Het oppakken door de Oezbeekse politie van vier christenen |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van vier christenen door de Oezbeekse politie?1 Kunt u inzicht geven in de feitelijke toedracht, de aanleiding en de gerechtelijke procedure waarin deze personen zich thans bevinden?
Ja. De vier christenen zijn op 25 september door de politie gearresteerd en op 26 september naar de rechtbank meegenomen waar zij, zonder verhoor, zijn vrijgelaten.
Bent u ervan op de hoogte of er in Oezbekistan thans meer christenen vanwege hun geloof in de gevangenis zitten? Hoeveel?
Volgens informatie van de organisaties Forum 18, Human Rights Watch, Minority Rights Group International en Amnesty International zit een aantal christenen vanwege het uitoefenen van hun geloof in de gevangenis. Het exacte aantal is onbekend.
Is uw indruk, zoals gesteld in de berichtgeving, dat Oezbekistan de druk op christenen momenteel steeds verder opvoert? Hoe valt deze negatieve trend te verklaren?
De grondwet van Oezbekistan garandeert vrijheid van geloof, maar het land heeft in 1998 de zeer restrictive «Law on Freedom of Conscience and Religious Organizations» aangenomen. Hoewel deze juridisch gezien gelijke voorwaarden stelt aan de registratie – en daarmee toestaan – van religieuze groeperingen, is registratie van deze groeperingen bijna onmogelijk. In de praktijk is vrijheid van religie en levensovertuiging in Oezbekistan zeer beperkt. De negatieve trend is bekend en treft zowel ongeregistreerde als geregistreerde religieuze groeperingen, niet alleen christenen.
In hoeverre heeft de positie van christenen in Oezbekistan de aandacht van u en van de EU? Welke concrete acties zijn het afgelopen jaar ondernomen richting Oezbekistan om de positie van religieuze minderheden te verbeteren? Met welke resultaten? Kan de aandacht hiervoor verder geïntensiveerd worden? Wilt u dit in Europees verband bevorderen?
De EU Centaal-Azië strategie voor de periode 2007 -2013 is leidraad van het beleid waarvan versterking van mensenrechten en fundamentele vrijheden deel uitmaken. De EU brengt mensenrechten en vrijheid van religie en levensovertuiging structureel op bij de jaarlijkse EU-Oezbekistan Mensenrechtendialoog en de Partnership and Cooperation Agreement vergadering. Zorgen op het gebied van mensenrechten, ook individuele gevallen, worden door de Speciaal Vertegenwoordiger voor Centraal Azië aangekaart in de contacten tussen de EU en de autoriteiten in Oezbekistan.
Bent u bereid – zo mogelijk ook in internationaal verband – om de nu aangeduide concrete casus te benutten als handvat om opnieuw de godsdienstvrijheid van religieuze minderheden aan de orde te stellen bij de autoriteiten van Oezbekistan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Individuele gevallen waarbij ernstige schendingen van mensenrechten zich hebben voorgedaan worden in EU-verband besproken met de Oezbeekse autoriteiten. Ook in OVSE-verband worden mensenrechtenschendingen, inclusief individuele gevallen, aan de orde gesteld. NL steunt deze lijn.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om genoemd viertal te ondersteunen en zo mogelijk vrij te krijgen?
Het viertal is na een dag hechtenis vrijgelaten.
Het bericht ‘Verpleegkundigen doen zelden aangifte van geweld’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verpleegkundigen doen zelden aangifte van geweld»?1
Ja.
Klopt het dat verpleegkundigen in het Albert Schweizer Ziekenhuis gemiddeld drie maal per week te maken krijgen met geweld? Hoe verhoudt zich dit tot het landelijk gemiddelde?
Uit navraag blijkt dat in het Albert Schweitzer Ziekenhuis gemiddeld inderdaad ongeveer drie incidenten per week plaatsvinden waarbij verpleegkundigen te maken hebben met geweld. Volgens voorlopige cijfers heeft 2% van het verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel in 2011 aangegeven vaak te maken te hebben met fysieke agressie van een patiënt (duwen, slaan, schoppen en dergelijke)2. Bij 14% komt dit een enkele keer voor. 84% van de medewerkers geeft aan nooit te maken hebben met fysieke agressie van een patiënt. In het najaar zijn de definitieve cijfers beschikbaar en wordt een uitsplitsing gemaakt naar andere vormen van agressie en geweld.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat ziekenhuizen hun eerste-hulp-afdeling moeten beveiligen met kogelvrijglas en bewakers moeten uitrusten met kogelvrije vesten en politiehonden?
Geweld tegen zorgverleners is ontoelaatbaar. Zorgverleners verdienen extra bescherming en steun om ervoor te zorgen dat zij hun belangrijke werk voor onze samenleving ongehinderd kunnen uitvoeren. Ik heb begrepen dat bepaalde ziekenhuizen hun eerste-hulp afdeling daarom beveiligen met kogelvrij glas en dat één ziekenhuis tijdens evenementen bewakers uitrust met kogelvrije vesten en politiehonden. Ik betreur het dat dergelijke maatregelen nodig zijn. Mede daarom heb ik onlangs in de Arbeidsmarktbrief diverse maatregelen uiteengezet om geweld in de zorg terug te dringen3.
Komen geweldsincidenten tegen verpleegkundigen net zo vaak voor in verzorgingshuizen en verpleeghuizen? Zo nee, hoe vaak krijgen verpleegkundigen die werkzaam zijn in de ouderenzorg te maken met geweld?
Uit voorlopige cijfers blijkt dat 17% van het verzorgend, verplegend en sociaal-agogisch personeel in 2011 te maken heeft met fysieke agressie van cliënten2. Bij 40% komt dit een enkele keer voor. 43% van de medewerkers geeft aan nooit te maken hebben met fysieke agressie van een cliënt.
Deelt u de mening dat, wanneer iemand geweld gebruikt tegen zorgpersoneel, hij/zij te allen tijde zelf de zorg dient te betalen, en dit dus niet gedeclareerd mag worden bij de zorgverzekeraar?
De aard en omvang van geweld verschillen per zorgbranche. Volgens voorlopige cijfers komt fysieke agressie van cliënten met name voor in de geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en verpleeg- en verzorgingshuizen2. Geweld van cliënten in deze branches is direct of indirect gerelateerd aan het ziektebeeld of de beperking van cliënten. In deze gevallen acht ik het onwenselijk dat iemand die geweld gebruikt tegen zorgpersoneel zelf de zorg dient te betalen.
Met name in ziekenhuizen wordt fysieke agressie veroorzaakt door direct betrokkenen bij de cliënt, zoals familie en vrienden. Ik onderstreep daarbij het belang om schade en letsel op de dader te verhalen. Onlangs hebben de Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) maatregelen uiteengezet om het verhalen van schade verder te bevorderen4. Ik zal me inzetten om de uitvoering van deze maatregelen te stimuleren in de zorg.
Klopt het dat cultuurverschillen vaak de aanleiding zijn voor geweldsincidenten? Wat gaat u eraan doen om zorgpersoneel te beschermen tegen allochtonen die lak hebben aan onze normen en waarden?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 5 is geweld tegen zorgverleners veelal direct of indirect gerelateerd aan het ziektebeeld of de beperking van cliënten. Dat laat onverlet dat de Minister van V&J, de Minister van BZK en ik nadrukkelijk aandacht hebben voor de juridische bescherming van slachtoffers van agressie-incidenten. Voor de invulling van dit beleid verwijs ik u naar hun recente brief hierover4. Het is aan het Openbaar Ministerie om daders al dan niet te vervolgen. Het is vervolgens aan rechters om tot een eventuele strafbepaling te komen waarbij de persoonlijke omstandigheden van de dader, inclusief eventuele culturele verschillen, worden meegewogen.
Wat vindt u ervan dat verpleegkundigen uit angst voor represailles zelden aangifte doen wanneer een geweldsincident plaatsgevonden heeft,? Deelt u de mening dat in het belang van het zorgpersoneel aangifte namens de zorginstelling gedaan moet kunnen worden? Welke regel(s) en/of wet(ten) zou(den) hiervoor aangepast moeten worden? Bent u bereid deze aanpassing(en) door te voeren?
De aangiftebereidheid neemt toe. Van tweederde van alle incidenten van agressie tegen zorgverleners in ziekenhuizen wordt inmiddels aangifte gedaan5. De Minister van V&J, de Minister van BZK en ik vinden het belangrijk om de aangiftebereidheid verder te stimuleren in met name de curatieve zorg. Daarbij is het van belang de bereidheid te vergroten van werknemers om incidenten te melden bij hun werkgever en van werkgevers om aangifte te doen en schade te verhalen. De werkgever is immers al bevoegd tot het doen van aangifte op grond van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering.
Deelt u de mening dat het aanbieden van zelfverdedigingcursussen geen bijdrage levert aan een oplossing van het probleem? Welke maatregelen gaat u treffen om geweld tegen zorgpersoneel uit te bannen, zodat zelfverdediging niet nodig is?
Het is belangrijk om geweld in de zorg terug te dringen. Een zelfverdedigingscursus draagt daar in het algemeen niet aan bij. In de Arbeidsmarktbrief heb ik onlangs diverse maatregelen uiteengezet om geweld in de zorg terug te dringen3.
Deelt u de mening dat dergelijke berichten niet bijdragen aan het aantrekkelijk maken van werken in zorg? Welke maatregelen gaat u treffen om werken in de zorg aantrekkelijk te maken?
Ruim 80% van de mensen die in de zorg werken, is (zeer) tevreden over hun baan6. Evenwel zijn er aandachtspunten, zoals geweld en dragen berichten in de media daaromtrent niet bij aan het imago van werken in de zorg. In de Arbeidsmarktbrief heb ik onlangs aangegeven hoe ik zowel de instroom als het behoud van zorgverleners wil stimuleren3.
De abortuspil |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Abortuspil wel degelijk veilig»1 en «Minister van VWS geeft onjuiste informatie over veiligheid gebruik abortuspil»?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit deze artikelen blijkt dat de organisatie Women on Waves het niet eens is met het standpunt van aangehaalde gynaecologen en van u, dat de via internet aan te schaffen abortuspil onveilig is? Kunt u toelichten wat de onderbouwing is van uw standpunt dat gebruik van de abortuspil bij ondeskundig gebruik zonder medische begeleiding zeer gevaarlijk is? Ligt hier wetenschappelijk onderzoek aan ten grondslag?
In het artikel «Abortuspil wel degelijk veilig» van nu.nl reageert de organisatie Women on Waves op de woorden van voorzitter Gabie Raven, voorzitter van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), dat vrouwen die de abortuspil zonder begeleiding van een arts via internet bestellen een risico lopen op complicaties.
Ik vind het onwenselijk dat vrouwen die ongewenst zwanger zijn een abortuspil via internet aanschaffen zonder een professional geraadpleegd te hebben. Bij professionele begeleiding krijgen vrouwen immers gedegen voorlichting bij de beslissing om al dan niet voor een abortus te kiezen. Indien een vrouw besluit tot afbreking van de zwangerschap, wordt met een echo de zwangerschapsduur bepaald. Vervolgens kan de vrouw de abortuspil verkrijgen en deze thuis gebruiken. Bij eventuele complicaties zoals hevig bloedverlies kan zij terugvallen op professionele hulpverlening. Tot slot kan worden gecontroleerd of de abortus ook werkelijk is bewerkstelligd.
Het NGvA en de farmaceutische fabrikanten geven aan dat deze abortuspillen alleen mogen worden ingenomen om zwangerschappen tot de negende week af te breken, omdat daarna het risico op complicaties toeneemt. Omdat bij thuisgebruik van de via internet aangeschafte abortuspillen geen echo wordt gemaakt, kan de vrouw niet precies weten hoeveel weken ze zwanger is. Hoe later de pillen worden ingenomen hoe groter de kans op ernstige bloedingen en dat de zwangerschap niet werkelijk is afgebroken. Als blijkt dat de zwangerschap toch is doorgegaan, zijn er aanwijzingen dat er een verhoogd risico op afwijkingen bij het kind bestaat.
Bij het bestellen van medicijnen via internet loopt men bovendien het gevaar medicijnen aan te schaffen, die in werkelijkheid andere stoffen bevatten dan is voorgesteld en daarmee gezondheidsrisico’s met zich mee brengen.
Het ministerie van VWS voert daarom beleid om mensen te informeren en bewust te maken van risico’s van het bestellen van medicijnen via internet. Op de website internetpillen.nl van het ministerie is een waarschuwing geplaatst over de risico’s van het via internet bestellen van abortuspillen en wordt gewezen op de bestaande laagdrempelig toegankelijke abortushulpverlening in Nederland.
Heeft u gelezen dat de organisatie Women on Waves het volgende stelt: «Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat medicamenteuze abortus in de thuissituatie veilig is, ook als deze via het internet is verschaft»? Heeft u het aangehaalde wetenschappelijk onderzoek betrokken bij uw standpuntbepaling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom komt u dan toch tot de conclusie dat gebruik in de thuissituatie onveilig is?
Ik stel het wetenschappelijk onderzoek dat heeft bewezen dat medicamenteuze abortus in de thuissituatie veilig is niet ter discussie. Binnen het kader van de Nederlandse abortushulpverlening wordt gebruik van de abortuspil in de thuissituatie immers ook toegepast. De abortuspil op zich hoeft dus niet onveilig te zijn, maar gebruik ervan zonder professionele begeleiding brengt risico’s met zich mee. Voor mij staat veilige abortushulpverlening aan de vrouw voorop en deze kan niet worden gegarandeerd bij gebruik van abortuspillen besteld via internet.
Bent u in het licht van de tegenstelling tussen het standpunt van Women on Waves en Nederlandse gynaecologen bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van medicamenteuze abortus bij gebruik in de thuissituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarbij gebruik te maken van reeds bestaand wetenschappelijk onderzoek en kennis bij verschillende partijen in het veld?
Ik zie geen noodzaak voor een onderzoek naar de voor- en nadelen van medicamenteuze abortus bij gebruik in de thuissituatie, omdat hier al uitgebreid onderzoek naar gedaan is. Van belang is dat het niet wenselijk is dat vrouwen de abortuspil gebruiken zonder professionele begeleiding (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2). In de Wet afbreking zwangerschap staan voorschriften die de kwaliteit van de medische behandeling en zorgvuldige besluitvorming moeten waarborgen.
De IGZ houdt toezicht op het uitvoeren van abortussen door abortusklinieken en de ziekenhuizen met een WAZ-vergunning. Medicamenteuze abortus in de thuissituatie zonder professionele begeleiding biedt de vrouw onvoldoende garantie voor een zorgvuldige behandeling en brengt derhalve reële gezondheidsrisico's met zich mee.
De onacceptabele voorstellen van de Voorzitter van de Europese Commissie |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de «State of the Union» van de Voorzitter van de Europese Commissie, de heer Barrosso?
Ja.
Deelt u de mening dat zijn speech onacceptabel is en het daglicht niet kan verdragen nu de heer Barrosso niet alleen pleit voor eurobonds en een financiële transactiebelasting, maar zelfs voorstelt om middels verdragswijziging veto-rechten van landen te schrappen?
De heer Barroso uit in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Europese Commissie zijn zorgen over de situatie in de Eurozone en doet concrete voorstellen. Dit laat onverlet dat het kabinet het niet met alle voorstellen eens is.
Bent u tegen de invoering van eurobonds en een Europese financiële transactiebelasting? Zo ja, bent u bereid dat onmiddellijk aan de Europese Commissie te laten weten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is van mening dat Eurobonds niet de problemen oplost die ten grondslag liggen aan de huidige economische crisis. We moeten het toezicht verscherpen en de begrotingsafspraken handhaven. Zoals bekend heeft Nederland daar voorstellen voor gedaan (ref. Kamerbrief visie toekomst Economische en Monetaire Unie d.d. 7 september 2011). Wat Nederland betreft kan een financiële transactiebelasting alleen op mondiaal niveau worden ingevoerd. Tot slot is het belangrijk dat er op bepaalde dossiers unanimiteit is en blijft. Nederland is er niet voor om dit op te heffen. Deze standpunten zijn bekend bij de Europese Commissie. Er zullen zich in de voorbereidingen van de Europese Raad diverse momenten voor doen om dit (opnieuw) onder de aandacht te brengen bij de Commissie.
Bent u tegen verdragswijzigingen die als doel hebben het opgeven van veto-rechten? Zo ja, bent u bereid dat onmiddellijk aan de Europese Commissie te laten weten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen voor aanstaande dinsdag 4 oktober, 10.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland een gezamenlijk EU-standpunt over het Midden-Oosten blokkeert |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederland blokkeert gezamenlijk EU-standpunt Midden-Oosten»?1
Ik heb er kennis van genomen.
Klopt het dat het overleg over het gezamenlijke standpunt werd afgebroken omdat vooral Nederland dwars zou liggen?
Net als een aantal andere EU-lidstaten heeft Nederland meerdere keren concrete tekstvoorstellen gedaan voor een evenwichtige EU-verklaring. Op het moment dat de verklaring zou worden afgegeven was er nog geen consensus over deze voorstellen, waardoor de EU niet tot een gemeenschappelijke verklaring kon komen.
Klopt het dat de Nederlandse afgevaardigde persoonlijk door u werd geïnstrueerd om de verklaring niet te steunen?
Nee, instructieverlening vond plaats langs reguliere ambtelijke lijnen.
Klopt het dat de Nederlandse afgevaardigde een uur voordat het formele debat in Geneve begon aangaf dat Nederland de Europese verklaring niet kon steunen?
Nee, het formele debat was al begonnen toen definitief bleek dat EU-consensus niet mogelijk was.
Klopt het dat Nederland niet gelukkig was met «bepaalde formuleringen uit de verklaring, zoals het veelvuldig noemen van de «tweestatenoplossing»? Zo ja, waarom vond u dit onwenselijk?
De tweestatenoplossing is staand Nederlands beleid. De concepttekst van de EU-verklaring was echter niet evenwichtig en sloot niet aan op de inhoudelijke ontwikkelingen van het EU-overleg in New York tijdens de lopende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). De concepttekst stond op gespannen voet met het doel om tot hervatting van deze onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen te komen.
Zoals bekend hecht de Nederlandse regering zeer aan het bereiken van de tweestatenoplossing door middel van onderhandelingen gebaseerd op de zgn EU-parameters:
Klopt het dat u het onwenselijk vond dat de verklaring melding maakte van de arrestatie door Israël van demonstrerende mensenrechtenactivisten?
Nederland wilde deze kwesties via tekstsuggesties evenwichtiger tot uitdrukking gebracht zien. De wijze waarop de positie van mensenrechtenverdedigers in Israël en de Palestijnse Gebieden werd gepresenteerd, deed geen recht aan de mogelijkheden binnen het Israëlisch rechtsstelsel. Ook de verwoording van de onrechtmatige huizensloop op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem was onevenwichtig.
Nederland beschouwt de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem als illegaal. Op 28 september jl. heb ik een verklaring afgegeven waarin ik het besluit om 1 100 nieuwe wooneenheden in Oost-Jeruzalem te bouwen betreur, omdat het contraproductief is voor het vredesproces. Ik heb de Israëlische regering opgeroepen dit besluit terug te draaien.
Klopt het dat u de afbraak van Palestijnse huizen in Oost-Jeruzalem en op de Westoever niet in de verklaring wilde hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het optreden van Nederland in dit besluitvormingsproces constructief? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom?
Ja. De Nederlandse tekstsuggesties werden door een aantal EU-lidstaten gesteund. Nederland houdt onverkort vast aan de noodzaak van hervatting van de onderhandelingen gericht op een tweestatenoplossing op basis van de bovenstaande EU-parameters. Zoals ik in mijn toespraak voor de AVVN heb gezegd en ook in rechtstreekse gesprekken met premier Netanyahu en president Abbas heb benadrukt, moet het devies zijn: onderhandelen, onderhandelen, onderhandelen.
Bent u, vanwege de urgentie van de vragen en de dynamiek van dit EU-overleg en de dynamiek van de vredesproces, bereid deze vragen binnen 48 uur te beantwoorden?
Ja.
Een diplomatruc voor gezakte vwo-leerlingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Waarom is het onderzoek van de onderwijsinspectie nog altijd niet afgerond, terwijl dat begin september al klaar moest zijn?
Allereerst verwijs ik u naar mijn beantwoording van uw Kamervragen van 26 juli jl. (2011Z15766) waarbij ik bij het antwoord op vraag 7 heb aangegeven dat de vakantieperiode voor het noorden op 4 september 2011 eindigde.
Diverse leden van het schoolbestuur en van de directie van de school waren tot die tijd ook met vakantie.
Dit betekende dat de Inspectie eerst vanaf 5 of 6 september nadere informatie heeft kunnen opvragen. Na verwerking wordt dit besproken met de schoolleiding/bestuur. Gebruikelijk is het ook dat als een concept-eindrapport is opgesteld het schoolbestuur nogmaals een reactie mag geven. Dit alles kost enige weken. De zorgvuldigheid staat voorop, er moet sprake zijn van hoor- en wederhoor.
Waarom blijft u onderzoeksuitkomsten afwachten en spreekt u niet direct de intentie uit om de wet te wijzigen?
Zoals ik in antwoord 4 van de reeds eerder genoemde Kamervragen heb aangegeven kan ik pas op basis van de uitkomst van het onderzoek van de Inspectie beoordelen of en op welke wijze wet- en regelgeving moet worden aangepast. Eerst moet de aard van de gedraging helder zijn voordat duidelijk is welke regels moeten worden aangepast.
Het opleidingsprogramma van Afghaanse politieagenten in Kunduz |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat de Afghaanse politieautoriteiten in Kunduz de opleiding voor eenheden van de Afghaanse Geüniformeerde Politie (AUP) willen beperken tot twee ochtenden, in totaal acht uur?1
In de geïntegreerde politietrainingsmissie verzorgt Nederland in Kunduz de basisopleiding voor nieuwe rekruten en nog niet (volledig) opgeleide actieve agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Daarnaast verzorgt Nederland de praktijkbegeleiding en aanvullende opleidingen voor alle agenten van de AUP. Er wordt naar gestreefd dat alle AUP-agenten in Kunduz uiteindelijk het volledige curriculum van acht weken basisopleiding en de tienweekse aanvullende opleiding die wordt gegeven in de praktijkbegeleidingsfase hebben gevolgd. Dit is onder andere beschreven in de brief van 26 januari 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 419). Verder verzorgt EUPOL met Nederlandse inbreng de trainingen voor het midden en hoger kader dat reeds werkzaam is bij de AUP.
Over de praktische uitvoering van de tienweekse aanvullende opleiding zijn afspraken gemaakt. Het is ondoenlijk en niet wenselijk agenten tien weken aaneengesloten van hun post te halen. Hierdoor zou de operationele inzet van de AUP teveel onder druk komen te staan. Om die reden wordt de tienweekse aanvullende opleiding in modules verdeeld, die gedurende de praktijkbegeleidingsfase van minimaal vijf maanden worden gegeven. Het curriculum staat vast, maar het lesrooster wordt aangepast aan de werkzaamheden van de agenten.
Is het tevens waar dat de Afghaanse politieautoriteiten het gehele korps op cursus wenst te sturen en niet alleen nieuwe rekruten? Indien neen, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat is hierover uw mening? Hoe verhoudt zich dat tot uw oorspronkelijke plannen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat u voornemens bent om alfabetiseringscursussen op politiebureaus of politieposten te geven? Is het waar dat Afghaanse politieautoriteiten geen rekening houden met aanvullende lessen lezen en schrijven op de werkplek?
Op het gebied van alfabetisering werkt Nederland in Kunduz nauw samen met het Duitse Gesellschaft fur Internationale Zusammenarbeit (GIZ), dat in geheel noordelijk Afghanistan alfabetiseringsonderwijs voor de politie verzorgt. De alfabetiseringslessen tijdens de basisopleiding worden verzorgd op het trainingscentrum. Voor de reeds actieve AUP-agenten worden de lessen verzorgd in een beveiligde en klassikale leeromgeving. Voor zover deze op locaties van de AUP in Kunduz stad niet aanwezig zijn, zal GIZ voor een leslokaal op een beveiligde locatie zorgen.
Op welke wijze garandeert u dat de voorgenomen plannen ter opleiding van rekruten van de politie in Kunduz worden uitgevoerd?
Op grond van de behoeftestelling van het Afghaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken en in nauw overleg met EUPOL, NTM-A en lead nation Duitsland wordt de civiele politie in Kunduz opgeleid. De Afghaanse overheid heeft de Nederlandse aanpak verwelkomd en toegezegd alle medewerking te verlenen om de opleidingen praktisch mogelijk te maken. Het coördinerend managementteam van de Nederlandse geïntegreerde politietrainingsmissie ziet er op toe dat deze afspraken worden nageleefd.
De praktijken van privékliniek Geertgen uit Elsendorp |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de privékliniek Geertgen, die mensen die zwanger willen worden of een kind willen, aanzet tot donorschap?1
De kliniek Geertgen past aldus de website waarnaar deze vraag verwijst, een systeem van coöperatieve wederkerigheid toe.
Onlangs heeft de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) haar standpunt «Gameetdonatie in een systeem van faire wederkerigheid» uitgebracht. In dit standpunt geeft de NVOG in haar conclusie aan (zie hiervoor ook www.nvog.nl) dat terughoudendheid is geboden omdat het een kwetsbare patiëntengroep betreft, deze stellen zich in een afhankelijkheidspositie bevinden en daarmee de vraag rijst of zij wel in volledige vrijheid een beslissing kunnen nemen over eventuele gameetdonatie. De NVOG is daarom van mening dat er procedurele waarborgen moeten komen om deze vrijheid te garanderen. Zolang deze waarborgen ontbreken meent de NVOG dat medewerking aan spiegeldonatie van gameten in een systeem van faire wederkerigheid onzorgvuldig en derhalve ongewenst is.
Ik waardeer het initiatief van de NVOG tot het opstellen van een standpunt over een dergelijk gevoelig onderwerp. Het standpunt roept echter, juist waar het gaat over de vraag in hoeverre mensen in deze situatie in vrijheid kunnen beslissen, nog veel vragen op. Tegelijkertijd zien we dat de problemen door draagmoederschap in het buitenland, waarnaar steeds meer Nederlandse stellen hun toevlucht zoeken, toenemen. Daarom wil ik mij beraden op deze problematiek. Ik zal de Kamer in het eerste kwartaal van 2012 een bredere analyse schetsen en mijn standpunt hierover doen toekomen. Deze tijd neem ik omdat grote zorgvuldigheid op dit onderwerp is vereist, mede gezien de samenhang met andere vraagstukken rondom donatie.
Vindt u het geoorloofd dat mensen, waarbij een grote kinderwens bestaat, zo tot een handelwijze worden gedwongen waar de privékliniek voordeel aan heeft doordat deze kliniek extra behandelingen kan verrichten? Is dit geen misbruik maken van de moeilijke situatie waarin deze mensen verkeren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat uw oordeel over het volgende geval waarbij een patiënt door Geertgen een medisch zwaardere behandeling krijgt aangeboden als zij eicellen doneert terwijl een lichtere ingreep op medische gronden is geïndiceerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de financiële voordelen voor deze privékliniek bij deze handelwijze?
Meer behandelingen zal leiden tot een hoger omzet voor de kliniek. Ik heb er geen zicht op of en in hoeverre dat leidt tot financieel voordeel.
Past deze handelwijze binnen de Nederlandse wetgeving, zeker ook gezien het feit dat deze kliniek geen vergunning heeft voor In Vitrofertili-satie (IVF) behandelingen?3 Zo neen, wat gaat u daartegen ondernemen?
De ivf-vergunning regelt niets over eiceldonatie. De vraag of de handelswijze van Geertgen past binnen de Nederlandse wetgeving en in het bijzonder binnen artikel 5 Embryowet, maakt onderdeel uit van mijn beraad.
Is de handelwijze van Geertgen niet in strijd met artikel vijf van de Embryowet?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat voor personeelsleden werken bij Geertgen? Zijn zij bevoegd? Is er sprake van dat zij ooit te maken hebben gekregen met een of andere tuchtmaatregel als waarschuwing, berisping, boete, schorsing of doorhaling?
Op de website van de kliniek Geertgen wordt aangegeven dat er verschillende disciplines in het centrum werken, waaronder gynaecologen, een embryoloog en verpleegkundigen. Voor alle artsen van Geertgen is nagegaan of zij een BIG-registratie hebben dan wel of er een doorhaling is opgelegd door een tuchtcollege voor de gezondheidszorg. Bovendien is nagegaan of deze personeelsleden beperkingen zijn opgelegd in de zin van schorsing, opleggen van voorwaarden of gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid. Hieruit is gebleken dat de artsen werkzaam bij de kliniek Geertgen over een BIG-registratie beschikken. Aan geen van hen is een beperking opgelegd. De persoonsgegevens van de verpleegkundigen op de website zijn te beperkt om gegevens in het BIG-register te kunnen vinden. Ik zie geen aanleiding nadere onderzoekingen te doen om die gegevens alsnog te achterhalen.
Is het waar dat Geertgen bepaalde behandelingen in het buitenland (België) laat doen om de Nederlandse wetgeving te ontduiken? Zo ja, om welke behandelingen gaat het dan en wat is daarover uw oordeel?
Op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) is het buiten het menselijk lichaam tot stand brengen van embryo’s vergunningplichtig. Dit is de verrichting die Geertgen in Düsseldorf laat uitvoeren, omdat de kliniek zelf geen vergunning heeft voor het verrichten van deze handeling.
Geertgen overtreedt daarmee niet de WBMV.
Klopt het dat het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven de samenwerking met Geertgen heeft opgezegd? Zo ja, wat was daarvan de reden?
Ik heb niet bij Geertgen navraag gedaan naar de redenen voor het beëindigen van de samenwerking met het Catharina ziekenhuis en vind dat ook niet op mijn weg liggen.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg ten aanzien van zowel kwalitatieve als ethische aspecten van de behandelingen van Geertgen?
De IGZ volgt de kliniek Geertgen al vele jaren, daarbij uiteraard toetsend aan alle relevante wetgeving. Recent contact met Geertgen heeft ertoe geleid dat de IGZ Geertgen heeft aangesproken op het ontbreken van externe kwaliteitstoetsing. Geertgen heeft tot december 2011 de tijd gekregen om dit op orde te brengen. Buiten dit heeft de IGZ geen andere feiten geconstateerd die aanleiding gaven tot maatregelen. Vanzelfsprekend blijft de IGZ de betreffende kliniek in de gaten houden, net als zij dat bij andere zorginstellingen doet.
Wat is het standpunt van de beroepsvereniging, de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), in deze?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Deelt u de mening, dat wanneer het gaat om verzekerde zorg, slechts medische redenen doorslaggevend mogen zijn bij de behandeling van patiënten en dat iedereen op zijn of haar beurt moet wachten tenzij er sprake is van een medische noodsituatie, dus dat voorkruipzorg uit den boze is? Wilt u uw standpunt toelichten?
Ik sta op het standpunt dat medische criteria leidend moeten zijn bij het bepalen van de behandelvolgorde in geval van begrensde behandelmogelijkheden. Dit vloeit ook voort uit de Kwaliteitswet zorginstellingen die bepaalt dat aanbieders gehouden zijn verantwoorde zorg te leveren. Op de vraag in hoeverre dit standpunt voor de vragen over Geertgen relevant is kom ik terug in mijn hierboven toegezegde standpunt.
Ook de in de vraag gebruikte term voorkruipzorg lijkt niet erg van toepassing. Die term is enige jaren geleden ontstaan vanuit situaties waarin verzekeraars met ziekenhuizen afspraken hadden gemaakt over een snelle behandeling voor de eigen verzekerden en situaties met bedrijvenpoli die een snelle behandeling van werknemers in het vooruitzicht hadden gesteld.
Mogelijk zijn wel bepaalde elementen uit de discussies over voorkruipzorg bij het systeem dat Geertgen hanteert aan de orde. Ik zal hierop terugkomen in mijn standpunt.
Bent u bereid in te grijpen bij Geertgen? Zo neen, waarom niet? «Een maatschappelijk vernieuwend beleid door coöperatieve wederkerigheid tussen Behandelcentrum Geertgen en de patiënt in donatie van geslachtscellen»
De beoordeling of er reden is in te grijpen bij Geertgen laat ik aan de IGZ over. Het antwoord op vraag 10 geeft wat dit betreft de stand van zaken weer.
«Een maatschappelijk vernieuwend beleid door coöperatieve wederkerigheid tussen Behandelcentrum Geertgen en de patiënt in donatie van geslachtscellen»
Een paar met een onvervulde kinderwens, veroorzaakt door een ernstige oligozoöspermie, bezoekt het spreekuur van een fertiliteitscentrum. Ze willen gaan voor donorinseminatie met onbekende donor en niet voor ICSI, een variant van IVF.
Het IVF centrum heeft geen donorbank en daarom maken zij een afspraak in Geertgen. Zij willen gaan voor inseminatie met donorzaad, maar krijgen daar te horen dat ze eerder behandeld kunnen worden zonder wachtlijst, als zij bereid is ook eicellen af te staan. Het afstaan van eicellen kan niet tijdens een inseminatie behandeling en daarom wordt IVF aangeraden. Daarbij kun je de helft van de eicellen gebruiken voor eigen voortplanting met donorzaad en kun je de andere helft doneren. Het paar wil graag snel door met de behandeling en kiest daarom voor de optie van IVF met donorzaad, waarbij de vrouw een deel van de eicellen doneert aan derden. Daartoe moet ze dus wel IVF ondergaan en niet de eenvoudigere behandeling «inseminatie». Eigenlijk ondergaat ze dus een zwaardere en duurdere behandeling (IVF) terwijl medisch gezien er slechts een indicatie bestaat voor de goedkopere en minder belastende behandeling (IUI). Dat vooral dus omdat ze daarmee de wachtlijst ontloopt.
Het bericht dat gemeenten hogere bouwleges vragen door de Wet algemene beginselen omgevingsrecht (Wabo) |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bouwen kost gemeente klauwen met geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Wet algemene beginselen omgevingsrecht (Wabo) er voor zorgt dat de burger onnodig financieel de dupe wordt van de administratieve rompslomp van de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Wabo leidt tot vermindering van de administratieve lasten voor burger en bedrijfsleven. Burgers en bedrijven kunnen één (digitale) integrale aanvraag voor hun project doen, zonder dat ze langs meerdere loketten van verschillende overheden hoeven. De gemeenten zullen zo is mijn verwachting na het goed ingeregeld hebben van de werkprocessen een efficiëntere afhandeling van de vergunningverlening hebben. Dat wordt ook al gemeld door een aantal gemeenten, die hun werkproces gedigitaliseerd hebben. De invoering van de Wabo betekent voor veel gemeenten een andere manier van werken dan voor inwerkingtreding Wabo: er moet veel meer focus zijn op het totale project van de burger en het bedrijf. Ook betekent de Wabo een behoorlijke stap in digitale dienstverlening en digitaal werken. Het is een belangrijke ontwikkeling voor de dienstverlenende overheid. Voor de initiële extra kosten die de invoering van de Wabo met zich meebrengt, zijn gemeenten reeds gecompenseerd via het gemeentefonds.
Zijn er bij u nog meer gemeentes bekend die vanwege de inwerkingtreding van de Wabo de bouwleges hebben verhoogd, of in de toekomst van plan zijn om dat te doen?
Nee. Als oorzaak van eventuele stijging voor de gemeentelijke kosten in het jaar 2011 wordt door een aantal gemeenten genoemd dat als gevolg van de economische omstandigheden minder aanvragen voor omgevingsvergunningen voor bouwen worden ingediend. Daardoor drukken de kosten van de vergunningverlening op een kleiner aantal projecten, zoals ook gemeld in het door u genoemde bericht. Ik sluit niet uit dat hierdoor de bouwleges per project in sommige gemeenten (zullen) stijgen.
Momenteel loopt er een onderzoek naar de toepassing van de Leidraad transparante berekening van leges door gemeenten. Ik wil u hierbij ook wijzen op mijn antwoorden op de eerder door de SP gestelde vragen over transparante berekening van leges2. In het kader van dat onderzoek wordt gemeenten onder meer gevraagd naar eventuele redenen voor tariefsverhoging. Ik zal, zoals in de eerdere beantwoording is toegezegd, de Kamer daarover in de loop van 2012 informeren.
Bent u van plan om iets te doen om de administratieve rompslomp voor gemeentes te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de eerdere antwoorden, zien we op dit moment geen aanleiding nu actie te ondernemen. De Minister van I&M onderhoudt in het kader van de uitvoering van de Wabo nauwe contacten met de gemeenten. Uit die contacten blijkt dat gemeenten bezig zijn om hun werkprocessen zo goed en efficiënt mogelijk in te richten op de toekomst, ten einde de burgers en bedrijven zo goed en efficiënt mogelijk te bedienen. Ook vanuit het onderzoek zoals gemeld bij antwoord 3 monitor ik de ontwikkelingen. Mocht ik op basis van uitkomsten een duidelijke verschuiving zien dan zal ik met de minister van I&M bezien of nadere actie nodig is.
Berichten dat melk lang niet goed is voor elk |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Wageningen Universiteit verdraaide onderzoek over melk»?1
Ja.
Kent u het bericht «Wageningen past lovend persbericht over melk aan»?2
Ja.
Kent u het bericht «Wakker Dier: Melkonderzoek WU is reclame»?3
Ja.
Wat vindt u, als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Universiteit Wageningen, van het feit dat professor Willett van de Harvard University stelt dat de Universiteit Wageningen in een persbericht de onderzoeksresultaten extreem heeft verdraaid?
Hoewel een persbericht geen wetenschappelijke verantwoording is moeten ook hierin de onderzoeksresultaten goed verwoord worden. Met betrekking tot dit persbericht blijkt dit ook het geval te zijn. In een gezamenlijke verklaring hebben Wageningen UR (University & Research centre) en professor Willett hierover uitleg gegeven (zie bijlage).4
Is het waar dat er nauwe banden bestaan tussen Wageningen Universiteit en de zuivelindustrie, zoals de woordvoerder van de universiteit aangeeft? Zo ja, kunt u aangeven waaruit deze nauwe banden bestaan en of ze de onafhankelijke meningsvorming van de universiteit in de weg zouden kunnen staan?
Het klopt dat Wageningen UR banden heeft met bedrijven, waaronder de zuivelketen. Het kabinet juicht het ook toe dat bedrijven en kennisinstellingen met elkaar samenwerken. De samenwerking wordt onder andere vormgegeven in gezamenlijke publiekprivate onderzoeksprogramma’s en in de vorm van leerstoelen voor bijzondere hoogleraren. Beide samenwerkingsvormen dragen bij aan innovatie, valorisatie van kennis en aan de maatschappelijke oriëntatie in het universitaire onderwijs. Daarnaast draagt de samenwerking bij aan het streven van dit kabinet dat bedrijven meer investeren in R&D, zoals verwoord in het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de topsectoren.
Belangrijk bij de samenwerking is dat dit de transparantie en onafhankelijke meningsvorming niet in de weg staat. Voor dit doel heeft de VSNU de Gedragscode voor Wetenschapsbeoefening ontwikkeld. Alle onderzoekers en wetenschappers behoren zich hieraan te houden.
Klopt het dat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat veel melk drinken mogelijk een verhoogd risico veroorzaakt voor het krijgen van bepaalde vormen van kanker? Zo nee, waarop baseert u dit?
Onderzoek naar de relatie tussen zuivel (melk, calcium) en kanker toont verschillende effecten op verschillende soorten van kanker. Vooralsnog spreken de onderzoeksresultaten in relatie tot kanker eerder voor dan tegen zuivelconsumptie. Op basis van voortschrijdend inzicht kan het zijn dat de wetenschappelijke consensus verandert. Dit zal dan in volgende consensusrapporten van instanties als Gezondheidsraad, EFSA (European Food Safety Authority) en WCRF (World Cancer Research Fund) worden meegenomen. Het Voedingscentrum baseert haar Richtlijnen Voedselkeuze op de aanbevelingen uit dergelijke consensusrapporten.
Kent u het bericht dat het Voedingscentrum heeft uitgebracht dat ze haar zuivelaanbeveling handhaaft, welk bericht werd uitgegeven nog voordat prof. Willett zijn aangekondigde voordracht hield in Nederland, en waarin deze gerenommeerde wetenschapper wordt beticht van het doen van «onware beweringen»?4 Deelt u de mening van professor Willett dat voedingsadviesorganisaties voorzichtiger moeten zijn met het aanraden van grote hoeveelheden melkproducten? Zo ja, bent u bereid het Voedingscentrum hierop aan te spreken? Zo neen, waarom niet?
Ja, dit bericht ken ik. Het Voedingscentrum is al voor de voordracht van professor Willett door journalisten benaderd voor een reactie op mediaberichten over de inhoud van deze voordracht. Het past bij de taak van het Voedingscentrum om te reageren op dergelijke vragen of discussies. De voorlichting door het Voedingscentrum is, zoals aangegeven bij antwoord 6, gebaseerd op een afgewogen wetenschappelijk oordeel en bovendien toegepast op het Nederlandse voedingspatroon. Ik zie geen reden hen hierop aan te spreken.
Bent u bereid om samen met het Voedingscentrum te kijken naar mogelijkheden om de consument te informeren over de risico’s van hoge zuivelconsumptie? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 6 en 7.
Is het waar dat een woordvoerder van Wageningen Universiteit de aantijgingen van Wakker Dier als «een beetje zot» heeft aangeduid? Zo ja, hoe beoordeelt u deze kwalificatie in relatie tot het feit dat Wageningen zich wel degelijk genoodzaakt heeft gevoeld haar persverklaring aan te passen?
Uitspraken van de persvoorlichter van Wageningen UR zijn voor zijn rekening. Het is aan de Raad van Bestuur van Wageningen UR om hierover te oordelen.
Hoe ziet u de voortschrijdende inzichten ten aanzien van mogelijke risico’s van hoge melkconsumptie in relatie tot de rol van de Nederlandse sector en kennisinstellingen ter bevordering van de consumptie van dierlijke eiwitten in Azië, zoals u in antwoord op eerdere vragen over de handelsmissies naar Azië en de lactose-intolerantie bij Aziaten heeft aangegeven?5
Deelt u de mening van prof. van Hooijdonk6, hoogleraar zuivelkunde en verbonden aan Campina, dat hoge consumptie van zuivel geen verhoogd risico op hart-en vaatziekten geeft? Hoe verhoudt zich deze conclusie tot het rapport van de Wereld Gezondheids-organisatie (WHO)7 waaruit duidelijk werd dat hoge inname van zuivel in relatie tot het EU-stimuleringsbeleid leidt tot vele duizenden extra doden per jaar als gevolg van hart- en vaatziekten en in relatie tot de opvatting van prof M. Katan8 dat verzadigd melkvet wel degelijk ongezond is?
Het WHO rapport gaat over de effecten van verzadigd vet op sterfte als gevolg van hart- en vaatziekten. Op basis van dit effect geldt een aanbevolen maximum voor consumptie van verzadigd vet. Het Voedingscentrum adviseert naar aanleiding hiervan onder andere om te kiezen voor magere of halfvolle varianten van zuivel. Zo kan de consumptie van verzadigd vet via zuivel worden beperkt.
Kent u de uitspraak van de Chinese premier Wen Jiabao «I have a dream to provide every Chinese, especially children, sufficient milk each day»?6 Kunt u aangeven of Nederland op enigerleiwijze bij de totstandkoming van deze droom, bij de totstandkoming van het zuivelmuseum in Shanghai of bij de promotie van zuivel in China betrokken is? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord en aangeven of Nederland zich geroepen voelt in het kader van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht actief bij te dragen aan kennisverspreiding in China om te voorkomen dat de droom van Wen Jiabao zich ontwikkelt tot een nachtmerrie?
Nederland en China werken op het niveau van de overheid en het bedrijfsleven samen om een effectieve en efficiënte bijdrage te leveren aan de modernisering van de Chinese zuivelsector. De behoefte vanuit China is daarbij leidend. Deze samenwerking biedt interessante kansen voor ons land.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een hoogleraar in dienst van Campina zuivel «gezond noemt», en dat Wageningen Universiteit dat onder u ressorteert, ongefundeerd promotie maakt voor zuivelproducten op onwetenschappelijke basis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat dergelijke promotie van zuivel via een wetenschappelijke instelling opnieuw kan plaatsvinden?
Zie antwoord 4, 5, 6 en 11.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar verweving van onderzoek, promotie en bedrijfsbelangen bij Wageningen Universiteit op basis van het uitgestuurde persbericht «Joris Driepinter had toch gelijk»?9 Zo neen, waarom niet? Deelt u de mening dat het actief bevestigen van commerciële voorlichting vanuit het bedrijfsleven niet tot de taken van de universiteit zou moeten behoren en de geloofwaardigheid van de universiteit aantast als zij dit wel doet? Zo ja, bent u bereid de universiteit hierop aan te spreken? Zo neen, waarom niet?
Nee, er zal geen onderzoek worden ingesteld naar aanleiding van het persbericht van Wageningen UR. De motivatie hiervoor staat in antwoord 5. U geeft terecht aan dat commerciële voorlichting niet behoort tot de taak van universiteiten. De Reclame Code Commissie zal een oordeel uitspreken over de klacht die hierover is ingediend door Wakker Dier.
Wat is uw mening over het feit dat een belangrijk co-auteur van het onderzoek waarop Wageningen Universiteit zich baseerde toen zij stelde dat «Joris Driepinter toch gelijk zou hebben», spreekt over «verdraaide feiten» en eist dat het persbericht geheel wordt ingetrokken? Bent u bereid te bevorderen dat de universiteit een intern onderzoek instelt naar de totstandkoming van het bewuste persbericht, het persbeleid ter zake en waarborgen om de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het kennisinstituut te garanderen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Er is geen aanleiding om een intern onderzoek te vragen, zie ook antwoord 4.
Niet-reanimeerpenningen voor kwetsbare ouderen |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er oudere patiënten zijn die worden gereanimeerd, terwijl dit onnodig en ongewild zou zijn?1
Ja. Ik verwacht dat Verenso dit alles verwerkt in de «Richtlijn reanimatiebeleid kwetsbare ouderen in verzorgingshuizen, verpleeghuizen en in de thuissituatie» die zij medio 2012 hoopt op te leveren.
Weet u dat de kans op schadelijke gevolgen en medische klachten na een geslaagde reanimatie bij kwetsbare ouderen erg hoog is, en de kwaliteit van leven na de reanimatie dus waarschijnlijk lager ligt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met Verenso eens dat het voor een hulpverlener die een patiënt niet geregeld ziet, zoals een ambulancebroeder of huisarts, moeilijk is in te schatten of de patiënt nog gereanimeerd wil worden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de suggestie om kwetsbare ouderen, na een gesprek met een arts, een niet-reanimeerpenning te geven, waardoor ambulancebroeders of huisarts weten of zij in noodgevallen moeten reanimeren of niet?
Indien een cliënt, na het gesprek met een arts, van mening is dat – gezien zijn kwetsbare gezondheidssituatie – reanimatie extra risicovol is en hij op grond hiervan dus de keuze maakt dat hij niet gereanimeerd wil worden, moet die keuze te allen tijde worden gerespecteerd.
Vervolgens vind ik dat de situatie waarbij deze cliënt tegen zijn keuze in onverhoopt wel gereanimeerd wordt, maximaal moeten worden voorkomen. Een niet-reanimeerpenning kan in dit verband een goede suggestie zijn, maar ik weet dat binnen zorginstellingen soms ook andere oplossingen worden gekozen, die ook prima werkbaar blijken. Ik verwacht dat Verenso in de «Richtlijn reanimatiebeleid kwetsbare ouderen in verzorgingshuizen, verpleeghuizen en in de thuissituatie» ook ten aanzien van dit punt met een zinvolle en praktisch goed toepasbare aanbeveling zal komen. Met Verenso heb ik afgesproken dat zij de richtlijn medio 2012 zullen opleveren.
De verplichte vrijwillige bijdrage voor leerlingen van het volwassenenonderwijs (VAVO) |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «ROC’s eisen onterecht financiële bijdrage van scholieren»2
Roc’s mogen niet de toegang weigeren c.q. inschrijving weigeren op grond van het niet betalen van een vrijwillige bijdrage. De wet stelt immers, dat de inschrijving voor een opleiding niet afhankelijk gesteld kan worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld. De inspectie heeft bij LAKS nadere informatie opgevraagd om te kunnen beoordelen of hier sprake is van niet-naleving van de wet. Ingeval van niet-naleving van de wet zal de inspectie het bevoegd gezag hierop aanspreken en maatregelen eisen.
In beginsel is het scholen toegestaan een vrijwillige bijdrage te vragen van hun studenten, met dien verstande dat een besluit over de hoogte en de aanwending van de vrijwillige bijdrage instemming behoeft van de deelnemersraad. Studenten zijn echter nooit verplicht om akkoord te gaan met een vrijwillige bijdrage.
Is het een regionaal Opleidingscentrum (ROC) toegestaan om leerlingen die volwassenenonderwijs willen volgen, te weigeren wanneer zij niet de vrijwillige bijdrage betalen van 200 euro?
Nee, een roc mag de leerling niet weigeren omdat hij of zij de vrijwillige bijdrage niet betaalt. In de onderwijspraktijk is echter een verwevenheid ontstaan van de vrijwillige bijdrage met leermiddelen die studenten noodzakelijkerwijs dienen aan te schaffen om de opleiding goed te kunnen afronden. De inspectie heeft bij LAKS nadere informatie opgevraagd en zal na het verkrijgen van de informatie beoordelen of hier sprake is van niet-naleving van de wet. In geval van niet-naleving van de wet zal de inspectie het bevoegd gezag hierop aanspreken en maatregelen eisen.
Kan een school een leerling verplichten om het bedrag, bestemd voor de vrijwillige bijdrage, ter plekke bij de receptie van scholen af te rekenen?
Nee, omdat het om een vrijwillige bijdrage gaat, kan er dus ook niet geëist worden dat deze ter plekke betaald wordt.
Wanneer u schrijft dat lesmateriaal in principe niet via een niet-wettelijke bijdrage bij de student in rekening hoort te worden gebracht, omdat hier voor de rijksbijdrage bedoeld is, bedoelt u dan dat deze praktijk onwettelijk is? Zo ja, wat onderneemt u tegen opleidingen die dit toch doen? Zo neen, waarom niet?3
De inspectie toetst de onderwijspraktijk op basis van de huidige wetgeving en neemt maatregelen en legt zonodig een bekostigingssanctie op in individuele gevallen waarbij de wet niet wordt nageleefd.
In mijn antwoorden op de vragen van de leden Çelik, Smits en Beertema d.d. 24 juni 2011 (Kamervragen (aanhangsel) 2010–2011, 2962–2964) heb ik aangegeven, dat in de onderwijspraktijk een grijs gebied is ontstaan, mede door de ontwikkelingen op ict-gebied, waardoor niet altijd duidelijk is welke schoolkosten voor rekening van de overheid/scholen is, welke schoolkosten voor noodzakelijke leermiddelen voor rekening van de student zijn en wat tot de vrijwillige bijdrage gerekend mag worden. Daarom ben ik nu bezig met het opstellen van een richtlijn die helderheid gaat geven aan zowel de mbo-scholen als studenten en ouders over schoolkosten te betalen door de studenten, schoolkosten te betalen door de school/overheid en vrijwillige bijdragen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met JOB, MBO Raad en de inspectie. Deze richtlijn biedt de scholen, studenten en ouders straks meer helderheid in wat wel en wat niet mag en geeft de onderwijsinspectie houvast in de beoordeling van extra schoolkosten en vrijwillige bijdragen die gevraagd worden aan studenten en ouders. Zonodig zal ook de wetgeving hierop aangepast worden. Ik beoog de scholen, studenten en ouders uiterlijk maart 2012 te informeren over de richtlijn «extra schoolkosten/vrijwillige bijdrage» opdat hiermee voor het volgende schooljaar rekening gehouden kan worden.
Deelt u de vrees dat er structureel iets mis is met de manier waarop ROC’s omgaan met de vrijwillige bijdrage, nu in korte tijd weer fouten naar buiten komen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Ik ben van mening, dat de afgelopen jaren teveel klachten zijn gerezen over de wijze waarop met extra schoolkosten en vrijwillige bijdrage wordt omgegaan. Daarom neem ik nu maatregelen opdat volgend schooljaar hierover geen misverstanden meer kunnen ontstaan. De op te stellen richtlijn zal door de inspectie als beoordelingskader gebruikt worden.
Bent u bereid om een sanctie op te leggen aan een ROC bij elke gegronde klacht die u ontvangt via het Landelijk Aktie Komittee Scholieren (LAKS), de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB), de Socialistische Partij (SP) of anderen, over het verplicht stellen van een vrijwillige bijdrage? Zo neen, waarom weigert u de wet te handhaven?
Als de inspectie constateert, dat een instelling in strijd met de wet handelt, kan in uiterste geval een bekostigingssanctie worden opgelegd als daartoe voldoende grond is.
Bent u bereid alsnog de onderwijsinspectie een onderzoek te laten verrichten naar het onterecht verplicht stellen van schoolkosten door ROC’s, zoals eerder is gedaan in het voortgezet onderwijs, nu wederom blijkt dat ROC’s zich niet aan de regels houden?4
De inspectie zal in individuele gevallen waarbij een signaal of klacht gemeld wordt over het onterecht verplicht stellen van schoolkosten onderzoek doen en zonodig maatregelen nemen.
Een stelselonderzoek levert weinig toegevoegde waarde; de klachten die JOB heeft verzameld geven een goed beeld van de problematiek. Effectiever zal zijn, dat via de richtlijn helder wordt vastgelegd wat wel en wat niet kan en dat de inspectie hiermee een helder beoordelingskader krijgt om te kunnen toetsen of wel of niet aan de wet wordt voldaan.
Bent u bereid om op basis van dit onderzoek direct sancties op te leggen aan een ROC bij elke fout die de onderwijsinspectie aantreft met betrekking tot de vrijwillige bijdrage? Zo nee, welke functie hebben de wettelijke bepalingen rondom de vrijwillige bijdrage, wanneer de wet niet wordt gehandhaafd?
Bij niet-naleving van de wet kan in het uiterste geval een bekostigingssanctie worden opgelegd.
Het bericht dat Nederland op de ranglijst van sterkste IT-landen sterk gedaald is naar de 10e plaats wereldwijd |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland zakt op ranglijst sterkste IT-landen» op nu.nl van 27 september 2011?
Ja.
Deelt u de mening dat het een zeer onwenselijke situatie is dat Nederland maar liefst 5 plekken gedaald is op de IT Industry Competitiveness Index en daarmee bijna uit de top 10 van sterke IT-landen is verdwenen?
Dit zou zeer onwenselijk zijn indien deze concurrentie-index voor de ICT-productiesector een reflectie zou zijn van het bredere beeld van scores van Nederland op ICT-terrein. Dit is echter niet geheel het geval. Deze index is een van vele indices die jaarlijks worden gepubliceerd, elk met zijn eigen aandachtspunten en wijze van berekenen. Op vele andere indices scoort Nederland op het terrein van ICT juist goed.
In de laatste Digitale Agenda scoreboard van de Europese Commissie, gepubliceerd op 31 mei 2011, scoort Nederland als een van de beste EU-lidstaten op het terrein van ICT. In Nederland heeft 91% van de huishoudens toegang tot breedband en daardoor tot snel internet. Van de Nederlandse huishoudens is 88% wekelijks online en Nederland loopt ook wereldwijd voorop in het online kopen van producten en het afnemen van diensten.
Klopt het dat Nederland met een verlies aan score van 4,9 punten ten opzichte van vorig jaar de grootste daler in de lijst is? Wat is de oorzaak hiervan en hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
De vorige meting heeft plaatsgevonden in 2009. Nederland en Estland zijn de sterkste dalers qua aantal punten. De score van Nederland daalt met 4,9 punten, de score van Estland 10,6 punten. Dalingen van de posities van Nederland blijken zich voor te doen bij de onderdelen menselijk kapitaal, R&D-klimaat en ondersteuning voor ontwikkeling van ICT-bedrijvigheid. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat Nederland met name slecht scoort op het gebied van ondersteuning voor ICT-ontwikkeling in het bedrijfsleven, human capital en het R&D-klimaat? Wat zijn daar volgens u de oorzaken van en wat gaat u hieraan doen?
Nederland scoort op die drie onderdelen het laagst in vergelijking met andere landen. Het onderzoek biedt echter geen heldere vergelijkingen van de posities van landen op de achterliggende indicatoren. Op de website over het onderzoek is een wereldkaart beschikbaar waar voor elk land afzonderlijk de score per indicator kan worden nagegaan, zonder dat direct de positie van dat land binnen het totaal van 66 landen duidelijk is. Opvallend is verder dat onder menselijk kapitaal bij de indicatoren «Enrolment in science» en «Employment in IT» naar absolute aantallen personen lijkt te zijn gekeken, in plaats van personen in verhouding tot bijvoorbeeld de bevolking van een land. De lage positie die Nederland krijgt toebedeeld op het terrein van menselijk kapitaal, komt niet goed overeen met informatie uit andere bronnen. Het nieuwe bedrijfslevenbeleid is gericht op een sterk bedrijfsleven. R&D en innovatie, menselijk kapitaal en ICT zijn daarbij belangrijke factoren. Op het terrein van R&D en innovatie is nog veel verbetering te wensen, maar ook menselijk kapitaal en ICT krijgen grote aandacht in het beleid.
Deelt u de mening dat ICT in Nederland meer aandacht verdient dan nu het geval is omdat ICT gerelateerde activiteiten in Nederland zorgen voor 60 procent van de economische groei, zoals uzelf eerder heeft aangegeven?
Ja. Het belang van ICT voor economie en samenleving onderstreep ik en dit is een belangrijk doorsnijdend thema voor innovatie in alle topsectoren.
Nu ICT niet als topsector is benoemd in de bedrijfslevennotitie van het kabinet, hoe denkt u er dan toch voor te zorgen dat deze sector voldoende aandacht krijgt en we volgend jaar weer stijgen in de IT Industry Competitiveness Index?
De ICT-sector is een belangrijke sector voor het kabinet. Om ICT optimaal te benutten wordt in het nieuwe bedrijfslevenbeleid ICT daarom ook meegenomen in alle topsectoren. Daarnaast komen een groot aantal ICT acties – gericht op alle ondernemers – terug in de Digitale implementatie agenda 2012–2015, die ik dit najaar aan uw Kamer zal sturen.
Het bericht dat tweeverdieners veel minder hypotheek krijgen |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Roep om meer hypotheek, jonge tweeverdieners dupe strengere regels»?1
Ja.
Is het waar dat jonge tweeverdieners veel minder hypotheek kunnen krijgen dan een eenverdiener met eenzelfde inkomen? Acht u dit wenselijk?
Uit de huidige Nibud methodiek volgt dat bij een hoger inkomen een hoger percentage van het inkomen mag worden uitgegeven aan woonlasten, dat percentage wordt het financieringslastenpercentage genoemd. In de Nibud methodiek wordt voor tweeverdieners het financieringslastenpercentage van het hoogste bruto inkomen genomen en vervolgens toegepast op het gezamenlijke bruto inkomen. Dat leidt ertoe dat tweeverdieners in absolute zin doorgaans een lagere leencapaciteit hebben dan een eenverdiener met eenzelfde inkomen. Het Nibud heeft hiertoe in het verleden besloten omdat bij tweeverdieners een groot deel van de verdiencapaciteit van het huishouden wordt verbruikt. Bij eenverdieners heeft de partner over het algemeen immers nog de mogelijkheid om extra inkomen te verwerven. Daarmee is voor die groep de mogelijkheid beperkt om een inkomensdaling of uitgavenstijging op te vangen door meer arbeid te verrichten. Bovendien bestaat bij tweeverdieners bijvoorbeeld ook het risico dat een stel uit elkaar gaat. Het inbouwen van een extra buffer bij tweeverdieners is dan ook wenselijk.
Daarbij ben ik wel van mening dat de buffer in verhouding moet staan tot de risico’s. Over een verantwoorde verruiming op dit punt zijn wij momenteel in gesprek met het Waarborgfonds Eigen Woningen en het Nibud. Wij zullen de Tweede Kamer hierover op korte termijn nader informeren.
Is dit het gevolg van strengere regels voor hypotheekverstrekking? Zijn hier afspraken over gemaakt tussen de verschillende hypotheekverstrekkers?
Indien u doelt op de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen kan ik u mededelen dat de methodiek op dit punt niet is aangepast. Ook bij de oude Gedragscode Hypothecaire Financieringen werd op deze manier omgegaan met tweeverdieners.
Ziet u kans deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ja.
Het bericht ‘Medicijnkastjes ouderen jaarlijks doorgelicht’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medicijnkastjes ouderen jaarlijks doorgelicht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de resultaten van het onderzoek dat uitgevoerd is in Groningen? Klopt het dat ouderen onnodig medicijnen voorgeschreven kregen?
Ik heb uit dit onderzoek opgemaakt dat de resultaten van een betere monitoring van deze patiëntengroep zowel positief kunnen worden beoordeeld uit het oogpunt van doelmatigheid als van medicatieveiligheid. Dergelijke goede uitkomsten waren er ook al eerder. Zij zijn voor mijn ambtsvoorganger in 2007 aanleiding geweest om de uitvoering van een periodieke medicatiebeoordeling (medication review) onder verzorgingshuisbewoners te stimuleren.
Hoe verhouden de onderzoeksresultaten zich tot de landelijke gegevens? Als deze u niet bekend zijn, bent u dan bereid dit onderzoek landelijk uit te laten voeren? Zo nee, kunt u toelichten waarom u hier niet toe bereid bent?
Ik beschik niet over dergelijke specifieke onderzoeksresultaten op landelijk niveau. Ik zie echter geen reden om aan te nemen dat een dergelijk resultaat in een andere regio niet te verwachten is. Ik beschik wel over landelijke resultaten op het terrein van (potentieel) vermijdbare ziekenhuisopnames, veroorzaakt door verkeerd geneesmiddelengebruik (Hospital Admissions Related to Medication, verder te noemen HARM-studie). Dit onderzoek gaf inzicht in de grootste risicofactoren die kunnen leiden tot ziekenhuisopnames. Als belangrijke risicofactoren kwamen hier onder andere naar voren polyfarmacie, een leeftijd boven de 65 jaar en het niet zelfstandig wonen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft mijn ambtsvoorganger verbeteringen gestimuleerd. Dit onderzoek naar vermijdbare ziekenhuisopnames wordt herhaald. De uitkomsten daarvan verwacht ik begin 2012. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het onnodig voorschrijven van medicijnen grote gezondheidsrisico’s voor de patiënt met zich meedraagt? Welke gevolgen kan het onnodig gebruik van medicijnen hebben voor oudere patiënten?
Ik onderschrijf de opvatting dat het onnodig voorschrijven van medicijnen grote gezondheidsrisico’s voor de patiënt met zich mee kan brengen, zeker ook bij ouderen. Tegelijkertijd moet niet onderschat worden dat ook onderbehandeling grote risico’s met zich mee kan brengen. Ik verwacht dat de multidisciplinaire richtlijn «Polyfarmacie bij ouderen: naar een beter medicatiebeleid» (die ontwikkeld wordt door het NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) in samenwerking met de NVKG (Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie), de OMS (Orde van Medisch Specialisten), Verenso (Beroepsvereniging van Verpleeghuisartsen en Sociaal Geriaters), LEVV (Landelijk Expertisecentrum Verpleging en Verzorging), IVM (Nederlands Instituut Voor Verantwoord Medicijngebruik) en KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) zal bijdragen aan een betere en gerichtere afweging door de betrokken beroepsgroepen in hun voorschrijfgedrag.
Het doel van deze richtlijn is te komen tot een eenduidig begrippenkader, tot gezondheidszorgbrede afspraken over communicatie en regie bij de behandeling en begeleiding van ouderen met polyfarmacie en afspraken over de indicatiestelling voor en de inhoud van de medicatiebeoordeling. Deze richtlijn zal bijdragen aan het veiliger en doelmatiger inzetten van medicatie bij ouderen met complexe problematiek en zal daarmee de risico’s van onbedoelde schade door polyfarmacie reduceren. De totstandkoming van deze richtlijn verwacht ik nog in 2011.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat huisartsen het medicijngebruik van hun oudere patiënten niet goed controleren?
Het is ondenkbaar dat een arts zou kunnen volstaan met het slechts een keer per jaar controleren van het medicijngebruik van hun oudere patiënten. In elk geval bij elk moment van voorschrijven van medicatie dient de (huis)arts zich ervan te vergewissen dat het voor te schrijven geneesmiddel verantwoord is, gezien de individuele situatie van de patiënt en de mogelijk andere voorgeschreven geneesmiddelen. Daarbij zal ook nagegaan moeten worden of de patiënt nog andere geneesmiddelen slikt (bijvoorbeeld zelfzorggeneesmiddelen) en zal nagevraagd moeten worden of deze middelen ook daadwerkelijk door de patiënt worden gebruikt. De arts zal voor een goede beoordeling moeten beschikken over een actueel medicatieoverzicht, aanvullende informatie vanuit de patiënt is daarbij onmisbaar. Een uitgebreide beoordeling van de medicatie (en mogelijke bijwerkingen van deze middelen) is aangewezen bij oudere patiënten die meer dan vijf geneesmiddelen gebruiken. Dit zou een keer per jaar moeten plaatsvinden. Bespreking met de patiënt van de resultaten is aangewezen. Het verdient aanbeveling dat artsen bij een dergelijke beoordeling gebruik maken van de expertise en deskundigheid van de apotheker. Met de ontwikkeling van de aangegeven richtlijn wordt het belang erkend van een dergelijk beoordelingsmoment. Het is aan verzekeraars om resultaatsafspraken te maken met de apothekers en de huisartsen op dit terrein. Van de inzet van extra middelen kan geen sprake zijn.
Deelt u de mening dat jaarlijks controleren van het medicijngebruik door de huisarts niet vaak genoeg is? Zo ja, wat gaat u eraan doen zodat huisartsen vaker het medicijngebruik van hun oudere patiënten controleren? Zo nee, hoe vaak denkt u dat een huisarts het medicijngebruik van zijn oudere patiënten moet controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het voorstel van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) om extra geld te vragen, zodat huisartsen hun gebruikelijke taken uit kunnen voeren? Deelt u de mening dat het schandalig is dat huisartsen die hun taken niet goed uitvoeren hiervoor beloond willen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat gemeente Amsterdam komt met een eigen pgb-regeling |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht waarin wethouder Eric van der Burg (VVD) aangeeft dat de gemeente Amsterdam zelf een Persoons Gebonden Budget (pgb)-regeling gaat opzetten?1
Ja.
Is een dergelijke gemeentelijke pgb-regeling vergelijkbaar met de huidige gemeentelijke pgb-afspraken? Zo nee, op welke punten zitten de verschillen?
Het voornemen van de gemeente Amsterdam betreft het mogelijk maken van een pgb voor begeleiding in de situatie dat deze taak vanuit de AWBZ, volgens plan vanaf 2013 voor nieuwe cliënten, onder verantwoordelijkheid van gemeenten wordt gebracht. Amsterdam bereidt zich op die situatie voor en wil de voordelen van pgb als zelfregie en keuzevrijheid zoveel mogelijk benutten. De gemeente wil tegelijkertijd het onbedoelde en oneigenlijke gebruik tegengaan.
Kan een gemeente ervoor zorgen dat alle inwoners die nu een pgb hebben hun budget kunnen behouden?
De gemeente Amsterdam maakt een pgb-regeling voor begeleiding en zal bij elke ondersteuningsvraag bezien of begeleiding nodig is vanaf 2013 en of zorg in natura of pgb daarbij het meest geschikt is gezien de ondersteuningsvraag. De gemeente kan dus niet op voorhand garanderen dat iedereen die nu een pgb heeft voor begeleiding, dat straks ook vanuit de gemeente zal krijgen.
De gemeente Amsterdam gaat geen pgb aanbieden voor de AWBZ-functies verzorging, verpleging en behandeling. Deze functies blijven onder de werking van de AWBZ vallen.
Bent u systeemverantwoordelijk voor een gemeentelijke pgb-regeling?
Het is mijn verantwoordelijkheid om de Wet maatschappelijke ondersteuning zo vorm te geven dat de met de wet beoogde doelen in de feitelijke uitvoering zo goed mogelijk gerealiseerd kunnen worden. Dat betekent dat ik op het landelijke niveau aandacht besteed aan keuzes en randvoorwaarden. De decentralisatie van de begeleiding is voor mij aanleiding de huidige compensatieplicht te verbreden met de, met de begeleiding van cliënten beoogde resultaten. Het is vervolgens aan het lokale bestuur om binnen de kaders van de wet tot een lokaal beleid en lokale uitvoering te komen. Zoals u weet biedt de Wmo gemeenten bewust veel beleidsruimte, teneinde op basis van de lokale situatie, dicht bij de burger, tot een optimale afstemming van op participatie gerichte ondersteuningsvragen en ondersteuningmogelijkheden te komen. Met het oog op dat belang van lokaal maatwerk ben ik voornemens gemeenten niet langer te verplichten om cliënten naast een voorziening in natura ook de keuze voor een pgb te bieden.
De keuzes met betrekking tot de lokale invulling van beleid en de uitvoering daarvan is een zaak van de betreffende gemeente, die zich daarover verantwoordt aan de gemeenteraad. Het is aan de gemeenteraad een oordeel over het lokale beleid en de uitvoering daarvan te vormen.
Op welke manier is de gemeente Amsterdam van plan de eigen pgb-regeling te financieren?
Amsterdam is voornemens een pgb-regeling te maken voor de begeleiding in de Wmo vanaf 2013. Deze pgb-regeling komt naast het aanbod van zorg in natura voor begeleiding.
Financiering van zowel natura zorg als pgb’s zal geschieden uit het budget dat vanaf 2013 naar de gemeente zal worden overgeheveld in verband met de decentralisatie begeleiding.
Nederlandse Iraniërs in detentie in Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat in Iran 20 tot 30 Nederlandse Iraniërs in de gevangenis zitten, zoals een Nederlandse vrouw stelt?1 Is het waar dat een woordvoerder van het ministerie van Buitenlandse Zaken dit aantal tegenover haar heeft bevestigd? Indien dit niet waar is, wat is dan het aantal u bekende Nederlandse Iraniërs dat thans in de gevangenis in Iran verblijft?
Er bevinden zich voor zover bekend drie bipatride Nederlanders in detentie in Iran. Ik heb geen aanwijzingen dat er zich 20 tot 30 Nederlandse Iraniërs in detentie of anderszins in problemen bevinden. Dit aantal is nimmer genoemd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Wat onderneemt u om de Iraanse autoriteiten te bewegen om melding te maken van gevallen van detentie van Nederlandse Iraniërs?
Bij elk vermoeden van detentie van een Nederlander in Iran, of deze nu bipatride is of niet, verzoekt Nederland de Iraanse autoriteiten om informatie. Zoals aan uw Kamer per brief is medegedeeld op 23 mei 2011, is een consulaire dialoog gestart met Iran om de juiste feitelijke informatie over, en toegang tot, gedetineerden in Iran te verkrijgen, en om hen consulaire bijstand te kunnen verlenen. Tijdens de eerste bijeenkomst in mei jl. was Iran voor het eerst bereid om informatie over bipatriden uit te wisselen. Beide zijden zijn overeen gekomen om een contactpersoon te benoemen om uitwisseling van informatie te bevorderen.
In mijn brief d.d. 30 september 2011 met kenmerk DAM-814/2011 heb ik uw Kamer verder geïnformeerd over de voortgang in deze dialoog.
In welke mate kunt u consulaire bijstand verlenen aan Nederlandse Iraniërs?
Iran erkent niet het recht van Nederland om consulaire bijstand te verlenen aan Nederlandse gedetineerden die tevens de Iraanse nationaliteit bezitten, hoewel daar door Nederland in alle gevallen om wordt verzocht. Waar rechtstreeks consulaire bijstand niet wordt toegestaan, wordt steeds gepoogd via derden contact te onderhouden. Verder onderhoudt Nederland hiervoor met Iran een consulaire dialoog.
Bent u bereid om in het belang van de veiligheid van de in een Amerikaans telegram genoemde Sahar Nahrvar haar volledig te blijven informeren over alle relevante ontwikkelingen? Indien neen, waarom niet?2
Ja. Mevrouw Nahrvar is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgenodigd om haar situatie te bespreken. De kwestie omtrent mevrouw Nahrvar is tevens onder de aandacht gebracht van de instanties die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van Nederlandse burgers.
Bent u bereid contact op te nemen met familie van mevrouw Nahrvar in Iran? Indien neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer daarover, indien noodzakelijk vertrouwelijk, te informeren?
De veiligheid van de familie van mevrouw Nahrvar staat voorop bij zowel het bepalen als het in het openbaar bespreken van mogelijke stappen.
Het opslaan van kernafval |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medisch kerndossier in Rijnmond krijgt brede steun»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een tiental zorgaanbieders zegt zich hard te zullen maken voor brede invoering van een medisch kerndossier?
Recent is er een convenant gesloten met 10 zorgpartijen in de regio Rijnmond om samen verder te werken aan de ontwikkeling van het medisch kerndossier. Op dit moment behelst het project medisch kerndossier een pilot van een kleine groep patiënten in het Erasmus MC. Ik zie dit als een initiatief om te komen tot standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg. Nictiz is ook betrokken bij dit initiatief om lering te trekken uit de ervaring die worden opgedaan.
Hoe verhoudt dit initiatief zich tot de doorstart van het Elektronisch Patiëntendossier/Landelijke Schakel Punt (EPD/LSP)?
Het Zorgportaal wordt ontwikkeld door een consortium van samenwerkende partijen (Erasmus Medisch Centrum, St. Fransiscus Gasthuis, STAR MDC, Brink&, Leenecommunicatie, Intermax, Stichting RijnmondNet, Stichting Zorgimpuls, Erasmus Universiteit, instituut Beleid en Management Gezondheidszorg). Dit initiatief staat los van de doorstart van de landelijke infrastructuur waaraan door vijf koepelorganisaties wordt gewerkt.
Heeft het CBP dit medisch kerndossier getoetst ten aanzien van de privacy? Zo ja wat was zijn oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het medisch kerndossier is niet getoetst door het CBP. Het is aan het CBP als toezichthouder om haar toezichtprogramma te bepalen.
Is dit medisch kerndossier afdoende beveiligd? Zo ja, waarop is dat gebaseerd?
Uit de informatie die ik heb ontvangen over het project medisch kerndossier valt af te leiden dat er in opzet aandacht is voor beveiliging. Het oordeel of dit in de praktijk afdoende is, is aan de toezichthouders IGZ en CBP.
Bent u ervan op de hoogte dat de patiënt kan inloggen op zijn medisch kerndossier door middel van DigiD? Wat is uw mening over die constructie, gezien de DigiNotar affaire en het falend toezicht op deze verstrekker van beveiligingscertificaten?
Logius (de beheerder van DigID) geeft aan dat op dit moment vervanging en testen zodanig gevorderd zijn dat DigiD weer veilig kan worden gebruikt door mensen die al een DigiD hebben. Ook is het volgens Logius nu ook weer helemaal veilig om een DigiD aan te vragen.
DigiD midden met SMS authenticatie, zoals gebruikt bij het medisch kerndossier, is thans het hoogst mogelijke vertrouwensniveau dat de rijksoverheid aanbiedt aan burgers.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg van 6 oktober a.s. over de doorstart van het EPD te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Steenmarter verjaagt schoolkinderen’ |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «steenmarter verjaagt schoolkinderen»?1
Ja.
Bent u bekend met het gevecht tegen de steenmarter dat de school al sinds 2007 voert? Bent u ermee bekend dat de school na een vlooienplaag, stankoverlast en slechte hygiënische omstandigheden, allen veroorzaakt door de steenmarters, nu op last van de GGD moet uitwijken naar andere gebouwen?
Ja.
Klopt het dat de GGD besloten heeft dat de school zeker voor drie maanden dicht moet? Acht u het wenselijk dat het beschermen van de steenmarter boven het welzijn van kinderen gaat?
Mij is niet bekend hoe lang de school dicht moet en het spreekt vanzelf dat ik niet van mening ben dat het beschermen van de steenmarter boven het welzijn van kinderen gaat.
Klopt het dat ontheffing is verleend voor het vangen van steenmarters om deze elders uit te zetten? Acht u deze maatregel effectief, aangezien uit de literatuur en de ervaring blijkt dat het verjagen slechts tijdelijk (of helemaal niet) werkt tegen steenmarters omdat de geurvlagen van het territorium juist steenmarters aantrekt? Deelt u de mening dat, om dit te voorkomen, de gevangen steenmarters beter uitgezet kunnen worden in gebieden waar vandaan ze minder rap terug zullen keren, zoals IJsland of Siberië?
Ontheffingverlening voor de bestrijding van steenmarters is een taak van de provincie. Mij is niet bekend of ontheffing is verleend of dat aan een verleende ontheffing speciale voorschriften zijn verbonden. Voorts is bestrijding van plaagdieren de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor informatie over de meest effectieve vorm van plaagdierbeheersing (preventie en bestrijding) kunnen gemeenten terecht bij het Kenniscentrum Dierplagen te Wageningen.
Klopt het dat de steenmarterpopulatie goed gedijt in Nederland, terwijl in de rest van Europa het diertje gewoon wordt bestreden?
De steenmarter is in Nederland niet langer een bedreigde soort. De steenmarter is opgenomen in bijlage III van de Conventie van Bern (Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa) en is mede daarom wel een beschermde inheemse soort. Dat neemt niet weg dat in het geval van overlast kan worden toegestaan om steenmarters te bestrijden. Dat is nu onder de Flora- en faunawet het geval en dat zal ook het geval zijn onder de nieuwe Wet natuur.
Bent u bereid om de beschermde status van de steenmarter bij invoering van de nieuwe Natuurwet op te heffen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bewerkstelligen dat de schoolleiding zo spoedig mogelijk weer zijn eigen schoolgebouw steenmartervrij in gebruik kan nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeente en provincie zijn in deze verantwoordelijk. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Artikelen in het FD over belastingontwijking |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Coöperatie als fiscale vluchtroute», «Fiscale coöperatie schaadt imago», «Nederland fiscaal zeer in trek» en «Nederland in trek bij multinationals» uit het FD van 12 september jl. en van het artikel «Accountant roert zich te weinig in debat» uit het FD van 13 september jl.?
Ja.
Kunt u aangeven waarom voor coöperaties een vrijstelling van de dividendbelasting geldt?
De coöperatie is in beginsel niet inhoudingsplichtig op grond van de Wet op de dividendbelasting 1965. Winstuitkeringen door coöperaties kunnen wel in de heffing van de Nederlandse vennootschapsbelasting worden betrokken, ingeval sprake is van een aanmerkelijk belang in een coöperatie dat niet tot het ondernemingsvermogen behoort.
In het Belastingplan 2012 is voorgesteld om coöperaties in bepaalde situaties uitdrukkelijk inhoudingsplichtig te maken voor de dividendbelasting. Het gaat hier om een anti-misbruikmaatregel tegen gevallen waarin om fiscale redenen coöperaties zonder reële betekenis in een structuur worden tussen geschoven om belasting te ontgaan.
In de bovengenoemde artikelen wordt aangegeven, dat de Kamers van Koophandel in 2010 5 062 coöperaties telden. Bij de Kamer van Koophandel worden alle coöperaties ingeschreven. Het is mij echter niet bekend hoeveel coöperaties deel uitmaakten van een internationale structuur. De Belastingdienst registreert dit niet afzonderlijk. Er is bij deze coöperaties geen dividendbelasting geheven, omdat deze coöperaties niet binnen de reikwijdte van de dividendbelasting vallen. Zoals hiervoor is aangegeven zal in het geval er sprake is van een aanmerkelijk belang in een coöperatie dat niet tot het ondernemingsvermogen behoort, wel belastingplicht voor de vennootschapbelasting aanwezig zijn.
Klopt het dat volgens de belastingdienst wel dividendbelasting kan worden geheven indien een coöperatie deel blijkt uit te maken van een beleggingsstructuur en de belastingdienst gaat ervan uit «dat dat een klein aantal is»? Kunt u aangeven bij hoeveel van de genoemde 5062 coöperaties sprake is van een beleggingsstructuur? Kunt u verder aangeven in hoeveel van die gevallen dividendbelasting wordt geheven?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de gesignaleerde trend wenselijk dat op de adressen van trustkantoren coöperaties met uitgesloten aansprakelijkheid worden ingeschreven? Zo niet, welke stappen bent u voornemens te nemen om deze groeiende praktijk te stoppen?
Leden van een coöperatie zijn vrij in de keuze van hun vestigingsplaats. Wel moeten de coöperatie en de leden voldoen aan hun fiscale verplichtingen en mogen de activiteiten niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Om toezicht op de naleving van de regels te bevorderen heeft Nederland met een groot aantal landen verdragen gesloten over de uitwisseling van inlichtingen.
Acht u het wenselijk dat leden van een coöperatie gevestigd zijn op fiscaal mild terrein of in belastingparadijzen als de Kaaiman- of Kanaaleilanden, Bermuda of Delaware?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nike door middel van een coöperatieconstructie in Nederland geen dividendbelasting betaalt?
Zoals bekend kan ik over individuele belastingplichtigen geen uitspraken doen. In meer algemene zin merk ik op dat bedrijven vrij zijn in hun keuze voor de (internationale) juridische bedrijfsstructuur. Overigens, merk ik ook in meer algemene zin op, dat op basis van de EU-moeder/dochterrichtlijn en de afgesloten belastingverdragen in de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van een BV veelal ook geen dividendbelasting wordt geheven.
Hoe beoordeelt u de signalering van oud-hoofd van de afdeling rulings van de belastingdienst, Wiecher Munting, dat sinds de periode 2005/2006 door de belastingdienst toestemming gegeven wordt om rulings af te geven voor coöperaties, omdat dat een positieve stimulans gaf aan de vestiging van buitenlandse kantoren?
Zoals bij meerdere (fiscale) wetsvoorstellen is aangegeven, acht het kabinet het van belang dat er in Nederland een aantrekkelijk vestigingsklimaat heerst, ook voor (regionale) hoofdkantoren. De behandeling van dividenden, zowel de inkomende (deelnemingsvrijstelling), als de uitgaande (dividendbelasting), is daarbij een belangrijke factor. Ook het geven van zekerheid vooraf over de fiscale behandeling van de dividenden is van groot belang. Aangezien dividenduitkeringen door een coöperatie in beginsel niet onder de heffing van de dividendbelasting vallen is de Belastingdienst daarvoor zekerheid vooraf gaan geven. Er is geen bijzondere fiscale faciliteit voor financieringsmaatschappijen, maar wel kan het grote aantal belastingverdragen dat Nederland heeft gesloten het aantrekkelijk maken financiële dienstverleningslichamen in Nederland te vestigen.
Wat is uw mening over de constatering dat 80 van de 100 grootste bedrijven ter wereld in Nederland gevestigd zijn met financieringsfirma’s?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de substance-eisen zijn voor bijzondere financiële instellingen (BFI’s)? Kunt u ook aangeven of de substance-eisen afdoende zijn om doorsluizing te voorkomen zonder dat sprake is van reële economische activiteiten? Indien dat niet het geval is, bent u bereid aanvullende eisen te stellen?
De Nederlandse Bank (hierna: DNB) definieert het begrip «bijzondere financiële instelling» (hierna: BFI’s) en bepaalt welke instellingen het betreft. Uit de gegevens van DNB blijkt dat de BFI’s voor het grootste deel houdstermaatschappijen en financieringsmaatschappijen zijn die deel uitmaken van multinationale concerns1.
Er is echter geen fiscale definitie van het begrip BFI. Onder die financieringsmaatschappijen kunnen ook zogenoemde dienstverleningslichamen vallen.
Dienstverleningslichamen zijn lichamen met financiële dienstverleningsactiviteiten binnen concernverband. Voor dienstverleningslichamen gelden ter verkrijging van zekerheid vooraf fiscale substance-eisen2. De substance-eisen zien op zaken waaruit blijkt dat het lichaam in Nederland gevestigd is en de administratie in Nederland wordt gevoerd, alsmede dat tenminste de helft van het bestuur in Nederland woont. Daarnaast worden meer materiële eisen gesteld, zoals de professionele kennis van de bestuursleden en het personeel en een passende kapitalisatie middels eigen vermogen. Zowel het eigen vermogen van het lichaam als het kennisniveau dienen aan te sluiten bij de functies en risico’s van de desbetreffende instelling.
Zoals ik in mijn brief van 3 november 20113 schreef, worden deze substance-eisen impliciet geëvalueerd aan de hand van reacties van verdragspartners en van ontwikkelingen rond (aanpassingen van) het commentaar bij het OESO Modelverdragen, waarop de meeste verdragen geënt zijn. Geen van beide wijzen erop dat Nederland met deze eisen tekort schiet in zijn verplichtingen tegenover zijn verdragspartners. Naar aanleiding van de bij de behandeling van het Belastingplan aangenomen motie nummer 62 (33003) zal ik op de achtergrond, de invulling, de naleving en de gevolgen van de substance eisen terugkomen.
Klopt de bewering van het oud-hoofd van de afdeling rulings van de belastingdienst, Wiecher Munting, dat het bedrag van € 1 miljard aan belastinginkomsten als gevolg van deze doorsluispraktijken achterhaald is en dat het gaat hooguit om enkele honderden miljoenen? Hoe beoordeelt u deze uitspraak? Kunt u aangeven hoe het komt dat deze belastinginkomsten in Nederland dalen, terwijl de geldstroom door Nederland groter is geworden (van € 4400 miljard in 2003 tot € 10 005 miljard in 2010)?
Kunt u de gegevens uit 2007 (€ 1 miljard belastingopbrengsten en € 500 miljoen aan «toegevoegde waarde» voor de economie») actualiseren en per jaar sinds 2007 aangeven hoeveel belasting over deze geldstroom wordt afgedragen en op welke gronden?
Zoals uit mijn antwoorden op de kamervragen van de heer Groot (PvdA) van 11 oktober 2011 blijkt, is het bedrag van € 1,5 miljard een inschatting van DNB enCBS van de toegevoegde waarde voor Nederland. DNB is op dit moment bezig met het opzetten van een waarneming van de toegevoegde waarde van BFI’s – inclusief belastingen – op basis van directe rapportages van de jaren 2009 en 2010. DNB verwacht de cijfers van deze nieuwe waarneming in de loop van 2012 te kunnen publiceren.
Overigens merk ik op, net als in mijn brief van 3 november 2011, dat de toegevoegde waarde van deze sector niet te eng beoordeeld moet worden. Het is ook van belang te beseffen dat veel buitenlandse bedrijven die nu van grote betekenis zijn voor de Nederlandse economie, met een veel kleinere aanwezigheid, bijvoorbeeld met slechts een financieringsmaatschappij, begonnen zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat 36% van de hoogleraren op de (sub)afdelingen accountancy van de universiteiten partner is bij een van de grote 4 accountancykantoren (Deloitte, Ernst&Young, PwC en KPMG)?
Zie antwoord vraag 11.
Acht u de beroepscode (accountants doen geen uitspraken over elkaar, zonder elkaar te hebben gehoord) en het feit dat een accountant niet vrij kan spreken over zijn eigen klanten, in lijn met de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU, die stelt dat een hoogleraar behalve zorgvuldig, betrouwbaar en controleerbaar ook onpartijdig en onafhankelijk moet zijn?
Bent u bereid te onderzoeken of een einde aan deze praktijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door te kijken naar de Verenigde Staten en Duitsland, waar deze dubbelfuncties niet bestaan?
Zoals door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap reeds eerder is aangegeven in antwoord 3 op Kamervragen4 van de kamerleden Jadnanansing en Plasterk (beiden PvdA) over dit onderwerp is het voor een goede wisselwerking tussen theorie en praktijk van belang dat hoogleraren hun functie aan een universiteit kunnen combineren met een functie in een bedrijf of in een maatschappelijke organisatie. Dat geldt niet alleen voor de accountancy, maar bijvoorbeeld ook voor de rechtspraak.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg over de fiscale agenda dat is gepland op 10 oktober 2011?
Ja. Het toepassen van hoor en wederhoor is een belangrijk grondbeginsel. Ik zie dus niet in waarom dit bij accountants een probleem zou opleveren. Daarnaast geeft de VSNU in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening onder artikel IV Onpartijdigheid & artikel V Onafhankelijkheid aan hoe hoogleraren met een nevenfunctie moeten handelen om hun onpartijdige en onafhankelijke positie als hoogleraar te waarborgen. Ik verwijs in dit verband ook naar het antwoord 2 van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op Kamervragen4 van de hiervoor genoemde kamerleden.