Het bericht ‘Privacywaakhond CBP schendt privacy’ |
|
Louis Bontes (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Privacywaakhond CBP schendt privacy»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de privacywaakhond blundert door privacygevoelige data te publiceren?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft mij meegedeeld dat het ging om enkele adresgegevens. Tot personen herleidbare gegevens hadden niet in het betreffende rapport over Google terecht horen te komen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Bent u bereidt het CBP op deze blunder aan te spreken en zo nodig tot maatregelen over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het CBP heeft direct na het constateren van dit incident – nog voor de publicatie van het in vraag 1 bedoelde bericht – maatregelen genomen in de vorm van het anonimiseren van het rapport. Ook heeft het CBP een aantal personen gebeld op wie de gegevens betrekking hadden en hen excuses aangeboden voor eventueel ontstane overlast. Ik vind dat een adequate reactie en acht het CBP voldoende in staat uit dit incident zelf de juiste lessen te trekken om herhaling te voorkomen.
Ziet u in deze berichtgeving aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de werkwijze van het CBP? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Een door de politie in beslag genomen anti-PVV-spandoek |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gisteren te Den Haag tijdens een demonstratie van de HTM een anti-PVV-spandoek heeft verboden?
Tijdens een demonstratie door medewerkers van HTM op 20 april jongstleden is een spandoek uit de demonstratie verwijderd. Er is echter geen sprake van inbeslagname of verbod door de politie. Volgens informatie die ik van de politie heb ontvangen heeft de organisator van de demonstratie, de Federatie Nederlands Vakverenigingen (FNV), het spandoek verwijderd of laten verwijderen. Het is mij niet bekend wat er precies op het spandoek stond en wat de reden was voor het (laten) verwijderen hiervan.
Wat stond er precies op dit spandoek? Waarom gaf deze tekst aanleiding tot ingrijpen van de politie? Klopt het dat het spandoek zonder opgave van reden moest worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich deze ingreep tot de artikelen 7 en 9 van de Grondwet, respectievelijk de uitingsvrijheid en de vrijheid van vergadering en betoging? In hoeverre rechtvaardigde het gewraakte spandoek in inbreuk op deze grondwettelijk erkende rechten?
Er is geen sprake van inbreuk van artikelen 7 en 9 van de Grondwet, aangezien er geen sprake is van een inbeslagname of verbod door de politie van het spandoek.
'Het experiment in Drenthe met persoonsvolgende bekostiging |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het experiment persoonsvolgende bekostiging in Drenthe is mislukt? Bent u het met die conclusie eens?1
Ik deel de conclusie van dit artikel niet. Naar mijn mening is een experiment er op gericht om te onderzoeken hoe processen in de praktijk verlopen. Uit het experiment zijn waardevolle elementen naar voren gekomen die bij de ondersteuning van cliënten kunnen worden gebruikt.
In lijn met mijn toezegging aan uw Kamer heb ik het eindrapport van dit experiment bijgevoegd.2
Welke verwachtingen had u van het experiment? Is aan uw verwachtingen voldaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn verwachting van het experiment was dat inzicht zou gaan ontstaan in het keuzeproces van cliënten met een verstandelijke beperking (en hun omgeving) die gebruikmaken van intramurale AWBZ-zorg. Daarbij zou met name de invloed van de introductie van zorgzwaartepakketten en de samenwerking tussen zorgkantoor, zorgaanbieders en cliëntondersteuners op dit keuzeproces worden bezien. De veronderstelling was dat cliënten op een andere wijze hun keuzeproces zouden inrichten.
Uit het experiment is naar voren gekomen dat de VG-cliënten al in een zeer vroeg stadium een keuze maken voor de instelling waarvan zij de zorg willen ontvangen. De interventies die in het experiment zijn uitgevoerd zijn vooral gericht geweest op de fase na de indicatiestelling. Veelal is dan de keuze al gemaakt, waardoor de interventies nauwelijks effect hebben gesorteerd.
Deelt u de mening dat dit experiment erop wijst dat het tussen zorginstellingen laten «shoppen» van mensen niet de juiste wijze is om de eigen regie van gehandicapten en hun familie te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In het experiment ging het niet om het «shoppen» tussen instellingen, maar om het verstrekken van gerichte informatie zodat cliënten zelf een goede keuze kunnen maken. Daarnaast was een tweede peiler van het experiment om cliënten gericht te ondersteunen bij deze keuze, indien zij dit wensen. Dit acht ik nog steeds een goede methode.
Wat is de belangrijkste les die u uit dit experiment trekt?
Een belangrijke les uit dit experiment is dat het keuzeproces per doelgroep sterk kan verschillen en dat keuze-ondersteunende instrumenten toegespitst op de doelgroep moeten worden ingezet. Daarnaast bepalen niet alleen keuze-ondersteunende instrumenten de keuze maar spelen ook andere factoren een rol.
Deelt u de mening dat uit dit experiment blijkt dat zorgaanbieders, wanneer zij moeten concurreren, zich vooral richten op het belang van het binnenhalen van zorgvragers voor de eigen instelling in plaats van op samenwerken? Zo nee, waarom niet?
In dit experiment is naar voren gekomen dat zorgaanbieders in de VG-sector in Drenthe zich vooral richten op hun eigen zorgaanbod en weinig onderscheidend zijn. Een van de aanbevelingen van het experiment is om de samenwerking tussen de zorgaanbieders te vergroten zodat vernieuwende zorgarrangementen tot stand kunnen komen.
Vindt u het een wenselijk scenario als mensen die een indicatie voor zorg krijgen, worden overspoeld met aanbiedingen van «zorgarrangementen»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is niet wenselijk dat mensen met een indicatie worden overspoeld met aanbiedingen van zorgarrangementen. Mijn insteek is veeleer dat cliënten gerichte informatie ontvangen over de zorgmogelijkheden in hun regio die aansluit bij hun zorgvraag.
Bent u van mening dat, gelet op het feit dat de meeste mensen al vóór het aanbieden van arrangementen hun keuze voor een zorgaanbieder hadden bepaald, het doen van aanbiedingen na de indicatiestelling overbodig is en zelfs het daadwerkelijk leveren van zorg kan vertragen? Zo nee, waarom niet?
Bedacht dient te worden dat het in dit experiment ging om VG-cliënten die al langer (bijvoorbeeld via dagbesteding of leerplekken) een band hadden met een bepaalde zorgaanbieder. Daarbij weet een groot deel van deze cliënten dat op termijn een beroep zal worden gedaan op intramurale AWBZ-zorg. Zij bereiden zich gedurende langere tijd voor op deze stap.
Uit het experiment is dan ook naar voren gekomen dat voor deze specifieke groep de extra informatie na de indicatiestelling weinig toegevoegde waarde heeft. Uit het experiment is niet gebleken dat door deze extra informatie de daadwerkelijke zorgverlening is vertraagd.
Deelt u de mening dat het bestaan van wachtlijsten schadelijk is voor de keuzevrijheid van mensen die zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze pakt u die wachtlijsten aan?
Het bestaan van wachtlijsten beperkt de keuzemogelijkheden van cliënten. Het is dan ook aan het zorgkantoor om deze wachtlijsten zoveel mogelijk te voorkomen en waar deze wel bestaan extra inzet te plegen, zodat cliënten binnen een aanvaardbare periode van zorg worden voorzien.
Deelt u de mening dat ongeacht het aangeboden «arrangement» van de zorgaanbieder, overal de zorg gegarandeerd van goede kwaliteit moet zijn omdat anders de solidariteit gevaar loopt? Zo nee, waarom niet?
Alle zorgarrangementen dienen aan de wettelijke kwaliteitseisen te voldoen. Dit heeft niet zozeer te maken met het solidariteitsbeginsel als wel met het uitgangspunt dat voor alle kwetsbare mensen die zijn aangewezen op AWBZ-zorg de basiskwaliteit gegarandeerd moet zijn.
Deelt u de mening dat de solidariteit in een woongroep gevaar loopt als de Zorgzwaarte pakketten (ZZP’s) niet kostendekkend zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u de ZZP’s kostendekkend zoals in het regeerakkoord is afgesproken? Kunt u garanderen dat de naderende overschrijdingen van de begroting voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hier niets aan afdoen?
Uit gesprekken met cliënten en hun familie, die in het kader van het experiment zijn gehouden, komt naar voren dat men de solidariteit in de groep vanzelfsprekend vindt . Zij vinden het dan ook logisch dat uit het ZZP-bedrag ook collectieve voorzieningen worden betaald. Het is aan zorgaanbieders om een evenwichtig pakket van individuele en collectieve voorzieningen aan te bieden. Om dit mogelijk te maken zijn de ZZP-bedragen vastgesteld afhankelijk van de zorgzwaarte van de cliënten en de kosten die daarmee samenhangen. In algemene zin deel ik niet de mening dat de omvang van de ZZP-bedragen van invloed is op de solidariteit van de cliënt in een woongroep.
In het regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld om ZZP-bedragen te kunnen verhogen. In de brief over het vernieuwingsprogramma langdurige zorg, die ik u de komende maand zal toesturen, zal ik aangeven op welke wijze dit zal geschieden. Het bedrag dat beschikbaar is zal niet worden beïnvloed door de overschrijdingen op de begroting van VWS.
Hoe bereikt u dat zorgaanbieders zich niet richten op het binnenhalen van cliënten met zo hoog mogelijke ZZP’s?
Uit het experiment is niet naar voren gekomen dat de zorgaanbieders zich alleen richten op het binnenhalen van cliënten met een zo hoog mogelijk ZZP.
De constatering in Drenthe is juist dat het aanbod te homogeen is en een inspanning moet worden geleverd om te komen tot een meer gedifferentieerd zorgaanbod. Door het versterken van de samenwerking gaan de VG-zorgaanbieders in Drenthe proberen om dit gedifferentieerde zorgaanbod te ontwikkelen.
Hoe duidt u een van de conclusies dat vraagsturing voor een groep bewoners zich voornamelijk uit in gemeenschappelijke zaken, mits de basiszorg op orde is voor de individuele bewoners?
De conclusie waarop u doelt heeft betrekking op het onderwerp solidariteit dat in het antwoord op vraag 10 aan de orde is gekomen.
Aanvullend kan daarbij worden opgemerkt dat uit het experiment naar voren komt dat cliënten het uitgangspunt delen dat de kwaliteit van de basiszorg op orde moet zijn. Dit vinden zij van wezenlijk belang. Als aan dit uitgangspunt is voldaan vinden het zij het ook vanzelfsprekend dat er ruimte is om gemeenschappelijke zaken vorm te geven (vanuit het zorgzwaartepakket).
Ik kan mij goed verplaatsen in deze gedachtelijn van de cliënten (en hun familie).
Het bericht dat supermarkten, winkels en particulieren in de binnenstad van Amsterdam maar één alcoholische consumptie per klant mogen verkopen op Koninginnedag 2011 |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat supermarkten, winkels en particulieren in de binnenstad van Amsterdam maar één alcoholische consumptie per klant mogen verkopen op Koninginnedag 2011?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van dit voorstel, gezien het gestelde doel van het voorkomen van onrust? Deelt u de zorg dat dit tot langere rijen en meer drukte bij verkooppunten tot gevolg kan hebben en daarmee juist onrust kan veroorzaken? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Op Koninginnedag wordt door de toenemende aantallen bezoekers de druk op binnenstad van Amsterdam steeds groter. Om de veiligheid te waarborgen en deze bijzondere dag in goede banen te leiden, heeft de gemeente «spelregels» opgesteld. Het is een heel stelsel van regels die ook betrekking hebben op de openbare orde en veiligheid en waarin maatregelen worden beschreven die beogen overlast tegen te gaan. De regels zien tevens op het op verantwoorde wijze verkopen en verstrekken van alcohol. De Nederlandse Spoorwegen voert overigens eveneens een aangescherpt alcoholbeleid rond Koninginnedag.
Ook voor horecaondernemers staat de veiligheid van dit evenement voorop en zij onderschrijven de spelregels en het alcoholbeleid van de gemeente Amsterdam. Particulieren en winkels zonder alcoholvergunning mogen geen alcohol verkopen. De verkoop is voorbehouden aan de horeca. Voor de horeca is de buitentap-tijd met een uur teruggebracht. Loketverkoop van alcohol is niet toegestaan. Uit contacten met Koninklijke Horeca Nederland blijkt dat zij achter de totaalset van afspraken en de door Amsterdam opgestelde spelregels staan. Men geeft aan dat er geen nadeel is voor horeca met vergunning en buitentaps. Met de spelregels en afspraken – die ook voor detailhandel, supermarkten en stations gelden – moet het juist mogelijk zijn rendabel te blijven investeren in Koninginnedagevenementen.
Het waarborgen van de openbare orde is een verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en van de burgemeester in het bijzonder. Ik zie voor mij geen aanleiding hier – in dit stadium – in te treden; zeker nu lokaal ook op alle niveaus met betrokkenen wordt gesproken. Zo heeft de burgemeester richting Koninklijke Horeca Nederland aangegeven te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de detailhandel te betrekken bij de oplossing van problemen en een bijdrage te leveren aan de veiligheid en het alcoholmatigingsbeleid waar de de gemeente en horeca ondernemers samen voor staan.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van deze maatregel? Deelt u de zorg of de impact van deze maatregel wel in verhouding staat tot het beoogde doel? Deelt u deze zorg? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting voor de gevolgen voor horecaondernemers? Deelt u de zorg dat dit zeer lastig te handhaven is door ondernemers en voor hen grote problemen kan opleveren? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat Koninginnedag al over acht dagen plaats vindt, bent u bereid deze vragen per ommegaande te beantwoorden?
Ja.
Uitsluiting kandidaten algemene verkiezingen in Turkije op 12 juni 2011 |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de opvatting dat de uitsluiting van 12 kandidaten, waaronder Leyla Zana naast ook niet Koerdische kandidaten, voor de algemene verkiezingen in Turkije op 12 juni in strijd is met de normen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) voor vrije en eerlijke verkiezingen? Indien neen, waarom niet?1
Nederland is van mening dat kandidaten, waaronder ook Koerden, het recht hebben zich te kandideren voor de parlementsverkiezingen in Turkije. Kandidaten op voorhand hiervan uitsluiten, is niet alleen in strijd met de OVSE-normen, maar staat ook haaks op de Kopenhagen-criteria waaraan Turkije als kandidaat-lidstaat van de EU dient te voldoen. Op het voornemen om genoemde personen van deelname uit te sluiten, is overigens ook door journalisten, ngo’s en politici, waaronder AKP-leden, afwijzend gereageerd. Uiteindelijk hebben zeven van de twaalf personen alsnog toestemming gekregen om zich te kandideren, nadat zij hadden aangetoond dat zij de aan hen opgelegde straf hadden uitgezeten. De overige vijf kandidaten waren niet in staat om de gevraagde documenten (tijdig) te overleggen, waardoor de Turkse Kiesraad, de «Hoge Electorale Raad», hun uitsluiting heeft gehandhaafd.
Deelt u de opvatting dat deze maatregelen niet bijdragen aan het noodzakelijke proces van verdergaande democratisering in Turkije? Indien nee, waarom niet?2
Het op voorhand uitsluiten van groepen of personen van verkiezingen draagt niet bij aan het democratiseringsproces in Turkije.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot onderhandelingen van de EU met Turkije over de hoofdstukken 23 en 24 van het toetredingsverdrag? Deelt u de mening dat hoe dan ook, dus ook nu al, de basisprincipes van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens moeten worden toegepast in Turkije? Indien nee, waarom niet?3
Hoofdstukken 23 (rechtelijke macht en fundamentele vrijheden) en 24 (JBZ) zijn nog niet geopend, mede omdat een lidstaat een de facto-blokkade op bespreking van de openingsvoorwaarden heeft gelegd. Turkije is verder zowel partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens als EU-kandidaat-lidstaat en kan daarom aan de onderliggende basisprincipes gehouden worden.
Bent u bereid er op zo kort mogelijke termijn bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen deze kandidaten alsnog de gelegenheid te geven zich officieel te kandideren voor de verkiezingen? Indien nee, waarom niet?
Beoordeling van individuele kandidaten is in eerste instantie aan de Turkse Kiesraad. Daarnaast is het aan het Turkse parlement om zich over de uiteindelijke datum van de verkiezingen te buigen. Nederland zal zorgen over de verkiezingen in Turkije zonodig bilateraal en in multilateraal verband aan de orde stellen.
Deelt u de mening dat uitstel van de algemene verkiezingen van 12 juni een reële optie moet zijn om de verkiezingen met alle kandidaten mogelijk te maken? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het aanhoudende geweld in Nigeria |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de vele berichten over het aanhoudende en systematische geweld, in het noorden van Nigeria, tegen de aanhangers van de herkozen president Goodluck Johnson?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit geweld de overigens vrij en eerlijk verlopen verkiezingen achteraf dreigt te ondermijnen en steeds grotere verdeeldheid in Nigeria veroorzaakt?
Ondanks een relatief vreedzaam en eerlijk verloop van de presidentsverkiezingen braken na de bekendmaking van de voorlopige uitslagen in delen van Noord-Nigeria gewelddadigheden uit met honderden (tot mogelijk duizenden) doden en gewonden en tienduizenden ontheemden tot gevolg. Ik veroordeel deze ernstige geweldsuitbarstingen, die de politieke stabiliteit kunnen ondermijnen en verdeeldheid kunnen veroorzaken.
Worden christenen op grote schaal door boze moslims afgeslacht in het noorden, omdat de moslims boos zijn omdat «hun» kandidaat de verkiezingen heeft verloren, waarbij zij veronderstellen dat dit door fraude is gebeurd? Zo ja, waarom slagen de internationale waarnemers er dan niet in de boodschap te laten landen dat de verkiezingen vrij en eerlijk zijn verlopen? Wat kan de internationale gemeenschap doen om die boodschap wel voor het voetlicht te krijgen?
Na de bekendmaking van de voorlopige uitslagen van de presidentsverkiezingen braken op 17 april in vrijwel alle noordelijke deelstaten verkiezingsrellen uit. Onder aanhangers van oppositiekandidaat Buhari bestaat veel frustratie over de vermeende verkiezingsfraude en het onverwacht grote succes van zittend President Jonathan (die afkomstig is uit het zuiden en presidentskandidaat was van de sinds jaar en dag regerende People’s Democratic Party (PDP)). De escalatie van geweld lijkt leger en politie te hebben verrast. In eerste instantie moesten vooral christelijke wijken, kerken en woningen van partijgenoten van Jonathan het ontgelden. De daders zijn voornamelijk ongeschoolde moslimjongeren uit de armste gelederen van de samenleving met weinig perspectief op sociaaleconomische vooruitgang. Er heerst grote frustratie onder hen over het gebrek aan gerealiseerde ontwikkeling en goed bestuur onder leiderschap van de zowel uit christenen als moslims bestaande politieke elite van de PDP van Goodluck Jonathan. Zij hadden hun hoop gevestigd op de noordelijke islamitische kandidaat Buhari van de Congress for Progressive Change (CPC) en hebben geen boodschap gehad aan de uitspraken van zowel lokale als internationale verkiezingswaarnemers. Deze bestempelden de presidentsverkiezingen als de meest geloofwaardige verkiezingen sinds de hervatting van de democratie in 1999.
Direct na de presidentsverkiezingen legde EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton op 18 april 2011 een verklaring af, waarin zij namens de EU het geloofwaardige karakter van het verkiezingsverloop benadrukte maar tegelijkertijd het geweld veroordeelde. Vanuit het streven bij te dragen aan eerlijke en vrije verkiezingen heeft Nederland met vijf verkiezingswaarnemers deelgenomen aan de EU-verkiezingswaarnemingsmissie. Het eindrapport van de EU-verkiezingswaarsnemingsmissie wordt binnen twee maanden na de verkiezingen afgerond.
De internationale gemeenschap en de EU zullen in de politieke dialoog met Nigeria blijven zoeken naar een gebalanceerde reactie op de politieke spanningen en aanpak van armoede en goed bestuur ter bevordering van de politieke stabiliteit, vrede en veiligheid in Nigeria.
Zijn de meeste daders van slachtpartijen en gruwelijke verminkingen jongens, adolescenten nog, die aan het moorden slaan omdat zij te horen krijgen dat hun uitzichtloze situatie wordt veroorzaakt door achterstelling door christenen? Op welke wijze kan de EU en de internationale gemeenschap de Nigeriaanse nationale en regionale autoriteiten ondersteunen om deze spiraal van geweld te doorbreken?
Zie antwoord vraag 3.
Kan de EU niet een ontmoeting tot stand brengen tussen president Johnson en diens uitdager Buhari, met als inzet een gezamenlijke verklaring dat de uitkomst van de verkiezingen dient te worden geaccepteerd en dat beide leiders zullen optreden tegen geweld vanuit de eigen achterban?
Oppositiekandidaat Buhari heeft zich niet bereid getoond tot een inhoudsvolle politieke dialoog. Hij vecht nu langs juridische weg de uitslag van de presidentsverkiezingen in een aantal deelstaten aan op basis van vermeende verkiezingsfraude.
Welke instrumenten kan de EU en de internationale gemeenschap inzetten om het Noorden van Nigeria weer enig perspectief op (economische) ontwikkeling te bieden, ten einde langs die weg en duurzaam de escalatie van geweld te doorbreken, alsmede radicale moslimgroeperingen de wind uit de zeilen te nemen?
Het noorden van Nigeria heeft te maken met toenemende werkloosheid, analfabetisme en weinig sociaaleconomisch perspectief. In de politieke dialoog met Nigeria dringt de EU aan op het voeren van beleid gericht op goed bestuur, mensenrechten, corruptiebestrijding en economische hervormingen. De EU ondersteunt dat met een programma van € 677 miljoen voor de periode 2009–2013, dat zich richt op bovengenoemde thema’s. In het programma is ook aandacht voor het creëren van werkgelegenheid. Nigeria heeft daarnaast goede markttoegang tot de EU onder het algemeen preferentieel stelsel. Ook de Wereldbank heeft in haar «Country Assistance Strategy» voor Nigeria jeugd en bestrijding van werkloosheid tot prioriteit gemaakt.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen?
Ja, in Nigeria wordt dit actief uitgedragen door de Nederlandse ambassade in de contacten met de Nigeriaanse overheid. In EU-kader worden de recente politieke ontwikkelingen in Nigeria nauwlettend gevolgd en wordt waar nodig actief stelling genomen, onder meer door verklaringen van HV Ashton en van de EU-ambassadeurs in Nigeria. Tevens steunt Nederland actief de inzet in Nigeria van VN-organisaties zoals UNDP en UNICEF.
De aanstelling van M. Calon als speciaal adviseur voor het verbeteringstraject bij de Dienst Regelingen |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat de heer M. Calon benoemd is als speciaal adviseur voor de noodzakelijke verbeteringen bij Dienst Regelingen?
Waarom is gekozen voor de heer Calon terwijl hij al in de adviesraad van Dienst Regelingen zat? Waarom is niet gekozen voor een onafhankelijk persoon?
De heer Calon is gekozen vanwege zijn specifieke kennis van de praktijk en van Dienst Regelingen. Hij legt voor twee maanden zijn functie neer als lid van de Raad van Advies van Dienst Regelingen.
Wat krijgt de heer Calon betaald voor zijn werkzaamheden als lid van de adviesraad van Dienst Regelingen?
De heer Calon ontvangt € 1500,– voor 1,5 dag per week, dat is inclusief reis- en verblijfkosten.
Wat bedraagt de verdienste per uur en hoeveel uur staat er binnen deze twee maanden voor de opdracht als speciaal adviseur?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 26 april 18.00 uur?
Ja.
Het bericht ‘Verbijstering na politiepromotie’ |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbijstering na politiepromotie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hier minimaal sprake is van ongewenst en niet integer handelen van politieofficieren die een voorbeeldfunctie hebben, zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de conclusies van een onderzoek in opdracht van Europol, door OLAF (het Europees bureau voor fraudebestrijding), naar een sollicitatieprocedure bij Europol is bij het KLPD een intern onderzoek gestart naar het handelen van een medewerker die betrokken was bij deze procedure. De korpschef van het KLPD heeft mij gemeld dat uit de uitkomsten van dit recentelijk afgesloten intern onderzoek consequenties zijn getrokken. De functionaris wordt teruggezet in rang en belast met werkzaamheden bij een andere dienst binnen het KLPD.
Ook ten aanzien van de voormalig deputy director zijn consequenties getrokken. Hij is inmiddels belast met projectmatige werkzaamheden binnen het KLPD. Hij bekleedt geen leidinggevende functie en ontvangt derhalve evenmin de daarbij behorende toelagen.
Ik ben van mening dat alle politiemedewerkers, ook politieofficieren, een voorbeeldfunctie hebben, zeker als het om integer gedrag gaat.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste bevindingen zijn van het door Europol ingestelde interne onderzoek, alsmede het door OLAF uitgevoerde externe onderzoek zodra dit is afgerond? Kunt u ook verklaren waarom het externe onderzoek zo extreem lang duurt?
Gezien het vertrouwelijke karakter kunnen de bevindingen van het door OLAF uitgevoerde onderzoek niet openbaar gemaakt worden. Een verklaring omtrent de duur van het onderzoek heb ik niet, aangezien OLAF hier zijn eigen verantwoordelijkheid in heeft.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om betrokken politieofficieren te bevorderen qua schaal of functie kort nadat of terwijl er nog onderzoeken lopen, zoals in dit geval bij OLAF? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Ten aanzien van de betrokken politiefunctionarissen, is in verband met de onderhavige kwestie passend gereageerd. Er is geen sprake van een bevordering.
Is het u bekend dat er in het (recente) verleden tegen de politieofficier Mossink wegens niet integer gedrag een disciplinaire maatregel is genomen door het KLPD, die resulteerde in een vroegtijdige overplaatsing en bevordering naar de Nationale recherche (o.l.v. diezelfde heer Tom Driessen)? Zo ja, wat vindt u van dergelijke maatregelen. Zo nee, bent u bereid dit nader te (doen) onderzoeken?
Er is in het recente verleden geen sprake geweest van een disciplinaire maatregel tegen de betreffende politieofficier. De bedoelde overplaatsing heeft plaatsgevonden in het kader van een managementmaatregel voor een groep mensen waarvan de betreffende politieofficier deel uitmaakte. De verplaatsing naar de dienst Nationale Recherche had te maken met de expertise van de betreffende politieofficier en paste in zijn loopbaan. Dit was een horizontale verplaatsing en geen bevordering. Pas in de loop van de tijd – na ruim drie jaar – heeft, op basis van de kwaliteit van werkzaamheden, tijdens de reorganisatie van de dienst Nationale Recherche in december 2009 een plaatsing in een andere functie en bijbehorende bevordering tot commissaris binnen de dienst Nationale Recherche van het KLPD plaatsgevonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de frustratie en negatieve gevoelens bij politiemensen alsmede de negatieve beeldvorming ten aanzien van werving en selectie bij de Nederlandse politie en Europol weg te nemen?
Op grond van de conclusies van de onderzoeken naar het handelen van de betrokken politieofficieren, zijn inmiddels consequenties getrokken, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2.
Het Nederlandse optreden ten aanzien van de huidige situatie in Syrië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de handelingen van de Syrische veiligheidstroepen in verschillende steden, waaronder Deraa en Jabla?
Ik ben geschokt over het gewelddadige optreden van de Syrische autoriteiten tegen betogers.
Welke concrete handelingen heeft u genomen in reactie op deze acties? Welke rol speelt het Europese hulpprogramma in uw visie?
Ja, ik heb zowel mondeling als schriftelijk de volgende maatregelen voorgesteld:
De VN-Mensenrechtenraad heeft het optreden van Syrië veroordeeld en opgeroepen tot een «fact-finding»-missie van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. De EU heeft inmiddels een wapenembargo en een verbod op de uitvoer van goederen bestemd voor interne repressie ingesteld. In haar verklaring van 29 april jl. kondigde de Hoge Vertegenwoordiger aan dat naast het nemen van aanvullende maatregelen, de EU het proces naar het Associatie-Akkoord opschort en het hulpprogramma tegen het licht zal houden. In haar verklaring van 9 mei kondigde de HV aan dat besloten was tot het instellen van een bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen 13 personen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen demonstranten.
Heeft u aangedrongen bij de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie Ashton, om gerichte sancties in te stellen, zoals het bevriezen van tegoeden, reisverboden en een wapenembargo? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier zult u, ook in EU- en VN-verband, samenwerken met Turkije om het Syrische regime een halt toe te roepen?
Ik ben van mening dat de inspanningen van de EU en Turkije elkaar in de regio kunnen versterken. Zo riep de Turkse premier Erdoğan het Syrische regime onlangs onder meer op tot onverwijlde democratisering. Gegeven de goede contacten van Turkije met de Syrische regering, is het van belang waar mogelijk – ook in EU- en VN-verband – gezamenlijk op te trekken. In elk geval blijven de regionale ontwikkelingen in consultaties met de Turkse regering aan de orde komen.
Heeft u opgeroepen tot een buitengewone zitting van de VN-Mensenrechtenraad om de situatie in Syrië, maar ook in Bahrein en Jemen te bespreken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Deze buitengewone zitting heeft op initiatief van de VS en met steun van Nederland, reeds plaatsgevonden, met de uitkomst zoals geschetst in het antwoord op vraag 2.
Heeft u de Syrische autoriteiten klemmend verzocht om internationale waarnemers en journalisten in Syrië toe te laten? Zo nee, wanneer zal dit gebeuren?
De HV heeft namens de EU bij herhaling bij de Syrische autoriteiten er op aangedrongen zorg te dragen voor «free access of the media», laatstelijk nog in haar verklaring van 29 april jl. Nederland zal zich in de relevante fora ervoor blijven inzetten dat de druk op de Syrische regering terzake hoog wordt gehouden.
Is de EU in staat actief bij te dragen aan de toegang van de Syrische bevolking tot nieuwsbronnen, waaronder het internet? Zo ja, of welke manier draagt Nederland hieraan bij?
Zie antwoord vraag 6.
Het bestaan van onverzekerde en niet verzekerbare risico’s uit het verleden voor werkgevers |
|
Erik Ziengs (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u de arresten van de Hoge Raad:
Ja. Over deze arresten zij het volgende opgemerkt. De in de voorliggende vragen centraal staande op de werkgever rustende verzekeringsplicht is door de Hoge Raad expliciet aangenomen in zijn arresten van 1 februari 2008. In de daarvoor gewezen arresten, waaronder in het bijzonder in HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 235 (De Bont/Oudenallen), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij een verkeersongeval betrokken raakt, diens werkgever, gezien de aard van de arbeidsovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW, in beginsel de niet door een verzekering gedekte schade die de werknemer daardoor lijdt, heeft te dragen. Dit is slechts anders in geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Sinds HR 12 januari 2001, NJ 2001, 253 (Vonk/Van der Hoeven) en dit arrest uit 2002, wordt algemeen aangenomen dat de werkgever aansprakelijk is voor de niet door een verzekering gedekte schade die werknemers lijden door verkeersongevallen die hen als bestuurder van een motorvoertuig in de uitoefening van hun werkzaamheden overkomen. Interessant voor de verdere ontwikkelingen op dit terrein is dat de werkgever volgens deze arresten aansprakelijk is voor de «niet door een verzekering gedekte schade». In HR 18 maart 2005, NJ 2009, 328 (KLM/De Kuijer), oordeelde de Hoge Raad hierover nog dat de werkgever deze schade voor zijn rekening moet nemen, eventueeldoor het sluiten van een adequate verzekering. Op 1 februari 2008 wijst de Hoge Raad vervolgens de twee hierboven genoemde arresten waarin een verzekeringsplicht is aangenomen (HR 1 februari 2008, NJ2009, 330 en 331 (Maasman/Akzo en Kooiker/Taxicentrale Nijverdal)). De Hoge Raad heeft in deze arresten bepaald dat de werkgever voor een behoorlijke verzekering van de werknemer voor de gevolgen van een verkeersongeval dient te zorgen en dat hij, wanneer hij dat heeft nagelaten, de dientengevolge niet door verzekering gedekte schade van de werknemer dient te dragen. De Hoge Raad merkt hierover op:
«De aan het gemotoriseerde verkeer verbonden, door velen met grote regelmaat gelopen, risico's van ongevallen hebben mettertijd geleid tot een goede verzekerbaarheid van deze risico's tegen betaalbare premies. In het licht hiervan moet (...) worden geoordeeld dat de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval.»1
De Hoge Raad geeft vervolgens enkele aanwijzingen over de reikwijdte van de verplichte dekking. Hij merkt hierover op dat in het bijzonder betekenis toekomt aan de bestaande verzekeringsmogelijkheden en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen. Daarbij is volgens de Hoge Raad ook van belang of de verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. Ook merkt hij op dat de omvang van de verplichting van geval tot geval nader vastgesteld moet worden. Ten slotte merkt hij op dat de verzekering in elk geval geen dekking behoeft te verlenen voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Deelt u de mening dat met deze arresten een verzekeringsplicht met terugwerkende kracht is geïntroduceerd voor werkgevers op grond van het goed werkgeverschap in geval de werknemer schade lijdt bijvoorbeeld als gevolg van een eenzijdig ongeval? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 1 februari 2008 niet uitdrukkelijk aandacht besteed aan voor die datum plaatsgevonden verkeersongevallen. Aannemelijk is daarom dat de verzekeringsplicht ook ziet op die ongevallen. Daarbij is het volgende van belang. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de reikwijdte van de dekking in het bijzonder betekenis toekomt aan de op het moment van het ongeval bestaande verzekeringsmogelijkheden. Thans is het, zoals hieronder nog aan de orde komt, voor werkgevers mogelijk om een verzekering te sluiten die binnen de verzekerde som de vrijwel volledige schade van werknemers vergoedt, maar in het verleden waren die mogelijkheden beperkt. Illustratief in dit verband is een arrest van het Hof Den Bosch van 28 september 2010 (LJN: ofH BN9585). De casus was als volgt. Een taxichauffeur is in 1999 gewond geraakt bij een ernstig verkeersongeval. Zijn werkgever heeft een ongevallenverzekering gesloten waarvan de uitkering in totaal 4592,92 euro bedroeg. De schade van de chauffeur was echter aanzienlijk omvangrijker en in geschil was of de door de werkgever gesloten ongevallenverzekering is aan te merken als een behoorlijke verzekering. Het Hof benoemt een deskundige die tot het oordeel komt dat er in 1999 weliswaar een verzekering op de markt was die de door de chauffeur geleden schade in ruimere mate zou hebben vergoed, maar dat de aanbieder van deze verzekering naar alle waarschijnlijkheid niet bereid zou zijn geweest dit risico te dekken en derhalve deze verzekering met deze werkgever te sluiten. Het Hof oordeelt dan ook dat de werkgever niet tekort is geschoten in zijn verplichting om een behoorlijke verzekering te sluiten.
Dit arrest illustreert dat de verzekeringsmogelijkheden in 1999 zodanig beperkt waren, dat niet spoedig kan worden aangenomen dat de werkgever tekort is geschoten in zijn verplichting om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen. Niet duidelijk is of voor werkgevers de verzekeringsmogelijkheden nadien aanzienlijk royaler zijn geworden, maar specifieke voor dit risico geïntroduceerde verzekeringen zijn er pas sinds korte tijd. Dit doet vermoeden dat een werkgever die het voor 1 februari 2008 heeft nagelaten om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen, niet voor fikse bedragen aansprakelijk zal zijn. De omvang van de verplichting om de schade van zijn werknemer te vergoeden is immers afhankelijk van de ten tijde van het ongeval bestaande verzekeringsmogelijkheden.
Daar komt nog het volgende bij. Indien een werkgever het voor 1 februari 2008 heeft nagelaten om een naar de dan geldende maatstaven behoorlijke verzekering te sluiten, kan zelfs nog aan de orde komen de vraag in hoeverre dat aan hem kan worden toegerekend. Naar gangbare opvattingen is de verzekeringsconstructie immers nieuw, waardoor werkgevers pas per die datum van deze plicht konden weten. Dit is van belang omdat de werkgever die niet-toerekenbaar is tekortgeschoten in deze verplichting, niet verplicht is de niet door verzekering gedekte schade van de werknemer te vergoeden (artt. 6:74 jo 75 BW). Deze vraag betreffende de toerekenbaarheid is voor zover ik kan overzien in de rechtspraak nog niet aan de orde gekomen, en duidelijkheid daarover is er niet eerder dan nadat de Hoge Raad zich daarover heeft uitgelaten.
Deelt u de mening dat het hier dan gaat om risico’s waarvan ten tijde van het zich openbaren van die risico’s geen verzekeringsplicht bestond noch sprake was van een algemeen erkend begrip bij werkgevers dat het goed werkgeverschap een verzekering voor deze risico’s verplicht stelde? Zo ja waarom, zo nee, waarom niet?
Deelt u het vermoeden dat op het moment waarop volgens de Hoge Raad een verzekeringsplicht in het kader van het goed werkgeverschap zou hebben bestaan, zulke verzekeringen niet door de verzekeraars werden aangeboden? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vaag gebleven is hoe een werkgever aan de door de Hoge Raad gestelde norm van een «behoorlijke verzekering» zou moeten hebben voldoen? Zo nee, waarom niet, zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zou een werkgever die zich als goed werkgever op dat moment had willen gedragen naar uw oordeel moeten weten dat het verzekeren van deze risico’s tot het domein van het goed werkgeverschap behoorde?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe een werkgever die zich als goed werkgever op dat moment wilde opstellen zich dan tegen deze risico’s had kunnen verzekeren, gesteld dat hij geweten zou hebben dat hij daartoe verplicht was?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat werkgevers gegeven de hierboven geschetste omstandigheden aansprakelijk kunnen zijn voor een nalaten te handelen (het niet verzekeren van deze risico’s) terwijl zij op het moment waarop zij nalieten te handelen zich niet bewust konden zijn van de verplichting daartoe? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Zo ja, op grond waarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Is de meest eenvoudige oplossing niet ook volgens u dat deze risico’s gedekt zouden moeten zijn onder de algemene aansprakelijkheidsverzekering, zoals overigens ook lange tijd werd aangenomen en zoals ook in de literatuur is betoogd? Zo ja, wat kunt u daaraan doen, zo nee, waarom niet?
In de op 1 februari 2008 geïntroduceerde verzekeringsconstructie is de werkgever verplicht de schade van de werknemer te verzekeren. Omdat in deze constructie de schade van de werknemer is verzekerd, en niet de aansprakelijkheid van de werkgever voor deze schade, spreekt men van een first-partyverzekering. Het gevolg van de arresten van 1 februari 2008 is ook dat de werkgever in beginsel niet aansprakelijk is voor de door de werknemer geleden schade. Omdat de werkgever daarvoor niet aansprakelijk is, is de schade van de werknemer ook niet meer indirect gedekt onder de aansprakelijkheidverzekering (AVB) van de werkgever. De werkgever dient voor dit risico een aparte first-partyverzekering te sluiten, waarbij overigens niet ondenkbaar is dat verzekeraars een dergelijke dekking als aparte rubriek onderdeel laten uitmaken van de AVB. Overigens heeft de verzekeringsmarkt naar aanleiding van de arresten van 1 februari 2008 inmiddels specifieke verzekeringen ontwikkeld die dit risico in vergelijking met de gangbare ongevallenverzekeringen in aanzienlijk ruimere mate dekken.
Erkent u dat als de hierboven geschetste situatie niet wordt veranderd werkgevers voor zeer fikse bedragen aansprakelijk kunnen zijn waardoor hun onderneming in gevaar kan komen?
Zie antwoord vraag 2.
De drempel vaargeul De Boontjes |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Schuttevaer van 14 april 2011 «Drempel vaargeul De Boontjes voorlopig niet weg?1 Kunt u de inhoud van dit artikel bevestigen?
Ja, ik ken het artikel. Voor de actuele stand van zaken verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
De vaargeul De Boontjes, die van groot economisch belang is voor de haven van Harlingen en Friesland, zou in 2011 op diepte gebracht worden, er zijn signalen dat Rijkswaterstaat overweegt dit werk uit te stellen tot 2012 of later; klopt dit? Zo nee, wat is dan de huidige situatie?
Ik deel de mening dat de Boontjes van economisch belang is voor de haven Harlingen en Friesland. De drempel in de vaarweg moet dus inderdaad aangepakt worden in de visie van het kabinet. Het kabinet wil dit graag en heeft daarom ook 5 miljoen euro toegezegd in 2009 voor de studie, aanleg en het beheer en onderhoud van een diepere geul. Rijkswaterstaat bereidt parallel aan de planstudie al de uitvoering voor zodat deze fasen elkaar zo snel mogelijk kunnen opvolgen. Zodra de planstudie is afgerond kan de uitvoeringsbeslissing worden genomen. Het rijk neemt vervolgens de realisatie voor haar rekening. De provincie is verantwoordelijk voor de planstudie, het vergunningentraject en het bijbehorende tijdschema. De ministeries van I&M en EL&I hebben daarbij de rol van bevoegd gezag voor respectievelijk de Waterwet en de Natuurbeschermingswet. De Provincie Friesland stelt momenteel een actuele planning op. Alle afspraken worden dus netjes nageleefd.
Onder verwijzing naar het feit dat in 2009 door toenmalig staatssecretaris Huizinga na jaren overleg eindelijk een convenant is gesloten tussen Rijk en regio over verwijdering van de drempel en dat in juli 2008 een amendement (31 474 XII, nr. 9) in de Kamer is aangenomen waarbij 5 miljoen euro ter beschikking werd gesteld door het Rijk ter verdieping van de regionale vaarweg, deelt u de mening dat gemaakte afspraken moeten worden nageleefd? In hoeverre worden deze afspraken nageleefd?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Onder verwijzing naar het artikel waarin als reden voor vertraging een nieuw onderzoek naar het nut van de uitdieping, wordt gesuggereerd wat is er veranderd sinds 2008 dat een nieuw onderzoek zou rechtvaardigen en hoe verhoudt een dergelijk nieuw onderzoek zich tot het gesloten convenant?
Er vindt geen nieuw onderzoek plaats.
Kunt u aangeven welke maatregelen genomen worden om verdere vertraging te voorkomen en zo snel mogelijk de gemaakte afspraken rondom het verwijderen van de drempels in de Boontjes na te komen?
Rijkswaterstaat bereidt parallel aan de planstudie al de uitvoering voor zodat deze fasen elkaar zo snel mogelijk kunnen opvolgen.
Het artikel ‘Grote broer komt de media redden’ |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote broer komt de media redden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Mededingingsautoriteiten (NMa) toetst of de overname, waarmee een minderheidsbelang van 33% in SBS en een minderheidsbelang van 25% in RTL Nederland in handen van één partij komt, mag doorgaan?
De hoogte van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen maakt dat de overname van SBS onder de meldingsplicht valt. De voorgenomen overname is op 16 mei jl. gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa beziet momenteel of voor de overname een vergunning vereist is. De NMa moet daarover binnen vier weken uitsluitsel geven. Wanneer een vergunning inderdaad vereist is, dient de NMa in beginsel binnen dertien weken te beslissen de vergunning al dan niet te verlenen.
Indien het antwoord op vraag twee bevestigend is, kunt u dan aangeven of het onderzoek van de NMa zich zal beperken tot mededingingaspecten van deze specifieke belangen dan wel dat er breder zal worden gekeken naar effecten op de concentratie van belangen van de heer De Mol als aandeelhouder in RTL en grootaandeelhouder bij SBS en zijn positie als producent?
Bij een beoordeling van concentraties richt de NMa zich op de vraag of concentratie een significante belemmering van de concurrentie tot gevolg heeft op de relevante markten waarop de betrokken partijen actief zijn. Om tot een oordeel te kunnen komen onderzoekt de NMa wat de relevante markten zijn en welke marktaandelen de bij de concentratie betrokken ondernemingen op deze markten hebben. De NMa onderzoekt voorts onder meer de positie van de concurrenten op de relevante markten, de mate waarin afnemers en leveranciers afhankelijk zijn van de nieuw te vormen onderneming en de mogelijkheden van derden om tot de markt toe te treden.
Het mededingingsrecht voorziet aldus op allerlei manieren in een zorgvuldige afweging van álle betrokken belangen. Zo kijkt de NMa in haar analyse onder andere naar de meest nabije concurrenten en daarmee naar voorkeuren van de consument. Zolang voldoende consumenten een duidelijke voorkeur hebben voor verschillende media, zal de huidige fusietoets er in zijn algemeenheid voor zorgen dat er een voldoende pluriform media-aanbod blijft.
Kunt u aangeven of er indien de NMa akkoord gaat met de overname nog sprake is van een level playing field voor producenten?
Indien er voor de NMa een reden is om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op (een deel van) de Nederlandse markt op significante wijze zou kunnen belemmeren, met name als het resultaat van het ontstaan of het versterken van een economische machtspositie, zal de NMa de betrokken ondernemingen aangeven dat voor de concentratie een vergunning is vereist. De betrokken ondernemingen mogen de concentratie dan niet tot stand brengen voordat een vergunning is verkregen. In deze zogenoemde vergunningfase heeft de NMa meer tijd dan in de meldingsfase om uitgebreid onderzoek te doen naar de mogelijke mededingingsbeperkende effecten van de concentratie. Indien in de vergunningsfase blijkt dat de concentratie de mededinging significant beperkt of belemmert, kan dat voor de NMa aanleiding vormen geen vergunning voor de concentratie te verlenen of nadere voorwaarden te stellen aan de vergunningverlening.
Bent u voornemens om naast het NMa-onderzoek ook een ander onderzoek op te starten bijvoorbeeld door het Commissariaat voor de Media? Zo nee, waarom niet?
Door het vervallen van de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties heeft het Commissariaat geen officiële rol meer bij het toetsen van voorgenomen mediaconcentraties. Er kunnen dan ook geen consequenties worden verbonden aan een eventueel ander onderzoek door het Commissariaat. Wel kan de NMa bij de beoordeling van de voorgenomen concentratie advies inwinnen bij het Commissariaat. Verder kan het Commissariaat, in zijn rol als monitor van mediaconcentraties, in zijn jaarlijks uit te brengen rapport verslag doen over de gevolgen van deze overname, waarbij het met name gaat om de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van de nieuws- en informatievoorziening.
Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over het slechte functioneren van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) waardoor veel klachten onterecht worden afgewezen?1
Ik heb de berichten in het FD gelezen. Ik heb geen klachten ontvangen van de betrokken personen bij het Kifid.
Het bestuur van Kifid heeft mij laten weten dat van een «slecht functioneren» van Kifid als klachteninstituut zeker geen sprake is. Wel zijn er, zoals overal, verbeteringen mogelijk en daaraan wordt hard gewerkt, onder meer op basis van het rapport van mr. A.H. van Delden.
Met betrekking tot het onterecht afwijzen van klachten heeft het bestuur van Kifid nogmaals aan mij bevestigd dat eerst de Ombudsman in alle objectiviteit onderzoekt of klachten gegrond zijn, vervolgens een onafhankelijke en deskundige klachtencommissie opnieuw een oordeel geeft en dat dit oordeel in een aantal gevallen ook nog eens wordt getoetst in hoger beroep. Deze laatste toetsing geschiedt door een «zware commissie» van juristen met grote ervaring in de rechtspraak. Onder deze omstandigheden is het volgens het bestuur van Kifid uitgesloten dat klachten meer dan incidenteel ten onrechte niet worden gehonoreerd. Van een bewust aansturen op het afwijzen van gegronde klachten kan uiteraard geen sprake zijn.
Zoals ik in mijn brief van 15 maart jl. (kamerstuk 31 980, nr. 38) heb aangekondigd ben ik bezig met een onderzoek naar de mogelijkheden om de ombudsman van Kifid een ZBO-status te geven, waarbij ik onder meer aandacht besteed aan de financiële, organisatorische en juridische consequenties van het instellen van een separate publiekrechtelijke Ombudsman voor de financiële sector.
Heeft u van bij het Kifid betrokken personen klachten ontvangen over het functioneren van het Kifid? Zo ja, wat voor actie heeft u ondernomen naar aanleiding van de klachten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de eerder genoemde berichten reden voor u om het functioneren van het Kifid en met name de governancestructuur en financiering, mee te nemen in het onderzoek dat u doet naar de mogelijkheden om de Ombudsman Financiële Dienstverlening van het Kifid een publiekrechtelijke status te geven?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de erkenning van het Kifid als erkend geschilleninstituut volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) intrekken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Kunnen de eerder genoemde berichten, mits deze kloppen, reden zijn om de erkenning in te trekken? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden om voor erkenning als geschilleninstantie in aanmerking te komen zijn opgenomen in de artikelen 43 tot en met 48 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Een afgegeven erkenning kan onder andere worden ingetrokken als kort gezegd, onjuiste informatie is verstrekt bij de aanvraag (op grond waarvan de erkenning niet zou zijn verleend), de geschilleninstantie niet de informatie verschaft die ik nodig heb voor de uitoefening van mijn in de regeling omschreven taken en als niet langer wordt voldaan aan erkenningsvoorwaarden in voormelde artikelen. Deze erkenningsvoorwaarden zien onder meer op de onafhankelijkheid en deskundigheid van de geschillenbeslechtingorganen (in het geval van Kifid de ombudsman, de geschillencommissie en de commissie van beroep). Ook worden eisen gesteld aan het reglement voor de behandeling van geschillen, de kosten voor het aanhangig maken van geschillen en de behandeling van geschillen binnen een redelijke termijn.
Ik heb de berichten in het FD met Kifid besproken. Kifid heeft mij verzekerd dat de ombudsman, de geschillencommissie en de commissie van beroep volledig onafhankelijk hun taak uitvoeren. Wel ben ik met Kifid in gesprek over diens eigen initiatief om het bestuur van Kifid meer op afstand van de sector te plaatsen en over het onderzoek naar de publiekrechtelijke status. Ik zie geen aanleiding om tot intrekking van de vergunning over te gaan.
Nieuwe antichristelijke maatregelen van het communistische regime van de Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Church officials: Chinese authorities block Easter service in Beijing» alsmede de bij het artikel behorende videobeelden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de informatie in het artikel en de videoreportage?
Zie antwoord op vraag 6.
Hoe typeert u de rechtspositie (zowel formeel als in de praktijk) van de christelijke minderheid in de Volksrepubliek China?
De Chinese grondwet waarborgt de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, maar China erkent slechts vijf religies: taoïsme, boeddhisme, protestantisme, katholicisme en islam. Religie is uitgebreid gereguleerd. Zo vereisen benoemingen van geestelijke leiders goedkeuring door de Chinese regering. Verder geldt een registratieplicht voor gebedsplaatsen en religieuze groeperingen. Religieuze groeperingen moeten zich aansluiten bij een van de overkoepelende organen die onder toezicht van de regering staan (de «patriottische associaties»). De grondwet verbiedt expliciet religieuze activiteiten die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in gevaar brengen dan wel het onderwijssysteem van de staat verstoren.
In de praktijk bestaan er aanvullende beperkingen aan de vrijheid van godsdienst, waarbij er binnen China regionale verschillen zijn als gevolg van uiteenlopende toepassing en interpretatie van regelgeving door de diverse (lokale) autoriteiten. Sommige gelovigen (met name christenen) die zich niet kunnen vinden in de officieel erkende en onder patriottisch toezicht staande stromingen, organiseren zich «ondergronds» bijvoorbeeld via huiskerken. In de praktijk kunnen dergelijke ondergrondse religieuze organisaties hun geloof relatief ongestoord belijden, maar als zij te groot worden, (internationale) contacten onderhouden en protesten organiseren, kunnen ze worden vervolgd.
Zie verder de antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
In welke mate speelt de behandeling van christenen in de Volksrepubliek China een rol in de dialoog tussen de Nederlandse regering en die van de Volksrepubliek China?
Zowel het ministerie in Den Haag als de ambassade in Peking bevordert de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China door in contacten met China de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging regelmatig aan de orde te stellen, inclusief de behandeling van christenen in China. De Nederlandse overheid zal aandacht blijven vragen bij de Chinese autoriteiten voor het recht op vergadering en vrijheid van meningsuiting van deze groeperingen evenals voor de andere religies die in China worden beleden.
In mijn brief van 6 april over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (32 735 nr. 2) heb ik uw Kamer een tussentijdse rapportage verstrekt over de pilot vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In het kader van deze pilot wordt nader onderzocht hoe Nederland op constructieve wijze kan bijdragen aan verbetering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China. Ik zal uw Kamer in een later stadium nader informeren over concrete aanvullende activiteiten.
Bovendien zal ik er binnen de EU voor blijven pleiten de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing in de relatie met China hoog op de agenda te houden.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen en wat gaat/kunt u op korte termijn in concrete zin ondernemen om de rechtspositie van de Chinese christenen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Chinese ambassadeur in Nederland op het matje te roepen om uw ongerustheid en ongenoegen uit te drukken over de antichristelijke maatregelen waaraan het regime van de Volksrepubliek China zich tijdens het Paasfeest schuldig heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Dit specifieke incident is mede aanleiding om in de contacten met China aandacht te blijven besteden aan de vrijheid van godsdienst en het recht op vergadering.
(Transport)criminaliteit, en gestolen mobiele telefoons in het bijzonder |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overval nepagenten verzonnen» waarbij 3000 mobiele telefoons zijn buitgemaakt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat politie Utrecht van een groot aantal van deze gestolen telefoons (of beter: IMEI-nummers) heeft vastgesteld dat zij actief zijn op Nederlandse netwerken?
Ja.
Is u bekend dat van de onderzoeksbevindingen een bestuurlijke rapportage opgemaakt is/wordt? Is de minister voornemens voortvarend actie te ondernemen nu is gebleken dat een groot aantal van deze gestolen telefoons op de Nederlandse netwerken actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Als ik de definitieve versie van het bestuurlijk dossier van de Bovenregionale Recherche Midden Nederland heb ontvangen, zal ik in afstemming met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bezien of het mogelijk en nodig is maatregelen te nemen en zo ja, welke partijen binnen de overheid en/of het bedrijfsleven daarbij betrokken zullen worden.
Deelt u de mening dat, gezien de onderzoeksbevindingen genoemd onder vraag 2, het voor de hand ligt dat die 3000 telefoons (allen voorzien van IMEI-nummer en dus geregistreerd) waarschijnlijk via het criminele circuit (d.m.v. heling) in omloop zijn gebracht?
Het ligt voor de hand om aan te nemen dat in ieder geval een deel van deze telefoons door middel van heling in omloop is gebracht. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat vaststaat dat deze telefoons afkomstig zijn van misdrijf. Dat laat echter onverlet dat deze ook op een legale wijze in het verkeer kunnen zijn gebracht. Bij gebreke van een volledige, centrale registratie van ontvreemde telefoons kunnen verkopers mobiele telefoons in het verkeer hebben gebracht, waarvan zij niet wisten of hadden moeten vermoeden dat het ging om ontvreemde telefoons. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn (dan wel worden) genomen om te voorkomen dat gestolen telefoons terugkomen op de Nederlandse markt?
Ik ben ermee bekend dat providers in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk gestolen telefoons, op basis van het International Mobile Equipment Identity nummer (het IMEI-nummer), niet meer op het nationale netwerk toelaten.
Navraag door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij een aantal Nederlandse telecomaanbieders heeft uitgewezen dat zij om de volgende redenen, anders dan de telecomaanbieders in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk, zijn opgehouden met het (structureel) blokkeren van International Mobile Equipment Identity nummers. Volgens de betreffende telecomaanbieders werkt een aantal fabrikanten van mobiele telefoons niet conform de afspraken die zijn gemaakt tussen fabrikanten en telecomaanbieders. International Mobile Equipment Identity nummers zijn daardoor niet meer uniek, waardoor het aantal mobiele telefoons met hetzelfde nummer tot in de duizenden kan lopen, verspreid over de hele wereld. Het blokkeren van een International Mobile Equipment Identity nummer kan daardoor leiden tot het blokkeren van alle mobiele telefoons met dit nummer, ook de niet gestolen mobiele telefoons. Dit is een ongewenste situatie voor de bonafide gebruiker, die moet kunnen aantonen dat de mobiele telefoon legaal verkregen is. Ten tweede is het volgens de betreffende telecomaanbieders voor een gebruiker nog steeds mogelijk om het International Mobile Equipment Identity nummer van een mobiele telefoon te wijzigen met behulp van via internet verkrijgbare software. Op deze manier is het mogelijk een eventuele blokkade van dat nummer te omzeilen. Ik zal het voorgaande betrekken bij de in mijn antwoord op vragen 3 en 10 genoemde afstemming met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bent u bekend met het feit dat providers in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk gestolen telefoons, op basis van het IMEI-nummer, niet meer op het nationale netwerk toelaten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u concreet aangeven waarom dit niet in Nederland het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met eerder onderzoek naar IMEI-blokkering dat (naar verluidt) is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken?
Ik ben bekend met een onderzoek dat door de toenmalige Minister van Justitie op 27 oktober 2004 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 834, nr. 35). Dit betreft een onderzoek naar de mogelijkheden om een International Mobile Equipment Identity (IMEI) database in Nederland in te voeren in het kader van het bestrijden van de diefstal van mobiele telefoons in Nederland.
Bent u bekend met de brief (32 123 VII, nr. 63) van toenmalig minister Ter Horst? En zo ja, hoe interpreteert u de volgende zinnen: «Door verschillende providers wordt het IMEI-nummer nog wel gebruikt om gestolen mobiele telefoons af te sluiten en daardoor onbruikbaar te maken (...) Op dit moment is een internationaal register voor gestolen mobiele telefoons operationeel (...)»? Kunt u tevens aangeven hoe bovenstaande zich verhoudt tot de praktijk van alledag (namelijk: providers werken niet mee aan blokkering van mobiele telefoons en van algemene vermeldingen van geblokkeerde IMEI-nummers in het internationaal register door Nederlandse providers lijkt geen sprake te zijn)?
Ten tijde van het schrijven van de genoemde brief was dat de feitelijke stand van zaken. Deelname aan het Central Equipment Identity Register (CEIR) geschiedt echter op basis van vrijwilligheid. In mijn antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht wat de overwegingen zijn van de geraadpleegde Nederlandse telecomaanbieders om op te houden met het (structureel) blokkeren van telefoon aan de hand van IMEI-nummers.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ook de Nederlandse providers niet langer gestolen telefoons op het netwerk laten draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bij het stelselmatig blokkeren van IMEI-nummers het animo voor dergelijke overvallen tot een minimum kan worden gereduceerd, en dat ook de consument (die in toenemende mate wordt geconfronteerd met gewelddadige straatroof en diefstal van mobiele telefoons) hier baat bij heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik ga inderdaad ervan uit dat een dergelijke vorm van (techno)preventie de animo zou kunnen doen afnemen om mobiele telefoons te stelen en te helen. Uit mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 blijkt echter dat er aan blokkering van IMEI-nummers zwaarwegende nadelen zijn verbonden.
Deelt u de mening dat de politie, wanneer netwerkproviders IMEI-nummers blokkeren, meldingen van gedupeerden zal krijgen en daarmee op eenvoudige wijze de «helers» en «stelers» snel in kaart kan brengen?
Het is mogelijk dat de politie meldingen van – naar verwachting alleen de bonafide – gedupeerden zou krijgen als overgegaan zou worden tot IMEI-blokkering. Om vervolgens de stelers en helers in kaart te brengen, zou echter nader politieonderzoek noodzakelijk blijven. In dat geval zou immers moeten worden onderzocht of de gebruiker van een mobiele telefoon deze op een rechtmatige wijze heeft verkregen, dan wel of de gebruiker wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de mobiele telefoon van misdrijf afkomstig was.
Het bericht “Topjurist Buruma in opspraak” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Topjurist Buruma in opspraak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in de betreffende strafrechtelijke procedure hoogst twijfelachtig is? Zo nee, waarom niet?
De Toegangscommissie van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (TCEAS) adviseert het College van procureurs-generaal (College) over het al dan niet instellen van een onderzoek door een driemanschap uit de CEAS. De heer Buruma is voorzitter van de TCEAS. De werkzaamheden van de TCEAS maken geen deel uit van de strafrechtelijke procedure. De betreffende strafzaak heeft al tot een onherroepelijke veroordeling geleid.
Het College heeft mij meegedeeld dat de TCEAS, ten behoeve van een zorgvuldige advisering aan het College, in dit geval zelf een grote hoeveelheid (technisch) onderzoek heeft laten verrichten. Ook is met verschillende personen gesproken. Alles afwegende kwam de TCEAS tot het advies om geen nader onderzoek door een CEAS-driemanschap in te doen stellen. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vragen van het lid Recourt van uw Kamer (TK, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 1536) over de telefoontaps in deze zaak.
Het advies en de onderliggende rapportage zijn volgens het College gedegen en weloverwogen tot stand gekomen. Ik heb geen aanleiding om aan dat oordeel te twijfelen.
Deelt u de mening dat deze zaak veel vragen oproept en dan met name in relatie tot de op handen zijnde aanstelling van Buruma die, volgens het betreffende artikel, zelf heeft toegegeven dat hij als voorzitter van TCEAS twee getuigen niet heeft gehoord en dat de gang van zaken niet helemaal juist is geweest?
Uit de informatie die mij ter beschikking staat zijn mij geen feiten of omstandigheden gebleken die in de weg staan aan de benoeming van de heer Buruma tot lid van de Hoge Raad der Nederlanden.
Deelt u de mening dat de benoeming bij de Hoge Raad plaatsvindt door middel van het systeem van coöptatie? Ziet u mogelijkheden om, nu de benoeming van de heer Buruma reeds door de Tweede Kamer is goedgekeurd, deze aan te houden? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan?
Ik deel deze mening niet. De leden van de Hoge Raad worden op grond van artikel 118, eerste lid, van de Grondwet benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer. Bij het doen van die voordracht is de Tweede Kamer niet gebonden aan de door de Hoge Raad op grond van artikel 5c, zesde lid, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren opgestelde lijst van aanbeveling van zes kandidaten.
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 3 zie ik geen enkele aanleiding de benoeming aan te houden.
Klopt het dat de advocate in de betreffende strafzaak namens haar cliënt een herzieningsverzoek heeft ingediend bij de Hoge Raad? Bent u, gezien het voorgaande, bereid een vinger aan de pols te houden met betrekking tot deze zaak? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat een herzieningsverzoek is ingediend. Het is niet aan mij om bij de behandeling daarvan door de Hoge Raad een vinger aan de pols te houden.
Groeiend antisemitisme en toenemend geweld tegen Roma in Hongarije |
|
Frans Timmermans (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat bijna 300 Roma hun huizen in een dorp ten noorden van Boedapest zijn ontvlucht uit vrees voor het geweld van een extreemrechtse paramilitaire beweging, die in de buurt van het dorp een «trainingskamp» heeft ingericht?1
Ja.
Kent u tevens de vele berichten over geweld, intimidatie en grove discriminatie van de zijde van extreemrechtse bewegingen, al dan niet gelieerd aan de politieke partij Jobbik, jegens Roma en Joden, waarbij niet zelden gebruik wordt gemaakt van uniformen, vlaggen en symbolen uit de tijd van de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog?
In Hongarije zijn paramilitaire groeperingen actief die zich verzamelen in dorpen met een aanzienlijke Romaminderheid. De Hongaarse regering zet zich in om de veiligheid in deze dorpen te garanderen.
In het meest recente voorbeeld, in het dorp Gyöngyöspata (ongeveer 2 500 inwoners) zijn enkele honderden agenten aanwezig om de veiligheid te garanderen en mogelijke intimidaties door paramilitaire groepen te voorkomen. Minister van Binnenlandse Zaken Sándor Pinter heeft op vrijdag 22 april een bezoek aan Gyöngyöspata gebracht, om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie. Daarnaast bestudeert de Minister van Binnenlandse Zaken de juridische kaders om de activiteiten van deze groepen verder aan banden te leggen. De Hongaarse regering heeft al eerder enkele van deze groepen verboden omdat hun uniformen een gelijkenis vertoonden met die van nazistische organisaties. Op vrijdag 22 april zijn wetsvoorstellen ingediend om de bewegingsvrijheid van paramilitaire organisaties verder te verkleinen. De Hongaarse regering is in voortdurend contact met lokale en landelijke Roma-organisaties.
Deelt u de mening dat de Hongaarse autoriteiten hiertegen lankmoedig optreden en te weinig doen om de groei van racisme, discriminatie en antisemitisme tegen te gaan? Deelt u tevens de mening dat dit onaanvaardbaar is van een land dat lid is van de waardegemeenschap die de Europese Unie is, nota bene in een periode waarin Hongarije het voorzitterschap van de EU bekleedt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid de Hongaarse autoriteiten aan te spreken op de verdragsrechtelijke verplichtingen die Hongarije heeft als EU-lidstaat en als lidstaat van de Raad van Europa om racistisch en antisemitisch geweld te bestrijden? Bent u tevens bereid, indien Hongarije weigert hieraan gehoor te geven, de politieke en juridische instrumenten die de EU en de Raad van Europa ten dienste staan in te zetten om Hongarije tot bestrijding van racisme en antisemitisme te dwingen?
De Hongaarse regering heeft in publieke verklaringen duidelijk gemaakt het onaanvaardbaar te vinden dat paramilitaire groepen de orde verstoren door bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten. Ook in daden, getuige de massale politie-inzet in Gyöngyöspata, is van een terughoudende opstelling geen sprake.
Van antisemitisch geweld is in dit verband geen sprake en de Hongaarse regering toont met dit optreden zich bewust te zijn van de verdragsrechtelijke verplichtingen om racistisch geweld te bestrijden.
Als voorzitter van de EU heeft de Hongaarse regering ingezet op het doorvoeren van een geïntegreerd Europees Romabeleid, waarbinnen lidstaten gestimuleerd worden de eigen Roma strategieën op elkaar af te stemmen. Het Hongaars voorzitterschap hoopt dat er bij de volgende EU Raad voor ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (19 mei as.) Raadsconclusies kunnen worden aangenomen over het EU Roma beleid. Daarnaast zal Hongarije zich als roulerend voorzitter ook inzetten om het Europees Roma beleid op te nemen in de Raadsconclusies van de Europese Raad voor regeringsleiders op 24 juni as.
Vorig jaar is vanuit de Nederlandse ambassade in Boedapest onder meer een project gesteund om Roma te interesseren voor een baan bij de politie. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan een, mede door Nederland gesteund, seminar voor de Hongaarse politie over politieoptreden in multiculturele omgevingen.
De onduidelijke status van fraudeurs die een schikking hebben getroffen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fraudemakelaar van zwarte lijst»,1 het bericht «Buitensluiten schikkende fraudeverdachten lastig»2 en het vonnis van de Rechtbank Utrecht hierover?3
Ja.
Erkent u dat veel marktpartijen worstelen met de vraag of zij met mensen die in grote fraudezaken hun strafvervolging hebben afgekocht door een schikking te treffen met het openbaar ministerie zaken kunnen blijven doen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden van 15 april 2011 op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer (2011Z06129, ingezonden op 24 maart 2011).
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat een schikking in feite een «publieke schuldbekentenis» is?4 Kunt u dit toelichten? Welke gevolgen kan een dergelijke schuldbekentenis volgens u hebben?
Ik heb tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 gezegd dat een transactie op mij en het publiek overkomt als een publieke schuldbekentenis. Zoals ik in de hiervoor genoemde antwoorden heb aangegeven, is een schuldbekentenis noch voor het doen van een transactieaanbod door het OM, noch voor de strafoplegging door de rechter een vereiste. Nu er bij transigeren geen sprake hoeft te zijn van een expliciete schuldbekentenis, is er ook geen sprake van daaruit voortvloeiende gevolgen. Er vloeien wel gevolgen voort uit het aangaan van een transactie, waaronder het feit dat deze vermeld wordt op het strafblad van betrokkene. In de aangehaalde antwoorden heb ik toegelicht dat een transactie daardoor meeweegt bij de afweging of een eventueel verlangde Verklaring Omtrent Gedrag wordt afgegeven.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om te beslissen geen zaken meer te doen met de persoon die een miljoenenfraude heeft geschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om anderen te waarschuwen en publiek bekend te maken dat zij geen zaken meer doen met de fraudeur, bijvoorbeeld door middel van een (al dan niet beperkt toegankelijke) zwarte lijst?
Dit is een zaak van marktpartijen zelf, die primair verantwoordelijk zijn voor hun integriteitsbeleid. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt normen voor het inrichten van een zwarte lijst. Het College bescherming persoonsgegevens heeft in verband hiermee criteria opgesteld (zie onder themadossiers op www.cbpweb.nl).
Bent u er voorstander van dat financiële instellingen een waarschuwingssysteem hanteren, een «zwarte lijst» van mensen die een bedreiging vormen voor de integriteit en continuïteit van de financiële instellingen?
Ik ben er voorstander van dat dergelijke instellingen bevorderen dat ze een goede beoordeling kunnen maken van een (rechts)persoon om te bepalen of daarmee een relatie zal worden aangegaan. De methode die daarvoor wordt gehanteerd, is een zaak van de marktpartijen zelf.
Is het waar dat zelfs als de Rabobank makelaar F. in het waarschuwingsregister had opgenomen vóór het sluiten van de schikking, deze makelaar ná de schikking uit het register verwijderd had moeten worden?2 Zo ja, hoe kan dit? In hoeverre is een schikking dan nog een «schuldbekentenis» die gevolgen kan hebben?4
De Rabobank heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht (LJN: BP9270). Ik kan niet op de verdere rechtsgang vooruit lopen.
In hoeverre hebben financiële instellingen mogelijkheden om geen zaken te hoeven doen met mensen die een schikking hebben getroffen, zoals mensen die in het vastgoed voor miljoenen hebben gefraudeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de mogelijkheden om fraudeurs uit bepaalde branches te weren onvoldoende zijn omdat de schikkingen nog steeds een onduidelijke status hebben? Hoe bent u van plan hier meer duidelijkheid over te geven?
Nee, aangezien de status van een transactie naar mijn mening helder is. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en mijn eerdergenoemde antwoorden op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer.
Kent u het bericht «Ombudsman wil dat pensionado's geld terugkrijgen»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de verantwoordelijkheid van een overheidsorganisatie om de rechten van burgers te respecteren?
Elke overheidsorganisatie is gehouden om de rechten van burgers te respecteren. Voor de Belastingdienst ligt dit niet anders dan voor willekeurig welke andere overheidsorganisatie.
Bent u van mening dat de Belastingdienst zelfstandig een kosten-batenanalyse mag maken of zij een wet wel of niet wensen uit te voeren of bent u van mening dat het primaat bij de politiek ligt? Hoe verklaart u de in het bericht omschreven gang van zaken?
De Belastingdienst heeft als lijn, om op eigen initiatief rechthebbenden bedragen terug te betalen die teveel zijn ontvangen. Deze werkwijze zal worden gevolgd voor het jaar 2010, waarvan de afhandeling medio 2011 zal starten. Vanaf dat jaar is het namelijk mogelijk om rechthebbenden door middel van bestandsvergelijking te identificeren. Uit het bericht van de Nationale Ombudsman zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat sprake is van een structureel probleem.
De mogelijkheid tot bestandsvergelijking bestaat niet voor de jaren 2006 tot en met 2009, waardoor belanghebbenden zelf een verzoek om teruggaaf moeten indienen. Een deel van de rechthebbenden heeft over die jaren inmiddels zelf een verzoek om teruggaaf ingediend. De volgende acties zijn ingezet om ook andere rechthebbenden in de gelegenheid te stellen om een verzoek om teruggaaf te doen.
Veel mensen beklagen zich na ontvangst van de CVZ-jaarafrekening bij CVZ over te hoog vastgestelde bedragen. Dit zijn potentiële teruggaafgevallen, die feitelijk door de Belastingdienst moeten worden afgedaan. CVZ stuurt deze bezwaarschriften ter behandeling door aan de Belastingdienst. Bij klachten of andere bezwaarschriften waar mogelijk een teruggaafaspect aan zit, wijst CVZ de betrokkenen op een mogelijk teruggaafrecht. Deze werkwijze heeft inmiddels zijn nut bewezen. Over de periode maart 2010 t/m januari 2011 zijn bij de Belastingdienst ca. 750 teruggaafverzoeken over oude jaren binnengekomen. Sinds 1 februari zijn er daar nog eens 500 bijgekomen. Daarnaast zijn de websites van de Belastingdienst en CVZ aangevuld om betrokkenen op hun mogelijke recht te wijzen.
Aanvullend op deze acties is overleg met CVZ gestart. In dat kader wordt de mogelijkheid bezien om via een mailing van CVZ betrokkenen erop te wijzen dat zij mogelijk nog geld kunnen terugkrijgen.
Langs de hiervoor geschetste lijnen wordt een maximale inspanning gepleegd om betrokkenen in de gelegenheid te stellen om hun recht op teruggaaf geldend te maken.
Bent u bereid tot een toezegging dat u de 6 miljoen euro die de Belastingdienst ten onrechte in eigen zak steekt nog deze maand laat overmaken aan de rechtmatige eigenaren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 1 mei a.s.?
Ja.
De werkwijze van de OPTA met betrekking tot abonnementswijzigingen van KPN |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met wijzigingen die KPN onlangs heeft doorgevoerd in hun zakelijke telefoonabonnementen en waarover aan klanten in oktober/november 2010 en nogmaals in maart 2011 per brief is gecommuniceerd?
Ja.
Bent u op de hoogte van het verzoek aan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) van enkele partijen om handhavend op te treden tegen KPN in verband met eerder genoemde abonnementswijzigingen?
Ja.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat klanten die naar aanleiding van de brief van oktober/november hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, met de brief van maart 2011 erop gewezen worden dat hun abonnement is omgezet naar een jaarcontract?1 Zo nee, waarom niet? Kun u achterhalen of en hoeveel klanten die aan hebben gegeven geen jaarcontract te willen toch zijn overgezet naar een jaarcontract?
In een brief van november 2010 heeft KPN haar zakelijke klanten kortingen aangeboden indien zij zouden kiezen voor contracten met een langere looptijd. KPN heeft haar zakelijke klanten in maart 2011 aanvullend geïnformeerd over de contractwijzigingen. Dit naar aanleiding van de handhavingsverzoeken die door andere marktpartijen zijn ingediend vanwege vermeende overtreding van onder meer artikel 7.2 van de Telecommunicatiewet. Dit artikel verplicht aanbieders ertoe hun klanten genoegzaam te informeren als een beding in de overeenkomst wijzigt. OPTA heeft in haar besluit van 8 maart 2011 vastgesteld dat KPN de Telecommunicatiewet heeft overtreden, maar heeft vervolgens geconcludeerd dat KPN met de aanvullende brief van maart 2011 haar klanten alsnog genoegzaam heeft geïnformeerd. OPTA vond het daarom niet opportuun om handhavend op te treden.
Uit navraag bij KPN is mij gebleken dat KPN haar klanten in maart 2011 heeft geïnformeerd in vier verschillende brieven, afhankelijk van de keuze die de klant op basis van de brief van november 2010 heeft gemaakt (een jaarcontract, 2-jarig contract, 3-jarig contract of geen jaarcontract). De klanten die hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, zijn volgens KPN niet overgezet naar een jaarcontract, maar blijven hun contract voor onbepaalde tijd behouden. Op basis van deze informatie ga ik er van uit dat de geschetste situatie dus in de praktijk niet is voorgekomen. Bij OPTA is hierover slechts één klacht van een eindgebruiker binnengekomen. Indien klanten, die hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, toch zijn overgezet naar een jaarcontract, dan berust dit op een vergissing van KPN. KPN zal dit meteen corrigeren als klanten hierover contact opnemen met KPN.
Met haar brief van november 2010 heeft KPN de contractduur voor alle zakelijke klanten standaard op een jaar gezet. Indien een klant niet reageerde, nam KPN aan dat hij akkoord ging met dit jaarcontract. In dit geval was er sprake van een geheel nieuw contract met een andere looptijd en andere voorwaarden. In zijn algemeenheid geldt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en een aanvaarding daarvan door middel van een wilsverklaring (zie artikel 217 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Het is de vraag of er bij de hierboven omschreven handelwijze, namelijk «wie zwijgt, stemt toe», sprake is van een wilsverklaring van de klant. Bovendien heeft OPTA geconstateerd dat de informatievoorziening naar de klanten niet voldoende was. Indien de informatie in de brief van KPN niet juist of onvolledig was, kan er sprake zijn van dwaling, en kan dat voor de rechter desgevraagd reden zijn om vast te stellen dat het contract niet rechtsgeldig was. Met de brief van maart 2011 heeft KPN dit punt hersteld en de betrokken klanten de mogelijkheid geboden om het contract alsnog kosteloos en per direct te wijzigen. Zie verder het antwoord op vraag 5 voor mijn opmerkingen over de brief van maart 2011.
Deelt u de mening dat de OPTA opgemerkt zou moeten hebben dat ook klanten die geen jaarcontract wensten, toch deze brief kregen en dat de OPTA dit in het oordeel in de eerder vermelde procedure mee zou moeten hebben genomen? Zo nee, waarom niet? Heeft de OPTA dit meegenomen in hun oordeel? Zo ja, waaruit valt dit uit de openbare versie van het besluit van 8 maart 2011 op te maken?2
OPTA heeft op 8 maart 2011 over deze zaak een besluit genomen. OPTA is een onafhankelijke toezichthouder en neemt zelfstandig besluiten. Ik vind het niet passend om als minister een mening te geven over de besluiten van OPTA of om na te gaan op basis van welke overwegingen OPTA tot zijn besluit is gekomen. Belanghebbenden kunnen besluiten van OPTA door de rechter laten toetsen.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat in de brief van maart 2011 wel weer de opties gegeven worden om een 2- of 3-jarige contract te nemen, maar dat de optie om geen jaarcontract te nemen, die wel als keuze in de brief van oktober/november 2010 werd gegeven, niet langer wordt geboden?3 Zo nee, waarom niet?
Met de brieven van 2 maart 2011 heeft KPN haar zakelijke klanten opnieuw geïnformeerd. Daarbij werd de eerdere keuze op basis van de brief van november bevestigd en werd gewezen op de mogelijkheid om alsnog over te stappen naar contracten met een langere looptijd. De opties die werden genoemd, verschilden afhankelijk van de keuze die de klant naar aanleiding van de brief van november 2010 had gemaakt.
In deze brieven wordt de mogelijkheid om te kiezen voor een kortere contractduur niet genoemd. Wel wordt in zijn algemeenheid de mogelijkheid geboden om de overeenkomst te wijzigen. Uit een toelichting van KPN is gebleken dat klanten tot 5 april ook konden kiezen voor een kortere contractduur of een contract voor onbepaalde tijd, en dat het contract dan per direct kosteloos werd teruggezet. Het zou voor de betrokken klanten inderdaad duidelijker en transparanter zijn geweest indien KPN alle opties, dus ook die met een kortere contractduur, expliciet in de brief had genoemd.
Deelt u de mening dat de OPTA opgemerkt zou moeten hebben dat de geboden opties tussen de brieven niet overeenkwamen en dat de OPTA dit in het oordeel in de eerder genoemde procedure mee zou moeten hebben genomen? Zo nee, waarom niet? Heeft de OPTA dit meegenomen in hun oordeel? Zo ja, waaruit valt dit uit de openbare versie van het besluit van 8 maart 2011 op te maken?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, gezien bovenstaande, van mening dat de OPTA in deze procedure alle relevante informatie heeft gebruikt om tot een oordeel te komen? Zo ja waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat met de brief van maart 2011 zakelijke klanten alleen de mogelijkheid werd geboden om telefonisch op te zeggen? Zo ja, deelt u de mening dat de aanbieder dit niet dwingend zou moeten kunnen opleggen en ook andere gangbare wijzen van opzeggen altijd zou moeten accepteren? Zo ja, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van maart 2011 wordt aan klanten de mogelijkheid geboden om kosteloos het contract op te zeggen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 7.2 van de Telecommunicatiewet om bij een wijziging van de voorwaarden aan de klant de mogelijkheid te bieden om kosteloos het contract op te zeggen. In de brief worden klanten geïnformeerd over het gratis telefoonnummer dat gebruikt kan worden als er vragen zijn of als een klant het contract kosteloos wil wijzigen of opzeggen. Op de zakelijke Belbasis abonnementen zijn de «Aanvullende Voorwaarden Zakelijke Elektronische Communicatiediensten» van toepassing. In deze aanvullende voorwaarden is bepaald dat opzeggen alleen mogelijk is per telefoon. KPN heeft hiervoor gekozen omdat een telefonische opzegging duidelijker en sneller kan worden afgehandeld. Zakelijke diensten zijn vaak ingewikkelder dan abonnementen voor consumenten. Ook gaat het vaak om meerdere aansluitingen en KPN wil er zeker van zijn dat niet de verkeerde aansluiting wordt opgezegd. Dit laat onverlet dat de klant het contract ook op een andere manier op kan zeggen, bijvoorbeeld schriftelijk. Als een klant het contract schriftelijk opzegt, zal KPN telefonisch contact opnemen met deze klant om de opzegging af te handelen.