De markteffectentoets van het kabinet in het algemeen die voor de aanbesteding in het openbaar vervoer in het bijzonder |
|
Jacques Monasch (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de toezegging van 23 juni jl., van de minister van Economische Zaken Landbouw en Innovatie namens het kabinet, om marktwerkingsprojecten, waaronder uitdrukkelijk ook de aanbesteding in het openbaar vervoer in de G3, eerst te onderwerpen aan de verzwaarde markteffectentoets zoals voorgesteld door de SER in haar advies Markt en Overheid?1
Ja, ik ben op de hoogte van de toezegging om bij beleidsvoorstellen met substantiële markteffecten, die effecten goed in kaart te brengen middels de markteffectentoets en het Integraal Afwegingskader (IAK), waarin de voorgestelde vragen uit het SER-advies «Overheid en markt» zijn verwerkt.
Op welke termijn gaat u beiden deze toezegging, om de effecten op de 24 punten uit het SER-advies in kaart te brengen, voor de verplichte aanbesteding in het openbaar vervoer in de G3 gestand doen?
De aanbesteding van het regionaal openbaar vervoer is al sinds 2001 staand beleid en als zodanig reeds neergelegd in wetgeving. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerstukken 1998–1999, 26 456; nieuwe regels omtrent het openbaar vervoer en besloten busvervoer (Wet personenvervoer 2000), met name nr. 3 memorie van toelichting, alsmede de Kamerstukken II 2009–2010, 32 376, met name de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en de nota van wijziging nr. 3 resp. nr. 9. De introductie van de marktwerking in het regionaal openbaar vervoer maakte onderdeel uit van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit. De verplichte aanbesteding van het openbaar vervoer in de stadsregio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord, vormt het laatste onderdeel van de uitvoering van deze regelgeving.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3, zijn voor de aan- én inbesteding van het openbaar vervoer in de drie steden de markteffecten reeds in kaart gebracht. Ik zie daarom geen meerwaarde in het opnieuw in kaart brengen van de effecten. De toezegging van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 23 juni jl. heeft betrekking op beleidsvoorstellen met substantiële markteffecten die (kunnen) uitmonden in nieuwe wetgeving of wetswijzigingen en sluit aan op de sinds enkele jaren verplichte markteffectentoets.
Kunt u bevestigen dat noch op de WP2000, noch op de wijzinging hiervan waarin de verplichte aanbesteding weer is ingevoerd, een markteffectentoets zoals bedoeld door de SER is uitgevoerd?
Markteffecten zijn in kaart gebracht voor de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000), waarin aanbesteding en decentralisatie het uitgangspunt vormden. Zowel aanbesteding als inbesteding van het openbaar vervoer in de drie genoemde stadsregio’s is onderworpen geweest aan de – vanaf 2008 verplichte – markteffectentoets in het kader van de voorbereiding van het wetsvoorstel zoals toegezonden aan de Tweede Kamer op 26 april 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 376). De twee belangrijkste inhoudelijke pijlers van de door de SER voorgestelde markteffectentoets – het in kaart brengen van markteffecten van verschillende beleidsvarianten – zijn hiermee al tot uitvoering gebracht voor het openbaar vervoer in de drie grote steden.
Is er op de wijziging WP2000 32 376 Nr 9 waarin de mogelijkheid voor inbesteding (motie Roefs) weer is verlaten wel een BET/MET-toets gedaan? Zo ja, kunt u deze toezenden? Zo neen, waarom niet; het betreft immers een ingrijpende wijziging die tot andere markteffecten zal leiden?
Ja, het wetsvoorstel tot wijziging van de Wp2000 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 376) heeft een bedrijfs- en markteffectentoets ondergaan. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de memorie van toelichting. Zie hiervoor met name pagina 13 en 14. Vanwege het besluit van het toenmalige kabinet om de motie Roefs te interpreteren als een keuzemogelijkheid voor de drie stadsregio’s voor inbesteding óf aanbesteding, zijn zowel de effecten van inbesteding als van aanbesteding in kaart gebracht in de bedrijfs- en markteffectentoets.
Bent u ervan op de hoogte dat de verzwaarde markteffectentoets, ingebed in het Integraal Afwegingskader (IAK), eigenlijk een aanscherping is van bestaand beleid dat al sinds september 2008 van kracht is?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de markteffectentoets sinds eind 2008 onderdeel is van de bedrijfseffectentoets en een verplicht onderdeel vormt van de voorbereiding van wet- en regelgeving, waarvan de resultaten neergelegd worden in de memorie van toelichting. Mij is ook bekend dat de bedrijfs- en markteffectentoets nu onderdeel uitmaken van het Integraal Afwegingskader (IAK). Daarin zijn ook de voorgestelde vragen uit het SER-advies «Overheid en markt: het resultaat telt» verwerkt als leidraad voor een meer gedetailleerde beantwoording van de vragen bij beleidstrajecten met belangrijke marktordeningsaspecten.
Waarom heeft u in dit licht niet eerder, na oktober 2010, voorbereidingen getroffen voor een markteffectentoets zoals ook is bevestigd door de minister van EL&I op 23 juni jl.?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 4.
Op welke manier gaat u er voor zorgen dat het vastgestelde beleid ten aanzien van de markteffectentoets op alle departementen (dus ook buiten Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) goed tussen de oren komt en uitgevoerd wordt?
De voorportalen waarin beleidsdossiers worden besproken, toetsen op de beantwoording van de vragen uit het Integraal Afwegingskader. Dit gebeurt mede op basis van de verplichte effecttoetsen, waaronder de markteffectentoets. Op die manier ontstaat bekendheid met de markteffectentoets. Ook is bij elk ministerie een IAK-coördinator aangesteld die als eerste aanspreekpunt fungeert. Het IAK is ook onderdeel van enkele cursussen voor beleidsmedewerkers.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de markteffectentoets ook uitgevoerd gaat worden voor de «verdere tariefderegulering in de zorg en toelating commerciële zorgaanbieders met winstoogmerk», «de privatisering van het gevangeniswezen», «de liberalisering van de gokmarkt en de privatisering van Holland Casino» en «de minderheidsprivatisering van de landelijke energienetbeheerders TenneT en Gasunie Transport»?
De markteffectentoets dient bij deze dossiers te worden gedaan voor zover het algemene maatregelen van bestuur of wetsvoorstellen betreft. De verantwoordelijke bewindslieden is bekend dat in deze gevallen een markteffectentoets dient te worden uitgevoerd. Daar waar het geen wetsvoorstellen of AMvB betreft maar bijvoorbeeld een beleidsbrief, dienen de antwoorden op de centrale vragen uit het IAK te worden gegeven in de brief aan de Tweede Kamer.
Over het staken van het juridische onderzoek naar massaverkrachting in Oost-Congo |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat Congo een juridisch onderzoek naar de massaverkrachting in Walikla in Oost-Congo vorig jaar zomer heeft opgeschort?1
Ja. De Congolese autoriteiten hebben het juridisch onderzoek echter niet gestaakt. Wel is het afnemen van interviews met slachtoffers en getuigen in het Walikale district opgeschort omdat bleek dat sommigen van hen werden bedreigd door strijders van de gewapende groepen die verantwoordelijk worden gehouden voor de aanvallen.
Indien ja, wanneer is deze informatie bij u bekend geworden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Navi Pillay, dat de Congolese regering blijvend actie moet ondernemen om het onderzoek, de berechting en de arrestaties van diegenen die verantwoordelijk zijn voor deze gruweldaden, rond te krijgen?
Ja.
Kunt u aangeven of de VN-missie in Congo (MONUSCO) extra maatregelen heeft getroffen in de provincie Zuid-Kivu, waar in juni jl. Congolese regeringssoldaten circa 120 vrouwen hebben verkracht? Indien nee, kunt u aangeven of burgers gevaar lopen in deze provincie?
Het onderzoek naar deze zaak loopt nog. Naar het zich op dit moment laat aanzien is een gewapende groepering die in het Congolese leger was geïntegreerd, maar vervolgens weer was gedeserteerd, verantwoordelijk voor de aanvallen die op 10 en 11 juni plaatsvonden op verschillende dorpen rond de plaats Fizi in Zuid Kivu.
Na de eerste berichten over verkrachtingen heeft de VN-vredesmissie MONUSCO in samenwerking met andere VN-organisaties en NGO’s een hulpverleningsmissie naar het gebied gestuurd. De VN onderzoekt thans samen met de lokale autoriteiten in het gebied wat precies is voorgevallen. MONUSCO heeft een tijdelijke militaire basis in het gebied gevestigd en voert extra patrouilles en helikoptervluchten uit om de bevolking te beschermen.
Bent u van mening dat het mandaat van MONUSCO Congolese burgers in voldoende mate bescherming kan bieden? Indien ja, waaruit blijkt dit? Indien nee, welke maatregelen zouden er getroffen moeten worden om MONUSCO beter in staat te stellen om de bescherming van burgers te garanderen?
Onder hoofdstuk 7 van het handvest van de Verenigde Naties heeft MONUSCO een voldoende robuust mandaat meegekregen waarin het beschermen van de burgerbevolking in het oosten van de Democratische Republiek van de Congo (DRC) centraal staat. Met Veiligheidsraadresolutie 1991 is dit mandaat op 28 juni jl. voor een jaar verlengd.
Naar aanleiding van de massaverkrachtingen in augustus vorig jaar heeft Assistent Secretaris-Generaal Atul Khare een aantal aanbevelingen gedaan om beter uitvoering te geven aan dit mandaat. Zo zet MONUSCO meer tijdelijke vooruitgeschoven militaire posten op in gebieden waar de bevolking risico loopt en is de communicatie met de lokale bevolking verbeterd.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op vragen van de leden Van Dam en Dikkers (uw kenmerk 2010Z12637, d.d. 10 september 2010), doet dit niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Congolese regering. MONUSCO beschikt niet over de mensen en middelen om in het uitgestrekte operatiegebied de Congolese burgerbevolking overal en altijd zelfstandig te beschermen.
Kunt u aangeven welke door Nederland gefinancierde activiteiten/projecten/fondsen bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld tegen vrouwen in Congo? Welke Nederlandse activiteiten/projecten/fondsen die bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld tegen vrouwen in Congo, gaan verdwijnen nu Congo van de landenlijst wordt gehaald?
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (uw kenmerk 2011Z09956, d.d. 16 mei 2011) gaf ik aan op welke manier Nederland bijdraagt aan de strijd tegen seksueel geweld in de DRC. Zo ondersteunt Nederland:
In de genoemde antwoorden gaf ik ook aan dat centrale middelen beschikbaar blijven voor de DRC, ook nu het geen partnerland meer is. Conform de motie El Fassed van 28 juni 2011 zullen deze middelen onder meer worden ingezet om blijvend aandacht te geven aan gender-vraagstukken in de DRC, inclusief de strijd tegen seksueel geweld.
Kunt u aangeven welke rol Nederland speelt in Oost-Congo met betrekking tot de gemeenschappelijke activiteiten van verschillende donoren? Indien Nederland geen of een verminderde rol speelt, welke donoren nemen deze projecten over?
De Nederlandse programma’s in het oosten van de DRC worden in nauwe coördinatie met de VN en andere internationale partners uitgevoerd. Nederland heeft daartoe, net als het VK, de VS, Zweden en Frankrijk, een diplomaat gevestigd in het oosten van de DRC. De regering heeft de intentie deze presentie te continueren. Daarnaast ondersteunt Nederland middels detacheringen relevante coördinerende VN-organisaties ter plaatse.
Zoals aangegeven in reactie op de motie Voordewind, Irrgang en Dijkhoff van 28 juni 2011 is de regering bereid tot blijvende aandacht voor een regionale benadering in de Grote Meren regio met bijzondere aandacht voor het oosten van de DRC.
Deelt u de mening dat beleid gericht op het tegengaan van het gebruik van seksueel geweld als oorlogsinstrument meer aandacht en een hogere prioriteit moet krijgen? Deelt u de mening dat dit niet alleen omwille van de talloze slachtoffers, maar ook vanwege de noodzakelijke conflictbeheersing zeer dringend noodzakelijk is? Zo ja, wat gaat u er aan doen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt, ook met Nederlandse inspanningen?
Mede dankzij de inspanningen van Margot Wallström, de speciale gezant van de VN voor seksueel geweld in conflicten, staat dit onderwerp hoog op de internationale agenda. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van uw eerdere vragen van 16 mei jl. gaat het hierbij echter om een problematiek die wijdverbreid is en niet eenvoudig op te lossen. Een duurzame oplossing zal onder meer gevonden moeten worden in het stabiliseren van het oosten van de DRC. Dat betekent onder andere het herstellen van de rechtsstaat en het gezag van de centrale overheid; het trainen van leger en politie en het vervolgen van daders. De Congolese overheid, de VN, de EU en individuele lidstaten hebben hierbij elk een rol te spelen. Nederland zal hier aan blijven bijdragen.
Het bericht dat er iedere week ernstige olie- en gaslekkages in de Noordzee plaatsvinden |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Iedere week ernstige lekkages olie en gas in de Noordzee»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De informatie is voor mij niet nieuw en ik ben er dan ook niet door verrast.
Als samenwerkende toezichthouders spreekt Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) al jaren met buitenlandse collega-toezichthouders over het terugdringen van olie- en gaslekkages. Dit overleg vindt plaats binnen het North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF) en het International Regulators Forum.
In 2003 hebben de Britse bevoegde autoriteiten, de Health & Safety Executive (HSE), een (openbare) database opgezet, de Hydrocarbon Releases System.
In dit systeem melden mijnbouwmaatschappijen olie- en gaslekkages en oorzaken daarvan. De getallen zijn afkomstig uit deze database.
Zij worden door de HSE geverifieerd en maandelijks op de website van de HSE gepubliceerd (https://www.hse.gov.uk/hcr3/report/public_tables_display.asp).
Specifieke acties richting buitenlandse autoriteiten acht ik niet noodzakelijk.
Klopt het dat er regelmatig ernstige lekkages van olie en gas plaatsvinden in de Noordzee? Zo ja wat zijn de risico’s op het Nederlands continentaal plat voor mens en milieu?
Het klopt dat er olie- en gaslekkages voorkomen in de Noordzee. De cijfers van The Guardian hebben echter alleen betrekking op de Britse sector van de Noordzee. De getallen zijn niet nieuw. Ze zijn afkomstig uit het bovengenoemde Hydrocarbon Releases System van de HSE.
Voor het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat olie- en gaslekkages altijd behoren te worden gemeld aan SodM op grond van het Mijnbouwbesluit (t.a.v. olielozingen) en de Arbeidsomstandighedenwet (t.a.v. gaslekkages). Deze meldingen worden geregistreerd en in geaggregeerde vorm weergegeven in het jaarverslag van SodM, dat jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt toegezonden2 en op de website van SodM wordt gepubliceerd.
Olie
De meeste oliemorsingen zijn gering van omvang. In Nederland wordt een oliemorsing van meer dan 300 liter als «groot» geclassificeerd. Voor grote oliemorsingen wordt in beginsel altijd proces-verbaal opgemaakt.
In verreweg de meeste gevallen gaat het om morsingen, van minder dan 10 liter. In 2009 waren er zes oliemorsingen van meer dan 100 liter, in 2010 één. In de eerste helft van 2011 is een oliemorsingen van 80 liter de hoogste die is gemeld. Het aantal oliemorsingen op het Nederlandse deel van de Noordzee is de laatste 10 jaar sterk afgenomen.
Omdat de oliemorsingen op het Nederlandse deel van het continentaal plat gering zijn, zijn ook de milieueffecten gering. De meeste olie die offshore in Nederland wordt geproduceerd (meestal een lichte benzinefractie die condensaat genoemd wordt) bestaat uit vluchtige koolwaterstofverbindingen die niet lang in/op zeewater achter blijven. Er is geen blijvende, significante milieuschade bekend welke direct is terug te voeren op olielekkages vanaf platforms op het Nederlands deel van de Noordzee.
In internationaal verband zijn er meerdere initiatieven om lozingen van stoffen in de Noordzee verder terug te brengen. Van belang is de samenwerking in het kader van het OSPAR-verdrag3 en de Bonn-overeenkomst van 1969 herzien in 19834 en 2001. Het Offshore Industry Committee (OIC) van OSPAR heeft aanbevelingen geformuleerd om het aantal olielekkages in 2020 tot nul terug te brengen.
In het antwoord op de vragen 5 en 6 van het CDA wordt ingegaan op de huidige Europese samenwerking.
Gas
In 2009 waren er 2 grote en 25 significante gasontsnappingen op Nederlandse platforms in de Noordzee5. In 2010 was dat aantal aanzienlijk minder: 1 grote en 14 significante gasontsnappingen. Gaslekkages zijn minder schadelijk voor het milieu dan olielekkages, maar kunnen gevaar opleveren voor het personeel op productieplatforms.
Klopt het dat de oudste platforms, uit de jaren »70, de meeste risico veroorzaken? Hoeveel van deze platforms liggen in of nabij de Nederlandse wateren? Hoe groot is het risico dat deze platforms momenteel veroorzaken?
Aangezien ik geen uitspraken kan doen over platforms die onder een buitenlands bevoegd gezag vallen, kan ik uw vraag slechts beantwoorden voor zover deze betrekking heeft op het Nederlandse deel van de Noordzee.
In Nederland staan 19 platforms die in de jaren 70 gebouwd zijn. Het beeld dat oudere platforms meer risico’s veroorzaken, klopt in zijn algemeenheid niet. Er is geen directe relatie tussen het aantal oliemorsingen en gaslekkages en de leeftijd van een platform. Wel kan worden gezegd dat de staat van onderhoud een belangrijke rol speelt. SodM ziet er onder meer op toe dat op Nederlandse platforms het onderhoud volgens planning en noodzaak wordt uitgevoerd.
Op welke manier worden deze oude platforms en andere platforms momenteel onderhouden? Is er bij inspecties de afgelopen periode gebleken dat het onderhoud, met name bij de oudste platforms, te wensen over laat?
Ten aanzien van Nederlandse platforms kan worden gesteld dat het onderhoud, zoals dat door SodM wordt waargenomen, op een adequaat niveau is. Er zijn geen aanwijzingen dat het onderhoudsmanagement tekort schiet, ook niet bij oudere platforms. Planmatig onderhoud wordt tijdig uitgevoerd en aan SodM gerapporteerd. In het kader van de OSPAR OIC bestaat de verplichting voor alle aangesloten landen om elkaar te informeren over de staat van onderhoud van de platforms.
Daar kan ik aan toevoegen dat in 2010 door inspecteurs van SodM het project «onderhoud installaties» is uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld, dat het onderhoudsniveau in het algemeen is verbeterd ten opzichte van 2005.
Kunt u bevestigen dat bij de 46 inspecties die zijn uitgevoerd in de drie jaar voorafgaand aan juli 2010, zoals uw ambtsvoorganger in antwoorden op vragen aangaf,2 geen lekkages zoals genoemd in bovenstaand artikel zijn geconstateerd? Zo nee waarom is daar dan destijds geen melding van gemaakt?
Bij de reguliere inspecties zijn geen lekkages geconstateerd. Gaslekkages en oliemorsingen zijn incidentele gebeurtenissen, die onverwacht plaatsvinden. Incidentele lekkages worden, conform de geldende wetgeving, door de mijnbouwondernemingen aan SodM gemeld.
Controlevluchten met het Kustwachtvliegtuig waarborgen een goede meldingdiscipline. Van iedere geconstateerde verontreiniging afkomstig een olieplatform wordt door de luchtwaarnemer melding gemaakt, waarna SodM een onderzoek instelt.
Kunt u ervoor zorgen dat werknemers die ernstige incidenten willen melden, afdoende beschermd worden? Zo ja op welke wijze? Zo nee waarom niet?
Werknemers die ernstige incidenten willen melden kunnen dit desgewenst anoniem doen bij SodM. SodM waarborgt hierbij de geheimhouding van de identiteit van de melder. Zorgvuldigheid is het uitgangspunt. Alleen indien het onderzoek dit vereist, met name in verband met de bewijsvoering, kan de geheimhouding, na raadpleging van de melder, worden opgeheven. SodM heeft een stakeholdersonderzoek gepolst of er een behoefte bij de werknemers was aan een andere klachtenprocedure. Die behoefte bleek er niet te zijn.
Daarnaast is van belang dat de Inspecteur-generaal der Mijnen regulier overleg voert met de vakbonden, waarbij werknemers in de olie-industrie zijn aangesloten. Daarbij zijn tot nu toe geen specifieke wensen naar voren gekomen voor aanpassing van meldingsregelingen.
De brandweer Gelderland-Zuid |
|
Bas Jan van Bochove (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief die door de brandweer Gelderland-Zuid is verspreid, waaruit blijkt dat de duiktaak van de brandweer per 1 juli 2011 wordt beëindigd?
Ja.
Is het waar dat de meldkamer de opdracht heeft gekregen om bij de melding van mensen die te water zijn geraakt geen externe duikeenheden te alarmeren?
Bij de melding dat mensen te water zijn geraakt worden specialistische eenheden gealarmeerd van de brandweer die gebruik maken van de zogenaamde grijpredding en oppervlakteredding. Gelderland Zuid kent zestien van dergelijke specialistische eenheden. De grijpredding behoort tot de maatregelen die zonder duikers mogelijk zijn. Deze eenheden zijn ook uitgerust met apparatuur voor redding op groot buitenwater.
Betekent dit dat mensen die te water raken en nog een overlevingskans hebben aan hun lot worden overgelaten en dus mogelijk verdrinken terwijl de uitgerukte brandweermensen staan toe te kijken?
Voor mensen die te water raken en waarbij redding mogelijk is, heeft de regio Gelderland-Zuid gekozen voor redding door eenheden die zijn geïnstrueerd en uitgerust voor grijpredding en oppervlakteredding. Dit sluit aan bij een onderzoek van de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR) naar waterongevallenbestrijding. Gelderland-Zuid werkt al sinds 2009 met deze eenheden. Door de fijnmazige verspreiding van de waterreddingseenheden over het grondgebied van Gelderland-Zuid is een snelle opkomst gewaarborgd en worden mensen dus niet aan hun lot overgelaten wanneer ze te water raken.
Wat is uw oordeel over de genomen maatregelen?
De wijze waarop de kerntaken van de brandweer worden uitgevoerd is een regionale verantwoordelijkheid. Het is aan de gemeenten dan wel de veiligheidsregio’s om hierin een keuze te maken. Ik constateer dat er gedegen onderzoek is gedaan naar de waterongevallenbestrijding en dat daar in de regio Gelderland- Zuid ook bij is aangesloten.
Op grond van het risicoprofiel van de veiligheidsregio en de (beschikbare) middelen bij de brandweer is besloten dat het hebben van teams voor grijpredding en oppervlakteredding de wijze is waarop de brandweer haar taak tot het redden van mens en dier kan en ook dient uit te voeren.
Acht u de per 1 juli 2011 ingevoerde maatregelen verantwoord zowel in algemene zin naar de mogelijke slachtoffers als naar de brandweermensen die zijn uitgerukt en niets meer mogen doen dan toekijken?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 4.
Is de kans niet groot dat brandweermensen ondanks dat het hun taak niet meer is toch zullen willen ingrijpen en hierbij het gevaar voor eigen leven disproportioneel vergroten?
Het is de taak van de brandweer levensreddend op te treden voor mens en dier. De brandweer is hiervoor getraind en geoefend. Ik heb er vertrouwen in dat de betrokken brandweermensen en hun leidinggevenden professioneel handelen conform hun opleiding en training met oog voor hun eigen arbeidsveiligheid.
Klopt het dat de politie nu voor deze taak is aangewezen?
Nee, wel is in de regio Gelderland-Zuid de afspraak met de regiopolitie gemaakt dat zij voor de bergingstaak (berging van overleden waterslachtoffers door duikers in water dieper dan 1,5 meter) gebruik maken van het landelijke dregteam van het KLPD. Dit betreft een afspraak met dit regiokorps en geldt niet voor de Politie in geheel Nederland.
Kloppen de berichten dat de politie onvoldoende capaciteit heeft en tegelijkertijd aangeeft andere prioriteiten te hebben om deze taak op zich te nemen?
Nee, wat betreft de bergingstaak kan het landelijke dregteam op dit moment voldoen aan alle aanvragen van de regio Gelderland-Zuid.
Welke stappen gaat u zetten om in Gelderland-Zuid te komen tot een voor alle betrokken hulpdiensten en de daarbij in dienst zijnde hulpverleners (waaronder brandweermensen) acceptabele werkwijze bij het redden van mensen die te water zijn geraakt?
Gezien mijn antwoorden op de eerdere vragen acht ik het niet noodzakelijk hiertoe stappen te nemen.
Het houden van powerboatraces in de Waddenzee |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Klopt het dat er een vergunningaanvraag op uw bureau ligt voor het houden van de Grand Prix of the Sea op de Waddenzee, een driedaagse «powerboatrace»? Zo ja, wanneer beslist u over deze aanvraag? Zo nee, hoe zit het dan?1
Nee. Ik heb een handhavingsverzoek in het kader van de Flora- en faunawet ontvangen van de Waddenvereniging. Dit handhavingsverzoek is echter niet meer aan de orde, omdat de organisatie het evenement heeft afgeblazen. Omdat de organisatie het evenement volgend jaar wel doorgang wil laten vinden, heb ik de organisatie erop gewezen dat het evenement mogelijk strijdig is met de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en dat, als dat zo is, het evenement geen doorgang kan vinden zonder dat daarvoor dezerzijds ontheffing is verleend. Ik heb de organisatie geadviseerd een ontheffingsprocedure te starten.
Wat vindt u van het idee om supersnelle boten met zware motoren tot wel 225 km per uur te laten scheuren in een «aquarena» in een beschermd natuurgebied? Deelt u de mening dat een dergelijke Grand Prix ongewenst is gezien de grootschalige verstoring die het veroorzaakt voor het leven in en rond (een beschermd deel van) de zee? Zo nee, vindt u dan dat een autorace op de Veluwe ook moet kunnen?
In zijn algemeenheid is het zo dat activiteiten met een mogelijke verstorende of verslechterende invloed op instandhoudingsdoelstellingen in een Natura 2000-gebied zoals de Waddenzee worden onderworpen aan het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet. Zo’n activiteit kan alleen toegestaan worden, indien de zekerheid is verkregen dat er geen significante gevolgen zullen optreden voor de instandhoudingsdoelstellingen. De best beschikbare wetenschappelijke kennis, bijvoorbeeld over de effecten van onderwatergeluiden op bruinvissen, moet bij deze effectbeoordeling gebruikt worden. Alle activiteiten moeten op dezelfde wijze worden getoetst en de cumulatieve effecten van al deze activiteiten moeten worden meegewogen, op de korte termijn door alle andere bekende activiteiten mee te wegen, voor de langere termijn op basis van monitoringsgegevens en trendanalyses van de staat van instandhouding van de beschermde natuurwaarden. Het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen staat voorop, activiteiten die daaraan niet in de weg staan zijn in dat kader niet onwenselijk.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland is in deze het bevoegd gezag. Ik ga ervan uit dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland weloverwogen, in het licht van hetgeen ik hiervoor heb uiteengezet, tot een besluit is gekomen. Tegen het betreffende besluit is bovendien bezwaar en beroep mogelijk.
De Waddenvereniging heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De door de Waddenvereniging gevraagde voorlopige voorziening is niet toegewezen. In de bodemprocedure moet nog uitspraak worden gedaan.
Of aanvankelijk de vergunningaanvraag is geweigerd en vervolgens wel is verleend, is mij niet bekend. Voor het verkrijgen van het betreffende besluit en de onderliggende stukken op basis waarvan het besluit is genomen, kunt u zich wenden tot de provincie Noord-Holland.
Bent u bereid om, gelet op de overlast en de verstoring die een powerboatrace zal veroorzaken, het voorzorgbeginsel toe te passen en de benodigde vergunning te weigeren? Zo nee, hoe zal uw toestemming voor een verstorend spektakel met raceboten in de Waddenzee zich verhouden tot beperkende maatregelen in de visserijsector die vanuit de opgave de mariene natuur te beschermen reeds zijn opgelegd en nog zullen volgen? Deelt u de mening dat een ruimhartige benadering van de vergunningaanvraag voor de powerboatraces het draagvlak voor natuurbeschermende maatregelen in de visserijsector op het spel kan zetten? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onverstandige zet zou zijn? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de provincie Noord-Holland eerst geen vergunning verleende op basis van de second opinion van Altenburg & Wymenga, maar dat na aanvullende informatie van de organisatie de vergunning wel werd verleend? Zo ja, bent u bereid deze aanvullende informatie op te vragen en naar de Kamer te zenden tezamen met de second opinion en het oorspronkelijke IMARES rapport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien voorschrijdend wetenschappelijk inzicht uitwijst dat onderwatergeluid in de Noordzee schade toebrengt aan vissen en zeezoogdieren en migraties verstoort, een verdere toename van dit geluid onwenselijk is en in strijd is met de wettelijke verplichtingen ter bescherming van deze soorten? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het toestaan van powerboatraces in een beschermd natuurgebied gezien de verstorende en verontrustende werking op vogels, vissen en zeezoogdieren niet in lijn is met de zorgplicht die voortvloeit uit de Flora- en faunawet? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien bruinvissen erg gevoelig zijn voor onderwatergeluid en schepen mijden, het houden van races in hun leefgebied mede gezien de staat van instandhouding niet wenselijk is en dus niet toegestaan kan worden? Zo nee, waar baseert u dat op?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze cumulatie, zowel op de korte als lange termijn gezien de vergunning voor vijf jaar is, is meegenomen in de vergunningprocedure? Wordt hierbij ook rekening gehouden met activiteiten op andere dagen zoals de vlootdagen, gezien dit de dieren in het gebied ook verstoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat wanneer sprake is van een verstoord gebied dit geen vrijbrief is voor het houden van nog meer verstorende activiteiten, gezien de mogelijkheid tot cumulatie en dus optreden van significante effecten toeneemt? Zo ja, bent u bereid in Noord-Holland aandacht te vragen voor cumulatie gezien nu de indruk wordt gewekt dat verdere verstoring in een verstoord gebied geen probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien de bescherming van de Waddenzee een taak van het Rijk is, er bij de provincie op aan te dringen het besluit tot verlenen van een Natuurbeschermingswetvergunning te herzien?4
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat deze races in de Waddenzee gehouden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat powerboatraces hoe dan ook overlast veroorzaken voor mens, dier, natuur en milieu en om die reden niet aangemoedigd zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid te verklaren dat er voor dergelijke evenementen geen plaats is in de Nederlandse wateren? Zo nee, hoe verklaart u dan de uitspraak van de organisator zelf, die zegt zich «suf te hebben gezocht» naar een locatie die geen overlast veroorzaakte?
Zie antwoord vraag 2.
Het functioneren van Buma/Stemra |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen in de Volkskrant over Buma/Stemra?1 2 3 4 5 6 7 8 Wat is uw reactie op de verschillende artikelen?
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen. Een aantal van de artikelen is eerder aanleiding geweest voor kamervragen. Ik verwijs u voor een reactie op die artikelen naar de antwoorden op kamervragen 2011Z03505, 2011Z03507 en 2011Z09757. In aanvulling daarop verwijs ik u naar de onderstaande antwoorden.
Klopt het dat Buma via haar wettelijke taak rond openbaarmaking een monopoliepositie heeft waardoor muzikanten die rechten willen innen geen keuze hebben dan gebruik te maken van de diensten van Buma/Stemra?
Op basis van artikel 30a van de Auteurswet heeft een bedrijf dat wil bemiddelen inzake het muziekauteursrecht, toestemming nodig van de Minister van Justitie. Tot op heden is die toestemming enkel verleend aan de vereniging Buma. Buma beschikt hierdoor in Nederland feitelijk over een monopoliepositie. Muziekauteurs zijn overigens niet verplicht om de licentieverlening inzake de uitvoering van een werk in een radio- of televisieprogramma of uitvoering in het openbaar onder te brengen bij Buma. Het staat een auteur vrij om die taak zelf ter hand te nemen.
Wat vindt u van het functioneren van Buma/Stemra?
Wat is uw mening over de bestuursstructuur van Buma/Stemra? Wat vindt u van de signalen dat de directeur op te grote afstand staat van de bestuursleden en dat de bestuursleden en de raad van toezicht over weinig controle instrumenten beschikken?
Bent u van mening dat de belangen van componisten en tekstschrijvers op dit moment door Buma/Stemra op een goede manier behartigd worden?
Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen gezien het feit dat hier een wettelijke taak vervuld wordt? Kunt u op korte termijn de governance van Buma/Stemra doorlichten en de Kamer over de uitkomsten van deze doorlichting voor het einde van 2011 informeren?
Wat vindt u van een tijdelijke ondercuratelestelling totdat er orde op zake is gesteld zoals bijvoorbeeld bij het CBR gebeurd is?
De vereniging Martijn |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Openbaar Ministerie d.d. 18 juni j.l. «Vereniging Martijn niet vervolgd»?
Ja.
Op welke wijze heeft Nederland invulling gegeven aan artikelen 4 en 8 van het verdrag van Lanzarote dat als doelstellingen heeft
Het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (hierna: het verdrag) is niet alleen strafrechtelijk georiënteerd, maar ook multidisciplinair van aard. Naast straf- en sanctiebepalingen gaat het om preventieve en beschermende maatregelen die betrekking hebben op nationale coördinatie en internationale samenwerking. Het Verdrag legt statenpartijen op deze terreinen verplichtingen op tot het nemen van wetgevende of andere maatregelen.
Nederland heeft het Verdrag op 1 maart 2010 geratificeerd, waarna het verdrag met ingang van 1 juli 2010 voor Nederland in werking is getreden. Voor zover de uitvoering van het verdrag noopte tot wetswijziging is daarin voorzien door de Wet van 26 november 2009 (Stb. 544). Deze wet is op op 1 januari 2010 in werking getreden. Nederland voldoet aan de verplichtingen die in het verdrag zijn opgenomen.
Nederland heeft het verdrag ruimhartig geïmplementeerd en geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het maken van voorbehouden.
Voor een uitvoerige beschrijving van de wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan de verplichtingen die in het Verdrag zijn opgenomen verwijs ik graag naar de memorie van toelichting bij het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het verdrag (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 808, nr. 3).
Met betrekking tot de wijze waarop Nederland voldoet aan de verplichtingen zoals omschreven in de artikelen 8, 26, 27 en 28 van het verdrag breng ik graag het volgende naar voren.
Artikel 8, tweede lid, van het verdrag verplicht de statenpartijen de verspreiding van materiaal waarin de in het verdrag strafbaar gestelde feiten worden gepromoot, te voorkomen of te verbieden. De bepaling is geplaatst in het hoofdstuk dat statenpartijen verplicht tot het nemen van preventieve maatregelen gericht op het algemene publiek. De bepaling beoogt de bevordering van het plegen van seksuele uitbuiting van kinderen bijvoorbeeld via advertenties te voorkomen. Nederland heeft via beleidsmaatregelen uitvoering gegeven aan deze bepaling. Tegen het verspreiden van het door het verdrag bedoelde materiaal kan onder omstandigheden ook strafrechtelijk worden opgetreden op grond van strafbare uitlokking (artikel 47 Wetboek van Strafrecht) of de strafbaarstelling van aanbod van medeplichtigheid (artikel 133 Sr).
Artikel 26 van het verdrag verplicht tot vestiging van de aansprakelijkheid van rechtspersonen voor de in het verdrag omschreven strafbare feiten. Het betreft een min of meer standaardbepaling die in meer internationale rechtsinstrumenten wordt gehanteerd. Daarbij is voor de aansprakelijkheid vereist dat sprake is van een gedraging gepleegd door een leidinggevende binnen de rechtspersoon «ten voordele» van de rechtspersoon. Artikel 51 Sr voorziet in mogelijkheden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen. Deze regeling kan worden gekenschetst als ruimer dan waartoe Nederland op grond van artikel 26 van het verdrag wordt verplicht. Graag verwijs ik in dit verband op mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Arib (PvdA) van 11 mei 2011 (Handelingen II 2010/11, Aanhangsel 2467).
Op grond van artikel 27 van het verdrag moet worden voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straffen voor rechtspersonen wier aansprakelijkheid is vastgesteld, met inbegrip van strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke boetes. In aanvulling daarop somt dit artikel een aantal mogelijke maatregelen op. De Nederlandse wetgeving voorziet in deze straffen, sancties en maatregelen.
Artikel 28 van het verdrag noemt een aantal strafverzwarende omstandigheden waarmee door de rechter rekening moet kunnen worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf voor de in het Verdrag omschreven strafbare feiten. In het Nederlandse stelsel van wettelijke strafmaxima is de gedachte dat deze maxima de rechter ruimte bieden om rekening te houden met strafverzwarende omstandigheden. Voorts voorzien artikel 273f, derde tot en met zevende lid, artikel 248 en artikel 43 Sr expliciet in strafverzwaring voor de meeste van de in artikel 28 genoemde omstandigheden.
Op welke wijze heeft Nederland invulling gegeven aan artikelen 26, 27 en 28 van het verdrag van Lanzarote, waarin een rechtspersoon strafbaar gesteld wordt op basis van de overtreding van de leidende personen in die rechtspersoon en uitdrukkelijk ook ontbinding van die rechtspersoon als straf is opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het in overeenstemming met het verdrag van Lanzarote dat Nederland de vereniging Martijn vrijelijk haar werk laat doen, terwijl:
Zoals ik ook al in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 naar voren heb gebracht, voldoet Nederland aan de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien. De Nederlandse wetgeving biedt de bescherming die het verdrag beoogt te bieden. Dat geldt eveneens voor de bepalingen in het verdrag die raken aan de vragen die in het kader van de vereniging Martijn aan de orde zijn, zoals de mogelijkheden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen. Hetgeen ter zake het optreden tegen de vereniging Martijn naar voren is gebracht, staat naar mijn mening niet op gespannen voet met de verplichtingen die uit het verdrag voortvloeien. Verder verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van heden.
Als september a.s. de verdragspartijen van het verdrag van Lanzarote bij elkaar komen in Straatsburg om de naleving van het verdrag te toetsen, bent u dan bereid om daar de casus van de vereniging Martijn voor te leggen aan de andere staten die het verdrag geratificeerd hebben en hen te vragen of het handelen van Nederland in overeenstemming met het verdrag is?
Het verdrag voorziet in een Comité van de Partijen dat toeziet op de uitvoering van ervan (Hoofdstuk X van het verdrag). Het Comité heeft een faciliterende rol waar het betreft het uitwisselen van informatie, het identificeren van «best practices» en het volgen van relevante juridische, beleidsmatige en technologische ontwikkelingen. Op grond van artikel 39 van het verdrag komt het Comité voor de eerste keer bijeen binnen een jaar na de tiende ratificatie van het verdrag. Aangezien Nederland behoort tot de eerst tien lidstaten die het verdrag hebben geratificeerd, is Nederland voor deze eerste bijeenkomst van de statenpartijen in september uitgenodigd. Deze oprichtingsbijeenkomst zal hoofdzakelijk een procedureel karakter dragen. Ook overigens behoort het bespreken van casusposities naar mijn mening niet tot de taken van het Comité. Ten slotte merk ik nog op dat, zoals hierboven uiteengezet, Nederland naar mijn overtuiging voldoet aan de verplichtingen van het Verdrag.
Is bij het vooronderzoek dat het OM gedaan heeft, en in het advies van de landsadvocaat, ook rechtstreeks getoetst aan het verdrag van Lanzarote en andere internationale verdragen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het OM opdracht te geven om de vereniging Martijn strafrechtelijk te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is geen sprake van een verdenking van een concreet strafbaar feit die een strafrechtelijke vervolging kan rechtvaardigen. Ten aanzien van de verbodenverklaring en ontbinding van de rechtspersoon geldt dat verder wordt onderzocht of er binnen het huidige wettelijke kader toch ruimte bestaat om op te treden alsmede of er feiten en omstandigheden aanwezig zijn die een dergelijk optreden mogelijk maken.
Ik verwijs hieromtrent verder naar mijn brief aan Uw Kamer van heden.
Bent u bereid om het OM opdracht te geven tot civiele vordering tot ontbinding en verboden verklaring van de vereniging Martijn op basis van artikel 2:20 BW? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt de antwoorden op de gestelde vragen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 september naar de Kamer zenden in verband met het geagendeerde debat inzake de niet-vervolging van de vereniging Martijn en de bijeenkomst van de verdragspartijen?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De berichten ‘Bedrijfsarts onder druk gezet door werkgever en arbodiensten’, en ‘Bedrijfsarts in greep werkgever’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid maatregelen te nemen op basis van het onderzoek naar de positie van de bedrijfsarts van onderzoeksbureau Astri, beschreven in twee artikelen? Zo ja, welke maatregelen zullen dit zijn? Zo nee, waarom niet?1
In de aanbiedingsbrief bij het rapport2 aan uw Kamer is aangegeven dat ik in afstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een nadere beleidsreactie voorbereid. Deze reactie zult u dit najaar ontvangen. Ik zal daarom in de beleidsreactie nader ingaan op de door u gestelde vragen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat één op de vijf bedrijfsartsen door druk van werkgevers en arbodiensten zijn werk niet naar behoren kan uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Welke maatregelen zullen dit zijn?
Ik ben van mening dat elke bedrijfsarts zijn werkzaamheden onafhankelijk, conform de geldende beroeps- of gedragcodes dient te kunnen uitoefenen. Uit onderzoek van AStri blijkt dat dit niet altijd het geval is. Het zou onder andere te maken hebben met de typen contracten die arbodiensten met werkgevers afsluiten en de wijze waarop dit doorwerkt in de aard en omvang van de contacten die bedrijfsartsen met werknemers onderhouden. In mijn beleidsreactie op het onderzoek van AStri zal ik ook ingaan op dit onderdeel van het onderzoek en, in overleg met direct betrokkenen, aangeven waar verbeteringen mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat artsen het beroepsgeheim schenden wanneer zij, al dan niet onder dwang, vertrouwelijke informatie prijsgeven, en dat het onbehoorlijk is van werknemers artsen hierover te benaderen? Bent u bereid hiertegen op te treden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Verstrekking van specifieke medische gegevens, zoals de diagnose, valt onder het medisch beroepsgeheim. Deze gegevens mogen dan ook in beginsel niet worden verstrekt. In het kader van onder meer verzuimbegeleiding en claimbeoordeling kan het wel noodzakelijk zijn om – met inachtneming van het beroepsgeheim – gegevens over werkhervatting en benodigde werkaanpassingen ter beschikking te stellen aan de werkgever of het UWV. In de praktijk gebeurt dit doorgaans met toestemming van de werknemer.
Kunt u zich er iets bij voorstellen dat gebrekkige onafhankelijkheid van bedrijfsartsen gevolgen heeft voor de zorgkosten bijvoorbeeld doordat mensen te snel weer aan het werk moeten en vervolgens langer ziek blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De zorgkosten worden door vele factoren beïnvloed. Of er een relatie is met te snel weer aan het werk gaan bij ziekte is onbekend. Mocht een werknemer van oordeel zijn dat hij te vroeg weer naar het werk wordt gestuurd, dan kan hij hierover een deskundigenoordeel vragen aan het UWV. Ook de werkgever kan aan het UWV een deskundigenoordeel vragen als er een verschil van mening is met de werknemer over de geschiktheid tot werken.
Wat vindt u van het voorstel van de Nederlandse vereniging voor arbeids- en bedrijfsgeneeskundigen (NVAB) om de bedrijfsarts te financieren per branch? Indien dit voorstel u aanspreekt, bent u dan bereid maatregelen te treffen om dit te faciliteren?
Relevante actoren als NVAB, Boaborea en verzekeraars kunnen samen met sectorale sociale partners bezien of vraag en aanbod van arbozorg beter op elkaar kunnen worden afgestemd, bijvoorbeeld via branchecontracten. Dergelijke afspraken passen bij uitstek in het private domein.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het Astrirapport dat contracten steeds verder «uitgekleed» raken, doordat 44 procent van de werkgevers zich slechts verzekerd heeft voor het minimale, wettelijk verplichte pakket? Acht u dit problematisch? Bent u bereid hier iets aan te doen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de zorgen over het feit dat de specialisatie bedrijfsarts niet populair is onder geneeskundestudenten2? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie dat de komende jaren de vervangingsvraag van bedrijfsartsen relevant wordt, onder meer als een substantieel deel van hen met pensioen gaat en nieuwe aanwas noodzakelijk is. Wij zijn met de sector in overleg over initiatieven om deze ontwikkeling te kunnen opvangen, zodat ook in de toekomst een volwaardige inzet van voldoende bedrijfsartsen gewaarborgd blijft.
De informatie over grote ICT projecten bij het Rijk |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk lijkt open over ICT projecten, maar schijn bedriegt»?1
Ja.
Deelt u de mening die in het artikel naar voren komt dat de website rijksictdashboard tekort schiet wat betreft het geven van informatie over de voortgang van grote ICT projecten bij de overheid omdat «de informatie op de site niet up to date is en daardoor ook niet transparant»?
Nee. De informatie gepresenteerd op het Rijks ICT-dashboard is één op één uit de jaarrapportage bedrijfsvoering over de grote en hoogrisico ICT-projecten (TK 32 501 nr. 14). De afspraak met uw Kamer is dat de rapportage jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Via het ICT-dashboard is het voor ministeries ook mogelijk om tussentijdse wijzigingen te communiceren. Jaarlijks wordt dan het totaaloverzicht via de jaarrapportage bedrijfsvoering aan de Tweede Kamer aangeboden. Als er tussentijds een brief aan de Tweede Kamer wordt gestuurd over een dergelijk project, dan worden de rapportagegegevens ook tussentijds geactualiseerd op het ICT-dashboard.
Hoe plaatst u de stelling dat het kabinet «het vertrouwen ontbreekt om echt transparant te zijn»? In hoeverre is het waar dat het webpaneel bij bezoekers ten onrechte de indruk kan wekken dat het Rijk meer greep heeft op de voortgang van alle grote ICT projecten dan daadwerkelijk het geval is? Zou meer transparantie een negatiever beeld kunnen geven over de mate waarin het Rijk de kosten die gepaard gaan met grote ICT projecten onder controle heeft?
In de huidige versie van het ICT-dashboard worden de meerjarige kosten en doorlooptijd van de projecten getoond en de wijzigingen daarop. De kosten en doorlooptijd worden volgens een vast stramien, gelijk voor alle projecten gescoord. Daarbij wordt de meest actuele schatting vergeleken met de laatste door de opdrachtgever vastgestelde herijking. Indien er (nog) geen herijkingen zijn, wordt vergeleken met de initiële schatting. Herijkingen zijn het gevolg van bijvoorbeeld nieuwe eisen, of mee- of tegenvallende resultaten. Iedere herijking dient te zijn gesanctioneerd door de opdrachtgever. Die formele besluitvorming is op het dashboard transparant gemaakt. Herijkingen vinden dus alleen plaats op basis van formele besluitvorming en worden dientengevolge dan pas geplaatst op het ICT-dashboard. Op basis van planning en resultaat wordt de kleur bepaald. Indien de procentuele afwijking binnen de 10 procent ligt, kleurt het project groen, is deze groter, dan kleurt het project geel. Indien deze de 40% overschrijdt kleurt het project rood. Dat kan onafhankelijk voor de kosten en doorlooptijd.
Deelt u de mening dat er, omdat de kleuren worden vastgesteld op basis van vergelijking met de laatst afgesproken wijziging van het project, een vertekend beeld kan ontstaan over de mate waarin de voortgang van grote ICT projecten onder controle is? Is dit regime niet wat al te soepel? Zou het niet transparanter zijn om de kleuren te baseren op wat de oorspronkelijke kosten en planning van een project waren?
Nee, alle herijkingen op een project sinds de start van het project zijn namelijk met toelichting terug te vinden in het ICT-dashboard. Ik beraad me wel op een aanpassing van het ICT-dashboard waarbij de kleur niet alleen wordt vastgesteld op basis van de afwijking ten opzichte van de laatste herijking, maar waarbij ook alle tussenliggende herijkingen in beschouwing worden genomen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat er in dezen een prima kans gemist is om informatie te delen met burgers en met anderen binnen de overheid en dat het risico is dat het webpaneel in de huidige vorm «slechts een pr-functie» vervult?
De publicatie van het ICT-dashboard is juist een vervolgstap in de rapportage aan de Tweede Kamer over de grote en hoogrisico ICT-projecten. Uiteraard is het nog mogelijk daarin verdere vervolgstappen te maken. Ik beraad me nog op zaken als het toevoegen van informatie over contractpartijen en het explicieter onder de aandacht brengen van de baten van een project.
Welke acties gaat u ondernemen om de transparantie over de voortgang van ICT projecten bij het Rijk te bevorderen? Wat gaat u doen om de belangrijkste knelpunten die zijn geconstateerd met betrekking tot de rijksictdashboard, namelijk dat het werken met kleuren als verwarrend wordt ervaren, dat er geen duidelijkheid is over wie de opdrachtgevers zijn en dat de site niet continue wordt bijgewerkt, op te lossen?
Zie de antwoorden op 4 en 5.
Olie- en gaslekkages |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Oil and gas spills in North Sea every week, papers reveal»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De informatie is voor mij niet nieuw en ik ben er dan ook niet door verrast.
Als samenwerkende toezichthouders spreekt Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) al jaren met buitenlandse collega-toezichthouders over het terugdringen van olie- en gaslekkages. Dit overleg vindt plaats binnen het North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF) en het International Regulators Forum.
In 2003 hebben de Britse bevoegde autoriteiten, de Health & Safety Executive (HSE), een (openbare) database opgezet, de Hydrocarbon Releases System. In dit systeem melden mijnbouwmaatschappijen olie- en gaslekkages en oorzaken daarvan. De getallen zijn afkomstig uit deze database.
Zij worden door de HSE geverifieerd en maandelijks op de website van de HSE gepubliceerd (https://www.hse.gov.uk/hcr3/report/public_tables_display.asp).
Specifieke acties richting buitenlandse autoriteiten acht ik niet noodzakelijk.
Klopt het dat er in 2009 en 2010 meer dan honderd ongepubliceerde olie- en gaslekkages hebben plaatsgevonden op boorplatforms in de Noordzee? Zo ja, bent u bereid om u in Europees verband in te zetten voor het verplicht investeren in de nieuwste en veiligste technologieën door olie- en gasbedrijven?
Het klopt dat er olie- en gaslekkages voorkomen in de Noordzee. De cijfers van The Guardian hebben echter alleen betrekking op de Britse sector van de Noordzee. De getallen zijn niet nieuw. Ze zijn afkomstig uit het bovengenoemde Hydrocarbon Releases System van de HSE.
Voor het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat olie- en gaslekkages altijd behoren te worden gemeld aan SodM op grond van het Mijnbouwbesluit (t.a.v. olielozingen) en de Arbeidsomstandighedenwet (t.a.v. gaslekkages). Deze meldingen worden geregistreerd en in geaggregeerde vorm weergegeven in het jaarverslag van SodM, dat jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt toegezonden1 en op de website van SodM wordt gepubliceerd.
Olie
De meeste oliemorsingen zijn gering van omvang. In Nederland wordt een oliemorsing van meer dan 300 liter als «groot» geclassificeerd. Voor grote oliemorsingen wordt in beginsel altijd proces-verbaal opgemaakt.
In verreweg de meeste gevallen gaat het om morsingen, van minder dan 10 liter. In 2009 waren er zes oliemorsingen van meer dan 100 liter, in 2010 één. In de eerste helft van 2011 is een oliemorsingen van 80 liter de hoogste die is gemeld. Het aantal oliemorsingen op het Nederlandse deel van de Noordzee is de laatste 10 jaar sterk afgenomen.
Omdat de oliemorsingen op het Nederlandse deel van het continentaal plat gering zijn, zijn ook de milieueffecten gering. De meeste olie die offshore in Nederland wordt geproduceerd (meestal een lichte benzinefractie die condensaat genoemd wordt) bestaat uit vluchtige koolwaterstofverbindingen die niet lang in/op zeewater achter blijven. Er is geen blijvende, significante milieuschade bekend welke direct is terug te voeren op olielekkages vanaf platforms op het Nederlands deel van de Noordzee.
In internationaal verband zijn er meerdere initiatieven om lozingen van stoffen in de Noordzee verder terug te brengen. Van belang is de samenwerking in het kader van het OSPAR-verdrag2 en de Bonn-overeenkomst van 1969 herzien in 19833 en 2001. Het Offshore Industry Committee (OIC) van OSPAR heeft aanbevelingen geformuleerd om het aantal olielekkages in 2020 tot nul terug te brengen.
In het antwoord op de vragen 5 en 6 van het CDA wordt ingegaan op de huidige Europese samenwerking.
Gas
In 2009 waren er 2 grote en 25 significante gasontsnappingen op Nederlandse platforms in de Noordzee4. In 2010 was dat aantal aanzienlijk minder: 1 grote en 14 significante gasontsnappingen. Gaslekkages zijn minder schadelijk voor het milieu dan olielekkages, maar kunnen gevaar opleveren voor het personeel op productieplatforms.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een strenge sanctionering, waarbij een platform na de derde lekkage gesloten wordt?
De toepasselijke wetgeving voorziet reeds in sancties. Alle gasontsnappingen en olielekkages dienen te worden gemeld en bij de grotere lekkages wordt een proces-verbaal opgemaakt en boetes opgelegd. Regulering en bestraffing van verontreiniging van het zeewater vloeit voort uit het MARPOL5-verdrag, het OSPAR-verdrag en de Bonn-overeenkomst. Deze verdragen zijn door alle Noordzee-staten geratificeerd en de relevante verdragsbepalingen zijn in wetgeving, zoals de Mijnbouwwet en de Waterwet, opgenomen.
Daarnaast valt op Europees niveau de bescherming van het mariene milieu binnen de reikwijdte van o.a. de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De in bovengenoemde regelingen vastgelegde uitgangspunten en bepalingen bieden naar mijn mening een toereikend kader voor het bestrijden van verontreinigingen vanaf platforms.
Het stilleggen van een platform na drie oliemorsing of gaslekkages is naar mijn mening niet opportuun. Lekkages kunnen immers qua grootte, ernst en verontreinigingsgraad zeer verschillend zijn en bovendien zou een dergelijke aanpak de huidige, goed functionerende meldingspraktijk negatief kunnen beïnvloeden. Ik ben derhalve niet van zins in Europees verband te pleiten voor een dergelijke aanpak.
Klopt het dat Shell behoort tot de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de meeste lekkages? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Shell de veiligheid op haar boorplatforms zo snel mogelijk op orde krijgt?
Hoeveel oliemorsingen en gaslekkages in de wereld toe te rekenen zijn aan Shell en hoe die getallen zich verhouden tot andere bedrijven, is mij niet bekend.
In het Nederlandse deel van de Noordzee bevinden zich geen productieplatforms die exclusief eigendom zijn van Shell. Wel is er een onderneming actief, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin Shell voor 50% participeert. NAM exploiteert 20% van de platforms op het Nederlandse deel van de Noordzee en heeft naar verhouding niet meer lekkages dan andere ondernemingen die in Nederland actief zijn. Ik zie dan ook geen reden om ten aanzien van deze maatschappij een specifiek andere aanpak te volgen dan de aanpak ten aanzien van platforms in het algemeen.
Bent u bereid om alle informatie over olie- en gaslekkages openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De statistieken ten aanzien van incidenten in de olie- en gaswinning hierover zijn al jaren openbaar. In het jaarverslag van SodM wordt uitgebreid aandacht besteed aan olie- en gaslekkages, maar ook aan andere gevaren, arbeidsongevallen, aanvaringsrisico’s, overige ongewenste gebeurtenissen en eventuele gevolgen. Deze (gevalideerde) informatie wordt jaarlijks aan de Kamer gestuurd en is op de website van SodM voor iedereen te raadplegen.
Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden, in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Het tweede deel van vraag 5 is gegeven in het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat woekeraars de wet tegen flitskrediet omzeilen |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de bij de GPD aangesloten kranten1 over woekeraars die de wet tegen flitskrediet omzeilen?
Ja.
Deelt u de mening dat in de in het artikel genoemde gevallen, zoals bijvoorbeeld in het geval van Betaaldag.nl of kortlenen.nl, feitelijk sprake is van kredietverlening en zo ja, bent u van mening dat het hier om exorbitant hoge rentes gaat? Deelt u de mening dat er bij deze rentes, die op kunnen lopen tot omgerekend op jaarbasis 400%, sprake is van woekerrentes?
De Wet op het financieel toezicht en de Wet op het consumentenkrediet zijn met ingang van 1 juni 2011 gewijzigd. Met ingang van deze datum is de richtlijn consumentenkrediet (2008/48/EG) geïmplementeerd. Van een krediet is in ieder geval sprake wanneer aan een consument een geldsom ter beschikking wordt gesteld, ter zake waarvan de consument gehouden is één of meer betalingen te verrichten. Met de implementatie van de richtlijn vallen ook consumentenkredieten met een looptijd korter dan drie maanden onder financieel toezicht als de rente en kosten meer dan onbetekenend zijn. Hierdoor vallen ook flitskredieten (kredieten die vaak via internet of sms worden verstrekt, met een looptijd korter dan drie maanden) als de rente en kosten meer dan onbetekenend zijn onder financieel toezicht. De aanbieders van deze kredieten moeten inmiddels een vergunning hebben aangevraagd bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Flitskredieten moeten op grond van de nieuwe wetgeving onder andere voldoen aan transparantie-eisen (zoals bijvoorbeeld reclamevoorschriften) en de jaarlijkse maximumkredietvergoeding. Dit betekent dat er jaarlijks niet meer dan een maximaal vergoedingspercentage aan de consument mag worden gevraagd. De kredietvergoeding mag op jaarbasis niet hoger zijn dan 12% plus wettelijke rente (nu 4%) dus in totaal 16% op dit moment. Een vergoeding van rente en kosten van 400% op jaarbasis zou ook mijns inziens een woekerrente zijn en daarmee ongewenst en in strijd met de wetgeving.
Uiteraard kan ik niet op specifieke casussen ingaan. De AFM is als toezichthouder de aangewezen instantie om hier een oordeel over te vellen. Van de AFM heb ik begrepen dat flitskredietaanbieders op dit moment de bijzondere aandacht van de AFM hebben.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn in te grijpen om te zorgen dat de genoemde kredietverleners zich aan de wet houden?
Zoals toegelicht vallen met ingang van 1 juni 2011 ook kredieten met een looptijd korter dan drie maanden (als de kosten meer dan onbetekenend zijn), onder financieel toezicht en geldt ook voor deze kredieten de maximumkredietvergoeding. De wetgeving biedt nu dus mogelijkheden om in te grijpen, zowel voor de toezichthouder, als voor de consument zelf.
Ten eerste moeten aanbieders van kredieten met een looptijd korter dan drie maanden waarvan de hoogte van de kosten niet onbetekenend zijn, een vergunning hebben aangevraagd bij de AFM. Indien geen vergunning bij de AFM is aangevraagd, dan kan de AFM passende maatregelen treffen. Verder zal de AFM handhavend optreden als zij vaststelt dat flitskredietaanbieders die onder de nieuwe regelgeving vallen, zich niet houden aan de transparantieregels en de maximering van de kredietvergoeding. De AFM heeft aangegeven de ontwikkelingen naar aanleiding van de wijzigingen in de Wet op het financieel toezicht nauwgezet te volgen. Zij zal waar nodig maatregelen treffen. Bovendien heeft de AFM een persbericht uitgedaan waarin consumenten worden opgeroepen niet in zee te gaan met aanbieders die opereren zonder vergunning van de AFM. Ten slotte kunnen consumenten zelf op grond van de Wet op het consumentenkrediet en het Besluit kredietvergoeding naar de rechter stappen als zij een te hoge kredietvergoeding moeten betalen. Wanneer de kredietverstrekker dus een hogere vergoeding vraagt dan 16% per jaar, staat voor de consument de gang naar de burgerlijke rechter open.
De opwaardering van de Westfrisiaweg (N23) - A7 |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over de opwaardering van de Westfrisiaweg (tussen Alkmaar en Enkhuizen), om de mogelijkheid van Ovatonden1 te onderzoeken, waardoor de afrit van de A7 op maaiveld zou uitkomen en de Westfrisiaweg op maaiveld zou kunnen blijven in het drukbevolkte gebied boven Hoorn, teneinde landschap, milieu en leefbaarheid te ontzien?
Het betreft een advies gericht aan de provincie Noord-Holland aangezien deze bevoegd gezag is. De N23 is een regionale wegverbinding (Alkmaar – Hoorn – Lelystad – Kampen) waarbij de provincie Noord-Holland als wegbeheerder optreedt voor het trajectdeel Alkmaar – Enkhuizen (Westfrisiaweg). Door mijn voorganger is besloten een financiële bijdrage van € 35 mln. te leveren aan een deelproject van deze wegverbinding, te weten de ombouw van de aansluitingen van de N23 op de A7 ter hoogte van Hoorn. De bijdrage is verleend omdat het hier een deelproject betreft dat deels van rijksbelang is (de realisatie/ombouw van de aansluitingen heeft effecten op de rijksweg A7).
Is het u bekend dat de toetsingsadviezen over het inrichtings-milieueffectenrapport voor de opwaardering van de Westfrisiaweg door de provincie Noord-Holland en het projectbureau N23 zijn genegeerd? Wat is uw oordeel daarover?
De provincie Noord-Holland heeft een afweging tussen de verschillende alternatieven gemaakt en ik ben niet op de hoogte hoe de verschillende aspecten, waaronder de door Movares onderzochte ovatonde, een rol hebben gespeeld in deze afweging. Ik wil hier ook niet in treden aangezien de afweging hoe om te gaan met eventuele realisatievarianten geheel aan de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag is.
Bent u ervan op de hoogte dat de klankbordgroep Westfrisiaweg en de bewonersgroep van Zwaagdijk West deze toetsingsadviezen zelf hebben laten uitwerken door AEG Movares te Utrecht en dat de Ovatonde technisch mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de kwalificatie «slecht» die Movares toedicht aan het gekozen wegontwerp, waarbij het tracé drie keer zes meter omhoog en omlaag gaat op 4 km lengte?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling van Movares dat het te prefereren valt een weg in het geheel hoog aan te leggen of in het geheel op maaiveld met toegangswegen eroverheen?
Aangezien het een regionale weg betreft is het aan de provincie Noord-Holland hierin een afweging te maken.
Bent u bereid het door Movares ontwikkelde wegontwerp, voor de door het Rijk voor 35 miljoen medegefinancierde op- en afrit bij de A7 (afslag Hoorn-Noord), alsnog in onderzoek te laten nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de realisatie dan wel aanpassingen van het genoemde trajectdeel van deze verbinding. De afweging hoe om te gaan met eventuele realisatievarianten is geheel aan de provincie Noord-Holland.
Europese data die beheerd wordt door Amerikaanse bedrijven |
|
André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Microsoft admits Patriot Act can access EU-based cloud-data»?1
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Gordon Frazer, managing director van Microsoft UK, dat alle gegevens die door een Amerikaans bedrijf worden beheerd, altijd opgevraagd kunnen worden door de Amerikaanse overheid op basis van de Patriot Act?
Wordt er door de Nederlandse overheid, door Nederlandse agentschappen of door Nederlandse instellingen behorende tot de semi-overheid data opgeslagen door (of in samenwerking met) een Amerikaans bedrijf (of meerdere Amerikaanse bedrijven)? Zo ja, welke onderdelen van de (semi-)overheid of welke agentschappen zijn dit?
Is er momenteel sprake van scenario’s waarbij de Amerikaanse overheid, op basis van de Patriot Act, gegevens kan opvragen die door Nederlandse burgers aan de Nederlandse overheid (of een agentschap of instelling behorende tot de semi-overheid) zijn verstrekt? Zo ja, om welke gegevens gaat het?
Zijn er andere vreemde mogendheden die momenteel over wetgeving die lijkt op de Amerikaanse Patriot Act beschikken en daarom niet in aanmerking komen om Nederlandse bestanden te beheren? Wordt dit actief door de Nederlandse overheid gemonitord?
Is er beleid ontwikkeld om te voorkomen dat de Nederlandse overheid gegevens beheert of gaat/laat beheren op dusdanige wijze dat vreemde mogendheden (op basis van welke vorm van wetgeving dan ook) zonder nadrukkelijke toestemming van de Nederlandse overheid bij deze gegevens kunnen komen? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dat alsnog te ontwikkelen? Gaat de Nederlandse overheid bedrijven of instellingen waarschuwen voor het gebruik van cloud-data vanuit het perspectief van bijvoorbeeld bedrijfsspionage? Zo nee, waarom niet?
De getroffen maatregelen van een verpleeghuis te Sneek |
|
Jacques Monasch (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de genomen maatregelen (bedden leeg laten staan in verband met een te krap AWBZ-budget) van een verpleeghuis in Friesland?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Overweegt u de financiële middelen, die vrijkomen voor extra handen aan het bed in 2012 flexibeler in te zetten of juist een plafond op regiobudgetten te zetten?
Over de extra middelen voor de 12 000 extra handen aan het bed heb ik onlangs een convenant afgesloten met alle betrokken partijen. U bent hierover per brief geïnformeerd. Het convenant voorziet niet in een «flexibele inzet», maar is gericht op een doelmatige en doeltreffende inzet van de extra gelden om zo snel mogelijk meer personeel aan te nemen en op te leiden.
Hoe wilt u voorkomen dat er bedden leeg blijven staan , terwijl anderzijds de wachtlijst groeit voor verpleeghuizen?
De NZa heeft mij in mei geadviseerd ten aanzien van de oplossing van mogelijke knelpunten in de contracteerruimte 2011 af te wachten tot haar advies van september.
Op 21 september 2011 heeft de Nza inzicht geboden in de uitputting van de contracteerruimte AWBZ 2011. Uit de informatie van de Nza blijkt dat een tweetal concessiehouders – De Friesland en Zorg en Zekerheid – een grotere zorgvraag verwachten dan met het budget kan worden ingevuld. De Nza adviseert om de beschikbare herverdelingsmiddelen van € 25 miljoen aan deze twee concessiehouders voor 2011 ter beschikking te stellen. Beide concessiehouders hebben aangegeven dat met deze toevoeging in deze regio’s in 2011 voldoende zorg kan worden ingekocht. Ik ben voornemens dit Nza-advies te volgen. Tevens wil ik de Nza vragen nader onderzoek te doen naar de oorzaak en het karakter van het tekort in betreffende regio’s.
Kunt u voor 1 augustus a.s. helderheid verschaffen of het regiobudget AWBZ Friesland wordt uitgebreid, zodat de geleverde intramurale zorg (binnen de toegelaten capaciteit) ook wordt vergoed?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat banken nog te weinig doen aan misstanden bij varkenshouderijen |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw1 naar aanleiding van een onderzoek van Eerlijke Bankwijzer waaruit blijkt dat banken nog te weinig doen aan misstanden bij varkenshouderijen?
Ja.
Bent u het ermee eens dat banken via de financiering in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het realiseren van een meer diervriendelijke varkenshouderij? Bent u het eens met Eerlijke Bankwijzer dat er voor de grote banken nog mogelijkheden zijn die tot dusver niet volledig benut zijn?
Ik ben het met u eens dat de bank als financier een belangrijke stakeholder van een individuele varkenshouder is. De potentiële invloed die daarmee gepaard gaat, brengt maatschappelijke verantwoordelijkheid met zich mee. Via de Eerlijke Bankwijzer worden banken daar op aangesproken, hetgeen aanleiding kan geven tot een serieuze dialoog met organisaties die zich zorgen maken over de diervriendelijkheid van de varkenshouderij. Dit biedt banken de mogelijkheid om aan de samenleving duidelijk te maken hoe zij invulling geven aan hun maat-schappelijke verantwoordelijkheid.
Bent u bereid in gesprek te treden met de bankensector om te spreken over mogelijkheden tot het bijdragen aan een diervriendelijkere varkenshouderij en uiteindelijk tot een gezamenlijke oplossing te komen?
Via de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) ben ik al in gesprek met het bankwezen. Er worden in het kader van deze uitvoeringsagenda initiatieven ontplooid om de veehouderij in Nederland verder te verduurzamen, ook op het gebied van dierenwelzijn. De resultaten van het onderzoek door de Eerlijke Bankwijzer zullen ook in dit verband besproken worden. U blijft hiervan op de hoogte via de reguliere rapportage over de voorgang van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij.
Het bericht dat Poolse chauffeurs via nepbedrijven worden ingezet op Nederlandse trajecten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Poolse trucker overspoelt markt» waarin FNV Bondgenoten stelt dat steeds meer Nederlandse vrachtwagenchauffeurs worden verdrongen door buitenlandse collega’s?1
Ja.
Is bekend hoe vaak het voor komt dat bijvoorbeeld Poolse vrachtwagenchauffeurs in dienst zijn van Nederlandse bedrijven, maar worden ingehuurd via buitenlandse vestigingen of «nepbedrijven» om zo de Nederlandse wet- en regelgeving te omzeilen?
Er zijn geen gegevens over het aantal buitenlandse chauffeurs in dienst van Nederlandse bedrijven. Indien buitenlandse chauffeurs worden ingehuurd door een Nederlands bedrijf dient het bedrijf de Nederlandse wet- en regelgeving in acht te nemen, waaronder de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.
Daarnaast gelden volgens de Detachteringsrichtlijn (96/71/EC) (vertaald in de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid) voor in Nederland gedetacheerde werknemers de kernbepalingen van de tot 1 januari 2012 algemeen verbindend verklaarde «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen». Daarmee gelden voor buitenlandse en Nederlandse chauffeurs dezelfde loonafspraken.
Voor het aantal meldingen en klachten bij de Arbeidsinspectie over onderbetaling onder het minimumloonniveau en een verdere toelichting op de naleving en handhaving van cao-afspraken verwijs ik naar de beantwoording van vraag 5.
Voorgaande is recent bevestigend door de uitspraak van de kantonrechter in Roermond over het transportbedrijf «Mooij Oost Europe Services» uit het Limburgse Milsbeek. De rechter heeft geoordeeld dat het transportbedrijf op oneigenlijke gronden Poolse chauffeurs tegen Poolse arbeidsvoorwaarden te werk heeft gesteld. De Poolse chauffeurs werden vanuit een Pools uitzendbureau uitsluitend voor het Nederlandse bedrijf ingezet. De rechtbank vordert dat het bedrijf haar werknemers conform de geldende cao, dient te betalen. Op momenten dat de cao niet algemeen verbindend is verklaard, dient Mooij het Nederlandse minimumloon te betalen, inclusief vakantiegeld en vakantiedagen.
Klopt het dat deze buitenlandse chauffeurs via een dergelijke buitenlandse constructie vaak tegen een veel lager loon werken dan hun Nederlandse collega’s, en daarmee de Nederlandse chauffeurs uit de markt verdringen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het vaak voorkomt dat buitenlandse chauffeurs tussen internationale routes door ook worden ingezet voor lokale (enkel Nederlandse) ritten, maar daarvoor niet naar lokaal tarief en lokale cao worden beloond? Zo ja, hoe vaak? Worden daarbij ook andere cao-afspraken geschonden, zoals afspraken over arbeidstijden etc? Deelt u de mening dat er niet geconcurreerd dient te worden op arbeidsomstandigheden en veiligheid?
Volgens de cabotageverordening (Vo(EG) nr. 1072/2009) mogen buitenlandse vervoerders in een ander EU-land enkele binnenlandse ritten uitvoeren. Na 3 ritten na eerste lossing moeten de voertuigen van buitenlandse vervoerders de lidstaat weer verlaten ofwel moeten deze voertuigen de lidstaat binnen zeven dagen na de eerste lossing weer verlaten hebben. In geval van dergelijk cabotagevervoer kan er geen sprake zijn van schending van cao-afspraken aangezien het om buitenlandse vervoerders gaat die niet gebonden zijn aan Nederlandse cao-afspraken. Er zijn geen gegevens over het aantal binnenlandse ritten dat door buitenlandse bedrijven worden uitgevoerd.
Ik deel de mening dat concurrentie op arbeidsomstandigheden en veiligheid ongewenst is. Doordat normen voor deze aspecten vastliggen in Europese regelgeving, wordt deze vorm van concurrentie sterk beperkt en is er binnen de EU een minimumniveau van veiligheid gewaarborgd.
Op welke manier kan nu worden opgetreden tegen constructies die moedwillig de Nederlandse cao-afspraken omzeilen? Acht u die mogelijkheden voldoende? Bent u bereid verdere stappen te zetten tegen deze constructies? Wat is daarbij de rol van de Arbeidsinspectie, de vakbonden en de overheid? Bent u bereid naast de faciliterende buitenlandse «nepbedrijfjes» en de inlenende Nederlandse transportbedrijven ook de overheden van de vestigingslanden aan te spreken op hun rol in deze kwestie?
De cao-partijen hebben zelf een grote verantwoordelijkheid als het gaat om de handhaving van de cao. Daartoe zijn in de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» nalevingsbepalingen opgenomen die algemeen verbindend zijn verklaard. Cao-partijen kunnen bij de handhaving van de avv’de cao indien nodig de hulp inroepen van de Arbeidsinspectie, indien er sprake is van een gegrond vermoeden en met een oogmerk op rechtsvervolging. De Arbeidsinspectie legt indien nodig in het kader van onderzoeken en de handhaving contact met de bevoegde instanties van andere landen. Daartoe maakt de Arbeidsinspectie op grond van de Detacheringsrichtlijn onderdeel uit van een Europees netwerk van «verbindingsbureaus».
In het kader van het periodiek overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties in diverse sectoren heeft de Arbeidsinspectie op 26 april jongstleden met partijen uit de transportsector gesproken. Daarbij is de afspraak bevestigd dat meldingen en klachten over onderbetaling onder het minimumloonniveau bij de Arbeidinspectie kunnen worden gedaan. Dergelijke meldingen worden door de Arbeidinspectie onderzocht in het kader van het toezicht op de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. In 2010 en 2011 zijn tot dusver in totaal 9 meldingen gedaan over onderbetaling in het wegvervoer waarvan er overigens bij 8 meldingen geen sprake bleek te zijn van overtredingen en in één zaak het onderzoek nog loopt.
De aanhoudende ellende door Marokkaanse straatterroristen |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie rukt uit voor strandtuig in Zandvoort»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat de ouders van minderjarige daders eventuele bijstand, zorgtoeslag en huurtoeslag dienen te verliezen bij herhaald straatterrorisme?
Die visie deel ik niet. Het intrekken van een bijstandsuitkering of toeslagen draagt niet bij aan de oplossing van de problematiek.
Schade die opzettelijk wordt toegebracht dient vergoed te worden door de daders. In het geval de schade is toegebracht door kinderen kunnen de ouders worden aangesproken op het gedrag van hun kinderen, ook in financiële zin.
In hoeverre deelt u de conclusie van het onderzoek van het criminologisch instituut NederSaksen, uitgevoerd door de heer Pfeiffer, dat jeugd met een islamitische achtergrond gewelddadiger is dan jeugd met een niet-islamitische achtergrond?
De heer Pfeiffer ondervroeg voor dit onderzoek 45 000 tieners uit 61 steden en regio’s in Duitsland. Volgens de onderzoeker is er geen sprake van een rechtstreeks verband tussen het islamitisch geloof en geweld – maar mogelijk wel een indirect verband. De onderzoeker legt onder meer een relatie met de integratie van deze jongeren in de Duitse samenleving. Zover mij bekend is er geen vergelijkbaar onderzoek gedaan in Nederland. Ik kan dan ook niet aangeven in welke mate de conclusies ook voor de Nederlandse situatie gelden.
Welke mogelijkheden ziet u om straatterroristen de inzet van politie op zichzelf mee te laten betalen?
Meebetalen aan de inzet van politie acht ik in dergelijke gevallen ongewenst.
Kunt u garanderen dat hier snelrecht wordt toegepast?
Al voor de komst van de politie ter plaatse, is de telefoon aan de rechtmatige eigenaar teruggeven. De politie heeft de gebeurtenissen wel onderzocht en daarbij bleek dat er geen aangifte werd gedaan van diefstal (noch van een ander strafbaar feit). Derhalve is in deze zaak geen proces-verbaal opgemaakt en is vervolging c.q. toepassing van het snelrecht niet aan de orde.
De extreme mishandeling van feestgangers door straatterroristen |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slachtoffer kapotgetrapt door kickboksende reljeugd»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het straattuig dat schuldig is aan deze walgelijke mishandeling, de allerzwaarste straf opgelegd dient te krijgen die er staat op deze wandaad? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij maar aan de rechter om te oordelen over de straf die de daders verdienen. Uiteraard moeten de daders van deze mishandeling ter verantwoording worden geroepen. De raadkamer heeft ten aanzien van alle vier de verdachten de bewaring bevolen.
Op welke wijze kunt u de slachtoffers garanderen dat de plaatselijke politie alles op alles zal zetten om de straatterroristen op te pakken, veroordeeld te krijgen en in het gevang te gooien?
De politie neemt alle gevallen van mishandeling zeer serieus, en dus ook de onderhavige zaak. Momenteel is de politie bezig met het onderzoek.
Hoe wordt uw belofte de samenleving binnen twee jaar te verlossen van criminele jeugdgroepen zichtbaar in de aanpak van deze groep?
In mijn brief van 18 mei jongstleden heb ik aangegeven dat alle 89 criminele jeugdgroepen die eind 2010 in beeld zijn gebracht binnen twee jaar zullen zijn aangepakt. Alhoewel de daders het onderhavige delict in een groep hebben gepleegd, is nog niet bekend of deze jongeren tot één van deze 89 criminele jeugdgroepen behoren. Het onderzoek van de politie zal dit moeten uitwijzen.
Bent u van mening dat de daders uit de samenleving verwijderd dienen te worden door ze te huisvesten in een tuigdorp? Zo nee, waaroom niet?
Mijn mening over de zogenaamde tuigdorpen heb ik eerder gegeven in reactie op Kamervragen die op 11 februari 2011 naar aanleiding van het artikel «Aso’s isoleren in tuigdorpen» zijn ingezonden (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1757).
Welke mogelijkheden hebben de slachtoffers om de geleden schade te verhalen op de daders?
Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 6 juli jongstleden aan uw Kamer over «Incasso schade slachtoffers», waarin alle mogelijkheden voor slachtoffers om de geleden schade vergoed te krijgen worden beschreven (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500-VI, nr. 118).
Het bericht dat er vorig jaar door ziekenhuizen voor 4 miljoen aan exitpremies is uitgegeven |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vier miljoen voor exitpremies twaalf bestuurders»?1
Ik heb het inmiddels gelezen.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat dergelijke exitpremies betaald worden in deze tijd van bezuinigingen?
In mijn antwoorden op uw set vragen van 6 juni 2011 over de honorering van bestuurders van het Medisch Centrum Alkmaar ben ik ingegaan op de visie van het kabinet over maatschappelijk niet-verantwoorde inkomens van bestuurders in de zorg. Daarin verwees ik ook naar een wetsvoorstel om die inkomens te normeren dat inmiddels bij de Kamer ligt. In het regeer- en in het gedoogakkoord is opgenomen dat dit wetsvoorstel in de huidige vorm, maar aangevuld met een normering van de ontslagvergoedingen tot maximaal € 75 000, zal worden aangenomen. In het slot van het aangehaalde artikel wordt ook aan dat antwoord gerefereerd.
Wat is uw reactie op het feit dat ziekenhuizen zich blijkbaar niet houden aan de beloningscode zorgbestuurder?
Uw stelling als zouden ziekenhuizen zich niet aan de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ) houden, kan ik niet onderschrijven. De BBZ geldt immers voor nieuwe contracten van na september 2009 en niet voor al lopende contracten. De beide koepels die de BBZ tot stand hebben gebracht, de NVTZ (de koepel van de toezichthouders) en de NVZD (de koepel van de bestuurders), hebben eind vorige maand het resultaat gepubliceerd van een onderzoek naar de naleving van de BBZ. Die ligt volgens dat onderzoek op vrijwel 100%.
In de analyse van de bestuurdersinkomens die ik jaarlijks naar de Kamer stuur, zal ik een passage aan de naleving wijden.
Overigens wijs ik u ook op mijn antwoord op vraag 7 van uw vragen van 6 juni 2011 (2011Z11751).
Bent u bereid de ziekenhuizen hierop aan te spreken?
Op basis van mijn eigen, in antwoord 3 genoemde analyse, zal ik in overleg treden met de NVTZ en de NVZD en ik zal de overschrijders van de BBZ aanschrijven voor uitleg. Wanneer die uitleg onvoldoende is, zal ik de desbetreffende Raad van Toezicht vragen om actie te ondernemen.
Klopt het dat de Wet Normering Topinkomens alleen gaat gelden voor nieuwe en niet voor reeds bestaande arbeidscontracten?
Dat de WNT alleen voor nieuwe arbeidsovereenkomsten geldt, heb ik in eerdere antwoorden op kamervragen vermeld, ook in mijn in antwoord 2 aangehaalde antwoord. In het wetsvoorstel, dossiernummer TK 32 600, wordt uitgelegd dat dat inderdaad het geval is en dat dit juridisch gezien niet anders kan.
Heeft u er kennis van genomen dat uit het bericht een gebrek aan transparantie rond de vertrekregelingen blijkt? Kunt u maatregelen nemen waardoor deze transparantie wel volledig en optimaal bereikt wordt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Met de bestaande regelgeving (WOPT, WTZi en DigiMV) is vooral gepoogd om de transparantie over de honorering van bestuurders van zorginstellingen te vergroten. De voorbeelden van zogenaamde intransparantie uit het artikel zijn niet zodanig overtuigend dat ik daar uit zou kunnen concluderen dat de transparantie onvoldoende is2. Integendeel, blijkbaar werkt de regelgeving zo goed dat al deze informatie uit het artikel kon worden verkregen.
De spoorverbinding Roosendaal-Antwerpen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tweede trein sneller»?1
Ja.
Klopt het dat er inmiddels principe afspraken zijn gemaakt tussen alle betrokken partijen over het treinaanbod tussen Roosendaal en Antwerpen zodra de Beneluxtrein verdwijnt en dat er hierbij wordt uitgegaan van een snelle stoptrein door de tunnel in Antwerpen, naast de bestaande langzame stoptrein?
Ik streef de aanbeveling van het Beneluxparlement om te komen tot afspraken over verbetering van het treinaanbod tussen Roosendaal en Antwerpen ten volle na. Ik ben in gesprek met de verschillende partijen over een snelle stoptrein, maar er zijn nog geen principe-afspraken gemaakt.
Waarom is gekozen voor een extra stoptrein en niet voor het doortrekken van de bestaande intercity IC-N Antwerpen-Essen, die een veel snellere verbinding kan bieden en bovendien nu al een veel hogere kostendekkingsgraad heeft dan de stoptrein?
NMBS heeft mij sinds 2009 gemeld dat ze geen mogelijkheden ziet om de intercity Charleroi–Brussel–Essen tot Roosendaal door te trekken. Dit heeft niet alleen te maken met technische zaken (aanpassing van treinstellen), maar ook logistieke (inpassing dienstregeling, opzetten deelparken en een te krappe keertijd in Roosendaal).
Kent u de plannen van de Belgische spoorvervoerder NMBS voor spoorlijn 12 (Antwerpen-Roosendaal), zoals gepresenteerd op 21 maart 2011?2
Ja.
Klopt het dat in de toekomstvisie van de NMBS voor de korte termijn helemaal geen sprake is van een extra stoptrein per december 2011 en dat alleen voor de lange termijn een uitbreiding naar 2 stoptreinen wordt overwogen, maar alleen als er voldoende potentieel aanwezig is en operationele en financiële middelen voorhanden zijn?
NMBS heeft mij gemeld op korte termijn (december 2011) geen mogelijkheid voor uitbreiding van het aanbod naar/van Roosendaal te zien. De huidige stoptreinbediening voldoet volgens NMBS aan de lokale marktvraag (in België en lokaal over de grens) voor de lijn Roosendaal–Essen–Antwerpen. Het afsluiten van een nieuw beheerscontract per 2013 tussen NMBS en de Belgische Staat kan een nieuwe aanleiding vormen om hier opnieuw naar te kijken.
NMBS onderzoekt tevens in het kader van haar lange termijnvisie op treinvervoer (2020–2030) of er ruimte is voor een halfuurdienst tussen Antwerpen en Roosendaal, indien daarvoor op de lange termijn voldoende potentieel aanwezig is en ook de noodzakelijke capaciteiten en middelen voorhanden zijn.
Is er inmiddels, conform het beheerscontract van NMBS en conform de wens van de Kamer, voor deze verbinding een business case opgesteld waarbij niet alleen is gekeken naar het huidige gebruik van de verbinding, maar ook naar de groeikansen, inclusief een vergelijking tussen de opties: extra stoptrein of doortrekken van de intercity N Antwerpen-Essen naar Roosendaal? Zo nee, waarom niet?
NMBS organiseert de bediening van station Roosendaal conform het beheerscontract dat zij met de Belgische overheid heeft afgesloten. Deze bediening is volgens NMBS sterk verlieslatend. Mijn ambtvoorganger heeft daarom aan zijn Belgische collega aangeboden om een financiële bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een betere grensoverschrijdende verbinding via Roosendaal.
Daarnaast is volgens NMBS het doortrekken van de intercity N Antwerpen-Essen naar Roosendaal dienstregelingtechnisch niet mogelijk, hoofdzakelijk omwille van de betrouwbaarheid.
Klopt het dat de reistijdverkorting van de «snelle stoptrein» door de route via de tunnel slechts tijdelijk is in verband met spoorwerkzaamheden op de ringlijn in Antwerpen, zodat uiteindelijk toch weer sprake zal zijn van de lange reistijd van 49 minuten in plaats van de huidige reistijd van 28 minuten met de intercity of 42 minuten met de snellere stoptrein?
NMBS heeft mij gemeld dat zij voorziet dat de stoptrein door de tunnel blijft rijden na beëindiging van de werkzaamheden.