Ymere-advies |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de website van Ymere-advies?1
Ja.
Welke relatie heeft Ymere-advies met de woningcorporatie Ymere?
Woningcorporatie Ymere heeft mijn ministerie desgevraagd laten weten dat er geen relatie is tussen haar en Ymere-advies. Gegeven de associatie die de naam- en vormgeving van de website oproepen met de woningcorporatie en het feit dat de laatste zich distantieert van de adviezen en tips die hierop worden gegeven, heeft woningcorporatie Ymere inmiddels juridische stappen ondernomen tegen de initiatiefnemers van de website.
Klopt het dat Ymere-advies diensten aan huurders aanbiedt dan wel constructies aanbiedt om onder de toewijzingsgrens van 33 614 euro voor sociale huurwoningen te blijven?
Op de website van Ymere-advies (na de juridische stappen van woningcorporatie Ymere omgedoopt tot Eimere-advies) worden dergelijke diensten en constructies inderdaad aangeboden.
Inmiddels is bekend geworden dat de website een «hoax» (nep) is. De website opent thans ook met deze mededeling. Daarbij geven de initiatiefnemers, die zich «het Efemeer Verbond van Woonstrijders» noemen, aan hiermee aandacht te willen vragen voor het in hun ogen slechte woonbeleid van het kabinet. Zij roepen burgers op de site op hun ongenoegen hierover bij mij en uw Kamer kenbaar te maken.
Wat is uw mening over onder meer de adviezen en tips (zoals de inzet van parttime werkenden een negatieve bonus, het voorkomen van promotie, afsluiten van een sociale, huurhypotheek,outsourcing etc) van Ymere-advies, en deelt u de mening dat dit in strijd is met het beleid van het kabinet?
Dergelijke adviezen en tips zijn naar mijn mening ongewenst en staan haaks op het kabinetsbeleid dat iedereen naar vermogen wil laten deelnemen in de samenleving.
Wat kunt u doen om te bereiken dat een organisatie zoals Ymere-advies zich niet meer met deze taken bezighoudt? Bent u voornemens om deze maatregelen ook in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 ook al blijkt, betreft Ymere-advies geenszins een adviesorganisatie, maar gaat het om een protestuiting tegen het woonbeleid van het kabinet. Hoewel ik betreur dat deze actie heeft geleid tot serieuze adviesvragen door mensen, zijn dit soort acties door mij niet te voorkomen. Ik overweeg dan ook geen maatregelen. Ik heb geconstateerd dat woningcorporatie Ymere inmiddels stappen onderneemt.
Het bericht dat hedgefunds profiteren van de eurocrisis |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de BBC-uitzending waaruit blijkt dat hedgefunds profiteren van de crisis in Griekenland?1
Ja.
Is het waar dat hedgefunds niet deelnemen aan de geplande haircuts voor Griekse staatsobligaties?
Nee, ook de hedgefunds zijn private beleggers en worden geacht deel te nemen aan de herstructurering.
Is het waar dat dit ertoe leidt dat met geld dat uiteindelijk van de belastingbetalers komt de meeste private crediteuren (banken) worden verleid om een verlies te nemen van 50%, als gevolg waarvan de resterende private crediteuren (hedgefunds) de volledige nominale waarde kunnen incasseren? Betekent dit dat het nu kennelijk interessant wordt voor deze hedgefunds om goedkoop Grieks staatspapier te kopen, en hier groot voordeel te incasseren?
Nee, omdat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat hedgefunds ook worden meegenomen in de obligatieomruil zullen zij geen bijzondere winsten maken als gevolg van deze hele operatie. Mocht blijken dat hedgefunds of andere private obligatiehouders op grote schaal weigeren om mee te doen met de obligatieomruil dan komt de beoogde doelstelling van de omruiloperatie, zijnde het herstellen van de schuldhoudbaarheid van Griekenland, in gevaar. Het doorgaan van de PSI is gebaseerd op een zeer hoge deelname van private partijen, zoals ook blijkt uit de conclusies van de Eurotop. Het bereiken van een schuldniveau van 120% BBP in 2020 is immers alleen mogelijk als er een grote bijdrage van de private sector komt. Ook het IMF heeft schuldhoudbaarheid als voorwaarde gesteld. Als veel obligatiehouders er voor zouden kiezen om niet deel te nemen, lopen alle obligatiehouders het risico dat de PSI niet doorgaat en er geen aanvullend programma voor Griekenland komt. In dat geval bestaat de reële kans dat de vrijwillige omruil wordt omgezet in een verplichte omruiloperatie waardoor zij alsnog een haircut moeten accepteren of dat er veel grotere verliezen worden geleden.
Is het waar dat verschillende hedgefunds dit inmiddels doorhebben en hiervan flink profiteren en hiermee indirect profiteren van het belastinggeld dat eurolanden in het steunpakket stoppen?
Zoals in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven, is de route die beschreven wordt in het BBC-programma niet bewandelbaar.
Wat is uw reactie op het bovenstaande? Deelt u de mening dat niet wenselijk is? Bent u van plan bij de uitwerking van het steunpakket dit zo snel mogelijk aan de kaak te stellen in Europees verband?
Het is uiteraard niet wenselijk dat sommige private partijen zouden kunnen meeliften op de positieve effecten van de obligatie-omruil zonder daaraan een bijdrage te leveren. In de wijze waarop de Eurotop mandaat heeft gegeven aan de onderhandelingen over PSI is hiermee al rekening gehouden. De randvoorwaarden die op 26 oktober gesteld zijn, zijn alleen realiseerbaar met een zeer grote deelname in de PSI.
De uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen. |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat seksueel misbruik van pleegkinderen jarenlang kon doorgaan zonder dat jeugdzorginstellingen ingrepen?
Het verhaal dat uit de Zembla-uitzending naar voren komt vind ik een ernstige zaak. Binnen de jeugdzorg moet de veiligheid van het kind altijd voorop staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. In de praktijk bleek echter niet altijd duidelijk te zijn wie verantwoordelijk is voor het zicht op veiligheid van een kind in een pleeggezin of instelling. Daarom heb ik inmiddels samen met het veld een aantal afspraken gemaakt om situaties zoals deze zich hebben voorgedaan bij Stichting Kind te voorkomen.
Bij particulier jeugdzorgaanbod, waar in het geval van de Stichting Kind sprake van was, was lang onduidelijk wie verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de geleverde zorg en het zicht op de veiligheid van de kinderen. Naar aanleiding van signalen van de Inspectie Jeugdzorg, mede op basis van deze zaak, is daarover inmiddels een nieuwe lijn vastgesteld. Per brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 87) heb ik u geïnformeerd over de afspraken rondom particulier zorgaanbod. Particuliere jeugdzorgaanbieders mogen alleen nog worden ingeschakeld in een onderaannemerconstructie met een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder. De hoofdaannemer is dan verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg bij de onderaannemer. Het zicht op de veiligheid van kinderen bij particuliere jeugdzorgaanbieders binnen het provinciale domein is daarmee geborgd. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de naleving van deze afspraken.
Daarnaast zijn in het kwaliteitskader voorbereiding en screening aspirant pleegouders, waarover ik u per brief van 24 mei 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 18) heb geïnformeerd, afspraken vastgelegd over de wijze waarop pleegzorgaanbieders aspirant pleegouders screenen. Bovendien onderzoek ik, conform een toezegging daarover aan uw Kamer, op welke wijze gegevensuitwisseling over geschikte of juist ongeschikt geachte pleegouders kan bijdragen aan een verbetering van de veiligheid van kinderen in pleeggezinnen. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 9 en 10 van het lid Kooiman (2011Z22492) zult u begin 2012 worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Tenslotte wordt in het najaar van 2012 het eindrapport van de commissie Samson verwacht. De commissie doet onderzoek naar jongeren die onder verantwoordelijkheid van de overheid in jeugdzorginstellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. De conclusies en aanbevelingen van deze commissie zullen in de verdere vormgeving van het beleid worden meegenomen.
Is het waar dat de pleegouders M., in april 2011 veroordeeld voor mishandeling en seksueel misbruik van hun pleegkinderen, van diverse jeugdzorginstellingen door het hele land in tien jaar tijd de verantwoordelijkheid kregen over in totaal zevenenzeventig kinderen?
Als staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg. Ik treed niet in de beoordeling van individuele zaken. In meer algemene zin kan ik uw vraag als volgt beantwoorden. De situatie die zich heeft voorgedaan bij Stichting Kind laat zien dat communicatie tussen betrokken instellingen van groot belang is voor de kwaliteit van zorg en de veiligheid van het kind. Bij de beantwoording van vraag 2, 8 en 9 heb ik u geïnformeerd over het beleid dat inmiddels is ingezet ter voorkoming van situaties zoals bij Stichting Kind.
Was jeugdzorg bekend met de twijfels die bestonden over het pedagogische klimaat waarin de pleegkinderen opgroeiden en de kwaliteit van zorg die ver onder de maat was? Zo ja, hoe is het dan toch mogelijk geweest dat die kinderen daar mochten opgroeien? Zo ja, deelt u dan de mening dat er te weinig is gedaan me die twijfels?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat schoolartsen, vrijwilligers en zelfs slachtoffers vanaf 2002 keer op keer misstanden en signalen van kindermishandeling en seksueel misbruik meldden bij onder andere het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)? Zo ja, kunt u een chronologisch overzicht geven van alle meldingen die in dat verband gedaan zijn bij de verschillende instanties? Zo ja, deelt u dan de mening dat er sprake is geweest van falend beleid bij de betrokken autoriteiten en dat kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de meldingen van kindermishandeling en seksueel misbruik bij het pleeggezin in 2004 voor Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant aanleiding vormden voor het weghalen van hun kinderen bij het pleeggezin en dat het toch in 2008 willens en wetens een zesjarig jongetje bij dit gezin heeft geplaatst? Zo ja, wat is dan nu uw oordeel over de plaatsing van het zesjarig jongetje bij dit gezin? Zo nee, wat is hieraan niet waar?
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat nadat er twijfels waren over het pedagogische aanbod bij Stichting Kind, zij alle kinderen hier in 2004 hebben weggehaald. Tot 2008 heette deze aanbieder «Stichting Kind van de rekening». De naam werd veranderd in «Stichting Kind» en vervolgens heeft Bureau Jeugdzorg er opnieuw een kind geplaatst. Deze fout is snel erkend en hersteld door het kind bij Stichting Kind weg te halen. Dit onderstreept eens te meer de noodzaak van de afspraak die inmiddels is gemaakt dat bureaus jeugdzorg geen kinderen direct meer mogen plaatsen bij instellingen. Plaatsing mag uitsluitend bij provinciaal gefinancierde zorgaanbieders, die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van zorg, alsook voor de zorg die zij inkopen bij particuliere zorgaanbieders.
Is het waar dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant vervolgens heeft nagelaten om andere jeugdzorginstellingen, die ook kinderen bij de pleegouders hadden geplaatst, te waarschuwen? Zo ja, deelt u de mening dat daardoor andere kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht? Zo ja, op welke wijze zal Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant ter verantwoording worden geroepen voor het falend optreden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de centrale regie bij de aanpak van kindermisbruik ontbreekt, waardoor kinderen ernstig in gevaar worden gebracht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de falende communicatie tussen jeugdzorginstellingen aan te pakken? Zo nee, hoe verklaart u dat na 2004 jeugdinstellingen uit het hele land ontwetend nog tientallen kinderen hebben geplaatst bij de pleegouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat nog steeds het risico dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of instelling zijn of worden geplaatst niet veilig zijn? Zo ja, hoe groot acht u dit risico en wat gaat u ertegen doen? Zo nee, hoe kunt u dit risico uitsluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen/aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 gedaan door een hulpverlener dan wel het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet?2 Welke sancties worden er verbonden aan het niet naleven van de meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen?
De meldplicht houdt in dat een professional, werkzaam bij een zorgaanbieder, verplicht is de zorgaanbieder te informeren indien hij op de hoogte is van kindermishandeling door een collega beroepsbeoefenaar. De zorgaanbieder doet hiervan onverwijld melding aan het AMK. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties voor het niet naleven van de meldplicht. Zo moet de instelling bijvoorbeeld melding van een calamiteit doen bij de Inspectie Jeugdzorg, die vervolgens kan besluiten onderzoek te doen naar de calamiteit. Navraag bij de Inspectie Jeugdzorg heeft mij geleerd dat zij in de jaren 2008, 2009 en 2010 in totaal 175 meldingen van (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft ontvangen. Dit cijfer ziet zowel op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners en andere volwassenen jegens jeugdigen als op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van jeugdigen onderling.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de president van De Nederlandse Bank (DNB) over de risico’s van de hoge hypotheekschuld van Nederlanders en de noodzaak tot aanpassingen in de hypotheekaftrek?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de president van DNB dat aanpassing van de hypotheekrenteaftrek noodzakelijk is, gezien de hoge Nederlandse hypotheekschuld? Zo ja, hoe gaat u hier mee om? Zo nee, waarom negeert u de adviezen van deze belangrijke bewaker en adviseur op het gebied van de financiële en economische stabiliteit in Nederland?
Zoals diverse malen aan de Kamer gecommuniceerd, recent nog met de Woonvisie, is het beleid van het kabinet ten aanzien van de koopmarkt erop gericht om de hypotheekrenteaftrek in stand te houden en daarbij de financiële risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. De huidige onzekere situatie op de woningmarkt vergroot het belang van dit beleid. Wat betreft de huurmarkt wordt erop gewezen dat dit kabinet momenteel belangrijke structurele hervormingen doorvoert, zoals het focussen van corporaties op hun kerntaken en het bevorderen van de doorstroming.
Het kabinet heeft steeds overlegd met alle partijen, zowel in de aanloop naar de Woonvisie als daarna. Mede gelet op de uitvoering van de in de Woonvisie opgenomen maatregelen voor de koop- en huursector is het kabinet van mening dat een woonakkoord niet nodig is. Naar het oordeel van het kabinet is een discussie over verandering van de hypotheekrenteaftrek in ieder geval niet geschikt voor verbetering van de woningmarkt.
Ten aanzien van de financiële risico’s van de hoge schulden, kan ten eerste worden gewezen op het veelvoud aan maatregelen die in nationaal en internationaal verband genomen worden om de financiële stabiliteit te verankeren. De Kamer is in het afgelopen jaar op diverse momenten geïnformeerd over de stappen om de regelgeving voor en het toezicht op de financiële sector te versterken. Ten tweede wordt gewezen op de stappen van het kabinet, de AFM, en de sector om de risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. Per 1 augustus is de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) van kracht geworden. De excessen in hypotheekverstrekking zijn hiermee aangepakt en de kans op restschulden bij de consument is verkleind. De nieuwe GHF stelt dat het aflossingsvrije gedeelte van een hypotheek niet meer mag bedragen dan 50% van de marktwaarde van de woning op het moment van verstrekking van de hypothecaire financiering. Daarnaast is er in de nieuwe GHF een maximale Loan-to-Value ratio geïntroduceerd. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting levert eveneens een bijdrage aan het verminderen van financiële risico’s door lagere Loan-to-Value ratio’s op hypotheken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de president van DNB dat het afsluiten van aflossingsvrije hypotheken moet worden ontmoedigd door de hypotheekrenteaftrek gedurende de looptijd van de lening af te bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de president van DNB aangeven dat het noodzakelijk is dat de regering op dit onderwerp tot voorstellen en een visie voor aanpassingen in de hypotheekrenteaftrek komt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met alle betrokken partijen een nationaal Woonakkoord over integrale maatregelen ten aanzien van de huur-en koopmarkt te sluiten, waar het voorstel van de president van DNB onderdeel van uit maakt en waarin dit nader wordt uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op dit terrein nog in deze kabinetsperiode de benodigde wetswijzigingen aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
De alarmerende situatie van mensenrechtenverdedigers in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten of er inmiddels overleg is geweest met EU-partners over het monitoren van de vijf mensenrechtenverdedigers, M. Dismas Kitenge Singa, Me Justin Bahirwe, Jonas Tsiombela, Jean Claude Katende en Kizito Mushizi Nfunkiko? Indien ja, welke afspraken zijn er gemaakt tussen de EU-partners? Welke toezeggingen heeft Nederland precies gedaan?
Met de EU-partners in Kinshasa is afgesproken dat Nederland het monitoren van de situatie van Jean Claude Katende op zich zal nemen. Nederland onderhoudt daartoe contact met hem en met relevante organisaties in de DRC en in Europa. Duitsland heeft Katende in 2010 een visum voor langere termijn gegeven. Rond de verkiezingen was hij in Europa en werd in Nederland door het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
De situatie van de overige mensenrechtenwerkers wordt door de lokale EU werkgroep gevolgd, waarbij Justin Bahirwe en Dismas Kitenge Singa in de afgelopen periode van respectievelijk Italië en Frankrijk visa hebben gekregen om naar Europa te kunnen reizen.
Wat is uw opvatting over het Duitse aanbod dat aan mensenrechtenverdediger Jean Claude Katende is gedaan, waaruit blijkt dat hij direct een noodvisum heeft gekregen toen de situatie te alarmerend werd in Congo? Bent u bereid om dit voorbeeld te volgen en dit ook aan te bieden aan de in vraag 1 genoemde Congolese mensenrechtenverdedigers? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in mijn antwoord van 21 oktober jl. op uw eerdere vragen (uw referentie 2011Z18817) en in de brief die ik mede namens mijn ambtgenoot van Immigratie en Asiel op 2 mei jl. aan de Kamer stuurde, bestaat de mogelijkheid om visa te verstrekken aan mensenrechtenverdedigers die in acute nood verkeren en die niet in hun eigen land of in de regio kunnen worden opgevangen. Geen van de genoemde mensenrechtenverdedigers heeft tot op heden om een dergelijk noodvisum verzocht.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om afstemming tussen EU-partners over noodvisa van mensenrechtenverdedigers te bewerkerstelligen, gezien het gegeven dat deze mensenrechtenverdedigers vaak in de meest zorgwekkende omstandigheden – waar voor hen mogelijke bedreigingen, martelingen en ontvoeringen aan de orde van de dag zijn – hun werk moeten verrichten en een noodvisum in een EU-land een preventieve veiligheidsmaatregel kan zijn? Indien nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers kunnen zelf een visumaanvraag indienen en wenden zich daartoe veelal tot een bepaalde EU-ambassade vanwege banden met organisaties in dat land of met het land zelf. Nederland geeft een dergelijk visum alleen af in geval van een acute noodsituatie en niet als preventieve maatregel.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de conferentie die belegd zou worden in het kader van het verspreiden van «best practices» op het gebied van het Shelter-City initiative? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het instellen van een aanspreekpunt (focal point) voor dit initiatief?
De Europese Commissie laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar de reeds bestaande initiatieven op het gebied van Shelter Cities. Zodra dit afgerond is zal door de Commissie een bijeenkomst belegd worden ter bespreking van de best practices. Vragen over een aanspreekpunt worden daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat het juist wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie van deze mensenrechtenverdedigers als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s, gezien het gegeven dat het mandaat voor een Speciale Gazant Grote Meren nog steeds onduidelijk is en de nationale verkiezingen op 28 november a.s in Congo zullen plaatsvinden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 21 oktober heb aangegeven is deze problematiek in de DRC op dit moment naar behoren aan de orde bij de EU. Ik zie dan ook geen aanleiding tot nader overleg met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU.
Boetes en schadevergoedingen bij de publieke omroep |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met een serie aan boetes en schadevergoedingen die publieke omroepen de laatste tijd hebben moeten betalen voor overtredingen tijdens hun programma’s? Wist u dat het de schadevergoeding betreft die de TROS in augustus moest betalen aan hondenhandelaar «Lako Kennels»1, de boete die BNN in september opgelegd kreeg voor het afluisteren van programmamaker Albert Verlinde2 en de boete die onlangs in oktober door het Commissariaat voor de Media aan de TROS opgelegd werd voor het uitzenden van niet-toegestane reclame,?3 Bent u daarnaast op de hoogte van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2008 in een zaak tussen TNT en een werknemer over het betalen van snelheidsboetes?4
Ja.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat bij het opzettelijk overtreden van de wet werknemers een eigen verantwoordelijkheid hebben en consequenties (zoals boetes) niet door hun werkgevers betaald zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De vraag van verantwoordelijkheid van werknemers voor wetsovertredingen die zij begaan in de uitoefening van hun werk waardoor er schade wordt toegebracht aan de werkgever of een derde vindt zijn beantwoording in het burgerlijk recht, in het bijzonder de artikelen 170 van Boek 6 en artikel 661 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Artikel 170 van Boek 6 luidt:
Artikel 170
Artikel 661 van Boek 7 luidt:
Artikel 661
In deze bepalingen wordt rekening gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van werknemers: in geval van opzet of bewuste roekeloosheid kan de werknemer aansprakelijk gehouden worden. De vraag of opgelegde boetes of schadevergoedingen daadwerkelijk verhaald kunnen worden op werknemers hangt echter af de omstandigheden van het geval en de eventuele afspraken die tussen werkgever en werknemer, binnen de kaders van de wet, zijn gemaakt.
Op basis van de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de TNT-werknemer kan niet de algemene uitspraak gedaan worden dat boetes op werknemers verhaald zouden moeten worden. De Hoge Raad heeft slechts geoordeeld dat boetes die met toepassing van artikel 5 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aan de werkgever zijn opgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval ex artikel 661 Boek 7 BW verhaald kunnen worden op de werknemer. De Hoge Raad geeft zelf nog aan dat niet valt uit te sluiten dat een werkgever gehouden zal zijn een boete voor zijn rekening te nemen als de werkgever het begaan van de overtreding heeft bevorderd.
Voor overtreding van de Mediawet 2008 is in alle gevallen de omroepinstelling aansprakelijk, omdat de omroepinstelling verantwoordelijk is voor wat er in zijn programma’s gebeurt (artikel 2.88 Mediawet 2008). Dat laat onverlet de mogelijkheid dat een derde zowel de omroepinstelling als de programmamakers in dienst van die omroepinstelling rechtstreeks aansprakelijk stelt uit onrechtmatige daad. Ook bij strafbare feiten kunnen zowel de omroepinstelling als de betrokken werknemers door justitie aangesproken worden.
Of de omroepinstelling verhaal kan halen bij zijn werknemers wordt geregeld door de hiervoor genoemde bepalingen van het burgerlijk recht en eventuele afspraken tussen werknemer en werkgever binnen de kaders van de wet. Of de omroepinstelling verhaal kan halen bij een buitenproducent hangt af van de contractuele relatie met de producent. Zo leggen TROS en BNN contractueel vast dat eventuele boetes en andere juridische claims worden doorberekend aan de producent. Dit ontslaat echter de omroep nooit van zijn eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor overtreding van de wet.
Deelt u de mening dat de twee BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC met opzet de wet hebben overtreden en daarom zelf de consequenties moeten dragen voor deze actie? Zo nee, waar zit volgens u het verschil met de werknemer van TNT die wel zelf zijn boetes moest betalen?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de vraag of de twee BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC de wet hebben overtreden en zo ja, of dat opzettelijk is gebeurd. Dat is een zaak van de rechter. Overigens heb ik er kennis van genomen dat de opnames en uitzending van het bewuste programma hebben plaatsgevonden met toestemming van de algemeen directeur, tevens gevolmachtigd bestuurder, van de omroepvereniging BNN.
Voor de vraag of de consequenties voor rekening van de BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC kunnen worden gebracht verwijs ik naar mijn antwoord op de vorige vraag. Tot slot kan ik nog opmerken dat de beide presentatoren van het programma VOC ook persoonlijk door het OM zijn aangesproken en een transactievoorstel van elk 500 euro aangeboden hebben gekregen.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler niet zou moeten meebetalen aan illegale acties van programmamakers en dat BNN dus duidelijk moet aangeven dat de boetes niet uit publieke middelen worden betaald?
Ik ga uit van de eigen verantwoordelijkheid van omroepen en programmamakers om zich aan de wet te houden en dat zij die verantwoordelijkheid ook nadrukkelijk op het netvlies hebben. Ik treed daar niet in. Wanneer de wet wordt overtreden, voorziet het recht in mogelijkheden tot handhaving en het opleggen van sancties. Of werknemers/programmamakers er persoonlijk voor opdraaien wordt bepaald door de wettelijke mogelijkheden die ik in het antwoord op vraag 2 heb geschetst. Het is niet goed mogelijk een algemene regel te maken dat boetes en mogelijk andere juridische claims altijd verhaald worden. Zo’n maatregel zou een ongewenst temperend effect op de uitingsvrijheid hebben als omroepen daardoor gedwongen worden elk risico uit te sluiten. Omroepen hebben jegens hun medewerkers overigens nog andere mogelijkheden om die verantwoordelijkheid vorm te geven. Zo kunnen interne voorschriften opgesteld worden, bij overtreding waarvan disciplinaire maatregelen opgelegd kunnen worden.
Wat gaat u doen om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen, aangezien de omroep en de programmamakers deze praktijken zelf meer als een grap lijken te zien en dus niet hun eigen verantwoordelijkheid lijken te kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in het geval van de boete die de TROS opgelegd heeft gekregen van het Commissariaat voor de Media de schuld niet bij de TROS, maar bij de producent ligt? Bent u van mening dat in dit geval niet de TROS, maar de producent de boete zou moeten betalen?
Uit de sanctiebeschikking van het Commissariaat van 20 september 2011 blijkt het volgende. De ontoelaatbare uitingen in het programma De Lotto Sport Awards (de logo’s in de naamtitels) zijn nadat de TROS de uit te zenden band ter screening had ontvangen door de producent buiten medeweten van de TROS op het laatste moment ingevoegd. De producent heeft vervolgens gevraagd of de TROS de uiteindelijke montage nog wilde controleren. Dat bleek niet het geval. Nu de TROS dat niet heeft gedaan kan volgens het Commissariaat de TROS worden verweten dat de wet is overtreden. En hoe dan ook geldt dat de omroep verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn zendtijd wordt uitgezonden. Verder meent het Commissariaat dat de TROS extra kritisch had moeten zijn nu het Commissariaat tevoren tweemaal op verzoek van de TROS uitleg heeft gegeven over de mediawettelijke reclameregels en er daarbij op gewezen heeft dat Lotto-uitingen beperkt moeten blijven en zeker niet overheersend mogen zijn.
Het feit dat de omroepinstelling verantwoordelijk is en door het Commissariaat wordt aangesproken staat er niet aan in de weg dat in de contractuele relatie met de producent bepaald wordt dat boetes voor zijn rekening komen. De TROS neemt een dergelijke bepaling altijd op.
Wie heeft de schadevergoeding betaald die de TROS aan «Lako Kennels» moest betalen?
De TROS is in hoger beroep gegaan. De schadevergoeding is nog niet betaald.
Kunt u de beantwoording van deze vragen nog voor het wetgevingsoverleg Media van 12 december 2011 aan de Kamer toezenden?
Ik zal mij daar voor inspannen.
Het Palestijns lidmaatschap van UNESCO |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland teleurgesteld over besluit UNESCO»?1
Ja.
Wat is volgens u het mandaat en de doelstelling van UNESCO? Deelt u de mening dat de bevordering van samenwerking binnen organisaties als UNESCO op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur bijdraagt aan vrede en staatsopbouw?
Het mandaat en de doelstelling van UNESCO is het bevorderen van begrip tussen volkeren en vrije uitwisseling van gedachten door middel van samenwerking tussen landen op het gebied van cultuur, onderwijs, wetenschap en communicatie. De activiteiten van UNESCO kunnen een bijdrage leveren aan vrede en staatsopbouw.
Waarom moet het Palestijnse lidmaatschap UNESCO volgens u van uitkomst zijn van «onderhandelingen tussen de Palestijnen en Israël over uitstaande kwesties, conform het tijdpad van het Kwartet»? Deelt u niet de mening dat ook de Palestijnen op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur internationale samenwerking mogen zoeken?
De succesvolle afronding van onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen is wat Nederland betreft een noodzakelijke voorwaarde voor de totstandkoming van een onafhankelijke Palestijnse staat. Zolang er geen Palestijnse staat is, is een UNESCO-lidmaatschap volgens Nederland niet aan de orde. De Palestijnen hadden de samenwerking op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap die al bestond op basis van het Palestijnse UNESCO-waarnemerschap, probleemloos kunnen voortzetten en intensiveren.
Wat zijn de overwegingen van leden van het Kwartet, zoals Rusland, leden van de VN- Veiligheidsraad, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en andere EU-lidstaten, zoals Italië, Ierland en Denemarken, om zich niet tegen het Palestijnse lidmaatschap van UNESCO te keren? Delen zij uw mening niet? Kunt u dit toelichten?
Zowel binnen het Kwartet als binnen de EU is verdeeld gestemd. Nederland stemde net als de VS (een van de leden van het Kwartet) en EU-lidstaten als Duitsland en Zweden tegen. De regering treedt niet in de overwegingen die het stemgedrag van de UNESCO-lidstaten hebben bepaald.
Hoe oordeelt u over de reactie van Israël op het lidmaatschap van de Palestijnen bij UNESCO?2 Deelt u de mening dat die reactie, zoals het staken van het doorsluizen van belastinginningen en het versneld bouwen van 2 000 woningen in bezet gebied, niet in verhouding staat tot de stap van de Palestijnen om toe te treden tot een organisatie die onderwijs, wetenschap en cultuur bevordert (UNESCO)? Deelt u de mening dat de maatregelen van Israel het vredesproces ernstig verstoren? Zo nee, waarom niet?
Nederland vindt dat beide partijen stappen hebben gezet die niet behulpzaam zijn in het dichterbij brengen van een oplossing via rechtstreekse onderhandelingen. Beide partijen moeten samenwerken met het Kwartet.
Hoe beïnvloedt een Palestijns lidmaatschap van UNESCO de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden?
Op lokaal niveau is door het UNESCO-besluit niets veranderd. Het besluit is voor Israël aanleiding de samenwerking met UNESCO te heroverwegen. Wat het vredesproces betreft, heeft het besluit niet bijgedragen aan het nader tot elkaar brengen van partijen.
Overweegt u zelf stappen zoals de VS die heeft genomen? Zo ja, welke en waarom?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen gesteld door de leden Driessen en De Roon op 3 november 2011.
Wat zijn de consequenties van het stoppen van de contributie aan UNESCO door de VS voor de programma's van UNESCO? Deelt u de mening dat een dergelijke stap geen bijdrage levert aan internationale samenwerking op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur?
Door het wegvallen van de bijdrage van de VS kampt UNESCO met een tekort. Op korte termijn alsook voor de komende jaren zal UNESCO er niet aan ontkomen de programmering aan te passen.
Bent u bekend met de vernieling en roof van cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden door Israël zoals bijvoorbeeld de vernieling van honderden historische gebouwen in Nablus (2002 en 2003) en de toe-eigening in 1948 van tienduizenden boeken die nu in de nationale bibliotheek van Israël staan? Welke maatregelen hebben Israël en de Palestijnse Autoriteit genomen om cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden te beschermen?
Het Israëlisch-Arabisch conflict is gekenmerkt door gewelddadige confrontaties, helaas gepaard gaand met schade aan of vernietiging van cultureel erfgoed in Israël en in de Palestijnse Gebieden, van joodse, islamitische en christelijke signatuur, uit alle tijdvakken van de geschiedenis, door alle partijen.
Conform de Oslo Akkoorden valt de bescherming van cultureel – met name archeologisch – erfgoed in de Palestijnse Gebieden in de Areas A & Bonder de verantwoordelijkheid van de Palestijnse Autoriteit; in de overige gebieden is Israël de eerstaangewezen partij.
Deelt u de mening dat Israël, lid van UNESCO, in het (recente) verleden op grote schaal cultureel erfgoed heeft vernietigd of beschadigd en archeologische vondsten en kunst heeft geroofd en nog steeds in tegenspraak met de Haagse Conventie uit 1954 cultureel erfgoed niet adequaat weet te beschermen en kunstobjecten die ontvreemd zijn uit een bezet gebied, nog steeds niet heeft teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren?
Er is geen evidentie m.b.t. de mogelijke strijdigheid met de Haagse Conventie uit 1954. Partijen dienen eventuele geschillen over teruggave van bezittingen of verstrekking van schadevergoeding te regelen in de context van een finalestatusakkoord. Partijen kunnen hun rechtstreekse onderhandelingen daarover hervatten, conform het tijdpad en de modaliteiten genoemd in de verklaring van het Kwartet van 23 september 2011.
Deelt u de mening dat een land zijn bewoners de toegang tot cultureel en religieus erfgoed niet moet willen ontzeggen, zoals Israël dat doet met historische en religieuze gebouwen in Jeruzalem voor Palestijnen?
Ontzegging van toegang tot cultureel en religieus erfgoed dient niet het uitgangspunt te zijn. Wel kunnen legitieme veiligheidszorgen aan de orde zijn.
Hebben Israel en de Palestijnen de vredesonderhandelingen inmiddels hervat? In hoeverre heeft uw opstelling sinds september bijgedragen om beide partijen om de tafel te krijgen?
Inmiddels hebben partijen afzonderlijke gesprekken met het Kwartet gehad op 26 oktober en 14 november 2011 en de bereidheid uitgesproken bestaande obstakels te overwinnen en rechtstreekse onderhandelingen te hervatten.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 23 en 24 november a.s. beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Misleidende voorlichting door SOS-arts |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Deze huisarts komt altijd»?1
Ja.
Is het waar dat huisarts een wettelijk beschermde titel is, opgenomen in artikel 3 van de Beroepen Individuele GezondheidsZorg (Wet BIG), en dat alleen geregistreerde artsen met een afgeronde specialistische opleiding tot huisarts deze titel mogen voeren? Mag een basisarts of een arts met een andere specialisatie de titel huisarts voeren? Zo nee, welke mogelijke sanctie staat er op het onterecht voeren van deze titel en wie is belast met de handhaving?
Conform artikel 3 van de wet BIG is arts een wettelijk beschermde titel. Iedereen die als arts is ingeschreven in het Big-register mag zich ook arts noemen. Vervolgens zijn er registratiecommissies van de beroepsorganisaties die specialistenregisters bijhouden. Dit gebeurt op basis van artikel 14 van de Wet Big. Deze titels zijn wettelijk beschermd. Dit betekent dat men zich niet voor huisarts mag uitgeven als men niet in het register van de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (HVRC) is ingeschreven. Wanneer men ten onrechte de titel huisarts (of een andere beschermde titel) voert, kan de IGZ eerst een waarschuwing geven om de overtreder in de gelegenheid te stellen aan de wet te voldoen en daarna namens de minister daarvoor een bestuurlijke boete opleggen.
Is het waar dat de SOS-arts onder de nieuwe beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) genaamd «zorg op afroep van een patiënt» valt? Is het waar dat de NZa in de beleidsregel heeft opgenomen dat de zorg die binnen deze beleidsregel wordt verleend, geleverd mag worden door een arts die is ingeschreven in het register van de Wet BIG? Zo ja, betekent dit dat de zorg die door een SOS-arts geleverd wordt ook door een basisarts geleverd kan worden?
SOS-arts valt inderdaad onder de nieuwe beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) genaamd «zorg op afroep van een patiënt». In de beleidsregel is opgenomen dat de reikwijdte tot het leveren van zorg op afroep van de patiënt zich (vooralsnog) beperkt tot zorgprofessionals die in het BIG-register staan ingeschreven als arts. Zodoende wordt de zorg als omschreven in deze beleidsregel afgebakend tot handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg voor zover uitgevoerd, al dan niet onder eigen verantwoordelijkheid, door artsen bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet BIG. Afhankelijk van in welke situatie zorg op afroep van de patiënt wordt ingeroepen zijn er bepaalde eisen die gesteld moeten worden aan de zorgaanbieder als het gaat om kwaliteiten van de arts en de invulling van verantwoorde zorg.
Is het toegestaan dat de organisatie SOS-arts zich presenteert als leverancier van huisartsenzorg, onder andere door de melding op de website «De huisarts komt weer bij u thuis, als u het wilt»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de wettelijk beschermde titel van de huisarts? Zo nee, gaat u de organisatie SOS-arts hier op aanspreken en zo ja, op welke manier?
In mijn antwoord op een eerdere kamervraag of zorg op afroep aangemerkt mag worden als huisartsenzorg is duidelijk aangegeven dat deze zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet onder «geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden» valt. Daarnaast geldt dat alleen geregistreerde huisartsen de wettelijke beschermde titel huisarts mogen voeren. Dit betekent dat in de praktijk zowel (geregistreerde) huisartsen de zorg die SOS-arts biedt kunnen leveren, maar ook andere artsen.
Ik constateer derhalve dat de aankondiging op de Website van SOS-arts niet correct is. Daarover is al contact geweest met de organisatie van SOS-arts. Zij hebben toegezegd de tekst op de website aan te passen. Overigens kan ook de NZa optreden tegen een zorgaanbieder indien deze informatie verstrekt terzake van een product of dienst die afbreuk doet aan de Zvw of misleidend is (artikel 39 van de WMG).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van SOS-arts oprichter Arnold Verhoeven dat hij het idee afkeek van SOS Médicins in Frankrijk, en dat volgens hem mede door SOS Médicins Frankrijk geen huisartsenposten heeft? Kunt u dit toelichten?
Ik kan deze redeneerlijn niet volgen. Het is een feit dat huisartsenposten onderdeel uitmaken van onze reguliere zorgverlening. Huisartsenposten bieden huisartsenzorg zoals huisartsen plegen te bieden en deze valt onder het basispakket van de Zvw. Dit geldt niet voor «zorg op afroep aan de patiënt» geleverd via de organisatie SOS-arts.
Acht u het wenselijk dat huisartsenposten in Nederland verdwijnen? Kunt u dit toelichten? Is er volgens u een kans dat huisartsenposten in Nederland verdwijnen (mede) door SOS-arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor gevolgen heeft dit volgens u voor de basiszorg in Nederland?
Huisartsenposten leveren acute zorg als onderdeel van «geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden». Indien sprake is van acute huisartsenzorg hanteren artsen een medisch triage-systeem om de mate van urgentie te bepalen en een adequate zorgvorm te kiezen. Zorg die andere urgentienormen hanteert valt niet onder de dekking van de Zvw. De Zvw borgt medisch noodzakelijke zorg in Nederland. De komst van SOS-arts wijzigt hier niets in en ik voorzie dan ook geen gevolgen voor de basiszorg door de komst van SOS-arts.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde vragen over «het van start gaan van SOS-arts»?2 Op welke wijze houdt de NZa toezicht of de toegang tot de zorg door de toetreding van nieuwe aanbieders afneemt? Hoe vaak wordt u door de NZa hierover geïnformeerd? Op welke wijze kan de NZa optreden tegen het afnemen van zorg door de toetreding van nieuwe aanbieders?
Ja. Ten algemene geldt dat de zorgverzekeraars zorgplicht hebben en ervoor moeten zorgen dat huisartsenzorg beschikbaar blijft in de buurt van hun verzekerden. De NZa heeft aangegeven niet te verwachten dat door toetreding van nieuwe aanbieders de toegang tot huisartsenzorg verslechtert. Mochten er desondanks signalen komen dat huisartsenzorg niet meer beschikbaar is in de buurt, zal de NZa deze signalen onderzoeken. Ook zal de NZa in 2012 een sectorscan huisartsenzorg uitvoeren. In deze sectorscan zal een globaal overzicht van de huisartsenzorg worden gegeven, waarbij ook toegankelijkheid aan de orde zal komen. Afhankelijk van de uitkomsten van een eventueel signaalonderzoek dan wel de sectorscan, zal de NZa bezien óf en welke inzet van zijn bevoegdheden nodig is. Het ligt overigens in de lijn der verwachting dat juist nieuwe toetreders zorg bieden waaraan behoefte is en die niet wordt geboden door de reguliere zorg. Afname van zorg is dan niet aan de orde, eerder van een toename of anders een meer op maat geleverde zorg.
Bent u van mening dat zorg die geleverd wordt onder de nieuwe beleidsregel van de NZa genaamd «zorg op afroep van een patiënt» door huisartsen uitgevoerd zou moeten worden? Zo nee, wat is volgens u het verschil in kwaliteit van zorg die geleverd wordt door een huisartsenpost en de zorg die geleverd wordt door SOS-arts? Kunt u dit toelichten?
De NZa stelt vooraf geen andere voorwaarden dan in de beleidsregel geformuleerd aan de zorgprofessional die «zorg op afroep van een patiënt» gaat leveren. Ik zie geen aanleiding hiervan af te wijken. Wel ben ik van mening dat, zoals ook al in eerdere antwoorden is aangegeven, er afhankelijk van de situatie waarin zorg op afroep van de patiënt wordt ingeroepen bepaalde eisen gesteld moeten worden aan de zorgaanbieder als het gaat om kwaliteiten van de arts en de invulling van verantwoorde zorg. Hoe die eisen er per situatie uit moeten zien is nog niet geheel duidelijk, omdat het een nieuwe aanbieder betreft in een nieuw segment. Het gaat er om dat een zorgaanbieder het aanbod zodanig invulling geeft dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van verantwoorde zorg in het kader van de kwaliteitswet. Deze verantwoorde zorg wordt in de praktijk ingevuld met bestaande veldnormen. De inspectie voor de gezondheidszorg houdt hier toezicht op.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Begroting 2012 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (gepland op 8, 9, 10 november 2011) ?
Dit is helaas niet gelukt.
Het discrimineren van Turken, Marokkanen en Surinamers door uitzendbureaus |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat ruim driekwart van de Nederlandse uitzendbureaus zich schuldig maakt aan discriminatie?1
Deelt u de mening dat het schandalig is dat ruim driekwart van de bureaus verzoeken van werkgevers inwilligt om geen Turken, Marokkanen of Surinamers te leveren voor vacatures? Wat gaat u aan deze discriminatie doen?
Wat vindt u er van dat uitzendbureaus voorstellen een namenlijst met de uitzendkrachten voor te leggen, zodat de werkgever zelf de Marokkaans, Turks of Surinaams klinkende namen kan schrappen? Indien dit gebeurt, zijn uitzendbureau en werkgever dan strafbaar?
Wat vindt u er van dat de uitzendbureaus aangeven te weten dat discriminatie wettelijk verboden is, in strijd met de Wet algemene behandeling, maar desondanks het verzoek toch inwilligen? Wat gaat u hier tegen doen?
In hoeverre draagt de discriminatie door uitzendbureaus bij aan de structureel hogere (jeugd)werkloosheid onder allochtonen? Als deze onderzoekresultaten op nationaal niveau worden doorgetrokken, hoeveel banen/vacatures lopen Marokkanen, Turken en Surinamers dan jaarlijks mis?
Wat vindt u van de conclusie van het Sociaal Cultureel Planbureau dat de onderzoeksresultaten niet zo veel verschillen van studies uit 1991,wat impliceert dat discriminatie in de afgelopen twintig jaar nauwelijks is afgenomen?
Welke maatregelen neemt u om de discriminatie op de arbeidsmarkt terug te dringen? Zijn er bijvoorbeeld boetes of intrekkingen van vergunning mogelijk om deze discriminatie van uitzendbureaus tegen te gaan?
Het bericht “oprichting RETBuzz gaat niet door |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «oprichting RETBuzz gaat niet door?1
Ja.
Bent u bekend met de in het bericht aangehaalde uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat de NMa heeft geoordeeld dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren?
Op 4 augustus 2011 hebben RET en Qbuzz bij de NMa een concentratiemelding ingediend voor de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming (RET Buzz). De NMa is daarop volgens de procedure van de Mededingingswet een eerste fase onderzoek gestart van vier weken. Daarin is gekeken naar de gevolgen van het samengaan van RET en Qbuzz voor de concurrentie om de concessie bus Rotterdam e.o. Die termijn is exclusief de tijd die partijen nodig hebben voor het beantwoorden van aanvullende vragen indien de concentratiemelding niet volledig is. Daarvan was in deze kwestie sprake.
Als de NMa na zo’n eerste fase onderzoek reden heeft om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren, dan stelt zij met een formeel besluit een vergunningseis. Als de meldende partijen daarna overgaan tot een vergunningsaanvraag, dan volgt een uitgebreider tweede fase onderzoek. De NMa toetst daarin of en in hoeverre de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd. Is dat laatste het geval, dan wordt de vergunning niet verleend en wordt de concentratie verboden. Voor het tweede fase onderzoek staat een termijn van 13 weken.
In de zaak van RET en Qbuzz heeft de NMa het onderzoek in de eerste fase echter niet met een besluit kunnen afronden, omdat de concentratiemelding voor het verstrijken van de wettelijke termijn door RET en Qbuzz is ingetrokken. De grondslag voor een besluit is daarmee komen te vervallen.
Bent u bekend met het artikel «Qbuzz gaat niet samenwerken met Rotterdamse RET»2, waarin wordt aangeven dat de NMa de benodigde toestemming voor de fusie nog niet heeft verleend omdat er meer tijd nodig zou zijn?
Ja.
Kunt u aangeven of de NMa concreet uitspraak heeft gedaan en wat de inhoud van deze uitspraak is?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de tweede vraag heeft de NMa in deze zaak geen definitief besluit genomen, omdat de concentratiemelding door RET en Qbuzz is ingetrokken.
Wilt u aangeven indien het antwoord op vraag 4 bevestigend is en in de uitspraak aangegeven is dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren, welke gevolgen heeft deze uitspraak volgens u en hierbij betrekken wat door u in eerdere debatten is gewisseld over de machtsconcentratie van Connexion en Veolia, waarbij door de NMa is geoordeeld dat er geen sprake is van een machtsconcentratie?
De NMa heeft geen uitspraak gedaan en geen besluit genomen in deze zaak.
Indien de NMa nog geen uitspraak heeft gedaan, klopt het dan dat door het uitblijven van een uitspraak het vóór de bedrijven Qbuzz en RET praktisch onmogelijk was om tijdig, voor de aanbesteding, te fuseren? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het handelen van de NMa en hoe beoordeelt u het handelen van de betrokken bedrijven? Wat hadden zij kunnen en moeten doen om deze situatie te voorkomen?
Een late melding mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waarmee de NMa haar werk doet. Partijen hebben dan ook een eigen verantwoordelijkheid om zich tijdig voor te bereiden op de aanbesteding in welke (samenwerkings)vorm dan ook. RET en Qbuzz hebben hun voornemen om een gemeenschappelijke
onderneming op te richten bij de NMa ingediend op 4 augustus 2011. Kort voor het verstrijken van de eerste fase termijn heeft de NMa partijen medegedeeld voornemens te zijn nader onderzoek te willen doen in een tweede fase. Voordat de NMa haar voornemen in een besluit kon vastleggen, hebben partijen de concentratiemelding ingetrokken.
Indien de situatie zo is dat er nog geen uitspraak van de NMa is, en de betrokken bedrijven in een tijdsklem zitten, ziet u dan nog mogelijkheden om aan deze situatie een mouw te passen?
Om de vervoerbedrijven en de decentrale overheden meer tijd te geven om zich op een goede aanbesteding voor te bereiden heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu eerder reeds de verplichte aanbestedingsdatum uitgesteld met één jaar tot 1 januari 2013. De Stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de verdere inrichting van de aanbestedingsprocedure. Zij stelt ook de hierbij geldende termijnen vast, zoals de uiterste datum voor indiening van biedingen. Nu RET en Qbuzz de melding van de voorgenomen concentratie hebben ingetrokken, moeten de bedrijven ieder voor zich beslissen of zij een bieding zullen doen. Uit een persbericht van RET van 24 oktober blijkt dat RET beziet op welke wijze het bedrijf kan inschrijven op de busconcessie.
Het artikel ‘Delta twijfelt over Borssele 2’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Delta twijfelt over Borssele 2»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat eventuele investeringen in een nieuwe kerncentrale mogelijk niet rendabel zijn? Waar komt die plotselinge twijfel bij Delta volgens u vandaan? Is het investeringsklimaat voor energieproducenten volgens u drastisch veranderd in de afgelopen maand?
Investeren in een nieuwe kerncentrale is een zaak van de markt. Het is aan marktpartijen om zorg te dragen voor een goede business case en op basis daarvan een investeringsbeslissing te nemen, binnen de strenge randvoorwaarden die ik stel op het gebied van veiligheid, milieu en klimaat. Ik heb dan ook geen oordeel over de mate waarin een investering in een nieuwe kerncentrale al dan niet rendabel zou zijn. Wel vind ik een stabiel investeringsklimaat van belang. Daar zorg ik dan ook voor. In het Energierapport 2011 zijn daarvoor de kaders uiteengezet.
Kunt u uw eerdere toezegging dat er geen publiek geld naar een nieuwe kerncentrale gaat herbevestigen? Kunt u bevestigen dat er geen cent publiek geld naar een nieuwe kerncentrale gaat? Ook niet als zou blijken dat de bouw van een kerncentrale zonder publiek geld onhaalbaar is?
Ik heb veelvuldig uitdrukkelijk aangegeven dat investeren in een kerncentrale een zaak van de markt is. Het is aan bedrijven en hun aandeelhouders (ongeacht of deze publiek of privaat zijn) om te beoordelen of er sprake is van een investering waarvan zij verwachten dat deze met een voldoende rendement terug te verdienen is, en op basis daarvan een investeringsbeslissing te nemen.
Dat betekent dat ik géén publiek geld zal inzetten om de business case van een kerncentrale te verbeteren, net zoals ik dat ook niet doe bij kolen- en gascentrales. Dit overigens in tegenstelling tot voorstellen van de fractie van GroenLinks die, net zoals de heer Boerma in het interview in het Financieele Dagblad, in het verleden heeft gepleit voor de introductie van een minimumprijs in de CO2-markt. Dit heeft tot doel investeringen in CO2-arme opwekkingscapaciteit te bevorderen. Zoals het lid Van Tongeren nu ook duidelijk wordt, is kernenergie ook een CO2-arme technologie en zou deze met een minimumprijs ook bevorderd worden. Een minimumprijs kan op verschillende manieren worden vormgegeven, maar kost linksom of rechtsom altijd geld: via bijvoorbeeld een overheidsgarantie op de CO2-prijs, wat inhoudt dat belastinggeld moet worden ingezet als de prijs onder een bepaald niveau zakt, of via een belasting op CO2-uitstoot, waarvan de kosten uiteindelijk door bedrijven in rekening gebracht worden bij de consument. Anders dan GroenLinks ben ik niet voornemens om CO2-arme technologie, zoals dus ook kernenergie, op deze manier te bevorderen. Het recht op publiek geld ter verbetering van de business case van installaties voor energieproductie is in mijn visie strikt voorbehouden aan hernieuwbare energieopwekking, waar ik 1,5 miljard euro per jaar voor uittrek.
Heeft het kabinet gesprekken gevoerd met Delta over de financiering van een tweede kerncentrale? Zo ja, wat is daarin precies besproken met Delta? Heeft het kabinet ook met andere energiebedrijven gesproken over de financiering van een tweede kerncentrale? Zo ja, wat is met die bedrijven afgesproken? Bent u bereid de gespreksverslagen en correspondentie tussen het kabinet en energiebedrijven over kernenergie, indien nodig vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Noch ik, noch iemand anders binnen het kabinet heeft gesprekken gevoerd met DELTA of een andere partij over de specifieke vorming van een business case voor een nieuwe kerncentrale. Wel heb ik op een hoger abstractieniveau gesprekken gevoerd over de voortgang omtrent de gesprekken tussen DELTA, RWE en EdF. Aangezien het een project van nationaal belang betreft, vind ik het belangrijk goed op de hoogte te blijven van de voortgang van partijen op alle fronten, waaronder dus ook de financiering. Daarnaast is het moment waarop partijen voortgang verwachten te boeken voor wat betreft de financiering van belang voor het moment waarop men een vergunning zal aanvragen, en dus voor de procedures die ik als verantwoordelijke minister moet doorlopen. Wanneer financiering van een nieuwe kerncentrale in gesprekken tussen energiebedrijven en mijzelf ter sprake komt, geef ik aan wat ik ook medegedeeld heb aan uw Kamer: (a) investeren in een kerncentrale is een zaak van de markt; (b) samenwerking tussen partijen moedig ik aan, omdat ik het van belang acht dat er een sterk consortium van meerdere bedrijven gevormd wordt, wil de realisatie van een nieuwe kerncentrale kans van slagen hebben. Dit standpunt heb ik ook met uw Kamer gedeeld.2
Ik sta voor een open en transparante procedure. Niet voor niets heeft uw Kamer in mei van dit jaar volledige inzage gehad in alle correspondentie, zonder censuur, tussen de initiatiefnemers voor een nieuwe kerncentrale (DELTA en ERH) en mijzelf.3 Vanzelfsprekend informeer ik uw Kamer over alle belangrijke ontwikkelingen inzake een nieuwe kerncentrale. Geheel in lijn met het kabinetsbeleid, is er geen sprake van afspraken tussen energiebedrijven en het kabinet inzake financiering van een nieuwe kerncentrale. Er zijn dan ook geen verslagen of correspondentie over dit onderwerp die ik met u kan delen.
Kunt u inzicht geven in de financieringsconstructie voor een tweede kerncentrale? Hoe staat het op dit moment met de gesprekken tussen Delta, RWE en EDF?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ben ik niet betrokken bij gesprekken over de business case en financieringsconstructies. Het is aan bedrijven om een goede financieringsconstructie op te zetten. Ik zie erop toe dat alle veiligheids- en milieueisen gewaarborgd zijn. Mij is bekend dat DELTA, RWE en EdF met elkaar in gesprek zijn.
Gaat de regering de € 42,5 miljoen die in de begroting is opgenomen voor het vergunningverleningtraject schrappen nu onduidelijk is of er daadwerkelijk een vergunningaanvraag komt?
Nee. Zonder nadere berichtgeving daarover van DELTA en RWE4 ga ik er vanuit dat er een vergunningaanvraag zal komen, en dus bereid ik mij daarop voor. Verder merk ik op dat de genoemde € 42,5 miljoen niet alleen op de nieuwe kerncentrale betrekking heeft, maar ook op activiteiten ten behoeve van de bestaande kerncentrale en de eventuele komst van een nieuwe reactor voor nucleair onderzoek en de productie van medische radio-isotopen.
Is het vooroverleg met Delta en de Energie Resources Holding, waar u het in de brief onder Kamernummer 32 645, nr. 29 over heeft, inmiddels van start gegaan? Bent u bereid alle correspondentie en gespreksverslagen van dit vooroverleg, indien nodig vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Nee, het vooroverleg is nog niet van start gegaan. Dat gebeurt pas nadat DELTA en RWE geantwoord hebben op mijn verzoek om hun planning aan mij te overleggen. Het is mijn intentie om over de voortgang van het vooroverleg maandelijks te rapporteren op de website van de Rijksoverheid. Rapportage aan uw Kamer door middel van toezending van alle verslagen en correspondentie met de initiatiefnemers is niet gebruikelijk en wijkt sterk af van het procedurele kader van vergunningverlening. De voorgeschreven procedures voor de vergunningverlening ingevolge de Kernenergiewet zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat steeds meer landen (bijvoorbeeld Duitsland, Italië en België) en bedrijven (bijvoorbeeld Siemens) stoppen met kernenergie? Is het economisch gezien wel aantrekkelijk als Nederland blijft spookrijden op de internationale energiemarkt?
Ieder land is vrij zijn eigen keuzes te maken ten aanzien van de energievoorziening. Dit kabinet beschouwt kernenergie als een belangrijke energiebron voor de komende decennia. Het belang van kernenergie is recent nog eens aangetoond door het International Energy Agency (IEA). In de World Energy Outlook 2011 concludeert het IEA dat het zonder kernenergie extreem moeilijk en kostbaar wordt om de mondiale klimaatdoelstelling te realiseren.5 De Nederlandse regering is dan ook absoluut niet uniek in haar standpunt. Landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden voeren hetzelfde beleid. Buiten de EU is deze groep landen nog vele malen groter. Het beeld dat het kabinetsbeleid tegen de stroom in zou gaan, is dan ook feitelijk onjuist. De elektriciteitsmarkt is geliberaliseerd. Het is aan marktpartijen om een afweging te maken tussen vraag en aanbod en op basis daarvan investeringsbeslissingen te nemen. Het is dan ook aan hen om te bezien in hoeverre investeren in een kerncentrale economisch gezien aantrekkelijk is.
Bent u bereid deze vragen voor het wetgevingsoverleg Energie op 21 november 2011 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'patiënten terug op straat' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Patiënt terug op straat. Directeur Parnassia: De ellende begint weer»?1
Ik deel niet de stelling dat duizend psychiatrische patiënten volgend jaar in Rotterdam en omstreken op straat zullen belanden door de bezuinigingen. Het is niet aangetoond dat invoering van de eigen bijdrage deze effecten zal hebben op de patiënt. Daarbij is bij de uitvoering van de maatregel rekening gehouden met een aantal uitzonderingen. Dakloze mensen bijvoorbeeld worden vaak door middel van bemoeizorg benaderd. Mensen die een GGZ behandeling nodig hebben en die door middel van bemoeizorg benaderd worden, hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Ook mensen die gedwongen worden opgenomen (BOPZ-zorg) en mensen die met een crisis worden opgenomen (crisis DBC) hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Ik denk dat door deze uitzonderingen de effecten van de eigen bijdrage worden verzacht.
Het kabinet zal de effecten van het invoeren van een eigen bijdrage op zorgmijding gaan monitoren. De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken.
Hoeveel ex-daklozen met psychiatrische problemen zullen terugvallen in een leven op straat?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 1.
Moet iemand eerst dakloos worden, door het staken van behandeling, om weer zorg te krijgen? Kan een toelichting worden gegeven?
Indien een patiënt in 2012 een behandeling start zonder dat er sprake was van bemoeizorg of gedwongen opname of crisiszorg, zal de patiënt een eigen bijdrage moeten betalen van € 200 per jaar (€ 16,50 per maand). Het is dus niet nodig om eerst dakloos te worden om zorg te krijgen.
Bent u het met de directeur van Parnassia eens dat vooral mensen die in het verleden zorg meden, een terugval zullen krijgen en in een isolement terecht komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mensen die in het verleden zorg meden, kunnen in de toekomst gewoon via bemoeizorg benaderd worden. Zij hoeven dan geen eigen bijdrage te betalen. Van een terugval of een isolement hoeft mijns inziens dus geen sprake te zijn.
Noemt u het menswaardige en effectieve zorg wanneer mensen in een isolement of op straat belanden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de Rotterdamse geestelijke gezondheidszorginstelling Bouman GGZ dat meer overlast zal ontstaan voor inwoners, en dat de gezondheidstoestand van psychiatrische patiënten achteruit zal gaan? Zo nee, waarom niet?2
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 1 tot met 4.
Deelt u de mening dat, wanneer de gezondheid van psychiatrisch patiënten achteruit gaat, dit meer geld zal kosten dan het voorkomen ervan en dat om die reden bezuinigen op de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) niet verstandig is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat als de gezondheid van psyschiatrische patiënten achteruit gaat, dit meer geld gaat kosten. Ik ben alleen niet van mening dat de maatregelen die worden genomen daar direct toe zouden leiden. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 en 4.
Wat gaat u doen om overlast die daklozen met psychische problemen kunnen veroorzaken te voorkomen en waarom?
Ik heb daarvoor onlangs de maatregel genomen dat mensen die benaderd worden door middel van bemoeizorg geen eigen bijdrage hoeven te betalen. Dit geldt over het algemeen voor daklozen met psychische problemen.
Bent u van mening dat het invoeren van een eigen bijdrage er bij zorgverleners toe kan leiden dat zij eerder zullen kiezen voor een gedwongen opname voor mensen in psychische nood met geldproblemen, omdat die patiënten bij een rechterlijke machtiging geen eigen bijdrage hoeven te betalen?
Ik vertrouw erop dat aanbieders rechtmatig en professioneel zullen handelen en patiënten niet met een gedwongen opname confronteren als dat niet nodig. Een rechterlijke machtiging is immers heel ingrijpend. Bovendien moet bij een rechterlijke machtiging de rechter altijd afwegen of er sprake is van een causaal verband tussen de psychische aandoening en het gevaar dat iemand voor zichzelf of zijn omgeving veroorzaakt.
Bent u tevens van mening dat zorgmijders en dak- en thuislozen voorkomen moeten worden, en dat daarom geen eigen bijdragen en bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg ingevoerd moeten worden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1. Ik vertrouw erop dat de uitzonderingsmaatregelen die ik heb getroffen zullen volstaan.
Wanneer verwacht u het rapport «Aard en omvang GGZ- en verslavingspreventie 2010», dat al in oktober beschikbaar zou zijn? Kunt u het de Kamer zo spoedig mogelijk, met uw reactie, toesturen?
Ik verwacht op korte termijn het rapport te ontvangen. Zodra ik het in bezit heb, zal ik het u doen toekomen.
Op welke wijze wordt de dekking van € 1 miljoen gevonden in de zorginkoop naar aanleiding van de motie Mulder?3 Hoe gaat u voorkomen dat de scherpere zorginkoop andere GGZ-patiënten raakt?
De dekking wordt gevonden door de maatregel scherpere inkoop met € 1 miljoen te verhogen. Ik verwacht niet dat deze maatregel andere GGZ-patiënten raakt omdat ik van mening ben dat zorgaanbieders hun zorgprocessen efficiënter kunnen inrichten, waardoor de patiënt niet de dupe hoeft te zijn van de maatregel.
De wetenschappelijke fraude van de heer Stapel |
|
Jasper van Dijk (SP), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen van de Commissie Levelt inzake de fraude van de gewezen hoogleraar psychologie, de heer Stapel?1
De aanbevelingen van de Commissie Levelt zijn gericht aan de betrokken instellingen. Het is aan de instellingen om hiermee op een verstandige manier om te gaan. Meer in het algemeen merk ik op dat ik mij zeer goed kan vinden in de aanbevelingen. Zo stelt het rapport dat vertrouwen de basis moet blijven voor samenwerking in de wetenschap en dat dit niet kan worden vervangen door bureaucratische maatregelen. Ik ben in dit verband verheugd over de voortvarendheid waarmee de wetenschappelijke gemeenschap omgaat met de door de Commissie Levelt geconstateerde schending van de wetenschappelijke integriteit. Zo heeft de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een commissie ingesteld onder leiding van Prof. dr.mr. C.M. Schuyt. Deze commissie zal in kaart brengen hoe binnen verschillende vakgebieden wordt omgegaan met het verzamelen en verspreiden van gegevens en hoe onderzoekers en hun werkgevers ervoor zorgen dat normen voor wetenschappelijke integriteit worden nageleefd. Ook zal de commissie adviseren hoe met name jonge onderzoekers ertoe kunnen worden gebracht om wetenschappelijk integer om te gaan met onderzoeksgegevens. De commissie adviseert hierover in april volgend jaar. De VSNU en de rectores magnifici hebben besloten te bezien of de code wetenschapsbeoefening dient te worden aangescherpt en of bestaande beoordelingsmechanismen voldoende zijn toegerust om integriteitsinbreuken te kunnen voorzien. Ook zal de VSNU zich in dit verband buigen over de onderzoekscultuur bij de instellingen.
Wat vindt u van de aanbeveling om een laagdrempelige vertrouwenspersoon voor fraude aan te stellen en van de aanbeveling om ervoor te zorgen dat onderzoeksgegevens voor ten minste vijf jaar zijn te raadplegen? Vindt u het juist dat deze aanbevelingen op alle universiteiten worden toegepast?
In de interim-rapportage wordt gesteld dat Universiteit Tilburg een vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit dient aan te stellen volgens de richtlijnen van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Dit laatste is in overeenstemming met het reglement van het LOWI waarin sprake is van een «vertrouwensinstantie». In dit verband merk ik op dat dit reglement is opgesteld door het Dagelijks Bestuur van de KNAW, na overleg met VSNU en NWO. Universiteiten hebben zich daarmee gecommitteerd aan de werkwijze van het Landelijk Orgaan. Ik ben het met vragenstellers eens dat de toegang tot een vertrouwenspersoon laagdrempelig moet zijn. Ik verwijs hierbij naar de Notitie Wetenschappelijke Integriteit2 waarin is gesteld dat de vertrouwensfunctie niet verenigbaar is met een aantal functies zoals die van lid van het college van bestuur, leider van een onderzoeksschool etc. VSNU zal nagaan of bij alle instellingen aan de voorwaarde van laagdrempeligheid wordt voldaan. Wat betreft de bewaartermijn van onderzoeksgegevens verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft de huidige gedragscode van universiteiten gefaald, aangezien daarin staat dat (ruwe) onderzoeksgegevens vernietigd moeten worden?
De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening heeft niet gefaald. Individuele overtredingen, hoe zwaar ook, duiden niet op een falen van de code. Dit geldt eveneens voor de onlangs aan de orde gekomen fraude van de heer Poldermans. De gedragscode stelt niet dat ruwe onderzoeksgegevens moeten worden vernietigd, integendeel. Artikel III.3 van de code schrijft voor dat ruwe onderzoeksgegevens minimaal vijf jaar worden bewaard. Gedurende deze periode moet de wetenschappelijke gemeenschap hierin inzage kunnen hebben. De universiteiten zullen nagaan of een strikter beleid op de naleving van de bewaartermijnen kan worden gehanteerd.
Wat vindt u ervan dat sommige onderzoekers in alle beslotenheid te werk kunnen gaan? Bent u het eens met de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat de cultuur binnen universiteiten opener moet worden?
Een grote mate van openheid en transparantie horen bij een gezond wetenschappelijk klimaat. Het hoort bij de taak van de President van de KNAW om deze openheid te bepleiten. Ik betreur het zeer dat de heer Stapel op deze wijze in beslotenheid te werk heeft kunnen gaan. Overigens vindt het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek in teamverband plaats. Ik ben het met de President van de KNAW eens dat de cultuur rond wetenschapsbeoefening en de naleving van gedragsregels rond integriteit opener moet. Dit is door KNAW en VSNU met voortvarendheid opgepakt; zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het argument dat onderzoekers onder druk staan om te scoren en dat onderzoeksmiddelen schaars zijn? Deelt u de mening dat dit nooit een excuus kan zijn voor fraude, maar dat dit wel een punt van zorg kan zijn?
Dit kan geen argument zijn. De wil om te presteren en met anderen te concurreren is een heel normaal verschijnsel in de samenleving. Dit geldt niet alleen voor wetenschappers maar ook voor bijvoorbeeld artsen, kunstenaars en topsporters. In de wetenschap zorgt gezonde concurrentie ervoor dat onderzoeksmiddelen bij de beste wetenschappers en de beste onderzoeksgroepen terecht komen. Wel ben ik van mening dat juist onder condities van schaarste en concurrentie er sprake moet zijn van de juiste checks and balances. Hiervoor moeten de wetenschappelijke instellingen en hun werknemers gezamenlijk zorgdragen.
Wat kunt u doen om vergelijkbare gevallen als de fraude van de heer Stapel te voorkomen? Bent u bereid om met universiteiten in gesprek te gaan over het hanteren van de Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap van de KNAW? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, onderschrijf ik de conclusie van de Commissie Levelt dat vertrouwen niet kan worden vervangen door bureaucratische maatregelen. De Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap betreft een voorstel van de KNAW in haar advies «Wetenschap op bestelling» en heeft betrekking op de relatie tussen onderzoeker en opdrachtgever bij contractonderzoek. Dit voorstel is door het vorige kabinet niet overgenomen omdat het tekenen van een verklaring van onafhankelijkheid bij ieder in opdracht uitgevoerd onderzoek te veel administratieve lasten met zich meebrengt (TK, 29 338, nr. 68). De universiteiten hebben het advies van de KNAW destijds wel onderschreven, en dat nemen zij in de praktijk ook ter harte.
Kunt u een rol spelen in de «bescherming» van onderzoekers die gelieerd zijn aan de heer Stapel? Deelt u de mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat zij onterecht beschadigd raken?
Uiteraard deel ik de opvatting dat betrokkenen niet onterecht beschadigd mogen raken. Ik vind dit op de weg liggen van de betrokken instellingen en hun bestuurders. De interim-rapportage bevat hiervoor de nodige aanbevelingen, zoals het uitgeven van verklaringen voor reeds gepromoveerden en het bieden van goede mogelijkheden voor betrokkenen die nog in hun promotietraject zitten om alsnog te promoveren. De betrokken instellingen hebben aangegeven te willen voorkomen dat betrokken onderzoekers en promovendi worden beschadigd. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat hiervan geen sprake zal zijn.
Ierse klusjesmannen in Nederland |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de uitzendingen van Tros Opgelicht1 waarin aandacht werd besteed aan Ierse klusjesmannen die in Nederland actief zijn met strafbaar gedrag? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal groepen dat actief is en de omvang van deze groepen?
Ik ben op de hoogte van de uitzendingen. Het verschijnsel van rondtrekkende Ierse klusjesmannen die aan de deur hun diensten aanbieden is bekend. Ik beschik niet over gegevens over het aantal groepen dat actief is of hun omvang.
Ik deel de mening dat bij de in de uitzendingen beschreven handelwijzen sprake is van onwenselijk gedrag. Consumenten worden mogelijk onheus bejegend door agressieve handelspraktijken of bijvoorbeeld misbruik van omstandigheden. In sommige gevallen zou sprake kunnen zijn van strafbaar gedrag.
Van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën heb ik vernomen dat sprake is geweest van respectievelijk overtreding van de arbeidswetgeving door klusjesmannen afkomstig uit Ierland en het niet afdragen van omzetbelasting in Nederland. Hiertegen is door de Arbeidsinspectie respectievelijk de Belastingdienst opgetreden.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat deze mensen hun oplichterspraktijken in Nederland uitoefenen, waarbij mensen bijvoorbeeld worden geprest vele duizenden euro's te betalen voor het schoonmaken van een dakgoot en er zelfs aanwijzingen zijn voor moderne slavernij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor vooral bij ouderen en bij mensen die afgelegen wonen een grote maatschappelijke onrust ontstaat? Zo ja, wat kunt u of wat doet u om deze maatschappelijk onrust weg te nemen?
Eventuele onrust en voortduring van de praktijken kunnen in dit geval het beste voorkomen worden door voorlichting te geven. Hiertoe zijn door de politie waarschuwingen afgegeven. Verder heeft de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mij meegedeeld dat naar aanleiding van de betreffende televisieuitzendingen consumenten ook via het informatieloket ConsuWijzer worden geïnformeerd over zaken waar ze bij verkoop aan de deur op moeten letten.2
Bent u van mening dat dit een probleem van lokale bestuurders is? Of bent u van mening dat het onverstandig is het de aanpak van deze praktijken aan lokale bestuurders over te laten omdat die in de meeste gevallen niets anders kunnen doen dan de Ieren wegsturen waarna ze zich tijdelijk in een andere gemeente vestigen? Zo neen waarom niet?
De onderhavige problematiek raakt niet de verantwoordelijkheid van lokale bestuurders. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 1 tot en met 3.
Op welke manier kan worden voorkomen dat gedupeerden belemmeringen ondervinden bij het doen van aangifte bij de politie? Deelt u de mening dat een centraal meldpunt hierin kan voorzien?
Als mensen zich bedreigd voelen, kunnen zij het alarmnummer van de politie bellen of aangifte doen. Een centraal meldpunt is daarvoor niet noodzakelijk.
Is het verstandig de informatie die er in de verschillende gemeentes en bij politiekorpsen over deze groepen is, centraal te registreren en de acties centraal te coördineren?
De betrokken handhavende diensten kunnen ingrijpen als zij op de hoogte raken van een vermoeden jegens een identificeerbare persoon van een overtreding die binnen hun takenpakket valt. Diensten die willen samenwerken, weten elkaar te vinden. Mij hebben geen signalen bereikt die nopen tot het ontwikkelen van een centrale registratie of landelijke coördinatie.
Bent u bereid deze groepen klusjesmannen, zodra ze ons land binnen komen, te verstaan te geven dat hun bedrijfspraktijken hier ongewenst zijn en daarbij direct de belastingdienst, de vreemdelingendienst en andere relevante instanties in te schakelen? Zo ja, bent u bereid die informatie, waaronder informatie in andere EU-landen, hierbij te betrekken? Zo nee waarom niet?
Het is niet mogelijk om deze personen bij het binnenkomen van ons land erop te wijzen dat zij zich hebben te houden aan verschillende verplichtingen, aangezien voor personen met de Ierse nationaliteit binnen de Europese Unie vrij verkeer van diensten bestaat en aan de grens niet wordt geconstateerd dat zij hier komen om als klusjesman te werken. Het is daarom ook niet mogelijk om uitvoeringsinstanties van hun binnenkomst op de hoogte te stellen.
Bent u bereid te onderzoeken of ook op andere wijze integraal kan worden opgetreden tegen dergelijke groepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De situatie van kinderen op Bonaire |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel problemen voor kinderen op Bonaire1»? Heeft u tevens kennis genomen van de notitie van de ChristenUnie2 waarin nadrukkelijk zorgen worden geuit over positie van kinderen, onder meer op Bonaire?
Ja.
Deelt u de zorgen over de kinderrechtensituatie op Bonaire, onder andere betreffende armoede, verwaarlozing, mishandeling, drugs- en criminaliteitsproblemen en tienerzwangerschappen?
Mijn beeld is dat er de afgelopen jaren veel is verbeterd, maar dat er ook nog veel moet gebeuren.
Het Comité van de Verenigde Naties voor de monitoring van het Internationaal Verdrag Rechten van het Kind heeft in 2009 gewezen op de zorgelijke situatie van de kinderrechten in de toenmalige Nederlandse Antillen. Saba, Sint Eustatius en Bonaire hebben al in 2008 met Nederland afgesproken om de jeugd één van de prioritaire thema’s te maken (naast gezondheidszorg, veiligheid en onderwijs). Voor het jeugdbeleid zijn voor 2009 en 2010 extra middelen vrijgemaakt, zodat vooruitlopend op de transitie van 10-10-10 gestart kon worden met het opbouwen en versterken van de jeugdvoorzieningen.
Hiertoe is per eiland, ook op Bonaire, samen met het lokale bestuur en de lokale jeugdinstellingen een plan gemaakt. Dit plan was ook gebaseerd op aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg, die in 2009 een verkenning heeft gedaan van de jeugdvoorzieningen op de eilanden, en een advies heeft gemaakt voor verbetering ervan. Kern van dit plan was: het opzetten van een Centrum voor Jeugd en Gezin, de verbetering van vrije tijdsvoorzieningen voor jongeren vanaf 12 jaar, het ontwikkelen van jeugdzorg (ambulant, pleegzorg en residentiële zorg), verbeteren van de gezinsvoogdij en het versterken van de Voogdijraad. Dit plan is eind 2011 grotendeels gerealiseerd. Daarmee is er een behoorlijke verbetering aan voorzieningen gerealiseerd. Met deze voorzieningen kan de preventie beter tot uitvoering gebracht worden.
In navolging van de aanbevelingen van het VN-Comité Rechten van het Kind is er een start gemaakt met het opleiden van professionals in een methodiek voor positief opvoeden (Triple P). Begin 2012 start, in samenwerking met het lokale bestuur en de jeugdorganisaties, een campagne Positief Opvoeden om ouders kennis te laten maken met andere manier van opvoeden.
Het structureel verbeteren van de kinderrechtensituatie vraagt evenwel verbeteringen op velerlei terreinen, en zal derhalve de komende decennia aandacht blijven vragen. Het gaat dan zowel om economische ontwikkeling, toekomstperspectief voor de jeugd, verbetering van de kinderopvang, verbetering van de publieke gezondheidszorg, naschoolse opvang, onderwijs en armoedebestrijding.
Heeft het pas geopende Centrum voor Jeugd en Gezin doelen opgesteld om de positie van kinderen op korte termijn te verbeteren? Zo ja, welke doelen zijn er opgesteld en hoe worden deze doelen gemonitord?
Ja.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft een 2-jarenplan gemaakt voor de periode 2012–2014, en biedt voor het eerst één geïntegreerde aanpak voor opvoedingsondersteuning en jeugdgezondheidszorg voor de jeugd van 0–19 jaar. De aandacht lag tot nu toe vooral op het jongere kind. Vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin zal de Campagne voor Positief Opvoeden worden georganiseerd. Specifieke onderdelen uit het tweejarenplan zijn de verbetering van de jeugdgezondheidszorg, het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders van tieners, het versterken van seksuele educatie, het begeleiden van tienermoeders, het bereiken van ouders in de buurten via buurtmoeders en het signaleren en melden van kindermishandeling. Deze doelstellingen worden door VWS gemonitord via de subsidieafspraken.
Levert de huidige kinderrechtensituatie op Bonaire één (of meerdere) schending(en) van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind op? Zo ja, welke schendingen betreft dit?
Komend jaar rapporteert het Koninkrijk der Nederlanden aan het VN Kinderrechtencomité over de kinderrechtensituatie in het Koninkrijk. Ook de ontwikkelingen in de kinderrechtensituatie op Bonaire wordt in deze periodieke VN-rapportage besproken. Deze rapportage is momenteel in voorbereiding. Naar verwachting is de rapportage in maart 2012 gereed voor verzending aan het VN-Comité en de Tweede Kamer.
Deelt u de analyse dat basisvoorzieningen op vele terreinen, zoals voor vrije tijd, uithuisgeplaatste kinderen en naschoolse opvang, ontbreken en dat ouders, kinderen en professionals die met kinderen werken, weinig weten over kinderrechten?
Nee ik deel die analyse niet.
Uitgangspunten bij het eerder genoemde plan is het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind. Aanbevelingen die in de vorige rapportage aan het VN Kinderrechtencomité zijn gedaan, zijn opgenomen in dat actieplan. De professionals van de jeugdzorgvoorzieningen op Bonaire, baseren hun werk al jarenlang op het Kinderrechtenverdrag. De jeugdvoorzieningen zijn de afgelopen jaren flink versterkt. Inmiddels is de naschoolse opvang voorziening Jong Bonaire uitgebreid van een bereik van ca 150 jongeren naar een bereik van 275 jongeren, en het gebouw en de voorzieningen erin zijn vernieuwd. De jeugdbescherming is versterkt. Er is jeugdzorg gekomen: ambulante hulpverlening, er is een kinder- en jeugdpsycholoog en een kinder- en jeugdpsychiater. Voor uithuis geplaatste kinderen is de pleegzorg flink uitgebreid, het logeerhuis Kas di Karko is opgericht en er wordt een huis voor tienermeisjes en tienermoeders gesubsidieerd. Samen met de andere jeugdorganisaties worden momenteel plannen gemaakt voor verdere uitbreiding van voorzieningen voor jongeren die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen.
Bent u bereid op korte termijn en in samenspraak met het bestuurscollege Bonaire een plan van aanpak te ontwikkelen om verbeteringen aan te brengen in de kinderrechtensituatie op Bonaire, op het gebied van onder meer armoede, verwaarlozing, mishandeling, drugs- en criminaliteitsproblemen en tienerzwangerschappen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dit plan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Er wordt gewerkt op basis van een gezamenlijk plan «Zorg voor een gezonde jeugd op Bonaire: juli 2010–december 2011». Begin 2012 zal VWS met het Openbaar Lichaam over de follow-up van dit plan spreken.
Hoe is de verdeling van verantwoordelijkheden tussen enerzijds de verschillende ministeries en anderzijds het bestuurscollege van Bonaire met betrekking tot de kinderrechten op Bonaire en de andere openbare lichamen?
Diverse ministeries en de lokale overheden hebben hun eigen bestuurlijke verantwoordelijkheden voor aspecten van het jeugdbeleid en daarmee voor de invulling van de kinderrechten op dat terrein.
De lokale overheden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn verantwoordelijk voor de preventieve zorg voor de jeugd en het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de specialistische zorg voor de jeugd. Gezien de kleinschaligheid wordt samengewerkt met vertegenwoordigers van de ministeries OCW, Veiligheid en Justitie, Sociale Zaken en BZK/WWI binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland.
Het bericht dat Unesco het zogenaamde 'Palestina' heeft geaccepteerd als volwaardig lid |
|
Raymond de Roon (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amerika stopt financiering UNESCO vanwege Palestijnen»?1
Ja.
Hoeveel Nederlands belastinggeld vloeit er jaarlijks naar UNESCO?
Over 2010 bedroeg de verplichte contributie 4,2 miljoen euro. Over 2011 bedroeg deze 4,6 miljoen euro. De totale Nederlandse bijdragen (verplicht en vrijwillig) over 2010 en 2011 bedroegen circa 20 miljoen euro op jaarbasis.
Bent u bereid, in navolging van de Verenigde Staten, ook aan de Nederlandse tegenstem aangaande toetreding van het zogenaamde «Palestina» tot UNESCO financiële gevolgen te verbinden en de Nederlandse bijdrage aan UNESCO te stoppen? Zo nee, bent u dan in elk geval bereid de Nederlandse bijdrage (fors) naar beneden bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Palestijnse aanvraag voor volledig lidmaatschap van de UNESCO is geen reden om de UNESCO als organisatie te straffen.
Het bericht dat er nauwelijks goede zorg is voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel en probleemgedrag |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat er nauwelijks goede zorg beschikbaar is voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en probleemgedrag?1
Ja.
Is het waar dat er nu zeker 150 mensen met NAH bekend zijn waarvoor geen passende verblijfplaatsen en dagbesteding beschikbaar is, en die genoodzaakt zijn steeds van de ene zorgomgeving naar de andere te verhuizen? Hoeveel mensen met NAH zijn er?
Het is niet uit bestaande registraties af te leiden hoeveel mensen er precies met NAH zijn en hoeveel daarvan geen passende verblijfplaats of dagbesteding hebben. NAH is namelijk een gevolg c.q. een oorzaak van een beperking en geen diagnostische categorie. Naar schatting leven in Nederland circa 500 000 mensen met de gevolgen van enige vorm van niet aangeboren hersenletsel.
Bent u het eens met de opvatting dat juist deze mensen gebaat zijn bij een stabiele woonomgeving en/of dagopvang?
De gevolgen van NAH zijn divers en verschillen zowel naar aard (lichamelijk, cognitief of emotioneel) als naar ernst. Veel mensen met ernstige vormen van NAH zijn gebaat bij een stabiele leefomgeving en/of dagbesteding.
Onderschrijft u de opvatting van de voorzitter van de coördinatoren van hersenletselteams, mevrouw Kuipers, dat er waarschijnlijk veel meer dan 150 «probleemgevallen» zijn die bij ouders, partners of zelfstandig wonen en die grote problemen ondervinden in het dagelijks leven, en bijvoorbeeld te maken krijgen met sociaal isolement, schulden of criminaliteit, mede uit gebrek aan passende ondersteuning?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat er een gebrek is aan stabiele huisvesting, opvang en begeleiding voor juist deze groep? Bent u het ermee eens dat er een gebrek is aan bekendheid met deze problematiek? Bent u het ermee eens dat deze doelgroep in geen van de zorgsectoren echt goed past?
Mensen met NAH vormen geen homogene groep. Voor iedereen zijn de gevolgen van hersenletsel namelijk weer anders. Daarom verblijven mensen met NAH in uiteenlopende voorzieningen. Diverse zorgorganisaties binnen de gehandicaptenzorg, waaronder voorzieningen voor mensen met een lichamelijke handicap en diverse verpleeghuizen, hebben locaties en/of afdelingen ingericht die speciaal toegerust zijn voor cliënten met deze zorgvraag.
De meeste mensen met NAH verblijven overigens in de thuissituatie. Het is inderdaad zo dat er in de maatschappij nog veel onbekendheid heerst over de gevolgen van hersenletsel. Dit geldt met name voor de problematiek in de thuissituatie. In dit verband is het volgende van belang.
In het kader van de decentralisatie van de functie begeleiding naar de gemeenten is er aandacht voor de diverse cliëntgroepen binnen de AWBZ, waaronder mensen met NAH. Het Transitiebureau van VWS en VNG zorgt onder andere voor informatievoorziening richting diverse stakeholders. Op deze manier wil ik er voor zorgen dat voor cliënten die thans begeleiding hebben, de decentralisatie zo soepel mogelijk gaat verlopen.
Kent u de berichten van zorginstellingen die wel graag initiatieven voor deze doelgroep willen ontplooien, maar door het gebrek aan een zorgzwaartepakket, de financiering niet rond krijgen? Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat ook deze doelgroep voor goede zorg en ondersteuning in aanmerking komt? Ziet u mogelijkheden voor een apart ZorgZwaartePakket (ZZP) voor deze doelgroep?
Ja, ik ken het bericht.
Onlangs (september 2011) heeft de NZa signalen gekregen van brancheorganisatie VGN over mogelijke knelpunten voor NAH-cliënten. Deze cliënten zouden regelmatig in een te laag zorgzwaartepakket terecht komen, waardoor de benodigde uren en het tarief ontoereikend zijn. Dit gesignaleerde knelpunt is specifiek opgenomen in het onderzoek dat de NZa jaarlijks doet naar de adequaatheid van de zorgzwaartepakketten. In samenspraak met onder meer de branchevereniging VGN en het CIZ wordt bekeken of een wijziging van de ZZP-indicatie of van de bekostiging nodig is.
Psychose schrikbarend vaak gemist in GGZ (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Psychose schrikbarend vaak gemist in GGZ door te snelle diagnose»?1
Ik vind het van belang dat patiënten de benodigde zorg krijgen, die zij vragen. Het is de verantwoordelijkheid van professionals om te bepalen wat de aard en ernst is van de gepresenteerde psychische klachten en welke behandeling hierbij het beste past.
Hoe verklaart u dat 63% van de patiënten met psychotische symptonen, zoals beschreven in de DSM-IV, hiervoor in 2 jaar niet behandeld zijn? Bent u bereid te onderzoeken waar dit aan ligt?
Zoals in het artikel staat vermeld, kan het in de praktijk zo zijn dat een patiënt bij een intake wel zijn of haar klachten presenteert, maar zelf niet weet wat precies het probleem is. Zij mogen van deskundige professionals in de ggz verwachten dat deze vervolgens wel een oordeel kunnen vellen hierover. In de ggz betekent dit dat er, conform de DSM IV, niet alleen een hoofddiagnose wordt gesteld (As I), maar ook het effect van eventuele persoonlijkheidsproblematiek en/ of verstandelijke beperking (As II), comorbide somatische klachten (As III) en de invloed van de sociale omgeving (As IV) wordt meegewogen. In individuele gevallen kan het lastig zijn om de behandeling af te stemmen op deze verschillende factoren. Vandaar dat na de intake vaak gekozen wordt voor behandeling van de voor de patiënt het meest in het oog springende klachten. Dit sluit aan bij de wens om hun lijdensdruk te verminderen. Patiënten die schizofreen zijn beschikken over het algemeen over een verminderd ziekte-inzicht. Dit betekent dat zij zelf geen zorg vragen of tegenover een behandelaar de bijbehorende psychische klachten niet benoemen. Wanneer een patiënt bijvoorbeeld wel klaagt over slapeloosheid, maar niet meldt dat dit komt door de stemmen die hij of zij hoort, kan alleen door herhaald behandelcontact de juiste diagnose gesteld worden (en dus ook de behandelstrategie wijzigen).
Beroepsbeoefenaren die een diagnose typeren zijn in beginsel voldoende getraind om eenduidig te kunnen diagnosticeren. Conform de DBC-spelregels moeten zij namelijk beschikken over een BIG-registratie en bevoegd en bekwaamheid zijn in het hanteren van de DSM IV.
Ik zie geen reden tot nader onderzoek, omdat het tempo waarin het behandelproces verloopt per patiënt kan verschillen, zeker wanneer er sprake is van ernstige psychische problematiek zoals schizofrenie.
Hoe kan het zijn dat bij een opname een psychose niet altijd als zodanig wordt herkend, zowel door huisartsen als door de eerste- en tweedelijns GGZ, terwijl een snelle behandeling essentieel is voor de kans op herstel?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom blijkt de GGZ te weinig getraind op het tussentijds bekijken of de oorspronkelijke diagnose nog steeds klopt of de beste is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel instellingen werken inmiddels met «Routine Outcome Monitoring» (ROM)? Wat gaat u dan met instellingen die er nog niet mee werken? Kan een toelichting worden gegeven?
GGZ Nederland (GGZ N) heeft in juli 2010 een bestuurlijk akkoord gesloten met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) over de introductie van routine outcome monitoring. Dat betekent dat al haar leden (rond de 100 in getal) vanaf 2014 voor tenminste 50% van hun patiënten uitkomstmetingen leveren aan Stichting Benchmark GGZ. Daarnaast zijn er verschillende andere ROM-initiatieven in het veld; zo beheert bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) een eigen portal, waar tot nu toe 400 leden bij zijn aangesloten. Zij verzamelen op vrijwillige basis effectmetingen. Ook hier vergoeden verschillende verzekeraars deelname aan deze structurele dataverzameling voor vrijgevestigde hulpverleners. Binnen het huidige zorgstelsel zijn er dus al voldoende prikkels voor alle stakeholders om zelf initiatief rondom ROM te ontplooien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen met psychotische symptomen binnen de cruciale 9 maanden worden getest of zij daadwerkelijk een psychose hebben en daarvoor behandeld worden?
Er is een multidisciplinaire richtlijn voor patiënten met schizofrenie beschikbaar, die professionals helpt om adequate zorg te leveren bijvoorbeeld wat betreft vroegsignalering. Op basis van ervaringen met een eerdere versie is het cliëntperspectief in de multidisciplinaire richtlijn versterkt. Er is sinds 2010 ook een hoofdstuk over implementatie van de richtlijn toegevoegd. Hierin staat aan welke minimale voorwaarden moet worden voldaan om de belangrijkste aanbevelingen uit de richtlijn ook daadwerkelijk te realiseren. Hierin is zelfs omschreven waar zonodig scholing kan worden gehaald. Ik investeer van mijn kant financiële middelen in het opleidingsfonds voor professionals die hun beroepskwalificaties willen waarborgen met een BIG-registratie.
Zorgaanbieders die tekortschieten in hun kwaliteit van zorg kunnen hierop aangesproken worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnen het kader van haar risicogerichte toezicht. Onderdeel hiervan is regulier overleg met de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en GGZ Nederland over juiste en snelle diagnostiek. Een van de gespreksonderwerpen is aanpassing van de ROM (Routine Outcome Monitoring) bij intake.
Daarnaast wordt via Eerste Psychose projecten in het veld extra aandacht besteed aan vroegsignalering van psychotische symptomen, die wijzen op mogelijke schizofrenie.
Bent u bereid middelen vrij te maken voor het opleiden cq bijscholen van huisartsen en eerste-/tweedelijnsverpleegkundigen in de GGZ ten einde sneller psychoses te herkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Is duidelijk hoeveel mensen die zorg krijgen tijdens een psychose (lichamelijk en geestelijk) verwaarloosd worden met alle schadelijke gevolgen van dien? Is er een verplichting om onderbehandeling/ foute behandeling te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat zijn de cijfers?
De IGZ heeft reeds in het Thematisch Onderzoek Schizofrenie en Verslaving (2009) specifiek aandacht besteed aan de somatische zorg bij deze psychotische patiënten. De meeste instellingen voerden op een gestandaardiseerde wijze lichamelijk onderzoek uit, waarbij tevens werd getest op middelengebruik. Bij de follow up in 2010 bleek de somatische zorg over de hele linie verbeterd. In 2012 zal de IGZ somatische comorbiditeit in de GGZ breder onderzoeken.
Er is een meldplicht voor calamiteiten in de zorg, maar het is het niet mogelijk op een betrouwbare wijze te achterhalen in hoeveel gevallen sprake was van een patiënt met een psychotische stoornis, waarbij lichamelijke en/of geestelijke problemen het gevolg waren van onderbehandeling of een foutieve behandeling.
Hoe is het mogelijk in 2013 over te gaan op resultaatgerichte financiering, zoals u wilt, als de indicaties niet goed zijn?
Invoering van de DBC-systematiek heeft er toe geleid dat zorgaanbieders meer werk maken van eenduidige diagnosestelling en een directere koppeling aan een behandeling dan voor overheveling naar de Zorgverzekeringwet (Zvw) het geval is geweest. De huidige DBC-systematiek staat toe dat bij opening van een DBC aanvankelijk gekozen wordt voor een zogenaamde V-code. Deze voorlopige typering van een diagnose kan, bij declaratie aan het eind van de behandeling, worden voorzien van een definitieve typering. In die zin is er dus geen belemmering voor tussentijdse wijzigingen in behandelstrategie.
De toenemende mate van onderdrukking van persvrijheid en het recht op demonstratie in Uganda |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International Stiffling Dissent: Restrictions on the rights to freedom of expression and peaceful assembly in Uganda?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat publieke protestacties in Ugunda worden verbannen en dat er in de afgelopen weken tenminste vier activisten zijn opgepakt die worden beschuldigd van verraad?
Dit is een zorgelijke ontwikkeling die afbreuk doet aan Uganda's reputatie op het gebied van respect voor de mensenrechten.
Kunt u aangeven of de veiligheid van deze vier activisten in gevaar is en of de Nederlandse ambassade de mogelijkheid heeft om deze activisten te bezoeken? Indien dit laatste niet het geval is, bent u bereid om dit te bewerkstelligen? Indien nee, waarom niet?
De ambassade in Kampala volgt deze zaak op de voet. Medewerkers van de ambassade onderhouden contact met de advocaten van betrokkenen en zullen de rechtszaken bijwonen. Vooralsnog blijkt uit deze contacten niet dat de veiligheid van de vier activisten in het geding is. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zullen medewerkers van de ambassade hen bezoeken.
Deelt u de mening dat het door de Ugandese autoriteiten opgelegde verbod op publieke demonstraties en het stelselmatig onderdrukken van de persvrijheid door de autoriteiten een zeer zorgwekkende ontwikkeling is?
Nederland heeft in EU-verband en als voorzitter van de Justice, Law and Order donorgroep het repressieve beleid ten aanzien van demonstraties herhaaldelijk aan de orde gesteld. Hoewel Uganda nog steeds een relatief grote mate van persvrijheid kent, is een neerwaartse trend te constateren. Ook dit is onderwerp van gesprek met de overheid.
De Nederlandse ambassade onderhoudt tenslotte in het kader van de EU-strategie voor mensenrechtenverdedigers intensief contact met journalisten die over gevoelige zaken als corruptie en het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en demonstratie rapporteren.
Bent u bereid in bilateraal en/of EU-verband de Ugandese autoriteiten aan te spreken om de zogeheten Public Order Management Bill – welke de politie vergaande vrijheden zal geven om publieke demonstraties te dwarsbomen – niet te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Beide wetsontwerpen zijn al geruime tijd onderwerp van kritische politieke dialoog tussen de internationale gemeenschap en de Ugandese autoriteiten. Nederland heeft het onderwerp als voorzitter van bovengenoemde donorgroep regelmatig op de agenda gezet, zowel op ministerieel als op ambtelijk niveau. Ook steunt Nederland maatschappelijke organisaties bij het op gang brengen van een publiek debat over deze kwestie. Zolang dit nodig is, zal Nederland deze actieve rol blijven spelen.
Bent u tevens bereid in bilateraal en/of EU-verband de Ugandese autoriteiten aan te spreken om de zogeheten Press and Journalist (Amendement) Bill- welke de Media Council vergaande vrijheden zal geven om persvrijheid te onderdrukken- niet te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Uganda verslechtert door het voornemen van president Museveni om de mogelijkheid af te schaffen dat gearresteerde demonstraten in afwachting van hun proces op borgtocht vrijgelaten worden? Zo ja, bent u bereid uw zorgen hierover aan de Ugandese autoriteiten over te brengen?
Een dergelijk voornemen is nog niet uitgewerkt in een concreet wetsontwerp en de implicaties ervan zijn dan ook nog niet duidelijk. Wel is in Uganda breed maatschappelijk en politiek verzet tegen dit voornemen op gang gekomen.
In recente bilaterale en EU gesprekken met de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn de zorgen over dit voornemen overgebracht.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Beide kwesties staan al op de agenda van de EU en VN. Sinds de recente bespreking van de Universal Periodic Review van Uganda in de VN-Mensenrechtenraad staan deze kwesties ook in VN-verband op de kaart. Het lokale kantoor van de OHCHR houdt zich bijvoorbeeld actief hiermee bezig, zij het vooral achter de schermen.
De risico's van JSF testtoestellen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stealth Jet Could Be Unsafe for Flight Training»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het memo van J. Michael Gilmore, het hoofd operationele test en evaluatie van het Amerikaanse ministerie van Defensie, en zijn aanbeveling om de aanvang van de F-35 opleidingen uit te stellen om grote risico’s en ongelukken te voorkomen?2
De Amerikaanse luchtmacht is bezig met een procedure ter bevestiging van de luchtwaardigheid van de F-35A toestellen. Deze bevestiging is nodig voordat kan worden begonnen met de training van ervaren operationele vliegers. De Amerikaanse luchtmacht wil spoedig beginnen met deze training op de vliegbasis Eglin in Florida. Voor deze training zullen F-35A toestellen uit de LRIP 2-productieserie worden gebruikt. De twee Nederlandse F-35A toestellen, die nog in productie zijn, behoren tot de productieseries LRIP 3 en 4.
De berichtgeving in de Amerikaanse media betreft een interne discussie in het Pentagon over de risico’s van training met de LRIP-2 toestellen. Volgens deze berichtgeving vindt de Director Operational Test and Evaluation(DOT&E) van het Pentagon dat meer testvluchten met de F-35A nodig zijn voordat op verantwoorde wijze met de training van de operationele vliegers kan worden begonnen. Hij doet het voorstel deze training met tien maanden uit te stellen om eerst meer te kunnen testen, of anders de training te verplaatsen naar de vliegbasis Edwards in Californië waar het technische testprogramma van de F-35 doorgaat.
Het hoofd van het JSF Program Office (JPO) en de verantwoordelijke ondercommandant van de Amerikaanse luchtmacht delen deze mening niet. In een gezamenlijke brief aan de top van het Pentagon, waarvan het JPO het bestaan inmiddels formeel aan Defensie heeft bevestigd, gaan zij in op de door de DOT&E genoemde bezwaren. In hoofdzaak komt hun standpunt er op neer dat de luchtwaardigheidsprocedure op de juiste wijze wordt doorlopen. De training van de operationele vliegers zal pas beginnen als de afzonderlijke tekortkomingen waar de DOT&E op wijst, zullen zijn aangepakt. De voorstellen van de DOT&E achten zij onnodig en onwenselijk.
Het Nederlandse ministerie van Defensie is niet betrokken bij deze kwestie. Het betreft een discussie tussen Amerikaanse instanties over de training van Amerikaanse vliegers op Amerikaanse toestellen. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.
Deelt u de mening van de heer Gilmore dat bij een laag aantal testuren het onverantwoord is om te starten met training?
In de tweede helft van 2012, rondom de oplevering van het eerste Nederlandse toestel, beginnen de eerste Nederlandse vliegers aan hun opleiding ter voorbereiding op de deelneming aan de operationele testfase. Naar verwachting is de geschetste problematiek dan opgelost omdat tegen die tijd immers een groter aantal test- en trainingsvluchten zal zijn uitgevoerd. De Nederlandse toestellen zullen voor gebruik onder Nederlands toezicht worden gecertificeerd.
De criteria van de Amerikaanse luchtmacht en het JPO bij het testprogramma hebben betrekking op prestaties. Deze benadering geeft een betere maatstaf voor luchtwaardigheid dan het absolute aantal testuren. Defensie heeft vertrouwen in deze procedure. Een specifiek aantal testvlieguren als criterium voor de aanvang van de vliegeropleiding is niet te geven.
Welke gevaren lopen Nederlandse vliegers als het aantal testuren niet wordt uitgebreid voordat opleidingen beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welk aantal gecontroleerde testuren acht u het verantwoord dat opleidingen met de testtoestellen starten voor Nederlandse vliegers?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft dit voor de ontwikkeling en productie van de door Nederland bestelde testtoestellen? Is de aflevering van de twee testtoestellen nog steeds voorzien voor augustus 2012, resp. maart 2013?
De levering van de toestellen is inderdaad nog steeds voorzien voor augustus 2012 en maart 2013. Indien het Amerikaanse luchtwaardigheidsproces of het lopende testprogramma leiden tot aanpassingen, zullen die ook bij de Nederlandse toestellen worden uitgevoerd. Er is momenteel geen reden te veronderstellen dat dit zou leiden tot een wijziging van het productieschema.
Als de planning hetzelfde blijft en de testtoestellen in augustus 2011 en maart 2013 worden opgeleverd, hoeveel testuren hebben deze testtoestellen dan gemaakt? Is het op dat moment wel verantwoord om opleidingen ermee te beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u om een reactie gevraagd van het Amerikaanse ministerie van Defensie? Zo ja, hoe beoordeelt u die?
Via de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO is Defensie op de hoogte van het verloop van de discussie. Het Pentagon heeft op het moment van dit schrijven nog geen besluit genomen of de opleiding van de Amerikaanse vliegers op de LRIP 2-toestellen kan beginnen. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse luchtwaardigheidsprocedure en wacht de besluitvorming terzake af.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Defensie?
Ja.