Het bericht ‘FNV-economen: Europese bedrijven in de knel? De winsten zijn nog nooit zo hoog geweest’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het stuk «FNV-economen: Europese bedrijven in de knel? De winsten zijn nog nooit zo hoog geweest» uit het FD van 26 mei 2025?1
Ja.
Klopt het dat in het «The Future of European Competitiveness» rapport, ook wel het Draghi-rapport genoemd, data van de investment survey van de Europese Investeringsbank (EIB) gebruikt worden als onderbouwing voor de stellingname dat regelgeving in Europa de productiviteit schaadt?
Ja. In het Draghi-rapport wordt met verschillende argumenten onderbouwd dat de regeldruk in Europa (te) hoog is en dat dit productiviteit negatief kan beïnvloeden. Dat 61% van de deelnemende bedrijven – zoals gemeld in de EIB Investment survey (EIBIS) van 2023 – regulering als een obstakel voor lange termijn investeringen beschouwt (en daarmee mogelijk productiviteitsverhoging) is één van die argumenten.
Onderschrijft u het dat uit data van de 2024 investment survey van het EIB blijkt dat regelgeving in Europa minder vaak een belemmering voor bedrijfsinvesteringen is dan in de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Mijn antwoord op deze vraag is tweeledig. Ik onderschrijf dat een iets groter deel van de Amerikaanse bedrijven (75%) regelgeving als een belemmering voor investeringen ervaart dan Europese bedrijven (66%). Echter, blijkt ook uit de Investment Survey van de EIB (EBIS) 2024 dat het deel van de bedrijven dat regelgeving als een ernstige belemmering voor investeringen ziet, 9% hoger ligt in de EU dan in de VS.2 Dit komt vooral door verschillende productstandaarden, fragmentatie op de interne markt en wet- en regelgeving.
Klopt het volgens u dat uit deze data ook blijkt dat Nederlandse regelgeving, zowel regelgeving over de arbeidsmarkt als ook voor het bedrijfsleven, internationaal gezien relatief beperkte belemmeringen oplevert voor investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit de Investment Survey volgt dat voor Nederlandse bedrijven regelgeving een minder groot obstakel oplevert voor investeringen dan in andere Europese landen.
Regelgeving betekent niet automatisch dat bedrijven niet (meer) bereid zijn om te investeren. Regels hebben elk een verschillend doel, zoals wetgeving voor het milieu, regels om marktmacht te voorkomen of om productstandaarden te reguleren. Verschillende vormen van regels pakken anders uit voor bedrijven, de investeringen die zij doen en uiteindelijk de productiviteit.
Niet elke regel raakt elk bedrijf. Maar ondernemers kunnen regeldruk als een belemmering ervaren. Uit de regeldrukmonitor3 blijkt dat in de periode 2018 – 2023 de structurele regeldrukkosten in Nederland met € 731 miljoen zijn toegenomen. Dit zet een rem op de investeringsbereidheid en daarmee ook op de productiviteitsgroei van bedrijven.4
Bent u bekend met de Product Market Regulation (PMR) benchmark van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de PMR dat de kwaliteit van de Nederlandse regelgeving gemeten aan de hand van de PMR hoger is dan de regelgeving in de Verenigde Staten en veel andere Europese landen en dus competitiviteit meer stimuleert? Zo nee, waarom niet?
Nederland scoort inderdaad beter op de PMR-indicator dan de VS. De PMR is een betrouwbare indicator die het mogelijk maakt om landen te vergelijken met elkaar op het gebied van marktregulering, zoals concurrentiebeperkingen en toetredingsbarrières. Een lage PMR-score (wat gunstig is, want het duidt op weinig belemmerende marktregulering) sluit regeldruk echter niet uit. Sterker nog, sommige vormen van regeldruk kunnen juist concurrentie bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn transparantieverplichtingen en aanbestedingsregels.
Als het gaat om het meten van regeldruk, heeft de PMR-indicator ook beperkingen. Zo kijkt de PMR naar de mate waarin regelgeving de werking van markten beïnvloedt, en bijvoorbeeld niet naar sociale, gezondheids- en milieuregelgeving. Daarnaast is de PMR gebaseerd op beleidsdocumenten en formele regelgeving, terwijl ervaren regeldruk ook voortkomt uit uitvoering en handhaving (controlelast, formulieren, etc.). Kortom, het biedt een internationale vergelijking op een deel van de regeldruk, maar om een compleet beeld te krijgen, is het nodig om deze aan te vullen met andere bronnen zoals de MKB Regeldrukmonitor.
Ziet u ook dat Europese landen, inclusief Nederland, beter scoren op het onderdeel regulatory and administrative burden van de PMR dan de Verenigde Staten van Amerika? Zo nee, waarom niet?
Zie voor antwoord vraag 9.
Gelet op deze internationaal vergelijkende onderzoeken, in hoeverre gelooft u dat het verschil in productiviteit tussen de Verenigde Staten en Europa verklaard kan worden door regeldruk? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9.
Hoe verklaart u dat wij in Europa en Nederland minder belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de Verenigde Staten en tegelijkertijd minder productiviteitsgroei? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Het beeld over of wij in Nederland minder belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de VS ligt genuanceerder. Soms scoort Nederland beter op een bepaalde indicator van de regulatory and administrative burden van de PMR dan de VS en soms niet.5
Het verschil in productiviteit tussen Europa en de VS is het resultaat van meerdere factoren. Met andere woorden, de PMR kijkt niet naar alle relevante factoren voor concurrentievermogen. Zo spelen de technologische voorsprong van de VS in economisch bepalende sectoren en de hoge investeringen in R&D een belangrijke rol. Datzelfde geldt voor de relatief beperkte toegang tot bedrijfsfinanciering binnen Europa, met name voor niet-bancaire financiering (en daarmee durfkapitaal). Daarnaast worden de vruchten van de Europese interne markt nog niet volledig geplukt. Zo ontbreekt nog een geharmoniseerde kapitaalmarktunie. Er is sprake van een te hoge mate van fragmentatie, mede door uiteenlopende nationale regels en voorschriften en de toepassing en het toezicht daarop. Het resultaat daarvan is dat deze belemmeringen optellen tot een impliciet importtarief op de interne markt van 44% op goederen en 110% op diensten.6 Dit belemmert bedrijven die over landsgrenzen heen (willen) ondernemen. Exporterende bedrijven zijn over het algemeen productiever dan niet-exporterende bedrijven.7 Belemmeringen raken dus met name snelgroeiende, innovatieve bedrijven in hun mogelijkheden om op te schalen. Deze fragmentatie is ook een vorm van regeldruk voor Nederlandse bedrijven die op de Europese markt willen opereren.
Hoewel indicatoren zoals de PMR waardevolle inzichten bieden in nationale regeldruk, ligt de uitdaging met name ook op het niveau van Europese wet- en regelgeving. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft becijferd dat voor de periode 2018 – 2023 ongeveer € 687 miljoen (94%) van de toename in structurele regeldrukkosten voortkomt uit Europese wet- en regelgeving.8 Hoewel de grote hoeveelheid EU-regelgeving tot doel heeft te zorgen voor meer harmonisatie, gaat die regelgeving nog gepaard met te veel regeldruk en blijven er veel punten waarop de interne markt nog onvoldoende is geïntegreerd en geharmoniseerd. Die regeldruk en versnippering vormen een belemmering voor ondernemerschap en kunnen daardoor bijdragen aan het productiviteitsverschil met de VS. Deze analyse wordt ondersteund door diverse internationale studies (van o.a. het IMF) die wijzen op de economische voordelen van meer geïntegreerde en geharmoniseerde markten binnen de EU.
De Amerikaanse econoom Paul Krugman stelt dat het productiviteitsverschil tussen Europa en de Verenigde Staten voor een grootste gedeelte verklaard kan worden door de productiviteit in twee geografische hoogproductieve conglomeraties (Silicon Valley en Wall Street) die zich in de Amerikaanse staten in de VS met de meest drukkende regelgeving bevinden: in hoeverre verwacht u dat minder regelgeving dan zorgt voor meer hoogproductieve conglomeraties? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Regeldruk is één van de factoren die van invloed zijn op de productiviteit van een land of regio. Hoewel in gebieden zoals Silicon Valley (Californië) en Wall Street (New York) sprake is van relatief strenge regelgeving op onder meer het gebied van milieu, arbeidsrecht en financieel toezicht, laat de productiviteitsontwikkeling in deze regio’s een robuust beeld zien.
Dit is mede te verklaren door een combinatie van factoren die in nabijheid van elkaar de economische dynamiek en productiviteit positief beïnvloeden. Denk hierbij aan een hoge concentratie van hoogopgeleide arbeidskrachten, een sterke aanwezigheid van kennisinstellingen en onderzoekscentra, ruime beschikbaarheid van risicodragend kapitaal, en krachtige innovatie-ecosystemen met sterke netwerkeffecten. Daarnaast dragen ondernemerschapsklimaat, internationale oriëntatie en een snelle diffusie van kennis en technologie bij aan de productieve kracht van deze regio’s.
Het is voor het mogelijk maken van de groei van de tech sector van belang om toegang te hebben tot de schaal van een grote markt. Zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 9 is in de EU sprake van fragmentatie op de interne markt waardoor bedrijven nu kunnen worden belemmerd om op te schalen. Tegen deze achtergrond kan regeldruk invloed hebben op de operationele lasten van bedrijven. Daarbij komt dat in praktijk ook andere fundamenten van het regionale economisch ecosysteem, die zich vaak op een microniveau afspelen, een minstens even bepalende rol spelen in het stimuleren van productiviteit en economische groei op macroniveau.
En zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 4 en 9, heeft niet elke regel een negatieve impact op bedrijven, maar kunnen hoge administratieve lasten door ondernemers wel als belemmerend worden ervaren.
Hoe neemt u bovenstaande onderzoeken en analyses mee in uw economisch beleid? Onderschrijft u het feit dat de focus op het verminderen van regeldruk alleen er niet voor gaat zorgen dat de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen van Nederland worden verbeterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere maatregelen gaat u nemen om de productiviteit van de Nederlandse economie te verbeteren? Wat is uw inzet in Europa?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 9 en 10 zijn er meerdere aandachtspunten om productiviteitsgroei te bevorderen, waaronder regeldruk.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft verschillende trajecten in gang gezet die de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen van Nederland moeten verbeteren, zoals o.a. de Productiviteitsagenda, het Ondernemerspact, het Actieprogramma Minder Druk Met Regels en het 3%-Actieplan. Ik ben voornemens om hier de komende periode verdere stappen op te zetten.
Toegang tot financiering is ook van belang voor bedrijven om productiever te worden. Om knelpunten op te lossen in de bedrijfsfinancieringsmarkt is er een brede mix aan bedrijfsfinancieringsregelingen, zoals de BMKB, Qredits, Invest-NL en regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s). Daarnaast loopt een verkenning naar het verbeteren van toegang tot risicokapitaal, bijvoorbeeld via pensioenfondsen of Europese initiatieven. Ook blijft het kabinet in gesprek met de sector om de instrumenten goed te laten aansluiten op de praktijk (bijvoorbeeld via het Convenant MKB financiering).
Voor de inzet in Europa heeft het kabinet in december 2024 zijn visie op het Europese concurrentievermogen gepresenteerd. Het kabinet werkt aan een EU 1) waarin burgers profiteren van een productievere economie; 2) die leefbaar, gezond en veilig is en blijft voor huidige en toekomstige generaties; 3) waar bedrijven voordeel halen uit de nieuwe economische kansen die ontstaan door de klimaat-, circulaire- en energietransitie en (digitale) technologische innovaties; 4) die de geopolitieke en – economische positie van de EU versterkt en daarmee onze belangen kan beschermen tegenover derde landen. Om deze doelen te realiseren, zijn zes thema’s geïdentificeerd, elk met een toelichting op de inzet van het kabinet op de relevante onderwerpen.9 Zo werkt het kabinet onder andere aan de versterking van de kapitaalmarktunie, mobilisatie van privaat kapitaal en de integratie van de Europese energiemarkt.
De Kamer heeft eerder tien concrete suggesties gedaan voor belemmeringen op de interne markt (IM) waarop de Europese horizontale IM-strategie zich zou kunnen richten. Deze tien punten zijn ook toegelicht in de Kamerbrief over het EU-concurrentievermogen van december 2024. Acht van deze suggesties zijn opgenomen in de strategie die de Commissie in mei 2025 presenteerde. In 2022 is ook een kabinetsbrede IM-actieagenda aan de Kamer aangeboden. In deze agenda zijn zowel nationale als Europese acties opgenomen. Met deze agenda wil ik IM-belemmeringen voor ondernemers, burgers en werknemers wegnemen. De actieagenda wordt nu geactualiseerd. Deze zal ik begin 2026 aan de TK aanbieden.
Bovendien spant dit kabinet zich in voor de bevordering van buitenlandse handel als hoeksteen van de Nederlandse welvaart, omdat een derde van de Nederlandse economie daaraan verbonden is.10
Het rapport-Draghi geeft aan dat het productiviteitsverschil tussen Europa en de Verenigde Staten bijna volledig wordt veroorzaakt door de zogenaamde high-tech sectoren. Onderschrijft u die conclusie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre is deregulering van niet-hightechsectoren dan een oplossing voor ons productiviteitsprobleem?
Er bestaat een verschil in de sectorale compositie tussen de VS en EU, waarbij de VS ten opzichte van Europa meer high-techsectoren heeft die een grotere bijdrage leveren aan onderzoek en innovatie. Het verschil in productiviteitsgroei tussen Europa en de VS wordt inderdaad gedreven door (high)-techsectoren. Gerichte vermindering van regeldruk vormt daarom een onderdeel van de oplossing voor het productiviteitsprobleem, zoals Draghi ook beargumenteert. Maar zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 10 en 11 spelen er meer factoren een rol bij productiviteitsgroei.
Volgens het artikel zorgen ook de achterblijvende lonen aan de onderkant van de inkomensverdeling voor achterblijvende investeringen: deelt u deze opvatting? Wat gaat u hieraan doen?
Lage lonen kunnen investeringen via de vraagzijde (minder koopkracht remt de consumptie en daarmee investeringsprikkels) en de aanbodzijde (lage lonen kunnen investeringen in arbeidsbesparende technologie remmen omdat arbeid goedkoop is) drukken. Echter, hebben de lonen in Nederland na een periode van hoge inflatie een sterke inhaalgroei gemaakt. Daarnaast ben ik van mening dat andere factoren bepalender zijn voor het niveau van investeringen.
Bent u bekend met het artikel «Europa scoort op veel domeinen van welvaart veel beter dan de Amerika» in het ESB?2
Ja.
Hoe waardeert u het dat Europa beter scoort dan Amerika wat betreft levensverwachting, CO2-uitstoot per capita, watergebruik en inkomensongelijkheid?
Het is positief dat Europa over het algemeen goed scoort op de bovengenoemde punten. Het uiteindelijke doel is een hogere brede welvaart. Hoewel financieel-economische voorspoed belangrijk is, omvat welvaart in den brede meer thema’s die bijdragen aan de kwaliteit van leven. Het beeld uit de Monitor brede welvaart en SDG’s12, die het CBS jaarlijks maakt, is hier een belangrijke basis voor.
Wat ziet u als de belangrijkste reden voor de betere uitkomsten in Europa ten opzichte van de VS? Welke rol speelt regelgeving in uw ogen in het bereiken van deze hoge scores? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Ik zie hiervoor een belangrijke verklaring in de Europese waarden en de bijbehorende inrichting van ons sociaaleconomisch model. Ook Draghi benoemt het belang van dit Europese model. Publieke voorzieningen en sociale bescherming gaan hand in hand met een goed functionerende markt, die samen de basis vormen voor brede welvaart nu en in de toekomst. Regelgeving speelt daarin een belangrijke ondersteunende rol: het helpt publieke belangen te borgen, excessen te voorkomen en vertrouwen te creëren – maar moet altijd proportioneel zijn. Een te hoge regeldruk remt ondernemers af, belemmert innovatie en vertraagt het herstel van de productiviteitsgroei en het verdienvermogen. Het verdienvermogen is geen doel op zich, maar noodzakelijk om onze publieke voorzieningen in de toekomst te behouden.13
Ik zet mij in voor adequate regelgeving die de regeldruk vermindert en markten beter laat functioneren, met inachtneming van belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd. Door heldere spelregels te stellen, versterken we concurrentie, transparantie en ons verdienvermogen. Zo zorgt het Europese emissiehandelssysteem (ETS) ervoor dat milieukosten op de Europese markt worden verrekend of helpt het mededingingsbeleid bij het tegengaan van marktmacht en het stimuleren van eerlijke concurrentie en innovatie. En zorgen regels om veilig en gezond te werken ervoor dat werknemers duurzaam inzetbaar zijn. Proportionele regelgeving is in die zin geen rem op de markt, maar een voorwaarde voor een goed werkende en toekomstgerichte economie.
Eén van de redenen die in het ESB-artikel wordt genoemd voor het feit dat Europa beter op deze domeinen scoort is de grotere publieke sector én de regelgeving: deelt u de opvatting dat regelgeving en de publieke sector van belang zijn voor versterking en behoud van brede welvaart? Zo nee, waarom niet?
Zowel de regelgeving als de publieke sector speelt een belangrijke rol bij het versterken en behouden van brede welvaart. De publieke sector levert vele voorzieningen die bijdragen aan bijvoorbeeld gelijke kansen, sociale cohesie en (economische) weerbaarheid. Regelgeving helpt onze samenleving om negatieve externe effecten te beperken, zorgt voor een eerlijk speelveld en bevordert vertrouwen in markten en instituties.
Regelgeving en de publieke sector spelen dus een essentiële rol zijn in onze maatschappij, ook voor het bedrijfsleven. Maar te veel regeldruk en te ingewikkelde regels zijn één van de grootste problemen voor ondernemers. Met respect voor belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd, moeten regels werkbaar zijn, zonder onnodige regeldruk. Daarnaast moet fragmentatie van regelgeving op de Europese interne markt zoveel mogelijk worden voorkomen.
Hoe neemt u dit mee in uw economisch beleid?
Het Nederlandse verdienvermogen staat onder druk. Omdat onze samenleving vergrijst en relatief veel mensen al werken, hangt de welvaart van volgende generaties voornamelijk af van productiviteitsgroei. De productiviteitsgroei vlakt echter af en de investeringen door bedrijven blijven achter ten opzichte van andere EU-lidstaten. Dit vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het kabinet ziet economische groei niet als doel op zichzelf, maar als een middel om onze brede welvaart te versterken in het hier en nu en voor toekomstige generaties. Daarbij staat voor het kabinet centraal dat iedereen mee kan doen én meeprofiteert van de welvaart die gezamenlijk wordt opgebouwd.
Het kabinet beoordeelt beleid al, zoals het ESB-artikel adviseert, vanuit een bredewelvaartsperspectief. Dat betekent dat we niet uitsluitend kijken naar de economische of financiële effecten van beleid, maar ook naar de impact op andere bredewelvaartsthema’s zoals gezondheid, milieu en veiligheid. Deze brede benadering helpt om beleidskeuzes toekomstbestendig te maken, met oog voor samenhang en de maatschappelijke waarde die beleid creëert.
De kracht van het Nederlandse model ligt juist in de wisselwerking tussen een sterke publieke sector en een dynamische markt. Daarom streeft het kabinet naar een evenwichtige inzet van publieke investeringen en doeltreffende regelgeving. Hiermee worden de randvoorwaarden gecreëerd waarbinnen de economie goed kan werken, zodat onze brede welvaart toeneemt.
In Nederland blijven de investeringen (investeringsquote CBS) al bijna 30 jaar constant terwijl de winsten (winstquote CBS) stijgen: ziet u deze achterblijvende investeringen als een probleem?
Investeringen van bedrijven zijn belangrijk voor de Nederlandse welvaart, op korte en lange termijn. Daarom zijn achterblijvende investeringen die leiden tot hogere productiviteit inderdaad een probleem. Er zijn meerdere verklaringen voor dit probleem. Bedrijven ervaren bijvoorbeeld allerlei kraptes. Er zijn kraptes op de arbeidsmarkt, op het energienet en in milieu en fysieke ruimte. Ook is de afgelopen jaren de Nederlandse economie diensten-intensiever geworden, wat bijvoorbeeld de investeringen in R&D drukt.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 11, ben ik voornemens om stappen te zetten met het 3% R&D actieplan, het Pact Ondernemingsklimaat en de productiviteitsagenda. Deze zullen maatregelen bevatten die belemmeringen voor investeringen wegnemen.
Volgens Draghi worden deze achterblijvende investeringen veroorzaakt door eveneens achterblijvende publieke investeringen: deelt u deze opvatting van Draghi? Zo nee, waarom niet?
Ik deel op hoofdlijnen de analyse van Draghi dat de EU achterloopt met de meest rendabele investeringen. Dit vergt lastige keuzes om structurele hervormingen door te voeren en randvoorwaarden te versterken. Het is daarbij van belang om publieke investeringen zo in te zetten dat ze private investeringen zo veel mogelijk ook mobiliseren. Tegelijkertijd is het van belang te benadrukken dat publieke investeringen geen doel op zich zijn, maar een middel. Publieke investeringen liggen voor de hand als er sprake is van publieke goederen. Deze investeringen kunnen nodig kunnen zijn voor de financiering van maatschappelijk opgaves op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs, innovatie, veiligheid en de groene en digitale transities. Structurele productiviteitsgroei vereist voornamelijk een gezonde combinatie van privaat en publiek kapitaal en groeibevorderende hervormingen. Ook Draghi constateert juist veel belemmeringen voor private investeringen, zoals onderontwikkelde kapitaalmarkten.
Daarom zet het kabinet in op het versterken van de economische randvoorwaarden die nodig zijn om private investeringen te stimuleren. Denk hierbij aan een goed functionerende kapitaalmarkt en het wegnemen van knelpunten zoals netcongestie. Het oplossen van deze belemmeringen kan substantieel privaat kapitaal mobiliseren en daarmee bijdragen aan de noodzakelijke productiviteitsgroei op langere termijn. Deze productiviteitsgroei is immers nodig voor het behoud van onze brede welvaart en ons sociaaleconomisch model, ook in de toekomst. Dit is voor mij één van de belangrijkste lessen uit het Draghi-rapport.
Het bericht 'Uitbreiding stroomnet trekt door TenneT spoor van vernieling bij boeren: je moet instemmen anders kun je worden onteigend' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uw antwoorden op vraag 7 van de vorige set vragen nader specificeren?1 In hoeveel gevallen precies wordt er overeenstemming bereikt met grondeigenaren na minnelijk overleg?
Per project heeft TenneT vaak met tot wel honderd landeigenaren te maken. De afgelopen 5 jaar heeft TenneT met meer dan duizend unieke landeigenaren ruim 3.000 contracten afgesloten. Tussen 2020 en 2024 is een gedoogplicht opgelegd aan circa 40 landeigenaren (in 12 procedures), waarvan een aantal keer aan dezelfde landeigenaren omdat TenneT die in verschillende projecten is tegengekomen. In alle andere gevallen is er minnelijke overeenstemming bereikt.
In hoeveel gevallen is de inzet van een gedoogbeschikking nodig geweest?
Zie het antwoord op vraag 1.
En in hoeveel gevallen is er sprake geweest van mediation en juridische procedures?
Als alternatieve geschilbeslechtingsprocedure is het ook mogelijk om mediation in te zetten voor het bereiken van overeenstemming. Dit is mede afhankelijk van de wens van de betreffende grondeigenaar. In de afgelopen 5 jaar is dit 5 keer gebeurd. In de situaties waarin gekozen is voor een mediator heeft dat slechts 1 keer tot overeenstemming geleid. In de andere gevallen is uiteindelijk alsnog een gedoogplicht opgelegd, omdat de belangen van partijen te ver uit elkaar lagen om via mediation overeenstemming te bereiken.
Voor wat betreft juridische procedures is onder vraag 1 benoemd dat een gedoogplicht aan circa 40 landeigenaren zijn opgelegd. Dit is een vorm van juridische procedure om een opstalrecht te verkrijgen. TenneT zet dit in voor bijvoorbeeld masten en verbindingen. Naast de gedoogplicht heeft TenneT de mogelijkheid om het onteigeningsinstrument in te zetten voor het verkrijgen van eigendom onder hoogspanningsstations. Dit instrument wordt toegepast voor stations en opstijgpunten, omdat in deze gevallen geen ander gebruik van de grond mogelijk is en een gedoogplicht dus geen optie is. Ook bij dit instrument verwacht ik van TenneT dat alle andere opties uitvoerig worden overwogen voordat hiertoe wordt overgegaan. TenneT heeft dit instrument pas 1 keer is ingezet.
Wat kan er verder gedaan worden om juridische procedures te voorkomen?
In mijn gesprekken met TenneT blijf ik als aandeelhouder aandacht vragen voor het zorgvuldig handelen in de grote opgave waar TenneT voor staat. Ik vind het belangrijk dat juridische procedures alleen door TenneT worden ingezet als er echt geen andere oplossing mogelijk is binnen wettelijke kaders en de kaders van doelmatigheid waarbinnen TenneT heeft te opereren. De ACM toetst of de netbeheerders, zoals TenneT, hun uitgaven op de juiste wijze besteden (doelmatigheidstoets).
TenneT geeft aan er veel aan te doen om juridische procedures te voorkomen. Zo heeft het bedrijf zogenaamde cultuurtechnische toezichthouders in dienst. Dit zijn mensen met een agrarische achtergrond die constructief mee denken over oplossingsrichtingen als de belangen tussen TenneT en grondeigenaren in eerste instantie ver uit elkaar lopen. In bijna alle gevallen valt er toch een oplossing te vinden die voor iedereen acceptabel is. Ook evalueert TenneT projecten met betrokken partijen om daaruit te leren.
De betrokkenheid van CSOs bij het Global Gateway programma |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u zich tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling van 26 mei jl. ingezet voor een sterke rol voor het maatschappelijk middenveld binnen de Global Gateway, conform de aangenomen motie Ceder?1 Zo ja, hoe werd dit ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling op 26 mei jl. vond een eerste gedachtewisseling plaats over de externe dimensie van het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). Nederland heeft daarbij de nadruk gelegd op het belang van een effectief EU-extern instrumentarium dat recht doet aan zowel de belangen van de EU en haar lidstaten als aan de behoeften van partnerlanden. Hoewel in deze eerste bespreking nog niet specifiek is ingegaan op de rol van maatschappelijke organisaties, blijft het kabinet conform de motie Ceder zich inzetten voor het waarborgen van die rol binnen de Global Gateway-strategie en het nieuwe MFK.
Aangezien de voorstellen voor het nieuwe MFK, inclusief de voorstellen voor het extern instrumentarium, pas in de zomer worden verwacht, kan de Nederlandse inzet op het daadwerkelijk waarborgen van de rol van maatschappelijke organisaties pas gestalte krijgen zodra deze voorstellen beschikbaar zijn. In de kabinetsappreciatie daarvan zal ook worden ingegaan op dit aspect, conform de motie Ceder.
Welke maatschappelijke organisaties zijn op dit moment aangesloten bij het Global Gateway Civil Society and Local Authorities Advisory Platform (CSO/LA Platform)? Zitten hier ook organisaties uit het mondiale zuiden bij? Op welk moment en op basis van welke criteria zijn zij geselecteerd? Zijn er plannen om het CSO/LA Platform in de toekomst uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in totaal 57 organisaties aangesloten bij het Global Gateway Civil Society and Local Authorities Advisory Platform(CSO/LA Platform), waaronder organisaties uit het mondiale zuiden.2 Het CSO/LA Platform is een werkgroep van het reeds bestaande EU Policy Forum on Development(PFD). Van de in totaal 57 leden zijn er 42 niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), vier sociale partners, professionele- en bedrijfsorganisaties en elf vertegenwoordigingen van lokale overheden. De leden van het platform zijn geselecteerd op basis van een oproep door de Europese Commissie tot het indienen van belangstelling tot lidmaatschap. Deze procedure liep van 18 september tot en met 11 oktober 2023. Selectiecriteria zijn vastgelegd door de PFD in de oproep voor indicatie van interesse van deelname aan het CSO/LA Platform. Organisaties worden geselecteerd op basis van de volgende voorwaarden: organisaties moeten een netwerk vertegenwoordigen in één of meer regio’s of op wereldniveau en minstens vijf jaar ervaring hebben op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling, beschikken over adequate capaciteit om een breed lidmaatschap van leden te bereiken in een groot aantal landen of regio’s, bewezen en relevante competenties en ervaringen hebben op Europees- en/of internationaal niveau op hun respectievelijk terrein en ervaring in het werken in EU beleidsimplementatie, en er zorg voor dragen dat de voorgedragen vertegenwoordiger van de organisatie adequate competenties, senioriteit en ervaring heeft.3
De Commissie heeft bevestigd dat er op het moment geen concrete plannen zijn om het formele lidmaatschap van het CSO/LA Platform uit te breiden. Uitbreiding in de toekomst wordt echter niet uitgesloten. Momenteel heeft het Platform de mogelijkheid om niet-leden uit te nodigen voor specifieke themabijeenkomsten of -vergaderingen waar dit relevant geacht wordt.4
Zijn de maatschappelijke organisaties die momenteel aangesloten zijn bij het CSO/LA Platform tevreden over hun rol en invloed binnen Global Gateway? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Global Gateway-strategie is nog volop in ontwikkeling. Dit geldt ook voor de rol en invloed van maatschappelijke organisaties in het CSO/LA Platform. Via het platform worden de maatschappelijke organisaties in staat gesteld feedback te geven over de implementatie van Global Gateway-investeringen en bij te dragen aan een effectieve uitvoering. Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen of de maatschappelijke organisaties tevreden zijn over hun rol hierin. We zullen erop aandringen dat hiernaar gevraagd wordt bij de voorziene zelfevaluatie van het platform.
Welke rol heeft het CSO/LA Platform bij de selectie van Global Gateway projecten? Kunnen zij input leveren op de uitvoering of het ontwerp van projecten? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet?
De bedoeling is het CSO/LA Platform en het maatschappelijk middenveld inspraak te geven op lokaal niveau bij het ontwerp en de implementatie van Global Gateway-projecten door middel van publieke consultaties en -raadplegingen. Daarnaast wordt voorzien dat het Platform door bijeenkomsten in Brussel met de Europese Commissie de dialoog aangaat over de status, voortgang en uitvoering van Global Gateway-projecten.5
Hoe verhoudt het CSO/LA Platform zich tot de Business Advisory Group on Global Gateways? Zijn er documenten waar de Business Advisory Group wel toegang tot heeft, maar het CSO/LA Platform niet? Zo ja, waarom en om wat van soort documenten gaat het?
De rol van CSO/LA Platform is complementair aan die van de Business Advisory Group(BAG). Het doel van de BAG is te zorgen voor betrokkenheid van de private sector in de uitvoering van de Global Gateway-strategie en input en kennis te delen om het effect en de doeltreffendheid van investeringen te maximaliseren. Het CSO/LA Platform draagt er aan bij dat de kennis van deze organisaties wordt gebruikt om te zorgen dat deze investeringen op een inclusieve en waarden-gedreven manier worden uitgevoerd. Het Platform kan op eigen initiatief engageren met de BAG en dialogen en uitwisselingen organiseren.6 Het CSO/LA Platform heeft toegang tot dezelfde informatie die de Commissie deelt met de BAG.
Welke instrumenten heeft het CSO/LA Platform als zij misstanden signaleren bij een Global Gateway project? Is het mogelijk voor het CSO/LA Platform om verantwoording te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het CSO/LA Platform heeft verschillende kanalen tot zijn beschikking om feedback te geven over Global Gateway-projecten. Het regelement van het CSO/LA Platform voorziet in de mogelijkheid voor halfjaarlijkse plenaire vergaderingen.
Naast de halfjaarlijkse plenaire vergaderingen is het de bedoeling dat er vergaderingen plaatsvinden tussen de stuurgroep van het Platform, bestaande uit een kleinere groep van vijftien leden, en de Europese Commissie op kwartaal basis. De stuurgroep kan ook besluiten tot het organiseren van ad-hoc vergaderingen met alle leden waar het dit nodig acht. Deze bijeenkomsten biedt het Platform de mogelijkheid om feedback over de uitvoering van Global Gateway-projecten richting de Commissie te delen. Qua verantwoording committeren de Europese Commissie en andere institutionele actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van Global Gateway-projecten zich eraan om regelmatig feedback te delen over hoe aanbevelingen van het Platform opgenomen zijn in de besluitvorming van de uitvoering van Global Gateway-projecten.7
Kunt u bevestigen dat alle leden van het CSO/LA Platform zijn uitgenodigd voor de bijeenkomst van het Global Gateway Forum in oktober 2025? Op welke manier kunnen zij hun observaties delen tijdens vergaderingen op dit evenement? Kunt u vertellen wat er met de signalen vanuit het CSO/LA Platform wordt gedaan?
Het Global Gateway Forumvindt plaats in Brussel op 9 en 10 oktober 2025 en wordt georganiseerd door de Europese Commissie. Nadere informatie, waaronder deelname uit het maatschappelijk middenveld en precieze opzet van het evenement, is nu nog niet bekend.8
Kunnen andere organisaties uit het maatschappelijk middenveld deelnemen aan het Global Gateway Forum? Zo ja, welke voorwaarden zijn aan hun deelname verbonden en hoe ziet hun mogelijke rol in de conferentie er dan uit? Zo nee, meent u dat de conferentie inclusief is en voldoende ruimte geeft aan stemmen uit het maatschappelijk middenveld uit Europa en de landen waar de Global Gateway projecten geïmplementeerd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u voornemens om ervoor te pleiten dat de conferentie inclusiever wordt door deelname van een diverse vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties te verzekeren?
Nadere informatie over precieze deelname aan het Global Gateway Forum, waaronder de rol die voorzien is voor het maatschappelijk middenveld, is nu nog niet bekend. Op dit moment is alleen bekend dat de Commissie van plan is een brede samenstelling van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, de private sector, financiële instellingen en ministeriële vertegenwoordiging van EU lidstaten en derde partnerlanden samen te brengen.9 Het kabinet beoogt het maatschappelijk middenveld en de private sector goed te betrekken bij de ontwikkeling van Global Gateway om van de uitvoering van de strategie een succes te maken. Hierop zullen we in de voorbereiding op inzetten.
Bent u zich ervan bewust dat het CSO/LA Platform, als het enige formele platform voor uitwisseling tussen de Europese Commissie en maatschappelijke organisaties in de context van Global Gateway, tot nu toe slechts één keer per jaar bijeen is gekomen? Bent u het ermee eens dat signalen sneller binnen zouden komen als er meer bijeenkomsten zouden zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat het CSO/LA Platform in 2024 één keer op plenair niveau bijeen is gekomen. Dit is overigens niet het geval voor de stuurgroep van het Platform, die geregeld bijeenkomsten houdt met de Europese Commissie. De bijeenkomsten van de stuurgroep biedt het Platform frequenter de mogelijkheid om signalen af te geven aan de Commissie. De implementatie van de Global Gateway-strategie is nog volop in ontwikkeling. Het kabinet vindt het belangrijk dat de private sector en het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling en implementatie van de Global Gateway-strategie goed wordt betrokken.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat het maatschappelijk middenveld op zinvolle wijze wordt geraadpleegd en betrokken in het kader van Global Gateway, zeker gelet op het feit dat vlaggenschipprojecten grote positieve of negatieve gevolgen kunnen hebben voor lokale gemeenschappen in partnerlanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
Het kabinet vindt de rol van het maatschappelijk middenveld belangrijk voor het monitoren van de lokale impact en het controleren van de naleving van standaarden op het gebied van mensenrechten en duurzaamheid bij de uitvoering van Global Gateway-projecten in partnerlanden. Het kabinet zet in op het goed betrekken van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van Global Gateway-projecten waar Nederland aan bijdraagt. Dit kan plaatsvinden bij de algemene plenaire vergaderingen, maar ook door consultaties en uitwisselingen rondom specifieke projecten.
Het bericht ‘Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve»?1
Kunt u bevestigen dat in de Wet toekomst pensioenen expliciet staat dat de solidariteitsreserve niet mag worden gebruikt voor deling van operationele kosten?
Klopt het dat pensioenfonds APG is ingevaren terwijl in hun transitie- en implementatieplan staat dat ze de solidariteitsreserve willen kunnen inzetten om operationele tekorten aan te vullen? Zo ja, kunt u dan bevestigen dat dit in strijd is met de huidige Wet toekomst pensioenen?
Wat zijn de beweegredenen om het wettelijk mogelijk te maken dat de operationele buffer mag worden aangevuld vanuit de solidariteitsreserve, ondanks dat dit uitgebreid is besproken tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen?
Kunt u bevestigen dat een aantal pensioenuitvoerders een niet-toegestane rekenmethode bij het toedelen van overrendement gebruikt?2
Wat zegt het volgens u over de betrouwbaarheid van de pensioenwet- en regelgeving dat fondsen gewoon mogen invaren als het niet mogelijk blijkt te zijn om de rekenmethode voor het invaren aan te passen terwijl dit volgens De Nederlandsche Bank een overtreding van de geldende wet- en regelgeving is?
Herkent u een patroon in de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel waarin weeffouten in de wetgeving steeds vaker naar voren komen? Zo niet, waarom niet?
Deelt u de mening dat pensioenwet- en regelgeving betrouwbaar moet zijn én moet aansluiten op de werkelijkheid in de praktijk? Zo niet, waarom niet?
Hoe wenselijk acht u het dat er invaarbesluiten worden gegeven door DNB aan pensioenfondsen die feitelijk gezien niet aan de wet voldoen?
Jongeren werkzaam in de bollenteelt |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat jongeren van 13 tot 18 jaar werkzaam mogen zijn in de bollenteelt, bijvoorbeeld bij het wassen, sorteren of verpakken van bloembollen?
Dit is beperkt toegestaan, en er gelden strikte, goed gedefinieerde voorwaarden waaronder zij wel werkzaamheden mogen verrichten met producten zoals bloembollen die eerder behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen.
Hierbij geldt dat er op basis van het Arbobesluit geen sprake mag zijn van stoffen met een CMR-classificatie (carcinogeen, mutageen of reprotoxisch). Zelfs indirect contact (zoals bij het pellen van bloembollen) is verboden als de CMR-stof nog aanwezig is. Bij middelen zonder CRM-classificatie moet de werkgever de blootstelling zoveel mogelijk of tot een minimum beperken. Dit betekent dat jongeren pas mogen beginnen met pellen als de restconcentratie laag genoeg is en veiligheid gegarandeerd kan worden.
De werkgever is verantwoordelijk voor het raadplegen van het etiket en het veiligheidsinformatieblad van het gebruikte middel, het bepalen van een minimale wachttijd voor het pellen, en het vastleggen hiervan in de werkprocedure. Tijdens het pellen moeten bovendien toezicht, duidelijke instructies en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn.
In het algemeen gelden voor 13-, 14-, 15-jarigen nog strengere voorwaarden dan 16- en 17-jarigen. Zo mogen 13–15-jarigen überhaupt geen werkzaamheden verrichten waarbij persoonlijke beschermingsmiddelen noodzakelijk zijn.
De verantwoordelijkheid voor de analyse van bovenstaande ligt bij de werkgever en dient opgenomen te worden in de wettelijk verplichte Risico Evaluatie en Inventarisatie (RI&E).
Kunt u bevestigen dat het wettelijk is toegestaan dat jongeren onder de 18 werkzaamheden verrichten in de agrarische sector, mits zij niet direct in aanraking komen met gevaarlijke stoffen?
Jongeren onder de 18 jaar mogen niet werken met giftige stoffen, waaronder gewasbeschermingsmiddelen (Arbobesluit, artikel 4.105). Het direct toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is verboden voor jongeren. Werkzaamheden door jongeren zijn alleen toegestaan als er sprake is van zeer lage geaccepteerde concentraties gewasbeschermingsmiddelen. Bij bepaalde categorieën gewasbeschermingsmiddelen zoals middelen waar kankerverwekkende stoffen in zitten is het helemaal niet toegestaan dat jongeren daarmee in aanraking komen.
Voor alle werkgevers met jeugdige werknemers gelden in het algemeen, dus ook buiten de agrarische sector, extra verplichtingen bovenop de normale arboregels. Het gaat dan bijvoorbeeld om een verplichting tot deskundig toezicht en aanvullende eisen aan de voorlichting en onderricht aan jongeren.
Hoeveel jongeren onder de 18 zijn werkzaam in de bollenteelt? Heeft u hier landelijke of regionale cijfers van? Klopt het dat veel jongeren ook deze zomer weer vakantiewerk doen in de bollenteelt?
Het RIVM geeft aan dat volgens CBS-data in het jaar 2023 meer dan 2000 jongeren (onder de 18 jaar) in de bloembollenteelt werkten. Dit kwam in alle maanden van het jaar voor, maar voor het grootste deel was dat in juli en augustus. Veruit de meesten stonden hiervoor geregistreerd als oproepkracht. Het is op basis van de CBS-data niet bekend wat voor werk ze precies deden en ook niet in welke regio’s ze werkten.
Verder is de registratie per maand, dat wil zeggen of de jongeren in een bepaalde maand geregistreerd waren als werkzaam in deze branche. Hoe lang en hoeveel uren ze binnen die maand daar dan werkten, is niet bekend.
Wordt er bij inspecties aspecifiek gekeken naar de aanwezigheid van jongeren op werkplekken in de bollenteelt en de aard van hun werkzaamheden?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht en spreekt werkgevers aan op hun verantwoordelijkheid om doeltreffende maatregelen te nemen. Bij een inspectie kijkt ze naar de werkomstandigheden van alle werknemers op een werkplek, zo ook jongeren. Als in een bedrijf jongeren werkzaam zijn, moet de werkgever in de voorgeschreven risico-inventarisatie en -evaluatie in het bijzonder aandacht besteden aan de specifieke gevaren die bijvoorbeeld door hun leeftijd en gebrek aan werkervaring kunnen ontstaan. Als sprake is van dergelijke specifieke gevaren, dient de werkgever te zorgen voor deskundig toezicht op de werkzaamheden van jongeren zodat die gevaren worden voorkomen. De Arbeidsinspectie controleert de aanwezigheid van een RI&E tijdens haar inspecties en handhaaft waar nodig.
Kunt u aangeven onder welke omstandigheden jongeren worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen, ook als zij er niet direct mee werken, bijvoorbeeld via contact met behandelde bollen of residuen in de lucht?
Jongeren mogen niet werkzaam zijn tijdens spuiten met middelen. Herbetreding van het gewas door jongeren mag pas nadat de spuitvloeistof opgedroogd is; in de praktijk is dat op zijn vroegst de volgende dag. Blootstelling aan restanten op gewassen zijn nog steeds mogelijk via huidcontact, maar vanwege de tijd tot herbetreding is dat minimaal.
De route van huidcontact met behandeld gewas en de werkzaamheden met behandelde bloembollen worden in de beoordeling van de werker meegenomen in de risicobeoordeling van het Ctgb, waarin ook rekening wordt gehouden met kwetsbare groepen, zoals jongeren. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Zijn er onderzoeken bekend over de gezondheidsrisico’s voor werknemers – en specifiek jongeren – in de bollenteelt waar (veel) gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt?
Specifieke onderzoeken over de gezondheidsrisico’s voor werknemers – en specifiek jongeren – in de bollenteelt zijn op dit moment niet bekend. Wel doet het RIVM op dit moment een verkenning binnen het OBO-2 onderzoek om te kijken hoe gezondheidsrisico’s voor werknemers in de agrarische sector kunnen worden onderzocht. Hierbij zijn ook verschillende branches en verschillende leeftijdsgroepen aan de orde zoals jongeren in de bollenteelt.
Het Ctgb beoordeelt voorafgaand aan de toelating de risico’s voor de gezondheid van het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel. Onderdeel van die beoordeling is de blootstelling van werknemers aan residuen op het gewas (bij gewasbehandeling) of op de bloembol (bij bloemdompeling). Bij de beoordeling of die blootstelling tot schadelijke effecten leidt, houdt het Ctgb ook rekening met kwetsbare groepen, zoals jongeren.
Kunt u toelichten waarom jongeren wel mogen werken met bloembollen, ook als deze behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen, terwijl ze volgens de wet niet met giftiger gevaarlijke stoffen mogen werken?
Het klopt dat jongeren onder de 18 jaar niet mogen werken met giftige stoffen, waaronder gewasbeschermingsmiddelen (Arbobesluit, artikel 4.105). Het direct toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is verboden voor jongeren. Er gelden echter goed gedefinieerde voorwaarden waaronder zij wel werkzaamheden mogen verrichten met producten zoals bloembollen die eerder behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van stoffen met een CMR-classificatie (carcinogeen, mutageen of reprotoxisch). Zelfs indirect contact (zoals bij het pellen van bloembollen) is verboden als de CMR-stof nog aanwezig is. Bij middelen zonder CRM-classificatie moet de werkgever de blootstelling zoveel mogelijk of tot een minimum beperken. Dit betekent dat jongeren pas mogen beginnen met pellen als de restconcentratie laag genoeg is.
Vindt u het aannemelijk dat jongeren die bollen wassen of sorteren toch indirect blootgesteld kunnen worden aan restanten van gewasbeschermingsmiddelen?
Het RIVM geeft aan dat het aannemelijk is dat werkenden worden blootgesteld aan restanten van gewasbeschermingsmiddelen tijdens activiteiten zoals het wassen, inclusief boldompeling («boldesinfectie»), sorteren en uitplanten van bloembollen. Door het Ctgb wordt daarom bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel een risicobeoordeling uitgevoerd voor de «werker».
In sommige gevallen is het dragen van handschoenen voorgeschreven op basis van de risicobeoordeling. Bijvoorbeeld in het geval van middelen gebruikt voor boldompeling. Dit wordt vermeld in het wettelijk gebruiksvoorschrift van het betreffende middel. Jongeren van 13, 14, 15 jaar mogen geen werkzaamheden uitvoeren waarbij persoonlijke beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Zij mogen deze werkzaamheden onder dergelijke omstandigheden dan ook niet verrichten.
Is er sprake van een grijs gebied in de regelgeving waarin jongeren niet met giftige stoffen mogen werken, maar wél met producten die eerder met deze stoffen behandeld zijn?
Er is geen sprake van grijs gebied, maar van toestemming onder diverse strenge voorwaarden (zie ook het antwoord op vraag 1 en 7).
Het klopt dat jongeren onder de 18 jaar niet mogen werken met giftige stoffen, waaronder gewasbeschermingsmiddelen (Arbobesluit, artikel 4.105). Er gelden echter goed gedefinieerde voorwaarden waaronder zij wel werkzaamheden mogen verrichten met producten zoals bloembollen die eerder behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen.
Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van stoffen met een CMR-classificatie (carcinogeen, mutageen of reprotoxisch). Zelfs indirect contact (zoals bij het pellen van bloembollen) is verboden als de CMR-stof nog aanwezig is. Bij middelen zonder CMR-classificatie moet de werkgever de blootstelling zoveel mogelijk of tot een minimum beperken. Dit betekent dat jongeren pas mogen beginnen met pellen als de restconcentratie laag genoeg is. De werkgever is verantwoordelijk voor het raadplegen van het etiket en het veiligheidsinformatieblad van het gebruikte middel, het bepalen van een minimale wachttijd voor het pellen, en het vastleggen hiervan in de werkprocedure. Tijdens het pellen moeten bovendien toezicht, duidelijke instructies en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn.
Worden bedrijven in de bollenteelt verplicht om voorafgaand aan het werk jongeren te informeren over mogelijke risico’s, en zo ja, hoe wordt dit geborgd?
Ja, bedrijven zijn hiertoe verplicht. De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor alle werknemers. Als in een bedrijf jongeren werkzaam zijn, moet de werkgever in de voorgeschreven risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) in het bijzonder aandacht besteden aan de specifieke risico’s die bijv. door hun leeftijd en gebrek aan werkervaring kunnen ontstaan. Als sprake is van dergelijke specifieke risico’s, dient de werkgever doeltreffende maatregelen te treffen en onder meer te zorgen voor deskundig toezicht op de werkzaamheden van jongeren zodat die risico’s worden beheerst.
Ten aanzien van jongeren gelden aanvullende eisen m.b.t. voorlichting en onderricht over de risico’s die aan bepaalde werkzaamheden zijn verbonden en de maatregelen om die risico’s te voorkomen en beperken (Arbowet art. 8.5). De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt hier toezicht op.
In hoeverre wordt bij het opstellen van arbeidstijden en werkomstandigheden voor jongeren in de bollenteelt rekening gehouden met cumulatieve blootstelling aan chemische middelen?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om de risico’s van het gebruik van chemische stoffen te inventariseren en waar nodig beschermende maatregelen te nemen. Dat is zeker van belang bij combinaties van middelen die in de praktijk worden gebruikt, omdat de werkgever de enige is die daarover informatie heeft. Bij toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn de risico’s van cumulatieve blootstelling beoordeeld voor zover het bekende combinaties betreft (meerdere werkzame stoffen in een middel of een voorgeschreven tankmix). Voor alle andere mogelijke combinaties die in de praktijk worden gebruikt, is nog geen methodiek beschikbaar om dit te kunnen beoordelen als onderdeel van de toelating. Voor een aantal veelvoorkomende mengsels van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegmiddelen is brancheorganisatie Stigas bezig met het beoordelen van de risico’s van de blootstelling aan deze mengsels voor toepassers en gewaswerkers.
Verder heeft het RIVM in samenwerking met Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) het Monte Carlo Risk Assessment (MCRA)-model ontwikkeld, waarmee cumulatieve gezondheidsrisco’s (o.a. op zenuwstelsel en schildklier) van blootstelling aan residuen van meerdere stoffen op voedingsmiddelen kunnen worden berekend. Dit model wordt verder uitgebreid met andere blootstellingsroutes, waaronder die voor agrariërs en omwonenden, en andere orgaanstelsels.
Nederland stimuleert via agendering en expertise Europese samenwerking voor het verder ontwikkelen van cumulatieve risicobeoordelingen.
Wat is de rol van de Arbeidsinspectie bij het controleren van jongerenwerk in sectoren met (mogelijk) giftige residuen, zoals de bloembollenteelt?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht en spreekt werkgevers aan op hun verantwoordelijkheid om doeltreffende maatregelen te nemen. De Arbeidsinspectie handhaaft waar nodig.
Bent u bereid te onderzoeken of de huidige regelgeving rondom vakantiewerk en jongerenarbeid voldoende bescherming biedt tegen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in de praktijk?
Het RIVM voert op dit moment het OBO-2 onderzoek (Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden) uit op verzoek van de ministeries van LVVN, SZW en VWS. Het Ministerie van SZW is hierbij specifiek betrokken bij een verkenning om te kijken hoe gezondheidsrisico’s voor werknemers in de agrarische sector kunnen worden onderzocht. Hierbij zijn ook verschillende branches en verschillende leeftijdsgroepen aan de orde, inclusief jongeren in de bollenteelt.
Bent u het ermee eens dat jongeren extra beschermd dienen te worden tegen gezondheidsrisico’s in het algemeen en van chemische stoffen in het bijzonder en dat zij hier op hun werkplek niet mee te maken mogen krijgen?
Ja, ik ben het er mee eens dat jongeren extra beschermd dienen te worden tegen gezondheidsrisico’s. Het bieden van deze extra bescherming is ook verplicht op basis van de Arbowet. De waarborgen in de regelgeving zijn erop gericht dat jongeren helemaal niet te maken krijgen met CMR stoffen en bij middelen zonder CMR-classificatie moet de werkgever de blootstelling zoveel mogelijk of tot een minimum beperken. Ik verwijs graag naar hetgeen ik hierover geantwoord heb op vragen 1,2, 9 en 10.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin jongeren wettelijk niet met giftige stoffen mogen werken, maar wél met producten die zulke stoffen bevatten of bevatten hebben – en vindt u dat dit aanleiding is voor nadere regelgeving of verduidelijking?
Het werken door jongeren met producten die deze stoffen bevatten of bevat hebben zoals bloembollen is aan strenge eisen gebonden. Deze eisen zijn samengevat gericht op geen blootstelling of blootstelling aan zeer verdunde concentraties van deze stoffen, zie ook het antwoord op vraag 14.
SZW is in gesprek met de sector (LTO, Stigas) en vakbonden over de praktijk rond jongeren en gewasbeschermingsmiddelen. Gemeenschappelijk beeld is dat het beleid veilig, zo eenvoudig mogelijk en uitvoerbaar moet zijn. Samen met deze partijen bekijk ik of het nodig is om via communicatie de regels te verduidelijken voor degenen die er in de praktijk mee moeten werken.
Bent u bereid deze vragen, ook gezien de vragen ten aanzien van vakantiewerk, nog voor het zomerreces te beantwoorden?
De beantwoording van de vragen is zo spoedig mogelijk gedaan. Wegens de complexe materie en afstemming met LVVN, Ctgb, NLA, RIVM en de sector is het niet gelukt de vragen voor het zomerreces te beantwoorden, hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.
Burgers die de grens menen te moeten bewaken |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Burgers doen zelf «grenscontroles» bij Ter Apel, politie ziet niets strafbaars»1 en «Opnieuw «grenscontrole» door groep burgers, dit keer bij Sellingen»?2
Ja.
Kunt u in een feitenrelaas weergeven waaruit (tot op het moment van beantwoording van deze vragen) de genoemde «grenscontroles» bestonden? Waaruit bestonden de handelingen van de zelfbenoemde grenscontroleurs? Op welke wijze hebben zij automobilisten benaderd, laten stoppen, vragen gesteld of op andere wijze getracht hen te controleren? Hoe veel zelfbenoemde grenscontroleurs waren daarbij betrokken en hoe vaak hebben deze grenscontroles plaatsgevonden? Wat waren de locaties van de controles? Wat heeft de politie ondernomen?
De politie heeft mij het onderstaande feitenrelaas gegeven:
Deelt u de mening dat zelfs als automobilisten vrijwillig toestaan dat hun auto gecontroleerd werd, dat een dergelijke controles intimiderend kunnen werken en sowieso ongewenst zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten. Dat is niet aan mij om te beoordelen.
Deelt u de mening dat controles van deze controles de vrijheid van burgers onrechtmatig beperken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de gemeente Westerwolde dat het «verboden [is] voor burgers om auto's aan te houden op de manier waarop de politie dat doet», en dat «dergelijke acties voor enorm gevaarlijke situaties op en langs de weg [zorgen].»? Zo ja, waarom en was er sprake van enige strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bedoelde u met uw uitspraak over de groep burgers die bij Ter Apel voor grenswacht speelden: «Laat de politie en marechaussee hun werk doen en hou je aan de wet.»? Op welke wijze hielden deze burgers zich niet aan de wet?
Wat ik bedoelde met mijn uitspraken is dat het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijke bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is geen ruimte voor eigenrichting.
Wat bedoelde u met uit uitspraak «neem het recht niet in eigen hand»? Op welke wijze werd het recht in eigen hand genomen en waarom acht u dit ongewenst?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u met uw Duitse ambtsgenoot overlegd hoe tegen deze «grenscontroles» opgetreden moet worden? Zo ja, waar heeft dat overleg toe geleid? Zo nee, wilt dan alsnog met uw Duitse ambtsgenoot gaan overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan informeren?
De politie staat in nauw contact met de Koninklijke Marechaussee en de Duitse politie om de situatie aan de grens goed te blijven volgen en waar nodig op te treden. Ook de Koninklijke Marechaussee onderhoudt reguliere contacten met de Duitse grensautoriteiten waar het om binnengrenscontroles gaat.
Subsidies voor het slavernijverleden |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bijgevoegde overzicht «subsidieregelingen Herdenkingsjaar Slavernijverleden»?1
Ja.
Het project «Joss Umuganwa» had tot doel om de Rwanda Dancers Group, bestaande uit twaalf personen, naar Nederland te halen om hier de dans ter ere van de Rwandese Koning Rwabugiri uit te voeren; kunt u duiden of en welk verband deze besteding houdt met het Nederlandse slavernijverleden?
Het project «Joss Umuganwa» is gesubsidieerd binnen de regeling Herdenkingsjaar Slavernijverleden vanwege de manier waarop het bijdraagt aan het vergroten van kennis en bewustzijn over historische vormen van slavernij en de internationale doorwerking daarvan.
De dans eert de Rwandese Koning Rwabugiri, die in de regionale geschiedschrijving bekendstaat om zijn verzet tegen interne slavernijpraktijken in het oosten van Afrika. De beoordelingscommissie van het Mondriaan Fonds oordeelde dat het project waardevol was vanwege de wijze waarop het een transnationaal perspectief op slavernijgeschiedenis biedt, met inhoudelijke verbindingen tussen Rwanda, Suriname en Curaçao.
Daarmee sluit het aan bij de doelstelling van de regeling om ruimte te geven aan initiatieven die slavernijgeschiedenis vanuit verschillende culturele contexten zichtbaar maken.
Vanuit het Ministerie van Financiën is eerder gewezen op het risico dat voor subsidieaanvragen vanuit stichtingen lastig na te gaan is of het geld doelmatig wordt besteed; hoe is de subsidieverstrekking voor deze 189 projecten uit het herdenkingsjaar gecontroleerd?2
Tijdens het Herdenkingsjaar Slavernijverleden kon er subsidie voor projecten worden aangevraagd bij het Mondriaan Fonds (MF) en het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP). Beide subsidieregelingen zijn door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld via de reguliere systematiek aan de hand van de financiële- en inhoudelijke verantwoordingen van beide fondsen zoals opgenomen in hun jaarverslagen 2023 (MF) en 2024 (FCP), conform het Uniform Subsidiekader. Er zijn door het MF en FCP voorwaarden gesteld voor het ontvangen van subsidie, ook conform het Uniform Subsidiekader. Voor het definitief vaststellen van de subsidie hebben beide fondsen gecontroleerd of aan die voorwaarden werd voldaan.
Kunt een complete lijst van subsidiebestedingen aanleveren, naar voorbeeld van het overzicht «subsidieregelingen Herdenkingsjaar Slavernijverleden», voor alle gehonoreerde aanvragen tot 1 januari 2025 in zowel Europees Nederland als het Caribische deel van het Koninkrijk?
De bestedingen van de subsidiegelden zijn volledig verantwoord via de openbare jaarverslagen van het Mondriaan Fonds en het Fonds voor Cultuurparticipatie. Voor de regeling van het Mondriaan Fonds vindt u meer informatie op pagina’s 31 en 32 van het jaarverslag 2023. Met betrekking tot het Fonds voor Cultuurparticipatie vindt u meer informatie op pagina’s 18 en 21 (inhoud en aantal toekenningen), 56 (vordering subsidie), 60 (baten), 65 en 66 (lasten) van het jaarverslag 2024.
Zijn er op voorhand signalen bekend die al wijzen op onderuitputting vanuit de originele toespitsing van het slavernijverledenfonds van 200 miljoen euro?
Er zijn op dit moment geen signalen van onderuitputting van het slavernijverledenfonds van 200 miljoen euro. De uitvoering is in lijn met de planning, waarbij zorgvuldigheid en samenwerking met de betrokken gemeenschappen voorop staat. De volledige 200 miljoen wordt binnen de begrotingssystematiek en de bestaande kaders uitgegeven.
Deelt u de mening dat in het geval van onderuitputting van het Slavernijverledenfonds in zowel Europees Nederland als het Caribische deel van het Koninkrijk of Suriname het prudent is dit bedrag terug te laten vloeien naar de staatskas?
Het uitgangspunt is dat de beschikbare middelen binnen het Slavernijverledenfonds worden ingezet conform de doelen waarvoor het fonds is ingesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke context en het tempo in Europees Nederland, het Caribische deel van het Koninkrijk en Suriname. Indien sprake zou zijn van onderuitputting binnen een begrotingsjaar, zullen deze middelen herverdeeld zodat deze alsnog aangewend worden conform de doelen waarvoor het fonds is ingesteld.
Reizen naar de VS als trans- of non-binair persoon |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering «Aperol drinken of je verzetten tegen het grootkapitaal?» van Radio BOOS?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat Transgender Netwerk Nederlandse transpersonen afraadt om naar de Verenigde Staten (VS) te reizen?
In het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de Verenigde Staten (VS) staat onder andere informatie en advies over reizen naar de VS als lhbtiq+ persoon. Op 25 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies aangepast om Nederlanders onder andere te informeren over het feit dat wetten en gebruiken in de VS tegenover lhbtiq+ personen kunnen afwijken van die in Nederland. Dan gaat het bijvoorbeeld om het besluit van de Amerikaanse overheid om alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen. Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Dassen (Volt)2 en van Kamervragen van het lid Piri (GL-PvdA)3 van 7 april jl., vind ik dat spijtig en een stap achteruit.
Herkent u de zorgen van Nederlandse trans- en non-binaire personen die voor het aantreden van president Trump een reis naar de VS hebben geboekt en momenteel in grote onzekerheid leven of zij wel deze reis nog veilig kunnen maken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op de hoogte van de algemene zorgen die leven onder Nederlandse lhbtiq+ personen over reizen naar de VS. Het ministerie is tot op heden niet bekend met gevallen van Nederlandse lhbtiq+ personen die in de problemen zijn gekomen bij het reizen naar of in de VS in 2025.
Het ministerie speelt geen rol in het omboeken of annuleren van reizen. Daarvoor kunnen Nederlanders contact opnemen met hun reisorganisatie of reisverzekeringsmaatschappij.
Geldt er momenteel een protocol voor trans- of non-binaire personen die hun reis naar de VS graag zouden willen omboeken of annuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welk protocol gaat dit?
Zie antwoord vraag 3.
Geldt er momenteel een protocol voor trans- of non-binaire personen die naar de VS reizen, maar onverhoopt toch tegen problemen aanlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke concrete wijze worden zij geholpen?
Nederlanders die bij het reizen naar of in de VS in de problemen komen, kunnen rekenen op consulaire bijstand. De vorm van consulaire bijstand hangt af van de specifieke omstandigheden.
Klopt het dat er momenteel voor de VS een groen reisadvies geldt waarbij geen bijzondere veiligheidsrisico’s worden aangemerkt? Hoe rijmt dit met de veiligheidsrisico’s voor trans- en non-binaire personen? Gelet op de veiligheidsrisico’s voor lhbtiqia+ personen, bent u bereid dit advies te herzien?
De kleurcode van het reisadvies voor de VS is groen. Dat betekent: u kunt erheen reizen, maar lees welke veiligheidsrisico’s er zijn. In het reisadvies voor de VS is daarbij specifieke informatie en advies voor lhbitq+ reizigers opgenomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 25 maart jl. het reisadvies aangepast om Nederlanders onder andere te informeren over het feit dat wetten en gebruiken in de VS tegenover lhbtiq+ personen kunnen afwijken van die in Nederland.
Op welke concrete manieren zet de regering zich in om de veiligheid van trans- en non-binaire personen die naar de VS reizen te garanderen en te beschermen?
Waar kunnen lhbtiqia+ personen met vragen omtrent veilig reizen terecht?
Misstanden in Jeugdinrichtingen en de gevolgen voor jonge gedetineerden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de documentaire «Dubbel gestraft», en specifiek aflevering 6, waarin op schrikbarende wijze naar boven komt hoe er wordt omgegaan met sommige jonge gedetineerden en waarin zelfs melding wordt gemaakt van seksueel misbruik?1
Ja. Aflevering 6 van de documentaire «Dubbel gestraft» gaat over zowel de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaanstad, waar een meerderjarige zich het leven heeft benomen, als over benoemde misstanden in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s).
Hoe kan het dat in sommige gevallen bezorgde ouders dagenlang niets te horen krijgen over de situatie van hun kind, waaronder ook in voorarrest?
Bij het gevangeniswezen mag de gedetineerde contact hebben met de buitenwereld via brieven en telefoon en mag de gedetineerde bezoek ontvangen. Het kan zijn dat een gedetineerde in beperkingen is geplaatst door de officier van justitie tijdens het voorarrest. Dit kan inhouden dat de gedetineerde geen contact mag hebben met andere gedetineerden of de buitenwereld, behalve zijn advocaat.
In een JJI wordt altijd contact opgenomen met de ouders van minderjarige jeugdigen. Bij binnenkomst krijgt de jeugdige de gelegenheid om de ouders te bellen. Het benaderen van de ouders door de JJI gebeurt bij meerderjarigheid met toestemming van de betrokken jeugdige. Wanneer er sprake is van (alle) beperkingen, zal er mogelijk geen rechtstreeks contact tussen ouders en de jeugdige mogelijk zijn, maar wordt door de inrichting wel contact met de ouders opgenomen. Deze werkwijze is opgenomen in de huisregels van de Rijks JJI.
Hoe kan het volgens u dat de behandeling van sommige jeugdige gedetineerden zo ernstig tekort heeft geschoten, zoals geen hulp bij suïcidale gedachten en de jongere zelfs de middelen in handen te geven om suïcide te plegen?
Wanneer bij binnenkomst in een PI bekend is dat een gedetineerde psychische problematiek heeft, wordt daarover contact opgenomen met de medische dienst. Daarnaast vindt bij alle gedetineerden die de PI binnenkomen in de eerste 24 uur na binnenkomst een medische intake plaats waarin aandacht is voor suïcidaliteit. Deze werkwijze is opgenomen in een werkinstructie voor het inschakelen van medische ondersteuning. Indien er sprake is van verhoogd risico op suïcidaliteit wordt de huisarts als eerste geraadpleegd. Ook kan de psycholoog (onder kantoortijden) gevraagd worden om de gedetineerde zo snel mogelijk te bezoeken. Buiten kantoortijden kan overleg plaatsvinden met de dienstdoende huisarts, indien nodig komt deze in huis. In de avond-, nacht- en weekenduren is er ook een psychiater beschikbaar die telefonisch mee kan denken en advies kan geven aan de huisarts. De zorgprofessionals beoordelen het mogelijke gevaar dat de gedetineerde vormt voor zichzelf en/of medegedetineerden. Bij de stappen die vervolgens worden ondernomen staan het maken van contact en het behoud van autonomie voorop. Als het gevaar daarmee onvoldoende kan worden beperkt kunnen dwangmaatregelen worden ingezet.
Wat vindt u van de handelwijze van de penitentiaire inrichting in het geval van overlijden van de jongere en het contact met de nabestaanden hierover zoals naar voren komt in de documentaire?
Wanneer een gedetineerde komt te overlijden is dit zeer ingrijpend voor de nabestaanden. DJI doet altijd zijn best om hen zo goed mogelijk te informeren. Ik betreur het als nabestaanden zich niet altijd goed geïnformeerd achten. Er is een uniforme richtlijn «overlijden in een justitiële inrichting.» Hierin staat beschreven dat het dienstdoend directielid verantwoordelijk is voor het informeren van de nabestaanden. Verder worden nabestaanden in de gelegenheid gesteld om in de inrichting mondeling geïnformeerd te worden, nadat een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Indien gewenst kan hen de cel van de gedetineerde getoond worden en kunnen zij persoonlijke bezittingen van de overleden gedetineerde meenemen. Ik onderschrijf het belang van deze handelwijze.
Wat vindt u ervan dat er voorbeelden worden aangehaald van klachten van jongeren die niet in behandeling worden genomen en ook uit de klachtenbus worden verwijderd?
Klachten van justitiabelen moeten altijd ongezien bij de juiste functionaris komen en in behandeling worden genomen. Er zijn diverse mogelijkheden waarop justitiabelen hun klachten kunnen indienen. Bijvoorbeeld bij de mentor, bij een afdelingshoofd, bij de maandcommissaris of rechtstreeks bij de commissie van toezicht.
Kunt u reflecteren op de conclusie in de documentaire, dat net als bij de afleveringen over het machtsmisbruik van personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), dit ook gebeurt bij de inrichtingen waar jeugdigen zitten?
In verschillende afleveringen van de documentaire «Dubbel gestraft» wordt gesproken met gedetineerden die machtsmisbruik hebben ervaren. In aflevering 6 van de documentaire spreekt ook een jeugdige justitiabele over zijn ervaringen. Het onrechtmatig gebruik van een positie keur ik te allen tijde af. Op de afdelingen wordt met meerdere personen per dienst gewerkt op een groep jongeren. DJI-medewerkers dienen te allen tijde in elkaars zicht te werken. Dit bevordert de veiligheid van collega’s en de jongeren. De medewerkers evalueren dagelijks elke dienst.
Wat vindt u ervan dat er zelfs voorbeelden worden genoemd van seksuele relaties tussen personeelsleden en minderjarigen? Zijn deze meldingen bij u en/of bij DJI bekend?
Alle vormen van niet-integer gedrag, zoals relaties tussen medewerker en justitiabele (minder- of meerderjarig), zijn volstrekt onacceptabel. Deze vormen van gedrag zijn reden voor ontslag.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Op welke plekken is bekend geworden dat deze misstanden plaatsvinden en is hier toen wel of niet direct een einde aan gemaakt?
Het is bekend dat er misstanden hebben plaatsgevonden. Wanneer de directie van een justitiële inrichting signalen ontvangt van ongepaste gedragingen dan handelt zij naar bevind van zaken. Dit kan zijn dat de feiten evident zijn en de ernst van de situatie aanleiding geven tot rechtspositioneel handelen, namelijk het aanzeggen van ontslag op staande voet of overplaatsing gedurende onderzoek wanneer feiten nog niet helder zijn. Ernstige incidenten in een inrichting worden door middel van een «melding bijzonder voorval» gemeld aan de dienstleiding van de DJI. In een «melding bijzonder voorval» wordt het incident in een categorie ingedeeld, bijvoorbeeld «geweldsincidenten», of, zoals in dit geval toepasselijk: «(Mogelijk) strafbare of anderszins laakbare feiten van een personeelslid(leden) jegens justitiabele(n) waaronder seksueel misbruik, seksuele intimidatie of ongeoorloofde relaties.»
Van incidenten van zekere ernst worden piketmeldingen opgesteld. Hiervan wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd op de website van de DJI.2 Daarnaast hebben de JJI’s een meldplicht op basis van het meldkader Jeugd.3
Is er voor u reden om onderzoek te doen naar het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van personeel van jeugdinrichtingen richting de jongeren?
Zoals beschreven staat in het antwoord op vraag 8 wordt bij vermoedens van dergelijke misstanden altijd onderzoek gedaan en actie ondernomen. Alle misstanden die bekend zijn, zijn onderzocht.
Hoe gaat u zorgen voor meer transparantie vanuit Justitie en de jeugdinrichtingen richting de ouders of andere familieleden?
Het betrekken van ouders/het gezinssysteem is reeds een belangrijk onderdeel van het verblijf in de JJI’s. De mentor speelt in het oudercontact een belangrijke rol om bijvoorbeeld betrokken te worden bij activiteiten en zij worden zo veel als mogelijk betrokken bij de perspectiefplanbesprekingen. Wanneer er sprake is van meerderjarige jeugdigen wordt aan hen altijd toestemming gevraagd om de ouders/verzorgers te betrekken en te informeren.
(cofinancierings)aanvraag AI-fabriek en aangeven interesse AI-gigafabriek |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC), Harm Holman (NSC) |
|
van Marum , Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de mogelijkheid om voor aanstaande vrijdag 17 uur interesse aan te geven bij de Europese Unie voor een AI-gigafabriek?1
Ja.
Bent u voornemens om uw interesse voor een AI-gigafabriek tijdig kenbaar te maken aan de EU?
Het demissionair kabinet ziet het belang om in de Europese Unie (EU) publiek en privaat te investeren in AI-infrastructuur, waarbij de AI-Gigafabrieken een belangrijk initiatief is. Het Ministerie van Economische Zaken heeft daarom samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de RVO een Nederlandse interessepeiling en bijeenkomst georganiseerd. Hieruit blijkt Nederlandse interesse. De Nederlandse bedrijven met een hoofdkantoor in de EU en andere organisaties kunnen zelfstandig reageren op de Europese Call for Expression of Interest die 20 juni sluit. Het gaat hier om een eerste uitvraag naar mogelijke interesse in Europa. Via een brief aan de Europese Commissie zal het Ministerie van Economische Zaken vervolgens op korte termijn het belang van AI-Gigafabrieken en de Nederlandse interesse ondersteunen. In deze brief zal worden verwezen naar de meest concrete initiatieven die bekend zijn bij het ministerie. Het demissionaire kabinet reageert daarmee niet zelf op de formele Call for Expression of Interest, maar ondersteunt wel de Nederlandse interesse. De Europese Commissie zal de reacties gebruiken voor verdere gesprekken in de komende maanden om te komen tot kansrijke initiatieven. De officiële call voor AI-Gigafabrieken wordt eind dit jaar verwacht. Ik blijf in gesprek met de Europese Commissie en de EuroHPC Joint Undertaking over de verdere uitwerking van dit initiatief en de Nederlandse belangen daarin.
Ervan uitgaande dat het gaat om een cofinancieringstraject met de EU, zijn daar middelen voor beschikbaar, (ook) vanuit Nij Begun (mits een dergelijke fabriek in Groningen zou kunnen komen)?
Voor een AI-Gigafabriek zijn momenteel geen financiële middelen gereserveerd in de begroting. Voor de AI-faciliteit in Groningen (geen AI-Gigafabriek) wordt op dit moment nog gewerkt aan het verkrijgen van een Rijksbijdrage, aanvullend op de regionale bijdrage vanuit Nij Begun, zodat uiterlijk 30 juni een voorstel kan worden ingediend voor Europese cofinanciering.
Wat is de stand van zaken van de (cofinancierings-)aanvraag voor een «gewone» AI-fabriek voor Groningen, met (een bijdrage uit) de middelen voor Nij Begun? Klopt het dat deze aanvraag uiterlijk eind juni gedaan moet zijn, vergezeld van een reservering van de benodigde nationale middelen? Bent u voornemens deze aanvraag te doen, of heeft u deze aanvraag gedaan?
Het klopt dat uiterlijk 30 juni een voorstel ingediend moet worden om aanspraak te maken op Europese cofinanciering. Een voorwaarde voor indiening is dat de benodigde nationale middelen zijn gereserveerd. Er wordt onderzocht of er door herprioritering ruimte beschikbaar gemaakt kan worden binnen de begrotingen van betrokken departementen om een voorstel in te dienen.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 19 juni 2025 beantwoorden (gezien de deadline van aanstaande vrijdag 17.00 uur)?
Ja.
De Europese Raad over vreemdelingen- en asielbeleid op 12 en 13 juni |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Welke verplichting heeft u ervan weerhouden zélf bij de belangrijke JBZ-Raad over vreemdelingen- en asielbeleid op 12 en 13 juni 2025 in Luxemburg namens Nederland aanwezig te zijn?
Op 12 juni stonden geen migratie-gerelateerde onderwerpen op de agenda van de JBZ-Raad. Op 13 juni nam ik deel aan de Bilderbergbijeenkomst. De Staatssecretaris Rechtsbescherming was namens Nederland aanwezig tijdens de JBZ-Raad.
Waar was u en met welk doel op 12 juni 2025?
Op 12 juni nam ik deel aan verscheidene bestuurlijke overleggen en reisde ik af naar de Bilderbergbijeenkomst. Voor een overzicht van mijn activiteiten verwijs ik u naar de openbare agenda.
Waar was u en met welk doel op 13 juni 2025?
Op 13 juni nam ik deel aan de Bilderbergbijeenkomst. De Bilderbergbijeenkomst biedt de gelegenheid om in informele setting dialoog te voeren over actuele geopolitieke en maatschappelijke thema’s samen met vertegenwoordigers uit onder meer de politiek, wetenschap, journalistiek en het bedrijfsleven.
Waarom beoordeelde u uw verplichting (of verplichtingen) op 12 en 13 juni 2025 blijkbaar als belangrijker en urgenter dan uw aanwezigheid namens Nederland bij de JBZ-Raad in Luxemburg?
De JBZ-Raad en de Bilderbergbijeenkomst zijn beide van belang. Nederland was goed vertegenwoordigd op de JBZ-Raad. Zoals ook aangegeven onder vraag 3 biedt de Bilderbergbijeenkomst de mogelijkheid om op hoog niveau gesprekken te voeren op relevantie terreinen met Europese en Noord-Amerikaanse leiders en experts. Door de expertise van de genodigden op verschillende domeinen maakt de Bilderbergbijeenkomst het mogelijk om te spreken over verscheidene onderwerpen die de Europese, Noord-Amerikaanse en Nederlandse belangen aangaan, o.a. op het gebied van veiligheid.
Op welke dagen was u dit jaar aanwezig op de Bilderbergconferentie in Stockholm en waarom was u daar?
Ik was vanaf donderdagavond 12 juni tot in het weekend aanwezig op de Bilderbergbijeenkomst. Voor de reden van mijn bezoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Kunt u de bovenstaande vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja
De beveiliging van Joodse en Amerikaanse locaties |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat Frankrijk de beveiliging van Joodse en Amerikaanse instellingen in het hele land heeft verscherpt naar aanleiding van het escalerende conflict tussen Iran en Israël?1
Ja.
Is het naar uw mening nodig om ook in Nederland Joodse en Amerikaanse locaties extra te beveiligen als gevolg van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van Joodse, Israëlische en Amerikaanse instellingen in Nederland heeft onze voortdurende aandacht. Op dit moment staat het dreigingsniveau in Nederland op substantieel (niveau 4 van 5). Dat betekent dat een aanslag in Nederland reëel is. Bij een verhoogde dreiging of risico ten aanzien van deze instellingen, worden passende maatregelen genomen. Uiteraard volgen de veiligheidspartners daarbij de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend, mede met het oog op de mogelijke impact die het kan hebben in Nederland.
Welke maatregelen heeft u al ondernomen om Joodse en Amerikaanse locaties binnen Nederland extra te beveiligen?
Vanwege veiligheidsoverwegingen doe ik in het openbaar nooit uitspraken over maatregelen die worden getroffen ten behoeve van de veiligheid van individuele instellingen of personen. Wel kan ik u verzekeren dat de benodigde maatregelen, zowel zichtbaar als onzichtbaar, worden getroffen waar dat nodig wordt geacht en op basis van actuele dreigingsinformatie. Daarnaast vindt ten aanzien van Joodse en Israëlische instellingen al langere tijd een afweging plaats of en zo ja welke, additionele veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dat zal ook gelden voor Amerikaanse instellingen in Nederland indien dreiging of risico daartoe aanleiding geven. Het is uiteindelijk aan het betreffende lokale gezag om waar nodig die (additionele) maatregelen te treffen. Daar waar het objecten betreft die zijn opgenomen in het rijksdomein van het stelsel bewaken en beveiligen, is de NCTV hier altijd nauw bij betrokken.
Welke maatregelen neemt u om Joodse en Amerikaanse locaties binnen Nederland extra te beveiligen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen met spoed, zo snel mogelijk, beantwoorden?
Ik heb gestreefd deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd»?1
Welke gevolgen heeft de vertraging van de noodzakelijke uitbreidingsprojecten voor burgers en bedrijven? Bent u bereid de tweede-orde-effecten in kaart te brengen? Hoeveel woningen kunnen hierdoor voorlopig niet op het elektriciteitsnet aangesloten worden?
Acht u het invoeren van een wachtlijst voor kleinverbruikers als maatregel acceptabel? Welke gevolgen heeft dat voor deze consumenten en kleine ondernemers?
Hoe beoordeelt u het feit dat het zeer lastig is om geschikte locaties te vinden voor nieuwe hoogspanningsstations? Wat is uw inzet hierbij?
Welke plaats krijgt netverzwaring in de komende Nota Ruimte? Komen alle noodzakelijke ruimtelijke opgaven op het gebied van netverzwaring in deze nota te staan, zoals de nieuwe 150 kV/50 kV-hoogspanningsstations? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat strategische grondverwerving sneller en gecoördineerder plaats moet vinden dan nu? Bent u bereid om de netbeheerders hierbij vanuit het Rijk beter te ondersteunen?
Vestigen gemeenten reeds een voorkeursrecht op bepaalde grond die wenselijk is voor de tracés voor de netverzwaring? Zo nee, tegen welke belemmeringen lopen zij aan? Bent u bereid om in gesprek met gemeenten hierop aan te dringen en hen hierbij te ondersteunen met kennis en financiële middelen? Bent u van mening dat de huidige vormgeving van het voorkeursrecht aanpassing behoeft (bijvoorbeeld in tijdsduur) om gebruik van dit recht doelmatiger te maken?
Worden in alle omgevingsvisies en -plannen van gemeenten noodzakelijke netinfrastructuur als transformatorhuisjes reeds aangemerkt? Zo nee, bent u bereid gemeenten te wijzen op deze noodzaak?
Acht u het noodzakelijk om de nettoets wettelijk te borgen, zodat bij alle ruimtelijke beleidskeuzes standaard de nettoets door netbeheerders kan worden uitgevoerd? Zo nee, op welke manier wilt u de nettoets dan borgen?
Waarom ontbreken er een aantal concrete data van de maatregelen in het recent gepubliceerde overzicht van versnellingswet- en regelgeving (Kamerstuk 29 023, nr. 566)? Kunt u deze spoedig naar de Kamer sturen?
Bent u bekend met het artikel «Voortrekker Nederland blijk fors achter te lopen met voorbereidingen Migratiepact» van Trouw en het daarin benoemde rapport van de Europese Commissie?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Commissie dat Nederland achterloopt met de invoering van de migratie-afspraken uit het Europese Asiel- en Migratiepact (het Pact)?
Het algemene beeld dat wordt geschetst is dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt door alle lidstaten van de Europese Unie, ook door Nederland. Per bouwsteen wijst de Commissie op wat er goed gaat, en wat uitstaande acties en uitdagingen zijn richting de inwerkingtreding van het Pact in juni 2026.
Nederland ligt op schema om het Pact per juni 2026 te implementeren. De Commissie benoemt dat ook in meerdere onderdelen van het rapport. De Commissie noemt wel de Nederlandse opvangcapaciteit als aandachtspunt. Dat is niet nieuw. Om de opvangproblematiek aan te pakken zet het kabinet in op meerdere sporen, waaronder een vermindering van de instroom en het bevorderen van uitstroom en vertrek. Juist daarvoor biedt goede implementatie van het Pact, met name aan de buitengrenzen, handvatten.
Het succes van het Pact zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de mate van implementatie door alle lidstaten. Het kabinet is daarom blij met de voortgangsrapportage van de Europese Commissie waar in het nieuwsartikel aan wordt gerefereerd. Het is goed om te weten waar de lidstaten staan in hun traject, wat er goed gaat en waar de zorgen van de Commissie zitten. Nederland dringt er ook steeds op aan dit gesprek in Europa met elkaar te voeren.
Kunt u een toelichting geven op welke vlakken Nederland achterloopt op de invoering van het Pact en daarbij aangeven wat hiervan de oorzaak is geweest?
In de voortgangsrapportage geeft de Europese Commissie aan waar de Commissie en de lidstaten staan in het implementatietraject, wat goed gaat en waar lidstaten nog voor uitdagingen staan. Nederland wordt meerdere keren in het rapport genoemd, bijvoorbeeld als een van de drie lidstaten die reeds nationale wetgeving in voorbereiding van parlementaire behandeling heeft, als lidstaat die de adequate capaciteit voor de grensprocedure tijdig op orde heeft, en als lidstaat met best practicesvoor een efficiënt terugkeersysteem. Voor Nederland worden ook de uitdagingen in het Nederlands opvanglandschap specifiek genoemd. De Commissie ziet dat daar structurele oorzaken aan ten grondslag liggen, zoals de krapte op de woningmarkt. In de voortgangsrapportage spreekt de Europese Commissie over uitstaande acties en niet een tijdschema waar Nederland niet mee in de pas zou lopen.
Kunt u de tijdlijn «implementatie migratiepact Nederland 2025–2026» van een update voorzien aan de hand van vertragingen in het proces en deze de Kamer toesturen?
In antwoord op de motie van leden Rajkowski en Podt, die vraagt om periodiek geïnformeerd te worden over de stand van zaken rondom het Asiel- en Migratiepact, heeft u op 25 juni jl. een brief ontvangen over de voortgang van de implementatie.
Hoe gaat u als demissionair Minister zorgdragen voor de implementatie van het Pact?
De verordeningen van het Europees Asiel- en Migratiepact zijn per juni 2026 van toepassing. De implementatie gaat in deze demissionaire periode voortvarend door.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland momenteel invulling geeft aan de stelling van de Europese Commissie dat lidstaten hun daadwerkelijke opvangcapaciteit op orde moeten brengen, zodat zij beter kunnen inspelen op fluctuaties in migratiestromen? Kunt u daarbij ook ingaan op het structurele gebruik van nood- en crisisopvanglocaties?
Het COA zet zich dagelijks in om de opvangcapaciteit te vergroten. Daarin wordt nauw samengewerkt met het departement. Gelijktijdig zet het kabinet in op instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen waarmee de noodzaak voor extra opvangcapaciteit op termijn vermindert. Het is al langer de doelstelling van het kabinet om het aandeel nood- en crisisopvanglocaties te reduceren. Daartoe wordt waar mogelijk ingezet op het langjarig duurzaam vastleggen van locaties bij nieuwe of verlenging van bestuursovereenkomsten. Bovendien zet het kabinet in op goede implementatie van het Asiel- en Migratiepact in de hele EU, ook aan de buitengrenzen. Met name de versnelde procedures voor kansarme asielverzoeken aan de buitengrenzen en een beter Dublin-systeem bieden handvatten voor het verminderen van migratie naar Nederland en op die manier ook tot vermindering van druk op de opvang.
In hoeverre acht u de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, die inzet op flexibele asielopvang en de mogelijkheid tot op- en afschalen van opvangcapaciteit, beter aansluitend bij de doelstellingen van het Europese Migratie- en Asielpact dan de voorgestelde Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel?
De visie beschreven in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (hierna: de Uitvoeringsagenda) heeft rekening gehouden met het EU Asiel- en Migratiepact. De voorgestelde Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel zijn eveneens in lijn met de Uitvoeringswet van het EU Asiel- en Migratiepact opgesteld. Alle drie de wetten zijn gericht op het ontlasten van de asielketen en het beperken van de instroom. De inzet op flexibel op- en afschalen, voortkomend uit de Uitvoeringsagenda flex, maakt het bovendien mogelijk efficiënt in te spelen op de benodigde opvangcapaciteit.
Vindt u het zorgelijk dat Nederland achterloopt met de implementatie van het Pact, terwijl het zich juist heeft gecommitteerd als testland om vroegtijdig ervaring op te doen met het invoeren en onderhouden van de veranderingen? Zeker nu deze test al voor het najaar van 2025 gepland staat?
In antwoord 2 heb ik uitgelegd dat Nederland op schema ligt. Met het oog op de gebrekkige naleving van de huidige EU-asielafspraken door meerdere lidstaten heeft Nederland zich in de onderhandelingen over het Pact sterk ingezet voor meer waarborgen voor de monitoring, handhaving en naleving van de nieuw tot stand gekomen wetgeving. Een van de resultaten daarvan is een nieuw mandaat van het Europees Asielagentschap om een monitoringsmechanisme op de toepassing van het EU-asiel acquis in te stellen, dat bijvoorbeeld ook de Commissie in staat stelt om – als uiterste middel – in te grijpen als een lidstaat zijn verplichtingen niet naleeft
Daarom heeft Nederland zich, samen met Estland, opgeworpen om met het Europees Asiel Agentschap (EUAA) het nieuwe monitoringsmechanisme van het agentschap uit te testen. EUAA doet dat op basis van het nu bestaande gemeenschappelijke Europese asielstelsel (GEAS). De bevindingen van deze pilot worden door de EUAA uitgewerkt en zullen met Nederland worden gedeeld in de vorm van bevindingen. De exercitie zal door het EUAA ook gebruikt worden voor de omvorming van het monitoringsmechanisme naar de Pact-wetgeving, waarna elke lidstaat eens in de vijf jaar gemonitord zal worden.
Hoe beoordeelt u de zorgen van verschillende partijen in reacties op de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel over de grote druk die de versnelde implementatie van deze wetten legt op uitvoeringsinstanties in het licht van het feit dat diezelfde instanties momenteel al achterlopen met de implementatie van de regels uit het Pact?
In de voortgangsrapportage van de Commissie staan enkele aandachtspunten voor de Nederlandse implementatie voor de komende periode, maar staat niet dat de Nederlandse uitvoeringsdiensten achter zouden lopen met de implementatie. Dat is ook mijn beeld. Zoals hieronder wordt toegelicht in het antwoord op vraag 10, zijn zowel de Uitvoerings- en implementatiewet EU Asiel- en Migratiepact als de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel prioritair voor het kabinet, elk vanuit hun eigen achtergrond.
Kunt u beamen dat de invoering van de regels met betrekking tot het Pact prioriteit zouden moeten hebben over het versnelde invoeringstraject dat voorgesteld wordt in de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel en uw antwoord van een toelichting voorzien?
Het Pact omvat een fundamentele wijziging van het Europese asielstelsel, onder andere door het versterken van de Europese buitengrenzen via het invoeren van een screening van vreemdelingen en een versnelde grensprocedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit landen met weinig perspectief op verblijf. De nieuwe regels moeten het Europese asielstelsel, inclusief het Dublinstelsel, beter laten functioneren en leiden tot onder andere meer grip op asielstromen naar de EU. De nieuwe regels gelden per 12 juni 2026. De tijdige invoering van de EU-wetgevingshandelingen van het Pact in het Nederlandse stelsel is dan ook een prioriteit van het kabinet. De nationale maatregelen uit de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel hebben eveneens prioriteit van het kabinet vanwege de noodzaak om de druk op het nationale asiel- en opvangstelsel zo snel mogelijk te verminderen. Beide wetgevende trajecten hebben dus vanuit hun eigen achtergrond prioriteit.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Reiziger vrijdag opnieuw de dupe van NS-staking: wanneer kunnen we weer “normaal” met de trein?’ |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het genoemde artikel en met het feit dat al meerdere dagen gestaakt wordt door het personeel van de Nederlandse Spoorwegen (NS) en dat de treinreiziger al meerdere dagen de dupe is?1
Ja, het genoemde artikel is bekend, evenals dat in de afgelopen weken op meerdere dagen is gestaakt.
Deelt u de mening dat de stakingen grote gevolgen kunnen hebben voor reizigers die met de trein naar hun werk, een examen of familie moeten?
Ja, stakingen in het openbaar vervoer (hierna: ov) kunnen zeer hinderlijk zijn, zeker voor reizigers die van het ov afhankelijk zijn om onder meer naar werk of onderwijs te komen. Ik baal dan ook van de stakingen voor al deze gedupeerde reizigers.
Heeft u een beeld bij de economische gevolgen van de stakingen?
De economische gevolgen van stakingen zijn lastig exact te kwantificeren. De uiteindelijke impact is onder meer afhankelijk van de mate waarin reizigers zich (hebben) kunnen aanpassen aan de gevolgen van de stakingen. Wanneer een staking tijdig wordt aangekondigd, zijn reizigers in de regel beter in staat hierop te anticiperen, bijvoorbeeld door thuis te werken, afspraken te verplaatsen of alternatief vervoer te organiseren.
Tegelijkertijd zijn er groepen voor wie dergelijke alternatieven beperkt of niet beschikbaar zijn. Denk aan scholieren en studenten die examens en tentamens moeten afleggen, of mensen met (bijvoorbeeld medische) afspraken die moeilijk te verzetten zijn. De economische impact hiervan is sterk situatieafhankelijk en laat zich lastig in een eenduidig bedrag vatten. Ook is niet bekend om hoeveel mensen dit gaat.
Bent u het eens dat tijdens stakingen eigenlijk altijd een basisdienstregeling zou moeten bestaan voor reizigers die met de trein naar hun werk, een examen of familie moeten en geen andere mogelijkheid hebben om te reizen?
Ik erken het cruciale belang van de beschikbaarheid van het openbaar vervoer voor reizigers die hiervan afhankelijk zijn. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven, kunnen stakingen veel hinder opleveren. Tegelijkertijd hebben werknemers een recht om te staken op grond van het Europees Sociaal Handvest (hierna ESH) wanneer de staking redelijkerwijs kan bijdragen aan de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. In dat geval moet de stakingsactie in beginsel worden toegestaan. Een staking die valt onder het beschermingsbereik van artikel 6, lid 4, ESH kan alleen worden verboden of beperkt indien dat maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk is vanwege de bescherming van de openbare orde, nationale veiligheid, volksgezondheid, of de goede zeden. Bij de beoordeling van de dringende noodzakelijkheid moeten alle relevante omstandigheden van het specifieke geval worden meegewogen.
Het verplichtstellen van een basisdienstregeling zou betekenen dat een deel van het personeel verplicht zou worden om af te zien van de uitoefening van dit stakingsrecht, wat juridisch en praktisch een heel vergaande stap is. Het stakingsrecht maakt een interventie in de uitoefening hiervan een complexe afweging.
Een vanuit juridisch perspectief minder ingrijpende maatregel is de mogelijkheid voor NS om als werkgever, in overleg met de vakbonden, vrijwillige afspraken te maken over het beperken van de reizigershinder tijdens stakingen, bijvoorbeeld via afspraken over een basisdienstregeling. Gezien het minder vergaande karakter van deze aanpak, geniet deze aanpak mijn voorkeur, waarbij het belang van de reiziger nadrukkelijk wordt meegenomen. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat dergelijke afspraken niet afdwingbaar zijn, en dat vakbonden mogelijk terughoudend zullen zijn indien zij dergelijke afspraken als een beperking van de effectiviteit van het stakingsmiddel beschouwen. Zoals onder meer toegezegd aan lid Veltman tijdens het wetgevingsoverleg van 26 juni jl.,2 worden de zorgen van de Kamer over reizigershinder tijdens stakingen bij NS onder de aandacht gebracht. Daarbij wordt met NS in gesprek getreden over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling.
Bent u het eens dat stakingen die regionaal worden georganiseerd niet automatisch tot gevolg moeten hebben dat in een andere regio, niet direct grenzend aan of ver weg van de regio waar gestaakt wordt, de treinen óók niet rijden?
In beginsel deel ik de opvatting dat een regionale staking idealiter ook primair een regionaal effect heeft. In de praktijk blijkt dit echter complexer te liggen. De term «regionaal» verwijst naar de standplaats(en) van het stakende personeel. Een machinist of conducteur die gestationeerd is in Amsterdam of Alkmaar rijdt echter ook op treinen richting bijvoorbeeld Rotterdam, Vlissingen of Maastricht, waardoor er ook daar minder treinen beschikbaar zijn. Hoewel de staking formeel «regionaal» is, zijn de gevolgen dus landelijk merkbaar.
NS probeert tijdens regionale stakingen de impact te beperken door een aangepaste dienstregeling in te voeren. Daarbij worden stakende medewerkers op de stakingsdag zoveel mogelijk binnen hun eigen regio «ingezet», zodat de effecten van de staking tot een regio beperkt blijven. Als de regio en dus ook de groep stakende medewerkers te groot is, zoals op 6 juni het geval was, dan lukt dat niet en moet NS besluiten in het hele land de treindienst stil te leggen.
Vanuit het perspectief van reizigers is het begrijpelijk dat het verwarrend en frustrerend is wanneer bij een grote «regionale» staking de treinen landelijk uitvallen. Zelf baal ik ook van de vele reizigers die op zo’n moment gedupeerd zijn.
Bent u in gesprek met de NS om ervoor te zorgen dat bij regionale stakingen toch de mogelijkheid wordt benut om in andere regio’s zoveel mogelijk treinen te laten rijden?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, probeert NS reeds bij regionale stakingen de hinder buiten de betreffende regio zoveel mogelijk te beperken. Zij heeft haar operationele plannen voor deze situatie daar ook op ingericht. Tegelijkertijd geldt dat, wanneer de omvang van de staking te groot is, bovenregionale of zelfs landelijke gevolgen niet altijd te voorkomen zijn.
Deelt u de mening dat, hoewel staken een recht is, een optie voor een basisdienstregeling onderzocht zou moeten worden?
Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, zou het verplicht stellen van een basisdienstregeling een beperking inhouden van het stakingsrecht zoals beschermd onder artikel 6, lid 4, van het Europees Sociaal Handvest. Een dergelijke beperking moet juridisch gezien maatschappelijk dringend noodzakelijk zijn, wat een hoge drempel is.
Tegelijkertijd erken ik het belang van beschikbaarheid van het openbaar vervoer. Ik vind het daarom belangrijk dat NS als werkgever en de vakbonden in eerste instantie zélf bezien of zij vrijwillige afspraken kunnen maken om de impact van stakingen op reizigers te beperken. Daarom is tijdens het debat op 26 juni jl. toegezegd hierover in gesprek te gaan met NS.
Welke mogelijkheden ziet u om een basisdienstregeling af te spreken?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 4 en 7 is tijdens het debat van 26 juni jl. toegezegd om met NS het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling.
Zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld in de huidige Hoofdrailnet (HRN)-concessie, bij de midterm evaluatie van de huidige HRN-concessie of bij de nieuwe HRN-concessie die vanaf 2034 gepland is, afspraken te maken over een basisdienstregeling?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 4 en 7, zijn er op dit moment geen mogelijkheden om in de hoofdrailnetconcessie een verplichte basisdienstregeling op te leggen. Wel is toegezegd tijdens het debat van 26 juni jl. om met NS het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat in andere Europese landen wel gewerkt kan worden met een basisdienstregeling?
Er wordt met interesse gekeken naar de voorbeelden uit andere Europese landen, waar in sommige gevallen minimumdienstregelingen zijn ingevoerd. Het is goed om van deze ervaringen te leren. Tegelijkertijd verschillen juridische kaders, arbeidsverhoudingen en de organisatie van het spoor per land, waardoor die voorbeelden niet zonder meer toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Uiteraard zullen de voorbeelden uit andere landen worden betrokken bij de gesprekken met NS.
Het bericht ‘Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder» van 12 juni jl.? Hoe apprecieert u dit?1
Ja. De aangekondigde vertraging van ten minste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie van de uitdaging om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe kan het dat de uitbreiding door Tennet eerst gepland stond voor 2029, maar nu vertraging oploopt tot tenminste 2033 en mogelijk zelfs tot 2035?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken.
Wat betekent dit voor huishoudens, ondernemers en bedrijven in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder die wachten op een aansluiting?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Welke gevolgen heeft dit voor de elektrificatie van Gelderland, Utrecht en de Flevopolder? Wat betekent dit voor de verduurzaming van deze regio’s?
Toegang totelektriciteit is een randvoorwaarde voor het realiseren van de verduurzaming van bedrijven, zeker aangezien veel verduurzaming plaatsvindt via elektrificatie. Netcongestie betekent voor bedrijven dat het voorlopig niet mogelijk is uit te breiden, te verduurzamen of zich nieuw in een regio te vestigen tenzij er een oplossing wordt gevonden door met flexibel gebruik van het net, eventueel in combinatie met eigen opwek of batterijen, toch nog voldoende elektriciteit af te kunnen nemen.
Op welke wijze kunt u ingrijpen om deze vertragingen te voorkomen?
In de brief aan de Kamer over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.3 is een pakket maatregelen aangekondigd om dergelijke vertragingen te voorkomen. Het project Utrecht-Noord is één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de projectaanpak uit het pakket. Op deze manier kan het kabinet eerder en meer sturen op samenwerking tussen TenneT en de betrokken overheden. Per project worden bestuurlijke afspraken gemaakt die deze samenwerking en afspraken verder vastleggen. De selectie van deze 25 projecten vindt plaats via het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). De Kamer wordt aan het eind van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van het MIEK en deze 25 projecten.
Zijn er mogelijkheden waardoor u de plaatsing van het nieuwe hoogspanningsstation kunt versnellen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de vergunningsprocedure drastisch in te korten gezien het maatschappelijk belang van het zo snel mogelijk plaatsen van dit station?
Voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe hoogspanningsstation maakt de provincie Utrecht gebruik van het instrument projectprocedure onder Omgevingswet. De provincie is daarmee ook coördinerend bevoegd gezag voor alle vergunningen die dezelfde planning doorlopen. Voor dit projectbesluit en de te coördineren vergunningen geldt een versnelde beroepsprocedure in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Waar capaciteit een knelpunt vormt kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
Hoeveel vertraging loopt de plaatsing van het hoogspanningsstation op doordat er bezwaarprocedures zijn gestart tegen de plaatsing?
Er zijn nog geen procedures gestart tegen het hoogspanningsstation Utrecht Noord, omdat het projectbesluit nog niet is genomen. Uit de onderzoeken en participatie met bewoners is gebleken dat er een kansrijke locatie is die op minder belemmeringen stuit en niet eerder is onderzocht. Deze wordt nu verder onderzocht. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen het nog te nemen projectbesluit geldt een versnelde procedure in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State.
Welke andere factoren leiden tot vertraging van het hoogspanningsstation? Zijn dit factoren die ook in andere delen van Nederland leiden tot vertraging van het plaatsen van hoogspanningsstations? Zo ja, wat wordt hieraan gedaan?
Het kabinet heeft met TenneT een analyse gedaan naar de doorlooptijden van zo'n 100 hoogspanningsprojecten die cruciaal zijn voor het aanpakken van de netcongestie. De voornaamste knelpunten die vertraging veroorzaken zijn: 1) het bevoegd gezag voor de locatie ligt niet altijd op de juiste plek; 2) er is onvoldoende draagvlak vanuit de omgeving en de procedurele eisen zijn streng; 3) de werkwijze van TenneT is onvoldoende aangepast op de huidige urgentie. Deze knelpuntenanalyse is de grondslag voor het maatregelenpakket in de brief over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.
Bent u bereid om extra capaciteit in te zetten om versnelling te realiseren voor de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder?
Met de aangekondigde projectenaanpak zorgt het kabinet voor meer regie op de nationale hoogspanningsinfrastructuur en kan er waar nodig eerder gereageerd worden op knelpunten in projecten. Waar capaciteit een knelpunt vormt, kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren.
Hoe kijkt u naar de systematiek van een energie-infrastructuurfonds waarmee planning en investeringen, die de komende 15 jaar nodig zijn voor onze energie-infrastructuur, kunnen worden gecombineerd? Ziet u voor- of nadelen in deze aanpak, zoals dit ook voor infrastructuur wordt gedaan bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De netbeheerders financieren zelf de uitbreiding en verzwaring van het net. Zij kijken in hun investeringsplannen ook al 10 tot 15 jaar vooruit. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur adviseert om de beleids- en begrotingscyclus rond investeringen in het elektriciteitsnetwerk sterker te verbinden, zodat overheid en netbeheerders in staat zijn om systeemkeuzes beter te maken en tot meer integrale besluitvorming te komen. In de kabinetsreactie op het IBO4 heeft het kabinet laten weten vanaf dit jaar de investeringsprognoses, de verwachte nettarieven en de financieringsbehoefte van de netbeheerders op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota, en nader geactualiseerd in de Miljoenennota. In de Klimaat- en Energienota 2025 gaat het kabinet nader in op afspraken met de netbeheerders en de ACM over een beter inzicht in en sturing op de investeringsprognoses en -plannen.
Voert u gesprekken met Tennet om een oplossing te zoeken voor de huishoudens, ondernemers en bedrijven die wachten op een aansluiting?
Het kabinet voert doorlopend op verschillende niveaus overleg met TenneT, regionale netbeheerders, de ACM en medeoverheden – onder meer in het Landelijke Actieprogramma (LAN) – om in samenwerking netcongestie te verminderen, en de gevolgen daarvan te mitigeren voor huishoudens, ondernemers en bedrijven.
Wat kunt u verder doen om huishoudens, ondernemers en bedrijven te ondersteunen in het vinden van oplossingen?
Ondersteuning bij het vinden van oplossingen en het bieden van handvatten aan zowel huishoudens als bedrijven en instellingen is een belangrijk onderdeel van het LAN. De Kamer is bij brief van 31 maart jl.5 geïnformeerd over de acties en voortgang van het LAN. Ondernemers die tegen beperkingen als gevolg van netcongestie aan lopen kunnen terecht bij het Loket Netcongestie bij RVO.nl. In de campagne «Zet Ook De Knop Om» wordt bijzondere aandacht besteed aan handelingsperspectief voor zowel huishoudens als bedrijven om bij te dragen aan vermindering van netcongestie, door het spreiden van hun elektriciteitsgebruik.
Het artikel ‘Dankzij Marcus (67) kunnen blinden hier veilig oversteken |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dankzij Marcus (67) kunnen blinden hier veilig oversteken» en het beschreven initiatief in Vught?1
Ja, het artikel en het initiatief in Vught zijn bekend. Deze tijdelijke overwegen zijn een stap in de realisatie van de verdiepte ligging in Vught, onderdeel van het project Meteren-Boxtel uit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer. Aangezien de overwegen daar tijdelijk ingrijpend zijn veranderd, heeft ProRail hier een randmarkering op het voetpad geplaatst om als oriëntatie te dienen voor blinde en slechtziende voetgangers.
Wat is uw reactie op dit initiatief? Wat vindt u van het idee om voelbare geleidelijnen aan te brengen bij spoorwegovergangen?
Overwegen zijn een bijzonder risicovol punt voor blinden en slechtzienden. De randmarkeringen die in Vught zijn toegepast, zijn een speciale maatregel om te bezien of dit bijdraagt aan een veilige oversteek van de plaatselijk sterk gewijzigde situatie. Ik wacht de bevindingen daaromtrent af. Deze randmarkering is nadrukkelijk geen geleidelijn. Geleidelijnen liggen slechts op plekken waar voetgangers veilig stil kunnen staan.
Is er landelijk bekend hoeveel spoorwegovergangen er zijn waar al voorzieningen en hulpmiddelen aanwezig zijn voor blinden en slechtzienden? Bij hoeveel spoorwegovergangen zijn er nog geen voorzieningen aanwezig?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zijn de aanpassingen aan de overweg in Vught een speciale maatregel vanwege de ingrijpende wijzigingen die daar plaatsvinden. Deze overweg is de eerste waar deze randmarkeringen geplaatst worden.
Op vrijwel alle overpaden tussen perrons op stations is inmiddels een oversteeklijn geplaatst, een harde kunststof strook die op het midden van de overpadbevloering wordt geschroefd. Dit sluit aan op de geleidelijnen die binnen het stationsgebied aanwezig zijn en maakt duidelijk dat overstekende gebruikers zich niet op een veilige plaats bevinden. In enkele situaties is het plaatsen van een oversteeklijn niet mogelijk, omdat dit onveilige situaties voor andere gebruikers zou opleveren.
Bent u van mening dat er op meer locaties in het land voelbare geleidelijnen moeten worden aangelegd bij spoorwegovergangen? Zo nee, waarom niet?
Voorlopig zijn er geen plannen om op meer locaties dergelijke maatregelen te treffen. De aangelegde gidslijn in Vught is toegepast vanwege de ingrijpende wijzigingen aan de overwegen. Aan de hand van deze maatregel kan worden beoordeeld of nader onderzoek naar de toepasbaarheid van dergelijke gidslijnen gewenst is. ProRail heeft eerder nog geen aanleiding gezien om te onderzoeken of het nodig is om deze maatregel toe te passen op overwegen die niet ingrijpend zijn gewijzigd.
In hoeverre wordt er in de directe omgeving van bijvoorbeeld blindeninstituten, scholen en revalidatiecentra in de openbare ruimte rekening gehouden met mensen met een visuele beperking?
De inrichting van het lokale straatbeeld is vrijwel geheel het werkterrein van gemeenten en andere decentrale wegbeheerders. Deze overheden hebben het beste zicht op de bijzondere situaties, zoals de aanwezigheid van dergelijke instituten. Het uitgangspunt is dat openbare gebouwen altijd een toegankelijke route met gidslijnen en geleidelijnen hebben vanaf de dichtstbijzijnde halte van het openbaar vervoer. Bij nieuwe ontwikkelingen die de inrichting van de openbare ruimte raken, dient in een omgevingsplan rekening te worden gehouden met het belang van personen met een functiebeperking.2
Is er gericht beleid om de buurt van dit soort instellingen voor blinden en slechtzienden, met name oversteekplaatsen, toegankelijk en bereikbaar te maken voor deze doelgroep? Wat gebeurt er nu met signalen van onveilige oversteeksituaties?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn gemeenten primair aan zet voor een toegankelijke openbare ruimte. Zij pakken signalen over onveilige oversteeksituaties op. Lokaal maatwerk is hierbij belangrijk.
Deelt u de mening dat oversteekplaatsen voor iedereen veilig en toegankelijk moeten zijn? Zo ja, bent u het eens dat de toegankelijkheid van oversteekplaatsen voor visueel beperkten niet afhankelijk mag zijn van lokale initiatieven, maar dat er landelijke richtlijnen en beleid voor nodig zijn?
Ik deel de mening dat oversteekplaatsen voor iedereen veilig moeten zijn. Lokale wegbeheerders zijn zich bij uitstek bewust van de lokale knelpunten. Gemeenten kunnen gebruik maken van bijvoorbeeld de «Richtlijn toegankelijkheid» (2014) en «Ontwerpwijzer voetgangers» (2023) van het kennisplatform CROW. Hierin staan handvatten voor een toegankelijke en veilige inrichting van de openbare ruimte, ook voor blinden en slechtzienden. Ook werkt CROW momenteel aan een landelijke standaard voor akoestische signalering bij verkeersregelinstallaties.
Maken voelbare geleidelijnen bij spoorwegovergangen deel uit van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en kunnen de voelbare geleidelijnen in dit programma worden opgenomen?
Binnen het aflopende Landelijk Verbeterprogramma Overwegen is het toepassen van randmarkeringen als gidslijn niet als maatregel meegenomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 staat nog niet vast of deze maatregel noodzakelijk is bij andere overwegen. Pas als een verdere uitrol wenselijk blijkt, zal bekeken worden op welke wijze dit vormgegeven kan worden. Daarbij dient dan sprake te zijn van voldoende dekking.
Bent u van mening dat er prioriteit moet worden gegeven bij het aanleggen van voelbare geleidelijnen bij drukbezochte en dichtbevolkte gebieden? Denk dan bijvoorbeeld aan grote kruispunten, in de omgeving van scholen, of rondom stations. Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat juist deze locaties als eerste toegankelijk en veilig worden voor mensen met een visuele beperking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het straatbeeld. De prioriteiten voor het aanleggen van hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden zijn zeer locatiespecifiek. Gemeenten kunnen hierover de beste afweging maken.
Het rapport ‘State of play on the implementation of the Pact on Migration and Asylum’ van de Europese Commissie |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «State of play on the implementation of the Pact on Migration and Asylum» van de Europese Commissie?1
Ja
Herkent u het door de Commissie geschetste beeld dat Nederland niet voldoet aan de verwachtingen betreffende opvangcapaciteit? Met hoeveel dient de opvangcapaciteit nog te groeien?
Het algemene beeld dat wordt geschetst is dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt door alle lidstaten van de Europese Unie, ook door Nederland. Per bouwsteen wijst de Commissie vervolgens op wat er goed gaat, en wat uitstaande acties en uitdagingen zijn richting de inwerkingtreding van het Pact in juni 2026.
Nederland ligt op schema om het Pact per juni 2026 te implementeren. De Commissie benoemt dat ook in verschillende onderdelen van het rapport. De Commissie noemt wel de Nederlandse opvangcapaciteit als aandachtspunt. Dat is niet nieuw. Om de opvangproblematiek aan te pakken zet het kabinet in op meerdere sporen, waaronder een lagere instroom. Juist daarvoor biedt goede implementatie van het Pact, met name aan de buitengrenzen, handvatten.
Het succes van het Pact zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de mate van implementatie door alle lidstaten. Het kabinet is daarom blij met de voortgangsrapportage van de Europese Commissie waar in het nieuwsartikel aan wordt gerefereerd. Het is goed om te weten waar de lidstaten staan in hun traject, wat er goed gaat en waar de zorgen van de Commissie zitten. Nederland dringt er ook steeds op aan dit gesprek in Europa met elkaar te voeren.
Hoe bent u van plan de opvangcapaciteit op te schalen en op welke termijn bent u van plan dit te bewerkstelligen, ook in het licht van de plannen om de Spreidingswet in te trekken en gemeenten die hierop reeds anticiperen?
Het kabinet zet primair in op het inperken van de nodige opvangcapaciteit door de instroom te beperken en de uitstroom te bevorderen. Daarnaast zet het kabinet in op zo veel mogelijk realisatie van de verdeelbesluiten in het kader van de Spreidingswet. Hierin wordt nauw samengewerkt met het COA. Tevens worden mogelijkheden gecreëerd om opvangcapaciteit breder in te zetten en deze om te klappen als huisvesting voor andere doelgroepen die woonruimte nodig hebben.
Herkent u het door de Commissie geschetste beeld dat Nederland niet voldoet aan de verwachtingen betreffende opvangcapaciteit voor asielzoekers met speciale behoeften? Met hoeveel dient deze capaciteit te groeien?
De Europese Commissie stelt dat de aanhoudende uitdagingen in Nederland ten aanzien van de opvang ertoe kunnen leiden dat er onvoldoende opvangcapaciteit is, met name voor kwetsbaren. Nederland werkt samen met alle ketenpartners aan voldoende reguliere opvanglocaties van goede kwaliteit, met bijbehorende voorzieningen, en het geleidelijk afbouwen van de noodopvang. De Opvangrichtlijn bevat minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de Europese Unie. Deze normen hebben betrekking op materiële opvangvoorzieningen, zoals huisvesting, voedsel, kleding, evenals immateriële voorzieningen zoals toegang tot gezondheidszorg, onderwijs voor minderjarige asielzoekers en toegang tot werk onder bepaalde voorwaarden. Nederland voldoet aan deze normen. Daarnaast dienen lidstaten rekening te houden met de situatie van kwetsbare personen. Er worden echter geen kwantitatieve doelstellingen voorgeschreven voor deze groep.
Wat is de reden dat u, in tegenstelling tot 22 andere lidstaten, nog geen noodplan bij de Commissie heeft aangeleverd?
Nederland heeft inmiddels een noodplan ingediend bij het Europees Asielagentschap en de Europese Commissie.
Kunt u aangeven of en welke andere complicaties en vertragingen er zijn opgelopen in de voorbereidingen op de implementatie van het Migratiepact?
De planning voor de implementatie van het Asiel- en Migratiepact is uiteengezet in het Nationaal Implementatie Plan (NIP) dat uw Kamer in december 2024 heeft ontvangen. Tevens heeft u recent, op 25 juni jl., een brief ontvangen waarin de voortgang van de implementatie is weergegeven. Tot nu toe is er geen aanleiding geweest om van het NIP af te wijken.
Deelt u de opvatting dat een zorgvuldige en volledige uitvoering van het Migratiepact naar verwachting meer effect zal hebben op de instroom dan nationale wetgeving?
Beide trajecten zijn van belang om meer grip te krijgen op migratie. Zo is het EU-Pact onder meer van belang voor het versterken van de Europese buitengrenzen door het invoeren van een screening van vreemdelingen en een versnelde grensprocedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit landen met weinig perspectief op verblijf. De nationale wetgeving is onder meer van belang vanwege de noodzaak om de druk op het nationale asiel- en opvangstelsel zo snel mogelijk te verminderen.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat vertraging en gebrekkige voortgang van de Nederlandse regering leidt tot vertraging of verslechtering in de Europese uitvoering van het Migratiepact?
De succesvolle implementatie van het Pact is afhankelijk van de gezamenlijke inzet van de lidstaten van de Europese Unie. Het is daarom van belang dat de voortgang van de implementatie inzichtelijk blijft en dat lidstaten onderling zowel successen als uitdagingen kunnen bespreken. Het kabinet waardeert daarom de voortgangsrapportages van de Europese Commissie en dat deze rapportages gehoor geven aan het verzoek van Nederland dat concrete voorbeelden van lidstaten worden benoemd. De voortgangsrapportages zullen gebruikt worden om vervolgacties en uitdagingen te blijven agenderen in de overleggen met Europese partners en tevens om uw kamer periodiek te informeren over de voortgang van de implementatie.
Hoe zijn de opmerkingen van de Commissie te rijmen met het positieve beeld dat door u tijdens de commissievergadering over de JBZ-Raad van 11 juni over de voortgang werd geschetst?
Het Europese Asiel- en Migratiepact vergt ingrijpende en grootschalige wijzigingen in de huidige werkprocessen van de Nederlandse migratieketen en de implementatietermijn is kort. Nederland ligt goed op schema om binnen de termijn gereed te zijn voor het inwerkingtreden van het Pact. De Europese Commissie wijst terecht op aandachtspunten, maar erkent ook de vooruitgang die is gemaakt, zeker ook door Nederland.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Hoe het demissionaire kabinet omgaat met de keuze voor mailcommunicatie in eigen beheer |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Demissionair de cloud in denderen: doe het niet»?1
Wat geeft de rijksoverheid in totaal uit aan Microsoft-producten?2
Wanneer moeten alle departementen en overheidsorganisaties uiterlijk besluiten of zij wel of niet hun mailverkeer en gegevens in eigen beheer gaan nemen als de ondersteuning van Microsoft Exchange afloopt op 14 oktober 2025?
Heeft de demissionaire status van het kabinet gevolgen voor besluitvorming van departementen over het wel of niet in beheer nemen van mailverkeer en gegevens?
Welke departementen en organisaties zijn nu van plan om mailverkeer en gegevens in eigen beheer te nemen, welke hebben besloten dit niet te doen en welke moeten het besluit nog nemen?
Kunt u, in het licht van de recente sancties richting het Internationaal Strafhof, aangeven of mailverkeer en gegevens binnen de justitiële keten in Nederland vanaf 14 oktober 2025 in eigen beheer blijven?3
Wat zijn de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Rechtspraak en de Hoge Raad van plan te doen vanaf 14 oktober 2025? Worden deze organisaties eveneens kwetsbaar voor Amerikaanse sancties?
Kunt u bevestigen dat het Shared Service Center ICT (SSC-ICT) de migratie van 57.000 werkplekken van ambtenaren naar de Microsoft-cloud definitief niet doorzet en mailverkeer en gegevens zelf blijft beheren?
Bent u bereid om, in lijn met de vele aangenomen Kamermoties die de digitale soevereiniteit van de overheid aanjagen, ervoor te zorgen dat alle departementen en overheidsorganisaties het goede voorbeeld van SSC-ICT volgen en gegevens in eigen beheer houden?
Kunt u toezeggen dat u en uw collega’s geen onomkeerbare stappen zullen zetten die de digitale afhankelijkheid van de Verenigde Staten (VS) doen toenemen, tenzij de Kamer anders besluit?
Bent u bereid om departementen en organisaties te helpen om mailverkeer en gegevens in eigen beheer te houden vanaf 14 oktober 2025, zodat de strategische afhankelijkheid van de VS niet groeit?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en minstens één week voor het zomerreces beantwoorden?
De uitzetting van Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza |
|
Christine Teunissen (PvdD), Sarah Dobbe (SP), Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza zijn uitgezet door de Egyptische regering?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza door de Egyptische regering zijn uitgezet en hun paspoort is ontnomen?
Ja, een aantal Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza is uitgezet. Hun paspoorten werden tijdelijk ingenomen, bij aankomst op het vliegveld in Cairo werden zij op een vlucht naar Istanboel gezet. Deze groep is weer teruggekeerd naar Nederland.
Heeft u contact gehad met uw Egyptische collega over deze uitzetting?
Er is contact geweest met de Egyptische ambassade. De Egyptische autoriteiten zijn opgeroepen proportioneel te handelen en geen geweld te gebruiken bij het eventueel uitzetten van Nederlandse deelnemers.
Heeft de Egyptische regering wat u betreft voldoende juridische gronden om Nederlandse staatsburgers uit te zetten en hun paspoort te ontnemen? Kunt u dat toelichten?
De uitzetting van buitenlandse staatsburgers is in beginsel een soeverein recht van elke staat. Nederland kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde. Het tijdelijk innemen van paspoorten kan deel uitmaken van de procedure.
Klopt het dat de uitzetting volgde op een oproep vanuit de Israëlische Defensieminister Katz?
De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde. De Egyptische autoriteiten hebben aangegeven dat toegang tot het gebied waar de March to Gaza was gepland alleen mogelijk was als hier via de formele aanvraagprocedure een verzoek voor was ingediend en goedgekeurd.
Deelt u het inzicht dat deze aangekondigde demonstratie niet op Israëlisch grondgebied gepland stond en de Israëlische Minister daarmee niets te zeggen zou moeten hebben over het uitzetten van vreedzame demonstranten? Zo nee, waarom niet?
De Egyptische autoriteiten hebben het besluit tot uitzetting genomen. Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5.
Klopt het dat er meerdere vreedzame demonstranten door de Egyptische regering zijn vastgezet? Zo ja, zitten hier ook Nederlanders tussen?
Het Ministerie van Buitenlandse zaken heeft de situatie nauwlettend gevolgd en contact gehad met de lokale autoriteiten en betrokken Nederlanders om waar nodig consulaire bijstand te verlenen. Vanwege de privacy van betrokkenen kan ik niet mededelen of er Nederlandse demonstranten zijn vastgezet.
Deelt u de mening dat het vastzetten en uitzetten van vreedzame demonstranten door de Egyptische regering buitenproportioneel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Egyptische ambassadeur om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manier levert u consulaire bijstand aan de vreedzame demonstranten die zijn vastgezet, zijn uitgezet, of in Egypte verblijven?
De consulaire bijstand nam verschillende vormen aan. Er is contact gezocht met de Egyptische autoriteiten om proportioneel te handelen. Ook is door de ambassade informatie verstrekt over de lokale procedures en juridische mogelijkheden. De ambassade stond paraat om consulaire bijstand aan Nederlanders te verlenen die daar behoefte aan hadden. In het reisadvies voor Egypte wordt expliciet gewaarschuwd voor het risico op arrestatie bij deelname aan demonstraties, ook als deze vreedzaam zijn. Het Ministerie van Buitenlandse zaken wijst Nederlandse reizigers erop dat zij zich dienen te houden aan de lokale wet- en regelgeving en heeft het reisadvies opnieuw onder de aandacht gebracht bij de Nederlanders die zich in Egypte bevinden. Deelname aan demonstraties in Egypte wordt sterk afgeraden. Overigens was en is het gebied waar de mars was gepland rood in het Nederlandse reisadvies, gezien de problematische veiligheidssituatie aldaar, inclusief ontvoeringen en verkrachtingen. Reeds jaren hebben zich er jihadisten en criminele groepen gemend onder lokale volksstammen en is het ronduit gevaarlijk om erheen te gaan.
Deelt u de mening dat de demonstranten groot gelijk hebben in hun eis dat de humanitaire hulp vrij moet worden toegelaten in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft altijd duidelijk uitgesproken dat partijen zich aan het humanitair oorlogsrecht moeten houden. De humanitaire blokkade druist in tegen het internationaal recht. Nederland heeft deze blokkade dan ook veroordeeld. De regering blijft de Israëlische regering oproepen onmiddellijk en onvoorwaardelijk humanitaire hulp toe te laten tot de Gazastrook.
Deelt u de opvatting dat Israëls maandenlange blokkade van humanitaire hulp voor Gaza misdadig is?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en met de grootst mogelijke zorg beantwoord, binnen de gestelde termijn.