De aanscherping normen hypothecaire kredietverlening |
|
Jan van Bochove (SGP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de op 21 maart 2011 aan de Kamer toegestuurde brief «aanscherping normen hypothecaire kredietverlening»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat enkele nieuwe normen worden geïntroduceerd, zoals een loan-to-value norm en een eis waaruit blijkt dat de marktwaarde van de woning maximaal 50% van de marktwaarde mag zijn? Kunt u (kwantitatief en kwalitatief) aangeven op welke wijze – uitgaande van naleving van de gedragscode – hierdoor het probleem van overkreditering wordt aangepakt?
De nieuwe gedragscode vormt een invulling van de wettelijke open norm voor verantwoorde kredietverstrekking. Er is niet alleen sprake van verantwoorde kredietverstrekking als de verhouding tussen inkomen en hypothecair krediet passend is maar ook als de verhouding tussen het onderpand en hypothecair krediet in de pas loopt. Met introductie van een LTV-norm wordt deze norm nader ingevuld. Het beperken van het aflossingsvrije deel van de hypotheeklening gaat het restschuldrisico tegen.
Er wordt inderdaad een nieuwe LTV-norm geïntroduceerd waarbij de hoofdnorm is dat de hypotheeklening niet meer mag bedragen dan 104% van de marktwaarde van de woning, waar van toepassing vermeerderd met de overdrachtsbelasting (dit komt neer op een hypotheeklening van 110%). In het geval van verbouwing moet de marktwaarde van de woning worden vastgesteld door een ter zake deskundig taxateur. Ook mag maar maximaal 50% van de marktwaarde van de woning aflossingsvrij geleend worden.
Kunt u bevestigen dat in de brief tevens staat opgemerkt dat uit recent onderzoek blijkt dat de bancaire sector terughoudender omgaat met bancaire verstrekking, en dat nog slechts in beperkte mate zou worden afgeweken van de loan-to-income norm? Deelt u de mening dat eigenlijk helemaal niet zou mogen worden afgeweken van deze norm? Bent u bereid om de genoemde onderzoeksresultaten openbaar te maken?
De onderzoeksresultaten van de AFM zijn gepubliceerd in oktober 2010. Het gaat om het rapport Stand van de hypotheekadviespraktijk in Nederland. Rapportage vervolgonderzoek hypotheken. In het onderzoek staat aangegeven dat in 2009 13% van de hypotheken werd verstrekt boven de GHF-norm (in 2007 was dit nog 29%). De AFM heeft vastgesteld dat het aantal overschrijdingen op de GHF is gedaald. Overigens heeft de AFM ook vastgesteld dat nog in een aantal gevallen overkreditering aan de orde is. Het afwijken van de normen van de GHF hoeft niet te leiden tot overkreditering. Maar zou uitsluitend in enkele uitzonderingsgevallen moeten worden toegepast. Deze afwijkingsgronden zijn gelimiteerd opgenomen in de nieuwe gedragscode. Voor een afwijking moet wel een goede reden zijn. De AFM zal toezien op naleving van deze norm in de gedragscode.
Kunt u bevestigen dat in de brief tevens staat dat het voorstel van de NVB een goede invulling vormt van de open norm voor verantwoorde hypothecaire kredietverstrekking? In hoeverre is hierbij ook gekeken naar de economische effecten op de huizenmarkt van dit voorstel? Wat zijn de effecten op de nieuwbouw van woningen? Bent u bereid om naar deze aspecten alsnog onderzoek te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar bijgevoegde antwoorden op de brief van de TK van d.d. 6 april 2011.
Het bericht dat een grote hoeveelheid gegevens over een burger beschikbaar is bij belbedrijven en overheden voor controle |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Verräterisches Handy»?1
Voor het gebruik van een mobiele telefoon is de verwerking van tal van gegevens, waaronder begrepen gegevens over de locatie van de telefoon, noodzakelijk. Zonder de verwerking van deze gegevens kan een netwerk voor mobiele telecommunicatie technisch niet functioneren en kan er ook geen rekening voor het gebruik van het netwerk en de dienst worden opgemaakt. In het artikel in «Die Zeit» wordt inzichtelijk gemaakt dat met behulp van deze gegevens een patroon van verblijf en beweging van de telefoon kan worden opgesteld.
Op welke wijze is de situatie van de opslag van gegevens van burgers en de mogelijkheden deze in te zien en te koppelen aan andere openbare bronnen in Nederland, vergelijkbaar met Duitsland?
In Nederland en Duitsland functioneren openbare telecommunicatienetwerken en -diensten wat betreft het verwerken van persoonsgegevens in technische zin op vergelijkbare wijze. Ook de wettelijke bepalingen die de verwerking van persoonsgegevens regelen zijn, vooral als gevolg van EU-richtlijnen, goed vergelijkbaar.
Een verschil is dat de Duitse telecommunicatiewetgeving de verwerking van abonneegegevens afzonderlijk regelt, en dit in Nederland valt onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het recht van inzage in persoonsgegevens kan in beide landen zonder onderscheid worden ingeroepen. Het is noch in Nederland, noch in Duitsland uitgesloten rechtmatig verworven persoonsgegevens te koppelen aan gegevens uit openbare bronnen, mits die nieuwe verwerking zelf ook rechtmatig is. Het recht op inzage kent de wet, zowel in Nederland als in Duitsland, alleen aan de betrokkene toe, niet aan derden. In het artikel in «Die Zeit» zijn de gegevens van de heer Spitz overigens door hemzelf aan die krant ter beschikking gesteld, vervolgens door de krant grafisch bewerkt en op een kaart geprojecteerd. Deze gegevens zijn niet verwerkt in combinatie met andere persoonsgegevens van de heer Spitz of van derden.
Welke gegevens mogen de belbedrijven precies op slaan?
Organisaties moeten op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerken en opslaan. Bovendien, zo bepaalt de WBP, mogen persoonsgegevens alleen worden verzameld voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en mogen ze niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. In dit kader schrijft de WBP voor dat organisaties aan het College bescherming persoonsgegevens moeten melden welke persoonsgegevens zij verwerken en de doeleinden waarvoor deze persoonsgegevens worden gebruikt.
Voor wat betreft de verkeersgegevens, dat wil zeggen de door de aanbieders voor het overbrengen van communicatie over elektronische communicatienetwerken verzamelde en verwerkte gegevens, geldt als hoofdregel dat deze verwijderd dan wel geanonimiseerd moeten worden zodra de verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie (artikel 11.5 Tw). Wel mogen de aanbieders conform het tweede en het derde lid verkeergegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering en voor zover dat noodzakelijk is voor marktonderzoeken of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatie diensten of dienst met toegevoegde waarde. Verder zijn de aanbieders verplicht hun abonnees of gebruikers in kennis te stellen over verkeersgegevens die worden verwerkt en de duur van de verwerking (artikel 11.5 lid 4). Dit wordt veelal gecommuniceerd en kenbaar gemaakt via de algemene webpagina van een aanbieder of de privacyverklaringen van betreffende telecomaanbieders.
Voor wat betreft de opslag en het gebruik van gegevens die de telecomaanbieders van hun abonnees of gebruikers verwerken waarmee de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker van een openbare elektronische communicatiedienst wordt aangegeven (de zogenaamde locatiegegevens), geldt dat dit slechts is toegestaan wanneer de gegevens niet herleidbaar zijn tot de betreffende persoon – oftewel geanonimiseerd – of indien de betreffende abonnee of gebruiker toestemming heeft gegeven voor de verwerking van diens locatiegegevens ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde.
Wel geldt in het kader van artikel 13.2a Tw, de zogenoemde bewaarplicht gegevens telecommunicatie. Dit houdt in dat historische verkeers- en locatiegegevens (zoals bepaald in de bij de telecommunicatiewet opgenomen bijlage) ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten een jaar bewaard dienen te worden. Na afloop van deze termijn zullen de gegevens vernietigd moeten worden.
Voor welke doeleinden mogen zij deze gegevens gebruiken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang mogen zij deze gegevens bewaren?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de opgeslagen gegevens afdoende afgeschermd voor kwaadwillenden? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het Agentschap Telecom oefent toezicht uit waar het gaat om het gebruik van verkeers- en locatiegegevens van gebruikers en abonnees van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Bij het Agentschap zijn geen klachten bekend over niet afdoende afscherming van opgeslagen gegevens. Daarnaast oefent het College bescherming persoonsgegevens toezicht uit waar het gaat om de meer algemene bescherming van persoonsgegevens van burgers. Er is voor mij geen aanleiding om te veronderstellen dat deze verkeers- en locatiegegevens bij Nederlandse telecomaanbieders niet goed beveiligd zouden zijn.
Op welke wijze kunnen burgers bezwaar maken tegen het opslaan van deze gegevens?
Het recht van verzet tegen de verwerking van persoonsgegevens door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en –diensten kan niet worden ingeroepen door abonnees en gebruikers. De verwerking van deze gegevens is gerechtvaardigd omdat er tussen abonnee en aanbieder een overeenkomst is gesloten waarin is bepaald dat de gegevens worden verwerkt. De overeenkomst kan zonder de verwerking van de gegevens niet worden uitgevoerd (zie daaromtrent de antwoorden op de vragen 1 en 3, 4 en 5).
Wel biedt de Telecommunicatiewet de abonnee en gebruiker de mogelijkheid toestemming aan de aanbieder te verlenen of in te trekken voor de verwerking van locatiegegevens ten behoeve van de levering van zogeheten toegevoegdewaardediensten.
Bent u van mening dat de privacy van burgers voldoende gewaarborgd wordt door belbedrijven die de gegevens opslaan? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak worden de gegevens van burgers die bij belbedrijven opgeslagen liggen opgevraagd door de burger zelf? Hoe vaak wordt deze aanvraag gehonoreerd?
Er is navraag gedaan bij enkele aanbieders van openbare elektronische netwerken en -diensten. Door hen is aangegeven dat het opvragen van opgeslagen persoonsgegevens bij telecomaanbieders door gebruikers of abonnees slechts sporadisch voorkomt. Naar schatting worden er gemiddeld enkele verzoeken per telecomunicatieaanbieder per jaar gedaan. Ook is mij te kennen gegeven dat dergelijke verzoeken worden gehonoreerd.
Hoe vaak worden de gegevens van burgers die bij belbedrijven opgeslagen liggen opgevraagd door de overheid? Hoe vaak wordt deze aanvraag gehonoreerd?
Uit het op 25 januari jongstleden gepubliceerde jaarverslag 2010 van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) komt naar voren dat er in dat jaar 2 592 320 (NAW) bevragingen zijn gedaan.2 Er zijn ondermeer 1 969 314 bevragingen gedaan naar de verkeersgegevens van gebruikers (op basis van artikel 126n Wetboek van Strafvordering) en 619 917 bevragingen gedaan naar de gebruikersgegevens communicatie (op basis van artikel 126na Wetboek van Strafvordering). Verder heeft het CIOT aangegeven dat er in de tweede helft van vorig jaar 24 021 bevragingen zijn geweest wat betreft historische verkeers-, en locatiegegevens. Telecombedrijven zijn verplicht om gegevens van hun klanten beschikbaar te stellen aan de overheid bij bevragingen in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Hoe vaak worden de gegevens van burgers die bij belbedrijven opgeslagen liggen opgevraagd door derden? Hoe vaak wordt deze aanvraag gehonoreerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kent Nederland het recht op inzage alleen aan de betrokkene toe, niet aan derden. Uit navraag bij een tweetal telecomaanbieders heb ik begrepen dat verzoeken van derden niet worden gehonoreerd, tenzij de telecomaanbieder daartoe wordt verplicht op grond van een rechterlijke uitspraak. Er werd verder aangegeven dat vragen van derden gemiddeld zo’n vier tot acht keer per jaar binnen komen.
Bent u van mening dat burgers zich voldoende bewust zijn van welke gegevens over hen worden opgeslagen en hoe deze aan elkaar gekoppeld kunnen worden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, bent u bereid deze bewustwording te stimuleren? Welke concrete stappen gaat u nemen om deze bewustwording te vergroten?
Voor het gebruik van een mobiele telefoon worden persoonsgegevens verwerkt. Het is een wettelijke verplichting van de aanbieders van deze diensten hun klanten daarover eigener beweging te informeren. De aanbieders stellen daarvoor privacyverklaringen op. Die verklaringen kunnen door abonnees en gebruikers op de websites van de aanbieders worden geraadpleegd. Abonnees en gebruikers worden daar attent gemaakt op de mogelijkheid om het recht van inzage uit te oefenen. Bovendien kunnen abonnees en gebruikers in de algemene voorwaarden bij de overeenkomsten die zij met hun aanbieders sluiten lezen hoe met hun gegevens wordt omgegaan of hoe zij daarover nadere informatie kunnen verkrijgen.
Het salaris van ICCO-voorzitter Marnius Verweij |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Speelt ICCO-topman Marinus Verweij met vuur»?1
Ja.
Klopt het dat topman Marinus Verweij van subsidieslurper ICCO jaarlijks bijna 10 000 euro meer verdient dan zijn voorganger?
Ja. Volgens de uitkomsten van het onderzoek naar directiesalarissen dat op
29 oktober 2010 in een Kamerbrief is aangeboden aan de Tweede Kamer, bedroeg het salaris van de directievoorzitter van ICCO op dat moment Eur 114 991,– . Op 1 november 2010 is de heer Verweij aangetreden als voorzitter van de Raad van Bestuur van ICCO. De heer Verweij heeft in de laatste twee maanden van 2010 een bruto salaris van ICCO ontvangen van Eur 21 162,55. Wanneer dat geëxtrapoleerd wordt naar een jaarsalaris, zou dit Eur 126 975,– bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de DG-norm voor 2010.
De kwalificatie «subsidieslurper» is een substantief dat ik mij in dit verband overigens niet eigen maak.
Hoe waardeert u deze aanzienlijke salarisverhoging?
Met het instellen van de zogenoemde DG-norm is beoogd in redelijkheid een grens te stellen aan salarissen in de OS-sector.
De verantwoordelijkheid voor de vaststelling van het salaris ligt, mits deze de DG-norm niet overschrijdt, bij de subsidieontvanger. Hoe wijs het is om in een tijd van noodzakelijke bezuinigingen en een kritisch maatschappelijk klimaat een dergelijke verhoging toe te passen, is weer een andere vraag.
Deelt u de mening dat de voorzitter van de Raad van Toezicht van ICCO – Doekle Terpstra – beter niet akkoord had kunnen gaan met deze salarisverhoging, zeker nu de subsidie voor ICCO naar beneden is bijgesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
De financiële problemen van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kloppen de berichten dat er sprake is van een dreigend faillissement van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Vlissingen en Goes?1
Ik heb bij het ADRZ navraag gedaan. Het ADRZ heeft mij gemeld dat op dit moment van een dreigend faillissement geen sprake is.
Hoe groot is het financiële tekort bij het ADRZ? Is sprake van een tekort van 14 miljoen euro zoals media berichten of is er sprake van een korting van 8 miljoen euro van overheidswege zoals het ADRZ stelt?23
Het ADRZ heeft in haar berichtgeving gemeld dat het gaat om een korting op de begroting 2011 van € 8 miljoen. Zonder deze korting zou het ADRZ eind 2011 met een tekort van € 8 miljoen eindigen. Volgens ADRZ is het in de pers genoemde tekort van € 14 miljoen onjuist. Het ADRZ heeft in haar berichtgeving een korting van overheidswege van structureel € 6 miljoen gemeld en aanvullende bezuinigingen van € 2 miljoen, tezamen dus € 8 miljoen.
Is het bericht waar dat het grote tekort onder andere wordt veroorzaakt door de kosten van de fusie? 2) Kunt u precies aangeven hoeveel de fusie het ADRZ nu heeft gekost? Hoe heeft de adherentie zich ontwikkeld sinds de fusie heeft plaatsgevonden tussen het Ziekenhuis Walcheren en het Oosterschelde Ziekenhuis? Klopt het dat de adherentie sterk terugloopt door het gebrek aan draagvlak voor het fusieziekenhuis?
Is het bericht waar dat de budgetkorting die u alle ziekenhuizen heeft opgelegd het ADRZ verder in de problemen heeft gebracht? Hoe groot is de budgetkorting die u het ADRZ heeft opgelegd?
Het betreft hier gedetailleerde informatie over een individuele zorginstelling. De door u gevraagde informatie is marktgevoelig. Ik beschik niet over deze informatie, maar zou u deze in verband met de marktgevoeligheid ook niet kunnen geven.
Bent u van mening dat er sprake is van wanbeleid, zoals Zeeuwse politici beweren? Kunt u een toelichting geven?
De verwerking van de budgetkorting noopt het ADRZ inderdaad tot aanvullende maatregelen, zoals het ADRZ deze inmiddels zelf heeft aangekondigd.
Het ADRZ heeft in haar berichtgeving een korting van overheidswege van structureel € 6 miljoen gemeld.
Heeft het ontstane tekort gevolgen voor de nieuwbouwplannen van het ADRZ? Zo ja, welke?
Het is niet aan mij om daar uitspraken over te doen of onderzoek naar te laten doen. Dat is aan direct belanghebbende partijen, bijvoorbeeld de Raad van Toezicht, Ondernemingsraad of cliëntenraad. Zij hebben ook het daartoe geëigende instrumentarium.
Welke personele consequenties hebben de financiële problemen voor het personeel van het ziekenhuis? Worden er mensen gedwongen ontslagen? Zo ja, hoeveel? Wat is daarover uw oordeel?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 maart 2011 heb ik aangegeven dat het ADRZ er nog niet in is geslaagd een sluitende business case te presenteren voor één van de voorliggende bouwscenario’s. Dat betekent dat in elk scenario de kosten hoger zijn dan de inkomsten. In de brief van 2 maart 2011 heb ik verder aangegeven dat het aan het ADRZ is om in overleg met potentiële financiers, verzekeraars en lokale partijen tot een alternatief investeringsplan te komen, mogelijk aan de hand van een bredere toekomstschets van hoe de (ziekenhuis)zorg in Zeeland op termijn moet worden georganiseerd.
De structurele korting op de begroting van ADRZ zal meegenomen moeten worden bij de toekomstige plannen.
Op welke wijze kunt u de continuïteit van het ADRZ garanderen? Is de kwaliteit op een adequaat peil? Hoe garandeert u adequate ziekenhuiszorg op Walcheren? Gaat u nog maatregelen daartoe nemen? Gaat u het ziekenhuis een aanwijzing geven?
Voor zover er sprake zou zijn van ontslagen is dat voor de individuele werknemers die het betreft natuurlijk een erg vervelende situatie. De gunstige arbeidsmarktsituatie in de zorg kan hen echter weer nieuwe kansen bieden.
Het is nu aan het ADRZ zelf om de maatregelen te nemen die zij nodig acht. Ik heb daar geen oordeel over, zolang de kwaliteit en bereikbaarheid van de cruciale zorg niet in het geding komt. De IGZ houdt daar toezicht op.
Het ADRZ bericht zelf over de maatregelen die zij neemt, onder meer in haar nieuwsbrief voor stakeholders. In haar nieuwsbrief van 22 maart 2011 geeft ADRZ aan dat de formatie met 134,5 fte verminderd moet worden ten behoeve van een sluitende begroting 2011. ADRZ meldt dat het «Doorlopend Sociaal Plan» van toepassing is. Mij is op dit moment niet bekend of sprake zal zijn van gedwongen ontslagen.
Milieuzones |
|
Dion Graus (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat milieuzones slecht toegankelijk zijn voor voertuigen van ondernemers binnen de milieuzone en van voertuigen van de kermis- en circusbranche en dat dit slecht is voor de economie?
Nee, deze mening deel ik niet. Een milieuzone is één van de maatregelen die gemeenten kunnen nemen binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) om aan de luchtkwaliteitsnormen te voldoen. In Nederland zijn momenteel 12 gemeenten met een milieuzone voor vrachtverkeer. De Europese Commissie heeft normen gesteld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL is een programma waarmee wordt aangetoond dat Nederland de Europese luchtkwaliteitsnormen op tijd gaat halen. In het -met alle overheden tezamen- opgestelde programma zijn alle geplande ruimtelijke projecten opgenomen en alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Het NSL heeft ervoor gezorgd dat Nederland van het «bouwslot» afgekomen is en geeft daarmee juist een impuls aan de economie.
Voor het beperkte aantal ondernemers met één of meer vrachtauto’s in het bezit (die niet aan de eisen voldoen) dat gevestigd is binnen de milieuzone geldt dat gemeenten zorgvuldig omgaan met een beroep op de gemeentelijke hardheidsclausule. Hiermee kan een langdurige ontheffing worden verkregen. Een beroep hierop slaagt als de desbetreffende ondernemer failliet dreigt te gaan door de milieuzone-eisen of als de ondernemer een onevenredig grote investering zou moeten doen. Het uitgangspunt is dat ondernemers niet failliet mogen gaan door de eisen van een milieuzone. Tot op heden hebben mij geen signalen bereikt van gemeenten of bedrijfsleven dat er daadwerkelijk ondernemers failliet zijn gegaan als gevolg van de milieuzone. Daarnaast is er de mogelijkheid dat als een ondernemer overgaat tot de aanschaf van een schoner voertuig, dat in dat geval een ontheffing kan worden verkregen voor het oude voertuig tot het moment van levering van het nieuwe voertuig.
Kermisvoertuigen zijn in het Convenant Stimulering Schone Vrachtauto’s en Milieuzonering aangemerkt als bijzonder voertuig. Dit betekent dat deze voertuigen vanwege hun langere levensduur toegang tot de milieuzone hebben tot ze de leeftijd van 13 jaar hebben bereikt. Voor gewone vrachtwagens wordt uitgegaan van een levensduur van 8 jaar. In de helft van de milieuzonesteden ligt het kermisterrein binnen de milieuzone, in de andere helft van de steden niet. Uit tellingen van de Belastingdienst van begin 2011 blijkt dat er ongeveer 900 kermis- en circusvoertuigen in Nederland ouder zijn dan 13 jaar. Deze voertuigen moeten een dagontheffing aanvragen als zij de milieuzone in willen rijden. Staat een voertuig stil gedurende de kermis, dan hoeft voor die dagen geen ontheffing te worden aangevraagd. Dit betekent in de praktijk dat er meestal 2 maal een ontheffing à 25 euro per dag dient te worden aangevraagd voor de dag van opbouw en de dag van afbouw. Naast de mogelijkheid van een dagontheffing (maximaal 12 keer per jaar per gemeente) bestaat er voor de voertuigen ouder dan 13 jaar een mogelijkheid om een beroep te doen op de gemeentelijke hardheidsclausule. Gegeven de hierboven beschreven ontheffingensystematiek, de beperkte omvang van het kermiswagenpark en de relatief lage kosten van de ontheffing voor de ondernemer, leidt het regime wat mij betreft niet tot een significante verslechtering van de economische situatie
Bent u bekend met het feit dat ondernemers veel tijd kwijt zijn met het aanvragen van een ontheffing en dat zij bovendien worden overspoeld met administratieve en financiële lasten?
Ik ben niet van mening dat ondernemers veel tijd kwijt zijn met aanvragen van een ontheffing of dat zij overspoeld worden met administratieve en financiële lasten. Het aanvragen van een dagontheffing gaat via een zeer eenvoudige digitale aanvraagprocedure. De dagontheffing is 30 uur geldig. De controle gebeurt digitaal op basis van het kenteken. Er hoeft dus geen bewijs van betaling of een ontheffing in de vrachtwagen aanwezig te zijn. Sommige gemeenten hebben de faciliteit dat de ontheffing voor de milieuzone tegelijk met een standplaats- of evenementenvergunning aangevraagd kan worden. Dit scheelt dan in de administratieve lasten van de ondernemer.
Zo ja, wilt u de mogelijkheid bekijken om uw weigering om de kermis- en circusbranche een ontheffing te verlenen te herzien, om zo de kermis- en circusbranche tegemoet te treden in een vermindering van regels en kosten?
Zie het antwoord op vraag 2; ondernemers wordt – mits zij aan de criteria voldoen – geen (lokale) ontheffing geweigerd. Gedurende de afgelopen jaren zijn vrachtauto’s een stuk schoner geworden. Vrachtauto’s van 13 jaar en ouder zijn relatief erg vervuilend, dus verlenging van de termijn van 13 jaar of het verlenen van volledige vrijstelling aan de kermisvoertuigen zou het effect van de milieuzone ondergraven. Bovendien leidt verlenging tot een onevenredige bevoordeling ten opzichte van eigenaren van gewone vrachtauto’s, waaraan wel strengere roetfilter- en leeftijdseisen worden gesteld.
Bent u op de hoogte van het feit dat het voertuigenpark in de kermis- en circusbranche een levensduur heeft welke ligt tussen de 30 en 40 jaar? Zo ja, vindt u de nu geldende criteria, waarbij auto’s ouder dan dertien jaar extra worden belast, dan niet bijdragen aan de financiële doodsteek voor de kermis- en circusbranche?
Ik ben ervan op de hoogte dat voertuigen in de kermis- en circusbranche over het algemeen minder kilometers maken en langer gebruikt worden dan andere vrachtauto’s. Voor «gewone» vrachtauto’s gaat het Convenant Stimulering Schone Vrachtauto’s en Milieuzonering uit van een gemiddelde levensduur van 8 jaar. In het convenant wordt dus al tegemoet gekomen aan de langere levensduur van kermis- en circuswagens door deze als «bijzonder voertuig» te bestempelen totdat ze 13 jaar oud zijn. Dit houdt in dat deze voertuigen tot die tijd toegang hebben tot de milieuzones. Voor ondernemers die door de milieuzone-eisen een onevenredig grote investering zouden moeten doen, is een beroep op de gemeentelijke hardheidsclausule mogelijk. Bovendien worden vrachtauto’s ouder dan 13 jaar niet extra belast, maar hebben zij – zoals aangegeven – juist langer toegang tot de milieuzone dan een gemiddelde vrachtwagen.
Bent u bekend met het feit dat fijnstofoverschrijdingen vooral te wijten zijn aan het weer en dat schommelingen daarbij niet te beïnvloeden zijn door verkeersmaatregelen? Zo nee, kunt u een overzicht geven van elke milieuzone, maar ook van elk omliggend gebied rondom de milieuzone, in Nederland met daarbij het percentage fijnstof vóór en na de invoering van de milieuzone?
Het is mij bekend dat de weersomstandigheden een belangrijke rol spelen voor wat betreft het optreden van relatief hoge of lage concentraties van luchtverontreiniging. Echter, voor het halen van de Europese normen gaat het primair om het omlaag brengen van de jaargemiddelde concentraties. Dit kan slechts bereikt worden door de emissies (onder andere van het verkeer) structureel te verminderen. Milieuzones hebben effect op de uitstoot van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof. Een recente studie (oktober 2010) van bureau Goudappel Coffeng (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 305, nr. 188) laat dit zien.
Op NSL-knelpuntlocaties waar de maximale gemiddelde jaarlijkse stikstofdioxide (NO2)-concentratie (40 µg/m³) dreigt te worden overschreden, kan – afhankelijk van het aantal vrachtautobewegingen – het hebben van een milieuzone vanaf 2013 leiden tot een afname van de concentratie NO2 met 0,3 μg/m³. Daarmee levert de milieuzone een bijdrage aan het oplossen van resterende NO2-knelpunten. Voor de fijnstof (PM10)-concentratie wordt op NSL-knelpuntlocaties een reductie van 0,15 tot 0,25 μg/m³ bereikt. De verwachte effecten voor 2013 en 2015 zijn vergelijkbaar.
De hulp aan kinderen van gescheiden ouders |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending «Kinderen verstoken van hulp na echtscheiding»?1 Bent u bekend met het probleem dat artsen, psychologen en andere hulpverleners pas met een onderzoek of behandeling kunnen beginnen als beide ouders hiervoor toestemming geven, hetgeen niet altijd het geval is, bijvoorbeeld na een echtscheiding?
Ik heb kennis genomen van bedoelde TV-uitzending. Het is een slechte zaak als kinderen niet de zorg zouden krijgen die ze nodig hebben. Ik ben bekend met het feit dat beide ouders2 voor de behandeling van kinderen tot 16 jaar toestemming moeten geven als zij beiden ouderlijk gezag hebben. Het is echter niet zo dat wanneer één van beide ouders geen toestemming geeft, een onderzoek of behandeling per definitie uitgesloten is. In de TV-uitzending blijven de wettelijke mogelijkheden onderbelicht.
Deelt u de mening dat gewaarborgd moet zijn dat kinderen die hulp nodig hebben deze hulp ook krijgen, ook wanneer een van beide ouders niet bereid is hiervoor toestemming te geven? Deelt u eveneens de mening dat een conflict tussen de ouders de behandeling van het kind niet in de weg mag staan? Zo niet, waarom niet?
Ik ben van mening dat kinderen een noodzakelijke behandeling niet mag worden onthouden. Een eventueel conflict tussen beide ouders mag dit niet verhinderen. De huidige regelgeving biedt mijns inziens voldoende mogelijkheden om te zorgen dat, ook bij een conflict tussen beide ouders, het kind de noodzakelijke behandeling krijgt. Op grond van de Wgbo kunnen behandelingen die niet van ingrijpende aard zijn zonder expliciete toestemming van de ouders worden verricht. De toestemming wordt verondersteld.3 Of een behandeling wel of niet ingrijpend van aard is hangt af van de aard of de gevolgen van de behandeling. Niet ingrijpend van aard zijn onschuldige en voor de hand liggende handelingen4 en behandelingen waarbij de geestelijke of lichamelijke integriteit van de patiënt niet of nauwelijks in het geding is.5
Ingeval een behandeling ingrijpend van aard is, moet onderscheid gemaakt worden tussen drie leeftijdscategorieën:
Voor een ingrijpende behandeling bij een kind dat jonger is dan 12 jaar, moeten beide ouders in principe instemmen. Zodra evenwel de tijd ontbreekt om toestemming te vragen en de onverwijlde uitvoering van de behandeling kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen, kan de hulpverlener ook zonder toestemming van de ouders overgaan tot behandeling.6 Onder hulpverlener op grond van de Wgbo wordt ook de gezondheidszorgpsycholoog verstaan.
Voor kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar is weliswaar uitgangspunt dat zowel toestemming van de ouders als van het kind zelf nodig is, maar zodra behandeling de weloverwogen wens van het kind is, kan een kind behandeld worden. De mening van het kind is in deze leeftijdscategorie dus doorslaggevend. Behandeling is in principe mogelijk als deze kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor het kind te voorkomen.7
Kinderen vanaf 16 jaar mogen zelf beslissen over zaken die hun gezondheid betreffen.8 Toestemming van de ouders is niet nodig.
Uit het voorgaande volgt dat de problematiek van het expliciete weigeren van toestemming van (één van) beide ouders, speelt bij kinderen onder de 12 jaar of een kind in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar dat geen weloverwogen wens tot behandeling heeft of kan hebben en waarbij het kennelijk niet nodig is om de behandeling onverwijld uit te voeren om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen. Als een ouder met een kind in die leeftijdscategorie het niet eens is met een ingrijpende behandeling, zijn er de volgende mogelijkheden.
Een ouder kan het meningsverschil aan de rechter voorleggen en deze vervangende toestemming vragen.9 De rechter zal dan allereerst proberen om de ouders tot overeenstemming te brengen. Als dit niet lukt zal de rechter (uiterlijk binnen zes weken) een beslissing nemen die hij in het belang van het kind wenselijk acht. De rechter kan ook een bijzonder curator benoemen om de belangen van het kind al dan niet in rechte te behartigen.10
Bij onvoldoende tijd om deze rechterlijke beslissing af te wachten bestaat de mogelijkheid om contact op te nemen met de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie.11 De rechter kan op verzoek van de Raad of de officier van justitie in spoedeisende gevallen aan een Bureau Jeugdzorg de voorlopige voogdij over het kind toewijzen. Deze kan dan toestemming geven voor de behandeling.
Ten slotte is in dit verband van belang dat de beslissing van (één van) de ouders er nooit toe kan leiden dat de hulpverlener moet handelen in strijd met de zorg van een goed hulpverlener.12 Goed hulpverlenerschap gaat over welke zorg een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.13 Een hulpverlener kan bijvoorbeeld twijfels hebben of de ouder zich volledig door het belang van zijn patiënt laat leiden of dat er veeleer subjectieve waardeoordelen meespelen of wellicht zelfs eigenbelang.14 Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als toestemming voor een medisch noodzakelijke maar kostbare behandeling wordt geweigerd. De hulpverlener mag daarom niet zomaar iedere wilsuiting van de ouder volgen en heeft in de beoordeling daarvan een eigen verantwoordelijkheid.15 Het gaat hier om uitzonderlijke gevallen waarin de ouder kennelijk niet in het belang van het kind handelt.16 De hulpverlener kan dan onder omstandigheden toch tot de behandeling overgaan. Bij de afweging zijn onder meer de reden van de weigering van de ouder en de gedragsregels die door de desbetreffende beroepsorganisatie worden gehanteerd, van belang.
Voor de volledigheid verwijs ik u naar de brief die de toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin in mei 2010 aan beroepsorganisaties heeft gestuurd, teneinde over bovenstaande kwesties duidelijkheid te verschaffen.17
Bent u van mening dat de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (de Wgbo) voldoende ruimte biedt om de noodzakelijke hulp te verlenen aan kinderen zonder toestemming van beide ouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moet de arts of hulpverlener beoordelen of er sprake is van «ernstig nadeel» voor de patiënt, het criterium van de artikelen 7:450 lid 2 en 7: 466 BW lid 2, wanneer deze arts of hulpverlener het kind niet mag zien omdat een van beide ouders weigert toestemming te geven? Hoe gaat u er voor zorgen dat de hulpverlener, bijvoorbeeld een psycholoog of psychiater, het kind in ieder geval kan zien om in te schatten of hulpverlening noodzakelijk is voor het kind?
Een arts of hulpverlener moet een kind zien om te kunnen beoordelen dat een behandeling kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor het kind te voorkomen.
Als een ouder geen toestemming geeft en de hulpverlener daardoor in eerste instantie niet in staat is om het kind te zien, kan de hulpverlener eventueel een gesprek aangaan met de weigerachtige ouder om deze te overtuigen van het belang van het kind dat de hulpverlener het kind kan zien om te kunnen beoordelen of behandeling nodig is. Leidt dit niet tot het gewenste resultaat, dan kan de kwestie, zoals hierboven vermeld onder 2 en 3, zowel door de andere ouder als de hulpverlener (met hulp van Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie) aan de rechter worden voorgelegd.
Bent u bereid de Wgbo zo te wijzigen dat er meer ruimte ontstaat om kinderen te onderzoeken of te behandelen in die gevallen dat er geen sprake is van toestemming van beide ouders en het kind klem komt te zitten? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen bent u dan bereid te nemen om er voor te zorgen dat ook kinderen van gescheiden ouders de hulp krijgen die zij nodig hebben?
Ik ben van mening dat, gezien bovenstaande beantwoording, het toepasselijke recht voldoende ruimte biedt om, bij gebrek aan toestemming van één van de ouders die met ouderlijk gezag is belast, kinderen de noodzakelijke hulp te bieden die zij nodig hebben.
Bent u in ieder geval bereid met hoogleraren en Jeugdzorg Nederland in gesprek te gaan over deze problematiek en de wenselijke wijziging van de Wgbo? Zo nee, waarom niet?
Ja, inmiddels is een gesprek gepland met Jeugdzorg Nederland en een betrokken hoogleraar om van gedachten te wisselen over deze problematiek.
Het bericht dat ADO-spelers het lied 'We gaan op jodenjacht' na de gewonnen wedstrijd tegen Ajax hebben gezongen |
|
Richard de Mos (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ADO-spelers misdragen zich: We gaan op jodenjacht»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het oproepen op jodenjacht te gaan te allen tijde walgelijk is en ook als zodanig bestempeld dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het oproepen tot jacht op welke bevolkingsgroep dan ook, is altijd onaanvaardbaar. In casu is door de aanklager betaald voetval van de KNVB en door de club zelf vrijwel direct adequaat gereageerd door de personen in kwestie schorsingen op te leggen.
Omdat het incident plaats vond in een besloten ruimte was er voor het OM geen rol weggelegd.
Welke concrete maatregelen denkt u, in overleg met de KNVB, te gaan nemen om dergelijke antisemitische uitlatingen in het betaalde voetbal voortaan tegen te gaan?
De Minister van VWS heeft u, mede namens mij, op 22 april jl. een actieplan toegezonden waarin o.m. maatregelen staan die ongewenst gedrag en excessen in en rond de sport tegen moeten gaan.
Nog voor de zomer zullen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik met een brief komen over de aanscherping van het antidiscriminatiebeleid.
Het bericht 'Wapendieven vrijgesproken' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wapendieven vrijgesproken»?1
Ja.
Klopt het dat de vervolging van de verdachten van de wapenroof uit Schietsportcentrum Westpoint Amsterdam door een gebrek in de tenlastelegging zou zijn geëindigd met een vrijspraak? Zo ja, acht de minister dat wenselijk? Zo nee, wat is dan de feitelijke gang van zaken?
De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van diefstal van de wapens. De rechtbank was van oordeel dat genoegzaam was gebleken dat de verdachten de wapens hebben weggenomen. Volgens de rechtbank viel echter niet uit te sluiten dat de verdachten de wapens hebben weggenomen op verzoek van de eigenaar en/of zijn vriendin, zodat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kon worden bewezen. Heling van de wapens door de verdachte bij wie de wapens zijn aangetroffen, kon naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden bewezen, omdat de verdachte zelf betrokken was bij het wegnemen van de wapens. Ook van het voorhanden hebben van de wapens werd de verdachte vrijgesproken, omdat een wapenrapport ontbrak en de rechtbank daardoor niet kon vaststellen in welke categorie de wapens en toebehoren vallen.
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht, dat naar de mening van het OM geen sprake is van een gebrek in de tenlastelegging. In eerste aanleg heeft het OM op basis van de aanwezige bewijsmiddelen besloten dit feitencomplex te kwalificeren als diefstal. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep bestaat de mogelijkheid om de tenlastelegging te wijzigen. Gezien de uitspraak van de rechtbank zal de advocaat-generaal bij het ressortsparket bezien of de tenlastelegging dient te worden aangepast en/of aangevuld.
Het ontbreken van het wapenrapport vormt wel een omissie. De wapenrapporten zijn inmiddels aan het dossier toegevoegd, zodat het verzuim ten aanzien van dit feit is hersteld.
Wordt de vervolging van de betrokken verdachten voortgezet en/of opnieuw opgestart? Zo ja, vanwege welke strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betreffende verdachten ook in vrijheid gesteld?
Door de vrijspraak was er geen grond om de verdachten nog langer in voorlopige hechtenis te houden.
Hoeveel van de geroofde wapens zijn nog niet terug gevonden?
Van de 180 weggenomen wapens zijn er tot nu toe drie teruggevonden.
Het bericht dat het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) al volop 'in de lucht' is |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft zorgaanbieders doet mee aan landelijk EPD»?1
Ja.
Waarom staat u toe dat al van 8,5 miljoen mensen gegevens worden uitgewisseld, terwijl de patiënt zelf nog altijd geen toegang heeft tot het EPD, de veiligheid en privacy niet gewaarborgd zijn en het wetsvoorstel nog niet door de Eerste Kamer is aangenomen?
Aansluiting vond plaats op vrijwillige basis volgens de kaders van de WGBO en Wbp. Nu de Eerste Kamer de wet heeft verworpen en moties heeft ingediend, zullen er geen aanmeldingen meer plaatsvinden en zal binnen gerede tijd elke betrokkenheid bij het LSP worden beëindigd. U wordt daarover separaat geïnformeerd per brief.
Denkt u dat er een verband is tussen het aantal aansluitingen en de subsidie die hiervoor tot 1 maart verstrekt werd aan huisartsen en apothekers?
De aansluitsubsidie LSP is in het leven geroepen om tegemoet te komen in de kosten die zorgverleners maken ten behoeve van aansluiting op het LSP. Er kon tot 1 juli 2010 subsidie worden aangevraagd. Het aantal aansluitingen geeft aan dat er een groot draagvlak is in het veld om aan te sluiten op het LSP.
Klopt het dat nog maar 18% van de ziekenhuizen zich hebben aangesloten?
Het aantal aangesloten ziekenhuizen bedraagt per 1 april 2011 19%.
Denkt u dat er een verband ligt met dit percentage aansluitingen bij ziekenhuizen en het feit dat ziekenhuizen geen subsidie krijgen?
Het lage percentage ziekenhuizen dat is aangesloten heeft onder meer te maken met het feit dat de ziekenhuizen bij de planvorming vaak rekening houden met het tempo waarin de apotheken in de regio aansluiten. Verder is de planvorming binnen het ziekenhuis sterk afhankelijk van de specifieke inrichting van de ICT-voorzieningen in het betreffende ziekenhuis.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Luc de Witte, bijzonder hoogleraar technologie in de zorg aan de universiteit van Maastricht, namelijk dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat het EPD de patiëntveiligheid ten goede komt?
In het betreffende artikel in Zorgvisie wordt aangegeven dat de heer Luc de Witte van mening is dat het «twijfelachtig» is dat het landelijk EPD tot grotere patiëntveiligheid leidt, omdat dit nergens wetenschappelijk zou zijn onderbouwd.
Uit een Nederlandse onderzoek uit 2006 naar geneesmiddel gerelateerde ziekenhuisopnames («HARM») blijkt dat er jaarlijks 19 000 patiënten opgenomen worden in het ziekenhuis door verkeerd gebruik van geneesmiddelen. Deze opnames zijn potentieel vermijdbaar: komen voort uit verkeerd voorschrijfgedrag onder andere door onvoldoende uitwisseling van gegevens (overdracht van de medicatiegegevens) en het onvoldoende monitoren van patiënten.
Naar schatting kan minimaal 30% van de vermijdbare ziekenhuisopnames ten gevolge van verkeerd medicatiegebruik worden vermeden door gebruik van het EPD. Dat het landelijk EPD een essentiële bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de zorg benadrukt de KNMP in haar thema magazine «medicatieveiligheid» (uitgave februari 2011).
Een onlangs uitgevoerde pilot (in de zgn. High 5-ziekenhuizen) toonde aan dat het aantal medicatiefouten bij spoedopnames met 80% gereduceerd kan worden door binnen 24 uur na een spoedopname te beschikken over een actueel medicatie-overzicht.
Het behoud van onderwijsaanbod op Texel |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke argumenten voor het in het verleden, verlenen van compensatie aan De Hogeberg op Texel nu niet meer van toepassing zijn?
In 2001 is aan De Hogeberg voor een periode van 10 jaar uitzonderingsbekostiging toegekend (de vaste voet voor onderwijspersoneel is met 2,5 fte verhoogd naar 8,57 fte). Dit had twee redenen: de eilandpositie en de relatief zware personele bezetting van de diverse afdelingen van het voorbereidend beroepsonderwijs ten opzichte van het aantal leerlingen van de afdelingen.
Na zorgvuldige analyse en weging van de omstandigheden van de toenmalige uitzonderingsscholen, waaronder alle Waddenscholen, is vorig jaar een nieuw beleidskader voor uitzonderingsscholen opgesteld. Op 7 oktober 2010 is de Beleidsregel uitzonderingsscholen VO in werking getreden om de bekostiging van uitzonderingsscholen uniform en transparant te regelen en te harmoniseren. In deze beleidsregel staat onder welke voorwaarden een school als uitzonderingsschool aangemerkt kan worden en recht heeft op (structurele) uitzonderingsbekostiging. Een van deze voorwaarden is dat de school structureel een leerlingaantal moet hebben dat zich onder de geldende opheffingsnorm bevindt. Voor deze gevallen is uitzonderingsbekostiging noodzakelijk, omdat de bekostiging op basis van het (te geringe) leerlingaantal niet toereikend is. De Hogeberg voldoet niet aan deze voorwaarde. Derhalve heb ik de school niet aangemerkt als uitzonderingsschool en is uitzonderingsbekostiging dan ook niet gerechtvaardigd.
Kunt u aangeven welke gevolgen het wegvallen van deze compensatie heeft voor het onderwijsaanbod op Texel?
De reguliere bekostiging wordt geacht toereikend te zijn wanneer het leerlingaantal van de school niet lager is dan de opheffingsnorm. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de school de bekostiging doelmatig te besteden en het toegestane onderwijsaanbod te bepalen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor het wegvallen van een breed onderwijsaanbod voor vmbo-scholieren voor de schooluitval op Texel?
Zoals eerder gesteld is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor het toegestane onderwijsaanbod. Overigens is het op 4,2 kilometer van Texel gelegen Den Helder – ook voor scholieren – goed bereikbaar per boot (de reistijd is 20 minuten). Aldaar is een breed aanbod van voorbereidend beroepsonderwijs.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat scholieren uitvallen als zij voor de opleiding van hun keuze niet langer op Texel terecht kunnen?
Het is aan de leerplichtambtenaar van de gemeente Texel om toezicht te houden op naleving van de Leerplichtwet door ouders en jongeren op Texel. Zie overigens ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid met het bestuur van de De Hogeberg op Texel in overleg te treden over mogelijkheden om een breed onderwijsaanbod in stand te houden?
Ja, binnen de kaders van de bestaande regelgeving ben ik bereid in overleg te treden met het bestuur van De Hogeberg op Texel over de mogelijkheden om een breed onderwijsaanbod in stand te houden.
Het bericht 'Schaf verbod op betalen eicel af' |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schaf verbod op betalen eicel af»?1
Ja.
Vindt u het onwenselijk het verbod op betalen voor eicellen af te schaffen?
Ja.
Het «betalen» voor het doneren van eicellen verdraagt zich niet met artikel 21 van het Verdrag inzake de bescherming van de mens met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde (VRMB) van de Raad van Europa (RvE). Genoemd artikel bepaalt: «Het menselijk lichaam en zijn bestanddelen, als zodanig, mogen niet dienen tot verkrijging van financieel voordeel». In de toelichting bij het VRMB is dienaangaande opgenomen dat vergoeding van onkosten of verlies aan inkomen wel is toegestaan. Ik maak onderscheid tussen het geven van een dergelijke vergoeding en het «betalen». Spanje is (net als Nederland) lidstaat van de RvE. Ik ga er vanuit dat het in het bericht genoemde bedrag van € 900 dat donoren van eicellen in dat land kennelijk «krijgen» voor de donatie, zich verdraagt met artikel 21 van het VRMB en de toelichting daarbij.
Bent u op de hoogte van het feit dat steeds meer onvruchtbare stellen naar het buitenland uitwijken wegens een groot gebrek aan eicellen in Nederland?
Ja.
Uit een Nederlands abstract2 voor de bijeenkomst van de «European Society of Human Reproduction and Embryology» die in 2010 in Rome plaatshad, leid ik in ieder geval af dat het aantal patiënten dat voor een behandeling met eiceldonatie naar het buitenland ging, in de periode 2005–2008 (149) ruim drie keer zo hoog was als in de periode 2000–2004 (45). Deze aantallen betreffen alleen de gevallen waarbij medewerking van Nederlandse gynaecologen aan de orde was. Dit betekent dat de feitelijke aantallen ongetwijfeld groter zullen zijn geweest. Desalniettemin gaat het om relatief kleine aantallen vergeleken met het aantal procedures voor in-vitrofertilisatie dat jaarlijks in Nederland start (in 2008 bedroeg dat aantal ongeveer 9 0003.
Een eventueel tekort aan bij vruchtbaarheidsbehandelingen te gebruiken eicellen is overigens niet een automatisch gevolg van (verboden die zijn opgenomen in) de Nederlandse regelgeving. De Embryowet staat immers toe dat vrouwen eicellen beschikbaar kunnen stellen voor de ingevolge die wet toegestane doeleinden, in casu de zwangerschap van een ander of wetenschappelijk onderzoek. Bij die eicellen kan het zowel gaan om eicellen die zijn overgebleven van hun eigen vruchtbaarheidsbehandeling als om eicellen die met het oog op donatie ten behoeve van de vruchtbaarheidsbehandeling van een ander na een hormoonbehandeling speciaal moeten worden afgenomen.
Vindt u het wenselijk dat vrouwen steeds vaker naar het buitenland gaan voor een vruchtbaarheidbehandeling waarbij gebruik wordt gemaakt van eiceldonatie en daarvoor in toenemende mate een vergoeding krijgen van hun verzekering? Zo nee, welke middelen staan u ter beschikking om daar wat aan te doen?
De vruchtbaarheidsbehandeling met eiceldonatie is ook in Nederland beschikbaar en zij behoort onder voorwaarden ook tot de te verzekeren zorg. Het is aan vrouwen zelf om de behandelaar te kiezen bij wie zij zo’n behandeling ook daadwerkelijk kunnen ondergaan. Daarbij kan een vrouw kiezen voor behandeling bij zorgaanbieders in Nederland of in het buitenland. De Zorgverzekeringswet (Zvw) biedt de mogelijkheid zorgpolissen (restititutiepolissen) aan te bieden met een volledig vrije keuze of zorgpolissen uitgaande van gecontracteerde zorg. Maar ook ingeval een zorgverzekeraar slechts gecontracteerde zorg aanbiedt, heeft de verzekerde op grond van de Zvw toch de mogelijkheid om naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder te gaan. De zorgverzekeraar zal in die situaties in de zorgpolis moeten hebben bepaald welk deel van de kosten niet wordt vergoed. Op grond van Europese jurisprudentie (Hof van Justitie, 13 mei 2003, C-385/99 inzake Müller-Fauré/Van Riet) mag de vergoeding niet zodanig laag zijn dat feitelijk een hinderpaal ontstaat voor het inroepen van hulp bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Daarmee zou immers een niet gerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van diensten kunnen ontstaan. Ik heb geen middelen om dit tegen te gaan. De vraag of ik de ontwikkeling wenselijk acht is dan in wezen niet meer aan de orde.
Wat is uw reactie op de uitspraak: «Nieuwe vruchtbaarheidstechnieken komen in Nederland pas zeer laat ter beschikking van patiënten», waardoor we altijd achter de feiten aan lopen?
Ik ben van mening dat de aangehaalde uitspraak een te negatief beeld geeft van de mogelijkheden die er in Nederland in het algemeen zijn om nieuwe vruchtbaarheidstechnieken toe te passen. De Embryowet respectievelijk de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) maken immers mogelijk dat binnen kaders van die regelgeving klinisch onderzoek op het gebied van (nieuwe) vruchtbaarheidstechnieken wordt uitgevoerd.
Ik vind het van groot belang dat in Nederland nieuwe technieken zorgvuldig worden geïntroduceerd met het oog op de belangen van de betrokken vrouwen en vooral ook de (gezondheid van) toekomstige kinderen.
Deelt u de mening dat er in Nederland een onafhankelijke instantie moet komen, zodat in een vroeg stadium gefundeerd advies beschikbaar komt, analoog aan de Britse Human Fertility and Embryology Authority? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er in Nederland niet een onafhankelijke instantie analoog aan de Britse Human Fertility and Embryology Authority (HFEA) moet komen. We hebben met de Gezondheidsraad al een orgaan dat – desgevraagd of uit eigener beweging – onafhankelijk een gefundeerd advies ook over fundamentele ontwikkelingen op het gebied van vruchtbaarheidsproblematiek kan uitbrengen. Wanneer het gaat om relatief beperkte bijstellingen van handelwijzen zoals die in de praktijk bij vruchtbaarheidsbehandelingen worden gehanteerd, zal veelal volstaan kunnen worden met het door de beroepsgroepen wijzigen van hun protocollen en reglementen.
De Nederlandse situatie lijkt mij daarmee ten minste net zo werkbaar als die in het Verenigd Koninkrijk. Ik merk in dit verband nog op dat in het Verenigd Koninkrijk plannen bestaan om de taken van de HFEA over te dragen aan andere organen.
De lekkage van benzinedampen bij de ISLA-raffinaderij |
|
Ineke van Gent (GL), Stientje van Veldhoven (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat vorige week meer dan 1 000 kinderen geen onderwijs hebben kunnen volgen wegens ernstige stankoverlast door de ISLA raffinaderij?12
De mediaberichten spreken inderdaad van dit aantal. Ik kan dat niet bevestigen.
Waardoor is deze stankoverlast veroorzaakt? Klopt het dat er sprake zou zijn van een lekkage van benzinedampen? Wanneer is de stankoverlast geconstateerd? Zijn er voor mens en milieu schadelijke stoffen vrijgekomen?
Ik kan de gevraagde informatie niet vertrekken en zij valt niet onder de informatie waarvoor artikel 68 van de Grondwet geldt. Het is de regering van Curaçao die verantwoordelijk is voor het milieubeleid, voor de uitvoering daarvan door de relevante Curaçaose overheidsinstanties en voor de informatieverstrekking naar het Curaçaose parlement en de bevolking.
Wanneer waren er meetgegevens voorhanden over de luchtkwaliteit ter plaatse? Gaven deze meetgegevens aanleiding om handhavend op te treden? Zo ja, is daartoe ook overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat meer malen per jaar tot evacuatie van scholen en omwonenden wegens door de ISLA veroorzaakte stankoverlast moet worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Het is uiteraard onwenselijk indien scholen moeten worden ontruimd door overlast veroorzaakt door een bedrijf.
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van alternatieven voor de ISLA raffinaderij? In hoeverre worden de afspraken rond het SEI op dit moment nageleefd? Op welke wijze wordt het gevolg van de door de ISLA raffinaderij veroorzaakte verontreiniging verwerkt in de nota Caribische Natuur?
In januari van dit jaar heb ik met Curaçao in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) de volgende afspraken gemaakt met betrekking tot de toekomstvisie op de raffinaderij:
De afspraken die in januari van dit jaar omtrent het SEI zijn gemaakt worden tot nu toe nageleefd.
Het Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland voor de periode 2011–2016 betreft alleen de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het natuur- en milieubeleid op Curaçao, Aruba en Sint Maarten is een autonome verantwoordelijkheid en daardoor primair een aangelegenheid van regering en parlement aldaar.
Bent u van mening dat de handhaving van de aan de ISLA raffinaderij gestelde voorwaarden met het oog op het uitblijven van een adequate bestuurlijke reactie op de frequente, voor mens en milieu schadelijke uitstoot een Rijksaangelegenheid is? Zo nee, waarom niet?
De regering van Curaçao heeft meermalen aangegeven dat het de geldende milieunormen wat betreft de uitstoot door de raffinaderij zal handhaven. Zulks is ook door middel van een rechterlijke procedure afgedwongen. Ik zie geen aanleiding het milieubeleid op Curaçao tot Koninkrijksaangelegenheid te maken.
Bent u bereid om de regering van Curaçao te vragen welke stappen zij onderneemt in reactie op deze recente ontwikkelingen?
De situatie betreffende de raffinaderij is een terugkerend onderwerp in mijn besprekingen met de regering van Curaçao. Tijdens mijn meest recente reis heb ik mij laten informeren over de huidige situatie en de bezorgdheid van de Tweede Kamer omtrent de milieuaspecten overgebracht. Deze zorgen worden overigens – zoals ook blijkt uit de meegestuurde brief – gedeeld door de Curaçaose regering.3
Door de EU gefinancierde promotie van kalfsvlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de reclamecampagne «Kalfsvlees is lekker betrouwbaar. Natuurlijk wordt dat gecontroleerd», zoals die verschenen is in verschillende dagbladen?
Ja.
Hoeveel Europees geld kost deze campagne in totaal?
Vanuit de Europese Unie is een bedrag van € 2 778 647 toegezegd voor een periode van drie jaar.
Onder verwijzing naar uw eerdere antwoorden van 16 juli 20091 waarin u heeft aangegeven dat «De campagne van de sector richt zich op het geven van voorlichting over kwaliteitssystemen in de kalfsvleessector en verstrekt objectieve en uitgebreide informatie over communautaire en nationale regels inzake kwaliteitsregelingen voor de borging van de veiligheid van vleesproducten,» op welke wijze wordt in deze campagne aandacht gegeven aan de problemen rond voedselveiligheid, bijvoorbeeld door MRSA-besmettingen?
Binnen dit programma wordt niet specifiek de aandacht gevestigd op problemen rond bijvoorbeeld MRSA-besmettingen. Dit is ook niet de doelstelling van het programma noch een voorwaarde geweest bij het doorsturen van het programma naar de Europese Commissie. Binnen de campagne wordt, zoals eerder aangegeven, voorlichting gegeven over kwaliteitssystemen in de kalversector. In dit kader wordt ten algemene aandacht geschonken aan veiligheid en gezondheid voor mens en dier.
Deelt u de mening dat de campagne niet objectief noch uitgebreid informatie verstrekt aan de consument zolang zij dit soort problemen, die tot ernstige problemen met de volksgezondheid kunnen leiden niet belicht?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere informatie over deze promotiecampagne2 waarin u aangaf dat de acties [...] in het bijzonder de aandacht [dienen] te vestigen op de intrinsieke eigenschappen en de voordelen van de producten uit de Gemeenschap uit het oogpunt van met name kwaliteit, voedselveiligheid, bijzondere productiemethoden, voedings -en gezondheidsaspecten, etikettering, dierenwelzijn en milieuzorg?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze campagne er niet in slaagt objectieve en uitgebreide informatie te geven over de risico’s voor de volksgezondheid die er kleven aan zowel de consumptie als de productie van kalfsvlees en dus als zodanig ook niet gefinancierd zou mogen worden uit publieke middelen?
Nee. Hier is geen sprake van verkeerde voorlichting aan de consument. Zoals reeds hiervoor aangegeven, betreft het voorlichting over het houderijsysteem voor kalveren. Het programma voldoet aan de communautaire eisen en ik zie dan ook geen reden om medewerking te weigeren. Overigens wil ik erop wijzen dat bij de nationale beoordeling van een door de EU meegefinancierd programma in de dierlijke sector, mede gekeken wordt of in het programma aandacht wordt geschonken aan producten die duurzaam (o.a milieu- of diervriendelijker) zijn geproduceerd.
Bent u bereid in de toekomst geen medewerking meer te verlenen aan dit soort campagnes waarbij de consument verkeerd wordt voorgelicht over de effecten van de productie en consumptie van kalfsvlees? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid regelgeving te maken waarbij de vleessector verplicht wordt een waarschuwing op verpakkingen en bij reclameuitingen aan te brengen dat het mogelijk is besmet te worden met de MRSA-bacterie door contact met rauw (kalfs- kippen-, varkens-, kalkoen)vlees; dat het belangrijk is de handen goed te wassen na aanraking van rauw (kalfs- kippen-, varkens-, kalkoen)vlees; dat het zaak is rauw (kalfs- kippen-, varkens-, kalkoen)vlees goed gescheiden te houden van andere etenswaren en zo kruisbesmetting te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hierbij wil ik eerst opmerken dat de bijdrage van met MRSA besmette vlees(producten) aan de verspreiding van MRSA naar de mens minimaal wordt geacht. De consument is zelf verantwoordelijk voor een gezonde en veilige bereiding van levensmiddelen. Dit houdt in dat vlees goed moet worden verhit. Daarnaast moeten bij de bereiding goede hygiënische maatregelen in acht worden genomen om kruisbesmetting, via bijvoorbeeld groenten, te voorkomen.
De voorlichting van het RIVM en het Voedingscentrum richt zich op deze boodschap. Omdat bacteriële besmetting via kippenvlees regelmatig voorkomt, stelt de Warenwet de volgende waarschuwing op de verpakking van kippenvlees verplicht: «Let op, geef schadelijke bacteriën geen kans. Zorg daarom dat deze bacteriën niet via de verpakking, uw handen of het keukengerei in uw eten terecht komen. Maak dit vlees door en door gaar om deze bacteriën uit te schakelen.» Voor producten afkomstig van kalveren, runderen en varkens is dit risico een stuk geringer. Het is daarom niet proportioneel om deze verplichte vermelding op de verpakking breder toe te passen.
Integratie van Somaliërs |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Somalische nieuwkomers in Nederland» dat gehouden is onder Somalische nieuwkomers uit Amsterdam, Eindhoven, Den Haag en Rotterdam en waaruit blijkt dat de situatie rondom de integratie van Somalische nieuwkomers verre van rooskleurig is?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze groep een cumulatie van problemen kent die voor een groot deel specifiek is voor deze groep, zoals qatgebruik, oorlogstrauma’s, ongeletterdheid dan wel laaggeletterdheid, sociale isolatie, het niet hebben van een startkwalificatie en werkloosheid? Vereisen deze problemen volgens u ook een specifieke aanpak? Zo ja, waaruit moet deze bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de problemen van Somaliërs in Nederland zoals geschetst in het onderzoek van Dalmar. Ook onderzoek in opdracht van mijn ministerie door het SCP2 en Regioplan3 laat een weinig positief beeld zien. Er is sprake van grote achterstanden in het onderwijs, arbeidsmarkt en taalbeheersing. Ook is er sprake van onverwerkte trauma’s, cultuurverschillen en ontoereikende kennis van het functioneren van de Nederlandse samenleving.
De situatie van Somaliërs in Nederland is zorgelijk en vraagt de nodige aandacht. Deze aandacht is het meest effectief indien deze is ingebed in het generieke beleid op lokaal niveau. Om deze generieke aanpak goed vorm te geven is kennis noodzakelijk over de specifieke problemen van deze groep, de achterliggende oorzaken en de effectieve interventies. Daarom organiseert het Rijk samen met de meest betrokken gemeenten netwerkbijeenkomsten gericht op kennisdeling en expertise-uitwisseling tussen gemeenten onderling, lokale en regionale uitvoeringsinstanties en zelforganisaties van Somaliërs in Nederland.
Wat is uw oordeel over het feit dat slechts 33% van de ondervraagde mensen tevreden is over het aangeboden inburgeringtraject en slechts 18% tevreden is over het niveau van de taalcursussen? Hoe beoordeelt u in dit verband het feit dat, hoewel een meerderheid van de onderzochte mensen een inburgeringscursus heeft gevolgd, er ook een meerderheid is die de Nederlandse taal niet of slecht spreekt? Wat zegt dit volgens u over de kwaliteit van inburgeringcursussen?
Het onderzoek van Dalmar kent een beperkte opzet. In dit onderzoek wordt verslag gedaan van een onderzoek onder 100 Somalische nieuwkomers die in 2007, 2008 of 2009 naar Nederland zijn gekomen. Een breder opgezet onderzoek van het SCP naar vluchtelingen in Nederland laat een positiever beeld zien. Daaruit blijkt dat bijna 90% van de Somaliërs die een inburgeringsprogramma hebben gevolgd tevreden is over het gevolgde programma. Ook geeft een grote meerderheid aan dat hun beheersing van het Nederlands is verbeterd, hun inzicht in de Nederlandse samenleving is vergroot en het makkelijker is geworden werk te vinden.
Voorts merk ik op dat uit het onderzoek van Dalmar blijkt dat slechts een beperkt deel van de ondervraagde Somaliers de inburgering heeft afgerond; een meerderheid is nog niet begonnen aan de cursus of is er nog mee bezig. Het bevreemdt mij dus niet dat uit dit onderzoek blijkt dat een meerderheid de Nederlandse taal nog niet goed beheerst. Inburgering is slechts een eerste stap in het leren van de Nederlandse taal. Verdere verbetering vraagt praktijkoefening dan wel vervolgopleiding.
Wat is uw oordeel over het feit dat slechts 2% van deze groep mensen een baan heeft en 69% werkzoekend is? Bent u van oordeel dat het huidige instrumentarium en de aangekondigde beleidsvoorstellen van het kabinet toereikend zijn om de arbeidsparticipatie van deze groep substantieel te verhogen? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, wat gaat u dan doen om dit alsnog voor elkaar te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tot slot bereid in gesprek te gaan met Somalische zelforganisaties in Nederland en de gemeenten waarin relatief veel Somaliërs wonen, en samen voorstellen te formuleren die de integratie onder Somaliërs in Nederland bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Subsidie religieus vormingsonderwijs op openbare scholen |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de actuele stand van zaken inzake het religieus en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs binnen het openbaar onderwijs? Kunt u cijfermatig inzichtelijk maken hoe vaak hier gebruik van wordt gemaakt en welke kosten brengt dit met zich mee?
In het schooljaar 2010–2011 zullen ongeveer 70 000 leerlingen van openbare scholen godsdienstonderwijs of humanistisch vormingsonderwijs (G/HVO) ontvangen. Voor het G/HVO ontvangen de samenwerkende organisaties (zie verder het antwoord onder 2) voor 2010–2011 een bedrag van € 10 000 000. Dit wordt voor iets meer dan 95% gebruikt voor de personele kosten en de kosten van de deskundigheidsbevordering van de leraren die het G/HVO geven. Voor het overige gaat het om de kosten van het Dienstencentrum G/HVO en werkgeverskosten van de diverse organisaties.
Is het waar dat dit vormingsonderwijs verplicht bij het Dienstencentrum GVO en HVO moet worden afgenomen? Zo ja, waarom is dit?
In de wet op het primair onderwijs is vastgelegd dat godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren die daartoe zijn aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich volgens hun statuten het geven van dit onderwijs ten doel stellen. Wat betreft levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is bepaald dat dit wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door organisaties op geestelijke grondslag die volledige rechtsbevoegdheid bezitten. In de praktijk gaat het om op landelijk niveau werkende organisaties die al een aantal jaren onderling nauw samenwerken. Deze organisaties zijn dus de werkgevers van bedoelde leraren en zij zijn verantwoordelijk voor uitvoering en inhoud van het G/HVO. Scholen nemen het G/HVO bij deze organisaties af.
Zoals u weet heeft uw Kamer in het verleden herhaaldelijk gewezen op de noodzaak van een subsidiering van het G/HVO en de vorming van een passende (landelijke) organisatiestructuur. Een uitvloeisel hiervan is de oprichting van het Dienstencentrum GVO en HVO dat wordt bestuurd door de samenwerkende organisaties.
Klopt het dat GVO en HVO sinds 2009 door de overheid wordt gesubsidieerd, terwijl dit daarvoor niet het geval was? Waaruit onttrokken deze organisaties voorheen hun geld? Is het in het kader van de scheiding kerk en staat en versobering van de overheidsuitgaven niet logisch om deze subsidies te heroverwegen?
Ja het G/HVO wordt na een langdurig debat tussen opeenvolgende kabinetten en de Kamer en op aandrang van de Kamer vanaf 1 augustus 2009 gesubsidieerd. Daarvoor werd het betaald vanuit eigen middelen van de organisaties en vooral vanuit subsidies door gemeenten. Zoals u bekend zal zijn, wordt er over de consequenties van het beginsel van de scheiding van kerk en staat verschillend gedacht. Zo heeft de Onderwijsraad destijds in het advies «Dienstverband, godsdienst en openbare school» (31 maart 2006) aangegeven dat een subsidiëring door de overheid van het G/HVO niet (bij voorbaat) in strijd is met de Grondwet en een grondwettelijk beginsel als de scheiding van kerk en staat. Dit met een verwijzing naar de situatie van de geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht en het gevangeniswezen. Ook de Kamer heeft in voornoemd beginsel geen belemmering gezien om zich voor subsidiëring uit te spreken.
Levensgevaarlijke XTC |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Levensgevaarlijke xtc duikt steeds vaker op»?1
Ja.
Wist u dat er gevaarlijke xtc-pillen op de markt waren? Zo ja, wanneer wist u dat en wat heeft u hiertegen gedaan?
Ja, het gebruik van XTC tabletten is nooit zonder risico. De werkzame stof in deze tabletten is MDMA, dat op lijst I van de Opiumwet staat. Het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) onderzoekt en registreert de samenstelling en schadelijkheid van drugs zoals XTC en amfetamine.
De laatste maanden zijn er binnen het DIMS tabletten aangetroffen met een hoge dosering MDMA.
Voor de risico’s die gepaard gaan met het overmatig gebruik van deze tabletten is door de individuele deelnemers van het DIMS gewaarschuwd via de eigen (regionale) kanalen en webpagina’s. Het coördinerend bureau van het DIMS op het Trimbos Instituut heeft in januari 2011 een landelijk persbericht uitgebracht.
Daarnaast is het DIMS op 10 november 2010 door het Nederlands Forensisch Instituut op de hoogte gesteld van het feit dat er tabletten waren aangetroffen die in plaats van MDMA, of in combinatie daarmee, de stof PMMA bevatten. Op 11 november heeft het DIMS via persberichten, websites, Twitter en via de aan het DIMS gelieerde instellingen voor verslavingszorg gewaarschuwd voor het in omloop zijn van deze tabletten. In maart 2011 hebben de Limburgse zorginstelling Mondriaan en het Trimbos-instituut het uitgaanspubliek in de omgeving Sittard-Geleen nogmaals gewaarschuwd voor het feit dat er tabletten in omloop zijn die deze stof bevatten.
Klopt het dat een jongen de dood heeft gevonden na gebruik van deze xtc-pillen? Deelt u de mening dat deze jongen waarschijnlijk niet aan het gebruik van deze xtc-pillen had hoeven te sterven als deze waren gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat het overlijden van een jongeman in verband is gebracht met het gebruik van meerdere tabletten die de stof PMMA bevatten. In het bloed van deze jongeman zijn behalve PMMA ook andere stoffen aangetroffen. Het is daarom niet met zekerheid vast te stellen of deze jongeman alleen ten gevolge van het gebruik van tabletten met PMMA is overleden.
In Limburg kunnen gebruikers van XTC-tabletten bij de op het DIMS aangesloten zorginstelling Mondriaan XTC-tabletten op hun samenstelling laten controleren. Het initiatief daarvoor dient uit te gaan van de gebruiker.
Bent u bereid om controle van xtc-pillen en andere partydrugs in het uitgaansleven landelijk in te voeren om herhaling van wat in Zuid-Limburg is gebeurd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven voorziet het DIMS al in de mogelijkheid de samenstelling en schadelijkheid van tabletten en poeders te laten controleren. Er zijn indicaties dat de recente overlijdensgevallen ten gevolge van het gebruik van XTC tabletten met elkaar gemeen hebben dat er sprake is geweest van het gebruik van een grote hoeveelheid tabletten, in combinatie met andere middelen.
Heeft u beleid ontwikkeld ten aanzien van de controle van partydrugs? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Het DIMS geeft ook informatie over de samenstelling en schadelijkheid van XTC-tabletten en andere drugs. Wanneer middelen worden aangetroffen die een extra risico voor de gezondheid van de gebruiker met zich meebrengen wordt daarvoor gewaarschuwd via het Red Alert protocol. Incidenten die een relatie hebben met het gebruik van partydrugs worden gemonitord via een bij het DIMS ondergebrachte incidentenmonitor.
De productie van windenergie |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Windenergie bespaart geen brandstof»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de productie van windenergie in pieken plaatsvindt, en dat deze pieken door het systeem van gas- en kolengestookte elektriciteitscentrales moet worden opgevangen? Zo ja, bent u van mening dat het opvangen van windstroompieken het rendement van het elektriciteitsysteem nadelig beïnvloedt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het feit dat de elektriciteitssector de pieken veroorzaakt door windenergie moet opvangen. Zoals geantwoord op de gelijkluidende vragen van de leden De Mos en Graus (2009Z25178), neemt het rendement van de elektriciteitsproductie door fossiele centrales in zeer geringe mate af door de noodzaak windenergie in te passen.
Bent u van mening dat er behoefte is aan gedetailleerde praktijkgegevens van de elektriciteitsproductie van de verschillende onderdelen van het Nederlandse systeem, waaruit kan blijken wat het effect van windstroompieken in het Nederlandse productiesysteem is? Zo ja, hoe ernstig dit effect is? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet?
De huidige hoeveelheid windenergie wordt zonder problemen opgenomen in het elektriciteitssysteem. Het nadelige effect van windstroompieken op de efficiency van het Nederlandse stroomproductiepark is hooguit 2 tot 3 procent.
Gedetailleerde praktijkgegevens anders dan data die nu geregistreerd worden, acht ik niet nodig. Zie verder antwoord op vraag 2 en 6.
Is het u bekend dat de verhoudingen van wind-, gas- en kolencapaciteit in Nederland nauwelijks verschillen van die in Texas? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?2
De verhoudingen van de wind-, gas en kolencapaciteit (MW) tussen Nederland en Texas zijn weliswaar redelijk vergelijkbaar, maar de elektriciteitsvoorziening van Texas vertoont veel verschil met die van Nederland. Zo is de vraag per huishouden naar elektriciteit tweemaal groter en het opgesteld vermogen driemaal. Daarnaast verschilt de inzet van het productiepark van dat in Nederland: het aandeel kolen is in Nederland 20 %, in Texas 40%. Het aandeel gas 60 resp. 40%. Belangrijke verschillen zijn er ook in de organisatie van de marktordening voor elektriciteit.
Acht u het denkbaar dat de situatie in Texas voorlopig als een blauwdruk voor Nederland kan worden beschouwd en dat de onvermijdelijke pieken in de productie van windenergie ook bij onze elektriciteitscentrales zeer veel extra brandstof kosten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet denkbaar dat deze situatie zich in Nederland kan voordoen. De hoeveelheid gasgestookt vermogen is in Nederland groter dan in Texas. Verder voorziet in Nederland een goed werkende markt in de benodigde flexibiliteit, terwijl in Texas het centrale nutsbedrijf de windinpassing zelf moest verzorgen.
De verplichte inkoop van windenergie door dit centrale nutsbedrijf, bracht het bedrijf er toe een van de oudste eigen kolencentrales terug te regelen. Het rapport onder 2) bevat als aanbevelingen meer gebruik te maken van de flexibiliteit van STEG-eenheden en voorspellingen van windenergie beter te benutten. Voor de Nederlandse situatie hebben deze aanbevelingen geen betekenis: in Nederland is een groot aantal STEG-eenheden reeds betrokken bij het in balans houden van vraag en aanbod en het Nederlandse systeem van programmaverantwoordelijkheid stimuleert het gebruik van adequate voorspellingen van vraag en aanbod.
Bent u bereid de gedetailleerde productiecijfers van het Nederlandse elektriciteitsproductiesysteem op te vragen en opdracht te geven tot een onafhankelijk onderzoek naar het effect van windstroompieken op het totale energieverbruik van het elektriciteitsproductiesysteem in ons land aan de hand van deze detailcijfers? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3. Ik voeg hier aan toe dat de inpassing van wind in het Nederlandse en het Europese elektriciteitssysteem de afgelopen jaren vanuit verschillende invalshoeken is onderzocht. De uitkomsten geven aan dat het Nederlandse productiesysteem de huidige en mogelijk toekomstige windstroom-pieken zonder de geschetste problemen in Texas kan verwerken.
Aangezien de door u gewenste informatie daarmee geen toegevoegde waarde zal hebben, acht ik dit geen zinvolle besteding van (belasting)geld.
De bewering dat in Afghanistan producten met kinder -en slavenarbeid worden gebruikt in NAVO-projecten |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In Afghan Kilns, a Cycle of Debt and Servitude»1 over kinder- en slavenarbeid in baksteenfabrieken in Afghanistan, waarvan de bakstenen volgens lokale eigenaren en hun agenten «routinematig» worden gebruikt in NAVO-projecten?»
Ja.
Kunt u opheldering verschaffen of deze aantijgingen tegen de NAVO waar zijn?
Van de NAVO is vernomen dat ISAF nadrukkelijk controleert op welke wijze ISAF fondsen worden uitgegeven. Bij de uitvoering van het werk wordt erop gelet of er sprake is van kinderarbeid. Van uitvoerders kan de NAVO met redelijke zekerheid aangeven dat deze geen kinderen in dienst hebben. De NAVO voert een zero tolerance beleid wanneer kinderarbeid wordt geconstateerd.
Zo is in de huidige contracten van de ISAF/NAVO opgenomen dat uitvoerders geen gebruik mogen maken van kinderarbeid. Indien dit toch wordt geconstateerd, dan wordt het contract per direct ontbonden en draait de uitvoerder op voor de gemaakte schade.
In oudere contracten is de kinderarbeidclausule nog niet opgenomen. als er sprake blijkt te zijn van kinderarbeid wordt met de uitvoerder gesproken en geprobeerd het bestaande contract door het nieuwe te vervangen. Als dat laatste niet lukt en de uitvoerder blijft volharden in het gebruik van kinderarbeid, dan wordt het contract ontbonden.
Bent u bereid deze kwestie en andere mogelijke leveringen aan de NAVO van producten van kinder- en slavenarbeid bij de NAVO en de internationale coalitie onder de aandacht te brengen en indien nodig aan te dringen op maatregelen daartegen?
Nederland hecht veel waarde aan de uitbanning van kinderarbeid. Zie ook beantwoording vraag 4. Het onderwerp heeft reeds de aandacht van de NAVO en Nederland heeft deze kwestie besproken met het kantoor van de civiele vertegenwoordiger van de NAVO in Kabul.
Onderneemt de Nederlandse regering zelf activiteiten om kinder- en slavenarbeid in Afghanistan te bestrijden, onder meer waar het gaat om leveringen van met kinder- en slavenarbeid gemaakte producten aan de NAVO en de internationale coalitie? Zo ja, welke activiteiten, op terreinen als hulp voor rehabilitatie, effectieve controle, politiek overleg enzovoort, zijn dit? Zo nee, bent u bereid om dergelijke activiteiten tegen kinder- en slavenarbeid in Afghanistan te ondernemen?
De regering blijft zich sterk maken voor de ratificatie en tenuitvoerlegging van de vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO, waaronder het verbod op kinderarbeid. De regering ziet het als haar taak het onderwerp aan te kaarten bij bilaterale bezoeken en in multilateraal verband aan te dringen op ratificatie en implementatie van internationale mensenrechteninstrumenten. Het verbieden van kinderarbeid moet deel uitmaken van een integrale strategie die korte- en lange termijnoorzaken tegelijkertijd aanpakt. Over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid ontving de Kamer in april 2010 een brief.2
In Afghanistan heeft Nederland de «Afghanistan Independent Human Rights Commission» (AIHRC) ondersteund. De AIHRC richt zich ook op kinderrechten (AIHRC «Child Protection Unit»). In Uruzgan heeft het «Dutch Consortium Uruzgan» (DCU) zich ook ingezet voor kinderrechten. Er zijn trainingen over kinderrechten en kinderbescherming gegeven aan leerkrachten, politieagenten en andere overheidsfunctionarissen. Tevens zijn bewustwordingscampagnes opgezet die de dorpsoudsten en de bevolking informeren over het belang van onderwijs, kinderbescherming en kinderrechten. Ook is een centrum voor straatkinderen en werkende kinderen opgericht waar kinderen een beroepsopleiding kunnen volgen en wordt de toegang van straatkinderen en werkende kinderen tot gewone scholen verbeterd.
Daarnaast heeft Nederland onderwijsprogramma’s en werkgelegenheidsprogramma’s (inclusief kleine microkredieten) in Uruzgan gefinancierd. Bij de onderwijsprogramma’s was er ook aandacht voor informeel onderwijs op huislocaties voor kinderen die buiten het formele onderwijs waren gevallen (de zogenoemde «accelerated learning classes»).
Hoe gaat de Nederlandse regering toezien en indien nodig voorkomen dat er leveranties van producten gemaakt met kinder- en slavenarbeid plaatsvinden aan de Nederlandse missie in Kunduz?
In contracten met uitvoerders zal een clausule opgenomen worden over kinderarbeid.
Bent u bekend met het rapport «An Overview on Situation of Child Labour in Afghanistan» van de «Afghanistan Independent Human Rights Commission»2 uit 2006 en informatie van onder meer Unicef over omvangrijke kinderarbeid in onder andere de straatverkoop, het weven van tapijten, het maken van schoenen en het repareren van auto’s?
Ja.
Wat is de meest recente stand van zaken met betrekking tot de deelname aan basisonderwijs van jongens en meisjes in Afghanistan? Wat zijn de meest recente cijfers op het gebied van kinderarbeid?
Momenteel zijn ongeveer 7 miljoen Afghaanse kinderen ingeschreven op school, van wie 37% meisjes. Van alle Afghaanse kinderen in de schoolgaande leeftijd betreft dit pas 58%. 42% van de Afghaanse kinderen, met name meisjes, gaat niet naar school. Daarnaast is ongeveer 15%, bijna een miljoen, van de ingeschreven leerlingen permanent afwezig (bron: Interim Plan van het Ministerie van Onderwijs van februari 2011, blz 6).
Volgens gegevens van UNICEF verricht omstreeks 25% van de Afghaanse kinderen onder de 14 jaar kinderarbeid. Het is volgens UNICEF echter bijzonder lastig om betrouwbare cijfers te achterhalen.
Is het u bekend of de aanbevelingen in het in vraag 6 genoemde rapport op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, wetgeving en bescherming van kinderen een vervolg hebben gekregen middels concrete projecten en programma’s? Bent u bereid de regering van Afghanistan daarover om informatie te vragen en zo nodig aan te bieden om te helpen deze aanbevelingen uit te voeren?
De afgelopen jaren heeft de Afghaanse regering reeds enkele positieve stappen gezet. Het onderwijs is sterk verbeterd; in 2001 waren er minder dan 1 miljoen kinderen ingeschreven, nu zijn dat er circa 7 miljoen. Onder het Taliban bewind gingen ongeveer 5 000 meisjes naar school, dat zijn er nu 2.4 miljoen4. Er zijn «vocational training» programma’s voor kinderen opgezet in de stedelijke gebieden. Medio 2009 heeft de regering het eerste rapport onder het kinderrechtenverdrag gepubliceerd. Dit rapport vormt het raamwerk voor verdere activiteiten op het gebied van kinderrechten. In april 2010 heeft Afghanistan het ILO verdrag tegen de ergste vormen van kinderarbeid en het ILO verdrag dat de minimum leeftijd voor werk vastlegt, geratificeerd. Er is echter nog veel werk te verzetten ondermeer op het gebied van de informele sector, monitoring en de regulering van werkplaatsen en mechanismen op gemeenschapsniveau.
De laatste jaren is er meer aandacht van de kant van VN-organisaties, NGO’s en donoren. ILO en UNICEF zijn leidend. UNICEF heeft eind 2010 aangegeven de Afghaanse regering ondersteuning te verlenen bij het opstellen van de «comprehensive Child Act». UNAMA en AIHRC zijn in overleg over de verdere implementatie van de aanbevelingen uit het rapport van AIHRC.
Nederland stelt in internationaal en EU verband herhaaldelijk mensenrechten(kwesties) en het belang om kinderarbeid uit te bannen aan de orde in de politieke (mensenrechten)dialoog met de Afghaanse regering. Zie ook beantwoording van vraag 4.
Een koopzondagbesluit van de gemeenteraad van Vlaardingen dat tegen de Winkeltijdenwet ingaat |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeenteraad van Vlaardingen het voorstel van het college van B. en W. heeft aangenomen om 18 koopzondagen toe te wijzen waarvan winkeliers er zelf twaalf moeten kiezen, terwijl er in deze gemeente geen sprake is van een toeristisch regime?1
Ik ben op de hoogte van het besluit van de gemeenteraad van Vlaardingen tot het vaststellen van de Verordening winkeltijden gemeente Vlaardingen 2011 (hierna: de verordening). In artikel 5, lid 1, van deze verordening wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van de twaalf koopzon- of feestdagen per jaar gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. In artikel 5, lid 2, van de verordening worden vervolgens 18 zon- en feestdagen genoemd, waar het college er twaalf uit mag kiezen. Het is dus niet zo dat het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening 18 zon- en feestdagen mag aanwijzen.
Wat is uw mening over dit besluit? Past een dergelijk besluit binnen de regels van de Winkeltijdenwet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, mag het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening twaalf zon- of feestdagen aanwijzen. Dit is in overeenstemming met de Winkeltijdenwet. Het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van de verordening op 26 januari 2011 4 koopzondagen aangewezen voor heel Vlaardingen. Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders 12 koopzondagen aangewezen voor het stadscentrum van Vlaardingen. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven dat van de aanwijzing van de eerste 4 koopzondagen door de winkeliers in het stadscentrum geen gebruik is gemaakt. Desalniettemin is het college van burgemeester en wethouders slechts bevoegd om op basis van de Winkeltijdenwet en de daarop gebaseerde verordening 12 koopzondagen aan te wijzen. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht om de aanwijzing van het aantal koopzondagen aan te passen, zodat deze in overeenstemming met de Winkeltijdenwet is.
Deelt u de mening dat artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet gemeenteraden slechts de bevoegdheid verleent om zelf ten hoogste 12 koopzondagen aan te wijzen en dat de toegewezen koopzondagen alleen per deel van de gemeente kunnen verschillen?
Het klopt dat gemeenten slechts twaalf zon- of feestdagen per jaar mogen aanwijzen waarop de winkels geopend mogen zijn. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk. Het is echter niet zo dat alleen de gemeenteraad deze twaalf koopzondagen mag vaststellen. In artikel 3, lid 2, van de Winkeltijdenwet staat dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het aanwijzen van de twaalf zon- of feestdagen per jaar mag delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
Deelt u de mening dat het raadsbesluit om 18 koopzondagen toe te staan en winkeliers zelf er 12 te laten kiezen rechtstreeks ingaat tegen de Winkeltijdenwet en dat dit voorstel dus in strijd is met het recht?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangewezen, geeft de verordening het college van burgemeester en wethouders het recht om twaalf zon- of feestdagen per jaar aan te wijzen. Dit is niet in strijd met de Winkeltijdenwet.
Hebt u er tevens kennis van genomen dat de betrokken wethouder in de commissievergadering van 24 februari 2011 heeft aangegeven niet van plan te zijn ten behoeve van de handhaving ambtenaren met afvinklijstjes op pad te sturen en dat daarmee handhaving van het besluit – zelfs als het besluit binnen de regels van de wet zou vallen – niet gewaarborgd is?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. De burgemeester van de gemeente Vlaardingen heeft tijdens de raadsvergadering van 17 maart 2011 toegezegd dat de Winkeltijdenwet gehandhaafd zal worden. Ik ga er dan ook vanuit dat de handhaving van het besluit en daarmee de verordening gewaarborgd is.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2011: «indien een besluit van een gemeente echter duidelijk in strijd met de wet is, zal ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat besluit van een gemeente voordragen voor vernietiging»?2
Ja.
Bent u bereid dit besluit voor vernietiging voor te dragen wegens strijd met het recht, om daarmee duidelijk te maken dat een raadsbesluit dat in strijd is met de Winkeltijdenwet niet toegestaan is en dat moet worden voorkomen dat meer gemeenten gebruik gaan maken van deze of vergelijkbare methoden buiten de wet om?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, is de verordening niet in strijd met de Winkeltijdenwet. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 30 maart 2011 tot aanwijzing van de twaalf koopzondagen is mogelijk wel in strijd met de Winkeltijdenwet. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht de aanwijzing van het aantal koopzondagen in overeenstemming te brengen met de Winkeltijdenwet. Ik wil het antwoord op dit verzoek aan de gemeente afwachten, alvorens ik een beslissing neem over het voordragen van dit besluit van het college van burgemeester en wethouders voor vernietiging.
Het in dienst nemen van oudere politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie moet minder streng zijn voor oudere sollicitant»1 en kent u de rapportage «Politietop», over waardering, respect en gezag bij de politie?
Ja.
Wordt er op dit moment al onderscheid gemaakt ten aanzien van de fysieke eisen die aan oudere dan wel jongere politieagenten worden gesteld? Zo ja, welke verschillen worden er gemaakt en door welke korpsen?
Momenteel wordt er geen onderscheid gemaakt ten aanzien van de fysieke eisen die aan oudere dan wel jongere politieagenten gesteld worden.
Deelt u de aanbeveling uit het genoemde rapport om de gemiddelde leeftijd van politiemensen op straat te verhogen omdat «politiemensen met meer ervaring stralen haast vanzelf meer gezag uit[stralen] en van burgers meer respect en waardering» krijgen? Zo ja, hoe gaat u aan de aanbeveling tegemoet komen? Zo nee, waarom niet?
Het werk van de politie op straat is vaak uitdagend en moeilijk. Het streven is dat alle politiemedewerkers, ongeacht leeftijd of ervaring, gezag uitstralen en hierdoor respect en waardering krijgen van de burger. Samen met de RKC en de Politieacademie werk ik aan het programma- en actieplan «versterking professionele weerbaarheid»; onderdeel van dit programma is het versterken van de veerkracht, vakmanschap en het gezag van politieambtenaren.
Deelt u de mening dat er tijdens sollicitaties verschil dient te worden gemaakt in de eisen ten aanzien van de fysieke conditie als het om jonge en oudere kandidaten gaat? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom moeten oudere agenten aan dezelfde fysieke eisen voldoen dan hun jongere collega’s?
Onderdeel van de selectieprocedure bij de politie is het fysiek motorisch onderzoek. De Politieacademie heeft de beschikbare data met betrekking tot de gemeten tijden voor het fysiek motorisch onderzoek geanalyseerd. Deze analyse is gemaakt om te komen tot leeftijdsdifferentiatie met betrekking tot de normtijden voor het fysiek motorisch onderzoek. De uitkomst van het onderzoek worden naar verwachting eind mei besproken met de vakbonden. Doelstelling is om de nieuwe normtijden voor het fysiek motorisch onderzoek rond de zomer in te voeren.
Bent u bekend met de plannen van het politiekorps Amsterdam Amstelland om verschillende fysieke eisen voor oudere en jongere agenten te gaan stellen? Zo ja, wat houden die plannen in? Bent u bereid zich in te zetten voor verdere verspreiding van die plannen?
Het korps Amsterdam-Amstelland heeft aangegeven geen eigen plannen te hebben om verschillende fysieke eisen te gaan stellen voor oudere en jongere agenten.
Deelt u de mening dat, ook al is het kabinet voornemens positieve discriminatie voor groepen op de arbeidsmarkt af te schaffen, er tenminste belemmeringen voor oudere kandidaat politieagenten moeten worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Doelstelling is om in de selectieprocedure zal, zoals aangegeven bij vraag 4, voor het fysiek motorisch onderzoek leeftijdsdifferentiatie toe te passen. Met betrekking tot de overige onderdelen van de selectieprocedure zie ik geen belemmeringen voor oudere kandidaten. De overige onderdelen van de selectieprocedure, en eisen die gesteld worden aan kandidaten, zijn dan ook voor een ieder gelijk.