegdheden raken. Ik zie dergelijke raakvlakken vooralsnog niet.
Deelt u de zorgen over het aanzien van de rechterlijke macht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit tal van onderzoeken blijkt dat het maatschappelijk vertrouwen in de rechtspraak in Nederland groot is. Met de Scandinavische landen behoort het zelfs tot het hoogste in Europa. Dat betekent niet dat de ogen kunnen worden gesloten voor de mogelijke schadelijke gevolgen van – de gelukkig uitzonderlijke – incidenten voor dat vertrouwen. De integriteit van rechters dient immers buiten kijf te staan.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de rechterlijke macht en de rechtsstaat moet worden teruggewonnen en dat daarom moet worden opgetreden tegen rechters die in strijd met de regels handelen, of oud-rechters die in strijd met de regels hebben gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Tegen een rechter die handelt in strijd met de regels moet worden opgetreden. De mogelijkheden om disciplinaire maatregelen te nemen tegen rechters zijn thans beperkt tot een schriftelijke waarschuwing en ontslag. Ik stel vast dat in de afgelopen jaren een grotere behoefte is ontstaan, onder meer bij gerechtsbesturen, aan meer mogelijkheden op dit vlak. Inmiddels heeft overleg plaatsgevonden tussen mijn departement, de Raad voor de rechtspraak, en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak over een uitbreiding van het scala aan (disciplinaire) maatregelen. Hiertoe zal wetgeving worden voorbereid, waarin ook andere maatregelen ter handhaving van de integriteit van rechterlijke ambtenaren zullen worden opgenomen.
Zijn de beschikbare sancties en de mogelijkheden rechters te laten ontslaan door de Hoge Raad naar uw mening thans voldoende? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om de gronden voor ontslag te verruimen en de sancties te verhogen?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat de Raad voor de Rechtspraak nog steeds de kosten betaalt van de advocaat van de heer Westenberg? Betaalt de Raad voor de Rechtspraak ook de rechtsbijstand van de heer Kalbfleisch? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De Raad voor de rechtspraak draagt de kosten van procedures als een rechter persoonlijk in rechte wordt aangesproken wegens een ambtsverrichting. De Raad heeft destijds besloten om de procedure waarin de heer Westenberg als eiser is betrokken met dergelijke procedures op één lijn te stellen, omdat het belang van de rechtspraak in het geding was. Deze kosten worden nog steeds vergoed. Dit is een hoge uitzondering en dat moet zowel naar de mening van de Raad als naar mijn mening ook zo blijven. De Raad heeft mij laten weten niet de kosten van rechtsbijstand van de heer Kalbfleisch te zullen betalen.
Wat gebeurt er indien een oud-rechter, van wie de kosten voor rechtsbijstand gedragen worden door de Raad voor de Rechtspraak, uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld? Bestaat hiervoor een terugbetaalregeling? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten te zijner tijd, afhankelijk van de omstandigheden, te beslissen of hij de betaalde kosten al dan niet (geheel of gedeeltelijk) terugvordert. Er bestaat daarvoor geen vaste terugbetaalregeling.
Bent u bereid er voor te zorgen dat een oud-rechter, van wie is vast komen te staan dat deze in de fout is gegaan, de kosten van de procedure zelf moet betalen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De beslissing omtrent het dragen van kosten van rechtsbijstand, alsmede de beslissing omtrent eventueel terugvorderen, is aan de Raad voor de rechtspraak. Of het wenselijk en mogelijk is om de kosten van de procedure terug te vorderen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Het factureren door Buma/Stemra van websites die een radiostream op hun site embedden |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Buma/Stemra websites factureert die een radiostream op hun site embedden?1
Ja.
Vindt u het terecht en wenselijk dat Buma/Stemra van websitebeheerders geld gaat vragen voor het embedden van radiostreams?
Ik vind het aan de betrokken partijen om in overleg tot een regeling te komen. Daarbij is een belangrijke vraag of er sprake is van een auteursrechtelijke relevante handeling in de vorm van een openbaarmaking. Evenals ten tijde van het eerdere schriftelijk overleg met uw Kamer het geval was (Kamerstukken II 2010–11, 29 838, nr. 26), bestaat hier nog geen duidelijkheid over. Voor de vraag of embedden gelijk is aan hyperlinken geldt voorts dat er (technische) verschillen tussen beide vormen zijn. Ingeval van embedden is de radiostream te beluisteren binnen de website van degene die op internet de embedded link heeft geplaatst. De gebruiker blijft dus op de site waarin de stream is ingebed. De stream zelf (het auteursrechtelijk beschermde werk) is echter afkomstig van de servers van de website waar de embedded link naar verwijst. Ingeval van een hyperlink wordt er een nieuw tabblad of venster geopend met de website waarnaar wordt gelinkt. De bezoeker verlaat aldus de website waar hij de link aantrof om zo de inhoud waar deze naar verwijst te kunnen raadplegen. Of het citaatrecht van toepassing is, moet worden beoordeeld op grond van artikel 15a van de Auteurswet. Één van de voorwaarden is dat de omvang van het citaat in overeenstemming is met wat in het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Of met succes een beroep kan worden gedaan op dit artikel is uiteindelijk aan de rechter. Ik heb begrepen dat Buma/Stemra met de betrokken website van mening verschilt over de vraag of een vergoeding verschuldigd is en dat inmiddels een procedure bij de rechter is gestart. Die zal daarover een uitspraak doen. Hiernaast heb ik begrepen dat voor de embedding van achtergrondmuziek nog overleg plaatsvindt tussen Buma/Stemra en VNO/NCW over een mogelijke regeling. Daarbij wordt ook de optie opengehouden om in goed overleg de kwestie voor te leggen aan de rechter.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op dit punt de wet aan te passen. Ten eerste dekt het begrip «openbaarmaking» de zinsnede «mede delen aan het publiek» uit de artikelen 2 en 3 van de Richtlijn Auteursrecht (2001/29/EG), waarvan de uitleg uiteindelijk is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Voorts is bij de invoering van het begrip bewust gekozen voor een open norm. Hierdoor is het aan de rechter om op grond van de concrete omstandigheden te beoordelen of er sprake is van openbaarmaking. Dit systeem heeft als voordeel dat de wet niet na elke technologische ontwikkeling en innovatie hoeft te worden aangepast.
Is bij het embedden van auteursrechtelijk beschermde muziek wel sprake van een nieuwe openbaarmaking of verveelvoudiging? Moet embedden niet veeleer worden vergeleken met hyperlinken?
Zie antwoord vraag 2.
Als er sprake is van heropenbaarmaking, is dan niet vaak het citaatrecht van toepassing?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de wet hier onduidelijkheid over laat bestaan, bent u bereid aanpassingen door te voeren opdat het embedden van streams niet gezien kan worden als openbaarmaking of verveelvoudiging? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat geld vragen voor embedden een aanslag is op de rijke, multimediale cultuur van het web en Nederland op achterstand plaatst in de digitale revolutie? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er goede balans bestaat tussen vrijheid van creativiteit enerzijds en bescherming van rechten van rechthebbenden anderzijds. Dat betekent dat ik voorstander ben van innovaties in de multimediale cultuur. Tegelijk mogen deze innovaties niet ten koste gaan van de auteurs en artiesten, die immers ook hun bijdrage leveren aan de rijke multimediale cultuur. Het is hierbij in eerste instantie aan de direct betrokken partijen om in goed overleg eruit te komen. Ik steun daarom de ontwikkeling dat VNO/NCW en BUMA/Stemra in overleg zijn over de embedding van achtergrondmuziek.
Bent u bereid stappen te zetten om Buma/Stemra te bewegen tot het terugdraaien van deze maatregel? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u deze actie van Buma/Stemra in het licht van de eerdere poging van Buma/Stemra in 2010 om websites te factureren voor het embedden van video’s en audiofragmenten zoals YouTube-video's, die strandde na de commotie die dit teweeg bracht?2
In 2010 het ging het om het sturen van facturen voor het embedden van video’s voor persoonlijk gebruik. In het onderhavige gebruik is er sprake van commercieel gebruik, waarbij dit gebruik het hoofddoel is van de website. Dat zijn relevante verschillen. Het gaat hier immers niet om consumenten die een factuur krijgen omdat ze hun websites met een stukje muziek verfraaien. Verder is het aan de betrokken partijen om in overleg of door tussenkomst van de rechter tot een goede oplossing te komen.
Het bericht "Varen houdt nog twaalf legertrucks Soesterberg vast" |
|
Ger Koopmans (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Varen houdt nog twaalf legertrucks Soesterberg vast»?1
Ja.
Klopt het dat Defensie handelt naar de verleende ontheffing van artikel 75 van de Flora- en Faunawet welke geldt tot en met 1 oktober 2011?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel het in totaal gaat kosten om alle blaasvarens naar andere locaties in Nederland te verplaatsen? Welke kosten zijn tot dusver al gemaakt?
De kosten die het Ministerie van Defensie heeft gemaakt, zoals inhuur specialisten en het verplaatsen van varens naar verschillende locaties, bedragen tot nu toe € 18 000. Met een nog uit te voeren verplaatsing en controles, of verplaatste varens op nieuwe locaties aanslaan, is € 4000 gemoeid.
Kunt u aangeven of gezien het grote verspreidingsvermogen van de blaasvaren en de verhuizing van groot deel van de blaasvarens nog een verdere bijdrage van Defensie nodig is om de instandhouding van de soort te waarborgen?
De blaasvaren is opgenomen in de Rode Lijst Vaatplanten in de categorie «zeer zeldzaam» en «sterk in aantal afgenomen». De verleende ontheffing om de blaasvarens te verwijderen en deels te verplaatsen is gebaseerd op basis van een door het Ministerie van Defensie opgesteld projectplan. De verleende ontheffing voorziet in een evaluatie, nadat circa driekwart van de blaasvarens is verwijderd. Die evaluatie vindt medio september 2011 plaats. Van belang daarbij is in hoeverre naar elders verplante varens levensvatbaar zijn gebleken. Afhankelijk van deze evaluatie zal in overleg met het Ministerie van Defensie worden besloten hoe om te gaan met de nog resterende populatie.
Deelt u de mening dat de zorgplicht van de Flora- en Faunawet niet zo ver moet reiken dat in dit geval de gehele populatie varens in stand moet worden gehouden en dat de zorgplicht een inspanningsverplichting met zich meebrengt om er zorg voor te dragen dat een levensvatbare populatie van de blaasvaren in kwestie in Nederland blijft bestaan?
Slechts een deel van de inmiddels verwijderde varens is elders herplant. Instandhouding van de gehele populatie is dus niet aan de orde. De verplichting tot de instandhouding van een levensvatbare populatie van de blaasvaren komt voort uit de biodiversiteitsdoelstelling: In 2020 zijn voor alle in 1982 in Nederland van nature voorkomende soorten en populaties de condities voor instandhouding duurzaam aanwezig. Die biodiversiteitsdoelstelling zal ook in de nieuwe natuurwetgeving zijn weerslag krijgen.
Acht u het feit dat defensiematerieel op deze wijze zo lang vast komt te staan maatschappelijk, en om operationele redenen, verantwoord?
Het betrof hier 115 niet meer in gebruik zijnde legertrucks. Daarvan resteren er nog twaalf. Na ontvangst van de evaluatie en besluitvorming over de resterende populatie varens (zie mijn antwoord op vraag 4) zullen ook de laatste twaalf trucks kunnen worden weggehaald en is het terrein weer als parkeerplaats zonder beperkingen te gebruiken.
Bent u bereid bij de aanstaande integratie natuurwetgeving deze maatschappelijke idioterie uit de wet te schrappen om herhaling van dit soort absurde situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
De positie van vrouwen in de Arabische regio |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Is uw voornemen de positie van vrouwen te versterken in de Arabische regio aan de orde gekomen in uw gesprek met minister Hillary Clinton, 21 april 2011?1
Minister Clinton en ik hechten allebei groot belang aan het verbeteren van de positie van vrouwen in de Arabische regio en hebben daarover met elkaar van gedachten gewisseld. Zij was met mij van mening dat processen gericht op het bevorderen van democratie, vrede en veiligheid zonder actieve inbreng van vrouwen niet duurzaam kunnen zijn. Institutionele en culturele verandering is eveneens nodig om een omgeving te creëren, waarin vrouwen daadwerkelijk een zinvolle politieke en economische bijdrage kunnen leveren.
Hoe beoordeelt u haar opmerking dat het versterken van de positie van vrouwen juist nu, in de transitieprocessen in de Arabische regio, van groot belang is om democratisering werkelijk te bevorderen en wortel te doen schieten?
Zoals minister Clinton en ik in onze gezamenlijke verklaring hebben gesteld, zijn wij beiden van mening dat duurzame vrede en stabiliteit in een samenleving meer kans maken wanneer vrouwen, conform VNVR 1325, actief betrokken zijn bij democratiseringsprocessen. Toch waren in 2010 minder dan 10% van onderhandelaars in vredesprocessen vrouw en van de ondertekenaars nog geen 3%. Met betrekking tot de Arabische regio geldt dat zowel mannen als vrouwen lijden en hebben geleden onder repressieve overheden. De diep gewortelde wettelijke discriminatie van vrouwen heeft daarnaast een grote uitwerking gehad op de dagelijkse leefomstandigheden van vrouwen. Om die reden acht ik volledige implementatie van CEDAW (UN Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women) en het intrekken van door landen bij ratificatie gemaakte voorbehouden essentieel.
Op welke wijze worden vrouwen in Egypte betrokken bij de grondwetsherziening en bent u bereid er bij uw Egyptische collega op aan te dringen hen hierbij te betrekken?
Herziening van de Egyptische grondwet is voorzien voor de periode na de parlementsverkiezingen. Er bestaat nog onduidelijkheid over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan dit proces. Op 2 juni a.s. zal een door UNWomen, samen met UNDP, IDEA, IPU (Inter Parliamentary Union) en andere internationale organisaties, georganiseerde internationale ronde tafel plaatsvinden in Cairo. Het doel hiervan is te leren van ervaringen in andere landen met betrekking tot participatie van vrouwen in transitieprocessen. Het maatschappelijk middenveld in Egypte bereidt zich ook op de nieuwe constitutie voor. Nederland draagt, samen met UNWomen, financieel bij aan een op 4 juni 2011 te houden nationale conventie om de inbreng van vrouwen in dit proces te formuleren. Deze bijeenkomst wordt georganiseerd door de Arab Alliance for Women. Nederland zal beide bijeenkomsten bijwonen. Indien nodig zal ik mijn Egyptische collega aanspreken op de opvolging van de aanbevelingen.
Op welke wijze bevordert u de rechten van vrouwen en hun participatie in de transitieprocessen in de landen die zich nu, of mogelijk op een later moment, in een dergelijke fase bevinden?
Specifieke behoeften verschillen per land. Identificatie van mogelijkheden is in volle gang. Voor 2011 is recentelijk, onder begrotingsartikel 5.3, € 2 miljoen geoormerkt voor steun aan vrouwenparticipatie in de Arabische regio. Over deze mogelijkheid worden de posten in de regio en Nederlandse Ngo’s binnenkort geïnformeerd.
Van 17 t/m 20 mei jl. bezocht de Mensenrechtenambassadeur Egypte. Hij benadrukte de noodzaak vrouwenrechten te bevorderen in alle gesprekken met vertegenwoordigers van de Egyptische overheid en het maatschappelijk middenveld. In zijn gesprek met de VS ambassadeur in Egypte kwam mogelijke samenwerking tussen de VS en Nederland aan de orde. Over dit bezoek is de Tweede Kamer separaat een brief toegegaan.
Het ruimen van graven in de gemeente Ede |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de gemeente Ede veertig graven heeft geruimd, zonder dat alle nabestaanden hierover zijn geïnformeerd?1
De houder van de begraafplaats, in dit geval de gemeente Ede, heeft de wettelijke plicht ten aanzien van algemene graven om ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden voor het verstrijken van de termijn van uitgifte van een algemeen graf daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de belanghebbende bij dat graf wiens adres hem bekend is (artikel 27a Wet op de lijkbezorging). Een soortgelijke verplichting bestaat ten aanzien van particuliere graven (artikel 28, tweede lid). In de wet is alleen voor het verlopen van de termijn van grafrechten vastgelegd dat de houder van de begraafplaats schriftelijk mededeling moet doen dat het grafrecht verloopt. Gedachte is dat men dan nog kan kiezen voor een herbegraving (in geval van een algemeen graf) dan wel een verlening (in geval van een particulier graf).Wanneer het grafrecht is verlopen kan worden overgegaan tot het ruimen van het graf. Vaak worden graven echter pas lang nadat de termijn is verlopen geruimd. Er is geen wettelijke plicht om de ruiming te melden bij de nabestaanden. Dat is ook logisch omdat er op dat moment geen recht meer op het graf rust. Het is aan de gemeente, als houder van de begraafplaats, hoe hiermee om te gaan.
De gemeente Ede heeft het beleid dat zij wel melding doet van de ruiming van het graf, wanneer de naam en het adres van de nabestaande(n) bekend is bij de gemeente. Bij de ruiming in kwestie was de gemeente niet van alle nabestaanden in het bezit van de adresgegevens. Om ook de mensen die de gemeente niet per post kan bereiken toch te informeren over de ophanden zijnde ruiming, plaatst de gemeente Ede een jaar voor de ruiming bordjes bij de begraafplaats waarop de ruiming wordt aangekondigd. In de toekomst wil de gemeente ook nog bordjes op de te ruimen graven plaatsen.
Zijn er meer voorbeelden van gemeenten waarin nabestaanden niet tijdig zijn geïnformeerd over een ophanden zijnde ruiming?
Het is een misverstand dat de begraafplaatshouder de plicht heeft nabestaanden schriftelijk te informeren over de ophanden zijnde ruiming (zie antwoord op vraag 1).
Hoe is de ruiming van de graven in Ede uitgevoerd? Zijn daarbij de richtlijnen uit de «Handleiding opgraven en ruimen» gehanteerd?2
In de gemeente Ede vindt de ruiming van graven gedeeltelijk machinaal en gedeeltelijk met de hand plaats. De ruiming wordt uitgevoerd door een ruimingsbedrijf dat is aangesloten bij de Branchevereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB), de koepel die betrokken was bij het opstellen van de Handleiding opgraven en ruimen. Hierbij worden de richtlijnen van de «Handleiding opgraven en ruimen» in acht genomen. Wanneer de graven zijn geruimd wordt de grond laag voor laag schoongemaakt en gezeefd en meermalen gecontroleerd op menselijke resten. Bovenop deze grond komt een toplaag, die bestaat uit nieuwe grond.
Wat is uw reactie op het feit dat op de plek waar de graven zijn geruimd een bot van een nabestaande is gevonden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alsnog op een piëteitsvolle wijze met deze resten wordt omgegaan?
De gemeente heeft een zeer zorgvuldige procedure voor het ruimen van graven gevolgd (zie het antwoord op vraag 3). Het is voor de gemeente dan ook een raadsel hoe op de betreffende plek mogelijk menselijke resten kunnen zijn gevonden. De gemeente betreurt dit zeer. Dit is voor nabestaanden een erg pijnlijke gebeurtenis. De gemeente heeft laten weten grondig onderzoek te laten verrichten naar de herkomst van deze resten. Deze zijn meegenomen door de mensen die het hebben gevonden, maar zullen door de gemeente worden teruggenomen en worden herbegraven. Op dit punt zijn geen bevoegdheden weggelegd voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is een lokale aangelegenheid.
Hoe gaat u verzekeren dat nabestaanden in de toekomst wel van een ruiming op de hoogte worden gebracht en zij niet meer openlijk met resten worden geconfronteerd?
In de Wet op de lijkbezorging is – begrijpelijk – geen plicht opgenomen om melding te maken van een ruiming. Nabestaanden worden – voor zover hun adres bekend is – aangeschreven wanneer het grafrecht ten einde loopt, zodat zij eventueel kunnen kiezen voor herbegraving dan wel verlenging. Of de houder van de begraafplaats er aanvullend voor kiest nabestaanden al dan niet rechtstreeks te benaderen in geval van een voorgenomen ruiming, is aan de houder.
Naar aanleiding van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging is in november 2010 de Handleiding opgraven en ruimen opgesteld door de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB), de Branche Vereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De daarin vervatte richtlijnen dragen er aan bij dat het ruimen van graven op zorgvuldige en respectvolle wijze kan worden uitgevoerd. Incidenten zijn echter nooit helemaal uit te sluiten.
Het artikel 'Vrije meningsuiting beknot' |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Vrije meningsuiting beknot?»?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Wijdemeren de borden voor buitenreclame, die voorheen bestemd waren voor niet-commerciële activiteiten, sinds 1 januari 2011 commercieel laat exploiteren?
Ja. Uit het oogpunt van onder meer verbetering van de kwaliteit van de publieke ruimte heeft de gemeente Wijdemeren recentelijk een nieuw buitenreclamebeleid geïntroduceerd. Hierbij is gekozen voor openbare aanbesteding. Commerciële en niet-commerciële uitingen op nieuwe tweezijdige borden zullen tegen betaling kunnen worden geplaatst. Daarnaast zijn als onderdeel van het nieuwe buitenreclamebeleid acht digitale informatieborden en posterborden aan de invalswegen van de gemeente geplaatst waarop, naast gemeentelijke informatie, ook kosteloos niet-commerciële informatie kan worden gepubliceerd door derden.
Ontstaat hierdoor het risico dat de promotie-uitingen van lokale verenigingen, zoals die sinds jaar en dag in de dorpen hangen, nu verwijderd worden, omdat zij voor die uitingen moeten betalen aan de exploitant van de buitenreclames? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Nee. Naast de commercieel uit te baten reclameborden heeft de gemeente ook acht digitale informatieborden en posterborden beschikbaar gesteld. Hierop kunnen evenementenorganisaties en verenigingen die niet van de commercieel geëxploiteerde nieuwe borden kunnen of willen gebruikmaken kosteloos kenbaarheid geven aan niet-commerciële informatie. De gemeente heeft daarnaast in antwoorden aan de lokale CDA-fractie aangegeven de mogelijkheid te willen openlaten om enkele extra niet-digitale vrije plakplaatsen te creëren als mocht blijken dat de geboden mogelijkheid voor kosteloos niet-commercieel aanplakken onvoldoende is.
Doet deze ontwikkeling zich ook in andere gemeenten voor?
Ja. Naast Wijdemeren hebben ook vele andere gemeenten gekozen voor openbare aanbesteding van reclameborden.
Deelt u de mening, dat de vrijheid van meningsuiting in het gedrang komt, als er naast de exclusieve rechten voor het A0-formaat geen plakruimte blijft voor niet-commerciële mededelingen?
Ja. In de APV-modelverordening van de VNG (artikel 2:42) wordt aangegeven onder welke omstandigheden aanplakken van onder meer niet-commerciële mededelingen kan worden beperkt. Op grond van rechtspraak wordt benadrukt dat gemeenten zorg moeten dragen voor een «voorwaardenscheppend beleid» waarmee plakruimte overblijft voor «gebruik van enige betekenis».
In het geval van de gemeente Wijdemeren blijft er, zoals aangegeven, ruimte voor het plaatsen van niet-commerciële berichten met het installeren van de acht digitale informatieborden. Daarnaast heeft de gemeente aangegeven extra vrije plakplaatsen te zullen creëren als mocht blijken dat de geboden mogelijkheid voor kosteloos niet-commercieel aanplakken onvoldoende is.
Bent u bereid in overleg met de VNG te bevorderen, dat het lokaal beleid inzake buitenreclame ruimte laat voor verenigingen om niet-commerciële activiteiten aan te kondigen?
Tot overleg met de VNG zie ik op grond van de voor mij beschikbare informatie geen aanleiding.
Het bericht 'Mishandelde bejaarde moet zelf achter daders aan' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mishandelde bejaarde moet zelf achter daders aan?1
Ja.
Klopt het dat de 97-jarige vrouw uit Oss, die het slachtoffer is geworden van een ernstig geweldsmisdrijf, zelf haar schadevergoeding moet verhalen op de dader? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is dan de feitelijke gang van zaken?
Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) mij heeft meegedeeld dat het nog werkt aan het incasseren van de in deze zaak opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank te Den Bosch heeft aan twee daders een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 15 000, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het CJIB heeft verschillende stappen ondernomen om te komen tot een incasso. Het sluitstuk daarvan bij de eerste veroordeelde is dat de aan hem opgelegde vervangende hechtenis geheel ten uitvoer is gelegd. Dat betekent dat het CJIB geen mogelijkheden meer heeft om bij deze veroordeelde de schadevergoeding te innen. Ook is gestart met de tenuitvoerlegging van de aan de tweede veroordeelde opgelegde vervangende hechtenis. Deze tenuitvoerlegging heeft de veroordeelde ertoe gebracht € 10 000 van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ineens te betalen. Na eerder door beide veroordeelden gedane betalingen resteerde een bedrag van ongeveer € 3 500. Voor dit restant is de tweede veroordeelde een betalingsregeling overgekomen met het CJIB, die hij echter niet nakwam. Het CJIB heeft daarom in april 2011 opdracht gegeven de nog openstaande dagen vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Het is dus nog steeds mogelijk dat onder de dreiging van de vervangende hechtenis ook het restantbedrag ten behoeve van het slachtoffer door het CJIB wordt geïncasseerd bij de tweede veroordeelde. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een slachtoffer zelf stappen moet ondernemen om schadevergoeding uitgekeerd te krijgen van een dader? Hoe beoordeelt u de op dit moment bestaande regelingen?
Ik acht dat niet per definitie onwenselijk. Er zijn gevallen waarin slachtoffers juist gebruik willen maken van de mogelijkheid om langs civielrechtelijke weg zelf hun recht te halen. Daarnaast is ten behoeve van slachtoffers via het strafrecht een weg geopend waarmee aan een veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Naderhand zijn de criteria voor slachtoffers om zich te voegen in de strafprocedure verruimd. Het CJIB spant zich in om een schadevergoedingsmaatregel geïnd te krijgen. Het is echter niet reëel te verwachten dat dit in alle gevallen voor de volle 100% zal lukken. In die gevallen bestaat de mogelijkheid dat het slachtoffer zelf, met inschakeling van een deurwaarder, langs civielrechtelijke weg het restantbedrag probeert te verhalen op de dader. Verder fungeert het Schadefonds geweldsmisdrijven als vangnetvoorziening wanneer duidelijk is dat een slachtoffer van een geweldsmisdrijf geen betaling door de veroordeelde te verwachten heeft. Het CJIB en het Schadefonds vergelijken hun gegevens om te voorkomen dat schade dubbel wordt vergoed.
Om de positie van slachtoffers te versterken die de strafrechtelijke weg kiezen om hun schade vergoed te krijgen, is op 1 januari 2011 de voorschotregeling in werking getreden. Deze is voorlopig alleen bedoeld voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven die door een rechter een schadevergoedingsmaatregel toegewezen hebben gekregen. Als aan alle voorwaarden is voldaan en de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis nog niet aan zijn betalingsplicht heeft voldaan, ontvangt het slachtoffer het (resterende) bedrag uit het voorschotfonds. In artikel 5, tweede lid juncto artikel 1, tweede lid, Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel is opgenomen dat vijf jaar na inwerkintreding de voorschotregeling toegankelijk zal worden voor slachtoffers – niet zijnde rechtspersonen – van alle misdrijven (Staatsblad 2010, 311). Voor deze extra categorieën misdrijven zal het uit te keren voorschot maximaal € 5 000 bedragen.
Tenslotte wenst de regering zoals aangekondigd in het regeerakkoord een aanvulling op het strafrechtelijk instrumentarium. Hiertoe wordt een wetsvoorstel voorbereid om een beslagtitel in het strafrecht te realiseren zodat in een vroeg stadium beslag kan worden gelegd op middelen van verdachten die onder meer gebruikt kunnen worden voor het vergoeden van de schade en proceskosten van slachtoffers.
Het hiervoor beschreven geheel aan voorzieningen vormt naar mijn mening een afdoende ondersteuning van slachtoffers van criminaliteit om geleden schade vergoed te krijgen.
Bestaat er een regeling voor slachtoffers die buiten de voorschotregeling van 1 januari 2011 vallen? Zo ja, wat is de strekking van deze regeling? Zo nee, waarom niet?
De beperkte toegang tot de voorschotregeling duurt vijf jaar. Deze termijn is noodzakelijk doordat deze regeling bij amendement is ingevoegd. Daardoor is bij de meerjarenramingen van de financiële consequenties van het oorspronkelijke wetsvoorstel versterking positie slachtoffer geen rekening is gehouden met de aan de voorschotregeling verbonden kosten.
Vervalt de aanspraak op schadevergoeding als vervangende hechtenis wordt uitgezeten?
Ik verwijs naar het antwoord van de toenmalige Minister van Justitie op vragen van het lid Karabulut van uw Kamer (Kamerstukken II, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 3203).
De groei van payrolling |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Payroll biedt werkgever sluiproute»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht beschreven groei van het aantal werknemers dat onder contract staat bij payroll-bedrijven?
Ik heb daar geen specifieke opvatting over. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de wetgeving biedt en kennelijk bestaat er bij werkgevers behoefte om werknemers op basis van een payrollconstructie in dienst te nemen.
Wat is uw opvatting over de gemakzuchtige bepaling in de beleidsregels van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) dat een opzegging van een inleenovereenkomst op zichzelf een bedrijfseconomische grond voor ontslag is? Bent u bereid om met UWV af te spreken dat meer bewijs gevraagd zal worden voor een bedrijfseconomische grond voor ontslag? Zo nee, waarom niet?
Bij payrollling is sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Mij is bekend dat er in rechtspraak en literatuur discussie is ontstaan over de vraag of bij payrolling het payrollbedrijf (de formele werkgever) danwel de opdrachtgever (de materiële werkgever) als juridische werkgever moet worden aangemerkt. Uiteindelijk zal daarover in de jurisprudentie duidelijkheid moeten ontstaan. Vooralsnog wordt bij de toepassing van het Ontslagbesluit dan ook uitgegaan van de veronderstelling dat het payrollbedrijf (de formele werkgever) de juridische werkgever is.
Als de opdrachtgever (de materiële werkgever) de relatie met een payrollmedewerker wil beëindigen en om die reden de payrollopdracht met het payrollbedrijf voor de betreffende werknemer beëindigt, komt zijn arbeidsplaats bij het payrollbedrijf in beginsel te vervallen. Als er voor deze werknemer geen andere mogelijkheden zijn om in dienst van het payrollbedrijf werkzaam te zijn, zal het payrollbedrijf een ontslagvergunning aanvragen om bedrijfseconomische redenen (geen werk bij het payrollbedrijf). Dat is ook wat het payrollbedrijf aannemelijk moet maken. Het gaat wat betreft de toepassing van het Ontslagbesluit om het vervallen van een arbeidsplaats bij het payrollbedrijf, niet om het vervallen van een arbeidsplaats bij de materiële werkgever. Dat betekent niet dat het payrollbedrijf kan volstaan met het zich beroepen op het feit dat de payrollopdracht is beëindigd. Op grond van het Ontslagbesluit en de beleidsregels UWV dient het payrollbedrijf aannemelijk te maken dat herplaatsing van de betreffende werknemer niet mogelijk is. Bij een ontslagverzoek moet dan ook blijken dat het payrollbedrijf nagegaan is of er bij andere opdrachtgevers geschikte vacatures zijn (of op korte termijn komen). Ook moet blijken dat het payrollbedrijf de werknemer op het bestaan van de vacatures heeft gewezen en dat hij de werknemer met de betreffende opdrachtgevers in contact heeft gebracht. Als hier niet aan is voldaan, wordt een vergunning geweigerd, feitelijk vanwege onvoldoende onderbouwing van de bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag. Ik meen dat hiermee voldoende bewijs wordt gevraagd voor de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag bij het payrollbedrijf en merk op dat deze wijze van toetsing al enige tijd bestaat.
Deelt u de mening dat de vaak gehanteerde exclusiviteitsbepaling in inleenovereenkomsten leidt tot een schijnconstructie omdat de werknemers op wie de overeenkomst betrekking heeft gewoon blijven werken bij de «oude» werkgever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De terminologie «schijnconstructie» suggereert dat hier sprake is van een onoorbare constructie. Dat is niet zonder meer het geval. De mogelijkheid voor payrolling is ontstaan door het vervallen van de beperking die voorheen bestond voor het uitzenden van personeel bij dezelfde opdrachtgever. Dat was vroeger beperkt tot zes maanden maar deze beperking is komen te vervallen mede als gevolg van afspraken tussen werkgevers en werknemers in het zogenoemde Flexakkoord, midden jaren negentig van de vorige eeuw. Daardoor is het nu mogelijk werknemers voor langere duur op basis van een uitzendovereenkomst bij een opdrachtgever werkzaam te doen zijn. Hiervan wordt bij payrolling gebruik gemaakt.
Deelt u de mening dat de geconstateerde groei van het aantal payrolling-klanten leidt tot een scheefgroei op de arbeidsmarkt, waarbij werknemers ongewild een stuk zekerheid inleveren zodat hun werkgevers goedkoper uit zijn? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie die nu beschikbaar is, kan ik niet onderschrijven dat er sprake zou zijn van een scheefgroei. Feit is dat het aantal werkgevers en werknemers dat gebruik maakt van de payrollconstructie de afgelopen jaren is gestegen. Feit is ook dat payrollwerknemers een ander type contract hebben dan normaal gesproken het geval is. Of dat voor werknemers een ongewilde keuze is, kan ik niet uit de beschikbare gegevens afleiden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om een inleencontract zeven keer te verlengen buitensporig is, ook in vergelijking met de uitzendsector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om deze hernieuwingsmogelijkheid te beperken?
Ik deel de mening niet dat de mogelijkheid om een tijdelijke arbeidsovereenkomst zeven keer te verlengen (op basis van de zogenoemde VPO-CAO) zonder dat een vast contract ontstaat, buitensporig is in vergelijking met de uitzendsector. Voor de uitzendsector geldt (op grond van de zogenoemde ABU-CAO) dat gedurende de eerste 78 weken een onbeperkt aantal uitzendcontracten kan worden aangegaan en voor de periode van 24 maanden daarna, een tijdelijk contract bij het uitzendbureau zeven keer kan worden verlengd alvorens een vast contract ontstaat.
Hoe verhoudt de payrollconstructie zich met de uitzendsector?
Payrollbedrijven en uitzendbureaus lijken op elkaar wat betreft het tewerkstellen van werknemers bij derden. Net als bij uitzendbureaus is er ook bij payrollbedrijven sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Het verschil tussen een medewerker werkzaam via een uitzendbureau en een medewerker werkzaam via een payrollorganisatie betreft onder meer de werving en de duur van de tewerkstelling. Bij een uitzendovereenkomst via het uitzendbureau werft het uitzendbureau de medewerker voor het bedrijf dat inleent. De terbeschikkingstelling aan derden is veelal van kortere duur. In het geval van payrolling werft het inlenende bedrijf de werknemer zelf en is de terbeschikkingstelling door het payrollbedrijf veelal voor onbepaalde tijd.
Bent u bereid de regels voor payrollingbedrijven zodanig aan te passen dat de evidente nadelen voor werknemers die onder zo’n contract werken, niet langer groter zijn dan voor werknemers die onder contract staan bij de organisatie waar zij ook daadwerkelijk hun taak verrichten? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Stichting van de Arbeid vragen hoe wordt aangekeken tegen de ontwikkeling van payrolling, mede in het licht van de gevolgen voor werknemers als het gaat om ontslag.
De gevolgen van het SBF-verlof voor gevangenispersoneel |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de problematiek van de groep mensen met een substantieel bezwarende functie (SBF) en een toekomstig SBF-verlof, meer specifiek de mensen werkzaam voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), en de onrust die dit onder gevangenispersoneel met zich meebrengt?
Ja.
Kunt u toelichten hoe het komt dat de SBF-regeling, die voor de FLO/FPU-regeling in de plaats is gekomen, een grote financiële achteruitgang met zich meebrengt voor het gevangenispersoneel dat na 1949 geboren is? Hoe zit dit precies?
De Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (hierna: SBF-regeling) kent twee uitkeringsvormen, te weten de SBF-verlofuitkering en de SBF-ontslaguitkering (voorheen de FLO-uitkering). Beide uitkeringen bedragen bruto 80% van de laatstverdiende bezoldiging. De netto-uitkering van de SBF-verlofuitkering, die geldt voor de medewerker geboren na 1949 en voor 1965, kent de volgende inhoudingen:
De netto-uitkering van de SBF-ontslaguitkering, die geldt voor de medewerker geboren voor 1950, kent de volgende inhoudingen:
De netto-uitkering van de SBF-ontslaguitkering is hoger in verband met de compensatie voor de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet over een deel van de FPU-uitkering. Bovendien wordt er minder pensioenpremie afgedragen. De medewerker met een SBF-verlofuitkering betaalt meer pensioenpremie en bouwt daarmee ook meer pensioen op.
Is deze financiële achteruitgang, waarbij sommige mensen maandelijks netto tot meer dan € 200 minder te besteden hebben ten opzichte van de FLO/FPU regeling, beoogd? Hoe rechtvaardigt u dit?
De SBF-regeling is in 2008 ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. Deze regeling heeft de regeling ontslaguitkering substantieel bezwarende functies vervangen in verband met het in werking treden van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL), de met ingang van 1 januari 2006 aangebrachte wijzigingen in het pensioenreglement en het reglement FPU en de wijzigingen die zijn afgesproken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2005–2006 met betrekking tot de regeling substantieel bezwarende functies.
De netto SBF-verlofuitkering is lager dan de netto SBF-ontslaguitkering. De lagere netto SBF-verlofuitkering is niet beoogd, maar is de uitkomst van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies. De oorzaken van de lagere uitkomst zijn bij vraag twee benoemd.
Om hoeveel mensen gaat het bij de Rijksoverheid en meer specifiek voor de DJI?
Van 1 januari 2010 tot 1 mei 2011 hebben 249 mensen Rijksbreed, waarvan 207 mensen van DJI, gebruik gemaakt van de SBF-regeling.
Waarom wordt deze financiële achteruitgang niet gecompenseerd?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3 en 7.
Waarom biedt u aan deze groep geen andere functies aan, die niet «substantieel bezwarend» zijn? Heeft u dit overwogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hiervoor bij DJI een regeling getroffen, te weten, de Regeling arrangementen tweede carrière na een substantieel bezwarende functie bij DJI (hierna: regeling tweede carrière). Deze regeling biedt de medewerker de mogelijkheid om over te stappen naar een niet substantieel bezwarende functie. De medewerker dient minimaal acht dienstjaren onafgebroken in een substantieel bezwarende functie te hebben gewerkt. Deze regeling kent drie arrangementen te weten:
Uitgangspunt van deze regeling is een vrijwillige keuze van de medewerker. De meeste medewerkers, die van de regeling gebruik maken, maken gebruik van arrangement C.
Deelt u de mening dat de gevolgen van deze beleidswijzigingen voor deze relatief kleine groep oudere werknemers, die veelal een lang dienstverband hebben in een substantieel bezwarende functie, buitengewoon hard zijn? Zo neet, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om voor deze groep verzachtende omstandigheden te creëren?
Nee, deze medewerker ontvangt gedurende de verlofperiode een uitkering van 80% bruto van de laatstverdiende bezoldiging. De netto lagere opbrengst daarvan is het gevolg van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies.
Geheimhouding van gegevens over de opgevangen orka Morgan door het Dolfinarium |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Dolfinarium geen medische informatie over orka Morgan meer wil vrijgeven?1
In de berichtgeving waarnaar in vraag 1 verwezen wordt, staat dat het Dolfinarium het niet nodig acht om bepaalde maatschappelijke organisatie’s medische gegevens te geven. Daartoe is het ook niet verplicht, ook niet op basis van het protocol «Opvang en rehabilitatie». Zoals u in het door u aangehaalde bericht kunt lezen, hebben wetenschappers wel reeds kennis over het DNA van de orka Morgan. Het overleg tussen mijn ministerie en het Dolfinarium verloopt opde gebruikelijke manier. Er zijn tot op dit moment geen plannen ten aanzien van de orka, waarover ik formeel een besluit had moeten nemen.
Wat vindt u van het door het Dolfinarium aangevoerde argument dat het vrijgeven van de medische gegevens de privacy van de orka zou aantasten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de orka inmiddels dagelijks tentoongesteld wordt aan het publiek? Kunt u inzicht geven in de (meer)opbrengsten die het Dolfinarium met deze «attractie» genereert? Zo nee, waarom niet?
Ja, de orka is inmiddels dagelijks van 13.30 tot 16.00 uur voor publiek te zien, als onderdeel van een daaromheen georganiseerd educatief programma, waarbij ook altijd iemand van het Dolfinarium aanwezig is. Ik ben niet verantwoordelijk voor het publiceren van de bezoekersaantallen van het Dolfinarium, noch in het interpreteren van deze aantallen in het licht van de opvang van de orka.
Heeft het Dolfinarium zijn besluit om de gegevens over Morgan voortaan voor zichzelf te houden ter toetsing aan u voorgelegd? Zo ja, wat was daarop uw reactie en wat is daarmee gedaan? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat het Dolfinarium voornemens is zijn plannen met Morgan aan u voor te leggen? Welke plannen en beslissingen hebben zich in dit licht nog meer aan uw toetsing onttrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Voelt u zich als staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk voor deze orka? Zo ja, hoe komt die verantwoordelijkheid tot uiting in de precieze beslissings- en bevoegheidsverdeling tussen u en het Dolfinarium? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Jaarlijks worden vele verweesde, verdwaalde, verwonde of verzwakte wilde dieren opgevangen door medewerkers van opvangcentra. Ik ben verantwoordelijk voor de voorwaarden die dergelijke opvang mogelijk maken en de handhaving ervan en acht de opvangcentra verantwoordelijk voor de omgang met de individuele dieren. Deze verantwoordelijkheidsverdeling is ook mijn uitgangspunt inzake orka Morgan.
Mijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de situatie in gebieden onder beheer van Staatsbosbeheer als onderdeel van de rijksdienst is een wezenlijke andere dan die ten opzichte van private partijen die zich, binnen de kaders van wet- en regelgeving, bezig houden met de opvang van dieren in nood.
Kunt u uitleggen hoe uw opstelling in de kwestie Morgan, waarbij u de besluitvorming over de orka volledig over lijkt te laten aan het Dolfinarium, zich verhoudt tot uw opstelling tegenover bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, die een overeenkomst heeft moeten tekenen over het gehoorzaam opvolgen van de adviezen van een door u ingestelde, onafhankelijke expertcommissie inzake de Oostvaardersplassen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre experts wereldwijd, en vooral rond de Noorse zee, voorzien zijn van het DNA van Morgan om te helpen bij het vinden van haar familie ten behoeve van het uitgangspunt van de opvang, namelijk terugplaatsing in zee? Bent u met ons van mening dat eventuele expertise en hulp van buiten het Dolfinarium, die het doel van terugplaatsing dichterbij zouden kunnen brengen, moet worden verwelkomd in het belang van de orka?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe deze gegevensstop van het Dolfinarium zich verhoudt tot de doelstelling in het Kwaliteitsprotocol voor de opvang van beschermde dieren op basis waarvan het Dolfinarium ontheffing heeft gekregen? Kunt u toezeggen dat de medische gegevens van de orka alsnog openbaar worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat het geheimhouden van de medische gegevens van deze orka de inspanningen van (internationale) experts buiten het Dolfinarium kan hinderen een bijdrage te leveren aan de doelstelling om haar terug te plaatsen in het wild? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het Dolfinarium voldoende moeite heeft gedaan om een DNA match te vinden om de familie van Morgan te vinden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Ja, het Dolfinarium heeft de expertise ingeroepen van erkende deskundigheid op dit terrein en heeft de uitkomst daarvan opgenomen in het openbare wetenschappelijk rapport.
Deelt u de mening dat er nog steeds een kans bestaat dat familieleden geïdentificeerd worden en dat terugplaatsing in het wild dus niet mag worden uitgesloten? Zo ja, bent u bereid Dolfinarium hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er zal altijd een kans bestaan dat de familieleden worden geïdentificeerd, zolang daar actief naar wordt gezocht. De vraag is of verder zoeken zinvol is, omdat onzeker is of de orka naar de immer rondtrekkende groep familieleden kan worden gebracht en of zij in de groep zal worden opgenomen na een lange periode van afwezigheid.
Bent u bereid het protocol2, op basis waarvan Dolfinarium de ontheffing heeft gekregen om tandwalvissen op te vangen, naar de Kamer toe te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het protocol is als bijlage toegevoegd aan deze brief.3
Deelt u de mening dat de educatieve en wetenschappelijke rol van Morgan bij voortgezet verblijf in een amusementspark sterk ondergeschikt is aan de amusementsrol? Zo ja, bent u bereid verplaatsing naar parken als Sea World uit te sluiten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Nee, ik deel deze mening niet. Het tentoonstellen van een dier en het bestuderen van zijn gedrag kan een educatief en wetenschappelijk doel dienen. Verplaatsing naar een groter park kan uit oogpunt van dierenwelzijn wenselijk zijn als de orka daarmee in een groep met soortgenoten terecht komt.
Deelt u de mening dat ook wanneer geen familieleden gevonden worden, Morgan in een meer natuurlijke omgeving zoals een afgesloten zeearm zou kunnen leven, zonder dat er een attractie van haar wordt gemaakt? Zo ja, bent u bereid dit alternatief nadrukkelijk mee te nemen in de zoektocht naar een geschikter verblijf? Zo nee, waarom niet?
Een natuurlijke omgeving, zoals een afgesloten zeearm, kan een alternatief zijn zolang ook aan andere voorwaarden wordt voldaan zoals de aanwezigheid van soortgenoten en uiteraard een organisatie die over een zeearm kan beschikken en tevens voldoet aan vereisten om orka’s op te vangen of te houden. Het Dolfinarium is op zoek naar een alternatieve opvanglocatie die voldoet aan de internationale voorwaarden voor het houden van orka’s.
De toepassing van een luiersensor in de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de ontwikkeling van een incontinentieluier met een ingebouwde sensor die waarschuwt wanneer het materiaal verzadigd is? Deelt u de mening van de ontwikkelaars dat deze uitvinding een toepassing kan vinden in zorginstellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik verwacht dat zorgaanbieders innovaties inzetten om hiermee direct of indirect de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Het idee achter de toepassing van sensortechnologie om de verzadiging in incontinentiemeteriaal exacter en discreter te kunnen bepalen, zodat het materiaal tijdig verwisseld kan worden, vind ik op zichzelf sympathiek. Zie in dit verband het eerste deel van mijn antwoord op vraag 5. Vooropgesteld ben ik van mening dat het dragen van incontinentiemateriaal alleen aan de orde is als hier cliëntgerelateerde noodzaak toe is. Instellingen waar cliënten incontinentiemateriaal moeten dragen terwijl die noodzaak er niet is, leveren feitelijk onverantwoorde zorg. Voor cliënten die door bovengenoemde redenen afhankelijk zijn van het gebruik van incontinentiemateriaal kan ik mij voorstellen dat toepassing van sensortechnologie een uitkomst kan zijn. Bijvoorbeeld omdat men hierdoor niet steeds inbreuk hoeft te plegen op de lichamelijke privacy van cliënten bij een vermoeden dat zij urine of ontlasting hebben gehad, ook wanneer dit uiteindelijk niet zo is. En aan de andere kant om hiermee te voorkomen dat niet op tijd wordt opgemerkt dat het incontinentiemateriaal overvol is, met alle onprettige gevolgen van dien voor de cliënt en zijn omgeving. Overigens geldt op grond van mijn voorstel voor de Zorginstellingen Beginselenwet, zoals die op dit moment voorligt ter advisering bij de Raad van State, dat de wens van de cliënt in dezen leidend moet zijn.
Door het voorkomen van overbodig wisselen van schoon incontinentiemateriaal als ontluisterend ervaren controle en het eerder verwisselen van vervuild materiaal kan een innovatie als de luiersensor dus bijdragen aan het welbevinden van hierboven genoemde cliënten. Wel vind ik het van belang dat de tijd en de middelen die deze vinding uitspaart, gebruikt wordt om de cliënten positieve aandacht te geven. Wat dat betreft dient er oog te zijn voor de schaduwzijden van de toepassing van de sensorsticker waar u in uw vraagstelling aan refereert. Daarom vind ik dit een goede vraag. Ik wijs echter in dit verband op het hoofdstuk Ouderenzorg in het Regeer- /Gedoogakkoord. Hierin staat dat er een einde moet komen aan 24-uursluiers. De 24-uursluier geldt hier als een metafoor voor de verschraling van de zorg aan ouderen in verpleeghuizen. Mijn inzet is er op gericht de kwaliteit van de ouderenzorg te vergroten. Ik vind dat uitvindingen als bijvoorbeeld de sensorsticker in incontinentiemateriaal in geen geval alibi mogen zijn om de verzorging binnen instellingen terug te brengen tot het verrichten van uitsluitend de aller-noodzakelijkste handelingen, hetgeen ten koste gaat van de tijd, aandacht en respect voor de cliënten. In die zin zitten wij zeker op dezelfde lijn.
Deelt u de mening dat deze «zorginnovatie» tekenend is voor de ontmenselijking van de zorg voor onze ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden uw beleidsvoornemens met betrekking tot de rechten van bewoners van zorginstellingen zich tot een uitvinding die bewerkstelligt dat ouderen pas verschoond worden nadat zij zichzelf «voldoende» hebben bevuild? Vindt u deze ontwikkeling bevorderlijk voor de menselijke waardigheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw opvatting over de uitspraak dat de ernstige personeelstekorten in de ouderenzorg kansen creëren waar ondernemers op kunnen inspelen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de in het artikel genoemde ondernemers inmiddels contact hebben opgenomen met uw ministerie? Wat was/is de aard van dit contact, welk voorstel of verzoek is gedaan en op welke wijze heeft u gereageerd? Bent u voornemens medewerking te verlenen aan het implementeren van de luiersensor in de langdurige zorg?
De ondernemers hebben op 14 april 2010 een offerte ingediend bij Agentschap NL in het kader van de SBIR Call voor Experimenten Preventie door Sectoroverstijgende Initiatieven van 16 februari 2010. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. In dit interdepartementale programma ontwikkelen bedrijven in opdracht van de overheid in competitie innovaties die bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. In de SBIR Preventie door Sectoroverstijgende Initiatieven riep het Zorginnovatieplatform ondernemers op projectvoorstellen in te dienen die uiteindelijk leiden tot het positief beïnvloeden van het gezond ouder worden van 55-plussers. Het gaat daarbij om innovaties die de vraag naar zorg en de druk op het zorgsysteem verminderen. Het programma bestaat uit 2 fasen: (1) haalbaarheidsonderzoek naar de innovatie; en (2) ontwikkeling van de innovatie.
Op advies van een onafhankelijke beoordelingscommissie van deskundigen uit de zorg van deze SBIR heeft de minister op 12 augustus 2010 opdracht verleend tot het verrichten van een haalbaarheidsonderzoek naar een «Mobiel, draagbaar incontinentienotificatiesysteem met accu». Het eindrapport van dit haalbaarheidsonderzoek is 28 februari 2011 door Agentschap NL ontvangen. Hiermee was fase 1 afgesloten en konden de ondernemers zich kandideren voor fase 2. Op 28 april 2011 is de offerte voor fase 2 ingediend bij Agentschap NL. 7 Juni zal de beoordelingscommissie alle ingediende offertes beoordelen en vervolgens advies uitbrengen aan de minister.
Daarnaast is er contact geweest met de ondernemers naar aanleiding van deze vragen.
Het moge duidelijk zijn dat ik niet meewerk aan het stimuleren, faciliteren of implementeren van innovaties die contrair zijn aan mijn ambitie de kwaliteit van de ouderenzorg te verbeteren.
Wat is uw opvatting over het feit dat met de luiersensor is geëxperimenteerd bij zorginstelling Pieter van Foreest te Delft? Hebben alle bewoners en hun familie expliciet toestemming verleend aan dit experiment? Is het zorgpersoneel hierin gekend? Kunt u de procedure van het experiment naar de Kamer sturen?
Onderdeel van een innovatieproces is altijd dat een nieuwe vinding eerst op beperkte schaal in de praktijk wordt uitgeprobeerd. Welke innovaties waar en op welk moment worden getest, is niet aan mij. Innovatie is immers primair de verantwoordelijkheid van het veld zelf en dient plaats te vinden binnen de bestaande wettelijke kaders voor kwaliteit en veiligheid.
In het contact naar aanleiding van deze vragen is mij verteld dat het experiment 4 dagen heeft geduurd en dat de betrokken cliënten en medewerkers vrijwillig hebben ingestemd met deelname. De procedure van het experiment is niet in mijn bezit.
Wat is uw oordeel over het feit dat de zorginstelling Pieter van Foreest en verschillende andere zorginstellingen voornemens zijn gebruik te gaan maken van de luiersensor? Kampen deze instellingen met dusdanige personeelstekorten dat de lichamelijke verzorging, incontinentiezorg en persoonlijke aandacht voor bewoners in het geding is?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u sympathiek tegenover de opvatting in het artikel dat, doordat de luiersensor voorkomt dat niet-verzadigd incontinentiemateriaal wordt weggegooid, er sprake is van een efficiënter zorgproces en besparingen kunnen worden geboekt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het magnetrondoekje als alternatief voor een wasbeurt en nu de luiersensor als alternatief voor voldoende aandacht en personeelsbezetting, eerder getuigen van zorgwekkend moreel verval dan van prijzenswaardige innovativiteit? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een weekje meelopen in de nachtdienst van een verpleeghuis wellicht van meer nut zou zijn voor de genoemde ondernemers dan een geldprijs van 10 000 euro van een oliemaatschappij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voel de strekking van uw vraag. Op grond van eigen ervaring kan ik bevestigen dat werken in de zorg verrijkend is. Dat geldt zeker ook voor degenen die een tijdje in een zorginstelling willen meelopen. Ik stimuleer mijn medewerkers dan ook om dit regelmatig te doen.
Welke volgende «innovatie» verwacht u de komende jaren in de zorg? Een geautomatiseerde wasstraat voor ouderen, wellicht? Of een vuilafstotende spray waardoor verpleeghuisbewoners slechts één keer per maand gewassen hoeven te worden?
Dat is een schrikbeeld. Mijn voorspellende gaven zijn niet van een zodanige aard en kwaliteit dat ik in staat ben uw vraag serieus te beantwoorden, maar zoals u weet deel ik uw toewijding aan de zorg voor kwetsbare ouderen, dus zullen we er samen voor zorgen dat het niet zo wordt.
Een concurrentiebeding bij een detacheringsbedrijf |
|
Mirjam Sterk (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «geketend aan je baan»,1 waarin een detacheringsbedrijf, arbeidscontracten aanbiedt met onder andere de onderstaande clausule?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) werklozen doorstuurt naar dit detacheringsbedrijf, dat dit soort clausules in haar arbeidscontracten opstelt?
In zijn algemeenheid geldt dat UWV werkzoekenden verwijst op basis van vacante functies. Clausules zoals een concurrentiebeding of een verbod op nevenactiviteiten, spelen bij de matching geen rol. Overigens is het UWV in de regel niet op de hoogte welke clausules bij de aanstelling tussen werkgever en werknemer worden afgesproken.
Zijn deze clausules wettelijk toegestaan? Zijn zij wenselijk?
In het kader van het arbeidsovereenkomstenrecht (Boek 7: 10 BW) is het de werkgever toegestaan om bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een meerderjarige werknemer schriftelijk een concurrentiebeding overeen te komen. Ook mag tussen partijen een verbod op nevenactiviteiten worden afgesproken.
Een verbod op nevenactiviteiten dat geldt gedurende de arbeidsovereenkomst is niet in strijd met het arbeidsovereenkomstenrecht, maar is evenmin wettelijk geregeld. In de praktijk komt een dergelijk verbod regelmatig voor en is het bedoeld om benadeling van de betreffende arbeidsorganisatie te voorkomen.
Een concurrentiebeding is een beding dat zowel in Nederland als in de ons omringende landen wettelijk is geregeld. Daarbij is het niet ongebruikelijk dat een dergelijk beding één jaar duurt en dat bij overtreding ervan een boete wordt overeengekomen. Uit de rechtspraak valt op te maken dat in die gevallen dat een werknemer na het einde van de arbeidsovereenkomst om matiging of tenietdoening van het concurrentiebeding heeft verzocht, dit verzoek in de meeste gevallen in meer of mindere mate wordt toegewezen. Voorts komt matiging van de (verbeurde) boete zeer regelmatig voor.
In het aangehaalde concurrentiebeding is het de gedetacheerde tot één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst niet toegestaan om bij een concurrerend bedrijf van de inlener of via een ander detacheringsbedrijf bij dezelfde inlener aan de slag te gaan. Dit is in beginsel ook wettelijk toegestaan. Het is uiteindelijk aan de rechter om over een dergelijk beding te oordelen als de werknemer hiertegen bezwaar maakt. De tijdelijkheid van een uitzendovereenkomst en de arbeidsmarktpositie van de uitzendkracht kunnen omstandigheden zijn, die de rechter tot het oordeel brengen dat een werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld. In dat geval zal de rechter het beding matigen of vernietigen.
Een concurrentiebeding is bedoeld om legitieme bedrijfsbelangen van een werkgever te beschermen. Als het daar ook voor wordt gebruikt, dan bestaan er geen bezwaren tegen, mits het belang van de werknemer niet uit het oog wordt verloren. Dat belang is dat hij zich zo vrij mogelijk op de arbeidsmarkt moet kunnen bewegen. Dat is niet alleen in zijn eigen belang, maar ook in het belang van het functioneren van de arbeidsmarkt in meer algemene zin. Het spreekt dan ook voor zich dat het niet wenselijk is dat een werknemer met onnodig bezwarende bedingen wordt geconfronteerd. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Is een werkloze verplicht dit arbeidscontract te ondertekenen als hij zo een baan kan krijgen of mag hij het arbeidscontract met concurrentiebeding weigeren zonder een korting op zijn uitkering?
Het enkele feit dat een werkgever in het arbeidscontract een concurrentiebeding heeft opgenomen, is geen reden om een arbeidsaanbod als niet passend te beschouwen. Dit betekent dat een werkloze werkzoekende het arbeidsaanbod, waarbij een voor hem nadelig concurrentiebeding in het contract is opgenomen, in beginsel niet mag weigeren zonder dat het gevolgen heeft voor zijn WW-uitkering. Wel geldt dat als sprake is van een in de sector ongebruikelijk beding, UWV op aangeven van de uitkeringsgerechtigde beoordeelt of er individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven werkweigering niet aan te rekenen. Dat is het geval als het beding de lange termijn kansen op de arbeidsmarkt zal schaden of als een werkzoekende naar verwachting binnen afzienbare termijn ook elders het werk kan hervatten. Het voorgaande betekent dat als de kansen op de arbeidsmarkt van een werknemer zeer gering zijn (ook op langere termijn), een ongebruikelijk beding geen aanleiding is om arbeid niet als passend te beschouwen.
Indien iemand na afloop van dit contract werkloos wordt en een nieuwe baan vindt in de nabije omgeving in zijn eigen vakgebied, is hij/zij € 5000 verschuldigd aan het detacheringsbedrijf. Is hij/zij verplicht deze baan te accepteren op straffe van verlies van de WW uitkering? Kan hij/zij de € 5000 op iemand verhalen? Zo nee, waarvan dient hij/zij die dan te betalen?
Als in het kader van werkhervatting een concurrentiebeding van toepassing is, kan een werkzoekende niet worden gedwongen een arbeidscontract te ondertekenen indien hij daarmee handelt in strijd met een eerder overeengekomen concurrentiebeding. In een dergelijke situatie kan van verlies van een WW-uitkering dan ook geen sprake zijn. Wel kan UWV – indien mogelijk en/of nodig in verband met toetreding tot de arbeidsmarkt – de werkzoekende adviseren om de rechter te vragen om matiging of tenietdoening van het concurrentiebeding.
De burgeroorlog op Sri Lanka |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het VN-rapport over de laatste fase van de burgeroorlog op Sri Lanka? Zo ja, hoe beoordeelt u de conclusies uit dit rapport?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport van de Secretaris-Generaal van de VN. De constateringen over schendingen van het internationale humanitaire recht en van de mensenrechten in Sri Lanka zijn goed onderbouwd en geloofwaardig. Ik neem de aanbevelingen uit het rapport serieus.
Hoe beoordeelt u de kwalificatie die de Sri Lankaanse overheid heeft gegeven aan het rapport?
De autoriteiten van Sri Lanka hebben het rapport in een eerste reactie eenzijdig en gebrekkig genoemd. Het zou valse beschuldigingen en een onredelijke analyse bevatten. Ook zouden de Tamiltijgers (de LTTE) grotendeels vrijgepleit worden van misdaden. Ik betreur deze reactie. Het zou beter zijn voor het verzoeningsproces in het land als de autoriteiten constructief op de aanbevelingen in het rapport zouden reageren. Aansprakelijkheid en verantwoording nemen voor de gebeurtenissen door alle partijen (de veelgenoemde «accountability») is een belangrijk deel van zo’n verzoeningsproces. Onderzocht moet worden of de Sri Lankaanse overheid te bewegen valt om de aanbevelingen uit het SGVN-rapport uit te voeren.
Bent u het met Secretaris-Generaal Ban Ki-Moon eens dat de Sri Lankaanse overheid een onafhankelijk onderzoek naar oorlogsmisdaden mogelijk moet maken? Zo ja, bent u bereid bij de Sri Lankaanse overheid te pleiten voor een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de aanbeveling in het rapport dat de Sri Lankaanse overheid een nationaal onderzoek moet instellen naar de beschuldigingen van schendingen van het internationale humanitaire recht en de mensenrechten door beide partijen.
Nederland pleit samen met de andere landen van de EU bij de Sri Lankaanse overheid voor een constructieve houding en concrete actie ten aanzien van het Panel-rapport.
Welke stappen zult u internationaal zetten indien Sri Lanka zich blijft verzetten tegen dit onafhankelijke onderzoek?
Als Sri Lanka zich blijft verzetten tegen een onafhankelijk onderzoek, zal Nederland in EU-verband de wijze waarop de druk op de regering van Sri Lanka kan worden opgevoerd aan de orde stellen.
Op dit ogenblik onderzoeken gelijkgezinde landen in Geneve met OHCHR hoe zij in de Mensenrechtenraad aandacht aan dit rapport kunnen besteden. Nederland is nauw bij dit overleg betrokken.
Het besluit van het Academisch Ziekenhuis Maastricht twee topklinische afdelingen te sluiten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw betrokkenheid bij het besluit van de directie van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) om de superspecialistische taken van de klinische immunologie- en sarcoïdose-afdelinge van het ziekenhuis te beëindigen?1
De verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg ligt bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Het besluit om de betreffende zorg af te stoten past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU-verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren. Hierbij geldt als uitgangspunt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen. Ik onderschrijf dit beleid.
Er is meerdere malen contact geweest met het azM over het afstoten van de twee topklinische afdelingen. Naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt met mijn voorganger, over het inlichten van VWS alvorens definitieve besluiten worden genomen rondom topreferente zorg, ben ik ingelicht over het besluitvormingsproces. Ik heb op 23 februari 2011 een brief ontvangen van het azM waarin ze een toelichting geven op het voornemen om keuzes te maken ten aanzien van de klinische immunologische patiëntenzorg in het azM. Ik heb mij ervan vergewist dat het traject in aanloop naar het voorgenomen besluit zorgvuldig is geweest en dat gegarandeerd is dat toegeleiding van patiënten wat betreft de last resort functie zorgvuldig en adequaat zal geschieden. Ik heb vastgesteld dat er een zorgvuldig besluitvormingsproces doorlopen is.
Heeft u daarmee ingestemd? Zo ja, wat is dan uw argument hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze situatie, nu de zorg voor nieuwe patiënten die deze superspecialistische zorg nodig hebben niet is geregeld?
Wat betreft de klinische immunologie zijn er afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum in Utrecht (UMCU) en het UMC St. Radboud in Nijmegen over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Ook nieuwe patiënten kunnen daar terecht.
De basis patiëntenzorg voor de sarcoïdose patiënten blijft binnen de afdeling longziekten in het azM gehandhaafd. In totaal gaat het om ongeveer 200 patiënten waarvan een deel uit het eigen verzorgingsgebied (naar schatting 55). Of een patiënt zijn behandeling elders gaat voortzetten, is afhankelijk van de specifieke casus en zijn eigen wensen. De inschatting is dat niet meer dan 40 patiënten hun behandeling elders moeten voortzetten.
Patiënten die in aanmerking komen voor topreferente zorg zullen in een ander UMC hun behandeling moeten voortzetten of starten. Wat betreft de topreferente sarcoïdose zorg zijn er afspraken gemaakt met het UMCU over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Daarnaast bieden het ErasmusMC in Rotterdam, het OLVG in Amsterdam in samenwerking met het AMC en het St. Antonius ziekenhuis in Nieuwegein in samenwerking met het UMCU ook sarcoïdosezorg. Verder vormen interstitiële longziekten een specifiek aandachtspunt in meerdere STZ ziekenhuizen, waar de patiënt eventueel ook terecht kan. Uitbehandelde sarcoïdose patiënten kunnen overigens terecht bij longartsen in alle ziekenhuizen in Nederland, dit geldt ook voor het toedienen van medicijnen.
Om nieuwe verwijzingen van buiten het verzorgingsgebied van het azM te voorkomen zal een duidelijke communicatie richting de mogelijke verwijzers van deze patiënten plaatsvinden.
Het azM heeft aangegeven dat de gemiddelde reisafstand voor deze patiëntengroep zelfs kan verminderen als gevolg van het verplaatsen van zorg naar andere UMC’s. Voor enkele patiënten zal het wel een langere reistijd tot gevolg hebben. Aan het belangrijke criterium van continuïteit van zorg wordt wat mij betreft echter voldaan.
Klopt het dat professor Drent van de sarcoïdose-afdeling dagelijks vijf tot acht verzoeken krijgt van collega’s om te overleggen over patiënten of ze voor second-opinion te zien?
Nee, navraag bij het azM leert dat in 2010 110 nieuwe patiënten zijn geregistreerd. Dit zijn zowel nieuwe patiënten als patiënten die komen voor een second opinion. Dat zorgt voor een toename van gemiddeld 0,5 patiënt per dag en dat komt niet overeen met de vijf tot acht verzoeken voor second opinion. Uitgangspunt is dat het gaat over binnen het azM geregistreerde patiënten, die dan ook onder de verantwoordelijkheid vallen van de ziekenhuisorganisatie, het is niet na te gaan hoeveel informele verzoeken professor Drent van collega’s ontvangt.
Hoe wordt de zorg voor deze patiënten gegarandeerd nu professor Drent vanaf 1 mei 2011 is verboden nog nieuwe patiënten in behandeling te nemen? Welke academische ziekenhuizen hebben dezelfde expertise in huis, zodat zij de zorg voor deze patiënten adequaat kunnen overnemen, aangezien professor Drent als de specialist in Nederland geldt en toonaangevend in de wereld?
Wat betreft de topreferente sarcoïdose zorg zijn er afspraken gemaakt met het UMCU over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Dat het UMCU, in samenwerking met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, deze activiteit blijvend kan en wil vormgeven blijkt ook uit de continuering van de leerstoel Interstitiële Longziekten. Voor het beantwoorden van deze vraag verwijs ik ook naar mijn antwoord gegeven onder punt 3.
Klopt het dat dr. Van Paassen en prof. Cohen Tervaert ook dagelijks verzoeken krijgen om patiënten in behandeling te nemen?
Volgens opgave van het azM hebben prof. Cohen Tervaert en dr. Van Paassen in 2010 samen 472 nieuwe patiënten gezien, naast de reeds bij hen in behandeling zijnde. Dit gaat zowel om hoogcomplexe zorg als om patiënten die basis immunologische zorg nodig hebben. Dat komt erop neer dat, wanneer alle patiënten gelijk verdeeld zouden worden over beide specialisten en dat het aantal werkdagen op 240 kan worden gesteld, er sprake is van één nieuwe patiënt per persoon per dag.
Hoe wordt adequate zorg voor deze patiënten gegarandeerd nu dr. Van Paassen en prof. Cohen Tervaert vanaf 1 mei 2011 is verboden nog nieuwe patiënten in behandeling te nemen? Welke academische ziekenhuizen hebben dezelfde expertise in huis, zodat zij de zorg voor deze patiënten adequaat kunnen overnemen?
Alle UMC’s zijn in staat patiënten met systeemziekten te behandelen. Daarnaast verwijs ik u ook voor wat deze vraag betreft naar mijn antwoord gegeven op vraag 3. Tevens heeft het azM aangegeven dat er immunologische zorg aanwezig blijft binnen het azM ondergebracht binnen de andere deelgebieden van de Interne Geneeskunde en de Reumatologie.
Klopt het dat alleen het academisch ziekenhuis in Groningen dezelfde expertise in huis heeft als Van Paassen en Cohen Tervaert bieden? Vindt u het aanvaardbaar dat patiënten zich nu allemaal naar Groningen moeten begeven voor adequate behandeling? Zijn er afspraken gemaakt met het academisch ziekenhuis in Groningen om al deze patiënten over te nemen? Waar worden de patiënten met sarcoïdose en andere interstitiële longaandoeningen overgenomen? Heeft u kennisgenomen van de gedetailleerde afspraken? Is continuïteit van zorg werkelijk gegarandeerd?
Het is mij niet bekend op welke gronden gesteld wordt dat de expertise in het UMCG en in het azM groter is dan die in de UMC’s waarmee afspraken zijn gemaakt. De afspraken met Nijmegen en Utrecht sluiten geen patiëntencategorie uit, dus de expertise is daar ook aanwezig. Het is dus niet het geval dat de patiënten alleen nog maar naar het UMCG kunnen voor een adequate behandeling en er zijn dus ook geen specifieke afspraken gemaakt met het UMCG. Continuïteit van zorg is gegarandeerd omdat voor patiënten individueel een afspraak gemaakt wordt over waar de zorg het best verder kan plaatsvinden.
Wat is de rol geweest van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in deze? Heeft zij ingestemd met het beëindigen van de afdelingen? Hoe heeft zij de continuïteit en kwaliteit van de zorg beoordeeld? Zijn de betrokkenen inclusief patiënten die hierin ongewenst zijn verzeild geraakt daarin gehoord?
De IGZ is in een vroeg stadium door de Raad van Bestuur op de hoogte gebracht van haar voornemen de afdeling klinische immunologie niet te continueren. Bij het door ziekenhuizen afstoten van afdelingen, is het standpunt van de IGZ dat dit de bestuurlijke verantwoordelijkheid is van de Raad van Bestuur. De IGZ toetst in een dergelijke situatie of de continuïteit van de zorg gewaarborgd blijft. De IGZ is zeer alert op signalen rond de gesignaleerde problematiek bij het azM en laat zich vanuit het oogpunt van kwaliteit van zorg, (inclusief continuïteit van zorg) en patiëntveiligheid regelmatig door het bestuur van het azM, haar medisch specialisten en andere betrokkenen waaronder ook patiënten, informeren over de situatie. Daarbij komen tevens de plannen en de stappen van het azM aan de orde die gericht zijn op het aangaan van samenwerking met andere academische ziekenhuizen evenals de relevante financiële positie van het azM.
Op dit moment is de IGZ van oordeel dat het azM adequate kwaliteit van zorg levert.
Hebben de zorgverzekeraars, zoals CZ, bij het besluit van de Raad van Bestuur nog een rol gespeeld? Hebben zij ingestemd met het besluit? Hoe beoordeelt u hun rol?
Zorgverzekeraars zijn niet expliciet om instemming gevraagd, aangezien de continuïteit van de zorg gewaarborgd bleef. Wel zijn zorgverzekeraars via het regulier lokaal overleg over het proces leidend tot de besluitvorming tussentijds geïnformeerd.
De verzekeraar voldoet aan de zorgplicht omdat de zorg voor deze patiënten wordt overgenomen door andere UMC’s. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u dat de patiënt centraal hoort te staan? Wat is dan uw reactie op de mail van een geschokte patiënt?
Het azM heeft het proces in gang gezet om meer focus aan te brengen in het totale portfolio van patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU-verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren. Voor een individuele patiënt kan dit soms betekenen dat de zorg wat verder weg wordt geleverd maar de kwaliteit en continuïteit van zorg gaat voor bij deze vormen van zorg.
Bent u bereid een grondige analyse van de problemen van het azM te maken en een werkelijke kosten en batenanalyse van dit besluit te maken en vast te stellen of er wel echt sprake is van een probleem? Zo neen, waarom niet?
Nee, zoals ik eerder heb vermeld ligt de verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis.
Bent u bereid u per direct in verbinding te stellen met het azM en het te verzoeken dit besluit terug te draaien totdat er in de Kamer een fundamenteel debat heeft plaatsgevonden over de toekomst van de academische zorg in Nederland op basis van de uitgangspunten van het algemeen maatschappelijk belang, zijnde toegankelijkheid, bereikbaarheid en kwaliteit? Ik lees net op L1 Nieuws dat de kogel door de kerk is. Ik merk dat ik met dit besluit misschien wel meer moeite heb dan met het accepteren van fibrose. Bij fibrose hebben is het vooral domme pech, het is zo en je moet er maar mee leren leven. Zo'n dom besluit om het schrappen van deze twee specialismen, is bijna niet te snappen. Mensen die verstand van zaken MENEN te hebben, durven deze beslissing te nemen en vast dadelijk nog te zeggen dat ze het beste met ons voor hebben. Zoveel ........machtsmisbruik – niet serieus nemen van echte artsen, patiënten, – politiek misbruik – en nog veel lelijke dingen, daar kan ik heel moeilijk mee omgaan en maakt me vreselijk boos. Dat we aan zo'n mensen zijn overgeleverd en dat zij deze macht hebben en krijgen van mensen maakt me machteloos boos.
Nee, zolang de kwaliteit en de continuïteit van zorg gewaarborgd worden zal ik geen actie ondernemen. Indien de inspectie signalen bereikt dat er problemen zijn bij het verkrijgen van de juiste zorg zal de inspectie de Raad van Bestuur van het azM daarop aanspreken.
Ten aanzien van de maatschappelijke verantwoordelijkheid wil ik aangeven dat er verschillende mechanismen zijn die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren en ook een zorgplicht hebben.
De verslechterde mensenrechtensituatie in China |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Chinese mensenrechtenorganisatie CHRD, waarin melding wordt gemaakt van de arrestatie van minstens vijftig dissidenten door de Chinese autoriteiten in de afgelopen weken?1
Ja.
Zo ja, ziet u hierin ook bevestiging van de internationaal steeds breder klinkende kritiek dat de mensenrechtensituatie in China in snel tempo verslechtert en dat er steeds harder wordt opgetreden tegen dissidenten?
Recent is de mensenrechtensituatie in China inderdaad verslechterd en wordt harder opgetreden tegen mensenrechtenverdedigers.
Zo ja, wat is naar het oordeel van de Nederlandse regering de oorzaak van deze snelle verslechtering?
Actuele gebeurtenissen zoals de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan Liu Xiaobo, de ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten en de aanstaande leiderschapswisseling in China in 2012 hebben waarschijnlijk vrees voor instabiliteit bij de Chinese autoriteiten aangewakkerd.
Bent u tevens bekend met het bericht dat de Verenigde Staten zich «ernstige zorgen» maakt over de verslechtering van de mensenrechten in China en deelt u deze zorgen?2
Ja.
Wat bent u van plan te ondernemen om de Chinese autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten de Chinese autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren?
Zowel bilateraal als in EU verband zijn zorgen over de verslechtering van de mensenrechtensituatie al overgebracht aan de Chinese autoriteiten. Tijdens de High Level Strategic Dialogue tussen de EU en China op 12 mei jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Lady Ashton de mensenrechtensituatie in China aan de orde gesteld. Op 12 april jl. heeft zij in een verklaring namens de Europese Unie met klem gevraagd om opheldering over het lot van de vele mensen die recent zijn vastgezet. Ze eiste behandeling van deze personen volgens de normen van internationaal recht en de rechtsstaat. Nederland heeft bilateraal zorg over de mensenrechtensituatie uitgesproken tijdens de recente bilaterale politieke consultaties met China, die plaatsvonden van 18–20 april jl. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft tijdens zijn bezoek aan China (10 tot en met 13 mei jl.) in gesprekken met Chinese autoriteiten hetzelfde gedaan. Bovendien zal de mensenrechtensituatie in China diepgaand worden besproken tijdens de eerstvolgende EU – China mensenrechtendialoog die naar verwachting medio juni zal worden gehouden.
Wilt u specifiek navraag doen naar de situatie van de gehandicapte mensenrechtenactiviste Ni Yuan, die vorige week samen met haar echtgenoot Dong Jiqin is opgepakt en van wie sindsdien taal noch teken is vernomen? Wilt u de zaak van mevrouw Ni, die in een rolstoel terecht kwam na ernstige mishandeling door de Chinese politie, ook in internationaal verband aan de kaak stellen, zodat de druk op de Chinese autoriteiten wordt opgevoerd, net zoals nodig is in de zaak van de kunstenaar Ai Wei Wei en de Kamer hier op korte termijn over informeren?
Tijdens de eerdere detentie van mw. Ni heeft de EU reeds om opheldering gevraagd bij de Chinese autoriteiten over haar situatie en berichten over marteling. Haar recente situatie en detentie zijn zorgwekkend. Inmiddels hebben Ni Yulan en haar man contact gehad met hun advocaten en is de zaak in behandeling bij het Chinese Openbaar Ministerie. Nederland en de EU volgen deze zaak nauwlettend. Ik zal bepleiten dat de EU haar zaak wederom onder de aandacht van de Chinese autoriteiten brengt en uw Kamer op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
In de hiervoor genoemde verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Ashton, van 12 april jl., heeft zij met klem gevraagd om opheldering over het lot van de personen die recent zijn vastgezet, waaronder Ai Weiwei. Tijdens de bilaterale buitenlands-politieke consultaties die van 18 tot 20 april jl. in Peking plaatsvonden heeft Nederland zorg over het lot van Ai Weiwei overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Tegengaan van het gebruik van dual use-goederen voor censuur en aftappen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de amendementen die het Europees Parlement op 5 april heeft aangenomen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik?1
Ja.
Steunt de regering het standpunt van het Europees Parlement, zoals verwoord in de amendementen 39 en 40, dat de voorgestelde communautaire exportvergunning voor telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten niet mag gelden voor producten die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen «waarbij gebruik wordt gemaakt van onderscheppingstechnieken en digitale gegevenstransferapparatuur voor het afluisteren van mobiele telefoons en het meelezen van tekstboodschappen en van gerichte bewaking van het internetgebruik (bijvoorbeeld met behulp van controlecentra en legale interceptiegateways)»? Zal het mensenrechtencriterium (criterium 2) hierin daadwerkelijk worden toegepast?
In 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om een aantal Communautaire Algemene Vergunningen (CAV) toe te voegen aan de dual-useverordening. Destijds was dat verordening 1334/2000, maar deze is in mei 2009 herzien door verordening 428/20092. Algemene vergunningen worden van rechtswege afgegeven. Het gebruik ervan staat derhalve open voor een ieder die aan de gebruiksvoorwaarden voldoet. Voor goederen en bestemmingen die onder de reikwijdte van de algemene vergunning vallen is daarom geen voorafgaande, individuele toestemming meer nodig. Op dit moment kent Nederland twee algemene vergunningen. Een communautaire (EU 001), voor de uitvoer van dual-usegoederen naar belangrijke handelspartners van Europa die bij alle exportcontroleregimes zijn aangesloten3, en een nationale (NL 002), voor de uitvoer van de minst gevoelige dual-usegoederen naar alle – behalve de meest gevoelige – bestemmingen4.
Met de nieuwe CAV beoogde de Commissie de uitvoer van bepaalde niet-gevoelige dual-usegoederen naar bepaalde niet-gevoelige bestemmingen te vergemakkelijken. Aanvankelijk was Nederland geen voorstander van dit voorstel omdat het voorstel de handelsbelangen teveel benadrukt ten koste van proliferatierisico’s5. Tijdens de behandeling van het voorstel in de raadswerkgroep dual-use is het voorstel – mede door actieve inbreng van Nederland – zodanig aangepast en aangevuld met dermate voldoende voorwaarden en waarborgen, dat de uitbreiding van de CAV geen nadelige invloed heeft op de veiligheid en het toch al complexe exportcontrole terrein niet verder compliceert.
Voorstellen tot wijziging van de Dual-useverordening zijn sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon onderwerp van de codecisieprocedure. Dat betekent dat het door de raadswerkgroep uitgewerkte voorstel zal moeten worden afgestemd met het Europees Parlement en de Europese Commissie. In die triloog zal ook gesproken worden over de amendementen die het Europees Parlement op 5 april overeenkwam.
De Nederlandse regering steunt de inhoud van amendementen 39 en 40. In de triloog zal het voorzitterschap echter wel een aantal redactionele wijzigingen van amendement 39 voorstellen.
Als deze amendementen uiteindelijk in de CAV worden opgenomen, is het de verantwoordelijkheid van de exporteur om erop toe te zien dat de goederen niet worden ingezet voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen. Controle hierop door de overheid geschiedt achteraf door een gespecialiseerd toezichtteam van de Douane.
Zet de regering zich in voor een zodanige wijziging van de dual use-verordening dat in dit soort gevallen ook geen nationale exportvergunningen mogen worden verleend? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid om Nationale Algemene Vergunningen (NAV) af te geven, is een competentie die op basis van artikel 9, lid 4b, van de dual-useverordening toebehoort aan de individuele lidstaten. Alleen de meest gevoelige dual-usegoederen mogen niet onder een NAV gebracht worden. Deze goederen worden opgesomd in deel 2 van CAV EU 001 (bijlage II van de dual-useverordening).
Op dit moment bevat de dual-useverordening geen mogelijkheden om specifiek gevoelig eindgebruik uit te zonderen van de NAV. Lidstaten zijn bij het afgeven van NAV echter wel gebonden aan de toetsingscriteria in artikel 12 van de dual-userverordening. Deze overwegingen verwijzen onder andere naar de acht criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, waaronder ook het mensenrechtencriterium.
Voor telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten die genoemd worden in bijlage I van de dual-useverordening, biedt die verordening voldoende waarborgen om de uitvoer van goederen te verbieden indien deze goederen geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen.
Voor producten die niet voorkomen in bijlage I kan een ad-hoc vergunningplicht opgelegd worden voor individuele gevallen indien de goederen geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt ten behoeve van massavernietigingswapens of van conventioneel militaire toepassingen in een land waar een wapenembargo op rust. Het is op dit moment niet mogelijk om zo’n vergunningplicht voor individuele gevallen op te leggen indien de goederen geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Omdat ik er ter bescherming van mensenrechten echter belang aan hecht dat bedrijven naast zelfrestrictie ook een kader hebben om besluiten te nemen over export van hun producten zal ik mij er in Europees verband voor inzetten om deze mogelijkheid toe te voegen aan artikel 4 van de dual-userverordening.
Daarnaast is het mogelijk om nationaal bij ministeriële regeling, om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen, een vergunningplicht op te leggen voor dual-usegoederen die niet zijn genoemd in bijlage I bij de dual-useverordening. Ik ben echter van mening dat zo’n nationale vergunningplicht voor deze goederen dermate in strijd is met ons streven naar een Europees level playing field dat de hierboven genoemde Europese aanpak mijn voorkeur heeft.
Zet de regering er zich voor in dat ook bij de export van telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten voor tweeërlei gebruik de controle vooraf plaatsvindt en niet pas nadat de uitvoer al heeft plaatsgevonden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering is met u van mening dat de controle op dual-usegoederen dient plaats te vinden voordat de uitvoer plaats vindt. Zij zet zich er voor in dat bedrijven die willen uitvoeren onder een algemene vergunning, verplicht zijn om zich voorafgaand aan het eerste gebruikte registreren. Op deze wijze kan de controle alsnog vooraf plaatsvinden. Weliswaar niet voorafgaand aan elke individuele transactie, maar wel voordat een individuele exporteur van de vergunning gebruik maakt.
Zal dit door de regering worden meegenomen in de herziening van het wapenexportbeleid, die aangekondigd is in het algemeen overleg Wapenexport van 24 maart 2011, waar onder andere de export en doorvoer van dual-use-goederen stond geagendeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Buitenlandse beurzen |
|
Kees Verhoeven (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de regering het Huygens Scholarship Programme schrapt?1
Mijn overweging om deze subsidie te beëindigen is gelegen in het feit dat slechts een beperkte groep studenten kan profiteren van deze regeling. Ik heb bij het invullen van de subsidietaakstelling prioriteit gegeven aan het in stand houden van de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs, die een breder bereik heeft.
Het totaal aantal buitenlandse studenten in Nederland (alle mobiliteit meegerekend) is in de afgelopen jaren gegroeid naar bijna 60 000 in 2010. Het totaal aantal Nederlandse studenten in het buitenland is de afgelopen jaren toegenomen tot iets meer dan 20 000 in 20102. In 2010 waren er 239 internationale (=instroom) en 122 Nederlandse (=uitstroom) Huygens bursalen (Nuffic). Het aantal Huygens bursalen vormt van dit geheel dus een klein aandeel, voor een relatief groot bedrag.
Deelt u de mening dat Nederlandse studenten die aan topuniversiteiten studeren van belang zijn voor de versterking van de Nederlandse kenniseconomie?
Ja.
Deelt u de visie dat de Huygensbeurzen een belangrijk onderdeel zijn van de strategie om meer toptalent voor het Nederlandse bedrijfsleven aan te leveren en daarmee Nederland aantrekkelijk te houden voor Nederlandse en buitenlandse bedrijven?
Ik ben het met u eens dat het HSP in die strategie een rol vervult. De beëindiging van dit programma is dan ook geen eenvoudige of lichtvaardige beslissing geweest. Er zijn echter ook andere strategieën om ons bedrijfsleven van talent te voorzien. Daarover wissel ik graag met de Kamer van gedachten naar aanleiding van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek, die u voor het zomerreces ontvangt.
Tegen deze achtergrond wijs ik op een regeling van de IND, die mogelijk maakt dat in ons land afgestudeerde buitenlandse studenten ná afstuderen een jaar lang de kans krijgen op het vinden van een baan. In dat zoekjaar zijn deze studenten vrij op de arbeidsmarkt. Naar mijn mening kan deze regeling een grote bijdrage leveren aan het aantrekken van talent voor Nederland.
Kunt u aangeven welke alternatieve beurzen Nederlandse bedrijven beschikbaar stellen nu dit kabinet het niet langer als zijn taak ziet om Nederlandse studenten de kans te bieden aan een topuniversiteit te studeren?
Diverse beursmogelijkheden worden door zowel Nederlandse als niet-Nederlandse stichtingen, fondsen en bedrijven aangeboden. En daarnaast zijn er Europese beurzenprogramma’s zoals Erasmus en Erasmus Mundus. De Nuffic geeft met de zogenaamde «beursopener»3 informatie aan studenten die een periode in het buitenland willen studeren en voor de bekostiging daarvan beurzen en fondsen zoeken. Verder is de studiefinanciering van studenten meeneembaar naar het buitenland.
Als er geen beurzen beschikbaar zijn gekomen vanuit het Nederlandse bedrijfsleven, waarom bent u dan van mening dat u kunt bezuinigen op het Huygens Scholarship Programme?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van deze bezuiniging voor het aantal Nederlandse studenten dat aan een buitenlandse topuniversiteit kan studeren?
Ik verwacht geen grote negatieve gevolgen voor het aantal Nederlandse studenten aan buitenlandse topuniversiteiten vanwege het wegvallen van het HSP, mede gezien het beperkte aantal Nederlandse HSP-bursalen (122 in 2010).
Kunt u aangeven hoeveel deze bezuiniging oplevert?
In 2012–2015 gaat het op jaarbasis om € 11,3 miljoen.
Wat is uw reactie op de stelling dat deze relatief kleine bezuiniging een grote schade aanricht aan de Nederlandse economie en dat deze niet past in het beleid van dit Kabinet om Nederland terug te laten keren in de Top 5 van kenniseconomieën?
De beëindiging van een programma als het HSP betekent niet dat Nederland geen topkenniseconomie kan zijn. Andere wegen voor het ontwikkelen van academisch talent in Nederland zullen benut moeten worden. Het in stand houden van de infrastructuur voor internationalisering biedt daartoe goede mogelijkheden. Andere voorstellen om het hoger onderwijs te verterken doe ik in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het aantal Nederlandse studenten dat aan buitenlandse topuniversiteiten studeert tijdens deze kabinetsperiode toeneemt? Hoeveel extra studenten wil dit kabinet de mogelijkheid bieden te studeren aan een topuniversiteit in het buitenland?
Ik stel geen kwantitatief doel op als het gaat om het aantal Nederlandse studenten dat aan buitenlandse topuniversiteiten studeert. Wel zorg ik er voor dat studenten voldoende mogelijkheden hebben voor internationale mobiliteit door de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs in stand te houden en meeneembare studiefinanciering beschikbaar te stellen. Ook neem ik maatregelen ter verhoging van de effectiviteit en efficiëntie van die infrastructuur.