Overlast van de KLM Luchtvaart School op vliegveld Eelde |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de ernstige overlast die vrijwel dagelijks in Noord-Drenthe wordt veroorzaakt door de lesvliegtuigen van de KLM Luchtvaart School (KLS)?
Het is mij bekend dat de vergunde ruimte volgens de Ke-geluidsmaat vrijwel volledig wordt benut. Dit heeft onder meer te maken met een intensief gebruik door lesvliegtuigen. Daartoe behoren ook de lesvliegtuigen van de KLM Luchtvaart School. Deze vliegtuigen zijn van het type Beechcraft Baron, een tweemotorig lesvliegtuig waaraan, zo begrijp ik uit verschillende berichten, een groot deel van de geluidsoverlast in de regio wordt toegeschreven. Zo rapporteert de Commissie Milieuhygiëne Luchtvaartterrein Eelde dat in 2010 van de 1 200 ingediende klachten er 346 betrekking hadden op vluchten met dit type. Overigens houdt de Inspectie Verkeer en Waterstaat toezicht op het gebruik van de aan Groningen Airport Eelde vergunde geluidsruimte. Daarbij zijn de afgelopen jaren geen feitelijke overschrijdingen geconstateerd.
Heeft u – zoals aangekondigd in de Luchtvaartnota1 – de plannen al ontvangen die de luchthavenexploitant in overleg met de vliegscholen moet opstellen om de geluidsbelasting en de geluidhinder van de lesvliegtuigen zoveel mogelijk te beperken?
In de Luchtvaartnota is het volgende gesteld: «Het Rijk wil dat de luchthavenexploitant in overleg treedt met de lesscholen en met plannen komt om de geluidsbelasting en de geluidhinder van deze vliegtuigen zoveel mogelijk te beperken.» Daarmee is bedoeld dat de luchthavenexploitant met de vliegscholen afspraken maakt om de geluidsbelasting en de geluidshinder te beperken. Niet bedoeld is dat deze plannen ten principale aan mij voorgelegd zouden moeten worden. Ik heb in deze op grond van de vigerende wet- en regelgeving namelijk slechts een bevoegdheid indien de vergunde geluidsruimte wordt overschreden of vliegtuigen niet voldoen aan gestelde veiligheidseisen.
Ik heb geconstateerd dat de luchthavenexploitant invulling geeft aan het gestelde in de Luchtvaartnota. In het kader van de handhaving van de geluidszone heeft de luchthavenexploitant de Inspectie Verkeer en Waterstaat geïnformeerd over de afspraken die zij met de vliegscholen heeft gemaakt. Dankzij deze afspraken is het de luchthavenexploitant in de afgelopen twee gebruiksjaren gelukt om binnen de vergunde geluidsruimte te blijven. Zonder deze afspraken zou overschrijding van de vergunde geluidsruimte hebben plaatsgevonden en had de Inspecteur Generaal handhavend moeten optreden.
De afspraken die de luchthavenexploitant met de vliegscholen maakt, zijn van operationele aard. Zo heeft men afgesproken om niet langer te vliegen tijdens de avonduren en derhalve in principe te stoppen met lesvluchten voor 18.00 uur. Ook heeft de luchthaven beperkingen opgelegd aan naderingen met behulp van het Instrument Landing System door vliegscholen die elders – dus niet op de luchthaven – gevestigd zijn. Deze vluchten worden tot 17.00 uur toegestaan. Het merendeel hiervan wordt middels NOTAM openbaar gepubliceerd opdat alle (potentiële) gebruikers van de luchthaven daar kennis van kunnen nemen. Verder heeft de luchthaven in zijn tarifering voor havengelden sinds 1 april 2011 het tijdstip waarop een extra toeslag voor lesvluchten wordt geheven, vervroegd van 19.00 naar 18.00 uur en is deze toeslag verhoogd naar 50 procent.
Zo niet, waardoor niet? Op welke termijn kan de Kamer deze plannen tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe groot het economisch belang is van de KLS in vergelijking met het economisch belang van toeristisch/recreatieve sector in Noord-Drenthe?
In de Luchtvaartnota is uitgesproken dat Groningen Airport Eelde het belangrijkste opleidingscentrum voor verkeersvliegers voor groot handelsverkeer in Nederland huisvest. Het gaat hier om de functie van opleidingscentrum voor verkeersvliegers (onder Instrument Flight Rules (IFR)). Met het oog op de veiligheid is het nodig dat deze aspirant verkeersvliegers leren vliegen onder Nederlandse omstandigheden met zware propellervliegtuigen. Op andere luchthavens in Nederland zijn de mogelijkheden daarvoor te gering. De KLS is overigens één van de aanbieders van opleidingsmogelijkheden op Groningen Airport Eelde.
U vraagt mij het economisch belang van de KLS te wegen met het economisch belang van de toeristisch / recreatieve sector in Noord-Drenthe. Ik hecht niet specifiek aan het economisch belang van de KLS, maar wel in algemene zin aan het economisch belang van de opleidingsmogelijkheden op Groningen Airport Eelde. Ik acht deze functie, zoals uitgesproken in de Luchtvaartnota, van belang.
Bij besluit van 14 maart 2006 hebben mijn toenmalige voorgangers beslist op ingediende bezwaren. Daarbij is naar aanleiding van daartoe strekkende bezwaren ook ingegaan op de (economische) belangen van de toeristisch / recreatieve sector in de omgeving van de luchthaven. Daarbij is geconstateerd dat in de direct nabije omgeving van de luchthaven geen toeristische complexen zijn gelegen. In de nabije omgeving, binnen de 35 Ke-zone, liggen voorts geen vakantiewoningen of campings. Binnen de 20 Ke-contour ligt één camping. Vakantiewoningen bevinden zich eerst buiten de 20 Ke-contour. Zo zijn de complexen met vakantiehuizen in Norg het meest nabij de luchthaven gelegen en bevinden deze zich buiten de 20 Ke-contour en de 47 Bkl-contour. Mits het luchtverkeer zich binnen de vergunde geluidsruimte afspeelt, is economische schade in de toeristisch / recreatieve sector in Noord-Drenthe niet erg waarschijnlijk.
In dit verband wijs ik u op een door de Stichting Vrienden van Groningen Airport Eelde in de zomer van 2006 gehouden peiling onder campinghouders in de omgeving van de luchthaven, een vakantiepark in Eelderwolde en een hotel in Paterswolde. Op de vraag of men voor of tegen baanverlenging op de luchthaven is, hebben 53 van de 55 reagerende campinghouders plus het vakantiepark en het hotel aangegeven voorstander te zijn van baanverlenging. Dit is voor mij eveneens een indicatie dat economische schade in de toeristisch / recreatieve sector in Noord-Drenthe door luchtverkeer van en naar de luchthaven niet erg waarschijnlijk is.
Bij uitspraak van de Raad van State van 11 juni 2008 heeft de Raad van State alle ingediende bezwaren ongegrond verklaard met uitzondering van bezwaren betrekking hebbend op het mogelijk in strijd met het EU-Verdrag toekennen van overheidsmiddelen aan de voorgenomen baanverlenging op de luchthaven. Dit impliceert dat mijn voorgangers ten aanzien van de hiervoor geschetste belangen een voldoende zorgvuldige afweging hebben gemaakt.
Naar aanleiding van de beschikking van de Europese Commissie van 19 november 2009 inzake – onder meer – het toekennen van overheidsmiddelen aan de voorgenomen baanverlenging heeft mijn voorganger op 19 februari 2010 opnieuw beslist op de ingediende bezwaren. Met betrekking tot de hiervoor geschetste belangen zijn echter geen nieuwe feiten en omstandigheden geconstateerd, zodat ik nog steeds mag uitgaan van de eerder gemaakte zorgvuldige afweging.
Vanuit dit perspectief acht ik het niet waarschijnlijk dat de geluidsproductie van het luchtverkeer van en naar Groningen Airport Eelde, en in het bijzonder die van het lesverkeer van de KLS, het belang van de toeristisch / recreatieve sector in Noord-Drenthe aantast mits uiteraard het luchtverkeer van en naar de luchthaven de maximale grenswaarden van de vergunde geluidsruimte niet overschrijdt.
Kan het economisch belang van de KLS voldoende rechtvaardiging zijn voor de ernstige overlast veroorzaakt door de KLS, die duizenden omwonenden dagelijks ervaren, en de economische schade aan toeristisch/recreatieve sector in Noord-Drenthe? Zo ja, hoe beredeneert u dat belang?
Zie antwoord vraag 4.
Zo niet, welke belang is dan in het geding, dat de overlast doet voortduren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom de KLS rondvliegt in verouderde toestellen die ernstig overlast veroorzaken, terwijl de overige scholen gebruik maken van moderne toestellen die aanmerkelijk minder overlast veroorzaken? Hoe lang bent u bereid dat toe te staan?
De eventuele vervanging van toestellen door de KLS is een bedrijfseconomische afweging die thuishoort bij het management van de KLS en zijn aandeelhouders. Op grond van de wet- en regelgeving heb ik geen bevoegdheid om te treden in de bedrijfsvoering van de KLS in het algemeen en de hier bedoelde afweging in het bijzonder.
Kunt u aangeven wat u gaat doen om een eind te maken aan de overlast?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, is de luchthaven in gesprek met de vliegscholen over het terugdringen van vermijdbare geluidsoverlast. Daarnaast heeft de luchthaven onlangs aangegeven, na de invoering van de Lden geluidscontouren, door middel van het inbouwen van financiële prikkels in de tarifering van havengelden het gebruik van geluidsarmere vliegtuigen te willen stimuleren.
Het door Google verstrekken van internetdata aan de Amerikaanse autoriteiten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Google turns over user data in 94% of US demands. Facebook, Yahoo!, Microsoft? Who knows»?1
Ja.
Kunnen de Amerikaanse autoriteiten, door verzoeken om informatie aan Google, op een eenvoudige manier gegevens opvragen over Nederlandse internetgebruikers? Zo ja, aan welke wettelijke kaders zijn deze verzoeken gebonden?
De Patriot Act, waar de Amerikaanse autoriteiten hun eventuele verzoeken om informatie kennelijk op baseren, is een ingewikkeld pakket aan wijzigingen op andere wetgeving. Daardoor heb ik geen volledig overzicht van alle wettelijke voorschriften op basis waarvan een verzoek van de Amerikaanse autoriteiten aan een bedrijf als Google kan worden gedaan. In ieder geval staat wel vast dat een dergelijk verzoek onderwerp is van ex-ante toetsing door een Amerikaanse rechter. Soms is ook toetsing door een Grand Jury nodig. Het is daarom niet zo dat een dergelijk verzoek op een eenvoudige wijze gedaan kan worden.
Welke andere online diensten, die veel gebruikt worden door Nederlandse consumenten, verstrekken informatie aan de Amerikaanse autoriteiten?
Het is mij niet bekend of en zo ja welke (andere) leveranciers van online diensten die zich (ook) richten op Nederlandse consumenten geconfronteerd zijn met vorderingen van de Amerikaanse autoriteiten om gegevens te verstrekken. Zoals gemeld in antwoord op vraag 4 van het lid Schouw van 5 juli 2011 (vraagnummer 2011Z15124) zijn bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie geen gevallen bekend van bedrijven met een hoofdkantoor in de Verenigde Staten die door de Amerikaanse autoriteiten zijn verplicht gegevens te verstrekken die door die bedrijven in Nederland worden verwerkt.
Vindt u dat deze manier van handelen bijdraagt aan de uitholling van de privacybescherming van de Nederlandse burger?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5 van het lid Schouw van 5 juli 2011 (vraagnummer 2011Z15124).
Antihomo-uitspraken van een Indiase minister |
|
Pia Dijkstra (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Indiase minister noemt homoseksualiteit een ziekte»?1
Indien betrokkene bedoelde uitspraken had gedaan, was dat voor de regering onacceptabel geweest. De Indiase minister van Volksgezondheid, Ghulam Nabi Azad, verklaarde evenwel op 6 juli dat zijn woorden foutief in de media zijn geciteerd. Azad verklaarde dat in plaats van «homoseksualiteit is een ziekte» hij bedoelde te zeggen «hiv-aids is een ziekte».
Ik heb tijdens mijn bezoek aan India (5 juli jl.) gesproken met minister van Buitenlandse Zaken, Krishna, en met hem onder andere het Nederlandse mensenrechtenbeleid besproken. Daarbij heb ik ook discriminatie op basis van seksuele oriëntatie ter sprake gebracht.
Deelt u de mening dat deze uitspraak zorgwekkend is en de emancipatie van homoseksuelen en de bestrijding van HIV/Aids in India belemmert? Zo ja, bent u bereid uw zorgen over deze uitspraak bij de regering van India kenbaar te maken, bijvoorbeeld in het eerstvolgende contact dat (mogelijk) voortvloeit uit de afgezegde handelsmissie van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid u binnen de EU sterk te maken voor een gezamenlijke veroordeling van deze uitspraken van de Indiase minister van Volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 1 en 2.
De dreigende doodstraf voor de Iraanse predikant Yoesef Nadarkhani |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iran herbevestigd omstreden doodstraf voor christelijke predikant»?1
Ja.
Heeft u inmiddels al protest aangetekend tegen dit vonnis? Zo nee, bent u dat alsnog van plan te doen en tevens de Iraanse ambassadeur te ontbieden om deze zaak, maar ook die van Vahik Abrahimian, de Nederlands-Iraanse voorganger die ook vastzit, wederom aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
De EU-ambassades in Teheran trachten duidelijkheid te krijgen over de status van het proces tegen de christelijke predikant. Indien het doodvonnis wordt gehandhaafd, zal Nederland in EU-verband hiertegen protest aantekenen.
Deelt u de mening dat het feit dat nu de doodstraf voor geloofsafval wordt uitgesproken, hoewel in deze doodstraf in het Iraanse strafrecht (nog) niet is voorzien, wederom een ernstige verslechtering betekent voor de positie van christenen in Iran? Zo nee, waarom niet?
Zolang geen helderheid bestaat over het eventuele doodvonnis dat tegen de heer Nadarkhani is uitgevaardigd, kan ik aan deze zaak geen conclusies verbinden wat betreft de positie van christenen in Iran. Nederland is overigens tegen welke bestraffing dan ook wegens geloofsafval.
Bent u bereid om de uitzetting van Iraanse christenen op te schorten en de minister van Buitenlandse Zaken te vragen een thematisch ambtsbericht over de positie van christenen in Iran te laten opstellen? Zo nee, waarom niet?
Op 25 augustus jl. is een nieuw algemeen ambtsbericht over Iran verschenen. Hierin is ook aandacht besteed aan de positie van christenen in Iran. Op basis van de informatie in het ambtsbericht zal de minister voor Immigratie en Asiel het asielbeleid ten aanzien van Iraanse christenen zonodig opnieuw formuleren.
De Europese aanpak om fijnstof terug te dringen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese aanpak om fijnstof terug te dringen werkt juist averechts»?1
Ja.
Voldoet Nederland in 2015 overal aan de nieuwe EU-normen voor de allerkleinste fijnstofdeeltjes (PM2,5)? Zo nee, op welke schaal wordt er niet aan die normen voldaan?
In 2008 heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in haar rapport «PM2,5 in the Netherlands» gesteld dat de nieuwe EU-grenswaarde voor PM2,5 in Nederland zeer waarschijnlijk niet overschreden zal worden in 2015, omdat het beleid dat ingezet is om aan de PM10-normen te voldoen, mede tot gevolg heeft dat ook aan de PM2,5-normen kan worden voldaan. Deze stelling werd in 2010 bevestigd door het PBL in het rapport2 over het Beleidsgericht Onderzoeksprogramma Fijn Stof.
Met behulp van de gegevens die in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) worden verzameld, zal jaarlijks op basis van de laatste inzichten worden bezien of dit beeld standhoudt, of dat aanvullend beleid noodzakelijk is.
Wat is uw reactie op de stelling dat luchtkwaliteitsnormen zoveel mogelijk gericht moeten zijn op het gezondheidsrisico en welke consequenties heeft dat volgens u voor de fijnstofnormen?
Ik ben het er mee eens dat luchtkwaliteitsnormen als doel moeten hebben om de gezondheidsrisico’s te verminderen. Dat is ook de achtergrond van de huidige normen. Naar aanleiding van de motie-Spies c.s.3 heeft de regering Uw Kamer op 30 augustus 2010 gemeld4 dat de beschikbare kennis onvoldoende is om nieuwe normstelling voor te stellen. Dit is nog steeds het geval.
Er is wereldwijde consensus dat PM10 en PM2,5 goede en bruikbare indicatoren zijn voor fijn stof. Vervanging van normstelling voor PM10 en PM2,5 door normstelling voor het aantal ultrafijne deeltjes of voor een roetmaat acht ik onverantwoord omdat de aandacht voor andere schadelijke fracties in fijn stof daarmee zou wegvallen en dat is uit oogpunt van bescherming van de gezondheid ongewenst. Immers, de grovere deeltjes binnen fijn stof hebben vooral bij personen met luchtwegaandoeningen gezondheidseffecten. De fijnere deeltjes vormen eerder een risico voor personen met hart- en vaatziekten.
De Europese Commissie is in 2011 gestart met een evaluatie van het luchtkwaliteitsbeleid, uitmondend in een mogelijke herziening van de luchtkwaliteitsnormen in 2013. In dat kader zal de Europese Commissie de WHO vragen te evalueren of de beschikbare wetenschappelijke kennis voldoende is om de roetfractie apart te beschouwen. Daarvoor zal Nederland de resultaten van eigen onderzoek inbrengen. Op basis van de reactie van de WHO moet in de EU bezien worden of aanvullende normstelling wenselijk en mogelijk is.
Het RIVM geeft aan dat het meten van het aandeel roet in fijn stof, dat sterk samenhangt met de aanwezigheid van de ultrafijne deeltjes, als aanvullende gezondheidsrelevante indicator een meer robuust handvat zou kunnen bieden dan het meten van het aantal ultrafijne deeltjes, gezien het complexe karakter van deze laatste parameter. Recent heeft het RIVM analyses uitgevoerd naar de relaties tussen fijn stof, roet en gezondheidseffecten. Deze bevindingen worden op dit moment ook in WHO kader besproken. Naar verwachting zal de WHO daar volgend jaar over rapporteren.
Ongeacht of er een aparte norm zou moeten en kunnen worden vastgesteld, is er nu al veel beleid ingezet om juist de fijnere roetfractie binnen fijn stof te reduceren. De bevordering van de toepassing van roetfilters bij verkeer vormt daar een belangrijk voorbeeld van.
Werkt de Europese Commissie ook aan nog preciezere normen, namelijk voor PM1? Bent u bereid er in Europa op aan te dringen voort te maken met het stellen van meer precieze fijnstofnormen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er naast Gelderland nog andere plekken in Nederland waar metingen zijn verricht naar fijnstofdeeltjes kleiner dan PM10? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van de meetgegevens?
De Europese luchtkwaliteitsrichtlijn verplicht lidstaten tot het meten van PM2,5. Deze taak is in Nederland bij het RIVM ondergebracht, als onderdeel van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Het RIVM meet binnen het LML op 24 locaties PM2,5. Verder hebben de GGD Amsterdam (9) en, in het Rijnmondgebied, DCMR (12) meetpunten voor PM2,5.
Naast PM2,5 wordt op een aantal plaatsen ook zwarte rook gemeten. Zwarte rook kan beschouwd worden als een goede indicator voor de roetdeeltjes in de emissies van verbrandingsprocessen, zoals verkeersemissies. In het LML wordt op 11 punten zwarte rook gemeten. De GGD Amsterdam (4) en de DCMR (7) meten het ook.
In het Jaaroverzicht Luchtkwaliteit, dat het RIVM elk jaar rond de zomer uitbrengt, zijn de meetresultaten voor PM2,5 en zwarte rook opgenomen van elk van de drie genoemde instituten.
Heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het voornemen om, met het oog op de nieuwe luchtkwaliteitsnormen die in 2015 ingaan, ook PM2,5 te gaan meten? Zo ja, op welke schaal? Zo nee, bent u bereid hen daartoe de opdracht te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de stelling dat de huidige generatie roetfilters de fijnste en meest ongezonde stofdeeltjes niet afvangen en groei van het autoverkeer dus sowieso leidt tot meer uitstoot van de fijnste deeltjes?
Het is onjuist dat de huidige generatie roetfilters de fijnste deeltjes niet zouden afvangen en alleen de grovere deeltjes zouden wegfilteren. Onderzoek van TNO en andere instituten heeft aangetoond dat dieselvoertuigen met de huidige generatie (gesloten) roetfilters een emissie van zowel grovere als fijnere deeltjes kennen die zelfs lager is dan bij voertuigen op bijvoorbeeld aardgas. Meer dan 95% van het fijn stof over het hele spectrum van fijn en ultrafijn wordt afgevangen. Dat betekent dat het gevoerde beleid juist zeer effectief is geweest. Door inspanningen van het kabinet bewerkstelligd dat in Nederland – veel eerder dan op grond van Europese regelgeving noodzakelijk – al enkele jaren vrijwel alle nieuwe dieselauto’s voorzien zijn van deze roetfilters.
Aanvullend daarop is inmiddels in de EU besloten dat er naast een eis aan de massa van de uitstoot ook een eis zal gaan gelden voor de aantallen uitgestoten deeltjes (introductie van Euro 6 en VI voor zowel personen- als vrachtwagens). Hiermee wordt zeker gesteld dat alleen de effectieve gesloten roetfilters worden toegepast.
Naar aanleiding van eerdere berichten over de mogelijke ineffectiviteit van roetfilters voor de gezondheid heeft het RIVM dit nader onderzocht. Wetenschappers van de universiteit van Edinburgh, Umea en het RIVM hebben met steun van de Britse Hartstichting (BHF) recent aangetoond dat deze «deeltjesvangers» de negatieve gevolgen van dieseluitstoot op het hart en de bloedsomloop drastisch verminderen en daarmee wellicht ook de kans op een hartaanval. Men concludeert dat het uitfilteren van fijn stof in de dieselmotoruitstoot door roetfilters een effectieve maatregel is.5
Wat is uw reactie op de kritiek van de onderzoekers van adviesbureau DGMR dat de huidige normen en maatregelen niet leiden tot de aanpak van de meest schadelijke deeltjes?
Zie antwoord vraag 3.
Onderzoek van de GGD naar vermeende kindermishandeling bij de weekendlessen in een Tilburgse moskee |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht van Omroep Brabant dat nooit aan de GGD Hart voor Brabant is gevraagd om onderzoek te doen naar vermeende kindermishandeling bij de weekendlessen in de Salafistische Moskee van Imam Salam in Tilburg?
Ja.
Kunt u aangeven welke onderzoeksvragen zijn geweest die uw ministerie aan de GGD Nederland heeft gedaan? Zijn hierbij ook te onderzoeken steden opgenomen?
Er is kennelijk een misverstand ontstaan doordat er twee onderzoeken door elkaar zijn gehaald. De mededeling die ik heb gedaan in het Algemeen Overleg Integratie op 29 juni jl. over Amsterdam en Tilburg had betrekking op de moskeeën en niet op de GGD’en ter plaatse. Meteen na het AO is met de betrokken gemeenten en GGD’en contact geweest en is het misverstand opgehelderd en rechtgezet.
Het gaat in casu om twee verschillende onderzoeken. Het eerste onderzoek, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut betrof een onderzoek naar de pedagogische lespraktijken in het moskeeonderwijs in Tilburg en Amsterdam. Aanleiding hiervoor was de berichtgeving in de media over dubieuze lespraktijken in het weekendonderwijs. Dit onderzoek is gestart op 1 juli 2008 en is helaas voortijdig afgebroken omdat ondanks inspanningen het niet lukte om te komen tot concrete afspraken met de moskeebesturen tot het verrichten van onderzoek. Hierover heb ik u bericht per brief van 14 januari 2011 (Kamerstuk 31 143 nr. 86).
Het andere onderzoek betreft een inventariserend onderzoek van GGD Nederland, in opdracht van de ministeries van VWS en BZK, naar de aard en omvang van signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving van kinderen (niet zijnde de thuis- en formele schoolsituatie). Aanleiding voor het onderzoek van GGD Nederland waren verontrustende signalen over kindermishandeling in de sociale leefomgeving1 die naar voren kwamen uit een pilotonderzoek van de GGD Den Haag. Naar aanleiding hiervan heeft de GGD Den Haag in 2009 een werkwijze ontwikkeld waarbij de JGZ tijdens het reguliere contactmoment systematisch navraag doet naar dit soort situaties. Deze werkwijze is in het landelijke onderzoek uitgebreid naar GGD’en van Rotterdam en Eindhoven. Gezien het verschil tussen het onderzoek van GGD Nederland en het onderzoek van het Verwey Jonker Instituut lag het niet in de rede om specifiek de gemeenten Amsterdam en Tilburg voor het GGD-onderzoek uit te kiezen. Daarnaast speelden enkele criteria een rol zoals de praktische inpasbaarheid van het onderzoek, de omvang en de kenmerken van de 9–10 jarige populatie in de gemeenten en de beschikbare middelen.
Het ggd-onderzoek is nog gaande en de resultaten van het onderzoek van GGD Nederland worden eind 2011 verwacht. Hierbij waren de volgende onderzoeksvragen leidend:
Bij de subsidieverlening door de betrokken ministeries is opgenomen dat het onderzoek uitgevoerd zou worden in de gemeenten Den Haag, Rotterdam en Eindhoven.
Deelt u de mening dat het juist in de rede had gelegen dat de steden Tilburg en Amsterdam hiervoor uitgekozen zouden worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt dat de prioritering van de GGD ertoe zal leiden dat de vermeende kindermishandeling in deze steden zal moeten worden onderzocht? Zo ja, bent u bereid de GGD hierop aan te spreken?
Het is aan gemeenten om te bepalen welke prioritering wordt gesteld ten aanzien van de activiteiten van de GGD. Het is daarom niet aan het kabinet om GGD-en aan te spreken op hun prioritering. Uiteraard vindt het landelijke GGD-onderzoek ook plaats met instemming van de gemeenten Den Haag, Rotterdam en Eindhoven. Overigens heb ik begrepen dat GGD Nederland aan de gemeente Tilburg desgevraagd informatie heeft verstrekt over de methodiek van het landelijke GGD-onderzoek.
Het UWV dat weigert een ontslagvergunning te verlenen aan PostNL voor het ontslaan van postsorteerders |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Mariëtte Hamer (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «UWV weigert PostNL ontslagvergunning»?1
Ik heb hiervan kennis genomen en merk op dat het wel vaker voorkomt dat UWV ontslagvergunningen weigert omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden. In dit geval zijn de vergunningen geweigerd omdat de ontslagkeuze niet in overeenstemming was met het afspiegelingsbeginsel. Ook bestond er onduidelijkheid over de huidige en de al dan niet voort te zetten inzet van uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijk contract.
Hoe past het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) het ontslagbesluit toe bij de reorganisatie van TNT?
UWV past de regels van het Ontslagbesluit toe op de wijze als beschreven in de Beleidsregels Ontslagtaak UWV 2010.
Hoe vindt de beoordeling plaats van het al dan niet vervangen van werknemers van functies met een vast contract door flexcontracten?
Van het vervangen van werknemers met een vast contract door medewerkers met een flexibel contract is geen sprake. Waar het hier om gaat, is dat er onvoldoende werk is voor alle postsorteerders en om die reden werknemers worden voorgedragen voor ontslag. UWV onderkent de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag, maar heeft de ontslagaanvragen afgewezen om redenen als genoemd bij antwoord 1.
Komt de verlaging van de personeelsomvang overeen met de beweerde vermindering van werk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe was de samenstelling van het personeel, verdeeld over vast- en flexwerk voor de reorganisaties en hoe is deze samenstelling op dit moment?
Uit de door TNT aangeleverde stukken ter onderbouwing van de ontslagaanvragen blijkt dat de beoogde verlaging van de personeelsomvang overeenkomt met de vermindering van werk bij de sorteerbedrijven. Uit het antwoord op vraag 1 blijkt dat een reden voor het niet verlenen van vergunningen was dat er onduidelijkheid bestond over de huidige en de al dan niet voort te zetten inzet van uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijk contract na de beoogde reorganisatie.
Als er bij een vermindering van de totale omvang van het aantal gewerkte uren een verschuiving plaatsvindt van vast- naar flexwerk is er toch geen correcte toepassing van het ontslagbesluit?
Ik neem aan dat gedoeld wordt op de situatie waarin als gevolg van structurele en substantiële fluctuaties in het werkaanbod er niet langer voldoende werk is voor alle werknemers in dienst van de werkgever. In dat geval kan een ontslagvergunning worden verleend als het niet mogelijk is de werkzaamheden zo in te richten dat ontslagen kunnen worden voorkomen. Voor het opvangen van incidentele pieken in de vraag naar producten kan de werkgever gebruik maken van flexibele arbeidskrachten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer heeft uitgesproken dat bij reductie van werk er geen vervanging van vast door flex mag plaatsvinden en dat de Kamer de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, via de motie Van den Besselaar c.s.2 heeft verzocht een werkinstructie van het UWV die dat wel toestaat niet te publiceren? Wat betekent dit voor de toetsing van de ontslagen bij TNT?
Ik ben ervan op de hoogte dat, volgens de hiervoor genoemde motie, de Kamer meent dat de uitvoeringsinstructie van UWV, zoals die is besproken met de Kamer, tot ongewenste uitkomsten leidt. De problematiek die in die instructie aan de orde is gesteld, is niet aan de orde geweest bij de toetsing van de onderhavige ontslagen. De instructie en de uitspraak van de Kamer hebben hier dan ook geen betekenis voor.
Vliegbasis Volkel |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van uw brief, gericht aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu Vliegbasis Volkel van 18 april 2011, waarin aanhouding tot het vaststellen van het Luchthavenbesluit Volkel wordt aangekondigd?1
Ja.
Is het u bekend dat dit uitstel de laatste versie is van een niet geringe reeks van opschortingen van vaststelling van het besluit sinds 2002, het jaar waarin de startnotitie Milieu Effect Rapportage luchtvaartterrein Volkel gepresenteerd werd en waarin een tijdsplanning is gepubliceerd waarbij voor het aanwijzingsbesluit, het jaar 2003 werd aangeduid?
In het proces om het luchthavenbesluit vast te stellen is helaas sprake van een aantal opeenvolgende wijzigingen die hebben geleid tot vertragingen. Na de presentatie van de Startnotitie en de vaststelling van de Richtlijnen voor het Milieueffectrapport (MER) is in 2007 het MER militair luchtvaartterrein Volkel aanvaard. In verband met de afstoting van achttien F-16 vliegtuigen bleek het nodig een aanvulling op het MER te maken. De resultaten daarvan zijn samen met de conceptversie van het ontwerp-luchthavenbesluit eind 2009 in een bestuurlijk overleg met de provincie en gemeenten besproken. In het overleg heeft de regio gevraagd een optimalisatie uit te voeren van de omvang en ligging van de geluidszone. De gevraagde optimalisatie is uitgevoerd en de resultaten daarvan zijn in maart 2011 gepresenteerd tijdens een besloten vergadering van de Commissie Overleg en Voorlichting Milieuhygiëne Vliegbasis Volkel. Vervolgens is naar aanleiding van de beleidsbrief over de bezuinigingen bij Defensie van 8 april jl., besloten de procedure voor het vaststellen van het luchthavenbesluit aan te houden.
Is het u tevens bekend dat in januari 2009 een hernieuwde indicatieve planning voor procedure M.E.R. en Luchthavenbesluit Volkel is geproduceerd, waarin de publicatie van het Luchthavenbesluit in het Staatsblad is aangekondigd voor juli 2010?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel zich bijzonder hebben verheugd, toen het Besluit van 6 februari 2009, houdende de vaststelling van regels met betrekking tot militaire luchthavens (Besluit militaire luchthavens) in het Staatsblad werd gepubliceerd, met in het bijzonder de artikelen 6 en 7, waardoor woningbouw in de kern van het dorp mogelijk wordt, vooral voor realisatie van woningen voor ouderen en behoud van de leefbaarheid ?
Ik kan mij goed voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel verheugd waren met het Besluit militaire luchthavens, waarin ruimere mogelijkheden zijn vastgelegd voor nieuwbouw van woningen binnen de geluidszone. Deze verruiming is het resultaat van een gezamenlijke inzet van de ministeries van Defensie en van Infrastructuur en Milieu om – voor het regiem dat gaat gelden als een luchthavenbesluit is vastgesteld – een aantal van de beperkingen op basis van het huidige Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart te verminderen.
Kunt u zich voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel, die sinds de tachtiger jaren van de vorige eeuw al pleiten voor herziening van de wetgeving, bijzonder gefrustreerd zijn door het nieuwe uitstel?
Het uitstel van de procedure voor het vaststellen van het luchthavenbesluit Volkel is onvermijdelijk, omdat in de beleidsbrief over de bezuinigingen bij Defensie is besloten dat het aantal F-16 jachtvliegtuigen wordt verminderd. Dit heeft gevolgen voor het aantal vliegtuigbewegingen van de vliegbasis Volkel en de bijbehorende geluidszone. Dit vergt nieuw onderzoek.
Bent u bereid om vooruitlopend op het Luchthavenbesluit Volkel de ruimte in de regelgeving van het Besluit militaire luchthavens te benutten voor het toestaan van de nieuwbouw van woningen in het dorp Volkel? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de ontwikkelingen in het rijksbeleid – wijziging van zowel de regelgeving als het gebruik van de vliegbasis Volkel – zijn wij bereid om voor het einde van het jaar een overleg tussen de beide ministeries en burgemeester en wethouders van de gemeente Uden te beleggen over de specifieke lokale situatie in het licht van genoemde ontwikkelingen teneinde te bezien waar mogelijkheden zijn voor een passende oplossing voor de wens van de gemeente voor de nieuwbouw van woningen in het dorp Volkel. Over de uitkomst hiervan zal ik u nader informeren.
Het niet uitleveren door India van de kluiskraker van DNB |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat India de uitlevering weigert van de man die verdacht wordt van het beroven van De Nederlandsche Bank (DNB) van 1,25 miljoen euro?1
India heeft op het Nederlandse uitleveringsverzoek nog geen beslissing genomen.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie al in januari 2010 heeft verzocht om zijn uitlevering? Zo ja, op basis van welke rechtsgrond of verdrag?
Het uitleveringsverzoek aan India dateert van maart 2010 en is gebaseerd op het Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië tot uitlevering van misdadigers (Londen, 26 september 1898). Bij notawisseling (Trb. 1971, 198) zijn Nederland en India overeengekomen dit verdrag bilateraal te blijven toepassen.
Heeft India reeds formeel of informeel gereageerd op dit uitleveringsverzoek? Zo ja, hoe luidde deze reactie? Zo nee, bent u nagegaan waarom India niets van zich laat horen hierover?
India heeft in april 2011 naar aanleiding van het verzoek enkele vragen gesteld. Deze zijn door Nederland inmiddels beantwoord.
Bent u ervan op de hoogte op welke bezwaren het uitleveren van deze verdachte stuit in India? Zo ja, kunt u de Kamer meedelen welke bezwaren dit zijn? In hoeverre bent u bereid aan deze bezwaren tegemoet te komen?
Dat het verzoek in India op bezwaren stuit is vooralsnog niet gebleken. Nederland doet regelmatig navraag naar de stand van zaken. De behandeling van uitleveringsverzoeken kan echter veel tijd in beslag nemen.
Wordt er formeel of informeel gesproken of onderhandeld over het uitleveren van deze verdachte?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zowel Nederland als India er bij gebaat zijn wanneer inwoners van beide landen kunnen reizen, en indien toegestaan, zich kunnen vestigen en werken in het andere land, maar dat het vertrouwen dat ernstige strafbare feiten aangepakt kunnen worden hiervoor een van de voorwaarden is? Bent u bereid deze mening kenbaar te maken aan de autoriteiten in India?
Het belang van bestrijding van grensoverschrijdende (gevolgen van) misdaad onderken ik vanzelfsprekend. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat India daarover een andere opvatting heeft. Aan een goede samenwerking op strafrechtelijk gebied wordt door zowel Nederland als India belang gehecht.
Bent u bereid politieke of diplomatieke druk uit te oefenen op India om te bewerkstelligen dat deze bankrover zijn straf niet zal uitlopen door te vluchten naar het buitenland? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit voor elkaar te krijgen en zo nodig de druk op India op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor gemeld moet India nog op het Nederlandse uitleveringsverzoek beslissen. Ik zal terzake de vinger aan de pols houden en het belang van de zaak waar nodig onderstrepen.
Geld voor misbruik slachtoffers kerk |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk schadevergoedingen tot 25 000 euro krijgen en in uitzonderlijke gevallen tot 100 000 euro?
Ja.
Hebben de slachtoffers van seksueel misbruik die als minderjarige onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders net als de slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk grote behoefte aan een erkenning van het hun aangedane leed, aan excuses en aan een financiële genoegdoening? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat ten behoeve van genoegdoening alleen financiële compensatie ontoereikend is? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij slachtoffers van ernstige misdrijven is de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie sterk individueel bepaald. Ik acht het niet opportuun om vooruitlopend op het eindrapport van de commissie-Samson, die onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst, een uitspraak te doen over de vraag hoe dit door deze hele groep van slachtoffers zou kunnen worden gevoeld.
De voorzitter van de commissie-Samson informeert mij periodiek over de voortgang van het onderzoek. Uit een bespreking met de voorzitter in juni 2011 is naar voren gekomen dat melders tot dan toe vooral behoefte hadden aan een luisterend oor en hulp. Daaraan wordt met de huidige inzet gehoor gegeven. Behoefte aan een financiële compensatie blijkt op dit moment uit slechts enkele signalen van de melders. Financiële compensatie is overigens geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Meer in het algemeen merk ik op dat de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie voor slachtoffers van ernstige misdrijven veelal geen losstaande zaken zijn, doch nauw met elkaar zijn verbonden. Bij de behandeling van de meldingen van seksueel misbruik wordt door de commissie-Samson uiteraard rekening gehouden met de bij de slachtoffers levende gevoelens en behoefte aan erkenning en excuses. Daarnaast verwijst de commissie-Samson slachtoffers, indien de commissie aanwijzingen heeft dat behoefte bestaat aan hulp, naar Slachtofferhulp Nederland.
Wat vindt u van het initiatief van de rooms-katholieke kerk om een financiële compensatieregeling te maken voor slachtoffers van seksueel misbruik?
Het betreft hier primair een aangelegenheid tussen de rooms-katholieke kerk en de betrokkenen. Het is niet aan mij om daarin te treden. De rooms-katholieke kerk heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Bent u bereid om een dergelijke financiële compensatieregeling op te laten stellen voor slachtoffers van seksueel misbruik die van overheidswege zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke compensatieregeling opgesteld worden? Zo nee, waarin wijken uw overwegingen af van die van de katholieke kerk?
Het vraagstuk van financiële compensatie voor slachtoffers van seksueel misbruik kan ik pas beoordelen als ik over alle hiervoor benodigde informatie beschik en ik voldoende inzicht heb in alle relevante feiten, omstandigheden en belangen, waaronder eventueel ondervonden geweld. Het onderzoek van de commissie-Samson loopt op dit moment nog. Daarom wil ik eerst het eindrapport van de commissie-Samson afwachten. Dit zal in 2012 gereed komen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgenomen, is financiële compensatie geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Het bovenstaande geldt evenzeer voor de voorwaarden waaronder eventuele toekomstige verzoeken om compensatie zullen worden beoordeeld zoals de zwaarte van de bewijslast en het al dan niet tegenwerpen van een eventuele verjaring. Ook over onderwerpen als het instellen van een onafhankelijke compensatiecommissie en de wijze waarop moet worden omgegaan met situaties waarin het misbruik gepaard is gegaan met fysiek en geestelijk geweld kan ik pas een standpunt innemen indien ik over voldoende informatie beschik.
In aanvulling hierop merk ik op dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven onder specifieke voorwaarden en omstandigheden (artikel 6 Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven) financiële tegemoetkoming kan bieden aan personen die aannemelijk kunnen maken dat zij slachtoffer zijn van seksuele misdrijven en daarvan fysiek of psychisch letsel hebben ondervonden. Ik hecht eraan te benadrukken dat compensatie van het leed nauwelijks te bieden is. Veeleer gaat het om erkenning van het slachtofferschap en – waar nodig – het bieden van een helpende hand en van een financiële tegemoetkoming.
Daarnaast wordt momenteel, waar dat aan de orde is, bekeken of strafrechtelijke vervolging mogelijk is en wordt ingezet op nazorg in de vorm van begeleiding door Slachtofferhulp Nederland of reguliere voorzieningen in de (geestelijke) gezondheidszorg.
Zodra ik het eindrapport van de commissie-Samson heb ontvangen, zal ik uw Kamer informeren over de verdere afhandeling van deze voor betrokkenen zeer ingrijpende problematiek en de wijze waarop ik de slachtoffers tegemoet willen komen.
Bent u in dit verband van mening dat aan het bewijs van het seksueel misbruik en van de schade geen hoge eisen mogen worden gesteld, dat verjaring geen rol mag spelen en dat complexe aansprakelijkheidvragen geen beletsel mogen vormen voor compensatie? Zo ja, bent u bereid deze voorwaarden te betrekken bij de vormgeving van een compensatieregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om een onafhankelijke compensatiecommissie in te stellen voor het onderzoeken van het bestaan en de aard van het seksueel misbruik en vervolgens het eventueel toewijzen van schadevergoedingen aan slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat seksueel misbruik in een groot deel van de gevallen gepaard ging met fysiek en geestelijk geweld? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat een financiële compensatieregeling ook gericht moet zijn op genoegdoening in verband met gedragingen als vernedering en fysieke straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Amerika graait in Europese clouddata’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerika graait in Europese clouddata»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de autoriteiten van de VS zich met beroep op de Patriot Act toegang verschaffen tot persoonsgegevens opgeslagen op EU-grondgebied, door bedrijven met hoofdzetel in de VS?2 3
Het kan niet worden uitgesloten dat de relevante Amerikaanse wetgeving (zoals bijvoorbeeld 18 U.S.C. § 2703) een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. De desbetreffende wetgeving bevat geen bepalingen met betrekking tot de territoriale reikwijdte. Bovendien is het bekend dat Amerikaanse wetgeving niet zelden uitgaat van een ruime opvatting over de bescherming van Amerikaanse belangen en Amerikaanse staatsburgers. Vorderingen om toegang te krijgen tot persoonsgegevens worden doorgaans uitgevaardigd in de vorm van een rechterlijk bevel, soms na toetsing door een Grand Jury. Daarbij kan ter bescherming van onderzoeksbelangen degene tot wie het bevel zich richt worden verboden daarover enige mededeling aan derden te doen. Het niet naleven van die verplichting is met straf bedreigd. Mede om die reden is mij niet bekend of en hoe vaak de Amerikaanse autoriteiten dergelijke vorderingen hebben gedaan ten aanzien van binnen de EU opgeslagen gegevens, buiten de gebieden waarvoor een specifieke regeling bestaat, zoals passagiersgegevens en gegevens over het betalingsverkeer.
Bent u bekend met de verklaring van de Europese Commissie dat binnen de EU opgeslagen persoonsgegevens vallen onder de EU Richtlijn Bescherming Persoonsgegevens 95/46 en dat bij de Europese Commissie niet bekend is dat de VS desalniettemin bij de in VS jurisdictie gevestigde hoofdzetels van bedrijven in de EU opgeslagen persoonsgegevens opvragen, als verwoord in punt 5?4
Ik ben bekend met deze antwoorden d.d. 27 juli 2007 van de Europese Commissie op schriftelijke vragen van Europarlementslid In ’t Veld.
Kunt u toelichten waarom deze praktijk niet bekend was en waarom dit bij het genoemde onderzoek in 2007 niet aan het licht is gekomen? Zijn er op dit moment bij u gevallen bekend waarbij bedrijven, gevestigd in Nederland maar met een hoofdkantoor in de VS, verzoeken krijgen van Amerikaanse autoriteiten tot het inzien van persoonsgegevens? Zo ja, welke? Zo nee, bent u van plan om het College Bescherming Persoonsgegevens in te schakelen om uit te zoeken of en zo ja welke bedrijven zulke verzoeken krijgen van Amerikaanse autoriteiten?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is niet betrokken geweest bij het genoemde onderzoek in 2007. Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn ook thans geen gevallen bekend van bedrijven met een hoofdkantoor in de Verenigde Staten die door de Amerikaanse autoriteiten zijn verplicht gegevens te verstrekken die door die bedrijven in Nederland worden verwerkt. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die zijn eigen onderzoeksagenda vaststelt. Het is daarom niet aan mij te bepalen of zij hier onderzoek naar (zullen) doen.
Bent u van mening dat op deze wijze feitelijk de EU wetgeving betreffende de bescherming van persoonsgegevens wordt uitgeschakeld door extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land?
Feit is dat de extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land ertoe kan leiden dat bedrijven in de EU op bepaalde aspecten geconfronteerd worden met een conflict van plichten. Dat is mogelijk ook hier aan de hand. Het gaat echter te ver om te stellen dat het hele Europese stelsel voor de bescherming van persoonsgegevens hierdoor wordt uitgeschakeld.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze situatie te corrigeren en om juridische duidelijkheid te scheppen voor bedrijven en burgers over de bescherming van persoonsgegevens opgeslagen binnen de EU?
Het conflict van plichten dat kan ontstaan ten gevolge van de toepassing van Amerikaanse wetgeving is niet beperkt tot Nederland, maar treft alle lidstaten van de EU op vergelijkbare wijze. Het ligt daarom op de weg van de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden in overleg met de Amerikaanse autoriteiten. De Europese Commissie is van deze problematiek op de hoogte.
Belangenverstrengeling bij een leidinggevende van het UWV |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling bij een leidinggevende van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), die tevens directeur is van een commercieel bedrijf waaraan het UWV onderhands opdrachten verstrekt?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre dit bericht waar is en of de Raad van Bestuur van het UWV van deze situatie op de hoogte was?
Ja, de Raad van Bestuur van het UWV was op de hoogte.
Vanaf 2006 tot 1 juli 2010 was de betrokkene als externe deskundige door het UWV ingehuurd om als programmamanager leiding te geven aan een ICT project. In 2010 heeft het UWV de inhuur beëindigd van een groot aantal externe ICT-partijen, om het aantal externen en de kosten terug te dringen.
Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Het UWV stond op dat moment voor een grote ICT-opgave. De specifieke kennis en ervaring van de betrokkene was essentieel om op goede en verantwoorde manieren oude systemen, zoals die nog functioneerden na de fusie van de uitvoeringsinstellingen, uit te faseren.
Het UWV heeft op dat moment de betrokkene een vast contract aangeboden met een salaris dat binnen het bestaande salarisgebouw en daarbij behorende salarisschaal van het UWV ligt. Overigens heeft het UWV hiermee ook een besparing gerealiseerd.
Gelet op de geldende integriteitregels van het UWV zijn in het contract van de betrokkene afspraken gemaakt over de contacten met zijn eigen bedrijf. De betrokkene heeft voor indiensttreding bij het UWV zijn bedrijf op afstand gezet door een manager aan te trekken en die te benoemen als statutair directeur. Deze statutaire directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf en de contacten met externen.
Voor de indiensttreding van de betrokkene in 2010 waren vijf medewerkers van het bedrijf reeds als externen door het UWV ingehuurd. Dit was bekend bij het in dienst nemen van de betrokkene en ook hierover zijn afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in de arbeidsovereenkomst met betrokkene. De afspraken houden in dat de betrokkene bij het UWV geen bemoeienis heeft met de aanbesteding, uitbesteding of het in dienst nemen van medewerkers die afkomstig zijn uit zijn bedrijf. Tevens is vastgelegd dat hij niet betrokken mag zijn bij de onderhandelingen over de omvang van het contract of de hoogte van de tarieven. Nadat betrokkene in dienst is genomen door het UWV is er nog één medewerker extra ingehuurd via zijn bedrijf. Het bedrijf van betrokkene levert ook personeel aan derde partijen, die opdrachten verrichten voor het UWV.
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen. Ook heeft de Raad van Bestuur het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.
Welke regels en beperkingen gelden er binnen het UWV voor commerciële nevenactiviteiten van medewerkers? Welke regels gelden er voor de inhuur van extern personeel en het uitbesteden van werkzaamheden? In hoeverre handelt de betreffende leidinggevende binnen de geldende regels?
Het integriteitbeleid van het UWV sluit aan op het Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk, waarin de integriteitnormen van de Ambtenarenwet en de rechtspositieregeling zijn opgenomen.
Zijn de regels en beperkingen die het UWV hanteert ten aanzien van commerciële nevenactiviteiten van medewerkers scherp genoeg om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en de integriteit van de organisatie te waarborgen? Ziet u aanleiding om bij het UWV aan te dringen op het aanscherpen van de regels?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat u ondernemen om aan de (mogelijk) ongewenste situatie bij het UWV een eind te maken? Wordt daarbij overwogen om de Rijksrecherche in te schakelen, gelet op de integriteit van de overheid die in het geding is?
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen.
De Raad van Bestuur van het UWV heeft geen aanwijzingen dat misbruik is gemaakt van deze constructie. De Raad van Bestuur heeft het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest. Mochten uit dit onderzoek feiten naar voren komen, die vragen om nadere maatregelen, dan zullen die worden genomen. Inschakelen van de Rijksrecherche is nu niet aan de orde.
De gang van zaken bij een gewelddadige overal op een geldtransportbedrijf in Amsterdam |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wildwest op de A2 na kluiskraak»?1
De overval van woensdag 29 juni jongstleden op geldtransportbedrijf Brinks in Amsterdam is voor Nederlandse begrippen van een ongekende bruutheid. Bij de overval is gebruik gemaakt van explosieven en er is veelvuldig geschoten met zware automatische vuurwapens.
Klopt de feitelijke beschrijving van de gebeurtenissen, zoals die in het artikel wordt gegeven? Zo nee, waarin wijkt uw informatie af van het feitenrelaas in het artikel? Zo ja, hoeveel tijd zat er tussen de overval en het einde van de achtervolging in Eindhoven?
Op 29 juni 2011 is omstreeks drie uur vanuit de vestiging van Brinks een overval gemeld bij de meldkamer van de Politie Amsterdam-Amstelland. De meldkamer heeft hierop, volgens vastgestelde protocollen, de inzet van een groot aantal politie eenheden gecoördineerd. De eerste eenheden waren snel ter plaatse maar konden het pand niet naderen door gericht vuur in hun richting. Direct hierna werd de Luchtvaartpolitie verzocht om helikopterinzet en werd het arrestatieteam gealarmeerd. In verband met de slechte weersomstandigheden bleek de inzet van een helikopter op dat moment onmogelijk. De daders vluchtten na de overval met hoge snelheid in twee auto’s, achtervolgd door de op dat moment aanwezige politie-eenheden. Tijdens deze achtervolging vonden diverse malen schotenwisselingen plaats. Door de snelheid van de overvallers raakten de achtervolgende eenheden op enig moment het zicht op de vluchtauto’s kwijt. Ongeveer tien minuten na dat moment kwam er bij de meldkamer van het Korps Landelijke Politie Diensten een melding binnen van een brandende auto op de A2 ter hoogte van de afslag Waardenburg. Het bleek om één van de vluchtauto’s te gaan. Ook bleek op dat moment dat de overvallers een automobilist, onder bedreiging van een vuurwapen, gedwongen hadden om zijn voertuig af te staan waarin zij vervolgens hun vlucht vervolgden. Deze vluchtauto werd kort daarop op de A50 gesignaleerd en achtervolgd door een eenheid van het korps Brabant-Noord. Tijdens deze achtervolging stopten de overvallers op een oprit van de A2 waarop één van de inzittenden uitstapte en met een automatisch vuurwapen in de aanslag de achtervolgende politieambtenaren opwachtte.
De politieambtenaren hebben zich daarop teruggegetrokken buiten het gezichts- en schootsveld van de overvallers. Hierna verdween de vluchtauto met hoge snelheid uit het zicht. Tussen het begin van de overval en het einde van de achtervolging zijn ongeveer 50 minuten verstreken.
Hoeveel extreem gewelddadige overvallen zijn er de afgelopen vijf jaar in Nederland gepleegd? Hoeveel van deze overvallen zijn opgelost? Hoe sterk zijn de aanwijzingen dat deze daders bij eerdere overvallen betrokken zijn?
De overval op het geldtransportbedrijf in Amsterdam valt in de zwaarste categorie vervallen. Het gebruik van automatische wapens en explosieven, het hinderen van de politie en het doelbewust schieten op de politie maakt dat de overval van 29 juni jl. uitzonderlijk is. In de afgelopen vijf jaar (2006–2011) heeft, naast de overval in Amsterdam, één vergelijkbare overval plaatsgevonden bij het bedrijf SecurCash in Rotterdam op 4 april jl. De naar aanleiding van deze twee overvallen gestarte opsporingsonderzoeken zijn nog steeds gaande. Over de bevindingen en de voortgang hiervan kan ik op dit moment, in het belang van het onderzoek, geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat de gemiddelde politieagent niet of ten minste niet altijd voorbereid is op de mate van geweld die deze overvallers gebruiken? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat in de opleiding van de politie meer aandacht moet komen over hoe een dergelijke situatie in te schatten en over hoe te handelen bij dergelijke zware misdrijven? Zo nee, waaruit blijkt dan dat agenten wel altijd goed voorbereid zijn?
Normale noodhulpeenheden van de politie zijn niet opgewassen tegen daders die op een dergelijk geweldsniveau opereren. In de opleiding en in de procedures van de politie is voldoende aandacht over hoe te handelen bij dergelijke incidenten. De gemiddelde politieagent weet dan ook goed in te schatten waar de grenzen liggen van zijn mogelijkheden in relatie tot de risico’s. Voor het optreden bij dergelijke misdrijven waarbij sprake is van het gebruik van zware automatische vuurwapens en explosieven beschikt de politie over de Dienst Speciale Interventies en de aanhoudings- en ondersteuningseenheden (arrestatieteams) van de politie en de Koninklijke marechaussee. Deze eenheden zijn goed opgeleid en uitgerust om snel en adequaat te kunnen handelen bij dergelijke zware misdrijven.
Deelt u de mening dat er bij dergelijke zeer zware misdrijven er sprake zou moeten zijn van een opschaling van de aanpak zoals dat bij terroristische aanslagen mogelijk is? Zo ja, bestaan die mogelijkheden tot dergelijke opschaling nu al en welke mogelijkheden zijn dat? Zo nee, deelt u dan ook de mening dat er voor de aanpak van misdrijven waarbij sprake is van zeer zwaar geweldsgebruik en gevaar er een opschaling van de aanpak zou moeten komen? Hoe gaat u die vormgeven?
Bij dergelijk zware misdrijven bestaan dezelfde mogelijkheden voor opschaling zoals dat ook bij terrorismebestrijding het geval is. Zo kan er door mij toestemming worden verleend om over te gaan tot inzet van de Dienst Speciale Interventies (DSI). De DSI heeft tot taak het bestrijden van alle vormen van ernstig geweld dan wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum en kan zich laten ondersteunen door de aanhoudings- en ondersteuningseenheden van de politie en de Koninklijke marechaussee en door middelen van Defensie. De operationele aansturing over deze speciale eenheden berust in een dergelijk geval bij het hoofd van de DSI.
Deelt u de mening dat er een protocol zou moeten worden ontwikkeld om in gevallen van genoemde zware misdrijven snel en adequaat te kunnen handelen? Zo ja, op hoe en op welke termijn gaat u hieraan vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Na de geweldadige overval op Brinks heb ik het Korps Landelijke Politie Diensten gevraagd om in samenwerking met de speciale eenheden van de politie en de Koninklijke marechaussee een operationeel plan op stellen om er voor te zorgen dat bij dergelijke zware misdrijven snel en adequaat wordt gehandeld. Dit plan is inmiddels gereed, geïmplementeerd en getest en voorziet in een centraal gecoördineerde respons waarbij alle beschikbare speciale eenheden in het gehele land gelijktijdig worden gealarmeerd en ingezet. De responstijden van de speciale eenheden acht ik verantwoord. De kans op een aanhouding van de daders van dergelijk misdrijven is door deze aanpak aanzienlijk toegenomen.
Hoe snel zijn de Aanhoudings- en Ondersteuningseenheden of de Unit Interventie of andere speciale eenheden van politie en defensie inzetbaar? Is dat snel genoeg om ook bij een overval van nut te zijn? Zo nee, hoe gaat u die responstijd verkorten?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre kunt u met de bestaande mogelijkheden van speciale eenheden van politie of defensie zorgen voor een adequate aanpak van dergelijke misdrijven en in hoeverre zijn er aanvullende maatregelen nodig?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke zware misdrijven een grensoverschrijdend karakter (kunnen) hebben en dat de huidige samenwerkingsmogelijkheden binnen de EU tekort schieten om snel en adequaat hiertegen te kunnen optreden? Zo ja, wat gaat u dan doen om er voor te zorgen dat het mogelijk wordt om in EU-verband dergelijke mogelijkheden wel te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is goed mogelijk dat de overvallers afkomstig zijn uit en / of naar het buitenland zijn gevlucht. De bestaande internationale regelgeving en de diverse verdragen2 inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden alsook het EU-besluit tot samenwerking van speciale interventie-eenheden bieden echter voldoende mogelijkheden om grensoverschrijdend op te treden, bijstand te vragen, snel informatie uit te wisselen en samen te werken met buitenlandse diensten.
De energiebelasting op aardgas ten behoeve van gasmotoren in schepen |
|
Paulus Jansen , Farshad Bashir (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat aardgas dat gebruikt wordt voor CNG1-aardgasmotoren in voertuigen is vrijgesteld van energiebelasting, terwijl voor aardgas ten behoeve van CNG-aardgasmotoren in vaartuigen2 wél energiebelasting betaald moet worden?
De energiebelasting (hierna: EB) kent een vast tarief voor aardgas dat wordt geleverd aan een CNG-vulstation. Onder een CNG-vulstation wordt verstaan een rechtstreeks op het distributienet van aardgas aangesloten inrichting waar aardgas wordt samengeperst tot CNG, dat wordt afgeleverd aan motorrijtuigen. Dit aardgas is dus niet vrijgesteld van EB.
Redenen om het vaste tarief in de EB in te voeren waren onder meer:
Voor zover destijds bekend was, werd CNG niet gebruikt als motorbrandstof in vaartuigen. Indien aardgas (na compressie) wordt gebruikt als motorbrandstof in een vaartuig, ontstaat de volgende situatie in de EB. Omdat een vaartuig geen motorrijtuig is, is het vaste EB-tarief voor aardgas niet van toepassing. Gevolg hiervan is, dat het degressieve schijventarief van de EB van toepassing is (art 59, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag; hierna: Wbm). De Wbm kent voor leveringen van (gecomprimeerd) aardgas als motorbrandstof voor schepen geen vrijstelling of mogelijkheid tot teruggaaf van EB. Op grond van internationale overeenkomsten en EU-regelgeving voorziet de Wet op de accijns doorgaans wel in een vrijstelling of mogelijkheid tot teruggaaf van accijns voor motorbrandstoffen voor de commerciële scheepvaart. Nu CNG ook wordt gebruikt als motorbrandstof voor de commerciële scheepvaart, zal worden bezien of en op welke wijze de regelgeving kan worden aangepast om de commerciële scheepvaart vrijstelling van EB te verlenen of de mogelijkheid te geven teruggaaf van EB te verkrijgen.
Zoals aangekondigd in de autobrief (Kamerstukken II vergaderjaar 2010–2011, 32 800, nr. 1) ben ik voornemens het huidige vaste tarief in de EB stapsgewijs te verhogen naar € 0,16 per m3 aardgas. De verhoging beoogt het bestaande tariefverschil op het gebied van accijns en EB tussen gasvormige motorbrandstoffen en reguliere motorbrandstoffen te beperken en marktpartijen de mogelijkheid te bieden om op verschillende wijzen op de markt gebrachte gasvormige motorbrandstoffen concurrerend te kunnen aanbieden.
Zo ja:
Zie antwoord vraag 1.
Welk volume aardgas ten behoeve van voertuigen was in 2009 en in 2010 vrijgesteld van energiebelasting?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de visie van het kabinet op het instrument van de fiscale vrijstelling van aardgas ten behoeve van gasmotoren in voertuigen/vaartuigen voor de langere termijn?
Zie antwoord vraag 1.
De mogelijkheid om te studeren op het onbewoonde eiland Navassa |
|
Ronald van Raak |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Waarom krijgen studenten op Bonaire, Saba en Statia de mogelijkheid om studiefinanciering te krijgen voor een studie op het eiland Navassa?1
In de Regeling studiefinanciering BES is aangesloten bij gangbare definities van het Caribisch gebied. In de uitputtende opsomming van landen en territoria van het Caribisch gebied is Navassa voor de volledigheid opgenomen. Het betreft uiteraard een theoretische mogelijkheid, aangezien er thans geen onderwijsinstellingen op het eiland zijn.
Wist u dat dit eiland – buiten de Navassaanse grondduif – geen inwoners heeft?
Ja.
Wist u dat dit eiland – buiten de verlaten vuurtoren – geen woningen, laat staan scholen heeft?
Navassa is ooit bewoond geweest. Behalve de vuurtoren – gebouwd in 1917 en bewoond tot 1929 – zijn op Navassa nog restanten te vinden van Lulu Town, dat bewoond werd tot rond 1900. Het is mij niet bekend of in Lulu Town een school gevestigd was. Voornaamste economische activiteit was de winning van guano (vogelpoep).
Wist u dat dit eiland wordt betwist door enerzijds Haïti, dat een beroep doet op het Verdrag van Rijswijk van 1697 en anderzijds de Verenigde Staten, die zich in 1859 het eiland formeel toe-eigenden?
Ja.
Hoe waarborgt u de veiligheid van Nederlandse studenten op Navassa, gezien de ervaringen van een groep Amerikaanse wetenschappers die in 1998 de grondduif wilden bestuderen, maar terechtkwamen in een diplomatieke rel?
Indien een dergelijke situatie zich voordoet, zal naar bevind van zaken worden gehandeld.
De hoge perinatale sterfte in Den Haag |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de perinatale sterfte bij Creoolse vrouwen in Den Haag 2,5 keer hoger is dan gemiddeld en dat één op de 43 baby’s sterft rond de geboorte?1
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgevingen van RTL Nieuws.
Bent u op de hoogte van het feit dat de perinatale sterfte bij vrouwen in achterstandswijken in Den Haag ook veel hoger is en dat één op de 65 baby’s sterft rond de geboorte?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat onder laagopgeleiden de sterfte het hoogst is en dat zij twee keer meer kans hebben om hun kind te verliezen dan hoger opgeleiden?
Ik vind het een verontrustend gegeven dat de babysterfte vooral bij laagopgeleiden zo hoog is. Dat is voor mij ook de reden geweest om bij de uitvoering van mijn beleid om de perinatale sterfte terug te dringen vooral in te zetten op groepen met een lage sociaal-economische status. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op eerdere vragen van mevrouw Arib, ingezonden op 16 juni 2011, gaat binnenkort een proef van start om binnen een zestal gemeenten ervaringen op te doen met het terugdringen van babysterfte. Deze proefneming staat onder leiding van het ErasmusMC en wordt door de Rijksoverheid bekostigd. Bij de opzet van de proefneming heb ik erop aangedrongen om met name de inzet en werking van een kinderwensspreekuur voor groepen in een lage sociaal-economische positie uit te testen.
Wat is uw reactie op de bevinding dat vrouwen veel te laat naar de verloskundige gaan? Welke gerichte maatregelen gaat u nemen om dit te veranderen?
Het spreekt voor zich dat een tijdig bezoek aan de verloskundige bevorderlijk is voor een gezonde zwangerschap. Over het algemeen zijn vrouwen in Nederland daarvan goed doordrongen en is er geen reden tot zorg. Het tijdig inschakelen van een verloskundige of huisarts in geval van zwangerschap acht ik dermate vanzelfsprekend dat ik dit tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanstaande moeder of anders haar sociale omgeving reken.
Welke specifieke maatregelen worden genomen gericht op het terugdringen van babysterfte bij Antilliaanse, Surinaamse, Afrikaanse, Turkse en Marokkaanse zwangere vrouwen?
Met mijn beleid om de bovengemiddelde babysterfte in Nederland terug te dringen, wil ik randvoorwaarden scheppen voor een gezonde zwangerschap en geboorte voor iedereen. Dat beleid is derhalve niet specifiek op ethnische afkomst gericht. Ik vind het primair een taak van de lokale overheden om rekening te houden met het bijzondere karakter van de diverse bevolkingsgroepen binnen hun gemeente. Een goed voorbeeld daarvan vind ik de aanpak die de gemeente Rotterdam hanteert binnen het programma «Klaar voor een Kind».
Heeft u in antwoord op vragen over hogere babysterfte in drie Amsterdamse stadsdelen aangegeven dat u het er mee eens bent dat babysterfte ook op lokaal niveau moet worden aangepakt, met een specifieke aanpak per stadsdeel of gemeente?2
Ja, zoals aangegeven acht ik het van belang dat babysterfte op lokaal niveau dient te worden aangepakt. Lokale overheden kunnen op basis van de specifieke omstandigheden in hun gemeente zelf keuzes maken over de wijze van aanpak. Hierbij ga ik ervan uit dat de gemeenten van elkaar leren en ervaringen onderling uitwisselen.
Vindt u het verantwoord gezien de grote verschillen in babysterfte en de onderzoeken die wijzen op de noodzaak van gericht beleid met een specifieke aanpak per stadsdeel of gemeente, een experiment te starten dat twee jaar duurt? Betekent dit dat u pas over meer dan twee jaar daadwerkelijk gericht beleid met een specifieke aanpak per stadsdeel of gemeente gaat uitvoeren?
Perinatale sterfte kan zijn oorzaak vinden in een veelheid aan factoren. Niet alleen etnische afkomst, sociaal-economische omstandigheden, individuele risico’s maar ook suboptimale zorgverlening en onvoldoende risicoselectie zijn van invloed. Per gemeente en/of stadsdeel kunnen deze aspecten variëren. Nader onderzoek is dus nodig om de slaag- en faalfactoren in beeld te krijgen voor het effectief terugdringen van de verhoogde babysterfte in deze lokale gebieden. De experimenten hebben een relatief lange doorlooptijd vanwege de noodzaak om de diverse interventies goed te kunnen beoordelen op hun uitwerking. Dat geldt met name voor de effectiviteit van de kinderwensvoorlichting die een integraal onderdeel is van het experiment. De zes pilots zullen in die gemeenten en/of stadsdelen uitgevoerd worden waar de problematiek ten aanzien van de babysterfte het hoogst is.
Zijn de ervaringen en de kennis uit en de resultaten van het Rotterdamse programma «Klaar voor een kind» wel voldoende basis voor dit experiment in zes gemeenten, maar onvoldoende om nu al over te gaan tot gericht beleid? Waarom?
Ik acht het van belang dat perinatale sterfte op lokaal niveau wordt aangepakt. In de specifieke omstandigheden in Rotterdam blijkt de aanpak volgens het programma «Klaar voor een Kind» te werken. Echter de lokale omstandigheden elders in Nederland kunnen substantieel afwijken van de Rotterdamse situatie. Het ligt derhalve in de rede dat elders de methoden en instrumenten uit het Rotterdamse programma op een andere wijze ingezet dienen te worden om effectief te kunnen zijn.
In welke zes gemeenten zal de komende twee jaar onderzocht worden wat de slaag- en faalfactoren zijn van de uit te voeren zorgexperimenten? Om welke zorgexperimenten gaat het en in hoeverre zijn resultaten van deze zorgvormen al bekend door onderzoek c.q. in wetenschappelijke literatuur?
Op basis van inwonersaantallen en een adequate dekking van de gehele Nederlandse populatie, zijn er in de afgelopen maanden 62 gemeenten/regio’s geanalyseerd op basis van socio-demografische indicatoren, perinatale sterfte en perinatale morbiditeit. Uit deze analyse zijn twaalf gemeenten/regio’s naar voren gekomen waarbinnen de experimenten gestart kunnen worden. Thans voeren de projectleiders van het ErasmusMC overleg met deze gemeenten/regio’s over de uitvoeringsmogelijkheden van een proef, waarover ik bij het antwoord op vraag 3 reeds sprak, en de participatie van de gemeente/regio. De eerste proefnemingen zullen binnenkort starten.
De proefnemingen richten zich onder andere op de verbinding van preventie en curatie, het kinderwensconsult en nieuwe methoden en instrumenten voor risicoscreening en voorlichting. De verslaglegging van de resultaten in wetenschappelijke publicaties maakt integraal deel uit van het ErasmusMC project.
Hoe zijn de bezuinigingen op leefstijladviezen zoals stoppen met roken en dieetadvisering te rijmen met de door u aangegeven prioriteit voor het terugdringen van babysterfte?
Ik zie geen reden waarom de noodzakelijke bezuinigingen op het gebied van stoppen met roken en dieetadvisering een gezonde zwangerschap in de weg zouden staan. Het lijkt me niet aannemelijk dat een aanstaande moeder bewust risico’s neemt omdat ondersteuning van een aanpassing van de leefstijl niet in het basispakket zit. Specifiek met betrekking tot rookgedrag kan ik overigens melden dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg vanaf 2012 verscherpt toe gaat zien op het hanteren van een anti-rookbeleid door verloskundigen. Dit beleid houdt in dat verloskundigen gestructureerd zwangere vrouwen of vrouwen met een kinderwens ondersteunen en begeleiden bij het stoppen met roken.
Het SBF-verlof voor gevangenispersoneel |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Lea Bouwmeester (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Erkent u dat de negatieve gevolgen van het Substantieel Bezwarende Functie (SBF)-verlof voor (oud-) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) personeel niet goed zijn doorgerekend en in eerste instantie wellicht zijn onderschat?1
Vanaf het begin van de invoering van de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (hierna: de SBF-regeling) was bekend dat de SBF-verlofuitkering netto lager is dan de SBF-ontslaguitkering. Daar staat tegenover dat de SBF-verlofuitkering een hogere pensioenopbouw kent, in de meeste gevallen ruim het dubbele van de pensioenopbouw van de SBF-ontslaguitkering.
De informatievoorziening aan de medewerkers is traag op gang gekomen, maar er zijn mij geen onjuistheden in de informatievoorziening bekend. In verband met de vele vragen die leven onder het personeel heeft DJI diverse voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast stelt DJI iedere SBF-medewerker in de gelegenheid om nadere informatie over zijn SBF-verlof en pensioen te verkrijgen in een individueel gesprek.
Hoe kan het dat de informatievoorziening over deze (voor het DJI-personeel negatieve) financiële gevolgen zo gebrekkig is geweest, laat op gang is gekomen en in eerste instantie zelfs onjuist is gebleken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de ontevredenheid die bestaat over P-Direkt, bijvoorbeeld voor wat betreft de volledigheid en juistheid van de informatie die DJI-medewerkers hebben gekregen over het SBF-verlof? Hoe wordt er voor gezorgd dat P-Direkt in de toekomst het personeel wel tijdig en volledig de juiste informatie verstrekt over dergelijke wijzigingen en financiële gevolgen?
De uitvoering van de SBF-verlofregeling met betrekking tot de berekening en uitbetaling van de verlofuitkeringen, is opgedragen aan P-Direkt. Het Contactcenter van P-Direkt was goed voorbereid op vragen die DJI-medewerkers over de verlofuitkering en de daarmee samenhangende procedures zouden kunnen stellen. P-Direkt heeft voor de deelnemers tijdig op het Rijksportaal, onderdeel Personeel (het informatieportaal van de rijksdienst voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden) brochures en formulieren voor het aanvragen van het SBF-verlof beschikbaar gesteld. Veel vragen die bij P-Direkt zijn gesteld hadden niet zozeer betrekking op de uitvoering van de verlofregeling en -uitkering, maar op te verwachten uitkomsten in relatie tot (soms complexe) individuele situaties rond o.a. pensioen. De beantwoording van dergelijke vragen valt buiten de scope van de dienstverlening van P-Direkt.
Wat is uw reactie op de constatering dat deze groep mensen te laat, onvolledig en onjuist is geïnformeerd en zich derhalve in het geheel niet heeft kunnen voorbereiden op deze inkomensachteruitgang? Bent u bereid te bezien op welke wijze u aan deze klachten tegemoet kunt komen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u er begrip voor dat de mensen die tientallen jaren in een bezwarende functie in het gevangeniswezen hebben gewerkt voor een veiliger samenleving zich nu in de steek gelaten voelen, nu zij van de ene op de andere dag van 100 procent netto naar 72 procent netto inkomen gaan waardoor sommigen zelfs gedwongen worden hun huis te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1, 2 en 4 heb aangegeven was vanaf het begin van de invoering van de SBF-regeling bekend dat de SBF-verlofuitkering netto lager is dan de SBF-ontslaguitkering, maar een hogere pensioenopbouw kent. De medewerker met een substantieel bezwarende functie heeft recht op een uitkering van 80% bruto van de laatstverdiende bezoldiging ongeacht het aantal dienstjaren dat de medewerker deze functie heeft bekleed. Dat is (aanzienlijk) meer dan de 70% bruto die gebruikelijk is voor werkenden die inactief worden of stoppen met werken. Op de uitkering vinden de inhoudingen plaats volgens algemeen wettelijke voorschriften op het gebied van belastingen en premies. Naar mijn mening is hier sprake van een billijke regeling.
Op welke gronden wordt het mensen in een SBF-functie toegestaan om door te werken? Is dit willekeurig, of alleen op het moment dat het (bijvoorbeeld vanwege personeelstekorten in bepaalde regio’s) DJI goed uitkomt? Op welke gronden worden dergelijke verzoeken afgewezen?
Artikel 97 lid 4 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement bepaalt dat het bevoegd gezag de medewerker met een SB-functie op diens verzoek kan laten doorwerken voor de duur van telkens ten hoogste één jaar, indien het dienstbelang zich daartegen niet verzet en de medewerker volgens de uitslag van een door een deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek lichamelijk en psychisch in staat is zijn functie naar behoren te vervullen. Het criterium dienstbelang vereist een zorgvuldige afweging van de belangen van de medewerker enerzijds en de organisatie anderzijds. De financiële situatie van de organisatie, een organisatiewijziging of een krimp van de organisatie zijn voorbeelden van organisatiebelangen op grond waarvan een verzoek van een medewerker om door te werken kan worden afgewezen.
Wanneer duidelijk wordt dat een groot deel van de SBF-ers, waarvan een aanzienlijk deel ook nog éénverdiener is, heel dicht bij het sociale minimum komt, bent u dan ten minste bereid hen om die reden toestemming te geven door te werken indien zij dit wensen? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag neemt een besluit op elk concreet verzoek en daarbij worden alle relevante factoren, feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. Dat betekent dat ook de inkomenssituatie van de medewerker wordt meegewogen.
Deelt u de mening dat het aanbieden van een tweede carrière geen reëel alternatief is voor de mensen die de komende jaren met SBF-verlof gaan, gelet op het feit dat om- en bijscholing ook enige tijd in beslag neemt? Deelt u de mening dat het aanbieden van een tweede carrière voor de doelgroep tenminste 10 jaar voor de verlofdatum dient plaats te vinden, zodat er mede gelet op de opleidingsduur van een reëel aanbod sprake kan zijn?
De voorziening om medewerkers te begeleiden naar een tweede carrière is primair gericht op de groep medewerkers die rond de 15 dienstjaren bij DJI werkzaam is. Hiervoor is gekozen omdat er sprake dient te zijn van een reëel aanbod. Ik stimuleer overigens dat ook medewerkers met een langere diensttijd gebruik maken van de geboden voorzieningen om een tweede carrière te starten. De overgang naar een andere functie en daarin langer doorwerken verdient immers uit een oogpunt van arbeidsparticipatie verre de voorkeur.
Deelt u de mening dat de regels rondom de SBF niet goed lijken te zijn afgestemd op de maatregelen om langer doorwerken te stimuleren? Als de lagere netto SBF-verlofuitkering niet beoogd is maar wel «de uitkomst is van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies»,2 hoe beoordeelt u dan deze uitkomst waarbij mensen er vergeleken met de daarvoor geldende Functioneel Leeftijdsontslag (FLO)-regeling nog eens netto meer dan 200 euro extra op achteruit gaan?
De SBF-regeling is bedoeld als een vangnet in het geval dat een functie te belastend is om tot de pensioengerechtigde leeftijd te vervullen. De regeling is niet bedoeld om langer doorwerken te stimuleren. Het feit dat de inhoudingen bij de SBF-ontslaguitkering een gunstiger netto resultaat opleverden maakt daarvoor geen verschil. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 8 stimuleer ik de overgang naar een andere functie door voorzieningen ter beschikking te stellen die bijdragen aan het starten van een tweede carrière. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5, 10 en 11.
Deelt u de mening dat de groep mensen die, vanwege het feit dat hun functie «substantieel bezwarend» is, eerder moeten stoppen met werken en niet door kunnen of mogen werken, onevenredig hard getroffen wordt en dat er voor deze groep mensen compensatie moet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de negatieve effecten van deze regeling voor de groep mensen die nu nog werkzaam is in een SBF-functie voor DJI te voorkomen? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Bent u bereid zo nodig deze regeling te wijzigen?
Zie antwoord vraag 5.
De nachtsluiting van de spoedeisende eerste hulp in Zevenaar |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de spoedeisende hulp (SEH) van het Rijnstate Ziekenhuis in Zevenaar met ingang van 1 september 2011 niet langer ‘s nachts geopend zal zijn?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Welke gevolgen heeft deze nachtelijke sluiting voor de aanrijdtijden? Ontstaat er hierdoor een situatie waarbij mensen ’s nachts niet binnen 45 minuten op de Spoedeisende hulp zullen aankomen?
Met de (gedeeltelijke) sluiting van de SEH in Zevenaar treedt er geen gevaar op voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten. Er zijn voldoende SEH’s in de omgeving om de vraag naar spoedeisende hulp binnen 45 minuten op te vangen.
Hoe reageert u op de motivatie van het ziekenhuis dat de SEH-afdeling wordt gesloten vanwege een tekort aan SEH-artsen?
Eind 2009 heeft het veld kwaliteitsnormen voor een basis-SEH geformuleerd. Met het oog op het optimaliseren van de individuele patiëntenzorg op de SEH is de 7 x 24 uur aanwezigheid van een arts met een voltooide medische vervolgopleiding in de spoedeisende geneeskunde een na te streven situatie. Echter, het is (nog) niet haalbaar om de aanwezigheid van deze zogenoemde SEH-arts 7 x 24 uur per dag verplicht te stellen op de SEH. De doorlooptijd van de opleiding heeft hier onder andere mee te maken. Om die reden stelt de kwaliteitsnorm dat de competenties waarover een arts moet beschikken doorslaggevend zijn. Een tekort aan SEH-artsen hoeft dus niet te betekenen dat een SEH niet aan de kwaliteitsnorm zou kunnen voldoen met als gevolg dat deze gesloten moet worden.
Onderschrijft u de waarneming dat er landelijk een tekort is aan SEH-artsen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, hoe is het dan mogelijk dat het Rijnstate Ziekenhuis niet voldoende mensen kan vinden?
Het Capaciteitsorgaan heeft in voorgaande jaren voor de opleiding tot SEH-arts op landelijk niveau een instroom geadviseerd van maximaal 59 assistenten in opleiding tot specialist (aios) op jaarbasis. De afgelopen jaren hebben mijn voorgangers middelen beschikbaar gesteld om die maximale instroom mogelijk te maken. Ook voor 2012 maak ik dit mogelijk. Voor zover er sprake is van moeilijk te vervullen vacatures in een bepaalde regio verwijs ik naar de verantwoordelijkheid van instellingen zelf om hier desgewenst passende maatregelen voor te treffen.
Erkent u dat in deze situatie het streven van het ziekenhuis om zorg van hoge kwaliteit te leveren negatieve gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van de zorg? Deelt u de mening dat dit een ongewenste ontwikkeling is?
De kwaliteit van een basis-SEH moet aan de gestelde normen voldoen, anders kan er geen verantwoorde zorg op de SEH worden geleverd. Als een SEH niet aan de normen kan voldoen, kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) proportioneel handhavend optreden. Dat wil zeggen, de maatregelen van de IGZ hangen af van de ernst van de situatie, de (h)erkenning van de problematiek door bestuur en professionals en de bereidheid en mogelijkheden van het bestuur om de problematiek zo snel mogelijk op te (kunnen) lossen. In het uiterste geval bestaat de mogelijkheid een SEH die geen verantwoorde kwaliteit kan leveren, te sluiten. Als zich een dergelijke situatie voordoet, zal uiteraard gekeken worden naar de noodzakelijkheid van deze SEH voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen 45 minuten. Afhankelijk hiervan zal ik eventuele noodzakelijke maatregelen nemen.
In antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp met de nachtelijke sluiting van de SEH in Zevenaar binnen de normtijd ligt en er derhalve geen knelpunt ontstaat op het terrein van de bereikbaarheid.
Speelt deze ontwikkeling van kwaliteitsverbetering ten koste van de bereikbaarheid in meerdere ziekenhuizen op de afdeling spoedeisende hulp?
De introductie van de kwaliteitsnormen voor de SEH in 2009 heeft bij de ziekenhuizen geleid tot allerlei trajecten om de kwaliteit te verbeteren. Naar aanleiding van de vigerende normen heeft de IGZ een handhavingskader en handhavingsbeleid vastgesteld. Een aantal SEH’s is aan de hand van dit kader en beleid onderzocht en getoetst. Afhankelijk van de bevindingen zullen er zeker ziekenhuizen zijn die tot verbetermaatregelen overgaan. Die maatregelen kunnen echter per ziekenhuis verschillen, afhankelijk van de plaatselijke situatie. De IGZ zal mij in het najaar 2011 hierover rapporteren.
Bent u bereid om in te grijpen bij het Rijnstate Ziekenhuis om te bewerkstelligen dat in het ziekenhuis in Zevenaar 24 uur per dag de afdeling spoedeisende hulp openblijft? Kunt u dit toelichten?
Nee, ik ben niet bereid in te grijpen en te bewerkstelligen dat de SEH 7 x 24 uur per dag openblijft. Deze SEH-locatie in Zevenaar is niet noodzakelijk voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten. Dit betekent dat bij sluiting van deze locatie er geen inwoners buiten de normtijd vallen en dus niet meer de spoedeisende hulp binnen 45 minuten kunnen bereiken. Ik ben verantwoordelijk voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen 45 minuten. In deze situatie is de normtijd niet in het geding.
Het bericht dat één van de leidinggevenden van het UWV een eigen ICT-bedrijf heeft dat personeel detacheert bij het UWV |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat één van de leidinggevenden, die zich bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) met ICT bezighoudt, tevens een eigen ICT-bedrijf heeft, dat personeel detacheert bij het UWV?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat het UWV bij het bedrijf van deze leidinggevende personeel inhuurt om werkzaam te zijn bij het UWV? In hoeverre is het waar dat het UWV, via een ander particulier bedrijf, ook nog personeel van het bedrijf van de leidinggevende inhuurt? Of is er sprake van een andere constructie? Zo ja, welke? Hoe beoordeelt u deze constructies? In hoeverre is er sprake van schending van integriteit bij of wel de leidinggevende, of wel het UWV? In hoeverre is er sprake van strafbare feiten bij of wel de leidinggevende, of wel het UWV?
Vanaf 2006 tot 1 juli 2010 was de betrokkene als externe deskundige door het UWV ingehuurd om als programmamanager leiding te geven aan een ICT project. In 2010 heeft het UWV de inhuur beëindigd van een groot aantal externe ICT-partijen, om het aantal externen en de kosten terug te dringen.
Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Het UWV stond op dat moment voor een grote ICT-opgave. De specifieke kennis en ervaring van de betrokkene was essentieel om op goede en verantwoorde manieren oude systemen, zoals die nog functioneerden na de fusie van de uitvoeringsinstellingen, uit te faseren.
Het UWV heeft op dat moment de betrokkene een vast contract aangeboden met een salaris dat binnen het bestaande salarisgebouw en daarbij behorende salarisschaal van het UWV ligt. Overigens heeft het UWV hiermee ook een besparing gerealiseerd.
Gelet op de geldende integriteitregels van het UWV zijn in het contract van de betrokkene afspraken gemaakt over de contacten met zijn eigen bedrijf. De betrokkene heeft voor indiensttreding bij het UWV zijn bedrijf op afstand gezet door een manager aan te trekken en die te benoemen als statutair directeur. Deze statutaire directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf en de contacten met externen.
Voor de indiensttreding van de betrokkene in 2010 waren vijf medewerkers van het bedrijf reeds als externen door het UWV ingehuurd. Dit was bekend bij het in dienst nemen van de betrokkene en ook hierover zijn afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in de arbeidsovereenkomst met betrokkene. De afspraken houden in dat de betrokkene bij het UWV geen bemoeienis heeft met de aanbesteding, uitbesteding of het in dienst nemen van medewerkers die afkomstig zijn uit zijn bedrijf. Tevens is vastgelegd dat hij niet betrokken mag zijn bij de onderhandelingen over de omvang van het contract of de hoogte van de tarieven. Nadat betrokkene in dienst is genomen door het UWV is er nog één medewerker extra ingehuurd via zijn bedrijf. Het bedrijf van betrokkene levert ook personeel aan derde partijen, die opdrachten verrichten voor het UWV.
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen. Ook heeft de Raad van Bestuur het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.
Waar kan het toe leiden dat de leidinggevende in dienst van het UWV tevens direct leiding geeft aan ingehuurde medewerkers van zijn eigen bedrijf?
De Raad van Bestuur van het UWV heeft geen aanwijzingen dat misbruik is gemaakt van deze constructie. De Raad van Bestuur heeft het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest. Mochten uit dit onderzoek feiten naar voren komen, die vragen om nadere maatregelen, dan zullen die worden genomen. Inschakelen van de Rijksrecherche is nu niet aan de orde.
Bent u, zo nodig, bereid om de Rijksrecherche hiernaar een onderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Tweede Kamer daarover worden geïnformeerd? Op welke wijze wordt de Tweede Kamer dan over de uitkomst van dat onderzoek geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Raad van Bestuur van het UWV ingestemd met de hier aan de orde zijnde constructies? Hoe beoordeelt u dat de Raad van Bestuur daar mee heeft ingestemd? Welke consequenties verbindt u daaraan?
Het integriteitbeleid van het UWV sluit aan op het Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk, waarin de integriteitnormen van de Ambtenarenwet en de rechtspositieregeling zijn opgenomen.
De Raad van Bestuur van het UWV heeft ingestemd met het in dienst nemen van betrokkene. Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur besloten deze constructie te beëindigen.
Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden zal, op basis van de uitkomsten van het integriteitonderzoek van het UWV, worden besloten of nadere maatregelen genomen moeten worden.
Deelt u de mening dat het door een overheidsdienst inhuren van personeel van een bedrijf van een functionaris van die overheidsinstelling in strijd is met de acht te nemen integriteit dan wel daar op gespannen voet mee staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Zie antwoord vraag 5.
Komen dit soort constructies vaker voor bij het UWV in het bijzonder en bij de overheid c.q. overheidsdiensten in het algemeen? Bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Wat bent u voornemens te doen om dit soort constructies te voorkomen?
De Raad van Bestuur van het UWV heeft mij gemeld geen aanwijzingen te hebben dat deze constructie, waarbij een externe in dienst genomen is, die tevens eigenaar is van een bedrijf en waarvan medewerkers van het bedrijf ingehuurd worden door het UWV, binnen het UWV vaker voorkomt.
Er zijn nu geen signalen dat dit soort constructies vaker voorkomen bij de overheid c.q. overheidsdiensten in het algemeen. Op dit moment is derhalve geen reden om onderzoek daarnaar te doen. In de Ambtenarenwet en in de rechtspositie van (rijks)ambtenaren is voorzien in een juridisch kader om belangenverstrengeling te voorkomen.
De berichten dat kosten voor uitzetting mogelijk worden verhaald |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u gaat onderzoeken of de kosten van uitzetting kunnen worden verhaald op uitgeprocedeerde asielzoekers?1
Het voornemen om te onderzoeken of het mogelijk is de kosten die de overheid maakt in het terugkeerproces te verhalen op de vreemdeling, heb ik beschreven in de brief «Terugkeer in het vreemdelingenbeleid»2 die ik op 1 juli 2011 aan uw Kamer heb aangeboden. Daarin is aangegeven dat dit mede is ingegeven door mijn toezegging in het Algemeen Overleg over vreemdelingenbewaring van 26 januari 2011. Ik acht het passend om in het geval een vertrekplichtige vreemdeling niet de keuze maakt om, al dan niet door de overheid gefaciliteerd, zelfstandig te vertrekken, de kosten van een gedwongen vertrektraject te verhalen op de vreemdeling. Hiermee wordt zoveel als mogelijk voorkomen dat deze kosten neerslaan op de Nederlandse samenleving.
Komt het beleid te vervallen dat uitgeprocedeerde asielzoekers vaak nog financiële ondersteuning krijgen wanneer ze terug moeten naar het land van herkomst?
Nee. Zoals uit genoemde brief van 1 juli 2011 blijkt, heeft zelfstandig vertrek mijn voorkeur en zal ik daartoe de ondersteuning van de zelfstandige terugkeer verruimen.
Deelt u de mening dat als uitgeprocedeerde asielzoekers deze kosten zelf op zich moeten nemen, dit een extra belemmering vormt om Nederland te verlaten?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals aangegeven wordt de ondersteuning bij zelfstandig vertrek verstrekt, hetgeen juist een extra stimulans van zelfstandig vertrek betekent. Dat bij het uitblijven van dit zelfstandig vertrek de kosten van gedwongen vertrek worden verhaald op de vreemdeling, zal eerder een verdere stimulans kunnen vormen voor de vreemdeling om het niet aan te laten komen op een traject van gedwongen vertrek.
Waarom heeft u de pers eerder op de hoogte gebracht van deze plannen dan de Tweede Kamer?
Ik heb uw Kamer over mijn voornemen geïnformeerd bij genoemde brief van 1 juli 2011 na afloop van de ministerraad.