De toenemende besmetting van voedsel met ESBL en het gevaar voor de volksgezondheid |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Zembla uitzending, waarin gewezen wordt op het toenemende gevaar van ESBL-besmetting van voedsel ten gevolge van het overmatige antibioticagebruik in de intensieve veehouderij?1 Wat is uw reactie op dit bericht en op het feit dat ESBL zowel in vlees als ook in groente wordt gevonden?
Ja. In eerdere brieven hebben ik en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gewezen op het mogelijk verband tussen consumptie van met ESBL-producerende bacteriën besmet voedsel en de aanwezigheid van deze bacteriën bij mensen. Deskundigen geven aan dat de ESBL-problematiek gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan resistentievorming in de veterinaire sector. Direct contact met levende dieren is de belangrijkste transmissieroute van veegerelateerde MRSA (TK 29 683, nr. 70).
In het mondelinge vragenuur van 19 april 2011 over de aanwezigheid van ESBL-producerende bacteriën op groenten heb ik toegezegd dat ik vragen over transmissieroutes toevoeg aan het rapport dat de Gezondheidsraad opstelt.
Dit rapport gaat over de risico’s van het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de volksgezondheid. Dit rapport verschijnt deze zomer.
Daarnaast heeft VWS naar aanleiding van dit vragenuur het RIVM gevraagd met een consumentenadvies te komen over het eten van (rauwe) groenten. Dit advies is op vrijdag 22 april jl. gegeven. Het RIVM adviseert de consument om groenten voor consumptie goed te wassen, eventueel te schillen en waar mogelijk te koken of te bakken. Volgens het RIVM heeft het geen zin om minder groenten te gaan eten uit angst voor een mogelijke besmetting met resistente bacteriën. Groenten zijn gezond en bij naleving van het advies zijn de risico's voor de gezondheid minimaal.
Onderschrijft u de stelling dat er een rechtstreeks verband is tussen het royale gebruik van antibiotica in de veehouderij en de volksgezondheid (MRSA- en ESBL-bacterie) en dat de volksgezondheid in gevaar is door de huidige werkwijze in de intensieve veehouderij omdat buitensporig gebruik van antibiotica leidt tot antibioticaresistentie bij dieren en mensen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de overheid al meer dan 30 jaar regelmatig ernstige waarschuwingen heeft gekregen over de gevaren voor de volksgezondheid van het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij, maar dat geen concrete actie is ondernomen?
In de brief van 8 december 2010 heb ik, mede namens de minister van VWS, onze aanpak uiteengezet om het gebruik van antibiotica in 2013 met 50% te verminderen (TK 29 683, nr. 65). De stuurgroep antibioticaresistentie dierhouderij heeft zich gecommitteerd aan het realiseren van de reductie van het antibioticagebruik en heeft diverse instrumenten ingezet om deze doelstelling te bereiken.
Ik heb er vooralsnog vertrouwen in dat de sectoren en beroepsgroep van dierenartsen de afgesproken reductiedoelstellingen behalen. Bij brief van 14 april jl. heeft de minister van VWS, mede namens mij, de stand van zaken over de reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij geschetst (Kamerstukken 29 683, nr. 70). De Fidin (overkoepelende organisatie van producenten en handelaren van diergeneesmiddelen) signaleerde over een 2010 een afname van de verkoop van antibiotica van 12%. Als blijkt dat de sectoren en de beroepsgroep van dierenartsen zich niet aan de afgesproken reductie-doelstellingen houden, dan zal ik vergaande maatregelen nemen, waaronder het ontkoppelen van de dierenarts- en apothekerfunctie. De voorbereidingen hiervoor zet ik thans in gang. Daarbij betrek ik de wijze waarop in Denemarken deze functies zijn ontkoppeld.
Het advies van het Bureau Berenschot toont aan dat ontkoppeling onbedoelde effecten heeft. Berenschot concludeert dat ontkoppeling alleen haalbaar is als tevens aanvullende maatregelen worden genomen om de onbedoelde effecten tegen te gaan (TK, 29 683, nr. 42). De uitvoering van een eventuele ontkoppeling dient daarom zorvuldig te worden voorbereid.
Ik heb recent een brief van de KNMvD ontvangen waarin voorstellen staan om de financiële afhankelijkheid van de dierenarts ten aanzien van de verkoop van diergeneesmiddelen terug te dringen. Deze voorstellen zal ik beoordelen op hun concrete bijdrage aan deze problematiek.
Waarom wordt het terugdringen van antibioticagebruik niet krachtiger aangepakt gezien het reële gevaar dat dreigt en het feit dat deskundigen aangeven dat we misschien zelfs al te laat zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de in de uitzending besproken gevaren voor de volksgezondheid voor de regering aanleiding zouden moeten zijn om onmiddellijk actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om het gevaar van besmetting van voedsel door ESBL terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garantie heeft de overheid dat de doelstelling om in 2011 20% minder antibiotica voor te schrijven en in 2013 50% minder, wordt behaald, terwijl dit niet wordt afgedwongen en de verkoop van antibiotica soms voor 75% van het inkomen van dierenartsen zorgt?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer kunnen de concrete voorstellen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) om de financiële afhankelijkheid van het verkopen van medicijnen terug te dringen precies worden verwacht? Aan welke voorwaarden moeten deze voorstellen volgens u voldoen en welke ambitie en garantie van slagen zullen deze voorstellen volgens u moeten bevatten en komt u zelf met maatregelen wanneer de voorstellen van de KNMvD niet voldoende zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het advies van bureau Berenschot niet meteen overgenomen om voorschrijven en verkoop bij dierenartsen los te koppelen? Ligt het in de lijn der verwachting dat de KNMvD met alternatieve voorstellen zal komen die een zelfde effect zullen garanderen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de overheid het antibioticagebruik zelf dient te registreren? Op welke wijze kan dit worden vormgegeven en per wanneer?
Nee. Die taak ligt volgens het convenant Antibioticaresistentie bij de diersectoren. Die beschikken over de benodigde infrastructuur en ze zijn in staat op doelmatige wijze de gegevens van de veehouderijbedrijven en de dierenartspraktijken te verzamelen. De in maart 2011 opgerichte onafhankelijke Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDA), die tot doel heeft volledige transparantie in het voorschrijven en gebruik van diergeneesmiddelen en een verantwoord gebruik van antibiotica te realiseren, valideert middels een data-audit deze gegevens.
Zij stelt vervolgens normen op voor verantwoord gebruik van antibiotica. De SDA zal aan de ministeries van EL&I en VWS rapporteren over de tendensen in het gebruik in de diverse sectoren.
Kan precies worden aangegeven op welke wijze en per wanneer in Nederland overgegaan zou kunnen worden naar een systeem zoals in Denemarken, waarbij de dierenarts gecontroleerd voorschrijft en er sprake is van een stevige overheidscontrole?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht gegeven worden van de rapporten van de Gezondheidsraad en andere nationale en internationale instanties, die op het gevaar van antibioticagebruik in de diergezondheidszorg hebben gewezen, en kan daarbij worden aangegeven wat er concreet met (de aanbevelingen in) het betreffende rapport is gebeurd?
In de loop der jaren zijn in ons land meerdere rapporten verschenen over de (eventuele) gevolgen van antibioticumgebruik in de veehouderij. Ik noem de belangrijkste. In 1998 adviseerde de Gezondheidsraad over het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar. De aanbevelingen van toen (verbod enkele specifieke antibiotica, stoppen met toepassen als groeibevorderaar en surveillance van resistentie op EU-niveau) zijn in de EU alle opgevolgd. In 2009 verscheen het rapport «veegelateerde MRSA» van een consortium van onderzoeksinstellingen. Daarin stonden veel aanbevelingen voor nader onderzoek en aanpassingen in diermanagement. Veel van die aanbevelingen zijn meegenomen bij de uitwerking van de plannen van aanpak in het kader van het convenant Antibioticum-resistentie Veehouderij. In 2011 volgde het RIVM-rapport «risk profile on antimicrobial resistance» met inbreng van meerdere andere onderzoeks-instellingen. Daarin worden aanbevelingen gedaan op het gebied van monitoring en risicoschatting.
Bent u bereid deze vragen vóór het algemeen overleg «Dierziekten en antibioticagebruik in de veehouderij» van 26 mei 2011 te beantwoorden?
Ja.
De slechte telefonische bereikbaarheid van huisartsen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huisartsen slecht bereikbaar»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek door het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL)?
De uitkomsten van het NIVEL onderzoek onderschrijven eerdere onderzoeken en geven aan dat verbetering van de telefonische bereikbaarheid noodzakelijk is. Ik hoop dat dit rapport kan helpen bij de bewustwording onder de beroepsgroep en dat het een stimulans is om nog harder te gaan werken aan de verbetering van hun bereikbaarheid.
Onderschrijft u net als uw voorganger de normen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat niet-spoedoproepen binnen 2 minuten opgenomen moeten worden en spoedoproepen binnen 30 seconden?
Ja.
Welke maatregelen zijn er sinds het onderzoek van de IGZ en de Nederlandse Patiënten en Cliënten Federatie (NPCF) in 2008 genomen, en vindt u deze maatregelen afdoende?
Naar aanleiding van het onderzoek in 2008 heeft de IGZ de sector dringend aanbevolen om aan de normen die de IGZ noemt in haar rapport te voldoen. Er is voor gekozen om de sector de tijd te geven om de telefonische bereikbaarheid te verbeteren, en zo nodig in 2010 de handhaving te intensiveren.
De LHV heeft haar leden vervolgens actief gestimuleerd om stappen te nemen ter verbetering van de (telefonische) bereikbaarheid van de praktijk, onder andere door middel van het ontwikkelen van een toolkit en een cursus «Verbeteren van de Bereikbaarheid».
Ook de NPCF heeft verschillende stappen ondernomen om meer bewustwording te creëren over de bereikbaarheid van huisartsen. Voorbeelden hiervan zijn de meldactie huisartsenzorg in 2009, het «Door cliënten bekeken»-keurmerk en de LOVE-campagne die huisartsen beter bewust moet maken van hun eigen functioneren op het gebeid van service en dienstverlening.
Deze maatregelen zijn (nog) niet afdoende gebleken, zoals recent is gebleken uit het IGZ onderzoek naar de telefonische bereikbaarheid in 2010. Uit dit onderzoek bleek dat de telefonische bereikbaarheid van huisartsen nauwelijks is verbeterd sinds 2008 en dat één op de vier huisartsenpraktijken een spoedoproep niet binnen de vastgestelde normtijd van 30 seconden beantwoordde. Het onderzoek is aanleiding geweest voor een handhavingstraject door de IGZ.
Wat is uw reactie ten aanzien van de ongewenste neveneffecten, zoals het bellen naar 112, indien het contact met de huisarts niet tot stand komt?
Bovenal is het van belang dat de patiënt bij een spoedvraag direct contact kan krijgen met een competente zorgaanbieder die hem kan helpen. Dat patiënten – wanneer zij in geval van spoed geen contact kunnen krijgen met de huisarts – andere wegen zoeken om hulp te verkrijgen vind ik dan ook volstrekt normaal. Het is zou echter niet nodig moeten zijn en benadrukt andermaal dat de beroepsgroep de eigen telefonische bereikbaarheid niet lichtvaardig moet opnemen.
Deelt u de mening dat de goede bereikbaarheid van de huisarts essentieel is voor onze gezondheidszorg en het versterken van de 1e lijn? Zo ja welke maatregelen gaat u nemen om de bereikbaarheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de goede bereikbaarheid van de huisarts erg belangrijk is. Ik zal dan ook maatregelen nemen om deze bereikbaarheid te verbeteren. Over die maatregelen zal ik u binnenkort informeren in mijn brief over basiszorg.
Over de 30-secondennorm bestaat echter geen enkele discussie: hieraan moeten alle praktijken voldoen. Daarom zal de IGZ in samenwerking met VWS gaan handhaven op de telefonische bereikbaarheid van huisartsen.
Subsidieverstrekking aan een site met islamityische opvoedtips |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de antwoorden op de schriftelijke vragen van de VVD Rotterdam over betrokkenheid van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Rijnmond bij Opvoedmix.nl?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de uitvoering en advisering van Opvoedmix.nl en de training «online hulpverlenen» van de medewerkers deels wordt gefinancierd door ZonMw, dat mede gefinancierd wordt door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Ja.
Hoe staat u tegenover het feit dat door ZonMw wordt meegewerkt aan een site die religie- en cultuurgebonden opvoedinformatie geeft?
Zie het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de site oordelen velt en adviezen geeft die niet aansluiten op de gangbare opvoedpraktijk in Nederland – bijvoorbeeld dat een vader wordt gezien als het hoofd van het gezin, de directeur van het bedrijf, en dat ouders worden aangespoord om zoveel mogelijk met kinderen te praten over wat de islam zegt over homoseksualiteit –, en dat dit de integratie van Marokkanen in Nederland belemmert?
Zie het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten onwenselijk zijn en in zulke gevallen er absoluut geen subsidie (direct danwel indirect) dient te worden verstrekt, omdat zich dit tegen de integratie richt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Welke vervolgstappen bent u voornemens te zetten inzake de bemoeienis van ZonMw met www.opvoedmix.nl?
ZonMw voert verschillende programma’s uit voor het ministerie van VWS. Alle programma’s worden uitgevoerd op basis van vooraf door VWS geaccordeerde criteria. Dat geldt ook voor het programma Vrijwillige Inzet voor en door de jeugd en gezin dat versterken van eigen kracht en sociale netwerken rond opvoeden en opgroeien – de (pedagogische) civil society – tot doel heeft. De middelen voor dit programma – dat loopt vanaf 2009 tot medio 2012 – zijn beschikbaar gekomen via de motie Slob (motie Slob c.s. TK 2008–2009, 31 700, nr. 17).
Opvoedmix.nl is één van de projecten dat via het ZonMw programma wordt ondersteund: informele preventieve opvoedondersteuning voor en door Marokkaans Nederlandse ouders via internet. Opvoedmix.nl maakt zoveel mogelijk gebruik van beschikbare opvoedinformatie, waarbij deze informatie wordt aangevuld met doelgroeprelevante informatie. Opvoedmix.nl gaat ook in op het dilemma waarin migrantenouders kunnen komen te verkeren als ze enerzijds vanuit de religie en anderzijds met gebruik van moderne pedagogische inzichten hun kinderen groot willen brengen. Naar aanleiding van de gestelde vragen heb ik ZonMw gevraagd om samen met de projectuitvoerder kritisch de specifieke rubriek «islam en opvoeding» door te nemen en de uitvoerder waar nodig te vragen teksten beter te laten aansluiten bij de gangbare opvoedpraktijk.
Zijn er op dit moment soortgelijke religie- en cultuurgebonden sites in de lucht of in voorbereiding waarbij ZonMw of een andere door de overheid (mede-) gefinancierde organisatie een rol speelt? Zo ja, bent u van plan iets tegen deze initiatieven te ondernemen?
Voor zover ons bekend zijn er op dit moment géén soortgelijke religie- en cultuurgebonden sites in de lucht waarbij een door de overheid (mede-) gefinancierde organisatie een rol speelt. Het is uw Kamer bekend dat ZonMw namens de ministeries van VWS en BZK het programma Diversiteit in het jeugbeleid uitvoert. Doel van dit programma is dat migrantengezinnen beter worden bereikt door algemene jeugdvoorziengen en laagdrempelige opvoedondersteuning. Ook voor dit programma geldt als uitgangspunt dat er geen religieuze activiteiten worden gesubsidieerd.
Uitkering van havenpensioenen door Aegon |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Havenwerkers willen snel opheldering pensioenen» (Algemeen Dagblad, vrijdag 6 mei)?
Ja
Is het waar dat het beklemde vermogen van de havenpensioenen bij Aegon niet aan de aandeelhouders kan worden uitgekeerd zonder toestemming van de rechter en niet aan de gepensioneerde havenarbeiders wordt uitgekeerd omdat Aegon daartoe geen besluit neemt?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik verwijzen naar de uitvoerige antwoorden van mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van vragen van leden van de Tweede Kamer over deze kwestie (Verslag van een schriftelijk overleg van 10 maart 2008, Kamerstukken II 2007/08, 28 294, nr. 33, p. 7–14). Daarin is onder meer het volgende gesteld:
«Er bestaat inderdaad geen wettelijke verplichting tot aanwending van buffers van pensioenuitvoerders. Eventuele buffers zijn net als het overige pensioenvermogen eigendom van de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder beslist daarom over de aanwending van het vermogen, met inachtneming van de gemaakte afspraken met werkgevers en werknemers zoals vastgelegd in het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst en met inachtneming van de wettelijke vereisten.» (p. 8). Ik wil in dat verband voorts wijzen op de brief van 10 maart 2008 (kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 35), waarin is ingegaan op het vraagstuk van eigendom bij een pensioenuitvoerder.
«Zowel het beklemde vermogen als de pensioenaanspraken van de voormalige deelnemers van PVH bevindt zich in Optas Pensioenen NV. Dat is van rechtswege gebeurd op het moment dat PVH werd omgezet in Optas Pensioenen II NV, die vervolgens fuseerde met het al bestaande Optas Pensioenen NV. Het beklemd vermogen fungeert als solvabiliteitsbuffer voor de nakoming van de pensioenverplichtingen van PVH ten tijde van de omzetting, waaruit geput kan worden bij tegenvallende ontwikkelingen. Optas Pensioenen NV beslist over eventuele aanwending ervan. Er bestaat geen verplichting tot aanwending van dit vermogen. Overigens bestaat ook bij een pensioenfonds geen verplichting tot aanwending van de buffers.» (p. 11)
Op 21 januari 2011 heeft de Hoge Raad, naar aanleiding van een cassatieberoep door Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden Vervoer- en Havenbedrijven tegen een beschikking van de Ondernemingskamer over deze kwestie, bevestigd dat het wettelijk beklemde vermogen van Optas inderdaad aan Aegon toebehoort (LJN BN 8852) en dient als solvabiliteitsbuffer voor de nakoming van de pensioenverplichtingen van Optas Pensioenen. Eerder (op 9 augustus 2009) was de Ondernemingskamer tot die conclusie gekomen (LJN BJ4684).
Is het waar dat ook het beklemde vermogen gewoon de premies (en hun rendementen) zijn die werkgevers en werknemers in de havens hebben opgebracht, omdat zij door u verplicht waren deel te nemen aan het pensioenfonds?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat pensioenpremies en hun rendementen (na aftrek van kosten) gebruikt worden voor andere zaken dan pensioenuitkeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de stichting OPTAS uiteindelijk € 500 miljoen overgemaakt heeft naar de (gepensioneerde) havenarbeiders en daarmee erkend heeft dat pensioengeld pensioengeld moet zijn?
Ik heb kunnen vaststellen dat de Stichting Optas en de Vereniging Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van de Vervoer- en Havenbedrijven (SBPVH)een overeenkomst hebben gesloten, waarbij door de Stichting Optas een bedrag van € 500 miljoen is overgemaakt aan SBPVH ener aldus eenoplossing is gekomen voor het slepende conflict over zeggenschap van pensioengeld van de werknemers in de vervoer- en havenbedrijven tussen de Stichting Optas en SBPVH.
Ziet u mogelijkheden om net als uw voorganger een bemiddelingspoging te ondernemen, temeer daar beide partijen aangeven dat in de eerdere bemiddelingspoging het obstakel niet in de relatie tussen Aegon en de Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van Vervoer- en Havenbedrijven (BPHV) zat?
Ik zie daartoe geen reden. Het gaat in dit geval niet alleen om een zaak tussen private partijen: één van de partijen staat bovendien onder overheidstoezicht. Daarnaast wil ik erop wijzen dat de Hoge Raad heeft bevestigd dat het wettelijk beklemde vermogen van Optas toebehoort aan Aegon. Er bestaat geen juridische verplichting tot aanwending of besteding van het beklemde vermogen ten behoeve van derden.
Roemenen met Hongaarse achtergrond die hier legaal zouden werken |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een uitzendbureau in Etten-Leur Roemenen met een Hongaarse achtergrond in Nederland te werk stelt?1
Wij hebben kennis genomen van dit bericht. Sinds het Verdrag van Trianon (1920), toen Hongarije tweederde van zijn grondgebied verloor, woont in de buurlanden van Hongarije een aanzienlijk aantal etnische Hongaren. Vanaf 1 januari 2011 hebben deze etnische Hongaren het recht om naast de nationaliteit van het land waarin zij wonen, ook het Hongaars staatsburgerschap aan te vragen. Hiervoor is het onder meer noodzakelijk dat men de Hongaarse taal machtig is en Hongaarse ouders heeft. Tot op heden hebben naar schatting (de Hongaarse overheid geeft geen officiële statistieken) enkele tienduizenden leden van de Hongaarse minderheid in Roemenië een paspoortaanvraag ingediend. De meeste aanvragen (meer dan 90%) zijn nog in behandeling.
Het gevolg van het toekennen van de Hongaarse nationaliteit aan deze personen is dat zij toegang krijgen tot het vrije verkeer van werknemers binnen de EU. Het behoort tot de exclusieve bevoegdheid van een soevereine staat te bepalen aan wie een paspoort wordt verstrekt. Nederland ziet derhalve geen grond om de Hongaarse regering hierop aan te spreken.
Wat is het beleid van de Hongaarse regering om paspoorten te verstrekken aan Roemeense staatsburgers? Is er de laatste tijd een toename te zien? Hoeveel Roemenen hebben een Hongaars paspoort?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan de Hongaarse regering aan te spreken op deze omzeiling van het Nederlandse beleid met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen?
Zie antwoord vraag 1.
De voortgaande straatterreur door Marokkanen |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Groep slaat jongen (17) bewusteloos»?1
Ja.
Deelt u de visie dat alles op alles moet worden gezet om dit laffe tuig achter de tralies te krijgen en niet weg te laten komen met een taakstrafje? Zo nee, waarom niet?
Het vertoonde gedrag is ontoelaatbaar. Momenteel is nog niet bekend door wie de jongen geslagen is. Indien tot vervolging wordt overgegaan is het aan het OM welke strafvordering wordt gedaan, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. Op grond van de individuele feiten en omstandigheden zoals deze door de rechtbank worden vastgesteld, zal straftoemeting plaatsvinden.
In hoeverre bent u van mening dat de enige structurele oplossing van het Marokkaans straatterrorisme het denaturaliseren en uitzetten van de daders is?
Ik deel uw mening niet. Sinds 1 oktober 2010 maakt de Rijkswet op het Nederlanderschap het mogelijk om de Nederlandse nationaliteit in te trekken van personen met een dubbele nationaliteit die veroordeeld zijn voor misdrijven die tegen de veiligheid van de staat zijn gericht. Het kabinet spreekt met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit. Ik verwacht dat daarover komend najaar duidelijkheid zal ontstaan en kan daar dus niets over zeggen.
Het kabinet noemt hierbij misdrijven waarvoor een gevangenisstraf van 12 jaar of meer opgelegd kan worden. Hoewel nog niet vaststaat wat de daders in het bovengenoemde geval ten laste zal worden gelegd, moet hier worden opgemerkt dat, als het gaat om eenvoudige mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, deze misdrijven niet binnen de termen van de voorgenomen maatregelen vallen en dus ook na wijziging van de Rijkswet Nederlanderschap in bedoelde zin geen aanleiding zullen kunnen zijn tot intrekking van de Nederlandse nationaliteit.
Welke maatregelen gaat u treffen teneinde het straatterrorisme uit te bannen? Op welke termijn?
Er zijn verschillende instrumenten beschikbaar die bijdragen aan het tegengaan van overlast en handhaving van de openbare orde en veiligheid. Enkele voorbeelden hiervan: APV-bepalingen, artikel 172 Gemeentewet, gebiedsverboden op grond van voorgaande instrumenten, toepassing van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. Verder verwijs ik naar de brief over de aanpak van criminele jeugdgroepen van 18 mei 2011.
Hoe duidt u de conclusie van het onderzoek van de heer Pfeiffer (van het criminologisch onderzoeksinstituut Niedersachsen) dat er een relatie bestaat tussen agressief gedrag en de islam?
De heer Pfeiffer ondervroeg voor dit onderzoek 45 000 tieners uit 61 steden en regio’s in Duitsland. De resultaten geven volgens hem aan dat moslimjongens uit allochtone gezinnen vaker kans hadden om in te stemmen met de voorgelegde uitspraken, dan jongens uit gezinnen van christelijke immigranten. Volgens de onderzoeker is er geen sprake van een rechtstreeks verband tussen het islamitisch geloof en geweld – maar mogelijk wel een indirect verband. De onderzoeker legt onder meer een relatie met de integratie van deze jongeren in de Duitse samenleving. Zover mij bekend is er geen vergelijkbaar onderzoek gedaan in hoeverre Nederlandse moslimjongeren instemmen met voorgelegde uitspraken. Ik kan in die zin ook geen verband leggen met het door u aangehaalde incident.
Het bericht "Assenaar in actie voor hulphond" van RTV Drenthe |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Assenaar in actie voor hulphond»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ik heb dit bericht ter kennisneming aangenomen.
Is het waar dat u gaat voorstellen de hulphond in 2012 uit het pakket te schrappen? Zo ja, waarom?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de hulphond uit het pakket te schrappen. Ik wijs er wel op dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) in 2009 heeft aangekondigd te zullen starten met een landelijk onderzoek naar de plaatsbepaling van de hulphond binnen het geheel van voorzieningen die deels hetzelfde doel dienen. De inzet van de hulphond zal daarbij aan de pakketcriteria van het CVZ worden getoetst, waarbij vooral gekeken wordt of de hulphond aan het criterium kosteneffectiviteit voldoet. Het permanent evalueren van het basispakket aan de hand van de pakketcriteria is een kerntaak van het CVZ. Deze taak past in de lijn van het stringenter pakketbeheer dat in het Regeerakkoord is afgesproken.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zorgverzekeraars nu al de geldkraan dichtdraaien, door bijvoorbeeld terughoudend te zijn met het betalen van vergoedingen aan hondentrainers, waardoor stichtingen die hulphonden opleiden financiële problemen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Welke maatregelen zullen dit zijn?
Een grote zorgverzekeraar heeft verklaard dat er geen sprake is van het «dichtdraaien van een geldkraan». Alle aanvragen worden afgehandeld volgens een erkend protocol en getoetst aan de wettelijke indicatiecriteria (zie 4). Daardoor kan het voorkomen dat aanvragen worden afgewezen. Ik ga er verder vanuit dat het contracteren en betalen van zorgaanbieders voor hun diensten normaliter is geregeld in overeenkomsten die zorgverzekeraars met aanbieders hebben afgesloten. Het sluiten van overeenkomsten is de eigen verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Daar ga ik niet over. Maar de zorgverzekeraar heeft wel een zorgplicht , zolang dit deel uitmaakt van het basispakket.
Overigens zijn zorgverzekeraars niet verantwoordelijk voor het in stand houden van zorgaanbieders die in financiële problemen verkeren en ik ben dat evenmin.
Deelt u de mening dat een hulphond in het pakket thuishoort omdat een hulphond mensen met een handicap een stuk onafhankelijker kan maken en soms zelfs het verschil kan maken tussen zelfstandig wonen en wonen in een verpleeghuis?
Ja, ik erken de potentiële meerwaarde van hulphonden voor mensen die van hulp afhankelijk zijn. Daarom worden hulphonden op dit moment vergoed indien aan de voorwaarde zoals omschreven in de Regeling zorgverzekering (Rzv) is voldaan. Op basis van de indicatiecriteria in de Rzv komen hulphonden voor vergoeding in aanmerking wanneer zij een substantiële bijdrage leveren aan de mobiliteit en de algemene of huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen van een verzekerde die volledig doof is of die als gevolg van blijvende, ernstige lichamelijke functiebeperkingen aangewezen is op hulp bij mobiliteit of bij algemene huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen, waardoor zijn zelfstandigheid wordt vergroot én het beroep op zorgondersteuning vermindert (artikel 2.34, eerste lid, onderdeel b, Rzv). Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of een aanvraag aan de indicatiecriteria van de Rzv voldoet.
Oost-Europeanen die frauderen om een uitkering te krijgen |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in België tweederde van de Roemenen, Polen en Bulgaren die een werkvergunning als zelfstandig ondernemer aanvragen, dat doen om vervolgens een uitkering aan te vragen?12
Ja.
Zijn er aanwijzingen dat dit ook in Nederland het geval zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet, wat maakt Nederland anders dan België?
Op 1 januari 2011 stonden er 18 227 personen uit Midden- en Oost-Europa ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, waarvan 7 831 uit Bulgarije en Roemenië. Inschrijving bij de Kamer van Koophandel is echter geen voorwaarde om als zelfstandige actief te zijn in Nederland: men kan ook zijn ingeschreven in het land van herkomst. Het werkelijke aantal zelfstandigen uit Midden- en Oost-Europa is niet exact bekend. De laatste schatting dateert van 1 januari 2009 en bedroeg toen 23 300.3
Uit de momenteel beschikbare CBS-cijfers blijkt dat ultimo 2009 690 bijstandsontvangers afkomstig waren uit Midden- en Oost-Europa. Dit is 0,22% van het totaal. Deze cijfers bevatten geen onderscheid naar ex-werknemers en ex-zelfstandigen. Naar verwachting komen in de loop van de zomer de CBS-cijfers over 2010 beschikbaar.
Gedurende de eerste 3 maanden van verblijf hebben EU-burgers in Nederland geen recht op bijstand. Na deze periode van 3 maanden geldt het volgende. Een EU-burger komt alleen in aanmerking voor bijstand als hij rechtmatig (dus: met een EU-verblijfsrecht) in Nederland woont en dus ingezetene van Nederland is. Dit betekent dat EU-burgers die tijdelijk naar Nederland komen om te werken, hoe dan ook niet in aanmerking komen voor bijstand.
Verder kan een beroep op bijstand gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. In mijn brief ´Maatregelen arbeidsmigratie Midden- en Oost-Europa´ van 14 april jl.4 is een aantal maatregelen opgenomen ter aanscherping van zowel de toegang tot de bijstand als de verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand door EU-burgers die niet (meer) economisch actief zijn, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000.
Een belangrijk verschil tussen Nederland en België is dat sommige Belgische steden al vanaf de eerste dag dat een EU-burger zich meldt bij de gemeente een financiële voorziening toekennen die vergelijkbaar is met bijstand.
In Nederland vergroot het ingeschreven staan als zelfstandige op zichzelf niet de kans op een toekenning van een bijstandsuitkering. Op dit moment herken ik dan ook niet het misbruik zoals dat in België mogelijk voorkomt. Ik zie geen aanleiding hier nu onderzoek naar te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of dit in Nederland voorkomt? Zo ja, op welke schaal denkt u dat misbruik voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat EU burgers zich inschrijven in Nederland als zelfstandige om vervolgens een uitkering aan te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hard optreden, zoals dat succesvol plaatsvindt in België, van belang is om een einde te maken aan dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Oost-Europeanen schrijven zich per jaar in als zelfstandige in Nederland? Wanneer kunnen zij aanspraak maken op de bijstand? Op welke schaal maken zij gebruik van dit recht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de controle op de als zelfstandig ingeschreven Oost-Europeanen? Bent u van mening dat het hier een risicogroep betreft? Zo ja, hoe wordt hier in de controle rekening mee gehouden?
Sinds de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie op 1 januari 2007 kunnen Bulgaren en Roemenen wel zonder beperking als zelfstandige werken in Nederland, maar niet als werknemer. Werkgevers hebben voor Bulgaren en Roemenen een tewerkstellingsvergunning nodig. Het komt voor dat Bulgaren en Roemenen zich als zelfstandige voordoen, terwijl zij dit feitelijk niet zijn. Hier treedt het kabinet tegen op met een aantal maatregelen. Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik u kortheidshalve naar mijn eerder genoemde brief over arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa van 14 april jl.
Het doden van duizenden in beslag genomen hamsters, muizen, ratten en andere knaagdieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over het lot van de duizenden hamsters, muizen en ratten, die de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) op 4 april jl. zonder eten en drinken in een loods van een dierenhandelaar in Sint Anthonis (Noord-Brabant) heeft aangetroffen?1 Is het waar dat de LID 5 900 hamsters, muizen en ratten en 4 ara’s in beslag heeft genomen?2 Zo nee, om wat voor aantallen gaat het dan? Kunt u bevestigen dat deze knaagdieren door de LID naar het papegaaienpark te Veldhoven zijn gebracht?
Ja, ik ben van deze berichtgeving op de hoogte. Nadat de LID had geconstateerd dat het welzijn van de dieren ernstig te wensen overliet, heeft Dienst Regelingen (DR) de dieren op 1 april 2011 bestuursrechtelijk in bewaring genomen.
Het betrof ca. 5900 knaagdieren (ratten, muizen, hamsters, gerbils en degoe’s), 5 ara’s en 1 grijze roodstaartpapegaai. De dieren zijn naar het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien (N.O.P.) gebracht.
Zijn de LID en de Algemene Inspectiedienst (AID) verplicht in beslag genomen dieren onder te brengen bij een van de opslaghouders waarmee de overheid (Dienst Regelingen) een contract heeft afgesloten? Wie beslist bij welke opslaghouder in beslag genomen dieren worden ondergebracht?
Op grond van de bevindingen van de nVWA en de LID neemt Dienst Regelingen of het Openbaar Ministerie (OM) dieren in bewaring/in beslag. Deze dieren worden door DR ondergebracht bij opslaghouders waarmee een overeenkomst is gesloten.
Is het waar dat er inmiddels al een groot aantal hamsters, muizen en ratten zijn afgemaakt? Zo ja, hoeveel dieren zijn er afgemaakt? Waarom en wanneer zijn deze dieren afgemaakt en op welke wijze? Hebben deze dieren veterinaire zorg gekregen van een onafhankelijke dierenarts? Zo nee, waarom niet?
Zoals gebruikelijk zijn de dieren bij de opslaghouder direct door een dierenarts geïnspecteerd. De conditie van de dieren was slecht bij binnenkomst. Tijdens de periode van bewaring zijn er 35 knaagdieren gestorven. Er zijn geen dieren gedood.
Het wettelijk kader voorziet in het verkopen van de in bewaring genomen dieren zodra de kosten van bewaring in verhouding tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden, maar niet eerder dan twee weken nadat de dieren in bewaring zijn genomen. In dit geval heeft DR besloten dat de bewaring kon worden beëindigd. In overleg met de opslaghouder is vervolgens voor de verschillende categorieën dieren een bestemming gezocht.
Eén van de eigenaren heeft na betaling van de bestuursdwangkosten 503 knaagdieren en 6 papegaaien teruggekregen. Daarnaast zijn alle daarvoor geschikte knaagdieren (ca. 1700 incl. jongen) bij particulieren herplaatst. Het resterend aantal knaagdieren was niet voor plaatsing geschikt (het merendeel had een neurologische afwijking) en is als voedseldier verkocht. Of dieren voor plaatsing geschikt waren is mede door een dierenarts bepaald.
Volgens de overeenkomst die DR met het N.O.P. heeft afgesloten, dient zij zich te houden aan de wettelijke gestelde eisen. Hierbij moet u denken aan de Flora- en faunawet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en aan milieueisen. Hier voldoet het N.O.P. aan.
Het N.O.P. wordt periodiek bezocht door zowel de nVWA als DR. Uit deze controlebezoeken blijkt dat de opslaghouder aan de wettelijke voorschiften voldoet.
Hoe verklaart u dat er bij de opslaghouder binnen vier weken meer dieren zijn gedood dan her- of geplaatst? Welke afspraken heeft Dienst Regelingen (DR) met deze opslaghouder gemaakt en op welke wijze wordt gecontroleerd of de afspraken worden nageleefd? Kunt u uiteenzetten hoe de beslissing om de dieren af te maken tot stand is gekomen en hoe deze zich verhoudt tot de wettelijke en contractuele dierenbeschermingsnormen waaraan een opslaghouder zich dient te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het omstreden imago van deze papegaaienopvang en de misstanden die over dit centrum naar buiten zijn gekomen? Erkent u dat het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van deze gebeurtenissen niet onafhankelijk is geweest en dat uw voorganger een toezegging aan de Kamer om een onafhankelijke deskundige toe te voegen aan de onderzoekscommissie niet is nagekomen? Waarom heeft u nog steeds een contract met dit opvangcentrum voor (betaalde) opvang van in beslag genomen dieren, terwijl de opvangvereniging waarbij deze papegaaienopvang is aangesloten (Vereniging Opvang Niet-gedomesticeerde Dieren) het vertrouwen in dit opvangcentrum allang heeft opgezegd?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vorige vraag geven de controles bij het N.O.P mij geen reden te twijfelen aan de naleving van de welzijnsregelgeving aldaar. Mijn voorganger twijfelde niet aan de kwaliteit of de integriteit van het destijds uitgevoerde onderzoek. Ik heb geen aanleiding hier wel aan te twijfelen. Ten aanzien van uw overige vragen verwijs ik u naar het destijds gegeven antwoord in een brief aan uw Kamer (TK 28 286, nr. 290).
Is het waar dat deze papegaaienopvang heeft gezegd dat als geen veilig onderkomen voor 1 500 hamsters en knaagdieren wordt gevonden, deze dieren binnen 24 uur worden gedood om gebruikt te worden als voer voor roofvogels en slangen in andere dierenparken? Zo ja, heeft de papegaaienopvang de bevoegdheid om een dergelijke beslissing te nemen volgens het contract dat u met ze gesloten heeft en hoe verhoudt dit besluit zich tot de wettelijke verplichtingen waaraan het opvangcentrum zich moet houden? Staat u achter deze beslissing? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u het afmaken van deze dieren acceptabel vindt? Zo nee, mag de Kamer erop rekenen dat u deze papegaaienopvang tijdig tot de orde roept om het afmaken van deze dieren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom u voor de opvang van knaagdieren een contract heeft gesloten met een opvangcentrum voor niet-gedomesticeerde dieren, terwijl er al jarenlang gespecialiseerde knaagdierenopvangcentra zijn in Nederland? Erkent u dat de eerder door ons geuite zorg dat er zowel in kwalitatieve (expertise) als kwantitatieve zin te weinig opvangplaatsen beschikbaar zijn, terecht is gebleken? Zo ja, wat gaat u doen om de opvangcapaciteit te vergroten, mede gelet op de komst van een dierenpolitie waarmee te verwachten valt dat jaarlijks een groter aantal dieren in beslag zal worden genomen en dus opvang behoeft? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan dat opslaghouders overgaan tot het afmaken van dieren wegens plaatsgebrek?
DR heeft met een aantal opslaghouders een contract afgesloten om knaagdieren op te vangen. Op het moment dat de inbewaringneming zich voordeed hadden deze opslaghouders onvoldoende capaciteit om de gehele groep dieren op te vangen. Het N.O.P daarentegen beschikte wel over de benodigde capaciteit om de dieren op te vangen.
Er is op dit moment noch in kwalitatieve zin, noch in kwantitatieve zin sprake van een gebrek aan opvangcapaciteit. DR maakt geen dieren af wegens plaatsgebrek.
Hoe verhoudt het doorplaatsen van dieren door de papegaaienopvang naar andere opvangcentra (en particulieren) zich tot de vergoedingen die deze opslaghouder ontvangt van DR? Kunnen opvangcentra die een deel van de dieren opnemen aanspraak maken op een evenredig deel van de vergoeding die DR verstrekt voor de opvang van deze in beslag genomen dieren? Zo ja, op welke wijze wordt hier uitvoering aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Na het vrijgeven van de dieren zijn deze herplaatst of verkocht. Na herplaatsing van de dieren stopt de vergoeding door DR. De dieren zijn niet elders tegen vergoeding opgevangen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor de opvang van de in beslag genomen dieren zullen worden verhaald op de betreffende handelaar? Zo ja, onderschrijft u dat financiële overwegingen hier in elk geval geen rol kunnen spelen bij de beslissing over de toekomst van deze dieren? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij bestuursrechtelijke handhaving worden de gemaakte kosten verhaald op de overtreder(s). Uit de toepasselijke wetgeving volgt dat bij het in bewaring nemen van de dieren de verhouding tussen de kosten van opvang en de waarde van de dieren een rol speelt. Dat betekent dat wanneer de kosten van opvang in relatie tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden in voorkomende gevallen dieren eerder worden herplaatst of verkocht dan de gebruikelijke termijn van 13 weken. Dieren worden niet om financiële motieven geëuthanaseerd.
Kunt u een uitvoerige uiteenzetting geven van de stand van zaken in het opslaghoudersbeleid, zodat de Kamer kan nagaan hoeveel en welke opslaghouders worden ingeschakeld door DR, welke capaciteits- en expertisegaranties er zijn en welke afspraken er zijn gemaakt met betrekking tot de vergoedingen en de uitvoering van en verantwoordelijkheid voor het te voeren dierenwelzijnsbeleid?
DR heeft voor het opvangen van dieren met 24 opslaghouders regelmatig contact.
Een opslaghouder moet aan alle wettelijke, administratieve en extra welzijnseisen voldoen die gesteld zijn in het bestek «Opvang en verzorging van gezelschapdieren» en het bestek «Opvang en verzorging van landbouwhuisdieren en paarden». Als gevolg van de aanbesteding «Opvang en verzorging van in- en uitheemse levende (beschermde) dieren» zullen deze eisen binnenkort ook voor de categorie in- en uitheemse dieren gaan gelden.
Opslaghouders krijgen per dier een startvergoeding. Deze is bedoeld voor kosten voor verplichte vaccinaties, chippen/I&R, arbeid en een dierenartsconsult dat in de eerste 48 uur plaats moet vinden. Daarna geldt een dagvergoeding waarmee voer, water, strooisel, arbeid, onderdak, verplichte herhalingsvaccinaties en lichte medische zorg worden vergoed. Voor overige noodzakelijke kosten moet vooraf toestemming gevraagd worden aan DR.
Kunt u uiteenzetten hoe het zover heeft kunnen komen dat duizenden knaagdieren onder deze erbarmelijke omstandigheden zijn aangetroffen? Welke hiaten signaleert u in het tot nu toe gevoerde beleid op het gebied van de handel in gezelschapsdieren?
De overheid kan niet ten alle tijde voorkomen dat een dergelijke situatie zich voordoet omdat er dan achter elke houder een handhaver zou moeten staan. De primaire verantwoordelijkheid voor het goed omgaan met dieren ligt bij de houder van dieren.
Wel ben ik bezig met het opstellen van welzijnsregels voor de handel in gezelschapsdieren waarmee o.a. een bewijs van vakbekwaamheid zal worden geëist van de beheerder van de inrichting en waarmee regels worden gesteld aan de verzorging en het houden van gezelschapsdieren. Ik ga er vanuit dat met de te stellen eisen aan de deskundigheid van de handelaar en het verzorgen van de dieren in de handel de kans op misstanden bij handelaren kleiner wordt.
Is het u bekend voor welke bestemming deze knaagdieren werden gefokt en via welke kanalen ze zouden worden verhandeld? Zo nee, waarom heeft u daar geen zicht op? Is u bekend dat de handel in knaagdieren voor gezelschap nauw verbonden is met de handel in knaagdieren als voedsel voor o.a. reptielen en roofvogels? Deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Bent u bereid mede in dit licht stappen te nemen naar een verbod op het houden van reptielen en roofvogels in Nederland?
De onderhavige knaagdieren zijn gefokt als voedsel- en huisdier. Omdat er op dit moment geen registratieplicht geldt voor handelaren in gezelschapsdieren heb ik geen zicht op alle kanalen via welke deze dieren worden verhandeld en het exacte doel van deze handel.
Indien een bepaald dier, zoals een roofvogel of een reptiel, mag worden gehouden dan moet dit dier ook geschikt voedsel kunnen krijgen. Ten aanzien van voedseldieren gelden het verbod op dierenmishandeling en de algemene bepalingen van het besluit doden van dieren.
Wanneer stuurt u de AMvB gezelschapsdieren naar de Kamer, waarin u zoals toegezegd op onze eerdere vragen een aanmeldplicht gaat opnemen voor bedrijfsmatige handelaren en fokkers van gezelschapsdieren? Op welke termijn denkt u eindelijk zicht te kunnen krijgen op de fok van en handel in gezelschapsdieren in ons land?
De AMvB gezelschapsdieren is onlangs aangeboden ter internetconsultatie.
Op dit moment worden de geplaatste reacties geïnventariseerd. Het concept-besluit zal naar verwachting in de tweede helft van dit jaar aangeboden worden aan de Kamers conform de procedure op grond van artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (de zgn. nahangprocedure).
Bent u bereid lering te trekken uit deze gebeurtenissen en deze mee te nemen bij de uitvoering van de motie Ouwehand3 voor een plan van aanpak voor de opvang van gezelschapsdieren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De motie Ouwehand gaat over het verminderen van zwerfdieren en de opvang van gevonden dieren door de gemeente. De onderhavige casus betreft de bestuursrechtelijke in bewaring neming en plaatsing van een groep, door de eigenaar verwaarloosde, knaagdieren waarvoor DR een vergoeding betaalt aan de opslaghouder. Zoals hiervoor uiteen gezet voldoet de genoemde opslaghouder aan de welzijnseisen welke ingevolg de wet zijn gesteld.
Om situaties zoals de onderhavige tegen te gaan ben ik bezig, zoals hiervoor aangegeven, met het Besluit Gezelschapsdieren. In dit besluit worden onder anderen eisen gesteld aan de verzorging van dieren maar ook aan de vakbekwaamheid van handelaren in dieren.
Ik verwacht dat met de toename van kennis bij handelaren en verzorgingsnormen voor dieren die worden verhandeld ook de kans op misstanden zal afnemen.
De premiepensioeninstelling (PPI) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Bedrijfspensioen nieuwe stijl: lage kosten, nul garantie»?1
Het artikel beschrijft de mogelijkheid die de premiepensioeninstelling (PPI) biedt om defined contribution (DC) pensioenregelingen uit te voeren. Een PPI is wettelijk verplicht om voor de uitvoering van Nederlandse regelingen de uitkeringsfase aan een verzekeraar over te laten. Of een PPI over het algemeen goedkoper is, kunnen wij niet beoordelen. Wel is het effect van de compartimentering van dienstverlening dat elk element in die dienstverlening afzonderlijk geprijsd is, waarmee de totale prijsvorming in beginsel transparanter is dan bij de dienstverlening van pensioenuitvoerders die DC-regelingen uitvoeren. Interessant is dat in het artikel een ondervraagde deskundige aangeeft dat de PPI bij de uitvoering van reeds overeengekomen DC-regelingen voordelen kan meebrengen voor zowel werkgevers als werknemers. Bovendien verwacht een van de ondervraagden dat de voordelen voor werkgevers niet slechts voor multinationals weggelegd hoeven te zijn maar dat ook louter nationaal actieve ondernemingen die een betere prijs-kwaliteitverhouding van de uitvoering van hun pensioenregeling zoeken, kunnen profiteren.
Ziet u het risico dat er door dit vehikel meer DC-regelingen komen in plaats van DB-regelingen, wat u in het plenaire debat2 nog ontkende?3 Zo ja, wat gaat u voor stappen ondernemen om dit risico in te dammen? Zo nee, waarom niet?
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik delen niet de mening van de vraagsteller dat de introductie van de PPI leidt tot meer DC-regelingen ten koste van het aandeel defined benefit (DB)-regelingen of dat dit de kwaliteit van Nederland als pensioenland beïnvloedt. Wij zijn voor een zo goed mogelijke kwaliteit van pensioenuitvoering tegen een zo scherp mogelijke prijs, zodat de deelnemers en gepensioneerden zoveel mogelijk waarde krijgen voor de ingelegde premie.
Ten aanzien van de typen pensioenregelingen die in Nederland worden uitgevoerd: in het artikel lezen wij dat partijen die reeds een DC-regeling zijn overeengekomen, de PPI als interessant alternatief zien voor het bestaande spectrum aan pensioenuitvoerders die DC-regelingen uitvoeren. Ook lezen wij in het artikel dat het belang van de PPI zou kunnen toenemen als sociale partners er voor zouden kiezen toekomstige pensioenaanspraken anders te organiseren. Het enkele bestaan van de PPI geeft onzes inziens sociale partners geen reden om het karakter van toekomstige pensioentoezeggingen te veranderen en wij hebben ook geen signalen ontvangen dat dat in de praktijk gebeurt. Over beslissingen ten aanzien van de inhoud en vormgeving van een pensioenregeling laten wij ons niet uit: dat is aan sociale partners. Dergelijke beslissingen staan los van, en gaan vooraf aan, de vraag welke uitvoerder daarvoor wordt gekozen. Zoals ik in het plenaire debat aangaf, was het ook zonder PPI al mogelijk om Nederlandse DC-regelingen in PPI-achtige vehikels in België, Luxemburg of Ierland onder te brengen.
Het artikel stelt terecht dat de PPI concurreert met verzekeraars die DC-regelingen uitvoeren voor met name MKB-ondernemingen. Dat de PPI daarnaast ook zou concurreren met pensioenfondsen is naar de mening van de regering alleen waar als de door het pensioenfonds uitgevoerde regeling een DC-regeling is, of een regeling waarbij alle verzekeringstechnische risico’s rusten op een partij buiten de uitvoerder zelf. Een bijstortingsplicht van de werkgever is daarvan een voorbeeld.
Hoe komt het dat de PPI vooral wordt ingezet op de nationale markt? Het doel van de oprichting van een PPI was toch juist om de concurrentie aan te gaan op de internationale markt?
Het betreft hier een zakelijke beslissing van de onderneming: als er marktpartijen zijn die een reden zien om in Nederland een PPI te starten, kan dat duiden op inefficiënties in de bestaande pensioenuitvoering, waardoor nog voordelen kunnen worden behaald waarvan ook werknemers profiteren. Veel van de partijen die vorig jaar al een PPI wilden oprichten, zijn geïnteresseerd in de internationale markt, omdat daarmee grotere volumes bereikbaar zijn dan de Nederlandse DC-markt en daarmee schaalvoordelen kunnen worden behaald. Informeel is vernomen dat een aantal partijen eerst nationaal wenst te beginnen om ervaring op te doen met hun nieuwe tak van dienstverlening. De concurrentie op de internationale markt is immers hevig; daarom moet de propositie zijn geperfectioneerd op het moment dat de stap naar het buitenland wordt gewaagd.
Vindt u dat de kwaliteit van ons land als pensioenland door dit vehikel achteruit gaat? Zo ja, bent u bereid om de wet te wijzigen zodat de kwaliteit geborgd blijft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Studiefinanciering in combinatie met een WIJ-uitkering |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Weet u dat de gemeente Heerhugowaard een broer van een WIJ-gerechtigde1 verplicht om een maximale lening af te sluiten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Op basis van welke wetsartikelen en jurisprudentie kan een gemeente een broer van een WIJ-gerechtigde verplichten om zich voor het levensonderhoud van zijn broer in de schulden te steken?
De verantwoordelijkheid voor individuele gevallen ligt bij de betreffende gemeente. Uw vraag beantwoord ik dan ook in algemene zin. Wanneer personen een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, derde lid Wet investeren in jongeren (WIJ) voeren worden zij gelijkgesteld met gehuwden op grond van het tweede lid van datzelfde artikel. Dan wordt het inkomen en het vermogen van beide partners bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de inkomensvoorziening in aanmerking genomen. Ook inkomen uit studiefinanciering wordt meegenomen, maar alleen voor het deel dat bedoeld is om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud. De normbedragen hiervoor zijn vastgesteld in artikel 7 (WIJ) jo artikel 33 Wet werk en bijstand (WWB). Het betreft voor thuiswonende studerenden € 310,23 per maand en voor uitwonende studerenden € 557,27 per maand. Gemeenten zijn verplicht om deze bedragen bij de bepaling van het recht op en de hoogte van de inkomensvoorziening in aanmerking te nemen. Niet van belang is of en op welke wijze de studerende zijn aanspraken op studiefinanciering te gelde maakt2. Het bedrag dat de studerende kan bijlenen wordt beschouwd als inkomensbestanddeel waarover redelijkerwijs beschikt kan worden3. Het afsluiten van een lening is een keus van de student en geen verplichting op grond van de wet.
Vindt u het een wenselijke situatie dat een broer van een WIJ-gerechtigde wordt verplicht om zich voor het levensonderhoud van zijn broer in de schulden te steken, omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw doelstelling om het aantal mensen met schulden tegen te gaan? Zo nee, wat gaat u doen om dit te stoppen?
De WIJ is voor jongeren tot 27 jaar het laatste vangnet van de sociale zekerheid, net zoals de WWB dat is voor burgers van 27 jaar en ouder. Hierdoor staat in de WIJ, net als in de WWB, de eigen verantwoordelijkheid van de jongere centraal om alles te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Het complementaire karakter van de inkomensvoorziening brengt mee dat deze altijd aanvullend is op de eigen middelen. Hieruit volgt dat in beginsel alle middelen van de WIJ-gerechtigde en zijn partner meetellen bij het vaststellen van het recht op en de hoogte van de uitkering, met inachtneming van hetgeen is gesteld in het antwoord op vraag 1 met betrekking tot het inkomen uit studiefinanciering. De inkomensvoorziening vult de eigen inkomsten aan tot het niveau van het van toepassing zijnde sociaal minimum.
Is het ook mogelijk dat een familielid van een WWB-gerechtigde2 verplicht wordt om een maximale lening af te sluiten bij de DUO omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Zo ja, op basis van welke wetsartikelen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel familieleden die een gezamenlijke huishouding voeren met een WIJ-gerechtigde worden door gemeenten verplicht om zich bij de DUO in de schulden steken om in het levensonderhoud te voorzien van de WIJ-gerechtigde?
Het is mij niet bekend hoeveel WIJ-gerechtigden een gezamenlijke huishouding voeren met een familielid dat recht heeft op studiefinanciering.
Is de studielening van de DUO primair bedoeld om uitkeringsgerechtigde familieleden te ondersteunen in hun middelen van bestaan? Zo nee, wat is wel de primaire doelstelling van de studielening? Zo ja, waar en wanneer is dat vastgelegd?
Doel van de Wet studiefinanciering 2000 is het waarborgen van de financiële toegankelijkheid tot het onderwijs. De overheid biedt daartoe studerenden een basisbeurs, een reisvoorziening, eventueel een aanvullende beurs en de mogelijkheid om een studielening af te sluiten. Daarin wordt rekening gehouden met de woonsituatie van de studerende (uit- of thuiswonend) en de schoolsoort (middelbaar beroeps onderwijs (mbo) of hoger onderwijs (ho)). Het complementaire karakter van de WWB/WIJ brengt mee dat een ruime definitie van het begrip middelen wordt gehanteerd. Dit uitgangspunt wordt geëxpliciteerd door te bepalen dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen worden gerekend. Daarbij is, gelet op het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, tevens aangegeven dat naast de middelen waarover de belanghebbende feitelijk de beschikking heeft, mede in aanmerking dienen te worden genomen de middelen, waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Dit brengt met zich mee dat de WWB/WIJ rekening houdt met het normbedrag voor levensonderhoud dat in de studiefinanciering is begrepen.
De onterechte bijdragen aan het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in 1997 Vebidak, de vereniging van bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven, een verzoek heeft gedaan tot aansluiting bij het HBA voor de aangesloten 160 leden?
De dakenbranche valt reeds sinds de instelling van het HBA op 15 augustus 1956 onder de werkingssfeer van het HBA. Alle leden van VEBIDAK vielen voor 1997 dus al onder de werkingssfeer van het HBA. In 1997 heeft de branche wel, bij monde van VEBIDAK, verzocht een bestemmingsverheffing in te stellen.
Bent u bekend met het feit dat als publiekrechtelijk bedrijfsorgaan het HBA als gevolg van deze aansluiting ook heffingen kan opleggen aan ondernemingen in de branche die niet zijn aangesloten bij Vebidak, maar die wel geregistreerd zijn bij de Kamer van Koophandel met dakwerk als beperkte nevenactiviteit?
Publiekrechtelijke bedrijfslichamen kunnen aan alle ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen heffingen opleggen. Dat geldt ook voor ondernemingen die de desbetreffende activiteit als nevenactiviteit uitvoeren. Het HBA heeft zijn heffingsstructuur afgestemd op het aantal werkzame personen in een onderneming die zich bezighouden met de desbetreffende (neven)activiteit. Installatiebedrijven die zich slechts in beperkte mate bezighouden met het dakdekkingsbedrijf kunnen vrijstelling van heffing krijgen. Het HBA geeft kleine installateurs volledige vrijstellingen van de heffingen. Ook grotere installateurs die op kleine schaal het dakdekkingsbedrijf uitoefenen krijgen vrijstelling.
Bent u bekend met het feit dat hierdoor maar liefst 2500 andere bedrijven, die zich primair bezighouden met installatiewerk, maar daarnaast in beperkte mate dakwerk uitvoeren, ook een heffing van het HBA ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat deze 2500 bedrijven de rekening betalen voor de aansluiting van 160 Vebidak-leden?
Een belangrijk kenmerk van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is dat een product- of bedrijfschap alleen wordt ingesteld als een meerderheid van de branche dat wil. Eenmaal ingesteld, hebben publiekrechtelijke bedrijfslichamen bij wet de mogelijkheid om heffingen op te leggen aan alle ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen. Volgens het laatste representativiteitsonderzoek bedraagt de representativiteit van de totale dakdekkersbranche 57% op grond van het aantal werkzame personen en 62% op grond van de omzet. Indien een ondernemer het niet eens is met de (hoogte van de) heffing, kan hij bezwaar indienen. Op dit moment ligt een dergelijk bezwaar bij de rechter: UNETO-VNI heeft namens een aantal van haar leden een rechtszaak aangespannen over de bestemmingsheffing van het HBA. Het is goed gebruik dat er geen uitspraken over een zaak worden gedaan zolang deze onder de rechter is.
Deelt u de mening dat via deze HBA-heffing bedrijven betalen voor dienstverlening waar zij niet om gevraagd hebben en waaraan zij geen behoefte hebben? En dat dit nog eens versterkt wordt, doordat van deze 2500 bedrijven er 600 lid zijn van Uneto-VNI, dat vergelijkbare diensten aanbiedt als het HBA?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een mogelijkheid om deze onwenselijke situatie op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat alle heffingen van de product- en bedrijfschappen vrijwillig gemaakt dienen te worden?
Op dit moment wordt het PBO-stelsel onder de loep genomen naar aanleiding van de Motie Aptroot c.s. Voor 1 september 2011 zal ik de Tweede Kamer een kabinetsstandpunt doen toekomen, waarin een toekomstvisie voor de product- en bedrijfschappen uiteen wordt gezet.
De inzet van Poolse immigranten door Oranjeverenigingen |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Oranjeverenigingen kampen met een teruglopend aantal leden en vrijwilligers?1
Ja.
Hebt u zich ook verbaasd over de oplossing van de Oranjevereniging in Lienden om bij gebrek aan vrijwilligers tegen betaling Poolse immigranten in te zetten?
Oranjeverenigingen zijn onafhankelijke verenigingen, die zelf verantwoordelijk zijn voor de organisatie van hun activiteiten. Het is derhalve aan deze verenigingen om te bepalen welke activiteiten de vereniging organiseert, op welke wijze zij dat doet en wie zij hiervoor inzet. Dit geldt ook voor het besluit van de Oranjevereniging in Lienden om Poolse immigranten tegen betaling in te zetten. Gelet op de onafhankelijke status van de Oranjeverenigingen is het niet aan mij om daar een oordeel over uit te spreken.
Zijn er nog meer gemeenten in Nederland die gekozen hebben voor een soortgelijke oplossing als Lienden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belang van de viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei mede tot uiting komt in de betrokkenheid van tal van vrijwilligers?
De viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei is zeer divers van karakter en loopt uiteen van grote nationale evenementen tot betrekkelijk kleinschalige vieringen in lokale gemeenschappen. Bij de nationale vieringen is de rijksoverheid vanzelfsprekend betrokken, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties levert in dit kader bijvoorbeeld een financiële en inhoudelijke bijdrage aan de organisatie van de Bevrijdingsfestivals.
Naast de nationale vieringen zijn er door het hele land heen talloze lokale vieringen die elk hun eigen tradities en gebruiken kennen. De kracht van deze vieringen ligt voor een belangrijk deel in dit specifieke plaatselijke karakter. Betrokkenheid van de rijksoverheid past hier niet in.
Bent u bereid in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten partijen bij elkaar te brengen om mensen te motiveren zich als vrijwilliger in te zetten voor de viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei?
Zie antwoord vraag 4.
Hogere instroom in WIA |
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat het zeer eenvoudig is om de budgettaire tegenvaller van een hogere instroom in de WIA1 te berekenen als de omvang van deze hogere instroom bekend is?2
Het is op zich correct dat een hoger dan geraamde instroom in de Wet WIA kan duiden op een budgettaire tegenvaller. Het budgettaire beslag van de Wet WIA wordt echter ook door andere factoren bepaald, zoals de gemiddelde hoogte van WIA-uitkering, de gemiddelde mate waarin de resterende verdiencapaciteit wordt benut, de gemiddelde mate van arbeidsongeschiktheid en de omvang van de uitstroom. Deze factoren dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Voelt u zich geroepen om relevante informatie te delen met Kamerleden, zeker als zij hier specifiek om vragen?
Uiteraard ben ik bereid om alle relevante informatie te delen met de Kamer. De geëigende weg voor het delen van budgettaire mee- en tegenvallers in het lopende jaar loopt via de Voorjaars- en Najaarsnota. De Voorjaarsnota wordt vóór 1 juni aan de Tweede Kamer aangeboden.
Bent u bereid om alsnog inzicht te geven in de budgettaire tegenvaller die gemoeid is met de hoger dan verwachte instroom in de WIA?
Via de Voorjaarsnota krijgt u inzicht in de omvang en de reden van de budgettaire mutaties in de WIA in 2011.
De mediasituatie in Arabische landen, en in Jemen en Bahrein in het bijzonder |
|
Alexander Pechtold (D66), Arjan El Fassed (GL), Wassila Hachchi (D66), Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de zorgen dat nu ook in Jemen en Bahrein in reactie op de betogingen het internet van overheidswege zwaar wordt beperkt qua bandbreedte en toegang? Deelt u de zorgen dat burgers en betogers als gevolg daarvan nauwelijks toegang tot informatie meer hebben en nauwelijks meer video en beelden kunnen uploaden, terwijl steeds gewelddadiger op hen wordt ingegrepen1
Wij delen uw zorgen over de beperkingen op toegang tot vrije media en de mogelijkheden tot vrije nieuwsgaring die in verschillende Arabische landen worden opgelegd.
Deelt u de zorgen dat lokale en onafhankelijke media in Jemen en Bahrein steeds minder in staat zijn de betogingen en gewelddadige overheidsreacties te verslaan, nu mediastations uit de lucht worden gehaald?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de beperkingen voor internationale media, nu in Jemen Westerse journalisten en journalisten van Al Jazeera het land worden uitgezet?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het gewelddadige ingrijpen en de mediarestricties in Bahrein en Jemen net zo scherp te veroordelen als in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het gewelddadig ingrijpen tegen vreedzame demonstranten, het opleggen van mediarestricties en het beperken van internetvrijheid zijn zware inbreuken op de vrijheid van meningsuiting. Wij veroordelen deze inbreuken waar ze ook ter wereld plaatsvinden.
De verslechtering van de mediavrijheid in Jemen baart niet alleen Nederland maar ook de EU zorgen. Dit is zowel bilateraal als in EU-kader aan de orde gesteld bij de Jemenitische overheid. Zo heeft Nederland, bijvoorbeeld, zorg uitgesproken bij de Jemenitische autoriteiten over een voorstel voor een restrictievere nieuwe mediawet. Naar aanleiding van diezelfde wet heeft de EU later gedemarcheerd om zijn zorg te uiten.
De EU ministers van Buitenlandse Zaken hebben zich meerdere malen publiekelijk uitgesproken over de situatie in Bahrein, meest recentelijk op 23 mei jl. Onze collega’s en wij hebben onze zorgen uitgesproken over de arrestaties van personen die hun recht op vrijheid van meningsuiting vreedzaam hebben gebruikt. De autoriteiten zijn opgeroepen hen direct vrij te laten en de mensenrechten te respecteren, inclusief de vrijheid van meningsuiting. Op 15 mei jl. heeft de EU een demarche uitgevoerd bij de Onderminister voor Buitenlandse Zaken, waarbij de zorgen van de EU over mensenrechtenschendingen aan de orde zijn gesteld. Op ons verzoek zijn dezelfde grote zorgen ook bilateraal overgebracht door de Nederlandse ambassadeur te Koeweit in een gesprek met de Onderminister voor Buitenlandse Zaken op 19 mei jl.
Op welke wijze zullen de Verenigde Staten de vrije toegang tot internet in het Midden-Oosten bevorderen, nu minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton middelen heeft vrijgemaakt voor het ondersteunen van internettechnologie en het omzeilen van internetcensuur in onder andere Egypte en Iran?4
Op welke wijze bent u van plan u in te zetten voor het veiligstellen van toegang tot internet in de regio en met name in partnerland Jemen, waar Nederland zich inzet voor democratisering en mensenrechten? Bent u bereid hier met urgentie stappen te ondernemen, voordat de situatie in deze landen verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Persvrijheid is een belangrijke prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In Jemen wordt gewerkt aan een project ter ondersteuning van de media, gericht op de versterking van een journalistensyndicaat en training van journalisten en NGOs. De voorbereidingen voor dit project worden sinds de repatriëring van de ambassadestaf vanwege de veiligheidssituatie voor zover mogelijk vanuit Den Haag voortgezet.
Daarnaast worden in de regio uit het Mensenrechtenfonds projecten ondersteund gericht op bevordering van mediadiversiteit en internetvrijheid. Voor de bredere inzet van Nederland op de bevordering van internetvrijheid verwijzen wij u naar de Kamerbrief die u over dit onderwerp zult ontvangen.
Bent u bereid initiatieven voor het ter beschikking stellen van satellietmodems aan burgerjournalisten in die landen te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de Arabische regio op 28 juni 2011?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht dat jeugdzorginstellingen steeds meer last hebben van de groeiende terreur van pooierboy's |
|
Nine Kooiman |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jeugdzorginstellingen steeds meer last hebben van de groeiende terreur van pooierboy’s?1
Wat gaat u doen om de ronselpraktijken van pooierboy’s naar kwetsbare meisjes in jeugdzorginstellingen tegen te gaan?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zowel de kwetsbare meisjes als het personeel werkzaam in deze jeugdzorginstellingen veilig zijn tegen de agressie en het geweld van deze pooierboy’s? Bent u bereid hiervoor extra maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat pooierboy’s minder gemakkelijk, bijvoorbeeld via uitzendbureaus, kunnen werken en infiltreren in jeugdzorginstellingen?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat slachtoffers van pooierboy’s niet perse binnen de regio opgevangen moeten worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer samenwerking is tussen jeugdzorginstellingen en instellingen die slachtoffers van pooierboy’s opvangen, zodat indien dat nodig is een meisje snel doorgeplaatst kan worden?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jeugdzorginstellingen beter melding maken van rondselpraktijken van pooierboy’s?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat jeugdzorginstellingen en slachtoffers van pooierboy’s ook aangifte doen van agressie en geweld van deze pooierboy’s?
Hoe gaat u de aangenomen motie Langkamp uitvoeren waarin de regering wordt verzocht om met een plan te komen voor meer preventieve zorg, begeleiding en opvangplekken voor slachtoffer van pooierboy’s?2
Wanneer kan de Kamer de beloofde inventarisatie verwachten over de aard, omvang van de problematiek van de slachtoffers van pooierboy’s?3
Hoeveel open en gesloten plekken zijn er in Nederland voor slachtoffers van pooierboy’s?
Bent u bereid meer opvangplekken voor slachtoffers van pooierboy’s te creëren? Zo nee, waarom niet?
Door het 'voorlichtingscentrum overheidsbijdragen' verstuurde brieven |
|
Sadet Karabulut |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bestaat er een relatie tussen het Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen en de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, vindt u het wenselijk dat een commerciële organisatie een naam hanteert waarvan mensen de indruk kunnen krijgen dat het om een overheidsorganisatie gaat?1
Nee. Er bestaat geen relatie tussen de overheid en het Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen. Het «Voorlichtingcentrum overheidsbijdragen» maakt op zijn website en in zijn brieven voldoende duidelijk dat het hier een particulier initiatief betreft en geen door de overheid geïnitieerde instantie is. Een klacht bij de Stichting Reclame Code over de communicatie door het Voorlichtingscentrum is op 25 augustus 2010 door de Reclame Code Commissie ongegrond verklaard.
Deelt u de mening dat het bestaan van de organisatie Voorlichtingscentrum overheidsbijdragen het niet-gebruik van overheidsvoorzieningen pijnlijk blootlegt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de «onvrede over de gebrekkige voorlichting over financiële voorzieningen» en het niet-gebruik van overheidsvoorzieningen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het voorlichten over subsidies en inkomensafhankelijke regelingen en voorzieningen wordt zowel door de rijksoverheid als door gemeenten zeer serieus genomen. Zo is de informatie bijvoorbeeld gratis toegankelijk op de interdepartementale website www.rijksoverheid.nl en op gemeentelijke websites. Het is echter toegestaan om overheidsinformatie te gebruiken voor commerciële doeleinden en het betekent dus dat een uitgever of andere organisatie geld mag vragen voor het bundelen van overheidsinformatie.
Is het waar dat door de overheid adresgegevens aan deze organisatie zijn verstrekt? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee.
Bijbetalingsverplichting van werkgevers bij waardeoverdracht van een pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe moet in uw antwoorden op eerdere vragen1 de discrepantie worden geïnterpreteerd tussen enerzijds uw antwoord 2 dat pensioenaanspraken altijd gefinancierd dienen te zijn en anderzijds uw antwoord 3 dat de bijbetaling in geval van uitgaande waardeoverdrachten hier los van staan? Moet hieruit afgeleid worden dat naar uw mening uitgaande waardeoverdrachten een uitzondering vormen op de affinancieringsplicht?
Op affinanciering in relatie tot bijbetaling ben ik ingegaan in mijn brief van 16 juni jl. Uit die brief vloeit voort dat er geen discrepantie is tussen affinanciering en bijbetaling. Beide staan los van elkaar: ook al geldt het voorschrift dat aanspraken zijn afgefinancierd, dan nog kunnen zich situaties van bijbetaling voordoen. Dat komt omdat verschillende renten worden gehanteerd door de bij waardeoverdracht betrokken pensioenuitvoerders. Uitgaande waardeoverdrachten vormen geen uitzondering op de affinancieringsplicht.
Hoe moet de garantie in uw antwoord 3 worden geïnterpreteerd als de oude werkgever niet meer bestaat, waardoor bijbetalingskosten in geval van waardeoverdracht niet kunnen worden verhaald en er dus juist geen sprake is van de garantie dat bij overdracht pensioenaanspraken zijn afgefinancierd?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een oude werkgever niet meer bestaat. Dat kan zijn omdat deze is opgegaan in een nieuwe rechtspersoon, of is overgenomen. Een andere mogelijkheid is dat sprake is van faillissement van de oude werkgever.
In het eerste geval zullen eventuele bijbetalingslasten van de voormalige oude werkgever moeten worden voldaan door diens rechtsopvolger, of door de rechtspersoon waarvan de werkgever inmiddels onderdeel uitmaakt.
In geval van faillissement van de oude werkgever, doet zich ten aanzien van bijbetalingslasten alleen een probleem voor bij verzekerde regelingen waarbij sprake is van een premieachterstand die niet voldaan kan worden uit de failliete boedel. Door de onderbrengingsplicht van werkgevers zijn de aanspraken waarvoor geen premieachterstand bestaat, bij de oude pensioenuitvoerder veilig gesteld. In geval van faillissement van de werkgever zijn deze aanspraken gegarandeerd.
Eventuele bijbetalingslasten als gevolg van waardeoverdracht kunnen mogelijk uit de failliete boedel worden voldaan, maar dat is onzeker. De pensioenwetgeving schrijft niet voor wie deze lasten moet voldoen als zij niet uit de boedel kunnen worden betaald. De praktijk is divers. Sommige grote werkgevers hebben de bijbetalingslasten meeverzekerd. Kleine werkgevers doen dat doorgaans niet. Als een werkgever zonder dekking voor deze lasten, failliet gaat, zal de waardeoverdracht vaak niet doorgaan omdat de failliete werkgever de verschuldigde bijbetaling niet kan voldoen. Als er wel een dekking is voor de bijbetalingslast, worden de uitgaande waardeoverdracht en de bijbetaling normaal uitgevoerd.
Als geen pensioenuitvoerder of werkgever de bijbetalingslasten voldoet, kan het zijn dat de werknemer deze zelf betaalt, maar bij hoge lasten ligt dat uiteraard niet voor de hand. Ook is het mogelijk dat de waardeoverdracht dan doorgaat zonder dat wordt bijbetaald, maar dat zal ten koste gaan van de in te kopen pensioenaanspraken van de werknemer. Het is aan de werknemer om dit af te wegen bij het al dan niet willen doen aan waardeoverdracht.
Wat gebeurt er in dat geval: is waardeoverdracht mogelijk en wie neemt het verschil voor zijn rekening: de nieuwe werkgever, de werknemer of de pensioenverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten werkgevers anno 2011 afspraken met (vertrekkende!) werknemers, om bijbetalingskosten te voorkomen, vormgeven aangezien de door u gemelde afspraken (zie uw antwoord 4 van 29 november 2011 op eerdere vragen2 toezien op inkomende waardeoverdrachten van indiensttredende werknemers terwijl de bijbetaling anno 2011 juist toeziet op bijbetaling voor uitdiensttredende werknemers.
In mijn antwoord 4 van 29 november 2010 vermeld ik dat afhankelijk van de rente de oude of de nieuwe werkgever met bijbetalingslasten kan worden geconfronteerd. Hoewel ook oude werkgevers vertrekkende werknemers kunnen vragen af te zien van waardeoverdracht, realiseer ik me dat dit niet altijd zal lukken. Zo zal een werknemer die na een arbeidsconflict vertrekt, niet snel bereid zijn rekening te houden met bijbetalingslasten van zijn oude werkgever. Zoals ik in mijn brief van 16 juni jl. over de bijbetalingsproblematiek bij waardeoverdracht heb aangeven, zullen de bestaande mogelijkheden tot beperking van de bijbetalingsproblematiek in de praktijk niet altijd (kunnen) worden benut. Daarom heb ik in die brief een tweetal varianten geschetst voor een additionele, meer generieke (tijdelijke) oplossing. Over die varianten ben ik in overleg met pensioenuitvoerders en sociale partners.
Hoe verhouden zich uw antwoorden 5 en 6 (en uw opmerking tijdens het algemeen overleg pensioenen in april 2011) tot uw antwoord 3 en 4 van 29 november 2011, waarin is toegezegd dat uiterlijk in het 1e kwartaal van 2011 de Kamer zal worden geïnformeerd hoe schrijnende betalingskwesties kunnen worden weggenomen of beperkt?
De analyse van deze complexe problematiek en het overleg daarover met pensioenuitvoerders en sociale partners, hebben iets meer tijd gekost dan voorzien. Met mijn brief aan de Kamer van 16 juni jl. over de bijbetalingsproblematiek bij waardeoverdracht heb ik de toezegging ingelost.
Deelt u de mening zoals verwoord in het pensioenweblog: «Bijbetalen bij waardeoverdracht pensioen ex-werknemers»3 dat « Op deze manier worden de reserves van verzekeraars up-to-date gehouden. Verzekeringsmaatschappijen hebben dus wel degelijk een financieel belang bij het in stand houden van dit, inmiddels achterhaalde, systeem»?
Ik deel deze mening niet. Ook verzekeraars zijn niet gebaat bij het moeten betalen van hoge bijbetalingslasten door werkgevers. Dat zijn toch hun klanten, die onaangenaam verrast zullen zijn als deze lasten opdoemen. Bovendien vloeit de bijbetalingssystematiek voort uit een essentiële verschil tussen verzekeraars en fondsen. Verzekeraars zijn, anders dan fondsen, niet opgericht om solidariteit te organiseren. Dat betekent dat verzekerde werkgevers uiteindelijk hun eigen lasten moeten dragen, terwijl fondsen deze kunnen uitsmeren over de collectiviteit van alle aangesloten werkgevers en over een langere periode. Als verzekeraars, anders dan nu, de bijbetalingslasten zouden moeten betalen in plaats van individuele werkgevers, zouden verzekeraars deze lasten alsnog verhalen op de individuele werkgever. Dit hangt er ook mee samen dat het in de praktijk bij verzekeraars vaker gaat om kleine regelingen en bij fondsregelingen om (veel) meer deelnemers. Daarom zullen bij verzekerde regelingen de bijbetalingslasten op regelingniveau doorgaans omvangrijker zijn dan bij fondsen. Tevens zullen door de kleinere omvang de in- en uitgaande waardeoverdrachten bij een verzekerde regeling elkaar minder vaak in evenwicht houden dan bij een fondsregeling. Door deze verschillen dragen werkgevers met een verzekerde regeling de bijbetalingslasten zelf.
Ten slotte wijs ik erop – zoals ik eerder deed in de antwoorden van 29 november 2010, in de planningsbrief over pensioenonderwerpen van 1 december 20104 en ook in mijn brief van 16 juni jl. – dat nog dit jaar een start wordt gemaakt met een fundamentele discussie over waardeoverdracht.
Doden die zijn gevallen op Papoea als gevolg van ingrijpen door de lokale politie |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de doden die zijn gevallen op Papoea als gevolg van ingrijpen door de lokale politie?1
Ja, ik heb daar met zorg kennis van genomen.
Hoe beoordeelt u de oproep van Amnesty om een effectief en onafhankelijk onderzoek te doen naar deze gebeurtenissen?2 Bent u van mening dat de Indonesische autoriteiten hieraan hebben voldaan? Zo nee, op welke manier zult u de start van een dergelijk onderzoek bevorderen?
Ik onderschrijf het belang van effectief en onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen. Ik heb vernomen dat de Indonesische politie een onderzoek is gestart naar deze kwestie. Daarnaast heeft het provinciale parlement, in samenwerking met de officiële mensenrechtencommissie Komnasham Papua, het Dogiyai district bezocht om de gebeurtenissen te onderzoeken. Beide onderzoeken zijn nog niet afgerond. Ik heb de Nederlandse ambassade in Jakarta opdracht gegeven dit op de voet te blijven volgen.
Deelt u de mening dat de politie op Papoea een cruciale functie heeft bij de verbetering van de mensenrechtensituatie op Papoea? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier krijgt deze gedachte vorm in de toekomstige ontwikkelingsrelatie met Indonesië?
Ik deel de mening dat het correct functioneren van de politie van groot belang is voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Papoea. Om deze reden heeft de Nederlandse ambassadeur in Indonesië tijdens een recent bezoek aan Papua dan ook met het hoofd van de politie gesproken over de mensenrechtensituatie en het optreden van de politie. Daarnaast vonden gesprekken plaats met de legercommandant en de lokale mensenrechtenorganisatie Komnasham Papua.
Op dit moment wordt onderzocht in hoeverre Nederland steun kan blijven geven aan de hervormingen van de politie in Indonesië.
Welke initiatieven heeft u inmiddels ondernomen om tot een open en constructief overleg over Papoea met Indonesië te komen, waartoe u werd opgeroepen in de motie Van der Staaij c.s.?3
Mede op Nederlands initiatief is tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog van 9 maart jl. gesproken over mensenrechtenschendingen in Papua. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Van der Staaij om in internationaal verband te streven naar een open en constructieve dialoog over Papoea met Indonesië.
Het bericht "Wrak krijgt kenteken" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wrak krijgt kenteken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het artikel beschreven verschijnsel een zeer ongewenst effect van EU-regelgeving is? Zo nee, waarom niet?
Het Europese Hof van Justitie heeft op 20 09 2007 (C-297/05) een uitspraak gedaan over de Nederlandse importprocedure van voertuigen uit andere EU-landen. Het Hof achtte de door Nederland uitgevoerde verplichte identiteitscontroles van deze voertuigen niet strijdig met de Europese regelgeving. Hiertegen had de Europese Commissie bezwaar aangetekend bij het Hof. Het Hof stelde Nederland op dit punt in het gelijk.
De tot dan toe door Nederland verplichte technische controle werd wel strijdig bevonden met het EU verdrag. De RDW voerde echter deze controles sedert 1 januari 2006 al niet meer uit.
Zie verder de antwoorden op onderstaande vragen.
Deelt u ook de mening dat het van het grootst mogelijke belang is dat de verplichte APK keuring voor auto’s uit Europese lidstaten direct bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?
De RDW controleert de identiteit van te importeren voertuigen. Volgens de Europese regelgeving mag de RDW geen technische controle uitvoeren, dus ook geen APK. Wel is na het verstrekken van het Nederlands kenteken de Nederlandse APK-regelgeving van toepassing. Indien van toepassing heeft de eigenaar de keuze een APK tegelijk met de registratie door de RDW te laten uitvoeren, of na de registratie bij een APK-erkenninghouder. Bij niet naleving hiervan volgt een sanctie. Bij grote schade aan het voertuig plaatst de RDW een Wacht-op-keuren signaal in het kentekenregister. In deze situatie ontvangt de eigenaar geen compleet kenteken en mag met het voertuig geen gebruik worden gemaakt van de weg. Na herstel van het voertuig moet de eigenaar het voertuig opnieuw voor een schadekeuring bij de RDW aanbieden. Het betreft hier een schadevoertuig als bedoeld in artikel 58 tweede lid onder d van de Wegenverkeerswet 1994.
Volgt u de stelling dat het faciliteren van autodiefstal en het omkatten van auto’s nooit het gevolg mag zijn van EU-regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Door de identificatiecontrole die bij invoer van een voertuig vanuit een EU-lidstaat wordt toegepast wordt het omkatten lastig gemaakt en zeker niet bevorderd.
Deelt u de mening dat, vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, dit ook een zeer onwenselijke gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?
Het huidige regime is sedert vijf jaar in werking. De door Nederland uitgevoerde identiteitscontroles geven geen aanleiding om te veronderstellen dat er meer voertuigen dan voorheen zijn omgekat. Er is geen verband tussen het vervallen van een APK-keuring, verplicht uitgevoerd door de RDW en een verhoogde kans op autodiefstal en omkatten. Ook zijn mij geen negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid bekend.
Deelt u de mening dat deze versoepeling van het invoeren van auto's een zodanig negatief effect heeft, dat deze door Nederland direct teruggedraaid dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.