Het bericht dat provincies de burger niet laten meebeslissen |
|
Gerard Schouw (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op met het bericht «Provincies laten burger niet meebeslissen»?1
In het betreffende bericht wordt verwezen naar een op verzoek van het ministerie van EL&I uitgevoerde beknopte inventarisatie van burgerparticipatie in provinciaal landschapsbeleid. Een van de conclusies van de onderzoekers is dat er een grote hoeveelheid en diversiteit aan instrumenten is die door de provincies wordt toegepast. In alle fasen van de beleidscyclus zetten provincies beleidsinstrumenten met een component burgerparticipatie in. Burgers worden vooral geïnformeerd, geconsulteerd en een adviserende rol gegeven. Naar mijn mening doet het bericht onvoldoende recht aan de inspanningen die provincies op dit terrein worden verricht.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja op welke manier u samen met de provincies een «dialoog over burgerparticipatie en landschap» aangaat zoals wordt aanbevolen door het rapport «Burgerparticipatie in provinciaal landschapsbeleid»?2
In de Agenda Landschap is onder het motto «het wordt mooier als u meedoet» het belang van de betrokkenheid van burgers en ondernemers bij het landschap onderschreven. In het kader van deze Agenda – die inmiddels vrijwel is afgerond – heeft het rijk een aantal acties uitgevoerd om te helpen faciliteren dat betrokkenheid bij en participatie van burgers in het landschap wordt versterkt. Zo is onder meer samen met de provincies en een aantal andere partijen een communicatiecampagne «Een mooier Landschap, maak het mee» gestart, is een vijftal burgerinitiatieven ondersteund met kennis en procesbudget en heeft een Community of Practice plaatsgevonden voor lokale landschapscoördinatoren die participatie van burgers in het landschapsbeleid willen versterken. Daarnaast heeft onderzoeksinstituut Alterra uitgebreid onderzoek verricht naar vele aspecten van burgerparticipatie in relatie tot landschap hetgeen geresulteerd heeft in een vijfdelige reeks Burgers en Landschap. Er is dus al sprake van een gesprek over burgerparticipatie, niet alleen met provincies maar met een bredere groep van betrokkenen die van betekenis is voor het landschap.
Klopt de conclusie dat het huidige proces de betrokkenheid van burgers beperkt tot mee praten, zonder ze een rol te geven in het meebeslissen en bijdragen aan landschapsbeleid? Deelt u de mening dat lokaal draagvlak voor landschap essentieel is voor de realisatie van de provinciale doelen voor landschap?
Vanzelfsprekend – en daarin verschilt landschapsbeleid niet van andere beleidsvelden – is lokaal draagvlak essentieel voor het bereiken van doelen. Zoals ook uit dit onderzoek blijkt, laat de praktijk een grote variatie zien in de wijze waarop burgers worden betrokken bij het landschapsbeleid.
De conclusie zoals hier door u verwoord deel ik niet. De onderzoekers constateren dat door de provincies met name de eerste drie treden van de participatieladder (informeren, raadplegen en adviseren) worden benut bij het betrekken van burgers. Het coproduceren en meebeslissen door burgers is, aldus de provinciale respondenten, meer aan de orde op het lokale niveau. Dat wil zeggen bij concrete projecten. Hiervan zijn overigens ook inspirerende voorbeelden bekend.
Wat is uw reactie op de conclusie dat slechts een kleine groep actieve burgers geactiveerd wordt? Deelt u de mening dat het betrekken van burgers bij de hogere treden van de participatieladder zou kunnen leiden tot een hogere mate van betrokkenheid bij het landschapsbeleid op provinciaal niveau?
Actieve burgers vragen om een andere overheid. In het algemeen blijkt uit de praktijk dat het betrekken van grote en diverse groepen burgers bij beleid, hoe gewenst ook, een lastige opgave is. Dit vraagt om een nieuwe ambtelijke, bestuurlijke en politieke cultuur die nog volop in ontwikkeling is. Dit geldt des te meer wanneer er niet alleen sprake is van burgerparticipatie maar van burgerinitiatief. In het najaar zullen wij de Tweede Kamer hier nader over informeren met de agenda hedendaags burgerschap. Deze is aangekondigd in de brief over de wijkenaanpak van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 30 995, nr. 87).
Zoals u weet heeft het kabinet besloten een groot deel van de taken met betrekking tot het landschaps- en natuurbeleid te decentraliseren naar de provincies. Ik hecht er aan te vermelden dat het aan de provincies – en gemeenten – zelf is te besluiten op welke wijze zij burgers willen betrekken bij de ontwikkeling en -uitvoering van hun landschapsbeleid.
Wij ondersteunen andere overheden daar wel in. Zo werkt de Vereniging Nederlandse Gemeenten samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan het programma In Actie met Burgers. Dit programma richt zich op het stimuleren van burgerparticipatie bij beleid op het lokale niveau door lokale bestuurders te informeren en hen te stimuleren burgers beter te betrekken bij beleid en ruimte te bieden voor burgerinitiatieven. Ook (ambtelijke) professionals worden ondersteund. Zie onder meer het participatieportal.nl.
Het Centrum Publieksparticipatie (CPP) werkt in opdracht van verschillende departementen. Het adviseert over de wijze waarop het publiek passend en professioneel betrokken wordt bij de besluitvorming over projecten en ondersteunt waar nodig de bewaking van het participatieproces en de uitvoering ervan. Het CPP gaat zich de komende maanden oriënteren op verbreding van haar dienstverlening naar provincies en gemeenten. Verder is er vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aantal publicaties verschenen die tot doel hebben verschillende doelgroepen te helpen bij het vormgeven van burgerparticipatie, zoals «Procesbegeleiding in participatietrajecten» voor professionals en «De raad en burgerparticipatie» voor (nieuwe) raadsleden.
Deelt u de mening dat het van belang is een grote, afwisselende groep burgers te betrekken bij het landschapsbeleid? Op welke wijze denkt u een evenwichtigere participatie te kunnen realiseren? Vindt u dat de noodzaak hiervoor toeneemt bij verdere decentralisatie van het beleid naar de provincies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u aanleiding stappen te ondernemen om de participatiegraad van burgers bij provinciaal landschapsbeleid te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen wilt u ondernemen? Kunt u de Kamer ook in de toekomst informeren over de ontwikkeling van de mate van betrokkenheid van burgers bij het beleid?
Zie antwoord vraag 4.
Verwacht u een hogere betrokkenheid en participatie van burgers bij de taken die u voornemens bent te decentraliseren, wanneer deze zijn gedecentraliseerd? Hoe wilt u de participatie bij deze te decentraliseren taken stimuleren? Zijn er vergelijkbare onderzoeken voor andere recent gedecentraliseerde bevoegdheden of voor beleidsterreinen waar de komende jaren sprake is van een nieuwe decentralisatieslag?
Zie antwoord vraag 4.
De bouw van Iraanse raketbases in Venezuela |
|
Marcial Hernandez (PVV), Louis Bontes (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Is this the second missile crisis? Iran to build mid-range rocket bases in Venezuela»1 en «Die Welt: Iran building rocket bases in Venezuela»2, en het artikel «Venezuela: A Nuclear Profile»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van deze nieuwsberichten en van het artikel van de Carnegie Foundation?
De regering is bekend met de berichten over de samenwerking tussen Iran en Venezuela op militair gebied, zoals die regelmatig in de pers verschijnen. De Venezolaanse regering heeft de berichten overigens uitdrukkelijk ontkend en de Nederlandse regering kan niet bevestigen dat deze berichten op waarheid berusten.
Ervan uitgaand dat de nieuwsberichten op waarheid berusten, welke internationale verbodsbepalingen en verdragen worden dan door Iran en Venezuela geschonden? Wat gaat u ter zake ondernemen in internationale fora en in de richting van de regering van Venezuela?
Hoewel de Nederlandse regering niet kan bevestigen dat deze berichten op waarheid berusten en het daardoor niet mogelijk is vast te stellen of internationale verbodsbepalingen en verdragen worden geschonden, kan een intensievere relatie tussen Venezuela en Iran ernstige en onwenselijke ontwikkelingen met zich meebrengen. Het mag bijvoorbeeld niet leiden tot omzeiling van het tegen Iran ingestelde VN-sanctieregime. Naleving van deze en andere bepalingen heeft onverkort de aandacht van de Nederlandse regering. Als er voldoende aanwijzingen zijn dat deze niet worden nageleefd zal dit aan de orde worden gesteld in de geëigende fora.
Ervan uitgaand dat de nieuwsberichten op waarheid berusten, welke gevolgen heeft de bouw van Iraanse raketinstallaties in Venezuela dan voor de veiligheid van Nederlands grondgebied en voor het strategisch concept van de NAVO?
Aangezien de Nederlandse regering niet kan bevestigen dat deze berichten op waarheid berusten, kan ik geen uitspraak doen over de gevolgen voor de veiligheid van het grondgebied van het Koninkrijk. Voor de goede orde zij vermeld dat de Beneden- en Bovenwindse Eilanden niet behoren tot het NAVO-verdragsgebied.
Hoe beoordeelt u de steeds intensiever wordende strategische, politieke en militaire samenwerking tussen het islamofascistische mullahregime in Teheran en het regime van de socialistische dictator Hugo Chávez?
Het is bekend dat President Chávez sterke banden nastreeft met de regering in Teheran. Dit uit zich onder andere in het feit dat hij gedurende zijn presidentschap tot nu toe negen bezoeken aan dat land heeft gebracht. Ook president Ahmadinejad bezocht Venezuela al diverse malen en benadrukt de sterke banden tussen beide landen. Tijdens de bezoeken van beide staatshoofden zijn samenwerkingsakkoorden gesloten op het gebied van handel, energie, cultuur, transport en woningbouw. De bilaterale handel is de afgelopen jaren volgens Venezuela sterk gegroeid. De Nederlandse regering blijft de ontwikkeling van de relatie tussen beide landen aandachtig volgen.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De recente vastgoedfraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenboete voor belastingfraude in vastgoedsector»?1
Ja.
Hoe zijn de FIOD en de Belastingdienst deze grootschalige vastgoedfraude op het spoor gekomen?
Naar aanleiding van diverse signalen over onregelmatigheden in de bouwsector en als vervolg op een in 1997 gestart project is de Belastingdienst in 2007 gestart met een nieuwe projectmatige aanpak van deze sector. Door middel van een thematische aanpak waarin alle belastingmiddelen, alle vormen van toezicht en alle segmenten zijn betrokken heeft de Belastingdienst in afgelopen vier jaar een groot aantal verschijnselen onderzocht. Daarbij zijn risicosignalen geselecteerd op basis waarvan verder onderzoek is verricht. Er is dus geen sprake van één fraude of één enkele fraudemethodiek. Dit dieper gaande onderzoek leidde in de helft van het aantal gevallen tot fiscale correcties. Bij deze correcties kon in bijna alle gevallen worden volstaan met het opleggen van (navorderings)aanslagen en boetes. De Belastingdienst hanteert voor al deze activiteiten de naam «Nokvorst».
In een beperkt aantal gevallen werd fraude vermoed van een zodanige aard of omvang dat deze viel binnen het bereik van de aanmeldings- transactie en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen). De bespreking van deze gevallen in het tripartiete overleg (overleg onder leiding van het Openbaar Ministerie, met de FIOD en de Belastingdienst) leidde ertoe dat uiteindelijk acht gevallen voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking zijn gekomen binnen het thema Nokvorst. In het tripartiete overleg worden gevallen besproken waarvan vermoed wordt dat opzet in het spel is. In het overleg wordt bepaald welke van de betrokken rechtspersonen en/of natuurlijke personen in aanmerking komen voor strafrechtelijke handhaving. Bij deze keuze spelen diverse factoren een rol, zoals de strafrechtelijke bewijsbaarheid, de omvang van het nadeel, de persoon van verdachte, de betrokkenheid van een facilitator, recidive en de beschikbare capaciteit bij de aan het overleg deelnemende partijen. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het fiscale nadeel minimaal € 125 000 moet bedragen, hoewel dat geen absolute grens is. De absolute ondergrens voor strafrechtelijke vervolging bedraagt € 10 000 voor particulieren en € 15 000 voor ondernemers.2 Uiteraard blijft voor gevallen die daaronder zitten wel het fiscale boete-instrumentarium beschikbaar.
Tussen de deelnemers aan het tripartiete overleg is sprake van een goede en nauwe samenwerking.
Dit soort zaken wordt primair fiscaal aangepakt. Het fiscale boete-instrumentarium is toegepast en is met name in de strafmaat (speciale preventie en vergelding) effectief. Bovendien moet uiteraard altijd de verschuldigde belasting alsnog worden voldaan. Daarnaast heeft de Belastingdienst met het oog op efficiënte inzet van schaarse capaciteit diverse andere activiteiten ingezet (bijvoorbeeld voorlichting en samenwerking met andere toezichthouders) die de compliance in de vastgoedsector hebben bevorderd. Ook is het thema vastgoed nog steeds een prominent onderdeel binnen het toezicht en in het handhavingsarrangement tussen het OM en de Belastingdienst
Er is naar onze mening bij deze aanpak zodoende sprake van een passende inzet van en verhouding tussen het fiscale en strafrechtelijke instrumentarium.
Is, na het ontdekken van de grootschalige fraude, het Openbaar Ministerie (OM) direct ingeschakeld? Kan gesproken worden van een goede samenwerking tussen het OM enerzijds en de FIOD en de Belastingdienst anderzijds? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeveel van de 600 bedrijven wordt een strafrechtelijk onderzoek gestart of is dit gestart? Is er voldoende capaciteit bij het OM om alle bedrijven strafrechtelijk te vervolgen indien nodig? Zo nee, hoe en op basis van welke criteria heeft u de beschikbare capaciteit ingezet? Zou een grotere groep (strafrechtelijk en fiscaal) onderzoekers tot een beter resultaat hebben geleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn er niet meer mensen ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de natuurlijke personen achter de rechtspersonen ook vervolgd? Zo nee, waarom niet in het licht van de onwenselijkheid van klassenjustitie? Zo ja, in hoeveel gevallen is vervolging ingezet?
Ja. In de eerdergenoemde acht gevallen die voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking kwamen, zijn op dit moment 17 natuurlijke personen als verdachte aangemerkt. Ten aanzien van 9 van hen is het besluit genomen hen te vervolgen; deze procedures zijn nog niet afgerond. Ten aanzien van 6 andere verdachten is nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De overige 2 verdachten hebben een transactie geaccepteerd van respectievelijk 120 uur werkstraf en € 15 000.
De provincie Utrecht die een bedrijf opricht |
|
André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Provincie pakt bedrijventerreinen aan met ontwikkelingsmaatschappij Utrecht»1 en het rapport «Nadere risicoanalyse en conceptstatuten Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht N.V.»?2
Ja.
Bent u voornemens goedkeuring te verlenen aan de oprichting van de NV? Zo ja, wat zijn de overwegingen om een provincie een NV op te laten richten? Zijn er andere provincies die ook NV’s oprichten of daartoe aanvragen hebben ingediend?
Op 9 mei jl. heb ik goedkeuring verleend aan de provincie Utrecht om de Ontwikkelingsmaatschappij NV op te richten. Bij het verlenen van goedkeuring wordt getoetst of het besluit van de provincie niet in strijd met het recht of het algemeen belang is. Het privaatrechtelijke instrument van een NV biedt de provincie de mogelijkheid om samen met gemeenten en private partijen de herstructurering van bedrijventerreinen ter hand te nemen zonder daar grote (financiële) risico’s bij te lopen. Provincies kiezen er om diverse redenen voor om publieke taken onder te brengen bij privaatrechtelijke rechtsvormen zoals stichtingen en vennootschappen. Een privaatrechtelijke rechtsvorm wordt met name gekozen voor taken die uitvoering, dienstverlening of beheer betreffen. Alle provincies in Nederland hebben in de afgelopen jaren gekozen om bepaalde taken onder te brengen in een privaatrechtelijke rechtsvorm.
Dat betekent niet dat alle publieke taken door decentrale overheden ondergebracht kunnen worden in een privaatrechtelijke rechtsvorm. De overheid heeft een bijzondere positie vanwege de publiekrechtelijke bevoegdheden waarover zij beschikt. Dat vraagt om een zorgvuldige afweging bij de oprichting van of deelneming in een privaatrechtelijke rechtsvorm door decentrale overheden. Gemiddeld krijg ik op jaarbasis ongeveer 10 aanvragen van provincies voor goedkeuring voorgelegd.
Waar komt het geldbedrag van vijf miljoen euro vandaan dat in de Ontwikkelmaatschappij Utrecht wordt gestoken? Wordt dit bedrag bovenop het provinciefonds verstrekt?
In het Convenant Bedrijventerreinen 2010–2020 dat is vastgelegd tussen het Rijk, het IPO en de VNG is vastgelegd dat verouderde bedrijventerreinen duurzaam moeten worden geherstructureerd. Hiervoor heeft het Rijk middelen gereserveerd. Deze middelen zijn toegevoegd aan het provinciefonds.
Gaat u dit bedrag inhouden op het provinciefonds wanneer het onzekere ondernemersavontuur dat de provincie aangaat tot verlies lijdt?
Nee.
Vindt u dat de provincie Utrecht zich op glad ijs begeeft omdat bestuurshandelingen kunnen leiden tot (financiële) aansprakelijkheid en de provincie Utrecht toch toezicht zal moeten houden op de NV omdat ze daar 15 miljoen euro belastinggeld in heeft gestoken?
De Provincie Utrecht is 100% aandeelhouder van de Ontwikkelingsmaatschappij NV. Daardoor heeft de provincie de mogelijkheid via de Raad van Commissarissen invloed uit te oefenen op de besluiten van de NV. De financiële risico’s zijn overzichtelijk en beperkt tot het bedrag dat de provincie aan de NV beschikbaar heeft gesteld.
Vindt u dat hier sprake is van staatssteun?
Nederlandse decentrale overheden zijn zelf verantwoordelijk voor de correcte naleving van de staatssteunregels. De beoordeling of er al dan niet sprake is van staatssteun is in dit geval dan ook aan de provincie zelf, niet aan de minister van BZK. Die heeft in decentrale staatssteunzaken vooral een coördinerende rol, met name bij meldings- en klachtprocedures.
In het kader van de goedkeuringsprocedure van art. 158 Provinciewet (zie ook antwoord 2) is nagegaan of de provincie aandacht had besteed aan de staatssteunregels. Gebleken is dat de provincie de oprichting van de Ontwikkelingsmaatschappij, uitgebreid aan die regels heeft getoetst, en daarbij onder meer externe deskundigen heeft ingeschakeld. De provincie heeft vervolgens geen melding bij de Europese Commissie gedaan, waaruit mag worden geconcludeerd dat zij van mening was dat er geen sprake was van (meldingsplichtige) staatssteun.
Vindt u dat er sprake is van eerlijke concurrentie wanneer de provincie Utrecht een bedrijf opricht dat zich op de vastgoedmarkt gaat begeven?
Ja. In lijn met het advies van de Taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen (september 2008) is de verzakelijking van de bedrijventerreinenmarkt een belangrijke strategische lijn voor een succesvolle aanpak van de bedrijventerreinenproblematiek. Een kenmerk van de huidige bedrijventerreinenmarkt is echter dat dit een overheidsmarkt is waar de vastgoedmarkt slechts beperkt aanwezig is. De Taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen adviseert om Regionale Ontwikkelingsbedrijven op te zetten en te versterken als voertuig voor de regionale uitvoering van de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. Met de Ontwikkelingsmaatschappij NV kan volgens de provincie Utrecht de herstructurering van zowel het publieke domein als van private kavels en panden stimuleren door strategisch in te grijpen, daar waar de markt het niet (voldoende) oppakt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat provincies eigen bedrijven oprichten en zich daarmee aan de democratische controle van de Provinciale Staten onttrekken?
Nee. Het besluit tot oprichting van of deelneming in een privaatrechtelijke organisatie neemt een provincie op grond van artikel 158 van de Provinciewet. Het besluit van Gedeputeerde Staten wordt voor wensen en bedenkingen voorgelegd aan Provinciale Staten. Via tenminste de jaarstukken, in het bijzonder de paragraaf Verbonden Partijen en de in de paragraaf weerstandsvermogen opgenomen eventuele risico’s, legt Gedeputeerde Staten jaarlijks verantwoording af aan Provinciale Staten over de resultaten van de deelneming en of privaatrechtelijke organisatie.
Wat vindt u als medefinancier van de grote overhead die gevormd wordt door het bestuur, de directie en de commissarissen van de NV?
De provincie Utrecht voert op dit punt zijn eigen beleid binnen de landelijke kaders. Dit betekent dat de provincie een eigen verantwoordelijkheid als aandeelhouder bezit om het beleid ten aanzien van de samenstelling van het bestuur te bepalen. De democratische controle ligt bij Provinciale Staten.
Extra bijdragen die ROC’s vragen in verband met opleidingsgebonden kosten |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de situatie dat het Alkmaarse Horizon College naast het gewone schoolgeld een extra bijdrage voor opleidingskosten voor onder meer software in rekening heeft gebracht en een ouder die het bedrag niet betaalde bedreigde met blokkade van de schoolpas van zijn zoon en inschakeling van een deurwaarder?1
Het is de scholen in beginsel toegestaan een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage van hun studenten te vragen. De hoogte en aanwending ervan (extra voorzieningen en activiteiten, bijvoorbeeld niet-verplichte excursies) mag de school zelf bepalen. De student bepaalt op zijn beurt zelf of hij/zij van de extra voorzieningen en activiteiten gebruik wenst te maken. Het gebruik is geen verplichting en de betaling is alleen verplicht, indien de student ervoor getekend heeft. De school dient expliciet te wijzen op het niet verplichte karakter van deze extra vrijwillige bijdrage. De school moet inzichtelijk maken waaraan de niet-wettelijke bijdrage wordt besteed zodat de deelnemer een onderbouwde afweging kan maken of hij/zij gebruik wenst te maken van de extra faciliteit die door de instelling wordt geboden en of hij/zij bereid is de door de instelling daarvoor gevraagde prijs te betalen.
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de Wet Educatie Beroepsonderwijs). Na inschrijving moet een deelnemer gebruik kunnen maken van onderwijs- en examenvoorzieningen. Lesmateriaal hoort in principe niet betaald te worden via de niet-wettelijke bijdrage, omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. Boeken en specifiek voor de beroepsopleiding noodzakelijke leermiddelen zoals gereedschappen/werkkleding en dergelijke die eigendom worden van de deelnemer zijn wel voor rekening van de deelnemer. Dit is uitgewerkt in het servicedocument «vrijwillige bijdrage», dat in samenwerking tussen JOB en de MBO Raad in 2004 tot stand is gekomen is. Indien blijkt, dat een instelling toch het verplichte lesmateriaal bij deelnemers in rekening brengt, kan de inspectie de desbetreffende instelling daarop aanspreken en indien nodig zal ik een bekostigingssanctie treffen.
In de JOB brochure over schoolkosten die met betrokkenheid van OCW tot stand is gekomen wordt voorts met voorbeelden aangegeven wat wel en wat niet onder de vrijwillige bijdrage mag vallen. Bijvoorbeeld software die de student alleen in de les nodig heeft mag niet onder de vrijwillige bijdrage vallen.
Bij een verschil van mening over het innen van de niet-wettelijke bijdrage vind ik het inschakelen van een incassobureau een zeer zwaar middel om «haar gelijk te halen»; Evenmin vind ik een blokkade van de schoolpas geschikt. Eerst moeten andere mogelijkheden om een probleem tussen partijen in der minne te schikken, zijn uitgeprobeerd. Toegang tot onderwijs mag niet geweigerd worden op grond van het niet betalen van een vrijwillige bijdrage.
Hoe beoordeelt u het geval van de leerling die voor zijn opleiding bloemschikken wekelijks voor € 30 bloemen moet kopen en van de leerling die voor de koksopleiding voor honderden euro’s eigen ingrediënten en verplicht een kookboek moet aanschaffen?
Leermiddelen, zoals studieboeken, werkkleding, gereedschappen en dergelijke die noodzakelijk zijn voor het volgen van de gekozen beroepsopleiding en eigendom worden van de deelnemer zijn voor rekening van de deelnemer.
Lesmateriaal hoort in principe niet bij de student in rekening te worden gebracht omdat daarvoor de rijksbijdrage bedoeld is. Sommige opleidingen krijgen een hogere rijksbijdrage vanwege de hogere opleidingskosten. Ingrediënten en materialen die tijdens de beroepsopleiding verwerkt worden horen in principe niet in rekening gebracht te worden bij de deelnemer.
Over extra bijdragen voor leermiddelen die noodzakelijk zijn voor het volgen van de beroepsopleiding kunnen school en deelnemer wel extra afspraken maken middels een overeenkomst. De extra bijdragen kunnen echter nooit eenzijdig «verplicht» worden opgelegd en de toegang tot de school kan dan ook niet geweigerd worden als een dergelijke overeenkomst over extra bijdragen niet wordt getekend.
De school hoort in alle gevallen transparant te zijn vóór aanvang van de opleiding ten aanzien van welke noodzakelijke kosten een deelnemer moet maken voor het kunnen volgen van de beroepsopleiding en welke vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage gevraagd wordt.
Ik ben me ervan bewust, dat de praktijk een grijs gebied laat zien en het niet altijd even duidelijk is welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen.
Ik zal JOB en de MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen dat als leidraad kan dienen voor de scholen en de bve-instellingen hiervan in kennis stellen.
Klopt het dat scholen met zulke praktijken wegkomen doordat veel ouders en mbo-studenten niet weten dat het helemaal niet mag? Zo ja, hoe beoordeelt u deze werkwijze die kennelijk steeds meer een gewoonte aan het worden is in het onderwijs?
Het klopt, dat ouders en mbo-studenten niet precies weten wat wel en niet als vrijwillige bijdrage naast het verplichte les- en cursusgeld krachtens artikel 8.1.4. van de WEB gevraagd mag worden. Vanwege de toename in klachten die JOB ontving over extra schoolkosten heeft JOB recentelijk, in overleg met het ministerie van OCW, een brochure over «Schoolkosten, wat zijn de regels over extra kosten op het mbo?» uitgebracht. Deze brochure is bedoeld voor mbo-studenten en ouders en geeft uitleg over de regels voor extra schoolkosten weer alsook zeer concrete voorbeelden over wat wel en niet onder de vrijwillige bijdrage mag vallen.
Het is belangrijk, dat studenten en ouders hierover goed geïnformeerd worden.
De instellingen hebben hier primair een taak in. Zij horen inzichtelijk te maken waaraan de niet-wettelijke bijdrage wordt besteed. Een deelnemer dient een onderbouwde afweging te kunnen maken of hij gebruik wenst te maken van de extra faciliteiten die door de instelling aan de deelnemer worden geboden en of hij bereid is de door de instelling daarvoor gevraagde bijdrage te betalen. Ik zal JOB en de MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen dat als leidraad kan dienen voor de scholen. De JOB brochure «Schoolkosten, wat zijn de regels over extra kosten op het mbo?» kan hierbij als input dienen.
Wat gaat u tegen deze praktijken ondernemen? Is dat in de vorm van informatie aan ouders en mbo-studenten of aanspreken van de ROC’s? Welke instrumenten heeft u om de scholen hierop aan te spreken?
Er zijn meerdere instrumenten om deze situaties tegen te gaan.
Met de recentelijk uitgebrachte brochure van JOB «Schoolkosten, wat zijn de regels over extra kosten op het mbo?» worden mbo-studenten en ouders beter geïnformeerd.
De inspectie houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels. Indien blijkt, dat een instelling zich niet aan de regels houdt, zal ik de desbetreffende instelling daarop zeker aanspreken en indien nodig een bekostigingssanctie treffen.
Ik zal JOB en MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen dat als leidraad kan dienen voor de scholen en ik zal de bve-instellingen per brief hiervan in kennis stellen.
Een niet onbelangrijk instrument is de medezeggenschap. Studentenraden hebben een instemmingsrecht met betrekking tot de hoogte en de besteding van de vrijwillige bijdrage, alsmede de wijze waarom deze bijdrage tussen deelnemer en bevoegd gezag wordt overeengekomen. De studentenraden kunnen er ook op toezien, dat een instelling inzichtelijk maakt waaraan de vrijwillige bijdrage wordt besteed. Studentenraden zijn nu bij ca. de helft van de bve-instellingen ingevoerd. Het is zaak dat binnen zeer korte termijn de studentenraden bij alle bve-instellingen actief zijn.
Als in de sfeer van voorlichting alle mogelijkheden zijn benut en er toch nog teveel klachten komen, zal ik over een jaar in overleg met JOB en de Onderwijsinspectie bezien of aanscherping van de WEB artikel 8.1.4. Onderwijsbijdragen» kan bijdragen aan transparantie en betere naleving.
Welke waarborgen bestaan er voor ouders en mbo-studenten die van hun goed recht gebruik maken om zulke rekeningen onbetaald te laten, dat de opleiding aan hun weigering niet op een andere wijze vervelende consequenties verbindt?
Omdat de niet-wettelijke bijdrage vrijwillig is, heeft een deelnemer de mogelijkheid niet akkoord te gaan met betaling van deze bijdrage. Als de deelnemer weigert de niet-wettelijke bijdrage te betalen behoudt hij alle rechten op volledig onderwijs. De deelnemer krijgt alleen niet (langer) de extra faciliteiten waarvoor de bijdrage bedoeld is.
Indien de (hoogte van de) niet-wettelijke bijdrage zonder instemming van de studentenraad tot stand is gekomen, is de studentenraad bevoegd een geschil hierover aanhangig te maken bij de commissie voor de geschillen. In dat geval is dus de studentenraad aan zet. Indien er een geschil ontstaat over een individueel overeengekomen niet-wettelijke bijdrage staan er verschillende wegen voor de betreffende deelnemer open: via het medezeggenschapsorgaan of via een civiele procedure.
Tot slot biedt de MBO klachtenlijn mogelijkheden voor mediation.
Kunt u nog eens klip en klaar aangeven wat u vindt van al deze creatieve vormen van zogenaamde «vrijwillige bijdragen» waar ouders en leerlingen mee worden geconfronteerd?
Ik vind het buitengewoon belangrijk dat over de «vrijwillige bijdragen» geen misverstanden ontstaan tussen school, ouders en studenten. De brochure van JOB over schoolkosten schept extra helderheid over wat wel en niet mag. Ik vind het echter ook van belang dat er een gemeenschappelijke leidraad is waaraan alle instellingen gebonden zijn zodat er minder ruimte zal zijn voor allerlei creatieve vormen van extra schoolkosten. Als in de sfeer van voorlichting alle mogelijkheden zijn benut en er toch nog teveel klachten komen, zal ik over een jaar in overleg met JOB en de Onderwijsinspectie bezien of aanscherping van de WEB artikel 8.1.4. Onderwijsbijdragen kan bijdragen aan transparantie en betere naleving van de wet.
De 3000 promotieplaatsen die zullen verdwijnen bij Nederlandse universiteiten door de bezuinigingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rond de bezuinigingen op onderzoek en wetenschap wat een verlies van 3000 promotieplaatsen met zich meebrengt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende berichtgeving?
De berichtgeving in het journaal van 17 mei jl.betreft het besluit in het regeerakkoord om geen nieuwe Fes-middelen in te zetten voor R&D. Ik beoordeel deze berichtgeving derhalve tegen deze achtergrond. Het besluit om voor onderzoek geen Fes-middelen meer in te zetten, is genomen omdat niet is gekozen voor specifieke subsidies maar voor generieke stimulering van R&D. Hiertoe is het Wbso-plafond (Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk) verhoogd en is de Vennootschapsbelasting verlaagd.
Hoe kijkt u aan tegen het signaal van de voorzitter van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) dat Nederland met deze bezuinigingen en bijkomende effecten een tweederangs onderzoeksland wordt?
De opvatting van de voorzitter van de VSNU deel ik niet. Met de fiscale maatregelen die ik in het antwoord op vraag 2 heb genoemd, wil het kabinet bedrijven in staat stellen meer te investeren in R&D. Dat is nodig omdat vooral de private investeringen in R&D in ons land achterblijven in vergelijking met andere landen. Het kabinet wil hier verandering in brengen. Doordat innovatieve bedrijven meer gaan investeren, zal er geen sprake van zijn dat ons land een tweederangs onderzoeksland wordt. In de topsectorenaanpak wordt nu gewerkt aan kennisagenda’s voor de negen economische topsectoren. Hierin wordt het private commitment voor R&D-investeringen uitdrukkelijk meegenomen.
Hoe moeten deze bezuinigingen gezien worden in het licht van eerdere mededelingen door kabinetsleden dat er per saldo niet op hoger onderwijs en wetenschap bezuinigd zou worden?
Het regeerakkoord is op dit punt duidelijk en de uitspraken die ik hierover heb gedaan zijn hiermee in lijn.
Deelt u de mening dat deze bezuiniging en kaalslag binnen het wetenschappelijk onderzoeksveld niet strookt met de Nederlandse ambities als topkennis- en onderzoeksland en deze positie ook in ernstige mate in gevaar brengt? Zo, nee waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De ambities voor Nederland als topkennis- en onderzoeksland staan nog altijd overeind. Het kabinet zal u over deze ambities informeren in de Strategische Agenda voor hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap die uw Kamer in juni zal ontvangen en in de nota Bedrijfslevenbeleid.
Bent u bereid om deze vragen in ieder geval te beantwoorden voor het komende algemeen overleg over de beleidsreactie strategische plannen van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)?
Ja.
De samenwerking met Duitsland bij de verkoop van treinkaartjes voor spoorvervoer Limburg |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de het voor de reiziger met een hoofdletter R niet van belang is of een reis zich afspeelt op het hoofdrailnet, op een contractsectorlijn of op een grensoverschrijdende verbinding en of daarbij wel of niet de Nederlandse grens wordt gepasseerd, maar dat de reiziger puur van A naar B wil reizen?
Ja, ik deel die mening.
Waarom verkoopt de NS wel het Euregioticket, maar is deze vervoerder niet bereid het Euregioticket te accepteren in haar regionale stoptreinen in Limburg behoudens de grensoverschrijdende trajecten terwijl, Deutsche Bahn deze tickets wel in de hele regio accepteert (regionalbahn en regionalexpress) met uitzondering van de ICE?
In antwoord op de vragen van het lid Cramer heb ik 7 maart jongstleden (Tweede Kamer vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel van de Handelingen 1695) geantwoord wanneer NS het ticket wel en niet accepteert.
Deelt u de mening dat één regionaal kaartje in dit gebied waar de grens nooit ver weg is in het belang is van de reiziger met de hoofdletter R en dat de NS hieraan mee dient te werken?
Ik onderschrijf het belang van maatregelen die het voor de reiziger makkelijker maken om grensoverschrijdend te reizen. Een speciaal kaartje kan zo’n maatregel zijn, het accepteren ervan blijft een afweging van de vervoerder.
Bent u bereid de NS-directie hierop aan te spreken zodat de reizigers in Limburg nog dit jaar een aantrekkelijk kaartje in de hele regio kunnen gebruiken?
De Wet personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet bieden geen mogelijkheid de NS te verplichten het Euregioticket te accepteren. Ik zal echter wel in gesprek met NS treden, om met hen de mogelijkheden te bespreken voor acceptatie van regionale vervoerbewijzen, zoals het Euregioticket.
Kent u het handyticket dat werkt via smartphones en wordt toegepast in de Duitse vervoerregio’s van Aachner Verkehrsverbund en Verkehrsverbund Rijn-Ruhr? Bent u ervan op de hoogte dat ook het Euregioticket via dit e-ticketing systeem beschikbaar komt?
Ik ken het handyticket systeem, maar volgens mijn informatie is er nog geen besluit voorzien om het Euregioticket via dit systeem beschikbaar te maken.
Bent u bereid bij de NS te bewerkstellingen dat het handyticket een geldig vervoerbewijs wordt in Zuid-Limburg zolang er geen acceptabele oplossing is voor de OV-chipkaart in de grensregio?
Ik zal ook het handyticket meenemen in mijn gesprek met NS (zie het antwoord op vraag 4).
Kent u de initiatieven van de organisatie van de Floriade en genoemde Duitse vervoerregio’s om een Floriadeticket te introduceren om te stimuleren dat straks veel Duitsers per trein naar de Floriade in Venlo gaan?
Ja.
Klopt het dat de NS weigert mee te werken aan dit initiatief? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De Vervoerautoriteit Aken heeft de gedachte om Floriade combitickets op de markt te brengen waarbij de treinreis vanuit omgeving Aken ook via Heerlen kan gaan. De NS doet hier niet aan mee. De NS verwacht dat de marktvraag voor een treinreis via Heerlen zeer gering zal zijn, omdat het niet aantrekkelijk is voor de reiziger ten opzichte van enerzijds het autovervoer of anderzijds de reis van Aken-Mönchengladbach-Venlo over Duits spoor. De reis Aken-Venlo per auto duurt gewoonlijk 1 uur, Aken-Mönchengladbach-Venlo per trein 1 uur en 43 minuten en de reis Aken-Heerlen-Venlo per trein duurt bijna 2 uur.
De Floriade-organisatie is nog in overleg met de NS over het verkopen van binnenlandse combikaartjes voor de Floriade.
Bent u bereid de NS hierop aan te spreken zodat ook hier de reiziger met een hoofdletter R wordt geschreven en de Duitse toeristen straks niet allemaal in de autofile richting Venlo staan?
Zie het antwoord op vraag 8. Bezoekers van de Floriade kunnen vanuit Aken per trein het snelst in Venlo zijn door via Mönchengladbach te reizen. Ik heb er begrip
voor dat de NS niet een minder aantrekkelijk alternatief beschikbaar stelt.
Het verrichten van arbeid door gedetineerde 65-plussers |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel gedetineerden in de Nederlandse gevangenissen zijn 65 jaar of ouder?
Op 19 mei jl. verbleven 90 personen van 65 jaar of ouder in een penitentiaire inrichting.
Is het waar dat gedetineerde 65-plussers sinds enige jaren geen AOW-uitkering meer ontvangen, omdat zij immers kost en inwoning in de penitentiaire inrichting hebben? Is het waar dat zij op grond van artikel 7, tweede lid van de Regeling arbeidsloon gedetineerden niet verplicht zijn arbeid te verrichten, maar dat zij niet in aanmerking komen voor de loonvervangende financiële tegemoetkoming, waar bijvoorbeeld arbeidsongeschikte of zieke gedetineerden wel recht op hebben? Wat is hier de reden van?
Ja, sinds 1 juli 2009 ontvangen gedetineerden van 65 jaar of ouder geen AOW-uitkering meer in detentie. De kosten voor het levensonderhoud van gedetineerden komen tijdens detentie immers voor rekening van de Staat. Na afloop van detentie herleeft het recht op de AOW-uitkering.
Artikel 7, tweede lid, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden bepaalt inderdaad dat personen van 65 jaar of ouder niet tot het verrichten van arbeid zijn verplicht. In deze regeling is niet opgenomen dat personen van 65 jaar of ouder een loonvervangende financiële tegemoetkoming krijgen omdat zij tot juni 2009 een AOW uitkering kregen tijdens detentie.
Deelt u de mening dat het terecht is dat 65-plussers die graag willen werken ook in de gelegenheid worden gesteld te werken, maar dat de loonvervangende financiële tegemoetkoming van ongeveer € 12 in de week eigenlijk ook geboden zou moeten worden aan gedetineerde 65-plussers die niet meer willen werken? Zo nee, waarom niet?
Arbeid is een belangrijke dagbesteding in detentie. Gedetineerden verrichten 20 uur arbeid per week. Ik acht het daarom wenselijk dat gedetineerden van 65 of ouder zelf bepalen of zij deel willen nemen aan de arbeid en dat zij hiertoe in de gelegenheid gesteld worden. Als aan de arbeid wordt deelgenomen vindt beloning conform de bestaande regeling plaats. Indien zij daartoe niet bereid, of niet in staat zijn, zullen zij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming van 80% van het basisuurloon (circa € 12). Dit is gelijk aan de beloning die gedetineerden ontvangen als sprake is van onvermijdbaar verzuim. Ik zal hiervoor de Regeling arbeidsloon gedetineerden aanpassen.
Vindt u dat gedetineerden eigenlijk tot hun dood zouden moeten werken? Zo nee, deelt u de mening dat er voor gedetineerden eigenlijk een pensioenleeftijd zou moeten gelden die gelijk ligt aan de pensioenleeftijd in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ook gedetineerde 65-plussers aanspraak te laten maken op de loonvervangende financiële tegemoetkoming uit de Regeling arbeidsloon gedetineerden, deze niet afhankelijk te maken van enige lichamelijke of medische keuring, en hiertoe bijvoorbeeld artikel 6 van de Regeling te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat ziekenhuizen een zorgconsulent voor allochtonen moeten aanstellen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elk ziekenhuis een allochtone zorgconsulent»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bizarre plan om in elk ziekenhuis een allochtonenbalie neer te zetten?
Het artikel vermeldt dat de Stichting Trajectbemiddeling Allochtonen (STBA) pleit voor een allochtonenbalie in elk ziekenhuis waarbij deze werkloze niet-westerse allochtonen wil opleiden om deze te bemensen. Het is aan de ziekenhuizen zelf of zij hier al dan niet gebruik van willen maken.
Bent u van mening dat er een kloof bestaat tussen de medische wereld en allochtonen? Zo ja waaruit blijkt dat?
Medische terminologie is soms lastig te begrijpen voor patiënten. Dit geldt niet alleen voor allochtone, maar ook voor autochtone patiënten.
Deelt u de mening dat communicatieproblemen opgelost worden door het leren van de Nederlandse taal en de Nederlandse gewoonten?
Ja, die mening deel ik. Zoals in zowel het Regeer- als Gedoogakkoord vermeld is, vindt dit kabinet dat van een ieder die naar Nederland komt om zich hier te vestigen, mag worden verwacht dat hij of zij de Nederlandse taal snel beheerst.
Deelt u tevens de mening dat het aanstellen van een allochtone zorgconsulent een verkeerd signaal afgeeft, namelijk dat de medische wereld zich aan de allochtoon aanpast in plaats van andersom?
Ik ben van mening dat premiegelden zoveel mogelijk moeten worden besteed aan het verlenen van zorg. Het jezelf verstaanbaar maken is een verantwoordelijkheid van mensen die zich hier vestigen. Door als overheid en instelling steeds opnieuw de oplossingen aan te dragen waardoor de noodzaak van het leren van de taal veel minder is, wordt op den duur vooral ook de positie van de allochtonen zelf geschaad.
Bent u bereid de Stichting Trajectbemiddeling Allochtonen en de ziekenhuizen erop te wijzen dat dit niet bevorderlijk is voor de integratie van allochtonen, en hen te adviseren met dit onzalige plan te stoppen?
Met deze antwoorden ben ik heel duidelijk dat mijns inziens alle energie zich moet richten op het leren van de Nederlandse taal, opdat een vrij en onafhankelijk leven in Nederland kan worden opgebouwd.
Een vonnis van de Iranese autoriteiten die betrekking heeft op een zaak waarin een tot het christendom bekeerde Iraanse familie geen asiel wordt verleend |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoord op mijn schriftelijke vragen van 10 december 2010 herinneren over een zaak waarin een tot het christendom bekeerde familie geen asiel wordt verleend1 en waarin u liet weten geen aanleiding te zien om deze zaak in heroverweging te nemen?
Ja.
Hoe beoordeelt u bijgevoegde documenten met het vonnis van de Iranese autoriteiten die betrekking heeft op de persoon in de betreffende zaak?
De documenten betreffen een afschrift van een «vonnis» van de «Revolutionaire Islamitische Rechtbank» van Tabriz, alsmede een vertaling ervan.
Ziet u in dit vonnis aanleiding om uw besluit in deze zaak in heroverweging te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De authenticiteit van het vonnis en de eventuele betekenis van de inhoud daarvan kunnen eerst worden onderzocht in een daartoe strekkende procedure. Betrokkene heeft momenteel geen openstaande asielprocedure waarbinnen genoemd onderzoek kan plaatsvinden.
Het bericht dat dure kankermedicijnen oneerlijk verdeeld zijn |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de constatering dat dure kankermedicijnen niet altijd terecht komen bij de patiënten die deze medicijnen nodig hebben?1
Ik ben op de hoogte van de inhoud van de oratie van prof. dr. C.A. Uyl-de Groot, die zij vrijdag 20 mei 2011 heeft uitgesproken. Aan deze oratie refereert het artikel op pharmamarkateer.nl.
De toegang tot dure geneesmiddelen is een belangrijke zaak, want het gaat hier vaak om patiënten met zeer ernstige aandoeningen.
In 2006 leefden er, ook bij uw Kamer, veel vragen over de vermeende verschillen in toegankelijkheid («postcodegeneeskunde») bij dure geneesmiddelen. Om deze situatie te verbeteren is toen de mogelijkheid voor extra bekostiging van ziekenhuizen voor dure geneesmiddelen gelijk getrokken voor alle ziekenhuizen via de beleidsregel dure geneesmiddelen.
Daarna is diepgaand onderzoek uitgevoerd naar de toegankelijkheid van dure geneesmiddelen in Nederlandse ziekenhuizen door het Nivel en het EMGO instituut. Dit onderzoek nam de zorgen die ontstonden in de periode rond 2006 over vermeende onderbehandeling met dure geneesmiddelen vanwege financiële overwegingen in belangrijke mate weg.
Na deze periode is naar ik weet het woord «postcodegeneeskunde» in verband met dure geneesmiddelen ook niet meer gevallen.
In de oratie van prof. dr. C.A. Uyl-de Groot noemt zij inderdaad de verschillen in medische praktijk tussen ziekenhuizen («praktijkvariatie») in de kankerzorg.
Zij noemt hier verschillende redenen voor. Een belangrijke reden is dat de behandeling van oncologie complexe zorg kan zijn. Soms is er nog geen duidelijke consensus over de beste praktijk en zijn er verschillende alternatieven voor een behandeling mogelijk. Het is ook mogelijk dat sommige ziekenhuizen medisch inhoudelijk verder zijn dan andere ziekenhuizen.
Daarnaast werkt de stichting Hemato-Oncologie voor Volwassenen Nederland (HOVON) met een soort kwaliteitslabel. Alleen behandelaren cq. ziekenhuizen die voldoen aan de kwaliteitsstandaard die in de beroepsgroep zelf is opgesteld mogen bepaalde behandelingen doen. Uit kwaliteitsoogpunt vind ik het een goede ontwikkeling als behandelaren zelf deze kwaliteitseisen opstellen. Dit past ook in mijn beleid van concentratie van zorg.
Ik zou voor deze geconstateerde verschillen echter niet de term postcode geneeskunde willen gebruiken, omdat die term vaak wordt geassocieerd met financiële redenen, en dat lijkt hier niet het geval te zijn.
Is hier sprake van postcodegeneeskunde? Is het inderdaad zo dat het afhankelijk is van het ziekenhuis of een patiënt toegang heeft tot dure nieuwe behandelmethodes? Zo ja, vindt u dat aanvaardbaar? Wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het eerdere onderzoek van de Nederlandse Borstkanker Vereniging naar het voorschrijven van het dure medicijn Herceptin?2 Wat is uw reactie op dit onderzoek, waaruit bleek dat 75% van de patiënten in Zeeland dit medicijn kreeg, tegenover minder dan 25% in Friesland?
Het onderzoek waarnaar u vraagt dateert uit 2004 en 2006. Sindsdien is er veel veranderd en heeft recenter onderzoek aangetoond dat er nu geen toegankelijkheidsproblemen zijn voor Herceptin, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven. De verschillen in gebruik van Herceptin die in het eerdere rapport werden gevonden zijn opgelost.
Wat is uw reactie op de conclusie in beide onderzoeken dat de toegankelijkheid van dure en innovatieve medicijnen in Nederland slechter is dan in de omringende landen? Wat is uw reactie op de conclusie dat dit onder andere wordt veroorzaakt doordat verzekeraars deze medicijnen slechts voor 80% kunnen vergoeden?
Het aantal dure kankermiddelen in het verzekerde pakket is hoog te noemen. Op alle effectieve kankertherapieën bestaat aanspraak via de Zorgverzekeringswet. Daarnaast is voor al deze nieuwe innovatieve dure (kanker)geneesmiddelen waar de patiënt baat bij heeft een additionele financiering geregeld die voor elk ziekenhuis hetzelfde is.
Op mijn ministerie vindt geregeld overleg plaats tussen behandelaren van kanker, vertegenwoordigers van ziekenhuizen en mijn ambtenaren. Ik heb geen signalen ontvangen in deze overleggen dat financiering een reden is om een effectieve therapie niet te starten. Ik ben daarom niet overtuigd dat de huidige financiering van dure geneesmiddelen voor de verschillen tussen ziekenhuizen zorgt.
Wel constateert prof. dr. C.A. Uyl-de Groot verschillen in overleving bij bepaalde kankersoorten in Nederland ten opzichte van andere Europese landen. Het is echter nog te vroeg om te concluderen waardoor dit exact komt. Het lijkt me goed als onderzoekers en behandelaren hier samen verder over spreken om de mogelijke oorzaken te achterhalen.
Ik wil nog afsluiten met de observatie dat een aantal suggesties die prof. C.A. Uyl-de Groot doet in haar oratie al ingezet beleid zijn. Zij pleit ondermeer voor een eenduidige regeling voor dure geneesmiddelen. Met de overheveling van medisch specialistische geneesmiddelen uit het Geneesmiddelen Vergoedingensysteem naar geneeskundige zorg zal dit gerealiseerd gaan worden. Daarnaast zal per 1 januari 2012 de beleidsregel dure geneesmiddelen ophouden te bestaan en kunnen alle ziekenhuizen dure geneesmiddelen als toevoeging bij de DOT-DBC declareren. Dit zal de wijze van financiering eenduidiger en transparanter maken.
Daaraan zullen registers worden gekoppeld om uitkomsten van de gegeven zorg te monitoren. Ik vind het namelijk van belang dat de kwaliteit en inzet van dure geneesmiddelen goed gevolgd kan worden.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Geneesmiddelenbeleid van 25 mei a.s. te beantwoorden?
Ja.
Gevangenschap van de broer van een Armeense oppositiepolitica |
|
Khadija Arib (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tigran Postanjyan, de broer van Zaruhi Postanjyan, die voor de oppositiepartij «Heritage» lid is van het Armeense parlement, sinds 23 februari 2011 gevangen zit? Heeft u kennisgenomen van het feit dat een fors aantal NGO’s zijn gevangenschap beschouwt als een wijze om zijn zus onder druk te zetten over haar politieke activiteiten?1
Ja. Tigran Postanjyan is inmiddels op vrijdag 3 juni 2011 in vrijheid gesteld op grond van de amnestieregeling van 30 mei 2011.
Klopt het dat hij met 18 medegevangenen wordt vastgehouden in een cel van 25 vierkante meter, zonder enige sanitaire faciliteiten?1 Zo ja, acht u dit in strijd met het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM)?
De heer Postanjyan heeft inderdaad met meerdere medegevangenen in een kleine cel gezeten. Volgens informatie van de OVSE-vertegenwoordiging in Jerevan werd hij daarna overgebracht naar een eigen cel. De OVSE merkt verder op dat de omstandigheden waaronder de heer Postanjyan gevangen zat niet afweken van de Armeense norm, die echter nog ver verwijderd is van de in Europa geldende normen.
Over de omstandigheden in Armeense gevangenissen en detentiecentra is de afgelopen jaren na onderzoek ter plekke gerapporteerd door het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) van de Raad van Europa, die aanbevelingen heeft gedaan voor hervorming van het Armeense gevangeniswezen teneinde deze in overeenstemming te brengen met Europese normen en standaarden.
Bent u bereid bij de Armeense ambassadeur om opheldering te vragen over detentie-omstandigheden van de heer Postanjyan en de Armeense ambassadeur te verzoeken aan te geven of hij gevangen gehouden wordt vanwege zijn politieke activiteiten of de politieke activiteiten van zijn zus?
De Nederlandse ambassadeur heeft op 19 mei jl. in Jerevan navraag gedaan bij de Armeense vice-minister van Buitenlandse Zaken. Vervolgens heeft de Armeense ambassadeur op 25 mei jl. in een gesprek op mijn ministerie een toelichting op de zaak Postanjyan en diens detentie gegeven. De Armeense regering ontkende enig verband tussen de arrestatie van de heer Postanjyan en de politieke activiteiten van zijn zuster; volgens de Armeense regering betrof het een strafrechtelijk onderzoek vanwege vermeende corruptie.
Bent u bereid om de Nederlandse ambassadeur de heer Postanjyan te laten bezoeken in de gevangenis en verslag uit te laten brengen van de detentie-omstandigheden? Bent u bereid, wellicht in Raad van Europa verband, een vertegenwoordiger aanwezig te laten zijn bij de rechtszaak tegen hem om te oordelen of de zaak eerlijk en correct verloopt, en terug te rapporteren aan het Nederlandse parlement?
De Nederlandse ambassadeur (standplaats Tbilisi) stond in contact met personen die toegang hadden tot de gevangene (mevrouw Postanjyan en de voorzitter van de partij van «Heritage», de heer Raffi Hovannisian). Daarnaast heeft de ambassadeur contact gehad met de OVSE-vertegenwoordiging in Jerevan. Op basis van deze contacten heeft de Nederlandse ambassadeur een goed beeld verkregen van de detentieomstandigheden. Mevrouw Postanjyan en de heer Hovannisian hadden de heer Postanjyan op 18 mei jl. in zijn cel opgezocht. Het door hun geschetste beeld komt overeen met de beschrijving in het antwoord op de tweede vraag.
De OVSE is bij het proces aanwezig geweest. De OVSE merkte op dat een en ander procedureel correct verliep. De heer Postanjyan werd beschuldigd van ambtsmisbruik en vermeende corruptie waarop een straf van maximaal 7 jaar zou staan. De rechter oordeelde op vrijdag 3 juni jl. dat de heer Postanjyan in aanmerking kwam voor de amnestieregeling van 30 mei jl., waarop hij direct in vrijheid is gesteld.
Bent u bereid om aan de Armeense ambassadeur te vragen hoe het staat met het onderzoek naar het geweld van de veiligheidstroepen op 1 maart 2008, dat aan tien mensen het leven kostte?2
Deze vraag is voorgelegd aan de Armeense vice-minister van Buitenlandse Zaken. De Armeense ambassadeur informeerde mijn ministerie vervolgens over de meest recente ontwikkelingen. In Armenië zijn sinds december vorig jaar voorzichtig hervormingen op gang gekomen en is een dialoog met de oppositie gestart. De Armeense regering heeft aangegeven het onderzoek naar de gebeurtenissen van 1 maart 2008 definitief te willen afsluiten en het onderzoeksrapport binnenkort openbaar te maken om daarmee de democratische ontwikkelingen in het land meer ruimte te bieden. De Armeense regering volgt hiermee de aanbevelingen van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, de heer Thomas Hammarberg, die begin dit jaar Armenië heeft bezocht.
Het bericht dat een middel tegen levensbedreigende acute leukemie nauwelijks verkrijgbaar is |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe kan het dat het medicijn cytarabine tegen acute levensbedreigende leukemie nauwelijks verkrijgbaar is?1
Cytarabine wordt geproduceerd in de VS en geleverd door het farmaceutische bedrijf Hospira. Dit bedrijf heeft laten weten dat er sinds januari jl. productieproblemen waren en tekorten aan de grondstof voor de bereiding van dit geneesmiddel. In de ampullen zou kristalvorming zijn opgetreden waardoor er uiteindelijk leveringsproblemen dreigden te ontstaan in de VS, maar ook in andere landen, waaronder Nederland. Het probleem is volgens Hospira inmiddels opgelost.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er geen patiëntenlevens in gevaar komen?
De apotheek van het ErasmusMC in Rotterdam heeft het dreigend tekort aan cytarabine per brief aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. De Inspectie is meteen aan het werk is gegaan om het gesignaliseerde probleem aan te pakken. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft samen met de apotheek van het ErasmusMC en de drie bedrijven die cytarabine hebben geregistreerd, geïnventariseerd wat de behoefte is aan cytarabine, wat er in Nederland in voorraad is en waar de bedrijven mogelijk nog voorraden hebben in het buitenland die, indien de nood hoog is, met toestemming van de IGZ beschikbaar kunnen komen voor de Nederlandse markt.
Op 19 mei heeft Hospira, de grootste leverancier, te kennen gegeven aan het eind van week 21 weer over voldoende voorraad flacons (2 gram per 20 ml) te beschikken voor de komende 8 maanden. Bovendien meldt Hospira dat de productie van cytarabine weer is hervat en dat in de zomer de 1 gram/10 ml flacons weer beschikbaar komen.
Op dit moment ziet het er naar uit dat er tot eind deze week misschien net genoeg voorraad in Nederland is. Mogelijk dat er toch nog een kleine kans is dat er een beroep moet worden gedaan op voorraden cytarabine in het buitenland die dan beschikbaar komen in een buitenlandse verpakking.
De apotheek van het ErasmusMC zorgt voor de coördinatie tussen de vraag aan cytarabine in de 13 centra en de beschikbare cytarabine. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de IGZ. De IGZ zal aanvragen voor het afleveren van afwijkende verpakkingen cytarabine direct afhandelen.
Welke maatregelen gaat u nemen om herhaling van dit voorval te voorkomen?
Ik zal met de koepels van farmaceutische bedrijven in overleg treden waarbij ik zal vragen op een eerder tijdstip adequate en tijdige informatie te krijgen over deze en vergelijkbare problemen.
Dit neemt niet weg dat in Nederland wel geneesmiddelen op de markt zijn die ver weg (Azië, VS) worden geproduceerd. Daar kan altijd wat misgaan. Monopolistische bedrijven kunnen ook op een bepaald moment besluiten met het produceren van bepaalde medicijnen te stoppen. Zaak is dat de Nederlandse gezondheidszorg zo tijdig mogelijk wordt geïnformeerd opdat kan worden gekeken hoe we dit soort ontwikkelingen opvangen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 25 mei a.s.?
Ja.
Het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over een te Bonaire neergestort vliegtuig |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de bevindingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over een op 22 oktober 2009 bij Bonaire neergestort vliegtuig?1
Wat vindt u van de conclusie van de Onderzoeksraad, dat de zorg voor veiligheid van het luchtvaartverkeer op Curaçao en Bonaire tekortschiet?
Welke maatregelen neemt u zich voor om het toezicht op het burgerluchtvaartverkeer op de Nederlandse Antillen zo snel mogelijk op peil te brengen?
Wat is op dit moment de stand van zaken bij de uitvoering van het actieprogramma uit 2009 om de destijds geconstateerde afwijkingen van internationale veiligheidsstandaarden en richtlijnen te corrigeren?
Waarom is u niet eerder bekend geweest dat het Commando Plaats Incident (CoPI) voor het eilandengebied Bonaire niet geformeerd was, leidinggevenden onvoldoende op hun taken waren voorbereid en dat de boten van de brandweer en de politie al langere tijd niet inzetbaar waren? Welke maatregelen neemt u zich voor om de coördinatie tussen de hulpverleningsdiensten op optimaal niveau te brengen?
Deelt u de mening dat bij grootschaliger calamiteiten de gevolgen waarschijnlijk niet te overzien waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het veiligheidsniveau van de burgerluchtvaart op de Nederlandse Antillen met grote prioriteit aanzienlijk te verhogen?
Medische dossiers op mobiele telefoons |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van Medlook, waarin Medlook dossiers op internet en mobiele telefoon als alternatief voor het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) wordt voorgesteld?1
Ja.
Heeft u een overzicht hoeveel van dit soort systemen momenteel bestaan? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Onlangs hebben het Nictiz en de NPCF een inventarisatie van Patiëntenportalen in Nederland gepubliceerd (zie bijlage2). Dit overzicht is het meest recente overzicht dat mij bekend is.
Moeten dit soort systemen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en Wet bescherming persoonsgegevens (WBP)? Zo ja, wie houdt hier toezicht op, en hoe wordt dit toezicht bekostigd? Zo nee, hoe is de privacy gewaarborgd?
Of systemen als Medlook moeten voldoen aan de Wbp en de WGBO is afhankelijk van de inrichting. Voor de Wbp is van belang of er sprake is van de verwerking van tot een natuurlijk persoon herleidbare gegevens. Voor de toepasselijkheid van de WGBO zal de vraag meespelen in hoeverre de medicus invloed heeft of meewerkt aan de opname van de gegevens in het dossier op internet. Met betrekking tot de WGBO, en dan met name artikel 7:457 BW, is van belang dat in beginsel de toestemming van de patiënt vereist wordt voor het verstrekken van afschriften of inzage in het dossier aan anderen dan de direct bij de behandeling betrokken hulpverleners.
In het geval van Medlook heeft de Registratiekamer, de voorloper van het College Bescherming Persoonsgegevens, in een rapport van 20 juni 2001 geoordeeld dat, hoewel er geen NAW-gegevens zijn opgenomen in het dossier, er wel degelijk sprake is van tot de persoon herleidbare gegevens, nu zowel de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking (Medlook) en de relevante actoren die gebruik maken van het dossier (zorgaanbieders) indirect de identiteit van de patiënt kunnen vaststellen met behulp van de faciliteiten die Medlook daartoe biedt. De Wbp is derhalve van toepassing op het systeem van Medlook. Voor wat betreft de toestemming van de patiënt merkt de Registratiekamer op dat in het geval van Medlook, gezien de feitelijke werking, altijd de patiënt zelf of de zorgverlener, met toestemming van de patiënt, de gegevens in het dossier inbrengt. Hier kan derhalve geen sprake zijn van schending van het beroepsgeheim.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) houdt toezicht op de naleving van de Wbp, daar valt het toezicht op de naleving door Medlook onder. Het CBP wordt bekostigd vanuit de begroting voor Veiligheid en Justitie.
De WGBO gaat uit van een overeenkomst tussen de hulpverlener en de patiënt. Als de patiënt van mening is dat de hulpverlener zich niet aan zijn geheim-houdingsplicht heeft gehouden, is het de verantwoordelijkheid van de patiënt om de hulpverlener daarop aan te spreken.
Bent u bekend met de opmerking van de Registratiekamer in 2001 over Medlook, dat de beveiliging van de toegang tot dossiers met een loginnaam en een wachtwoord een zwakke schakel in de beveiliging is? In 2001 stelde de Registratiekamer dat gezien de huidige stand van de techniek in redelijkheid niet meer van het bedrijf gevergd kan worden, maar bent u van mening dat gezien de huidige stand van de techniek in 2011 wel meer van het bedrijf gevraagd kan worden?
Ik ben bekend met de opmerking van de Registratiekamer in 2001 over Medlook. Van elk bedrijf dat dit soort systemen aanbiedt mag worden verwacht dat de beveiliging is vormgegeven conform de actuele stand der techniek en minimaal voldoet aan wet- en regelgeving. Voor wat betreft de naleving van de Wbp is het aan het CBP om toezicht te houden en te handhaven.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2001 stelde de Registratiekamer dat op de site van Medlook de voorlichting aan de patiënt onvoldoende was en ten onrechte Medlook op zijn algemene site geen melding maakte van de risico’s die aan internetgebruik zijn verbonden? Wordt die voorlichting inmiddels wel gegeven, en wordt bij andere soortgelijke systemen gecontroleerd of de patiënt geïnformeerd wordt over de risico’s? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb vernomen dat Medlook op zijn algemene site geen melding maakt van de risico’s die aan internetgebruik zijn gebonden. Het is mij niet bekend of bij andere soortgelijke systemen wordt gecontroleerd of de patiënt wordt geïnformeerd over de risico’s.
Heeft de opvolger van de Registratiekamer, het College bescherming persoonsgegevens (CBP), het Medlook dossier ook beoordeeld? Zo ja, welke aspecten heeft het CBP onderzocht, en hoe luiden de bevindingen? Zo nee, is het Medlookdossier na 2001 niet meer beoordeeld op privacy-aspecten? Acht u dit wenselijk, gezien de technologische ontwikkelingen sinds 2001?
Het CBP heeft het Medlook dossier niet meer beoordeeld na 2001. Het is aan het CBP om de afweging te maken of hernieuwde beoordeling op privacy-aspecten noodzakelijk is gezien de technologische ontwikkelingen sinds 2001.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over het EPD, dat na 25 mei a.s. gepland zal worden?
Het debat heeft reeds op 24 mei plaatsgevonden. Hoewel het streven daar wel op was gericht, is het hierdoor niet gelukt de antwoorden voor het debat aan u toe te zenden.
De halvering van de spoedeisende hulp in het ziekenhuis te Delfzijl |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de directie van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) te Winschoten en Delfzijl heeft besloten de spoedeisende hulp (SEH) te halveren en het aantal bedden van vijf naar drie terug te brengen en over te gaan tot een verregaande reductie van de chirurgische hulpverlening in de avond de nacht en in het weekend van de locatie Delfzicht in Delfzijl, nadat de klinische verloskunde en kindergeneeskunde zijn verdwenen?1
De berichtgeving hierover is niet geheel juist. Het bestuur van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) heeft mij laten weten dat van halvering van de spoedeisende hulp (SEH) op de locatie Delfzijl geen sprake is. De capaciteit op de SEH in Delfzijl blijft ongewijzigd.
Wel is het bestuur van de OZG onder andere als gevolg van de door de wetenschappelijke verenigingen opgelegde kwaliteitsnormen en het treffen van ombuigingsmaatregelen genoodzaakt verregaande samenwerking met de ziekenhuizen in de regio te verkennen. Voor de chirurgische ingrepen in Delfzijl heeft dit geleid tot het besluit deze niet meer aan te bieden in de avond-, nacht- en weekenduren. De patiënten zullen worden doorverwezen naar de locatie in Winschoten.
Wat vindt u van deze reductie, nu de praktijk is dat het huidige aantal van vijf bedden veelal bezet is en er regelmatig gebruik moet worden gemaakt van twee overbedden?
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er geen sprake van een reductie van het aantal bedden op de SEH. Met het huidige aantal bedden op de SEH is er volgens het ziekenhuis eerder sprake van overcapaciteit.
Wel zullen er op de locatie Delfzijl geen chirurgische ingrepen meer plaatsvinden na 17.00 uur.
Is er nog sprake van een volwaardige Intensive Care (IC) in Delfzijl en van welk niveau is deze? Welke operaties zijn er nog mogelijk in Delfzijl thans en in de toekomst?
Na de voorgestelde reorganisatie zal de locatie Delfzijl geen volwaardige IC meer hebben. Net als bij enkele andere ziekenhuizen blijft een beperkte afdeling voor acute zorg over waar patiënten met een directe bedreiging van de vitale functies gestabiliseerd kunnen worden en tot maximaal 12 uur worden beademd. Wanneer een patiënt volwaardige IC-zorg nodig heeft dan kan deze na stabilisatie worden overgeplaatst naar de locatie Winschoten of een IC van niveau 2 of 3 in de regio. Voor verantwoord IC-transport zijn goede afspraken met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) gemaakt. Dit betreft de beschikbaarheid van een Mobile Intensive Care Unit (MICU) voor planbaar vervoer en het Mobiel Medisch Team (MMT) voor acuut IC-transport. Op de Acute Zorg Afdeling (AZA) van Delfzijl kunnen patiënten ook postoperatief worden nabeademd. In dat geval blijft de initiële medisch specialist hoofdbehandelaar en wordt beademing verzorgd door de anesthesioloog. De verpleegkundige expertise blijft na de voorgestelde reorganisatie op peil doordat in alle diensten tenminste één IC-verpleegkundige aanwezig is en deze diensten worden gedaan in een roulatieschema met de IC van de locatie Winschoten. Een zorgbeleidsplan, waarin is opgenomen welke behandelingen wel of niet verantwoord kunnen plaatsvinden in de locatie Delfzijl, is hierbij een vereiste.
De operaties waarvan men weet of verwacht dat na de operatie opname op de IC noodzakelijk is, zullen in de toekomst op de locatie in Winschoten gaan plaatsvinden en niet meer in Delfzijl. Alle andere operaties zullen blijven worden uitgevoerd op de locatie in Delfzijl en daarnaast zullen er operaties, die nu nog op de locatie in Winschoten plaatsvinden, gaan verschuiven naar de locatie in Delfzijl. Dit geldt uiteraard alleen voor die operaties waarvoor geen IC-behoefte bestaat.
Kunt u aangeven of er in Delfzijl bij deze verdere uitkleding van het ziekenhuis nog sprake is van een volwaardig ziekenhui,s waarbij alle spoedpatiënten binnen 45 minuten een adequate spoedeisende eerste hulp en intensive care kunnen bereiken? Is hierbij de bereikbaarheid van adequate ziekenhuiszorg niet in het geding? Zo nee, waarom niet?
Oost-Groningen behoort tot één van de regio’s in Nederland die te maken heeft met bevolkingskrimp en versnelde vergrijzing. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de zorgvraag in de regio. Om de zorg in de regio toekomstbestendig te kunnen blijven aanbieden, zal het zorgaanbod moeten worden afgestemd op deze veranderende zorgvraag. Zoals ik u reeds bij brief van 25 mei 2011, kenmerk CZ-U-3060203, over de ziekenhuiszorg in Zeeland heb gemeld, zie ik daar bij uitstek een rol voor de betrokken zorgverzekeraars in het verlengde van hun zorgplicht, maar heb daarbij eveneens aangegeven dat ik niet uitsluit dat andere partijen hiertoe het initiatief nemen.
Het initiatief van de provincie Groningen om een stuurgroep in het leven te roepen sluit hierbij aan. De stuurgroep heeft zich ten doel gesteld de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de juiste zorg voor de inwoners van Oost-Groningen te garanderen. Deze stuurgroep bestaat naast de provincie uit de in de regio belangrijkste zorgverzekeraar Menzis, de OZG, het Refaja Ziekenhuis Stadskanaal en de patiëntenvertegenwoordiging Zorgbelang Groningen. De stuurgroep buigt zich ook over de mogelijkheden die zorg in de eerste lijn of anderhalve lijnszorg kan bieden. Ik vind dit een goed voorbeeld van regionale partijen die de handschoen oppakken om zo de continuïteit van zorg in de regio zeker te stellen.
Patiënten kunnen in de nieuwe situatie de SEH en Acute Zorg Afdeling 7 x 24 uur van de OZG Delfzijl blijven bereiken. Om de patiënten nog beter en doelmatiger naar de juiste locatie te kunnen leiden, heeft het ziekenhuis goede afspraken gemaakt met de ambulancedienst om te zorgen dat de patiënt altijd binnen 45 minuten de juiste behandeling krijgt op de juiste locatie. Zo zal een patiënt die een operatieve ingreep moet ondergaan waarbij een IC noodzakelijk is meteen naar de locatie in Winschoten worden gebracht.
Gelet op de intensieve samenwerking van de OZG met de overige ziekenhuizen in de regio is de bereikbaarheid van adequate ziekenhuiszorg niet in het geding.
Wat betekent dit voor de 7000 patiënten die jaarlijks worden gezien op de SEH?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat voor het overgrote deel van de patiënten niets zal veranderen. Ongeveer 1000 patiënten die op jaarbasis bij de SEH locatie Delfzijl binnenkomen, worden doorgestuurd naar de locatie Winschoten. Daarnaast zal de SEH locatie Delfzijl een natuurlijke combinatie vormen met de gipsverbandkamer waar een deel van de patiënten wordt gezien. Dit betekent dat 6000 patiënten jaarlijks op de SEH van Delfzijl behandeld kunnen worden.
Hoe beoordeelt u deze besluitvorming van de directie van de OZG in relatie tot het gegeven dat voor 1 200 mensen de kritische 45 minuten grens geldt als er in Delfzijl geen adequate spoedvoorziening voor ziekenhuiszorg is? Voldoet het ziekenhuis volgens u aan de minimumnormen van bereikbaarheid en kwaliteit in deze? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De Raad van Bestuur van de OZG hecht er zeer aan nog eens te benadrukken dat het vasthouden aan de 45-minutennorm essentieel is voor de continuïteit van de voorzieningen in de tweede lijn in dunbevolkte gebieden aan de randen van Nederland.
Het gaat bij acute levensbedreigende aandoeningen om het vinden van een goede balans tussen kwaliteit en bereikbaarheid. Hierbij is het van belang dat een patiënt zo snel mogelijk terecht komt bij een zorgverlener die de juiste zorg kan bieden. Dit betekent dat de ambulancediensten in een regio moeten weten waar adequate zorg voor specifieke patiëntengroepen verleend kan worden. Op deze wijze worden patiënten soms met spoed verder vervoerd dan het dichtstbijzijnde ziekenhuis dat bepaalde vormen van zorg niet kan bieden. Dit is nu vrijwel overal in het land geregeld voor bijvoorbeeld CVA-patiënten. De OZG doet op beide locaties geen trombolyse en vanuit het oogpunt van patiëntveiligheid beschouw ik dit als een verstandige keuze. Patiënten uit de regio gaan direct naar het UMCG. Patiënten met (verdenking op) een acuut hartinfarct worden eveneens direct naar een centrum gebracht waar dotterbehandeling mogelijk is.
Komt de OZG als zij de acute zorg in Delfzijl op deze wijze inrichten nog wel in aanmerking voor een beschikbaarheidstoeslag in de toekomst? Druist de handelwijze van het OZG niet in tegen de bestaande beleidsregel CI-895 van de Nederlandse Zorgautoriteit om volwaardige acute zorg beschikbaar te houden voor de regio Delfzijl?
Aan de uitwerking van de criteria voor de toekomstige beschikbaarheidstoeslag wordt op dit moment door mijn departement gewerkt. Vooruitlopend hierop heb ik u in de beleidsbrief over prestatiebekostiging laten weten dat ik het aanbod van spoedeisende hulp alleen voor (gedeeltelijke) bekostiging via het vaste segment in aanmerking wil laten komen. Voor zover dat aanbod noodzakelijk is om deze functie(s) voldoende beschikbaar te houden, waarbij doorslaggevend is of het betreffende aanbod nodig is om aan de 45-minutennorm te voldoen. Hiervoor zal ik gebruik maken van de analyses van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Indien het aanbod nodig is voor de 45-minutennorm, kan de aanbieder van dat aanbod alleen voor een beschikbaarheidstoeslag in aanmerking komen, indien hij onvoldoende omzet genereert om de spoedeisende hulp redelijkerwijs kostendekkend in stand te kunnen houden.
Ik kan op dit moment niet aangeven of de OZG voor de locatie Delfzijl in de toekomst in aanmerking komt voor de beschikbaarheidstoeslag. De situatie in Delfzijl zal dan opnieuw aan de hand van de nieuwe criteria beoordeeld moeten worden. Net als in de voorgaande jaren ontvangt de OZG locatie Delfzijl ook voor 2011 een beschikbaarheidstoeslag. Voor wat betreft 2012 heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om voor de hoogte en de toedeling aan te sluiten bij de situatie die in 2011 geldt voor de beschikbaarheidstoeslag voor de kleine ziekenhuizen.
Klopt het dat de omzet van de OZG de eerste maanden van 2011 met een half miljoen euro per maand is gedaald? Zo ja, wat is hiervan de reden? Heeft dit te maken met het uitkleden van het ziekenhuis in Delfzijl?
De OZG heeft mij de volgende reactie gegeven. Zij moeten in 2011
€ 6 000 000,- ombuigen. De opgelegde korting door VWS bedraagt € 4 000 000,-. Daarboven komt nog het tekort van 2010, hetgeen € 2 000 000,- bedraagt. Dit is wat anders dan een maandelijks omzetverlies van € 500 000,-. Hetgeen op jaarbasis ook € 6 000 000,- is.
Is het niet van groot belang dat de SEH op de locatie Delfzijl volwaardig blijft bestaan om te voorkomen dat het ziekenhuis in een neerwaartse spiraal terecht komt met aanhoudend adherentieverlies met een faillissement als uiteindelijke uitkomst? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om een goed ziekenhuis in Delfzijl te waarborgen?
Zoals ik u in antwoord op vraag 4 heb laten weten, vind ik het belangrijk dat regionale partijen proactief bezig zijn met de toekomst van de zorg in een krimpregio als Oost-Groningen. Onder invloed van de sterk veranderende zorgvraag in dergelijke regio’s vergt het behoud van verantwoorde kwaliteit om een andere organisatie van de zorg. Zoals u weet, vind ik dat de regionale partijen hierin een grote verantwoordelijkheid hebben. Ik heb dan ook geen bezwaar dat partijen goed kijken naar wat nodig is in de regio en het zorgaanbod hierop afstemmen. Hierbij acht ik de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de acute zorg binnen de normtijd van 45 minuten essentieel.
Bent u bereid een voldoende hoge beschikbaarheidstoeslag te verstrekken, zodat een volwaardige SEH inclusief IC faciliteit kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Op deze vraag kan ik op dit moment geen antwoord geven. Het wel of niet toekennen van de beschikbaarheidstoeslag en de hoogte is afhankelijk van een aantal criteria. Toetsing aan de hand van deze criteria zal eerst moeten plaatsvinden.
Daarnaast heb ik u in mijn brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg gemeld dat ik een verantwoordelijkheid heb voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Ik ga hierbij uit van een basis-SEH. De Gezondheidsraad zal mij in december 2011 advies geven over welke deskundigheid en faciliteiten aanwezig moeten zijn op een basis-SEH om de gezondheidstoestand van de patiënt zodanig te stabiliseren dat (eventueel vervoer naar) vervolgbehandeling verantwoord is. Ik wacht het advies van de Gezondheidsraad graag af.
Het absurde RMO-advies immigranten de taal niet meer te leren |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen verplicht Nederlands meer voor immigranten»?1
Ja.
Deelt u de visie dat dit absurde advies haaks staat op de integratievisie van het kabinet? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de RMO is op onderdelen niet in lijn met de visie op integratie «Integratie, binding en burgerschap», die ik heb aangeboden aan uw Kamer.
Duidt u het advies om ook geen culturele eisen meer te stellen aan immigranten als compleet wereldvreemd en ronduit gevaarlijk?
Conform de Kaderwet op de Adviescolleges zal het kabinet beide Kamers uiterlijk medio augustus 2011 zijn reactie op het advies doen toekomen. Daarin zal het kabinet mede ingaan op het advies van de RMO inzake het stellen van culturele eisen aan immigranten.
In hoeverre bent u van mening dat de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) een club is die bestaat uit wereldvreemde schrijfkamergeleerden en het beste maar zo snel mogelijk opgedoekt kan worden?
Die opvattingen deel ik niet. Zeer recent, op 11 mei 2011, heeft het kabinet aan de Tweede Kamer een brief toegezonden over de toekomst van het adviesstelsel.
De RMO is gepositioneerd als één van de acht strategische adviesraden.
Ligt het betreffende RMO-advies inmiddels al bij u in de prullenbak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 3.
Havo-vwo-onderwijs voor autisten |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht, «Geen speciale havo voor autist» waarin wordt gemeld dat de inspectie mogelijk vele tonnen gaat terugvorderen van scholen die voortgezet speciaal onderwijs (vso) op havo-vwo niveau aanboden in Tilburg en Eindhoven?1
Ja.
Is het waar dat genoemde scholen nog niets hebben vernomen van de terugvordering waarmee de inspectie dreigt?
Nee. De inspectie heeft meermalen met de betreffende scholen gesproken over de onrechtmatigheid van de constructie die zij in het leven hebben geroepen, over de termijnen waarop een en ander weer geheel conform wet- en regelgeving zou moeten worden neergezet en over de terugvordering. Het gaat om een constructie waarbij leerlingen zijn bekostigd op basis van inschrijving in het voortgezet speciaal onderwijs en voltijds onderwijs ontvingen op een reguliere vo-school, hetgeen in strijd is met de wet. Het wettelijke kader biedt wel de mogelijkheid om de leerlingen met een leerlinggebonden budget te plaatsen in de reguliere vo-school. Het verschil tussen de extra bekostiging in het voortgezet speciaal onderwijs en het leerlinggebonden budget wordt teruggevorderd.
Is het waar dat genoemde scholen deze oplossing noodgedwongen hebben gekozen omdat zij geen toestemming kregen voor het aanbieden van speciaal onderwijs op havo-vwo niveau? Waarom werd deze toestemming niet verkregen?
Nee. Scholen voor regulier onderwijs kunnen havo-vwo onderwijs aanbieden aan leerlingen met een indicatie. De rugzak financiering kan dan worden ingezet voor speciale voorzieningen en/of begeleiding. Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs kunnen als zij dat willen onderwijs op havo-vwo niveau aanbieden. Onder de huidige wetgeving zijn zij daarbij aangewezen op samenwerking (symbiose) met regulier onderwijs of op het staatsexamen om leerlingen examen te laten doen en een diploma te laten verkrijgen. In het wetsvoorstel kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs worden de mogelijkheden hiertoe verruimd.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om wèl toestemming te geven om ook op havo-vwo niveau voortgezet speciaal onderwijs te geven?
Voor het geven van havo-vwo onderwijs zijn op dit moment geen andere voorwaarden waaraan scholen moeten voldoen dan die welke zijn genoemd in het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat het onderwijsaanbod van het voorgezet voor speciaal onderwijs hoofdzakelijk vmbo betreft? Is het waar dat er ook in het vso nadrukkelijk behoefte is aan onderwijs op havo of vwo niveau? Waarom is dit zo weinig beschikbaar?
Circa één derde van de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs volgt onderwijs dat tot een regulier diploma voortgezet onderwijs leidt, via symbiose of via staatsexamen. Het merendeel van die leerlingen volgt inderdaad vmbo-onderwijs. Uit een quick scan uit 2008, waarbij 340 scholen voor voortgezet speciaal onderwijs zijn aangeschreven en er 297 reageerden, bleek dat op 53 vestingen (ook) havo-onderwijs wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat veel kinderen met autisme in de juiste omgeving en met goede begeleiding onderwijs op havo of vwo-niveau aan zouden kunnen?
Ja. Veel kinderen met autisme kunnen met de juiste begeleiding en voldoende structuur havo/ vwo onderwijs volgen. Daartoe zijn zowel binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs als binnen het reguliere voortgezet onderwijs (met een lgf) mogelijkheden.
Bent u bereid genoemde scholen alsnog in staat te stellen ook voortgezet speciaal onderwijs aan te bieden op vwo-niveau zodat de gekozen u-bocht constructie niet langer nodig is?
Nee. De gekozen u-bocht constructie is ook nu niet nodig en onrechtmatig. Onder de huidige wetgeving kunnen leerlingen met een indicatie via de rugzak regulier onderwijs volgen met speciale voorzieningen. Voortgezet speciaal onderwijs kunnen leerlingen die daarop zijn aangewezen, ook nu al onderwijs op havo-vwo niveau bieden en uit de reeds genoemde quick scan blijkt dat dit ook gebeurt.
In de nabije toekomst zullen beide mogelijkheden als gevolg van het wetsvoorstel passend onderwijs en het wetsvoorstel kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs overigens aan verandering onderhevig zijn, waardoor de mogelijkheden passend onderwijs te bieden nog verder worden geoptimaliseerd.
Bent u in het licht van de hiervoor genoemde context, bereid van de aangekondigde terugvordering af te zien?
Nee.
Bent u bekend met de artikelen waarbij kleinere aannemers forse kritiek hebben op de algemeen verbindend verklaarde Bouw-cao (1 januari 2011 t/m 31 december 2011) en cao-BTER (1 januari 2011 t/m 31 december 2015)?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat zeven werkgeversorganisaties waarvan de leden een substantieel aandeel werknemers hebben vanaf de Bouw-cao 2009 geen partij meer zijn bij deze cao en dat de cao-partijen, die deze cao hebben afgesloten, geen overeenkomstige aanpassingen hebben gedaan in de opgave van werknemersaantallen in dienst van georganiseerde werkgevers zoals op grond van het Toetsingskader AVV is vereist?2
Een belangrijke voorwaarde voor algemeen verbindend verklaring van cao-bepalingen (avv) is het meerderheidsvereiste: de cao waarvoor om avv wordt verzocht moet – naar mijn oordeel – reeds gelden voor een belangrijke meerderheid van de werknemers in de bedrijfstak. Hiervan is in ieder geval sprake als minimaal 60% van de werknemers werkt bij de werkgevers die al vóór het avv-besluit aan de bedrijfstak-cao gebonden zijn (wegens lidmaatschap bij de werkgeversvereniging die de cao heeft afgesloten). Zoals in de vraag is aangegeven klopt het dat zeven werkgeversorganisaties vanaf de bouw-cao 2009 geen partij meer waren bij deze cao. Doordat de cijfers uit 2007 en 2009 bijna overeenkomen kan de indruk ontstaan dat er geen aanpassingen zijn gedaan in de representativiteitsopgave. De benodigde aanpassingen zijn echter wel doorgevoerd: bij de opgave in 2009 zijn de zeven werkgeversorganisaties buiten beschouwing gelaten. Dat het cijfer nauwelijks afwijkt van een eerdere opgave komt doordat er in 2009 een kwaliteitsslag is gemaakt in het beschikbare bronmateriaal.
Bent u bekend met het bezwaar dat de Aannemersfederatie Nederland (AFNL), een koepel met ca. 1800 werkgevers waarbij ca. 40 000 werknemers in dienst zijn, op 17 augustus 2010 heeft ingediend tegen het avv-en van de Bouw-cao en de cao-BTER, omdat werd getwijfeld aan de representativiteitcijfers ingediend door cao-partijen? Zo ja, is er door u onderzoek gedaan naar de juistheid van de opgegeven aantallen?
Nadat een avv-verzoek bij mij is ingediend wordt dit openbaar bekend gemaakt in de Staatscourant. Belanghebbenden hebben drie weken de tijd om bedenkingen tegen het verzoek in te dienen. Bedenkingen worden indien nodig voor reactie voorgelegd aan de cao-partijen. De bedenkingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de representativiteit.
In dit specifieke geval heeft de Aannemersfederatie Nederland (AFNL) op 17 augustus 2010 bedenkingen ingediend tegen zowel de cao Bouw als de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid (BTER cao-fonds). Deze waren hoofdzakelijk gericht op de vraag of de gelden uit het BTER-fonds wel juist werden besteed. In de brief heeft de AFNL daarnaast de opmerking gemaakt zich te verbazen over de representativiteit. Op dit punt heeft de AFNL in de brief van 17 augustus echter geen met feiten onderbouwde bedenkingen ingediend. Cao-partijen in de Bouwnijverheid zijn om een reactie terzake verzocht. Uit de beschikbare gegevens en de nadere reactie van cao-partijen is geconcludeerd dat cao-partijen hebben voldaan aan het meerderheidsvereiste.
Bent u bekend met het feit dat de aangeleverde werknemersaantallen zijn gecontroleerd door Ernst & Young, die bij het verzoek tot avv aan u heeft medegedeeld, dat de betrouwbaarheid van de aangereikte cijfers niet is onderzocht? Zo ja, waarom is er door u niets ondernomen om de betrouwbaarheid van de cijfers te (laten) verifiëren?
De mededeling van Ernst & Young waarop wordt gedoeld is terug te vinden in de accountantsverklaringen van 2006 en 2007. In de betreffende verklaringen komt de accountant tot een representativiteitsoordeel van respectievelijk 65,98% en 64,2%. Alvorens een avv-besluit wordt genomen is het mijn taak om een oordeel te vormen over de vraag of is voldaan aan het meerderheidsvereiste. Een meerderheid van 60% of meer – wat in deze casus het geval is – is in de beleidsregels gedefinieerd als een belangrijke meerderheid. Hoewel dit niet was vereist hebben partijen bij de bouw-cao een accountantsverklaring overlegd bij hun opgave van de representativiteit. Een accountantsverklaring is alleen relevant als er beargumenteerde bedenkingen tegen de representativiteit zijn ingediend die aanleiding geven tot nader onderzoek, verificatie en/of onderbouwing.
In de jaren 2009 en 2010 bedroeg het representativiteitspercentage respectievelijk 66,99% en 67%. Ernst & Young heeft daarover geconcludeerd dat de opgave van cao-partijen en de daaronder liggende gegevens juist zijn weergegeven.
Bent u bekend met het feit dat werknemersaantallen in de bouw worden aangeleverd door Cordares, waarin de huidige cao-partijen een groot financieel belang hebben? Zo ja, deelt u de mening dat, gezien de grote financiële belangen van cao-partijen zelf, zowel bij Cordares als bij de cao-Bouw en cao-BTER, het wenselijk is dat een onafhankelijke instituut zoals Research voor Beleid, waarmee in de horecasector goede ervaring is opgedaan, moet worden ingeschakeld om de opgave van werknemersaantallen te verzorgen? Zo ja, bent u bereid dit in het Toetsingskader AVV te verankeren?
Het is aan cao-partijen om aan te tonen dat aan het meerderheidsvereiste wordt voldaan. Cao-partijen bepalen zelf op welke wijze de representativiteit wordt onderbouwd. Daarbij worden keuzes gemaakt over bijvoorbeeld beschikbare bronbestanden en organisaties die gegevens kunnen verwerken en analyseren. Het ligt niet in de rede om cao-partijen in de regelgeving te verplichten om hiervoor zaken te doen met één of meerdere instituten (die ook door cao-partijen betaald moeten worden). Voorop staat dat er vanuit de onderhavige casus geen aanleiding is voor nader onderzoek of voor aanscherping van de regelgeving op het terrein van het meerderheidsvereiste. Daarnaast biedt de huidige regelgeving mij reeds de ruimte om bij twijfel alles te doen wat noodzakelijk is om tot een zuiver oordeel te kunnen komen over het al dan niet voldoen aan het meerderheidsvereiste. Ik kan zowel vragen om een assuranceverklaring van een accountant als – indien nodig – nader onderzoek uit laten voeren.
Bent u bereid een nader onafhankelijk onderzoek te (laten) verrichten naar de representativiteitcijfers van de Bouw-cao en cao BTER, en heeft u aansluitend de bereidheid om indien blijkt dat met deze cijfers is gesjoemeld deze cao’s, mede gezien de vraagstelling onder 1., alsnog onverbindend te verklaren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, gezien het grote financiële belang dat cao-partijen hebben bij het avv-en van een cao, de omvangrijke fondsvorming die dat veelal oplevert en de noodzakelijke bezuinigingen in het SZW-domein, de departementale kosten en externe onderzoekskosten gemoeid met het gehele proces van avv-en voor rekening van de indieners zouden moeten komen? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u denkt dit te verwezenlijken?
Hoewel ik de achtergrond van de vraag begrijp deel ik deze mening niet. Het is inderdaad een feit dat met cao-fondsen een behoorlijke geldstroom gemoeid is van ruwweg € 500 mln. per jaar. Deze geldstroom is echter geen doel op zich. Het belang van avv voor cao-partijen is primair zelfregulering en ordening binnen de bedrijfstak. Met de fondsen realiseren cao-partijen activiteiten die in het belang zijn van de sector, zoals opleiding en ontwikkeling. Het gaat om bedrijfsoverstijgende of ook sectoroverstijgende doelen. Daarbij komt dat niet alle avv-verzoeken betrekking hebben op een cao-fonds.
Een vergoeding voor de behandeling van een avv-verzoek is bij de totstandkoming van de Wet AVV geïntroduceerd om te voorkomen dat cao-partijen lichtvaardig tot het indienen van avv-verzoeken zouden overgaan. Bij de totstandkoming van het Toetsingskader AVV eind jaren ’90 is dit echter losgelaten omdat met name de kosten voor inning en de administratieve lasten onevenredig hoog waren. De kosten voor de totstandkoming van de cao en de onderbouwing van het avv verzoek (waaronder indien nodig een assuranceverklaring over de representativiteit) zijn uiteraard wel voor cao-partijen zelf.
Wat is uw reactie op het bericht dat Duitsland de laatste voortvluchtige Nederlandse oorlogsmisdadiger, Klaas-Carel Faber, niet overlevert aan Nederland?1 Heeft u een formele reactie ontvangen van Duitsland? Zo ja, welke redenen geven de Duitse autoriteiten zelf precies aan om Faber niet over te leveren? Zo nee, bent u bereid hier navraag naar te doen?
De rechter in München heeft op 18 mei jongstleden de overlevering van Faber geweigerd. Dat is formeel door de Duitse autoriteiten meegedeeld. De overlevering is geweigerd op de grond dat Faber Duits onderdaan is en hij niet instemde met zijn overlevering. Dat laatste is, zo staat in de rechterlijke beslissing, ingevolge de Duitse wetgeving vereist wanneer de overlevering van een Duitser wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een straf.
De Duitse autoriteiten hadden in het kader van de overleveringsprocedure een nationaliteitsonderzoek ingesteld. Dat heeft geresulteerd in de vaststelling dat Faber Duits staatsburger is. Hij zou dit hebben ontleend aan het Führererlass van 19 mei 1943, maar ook zonder dit decreet zou Faber Duitser zijn, zo schrijven de Duitse autoriteiten. De Duitse nationaliteitswetgeving bepaalt namelijk dat de Duitse nationaliteit ook wordt verkregen door degene die meer dan twaalf jaar door de Duitse overheid als Duitser is behandeld, en bij Faber is dat het geval.
Is het waar dat de belangrijkste of zelfs enige reden om Faber niet over te leveren is dat hij de Duitse nationaliteit heeft? Vindt u dit niet bijzonder cynisch, gelet op het feit dat Faber de Duitse nationaliteit heeft verworven door een decreet van Adolf Hitler uit 1943?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw diepste ongenoegen hierover over te brengen aan de Duitse minister van Justitie? Zo nee, waarom niet?
Het Kaderbesluit Europees Arrestatiebevel (EAB) voorziet erin dat landen een EAB kunnen weigeren, indien het EAB betrekking heeft op een onderdaan en het is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. In een dergelijk geval dient de weigerende staat de straf waarvoor het EAB was uitgevaardigd overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen.
Bij brief van 31 mei 2011 heb ik het belang dat ik eraan hecht dat in deze zaak het recht zijn loop krijgt kenbaar gemaakt aan de Minister van Justitie van de Duitse deelstaat Beieren. Onder de gegeven omstandigheden houdt dit in dat het vonnis in Duitsland ten uitvoer wordt gelegd. Bij mijn brief aan de Minister heb ik de stukken overlegd met het oog op de tenuitvoerlegging. Om het belang van deze zaak te onderstrepen heb ik tegelijkertijd aan de Bondsminister van Justitie te Berlijn een brief geschreven, waarin ik haar persoonlijke aandacht voor deze zaak vraag. Hiermee is alles op alles gezet om Faber zijn straf alsnog te laten uitzitten.
Deelt u de mening, ook gelet op de gezamenlijke brief van alle fractievoorzitters in de Tweede Kamer aan alle leden van de Bondsdag, dat alles op alles gezet moet worden om deze voortvluchtige oorlogsmisdadiger zijn straf uit te laten zitten in Nederland of in Duitsland? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid nogmaals bij Duitsland er op aan te dringen dat het Europees Arrestatiebevel alsnog moet worden uitgevoerd, dan wel dat de destijds in Nederland opgelegde straf in Duitsland moet worden uitgezeten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden en op zo kort mogelijke termijn met uw ambtgenoot in Duitsland in overleg te treden?
Ja. De genoemde brieven aan de Duitse autoriteiten zijn inmiddels verzonden.