Het bericht dat inwoners van Curaçao ziek zijn door vervuild water |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Water van Aqualectra zorgt voor buikpijn en diarree»?1
Geen. Het is niet de taak van de regering om op krantenartikelen te reageren. Wat het onderwerp van het bericht betreft, stel ik vast dat het een verantwoordelijkheid betreft van het land Curaçao.
Heeft de regering van Curaçao volgens u adequaat gereageerd naar haar burgers, met voorlichting en het treffen van noodzakelijke voorzieningen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, ziet u aanleiding om de Curaçaose regering hierop aan te spreken?
Het past mij niet een oordeel te geven over de reactie van de regering van Curaçao. Daarmee zou ik treden in de taak van de Staten van Curaçao.
Bent u bereid capaciteit beschikbaar te stellen om Curaçao te ondersteunen bij het analyseren van drinkwatermonsters, het achterhalen van de oorzaken van dit voorval en bij het voorkomen van toekomstige ongeregeldheden betreffende het drinkwater? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit kenbaar maken aan uw Curaçaose collega’s?
De vraag of ik bereid ben tot bijstand, speelt pas als er een daartoe strekkend verzoek ligt van de regering van Curaçao. Het ongevraagd ventileren van bereidheid tot bijstand impliceert een oordeel over de zelfstandige capaciteiten van het bestuur van Curaçao. Dat past niet binnen de verhoudingen binnen het Koninkrijk.
Boycot van de Durban III Conferentie |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de VS, Canada en Israël niet zullen deelnemen aan de Durban III Conferentie die op 22 september aanstaande zal worden gehouden? Hoe beziet u de beslissing van deze landen?1
Ja. Gezien de eerdere boycot van deze landen van de zogenaamde Durban Review Conference in 2009, kwam dit bericht niet als verrassing.
Is het waar dat genoemde landen de conferentie boycotten vanwege de verwachting dat de conferentie zich zal kenmerken door antisemitisme, Holocaust-ontkenning en Israëlhaat, zoals ook gebeurde tijdens Durban I en II. Welke aanwijzingen zijn er dat dit opnieuw dreigt bij Durban III?
Ja. Concrete aanwijzingen zijn er op dit moment niet, maar de Regering beraadt zich over de waarschijnlijkheid dat de bijeenkomst in september zal worden aangegrepen voor het afgeven van antisemitische boodschappen, alsmede het uiten van onterechte – en in de context van racismebestrijding irrelevante – kritiek op Israël.
Is het bericht waar, dat Durban III met name wil voortborduren op de verworvenheden van Durban I? Wat is uw inschatting van de aard en opzet van Durban III?
Op 22 september zal het tienjarig bestaan van de Durban-conferentie en de Durban Declaration and Program of Action (DDPA) worden gemarkeerd. Er zal een plenaire openingssessie worden gehouden, gevolgd door ronde tafel-bijeenkomsten tijdens welke vertegenwoordigers van VN-lidstaten, VN-organen en het maatschappelijk middenveld spreken over het thema «slachtoffers van racisme, rassendiscriminatie, vreemdenhaat en aanverwante intolerantie: erkenning, rechtvaardigheid en ontwikkeling». Aan het einde van de bijeenkomst zal een korte politieke verklaring worden aangenomen.
Wanneer besluit de Nederlandse regering over deelname aan deze conferentie?
De Regering zal de conferentie boycotten, indien duidelijk wordt dat in de in het antwoord op vraag 3 bedoelde politieke verklaring, geen expliciete afstand zal worden genomen van de paragrafen in de DDPA waarin wordt verwezen naar het Midden-Oosten. Ook indien, na het in het antwoord op vraag 2 bedoelde beraad, de indruk bestaat dat de bijeenkomst op 22 september zal worden aangegrepen voor antisemitische of anti-Israëlische boodschappen, zal de conferentie worden geboycot. Indien tot een boycot wordt besloten, zal uiteraard worden bekeken in hoeverre dit in EU-verband mogelijk is.
Bent u bereid – als Durban III inderdaad een herhaling dreigt te worden van Durban I en II – in navolging van de VS, Canada en Israël deze VN-conferentie te boycotten en u zo krachtig mogelijk uit te spreken tegen deze conferentie? Bent u dan ook bereid om te bevorderen dat de EU dan wel zoveel mogelijk andere Europese landen tot een boycot van deze conferentie zullen overgaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de minister van Financiën van Sint Maarten de controlerende bevoegdheden van het College Financieel Toezicht wil inperken |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Hiro: Amend Kingdom Law to remove second CFT approval»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de wens van de regering van Sint Maarten om de controlerende bevoegdheden van het CFT te beperken door de tweede goedkeuring door het CFT te schrappen?
In het artikel wordt gedoeld op de klacht van statenleden van Sint Maarten dat het College financieel toezicht (Cft) een door de Staten goedgekeurde begroting later afkeurde. Deze klacht werd ook geuit in de parlementaire bijeenkomst.
Dit probleem hoeft niet te bestaan indien de Staten zich er van verzekeren dat de Raad van Ministers van Sint Maarten een begrotingsvoorstel slechts na goedkeuring door het Cft indient. Indien de Staten vervolgens zelf de criteria van de Rijkswet in acht nemen, bestaat het probleem niet.
Van de zijde van de regering van Sint Maarten is overigens geen verzoek ontvangen tot wijziging van de Rijkswet.
Heeft de regering van Sint Maarten een dergelijk verzoek gedaan? Zo ja, wanneer? Hoe beoordeelt u het feit dat ondanks de begrotingsproblemen de regering van Sint Maarten de bedoeling heeft de afspraken over de begrotingscontrole eenzijdig te wijzigen?
Zie antwoord vraag 2.
De verkoop van een ziekenhuisafdeling aan een private investeringsmaatschappij |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen van het Orbis Medisch Centrum om de afdeling oogheelkunde te verkopen aan de investeringsmaatschappij Omale BV?1
Ik begrijp dat Orbis Medisch Centrum verkennende gesprekken voert over mogelijke samenwerking met verschillende partijen. Mij zijn op dit moment geen plannen van een verkoop van de afdeling oogheelkunde aan Omale BV bekend.
Navraag bij Orbis leert dat de plannen voor een mogelijke samenwerking nog niet zijn gefinaliseerd, dat er bij de intentie tot samenwerking geen sprake is van een verkoop, maar dat er wordt overwogen om te komen tot een joint venture (op 50–50% basis).
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat winstgerichte ondernemingen een ziekenhuisafdeling overnemen?
Ik vind het wenselijk dat op termijn en onder de juiste voorwaarden meer privaatkapitaalverschaffers zullen investeren in de medisch specialistische zorg. Ik erken dat het ongeclausuleerd toestaan van winstuitkering bij medisch specialistische zorg kan leiden tot extra risico’s voor de kwaliteit, betaalbaarheid en doelmatigheid van zorg. Daarom ben ik voornemens voor deze sector gereguleerde winstuitkering mogelijk te maken, zoals ook in het Regeerakkoord is aangekondigd. Een wetsvoorstel dat daartoe strekt stuur ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel stelt voorwaarden aan winstuitkering en private investeringen. In dit wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld voorwaarden gesteld aan een eventuele (gedeeltelijke) verkoop van een afdeling. Dat moet in ieder geval tegen marktwaarde gebeuren, zodat geen geld kan weglekken.
Als aanbieders van medisch specialistische zorg investeringen (in de vorm van risicodragend vermogen) aantrekken, verwacht ik dat de kwaliteit, dienstverlening en doelmatigheid zullen verbeteren. Privaatkapitaalverschaffers hebben er belang bij dat «hun» zorgaanbieder uitblinkt op kwaliteit, omdat ze daarmee meer patiënten naar zich toe kunnen trekken. Bovendien gaat het verbeteren van kwaliteit en veiligheid hand in hand met kostenbesparing (oa. door voorkomen van hersteloperaties, doorligwonden, wondinfecties en reputatieschade).
Graag roep ik in herinnering dat aanbieders van medisch specialistische zorg vooralsnog geen winst mogen uitkeren. In het geval van Orbis Medisch Centrum (of een afdeling of voormalig afdeling daarvan) is winstuitkering dus nog niet toegestaan.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat in een ziekenhuis een privékliniek ontstaat die zich richt op verzekerde zorg? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre komen dit soort samenwerkingsverbanden voor verzekerde zorg voor in andere ziekenhuizen in Nederland? Als u het antwoord niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Met betrekking tot verzekerde zorg in andere ziekenhuizen komen verschillende samenwerkingsvormen met private partijen voor. Omdat een concrete invulling van een eventuele samenwerking van de afdeling oogheelkunde van Orbis Medisch Centrum met een derde partij nog niet bekend is, kan ik geen inzicht geven in hoeverre een eventueel vergelijkbare samenwerking elders zou voorkomen.
Wat is uw reactie op de visie van professor Hendrikse, dat «dit soort zorgondernemers (...) zich op drie, hooguit vier ziektebeelden richten en zich volledig specialiseren in de behandelingen waar ze puur op kunnen cashen»?2 Hoe gaat u voorkomen dat deze privékliniek slechts de meest rendabele operaties uitvoert en patiënten voor complexe verliesgevende behandelingen doorverwijst naar concurrerende ziekenhuizen?
Het is inderdaad van belang dat we aandacht hebben voor specialisatie en concentratie wanneer het gaat om zorg met een laag volume en een hoge complexiteit. De kwaliteit van de geleverde zorg is daarbij het belangrijkste criterium. Concentratie op grond van kwaliteit mag evenwel niet ongerechtvaardigd als excuus worden gebruikt om de mededinging te beperken. Voor het overgrote deel van de zorg zal, als gevolg van vrij onderhandelbare prijzen, vraag en aanbod van zorg op elkaar worden afgestemd. De zorgverzekeraar speelt hierbij een actieve en belangrijke rol.
Overigens is het een misverstand dat complexe behandelingen in de toekomst per definitie verliesgevend zijn. Samen met de uitbreiding van de vrije prijsvorming wordt een nieuwe, sterk verbeterde, productstructuur opgezet, genaamd DOT. Met DOT worden de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieder makkelijker en ontstaat er meer ruimte om rekening te houden met de aard van de patiëntenpopulatie en de zorgzwaarte.
Herinnert u zich de antwoorden op vragen over de Berne Kliniek, waarin u stelde dat u geen bezwaar had tegen het ter beschikking stellen van ruimtes en personeel door ziekenhuizen aan privéklinieken zolang medisch noodzakelijke zorg tijdig en verantwoord werd geleverd?3 Bent u van mening dat er sprake is van tijdig en verantwoord geleverde noodzakelijke zorg indien patiënten voor complexe verliesgevende behandelingen niet langer in de afdeling oogheelkunde van Orbis Medisch Centrum terecht kunnen, zoals professor Hendrikse vreest? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ik hecht er aan om allereerst op te merken dat de mogelijke samenwerking tussen Orbis Medisch Centrum en een andere partij (nog) niet duidelijk is. Eventuele gevolgen zijn daarom op dit moment niet bekend.
Zorgverzekeraars hebben op basis van de zorgverzekeringswet en de AWBZ een wettelijke zorgplicht. De zorgplicht is een resultaatsverplichting. Deze zorgplicht houdt in dat een zorgverzekeraar dient te zorgen dat hij zelf vroegtijdig op de hoogte is van een mogelijk risico voor de continuïteit van zorg. Daarvan lijkt in dit geval geen sprake. Toegang tot basis spoedeisende hulpverlening in de regio van het Orbis Medisch Centrum is steeds binnen 45 minuten bereikbaar. Zorgverzekeraars hebben ook voor andere medisch noodzakelijke oogheelkundige zorg voldoende alternatieven beschikbaar.
Wat is uw reactie op de visie van professor Maarse dat «niemand in Nederland zicht heeft op de gevolgen zijn voor de kwaliteit van de zorg zodra er geprivatiseerd wordt»?3
Niet zo zeer het privatiseren, als wel een ongeclausuleerd streven naar het uitkeren van winst op de korte termijn zou er toe kunnen leiden dat een aanbieder van medisch specialistische zorg de kosten van zorg dusdanig verlaagt dat daardoor de kwaliteit daalt. Vooralsnog is het uitkeren van winst niet toegestaan (zie antwoord vraag 2 en 3).
Alle zorgaanbieders staan onder toezicht van de IGZ. In haar reguliere toezicht controleert de IGZ of zorgaanbieders aan de kwaliteitseisen uit de wet- en regelgeving, wetenschappelijke richtlijnen en veldnormen voldoen. Daarbij controleert de IGZ daar waar zij de risico’s het grootst acht. Indien een zorgaanbieder voor medisch-specialistische zorg niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet en de IGZ dit in haar reguliere toezicht op het spoor komt, zal de IGZ ingrijpen.
Ik ben ervan overtuigd dat door private investeringen de kwaliteit die zorgaanbieders leveren juist kan verbeteren. Private investeerders hebben een prikkel om uit te blinken op kwaliteit. Hierdoor kunnen zij immers meer patiënten naar zich toe trekken, waardoor de omzet stijgt en de kans op winst(uitkering) toeneemt.
Een risico van kwaliteitsverlaging doet zich voornamelijk voor wanneer patiënten en zorgverzekeraars niet goed kunnen controleren welke kwaliteit aanbieders leveren. Vanuit de overheid bestaan er diverse initiatieven, zoals het programma Zichtbare Zorg, het Kwaliteitsinstituut in oprichting en kiesBeter, om de kwaliteit van zorg inzichtelijker te maken. Ik verwacht overigens dat de aanwezigheid van private investeerders ook de transparantie juist kan verbeteren. Door de kwaliteit inzichtelijk te maken kan een zorgaanbieder immers aantonen dat hij goede kwaliteit levert, om daarmee meer patiënten naar zich toe te trekken.
Heeft u zicht op die gevolgen van privatisering voor de kwaliteit? Zo nee, vindt u dat niet noodzakelijk nu privaat kapitaal in de ziekenhuiszorg doordringt? Zo ja, wilt u die kennis met de Kamer delen?
Er zijn geen aanwijzingen dat investeringen met of aanwezigheid van privaat kapitaal een negatief effect heeft op de kwaliteit van de aangeboden zorg.8 Wel begrijp ik uw zorgen ten aanzien van een streven naar het uitkeren van winst. Van een ongeclausuleerd streven naar het uitkeren van winst kan een negatief effect op de kwaliteit uitgaan, indien de aanbieder bijvoorbeeld uitsluitend op de korte termijn is gericht. Een extra kwaliteitstoets door de IGZ is dan ook een van de voorwaarden die is opgenomen in het hierboven genoemde wetsvoorstel aangaande investeringen zorgaanbieders medisch specialistische zorg dat ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer wil sturen.
In hoeverre is deze verkoop ingegeven door de zwakke financiële situatie van het Orbis Medisch Centrum?4 Vindt u niet dat medisch inhoudelijke criteria leidend moeten zijn?
Het onderzoek naar samenwerking is, naar ik begrijp, ingegeven door de noodzaak om oplopende wachtlijsten in de oogzorg het hoofd te kunnen bieden.
De invloed van leefstijlinterventies op het terugdringen van babysterfte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het hoge aantal verwijzingen naar een gynaecoloog van Antilliaanse vrouwen in de deelgemeente Feijenoord?1
Ja, ik ben op de hoogte van de door u aangehaalde krantenartikelen.
Denkt u dat achtergebleven kennis over risico’s tijdens de zwangerschap onder Antilliaanse vrouwen een rol speelt bij het grotere aantal complicaties rond zwangerschap en geboorte?
Er zijn tal van factoren die kunnen leiden tot complicaties tijdens de zwangerschap en geboorte. Een daarvan is het gebrek aan kennis over de voorwaarden voor een gezonde zwangerschap. Daarom vind ik het belangrijk dat voor alle mensen met een kinderwens eensluidende en betrouwbare informatie beschikbaar komt.
Groepen in achterstandssituaties, maar ook anderen weten vaak niet welke risico’s een rol spelen. De boodschap en de wijze waarop de informatie aangeboden wordt, moet in elk geval aansluiten bij de wijze waarop mensen met een kinderwens geïnformeerd willen worden en aangeboden worden in de lokale en culturele context van verschillende groepen burgers.
Mijn inzet richt zich op het landelijk ondersteunen van afstemming en samenwerking van alle partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn binnen de inhoudelijke kaders die het College Perinatale Zorg (zie vraag 10 zal gaan ontwikkelen. Dat heeft tot nu toe geresulteerd in concrete basisinformatie die breed gebruikt kan worden door bijvoorbeeld gemeenten en beroepsgroepen binnen en buiten de verloskundige zorg. Deze bouwstenen zijn ook gebruikt voor een basisfolder en voor het actualiseren van kiesbeter.nl. Dit jaar heb ik een vervolgopdracht gegeven om deze bouwstenen nog beter toegankelijk te maken voor mensen uit risicogroepen. Verder wordt dit jaar een toolkit kinderwens gemaakt met diverse kant- en klare producten op deelonderwerpen die professionals kunnen gebruiken. Hierbij wordt specifiek aandacht gegeven aan producten die zich lenen voor voorlichting aan het bereiken van mensen in achterstandssituaties.
In het kader van het ZonMw programma «zwangerschap en geboorte» zal in zowel grote steden als andere specifieke gebieden het kinderwensconsult worden onderzocht met name als het gaat om risicogroepen. Daarnaast gaat het Erasmus MC zorgexperimenten uitvoeren met de aanpak van babysterfte in zes Nederlandse gemeenten. Een van de zorgexperimenten betreft het experimenteren met programmatische preconceptiezorg aan risicogroepen via nieuwe methoden en instrumenten die in het Rotterdamse programma Klaar voor een Kindontwikkeld zijn.
In welke mate denkt u dat het onvoldoende op de hoogte zijn van de risico’s tijdens zwangerschap bijdraagt aan de hoge babysterfte in Nederland? In welke mate denkt u dat de babysterfte zou kunnen worden verminderd door er voor te zorgen dat vrouwen beter op de hoogte zijn van de invloed van leefstijl op een gezonde zwangerschap en bevalling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het feit dat veel vrouwen niet op de hoogte zijn van het belang van het slikken van foliumzuur vóór de zwangerschap? Bent u bereid opnieuw een landelijke voorlichtingscampagne over het belang van foliumzuur te starten? Zo nee, waarom niet?
Neen, ik ben niet van plan om een landelijke campagne te starten gericht op het slikken van foliumzuur. De inname van foliumzuur staat niet op zichzelf maar dient deel uit te maken van een brede leefstijloriëntatie gericht op een gezonde zwangerschap en geboorte. Veel meer kies ik ervoor om voorlichting over foliumzuur op te nemen in de brede context van voorlichting over gezond zwanger worden, en dan specifiek gericht op risicogroepen. Zie eveneens het antwoord op de vragen 2 en 3.
Erkent u het succes van het Aanvalsplan Perinatale Sterfte dat in Rotterdam is gestart? Vindt u het verantwoord, gezien het feit dat veel vrouwen niet op de hoogte zijn van risico’s tijdens zwangerschap, te wachten met actieve voorlichting in de rest van Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze gaat u dit vormgeven?
Ik vind het Aanvalsplan Perinatale Sterfte (Klaar voor een Kind) inderdaad een goed voorbeeld van een gedegen aanpak om de babysterfte terug te dringen. Dat is voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijzelf ook aanleiding geweest om de Rotterdamse aanpak breder in het land te implementeren. Dat zal geschieden via een pilot binnen een zestal gemeenten met een gevarieerde mix qua bevolkingssamenstelling en onderliggende problematiek. Binnen deze pilot zal specifiek aandacht worden besteed aan een effectieve aanpak van voorlichting via een kinderwensconsult. Dit laatste onderzoek wordt aangestuurd vanuit ZonMw. Ik vind dit onderzoek noodzakelijk omdat ik precies wil weten op welke manier en onder welke voorwaarden risicogroepen het best kunnen worden benaderd. Hier valt immers de meeste winst te behalen. De pilot start dit jaar en zal in 2013 eindigen. Dat betekent geenszins dat vrouwen in de tussenliggende periode geen voorlichting over een gezonde zwangerschap kunnen ontvangen. Zoals bij het antwoord op de vragen 2 en 3 aangegeven, is voldoende basisinformatie ontwikkeld of verkeert in ontwikkeling. Voorts geldt dat elke vrouw met een kinderwens nu al op grond van de Zorgverzekeringswet aanspraak heeft op een kinderwensconsult door de huisarts.
Deelt u de mening dat het niet verantwoord is, gezien de urgentie die algemeen wordt gevoeld ten aanzien van het terugdringen van babysterfte in Nederland, twee jaar te wachten op pilots in zes proefgemeenten ten aanzien van zorgexperimenten, zoals kinderwensconsult, risicoscreening en voorlichting, omdat algemeen bekend is dat leefstijlinterventies daadwerkelijk van invloed zijn op het verminderen van babysterfte?
Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 5 betekent de proefneming met verloskundige zorg geenszins dat vrouwen in de tussenliggende periode geen toegang hebben tot informatie en voorlichting over een gezonde zwangerschap. Voorts ben ik van mening dat niet alle vrouwen met een kinderwens in Nederland van overheidswege actief informatie behoeven te worden aangereikt. Veel vrouwen maken een bewuste en weloverwogen keuze om zwanger te willen worden en gaan gericht op zoek naar informatie over een passende leefstijl. Dat geldt niet voor de risicogroepen waarop de aangehaalde krantenartikelen doelen. Echter voor deze groepen heb ik niet de verwachting dat alleen het aanreiken van informatie voldoende is, via een kinderwensconsult of welke vorm dan ook. Het gaat primair om een mentaliteitsverandering, of zoals de geïnterviewde mevrouw Saadia Daouari zegt «Opvoeding is en blijft het belangrijkst». Om deze mentaliteitsverandering te bevorderen, heb ik inzicht, kennis en ervaring nodig inzake geschikte interventies. Vandaar dat ik aan ZonMw opdracht heb verleend voor een deelonderzoek naar kinderwensvoorlichting binnen de pilot, welke ik in het antwoord bij vraag 5 heb beschreven. Op grond van deze bevindingen kunnen specifieke en concrete maatregelen worden genomen om tot op heden slecht ontvankelijke doelgroepen te bereiken. Verder verwijs ik ook naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Op welke wijze wordt de voorlichting over gezond zwanger worden aan groepen in achterstandssituaties precies verbeterd? Welke concrete maatregelen worden daarvoor gebruikt? Kan per bevolkingsgroep precies worden aangegeven welke knelpunten zich voordoen in het benaderen van deze groepen en op welke wijze er wél voor wordt gezorgd dat deze specifieke groepen worden bereikt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u op de hoogte van het onderzoek naar de geringe mate waarin verloskundigen zwangeren wijzen op de invloed van alcohol op de zwangerschap?2 Wat is uw mening hierover?
Ik vind het van belang dat verloskundigen voldoende toegerust zijn om adequaat over alcoholgebruik te kunnen adviseren. Daarom is een interventiekaart ontwikkeld met behulp waarvan de verloskundige advies op maat kan geven. Op dit moment loopt er een pilot met deze kaart bij achttien verloskundepraktijken. Zodra de resultaten van deze pilot bekend zijn, zal worden bezien of de interventiekaart komend najaar kan worden aangeboden aan alle verloskundepraktijken.
Bent u het eens met de onderzoeker dat verloskundigen getraind dienen te worden om alcoholgebruik aan de orde te stellen? Deelt u de mening dat zo snel mogelijk gezorgd moet worden dat vrouwen op de hoogte zijn van het feit dat alcoholgebruik in de zwangerschap groeiachterstand en hersenbeschadiging tot gevolg kunnen hebben? Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat dit zo snel mogelijk gebeurt?
Zie antwoord vraag 8.
Kan precies worden aangegeven wat de stand van zaken is rond het College Perinatale Zorg (CPZ); wie zitten in dit college, welk werkplan en tijdspad hanteert het CPZ, op welke wijze wordt het gevoel van urgentie dat duidelijk naar voren kwam uit het rapport van de Stuurgroep Zwangerschap en geboorte nu zo snel mogelijk vertaald naar concreet beleid?
Op donderdag 16 juni 2011 is het College Perinatale Zorg officieel gestart. Het College bestaat uit alle voor de verloskundige zorg relevante beroepsverenigingen, brancheorganisaties, zorgverzekeraars en consumentenorganisaties. Het bestuur wordt gevormd uit een onafhankelijk voorzitter en leden die zijn voorgedragen vanuit de voornoemde organisaties. Het College is zich bewust van de urgentie om snel met concrete producten en maatregelen te komen. Daartoe gaat zij na de zomer aan de slag in een zevental commissies, waarin de volgende beleidsonderwerpen aan bod komen:
Positief leefstijlbeleid |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat mensen via maatschappelijke organisaties gestimuleerd moeten worden om gezonde keuzes te maken zoals in de nota gezondheidsbeleid staat? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten hoe dit strookt met het stoppen van de subsidiëring van STIVORO en de bezuiniging van 65% op voorlichting over schade door roken en meeroken?
Burgers zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor de leefstijlkeuzes die zij maken. De overheid heeft daarbij de verantwoordelijkheid te waarborgen dat goede, objectieve en toegankelijke informatie beschikbaar is, die mensen kunnen gebruiken bij het maken van die keuzes. Maatschappelijke organisaties voeren een belangrijk deel van de informatievoorziening uit.
Er worden nu twee instituten gesubsidieerd die werkzaam zijn op het terrein van verslavende middelen. Ik vind dit niet efficiënt. Ook wordt op deze manier onvoldoende gebruik gemaakt van de beschikbare kennis op het terrein van verslaving. In de nota «Gezondheid Dichtbij» heb ik aangegeven dat ik streef naar een bundeling van activiteiten op het gebied van leefstijl en naar een integrale aanpak. Daarom heb ik ervoor gekozen om de subsidierelatie met STIVORO per 2013 te beëindigen. Dat betekent niet dat ik geen geld meer beschikbaar stel voor tabaksontmoediging. Per 2013 zal ik tabaksontmoediging bundelen met preventie van alcohol en drugs, zodat er één kennisinstituut komt op het gebied van middelengebruik.
Kunt u aangeven in wiens belang het is zo snel en zo grondig het tabaksontmoedigingsbeleid af te breken?
Ik blijf de komende jaren werken aan tabaksontmoediging: o.a. de leeftijds-grenzen, de rookvrije werkplek, de rookvrije horeca en de handhaving hiervan en waarschuwingen op tabaksverpakkingen blijven van kracht. Ook blijf ik investeren in het beschikbaar stellen van betrouwbare informatie. Het beëindigen van de subsidierelatie met STIVORO betekent niet dat het tabaksontmoedigingsbeleid wordt afgebroken. Wel dat het onderdeel leefstijl binnen het tabaksontmoedigingsbeleid anders wordt vormgegeven. Er vindt weliswaar een bezuiniging plaats, maar het geld dat overblijft wordt slimmer ingezet door tabaksontmoedigingsbeleid te bundelen met expertise op het gebied van andere verslavingen. Ten aanzien van jeugd zal ik bovendien extra investeren in weerbaarheid en goede voorlichting, onder andere op scholen. Daarbinnen krijgt ook roken aandacht.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van professor Fong in RTL-nieuws1 dat het voorgestelde beleid onherroepelijk zal leiden tot meer ziekte en sterfte door roken? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten hoe u voorgestelde maatregelen als bezuiniging ziet en niet als kostenverhogend op de lange termijn?
Ja, ik ben op de hoogte van zijn uitspraken. De voorgestelde maatregelen zijn onderdeel van een noodzakelijke bezuiniging. Tabaksontmoediging blijft echter één van de speerpunten in het preventiebeleid. Ik kies daarbij wel voor een andere aanpak: niet voor bijvoorbeeld ongerichte, massamediale campagnes, maar wel voor goede voorlichting op scholen en door zorgprofessionals als huisartsen, verloskundigen en medisch-specialisten. Tabaksontmoediging moet ook vaker onderdeel worden van het lokale gezondheidsbeleid, in de wijk. Ondersteuning bij stoppen met roken blijft ook mogelijk: begeleiding van gemotiveerde stoppers door zorgverleners blijft verzekerde zorg. Alleen de kosten voor medicatie zullen mensen vanaf 2012 zelf moeten betalen. Die kosten zijn overigens snel «terugverdiend» door het stoppen met roken.
Kunt u aangeven hoe deze beleidsmaatregelen passen in het kader van uw verplichtingen aan het internationale Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) verdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie?
Nederland voldoet grotendeels aan de aanbevelingen die voortkomen uit het WHO-FCTC-verdrag. Zoals hierboven beschreven blijft goede voorlichting bestaan en verandert er niets t.a.v. bijvoorbeeld leeftijdsgrenzen en handhaving van rookverboden. Het is van belang dat de WHO aanbevelingen doet en dat op nationaal niveau eigen afwegingen worden gemaakt. Het Kabinet hecht eraan dat op nationaal politiek niveau uiteindelijk in overleg met het parlement besluiten worden genomen. Die beleidsvrijheid delegeren wij noch aan de EU noch aan de WHO.
Onrechtmatig gebruik van de wanbetalerregeling en absolute minima met een betalingsachterstand |
|
Hans Spekman (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid ten onrechte verzekerden als wanbetaler aanmeldt bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en de verzekerden zo de bestuursrechtelijke premie van 130% moeten betalen? Heeft u signalen dat andere zorgverzekeraars dit doen? Hoeveel mensen zijn in de afgelopen jaren aangemeld bij het CVZ? Om hoeveel verzekeraars cq verzekerden gaat het, in welke inkomensklassen?
Dit klopt niet. Zorg en Zekerheid hanteert het incassotraject dat is ingericht conform het landelijke «Protocol incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet.» Het hanteren van dit protocol is indertijd met de zorgverzekeraars afgesproken.
Het incassotraject bestaat uit een minnelijke fase en een gerechtelijke fase. In de minnelijke fase onderneemt Zorg en Zekerheid activiteiten die moeten voorkomen dat verzekerden worden overgedragen aan de incassopartner of aan het CVZ.
Bij het uitblijven van een betaling confronteert Zorg en Zekerheid een verzekerde gedurende deze eerste vier maanden met de achterstallige premie, onder andere door het sturen van herinneringen, aanmaningen en een telefonische benadering. Zorg en Zekerheid heeft mij gemeld dat in de klantcontacten, zowel in de minnelijke- als in de gerechtelijke fase, oog bestaat voor de situatie waarin een verzekerde terecht is gekomen. In overleg met de verzekerde wordt, zo geeft Zorg en Zekerheid aan, altijd getracht een passende betaalafspraak te maken. Indien een passende afspraak niet mogelijk is wordt de verzekerde verwezen naar een schuldhulpinstantie. Indien geen betaling plaatsvindt wordt de verzekerde na zes maanden bij CVZ aangemeld.
De Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) heeft aangegeven dat uit de voorgelegde geschillen (zie antwoord vraag 6) geen aanwijzingen zijn dat Zorg en Zekerheid een bepaald beleid voert als het gaat om het aanmelden van verzekerden voor de wanbetalersregeling. Ook bij andere verzekeraars heeft de SKGZ dit niet waargenomen. Ook het CVZ constateert dat Zorg en Zekerheid geen afwijkende procedures hanteert ten aanzien van het aanmelden van verzekerden voor de wanbetalersregeling.
SKGZ heeft aangegeven dat uit de geschillenpraktijk wel blijkt dat de bereidheid tot het treffen van een betalingsregeling verschilt. Sommige zorgverzekeraars gaan uit van een bepaalde termijn, – bijvoorbeeld één jaar – waarin de achterstand moet zijn ingelopen. Is dit niet haalbaar, dan komt geen regeling tot stand en volgt aanmelding.
Op 31 december 2010 waren er volgens opgave van het CVZ ruim 282 000 verzekerden in het wanbetalerstraject bij het CVZ aangemeld. Informatie over de inkomensklassen van wanbetalers wordt in november door het CBS geleverd. Op grond van de gegevens ultimo 2009 is het maandinkomen als volgt onderverdeeld: inkomen onbekend: 21%; < € 1300: 35%; € 1300–€ 2300: 22%; € 2300–€ 4600: 17%; >€ 4600: 5%.
In de periode september 2009 tot juni 2011 zijn er bijna 78 000 mensen als wanbetaler afgemeld bij het CVZ. Van deze groep van 78 000 afmeldingen zijn er 18 000 afmeldingen geweest waarbij naderhand de aanmelding volledig werd ingetrokken. Dit betreft veelal meldingen waarbij de verzekerde of zijn vertegenwoordiger eerst ná de aanmelding bij het CVZ aan de verzekeraar doorgeeft dat er sprake is van omstandigheden waaronder de melding niet hoeft plaats te vinden. Uit coulance wordt de melding dan door de verzekeraar meestal volledig ongedaan gemaakt. Onterechte aanmeldingen wegens het niet aanwezig zijn van een premieachterstand groter dan zes maanden, zijn bij het CVZ niet bekend.
Vindt u het juist dat iemand die niet in staat was op tijd zijn premie te voldoen, naast de achterstallige premie geconfronteerd wordt met extra kosten ten gevolge van de bestuurlijke boete cq ten gevolge van deurwaarderkosten waarover niets in de wet vermeld staat? Klopt het dat door opeenstapeling van de incassokosten en de bestuurlijke boete wanbetalers onder het sociale minimum terechtkomen? Waarom zijn incassokosten niet verrekend in de bestuursrechtelijke premie? Tot welk bedrag kunnen incassokosten oplopen?
De zorgverzekeraar is op grond van de wanbetalersregeling verplicht pogingen te doen om de opgebouwde premieachterstand te incasseren. Dit kan leiden tot overdracht van de vordering aan een incassobureau en eventueel een gerechtelijke procedure. Een verzekerde wordt gewaarschuwd dat niet-betalen van de zorgverzekeringspremie leidt tot extra kosten en rente. In een eventuele procedure kan betrokkene de rechter vragen om matiging.
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen het incassotraject dat de zorgverzekeraars zelf voeren vóór de periode van overdracht aan het CVZ en het bestuursrechtelijke premieregime. Incassokosten voor het innen van de nominale premie hebben alleen betrekking op de periode vóór overdracht aan het CVZ en kunnen niet verrekend worden met de te betalen premie in het bestuursrechtelijk premieregime.
De bevoegdheden van het CVZ zijn bij wet vastgelegd. Het CVZ int de bestuursrechtelijke premie (van 130% van de standaardpremie; de opslag van 30% is niet een boete) zoveel mogelijk door middel van bronheffing. Daaraan zijn voor de wanbetaler geen kosten verbonden. Als inning door CVZ niet lukt, vordert het CVZ via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de bestuursrechtelijke premie per incasso. Als volledige incasso door het CJIB niet lukt, geeft het CJIB de incasso in handen van een deurwaarder. In dat traject wordt de te vorderen hoofdsom verhoogd met de wettelijk vastgestelde kosten voor de ambtelijke werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder. Ik kan geen algemene indicatie geven van de hoogte van incassokosten. Het bedrag aan incassokosten is namelijk afhankelijk van de omvang van de betalingsachterstand.
De bescherming van mensen met lage inkomens wordt geboden door de ondergrens van de beslagvrije voet. Zie het antwoord bij vraag 4.
Hoe controleert het CVZ of de aanmelding van een wanbetaler door een zorgverzekeraar terecht is en de zorgverzekeraars aan hun wettelijke verplichtingen hebben voldaan? Wordt de verzekerde hierover ingelicht? Is er ruimte voor inspraak van de verzekerde?
De wet voorziet er in dat de zorgverzekeraar pas kan aanmelden als de vierdemaandsbrief is gestuurd (artikel 18b, eerste lid) en de vordering niet wordt betwist (artikel 18b, tweede lid). De verzekeraar dient dit bij de aanmelding te verklaren. Van alle stappen die verzekeraars in dit traject doen (tweede-, vierde- en zesdemaandsbrief) en de beslissingen van het CVZ, worden de verzekeringnemer of de verzekerde, geïnformeerd.
De wanbetaler die de juistheid van de constatering dat een achterstand van vier maandpremies of meer bestaat wil bestrijden, kan dit voorleggen aan de SKGZ of de burgerlijke rechter. Het reglement van de Geschillencommissie laat de mogelijkheid open dat ook tegen de zesdemaandsmededeling (dat iemand wordt aangemeld bij het CVZ) wordt opgekomen. Gaat het over de wijze van tenuitvoerlegging van de bestuursrechtelijke premieheffing (bronheffing of incasso), dan kan bezwaar worden gemaakt bij het CVZ.
Welke instantie controleert of mensen die de bestuurlijke boete van 130% opgelegd krijgen, in combinatie met andere financiële problemen, een besteedbaar inkomen onder het sociaal minimum overhouden? Wie controleert of de zogenaamde beslagvrije voet is bereikt? Ligt hier een rol voor de Belastingdienst?
De regering gaat er van uit dat iedereen in Nederland een vorm van inkomen heeft en in staat is de (bestuursrechtelijke) premie te betalen. Daarom is er voor het CVZ geen reden om een betalingsregeling aan te bieden. Het gaat immers om de opkomende premiebetalingen, die uit de lopende inkomsten zouden moeten worden kunnen betaald. Als na afmelding als wanbetaler nog een openstaande schuld aan bestuursrechtelijke premie bij het CVZ resteert, dan biedt het CVZ daarvoor een standaardbetalingsregeling aan. Als de burger daarom verzoekt, dan biedt het CVZ een individuele betalingsregeling aan.
De bescherming dat verzekerden niet onder het bestaansminimum geraken ligt in beginsel in de wet zelf besloten. De bronheffing op sociale uitkeringen wordt beperkt tot 100% (in plaats van 130%) zodat de verzekerde een voldoende besteedbaar inkomen overhoudt. De overige 30% wordt met behulp van een acceptgiro geïnd, aangezien er nog overige inkomens- of vermogensbestanddelen aanwezig kunnen zijn. Als betaling achterwege blijft, dan wordt de deurwaarder ingeschakeld.
De verzekerde wordt beschermd door de regels ten aanzien van de berekening van de beslagvrije voet, die zijn opgenomen in artikel 18 Zvw en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Beslaglegger en de gerechtsdeurwaarder zien erop toe dat de wettelijke norm van de beslagvrije voet voor deze specifieke schuldenaar gerespecteerd blijft. Ik zie hier geen rol voor de Belastingdienst.
Zijn de deurwaarder ten aanzien van de incassokosten en het CVZ ten aanzien van de bestuurlijke boete verplicht een betalingsregeling aan de verzekerde aan te bieden? Aan welke bedragen en termijnen moeten deze regelingen voldoen? Kan een verzekeraar of incassobureau aan sociale minima terugbetaling binnen 4 termijnen eisen? Wat is bij de vormgeving leidend: de specifieke situatie van de klant of de leveringsafspraak tussen het incassobureau en de zorgverzekeraar? In hoeverre is een deurwaarder vrij om meerdere malen een nieuw dossier aan te maken met daardoor nieuwe kosten voor de betaler?
Een verzekeraar is verplicht om de wanbetaler met twee maanden premieachterstand een betalingsregeling aan te bieden. In het landelijk Protocol incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet is opgenomen dat «de zorgverzekeraar de verzekeringnemer zal aanbieden de premieachterstand ter grootte van twee nominale maandpremies minimaal in vier termijnen te voldoen, waarbij een ondergrens geldt van € 25 en de premisse geldt dat vanaf dat moment de maandpremie geheel wordt voldaan.»
Zorgverzekeraars kunnen verder op elk moment in het traject afspraken maken over een betalingsregeling, ook als bestaande vorderingen door de zorgverzekeraar zijn overgedragen aan deurwaarder of incassobureau. Hoewel er dan geen verplichting is een betalingsregeling aan te bieden, heeft een zorgverzekeraar of diens incassobureau er belang bij dit te doen, omdat er dan in ieder geval iets binnen komt. Of een betalingsregeling wordt getroffen hangt mede af van de financiële mogelijkheden die de verzekerde heeft.
Het CVZ biedt voor de bestuursrechtelijke premie geen betalingsregeling aan. Zoals in het antwoord bij vraag 4 is vermeld, kan wel voor een resterende schuld aan bestuursrechtelijke premie, na afmelding uit het bestuursrechtelijke premieregime, een betalingsregeling worden getroffen.
Reeds bestaande achterstallige betalingen dienen door de gerechtsdeurwaarder te worden gebundeld in een incassotraject, zoals is bepaald in wetsvoorstel 32 418 dat op 12 april 2011 door de Tweede Kamer is aanvaard. Als sprake is van een nieuwe wanbetaling nadat een eerdere wanbetaling reeds een incassotraject is ingegaan, dan is de deurwaarder vrij om daar ook een nieuw dossier voor aan te maken. Dan gaat het om reële afzonderlijke werkzaamheden.
Hoeveel verzekerden zijn sinds invoering van de bestuurlijke boete voor wanbetalers een bezwaarprocedure bij de stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen en het CVZ begonnen en wat waren de uitkomsten?
De SKGZ heeft aangegeven dat naar de stand van 27 april 2011 480 zaken zijn voorgelegd aan de Geschillencommissie Zorgverzekeringen. Daarnaast zijn er enkele tientallen premiezaken waarin door de Ombudsman Zorgverzekeringen is bemiddeld. Zo de bemiddeling succesvol was, is het probleem opgelost. De zaken die door de Geschillencommissie zijn behandeld waren als volgt onderverdeeld:
Niet bevoegd/niet-ontvankelijk: 164
Heroverweging gevraagd: 119
Ingetrokken: 34
Bindend advies: 72
Bij het CVZ zijn in de periode tot 1 april 2011 2558 bezwaarschriften ontvangen, waarvan er op diezelfde datum 2351 waren afgewikkeld. In meer dan de helft van de zaken was het bezwaar niet ontvankelijk. In ongeveer 20% van de zaken kon het bezwaar op andere wijze worden afgewikkeld.
In circa 1% van de zaken is het bezwaar, gericht tegen de wijze van incasso van bestuursrechtelijke premie, gegrond verklaard.
Klopt het dat verzekerden die in de wanbetalerregeling van het CVZ terecht zijn gekomen niet kunnen overstappen naar een nieuwe verzekeraar en dat hun aanvullende verzekeringen geschrapt worden? Kan een wanbetaler zich, nadat de bestuurlijke boetes zijn betaald, weer aanvullend verzekeren bij de verzekeraar of mag hij/zij geweerd worden?
Een verzekeraar is niet verplicht een zorgverzekering te sluiten als iemand al een zorgverzekering heeft. Dit is geregeld in artikel 3, vierde lid van de Zorgverzekeringswet. Daarnaast kan een verzekerde met een premieachterstand (van een of meerdere maanden) zijn zorgverzekering niet opzeggen. Op deze manier wordt «hoppen» tegengegaan en wordt de wanbetaler beschermd tegen extra verzekeringslasten. Veelal zullen verzekeraars de aanvullende verzekering royeren. Betrokkene kan dan proberen ergens anders een aanvullende ziektekostenverzekering te sluiten. Of men door de nieuwe verzekeraar -dan wel de oude na royement- wordt geaccepteerd, hangt af van het acceptatiebeleid voor de aanvullende verzekering en de gezondheid van de aspirant-verzekerde. In het kader van het acceptatiebeleid is voorstelbaar dat ook wordt gekeken naar de betalingsmoraal. Voor de aanvullende producten bestaat geen acceptatieplicht, dus weigering is mogelijk.
Een wanbetaler kan pas uit het bestuursrechtelijke premieregime worden afgemeld als alle premieachterstand, rente en kosten aan de zorgverzekeraar zijn voldaan, er een stabilisatieovereenkomst is aangegaan en/of er een schuldregeling is getroffen.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Jaarverslag 2010 de Ombudsman stelt dat het CVZ onterecht ingevorderde bedragen pas na vijftien weken aan de ten onrechte aangemelde wanbetalers terugbetaalt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het CVZ deze bedragen binnen een termijn van vier weken terugbetaalt, zoals de Ombudsman aanbeveelt? Gaat het CVZ van zorgverzekeraars een verklaring eisen waaruit blijkt dat zij hun verplichtingen zijn nagekomen bij het aanmelden van de wanbetaler?
Voor het CVZ is het niet mogelijk om terugbetaling van onterecht ingehouden bestuursrechtelijke premie binnen vier weken uit te voeren. Een zorgvuldige uitvoering van aan- en afmeldingen en de daarbij behorende financiële afwikkeling leidt ertoe dat dit niet binnen de aanbevolen termijn van vier weken haalbaar is. Het pijnpunt wordt weggenomen omdat in voorkomende gevallen een terugbetaling «handmatig» kan worden uitgevoerd wanneer een burger daarom verzoekt. Zoals ik ook in mijn brief van 21 juni 2011 (kenmerk: 2011Z10368/2011D30035) aan uw Kamer heb geschreven, onderschrijf ik deze werkwijze.
Wat betreft de verklaring die verzekeraars moeten afgeven bij de aanmelding, heeft het CVZ inmiddels stappen gezet om deze verklaring in te bedden in het geautomatiseerde proces.
De juridische procedure van asbestslachtoffers |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe vaak wordt een beroep gedaan op de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling)? Hoe vaak wordt een beroep gedaan op de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van asbest (TNS-regeling)?
In 2010 werden 347 TAS-tegemoetkomingen en 102 TNS-tegemoetkomingen uitgekeerd en 59 aanvragen TAS/TNS afgewezen. In totaal zijn er in 2010 dus 508 aanvragen ingediend (uit: Jaarverslag Buitengewoon SVB, 8 april 2011).1
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat asbestslachtoffers tegelijkertijd een beroep doen op zowel de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling) als de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van asbest (TNS-regeling)?
Het aanvraagproces voor TAS en TNS is gecombineerd. De aanvraag kan resulteren in drie soorten beschikkingen: toekenning van een TAS-vergoeding (347 in 2010), toekenning van een TNS-vergoeding (102 in 2010) of afwijzing zowel TAS als TNS (59 in 2010) .1 In 2010 waren er 12 bezwaarzaken en 0 beroepszaken TAS/TNS.2
Kent u de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2011?1 Is volgens u de consequentie van deze uitspraak dat voortaan twee verschillende procedures moeten worden gevolgd voor enerzijds de loondienstgerelateerde asbestslachtoffers en anderzijds de niet-loondienstgerelateerde asbestslachtoffers, omdat men bij de TAS-regeling na de bezwaarfase bij de bestuursrechter terecht komt en men bij de TNS-regeling voor beroep rechtstreeks naar de Raad van State moet? Kunt u uw antwoord en het verschil in deze procedures toelichten?
De consequentie dat de beroepsinstantie verschillend is voor de TAS-regeling en de TNS-regeling vloeit voort uit de wetgeving die de basis is voor deze regelingen. Voor besluiten die hun basis vinden in de Wet milieubeheer (waaronder de TNS) is de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State als beroepsinstantie aangewezen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Voor besluiten die hun basis vinden in de Kaderwet SZW-subsidies (waaronder de TAS) is de Rechtbank de aangewezen beroepsinstantie.
Waarom is het nodig om voor twee identieke regelingen, die via de Sociale Verzekeringsbank lopen, twee verschillende rechtsgangen te hanteren? Deelt u mijn mening dat het efficiënter en kostenbesparend zou zijn om voor beide regelingen voor een financiële tegemoetkoming voor asbestslachtoffers zoveel mogelijk dezelfde procedure te hanteren? Zo niet, waarom niet?
De regelingen zijn niet identiek, maar complementair. Juist vanwege de belangen van de slachtoffers zijn de regelingen inhoudelijk geheel op elkaar afgestemd.
Voor situaties waarbij de blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in loondienst dient de TAS-regeling van SZW.
In de TNS-regeling van I&M is uitdrukkelijk bepaald dat men alleen een tegemoetkoming kan krijgen indien men niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de TAS. Het probleem van de twee verschillende rechtsgangen doet zich alleen voor indien op beide aanvragen een afwijzende beschikking wordt gegeven.
De ziekte van de aanvrager noopt ertoe dat er snel duidelijkheid komt of men in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van één van genoemde regelingen. Vandaar dat er in de praktijk tegelijkertijd voor beide regelingen een aanvraag wordt ingediend. Deze praktijk brengt mee dat na de bezwaarprocedure twee verschillende beroepsinstanties zijn aangewezen indien op beide aanvragen een afwijzende beschikking wordt gegeven. Dit is inherent aan de verschillende wettelijke grondslagen voor beide regelingen.
Ik deel de mening dat één rechtsgang voor beide regelingen efficiënter en kostenbesparender zou zijn. Het uitgangspunt van beide regelingen dat de regelingen complementair aan elkaar zijn zodat een asbestslachtoffer hooguit voor één van beide regelingen in aanmerking komt, maakt het van belang dat het indienen van een aanvraag van een tegemoetkoming voor slachtoffers zo min mogelijk belastend is. Ik zal daarom laten onderzoeken of er voorafgaand aan de indiening van de aanvraag verbeteringen mogelijk zijn waarmee de kans verkleind wordt dat er afwijzende beschikkingen worden gegeven op beide ingediende aanvragen. Indien blijkt dat deze maatregelen in de uitvoeringspraktijk het probleem van de dubbele rechtsgang niet oplossen, zal ik in overleg met de collega’s van V&J en SZW bekijken of aanpassing van de regelgeving nodig is om dit probleem op te lossen.
Hoe gaat u voorkomen dat deze verschillen in procedures voor asbestslachtoffers een aanzienlijke verzwaring van de juridische lijdensweg opleveren, nu het voor kan komen dat het slachtoffer bij afwijzing van een gecombineerde aanvraag twee verschillende juridische procedures moet doorlopen, bij twee verschillende rechters, en twee keer griffierecht moet betalen? Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de belangen van asbestslachtoffers en deze procedures te vereenvoudigen? Bent u bereid zo nodig de wet hiertoe te wijzigen?
De dubbele rechtsgang die voortvloeit uit de wetgeving die de basis is voor de beide regelingen kan inderdaad belastend zijn voor de indieners. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u eveneens bereid om de termijn voor de aanvraag te verruimen, mede met het oog op het zeer progressieve ziekteverloop van mesothelioom, zodat nabestaanden meer tijd krijgen voor verwerking en rouw en vervolgens tot enkele maanden na het overlijden van het slachtoffer alsnog een aanvraag in kunnen dienen? Zo niet, waarom niet?
De TNS-regeling is bedoeld als financiële tegemoetkoming voor de slachtoffers. Alleen het slachtoffer zelf kan derhalve een verzoek om schadevergoeding indienen. Verruiming van de indieningstermijn is om die reden niet aan de orde.
Het infanteriegevechtsvoertuig CV-90 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de bijdrage van het RTL nieuws over de problemen met het infanteriegevechtsvoertuig CV-90?1
Ja.
Is het waar dat, vanwege ontwerpfouten en snel versleten onderdelen, de CV-90’s snel defect raken? Zo ja, kunt u deze problemen verklaren? Deelt u de conclusie van het RTL nieuws dat de voertuigen «rammelen aan alle kanten»?
De ervaringen met de CV-90 zijn overwegend positief. Daarbij moeten twee kanttekeningen worden geplaatst. In de eerste plaats hebben zich bij een aantal voertuigen problemen voorgedaan die niet kunnen worden beschouwd als normale slijtage. Dit is overigens bij nieuw ontwikkeld materieel niet ongebruikelijk. Problemen die het gevolg zijn van ontwerp- of fabricagefouten worden verholpen door de leverancier en de reeds geleverde voertuigen worden gemodificeerd. Het aantal problemen met de CV-90 is tot nu toe te overzien en Defensie heeft een onverminderd vertrouwen in dit voertuig. In de tweede plaats wordt de inzetbaarheid van de CV-90 negatief beïnvloed door een tekort aan reservedelen. In het antwoord op de vragen 3 en 4 wordt hier nader op ingegaan.
Is het waar dat de inzetbaarheid van de CV-90 minder is dan de beoogde 70%, waardoor de CV-90 minder inzetbaar is en er minder mee geoefend kan worden? Is het voorts waar dat de inzetbaarheid zelfs onder de 50% ligt? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het oefenprogramma met en de inzetbaarheid van de CV-90?
In de afgelopen periode kampte Defensie met financiële tekorten voor de logistieke ondersteuning. Sommige reservedelen waren daardoor niet tijdig beschikbaar en dit resulteerde in een te lage inzetbaarheid van de CV-90. Het percentage volledig inzetbare CV-90’s ligt momenteel onder de 50 procent, terwijl dat zeker 70 procent zou moeten zijn. Een voertuig met een klein defect is weliswaar niet volledig inzetbaar, maar kan toch voor opleidingen en oefeningen bruikbaar zijn. Een defect aan het kanon, bijvoorbeeld, is geen beletsel voor oefeningen waarbij niet wordt geschoten.
Als gevolg van de lagere inzetbaarheid moeten goede voertuigen veelvuldig worden uitgeleend aan bijvoorbeeld opleidingscentra om initiële opleidingen volledig te kunnen uitvoeren. Indien een uitgeleend voertuig uitvalt, moet de operationele eenheid in de meeste gevallen ook weer een vervanger leveren. Dit heeft tot gevolg dat oefenprogramma’s niet altijd volledig kunnen worden uitgevoerd.
Vanaf begin 2012 zal de beschikbaarheid van reservedelen verbeteren. De verwachting is dat daarmee de inzetbaarheid van de voertuigen weer boven de beoogde 70 procent komt.
Kunt u exact uiteenzetten hoeveel CV-90’s er op dit moment niet inzetbaar zijn en niet kunnen worden ingezet? Wanneer verwacht u dat zij weer inzetbaar zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat voor gevolgen de problemen met de CV-90 hebben voor het onderhoud van het voertuig, inclusief de eventuele extra kosten die Defensie maakt? Kunt u uiteenzetten of deze gevolgen merkbaar zijn bij het onderhoud dat Defensie of het bedrijfsleven uitvoert aan de CV-90?
Het herstel van schade en de extra kosten door ontwerp- en fabricagefouten, ook als deze zich na enige tijd voordoen, vallen onder de garantie en zijn voor rekening van de fabrikant. Dit heeft geen gevolgen voor het onderhoud. Door het tekort aan reservedelen is er wel een achterstand in het onderhoud ontstaan die later moet worden weggewerkt.
Zijn de ontwerpfouten en problemen met de snelle slijtage van onderdelen verholpen bij de instroom van de overige CV-90 infanteriegevechtsvoertuigen die Defensie de aankomende jaren binnenkrijgt? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
In de tweede helft van dit jaar worden de laatste CV-90’s geleverd aan Defensie en in 2012 zullen alle voertuigen zijn gemodificeerd.
Verwacht u dat de inzetbaarheid van de CV-90 wordt verhoogd zodra deze door het bedrijfsleven worden onderhouden, net zoals eerder is gebleken met het onderhoud van de Bushmaster in Afghanistan? Zo ja, bent u bereid het onderhoud van de CV-90 zo spoedig mogelijk uit te besteden op basis van een instandhoudingscontract? Zo nee, waarom niet?
De problemen met de CV-90 worden voornamelijk veroorzaakt door een tekort aan reservedelen. De uitbesteding van het onderhoud van de CV-90 of delen daarvan zal niet op korte termijn tot een betere inzetbaarheid leiden omdat ook de industrie niet over deze reservedelen beschikt. Inmiddels is een groot aantal reservedelen besteld waarvan de levering begin 2012 aanvangt.
Zoals onder meer uiteengezet in de brief van 16 juni jl. (Kamerstuk 32 710 X, nr. 6) onderzoekt Defensie de mogelijkheden voor uitbesteding van de instandhouding van de CV-90. Over de uitkomsten hiervan zult u later worden geïnformeerd.
Bent u bereid de schade en extra kosten die zijn gemaakt door de ontwerpfouten en slechte onderdelen te verhalen op de fabrikant van de CV-90? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De zwarte lijst met illegale kansspelaanbieders voor banken |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met de zwarte lijst van illegale kansspelaanbieders en het faciliteren van illegale spelen door Nederlandse banken? Houden de banken zich aan de afspraken? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse banken illegale kansspelen op internet blijven faciliteren?
Bij brief van 7 april 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst met aanbieders van illegale kansspelen via internet gestuurd, met het verzoek deze lijst onder haar leden te verspreiden. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Rik Janssen (SP) heb aangegeven, twijfelde de NVB echter aan de legitimiteit van de zwarte lijst. De NVB heeft de lijst dan ook niet naar haar leden doorgeleid. Nadat ambtenaren van mijn ministerie verschillende malen overleg hebben gevoerd met vertegenwoordigers van de NVB en een protocol voor de werking van het zwarte lijst is aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens, is deze twijfel over de legitimiteit echter weggenomen.
In maart 2011 heeft de NVB laten weten de zwarte lijst conform afspraak aan haar leden te willen sturen. Daarbij kan echter geen gebruik worden gemaakt van de vorig jaar aan de NVB gestuurde versie van de zwarte lijst, omdat de lijst inmiddels, mede door het intensieve overleg, is verouderd en niet meer in alle opzichten voldoet aan de eisen van het protocol. Dat klemt temeer nu de markt voor kansspelen via internet zeer veranderlijk is. Zo blijken diverse aanbieders die eerder op de lijst stonden hun activiteiten (in Nederland) inmiddels gestaakt te hebben, terwijl nieuwe aanbieders die hier actief zijn nog niet op de lijst staan. Ik hecht eraan bij de invoering van de zwarte lijst, mede omdat de mogelijke consequenties voor degenen die op de lijst worden geplaatst groot zijn, zeer zorgvuldig te werk te gaan. Daarom wordt op mijn departement thans een nieuwe en actuele zwarte lijst opgesteld. Ik verwacht dat deze in het najaar gereed is. Openbaarmaking van de lijst acht ik ongewenst, aangezien deze gevoelige informatie bevat. Wel ben ik desgewenst bereid de lijst te zijner tijd vertrouwelijk aan de Kamer ter inzage te geven.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over het kansspelbeleid en vooral de passage over het faciliteren van illegale kansspelen op internet?1
Ja.
Wanneer precies heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) van de toenmalige minister van Justitie een zwarte lijst ontvangen met daarop de illegale aanbieders van kansspelen via internet? Bent u bereid de Kamer inzage te geven in deze zwarte lijst alsmede de briefwisseling daarbij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de NVB deze lijst inmiddels verspreid onder haar leden, zoals door u afgesproken met de NVB en toegezegd aan de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment precies?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de NVB laat weten de zwarte lijst nooit van het ministerie te hebben ontvangen?2 Is de NVB abuis of heeft u zich niet aan de afspraken gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVB heeft inmiddels bevestigd dat zij de zwarte lijst vorig jaar heeft ontvangen en heeft mij laten weten dat sprake was van een communicatiestoornis. Zoals aangegeven, is de lijst wel ontvangen maar niet verspreid onder de individuele banken.
Als het zo is dat de NVB de zwarte lijst nooit heeft ontvangen, bent u dan bereid die zwarte lijst per omgaande alsnog te verstrekken en er op aan te dringen dat de NVB die lijst eveneens per omgaande onder de Nederlandse banken verspreid zodat de handhaving van illegale kansspelen op internet geen verdere vertraging oploopt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u van plan om de NVB en de individuele banken op te dragen dan wel te verplichten om deze zwarte lijst ook te hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten? «Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt.»
Aangezien de NVB zich zoals afgesproken bereid heeft verklaard mee te werken aan het verspreiden van de zwarte lijst aan haar leden, ben ik dat vooralsnog niet van plan.
«Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt.»
Een proactieve informatie en communicatiestrategie van de EU op het terrein van arbeidsmigratie |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Europese Commissie «Annual Report on Immigration and Asylum (2010)»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor hun beleid ten aanzien van arbeidsmigratie vanuit derde landen?
Ja. Op basis van artikel 79–52 van het EG-Verdrag mogen lidstaten zelf bepalen hoeveel arbeidsmigranten zij uit derde landen toelaten.
Deelt u de mening dat migratie geen doel op zich is?
Ja, migratie is geen doel op zich. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat arbeidsmigratie vanuit derde landen niet gepromoot moet worden, maar dat eerst gekeken moet worden naar eigen arbeidspotentieel, vervolgens naar andere EU-burgers en ten slotte pas naar derdelanders?
Ja. Aan de vraag naar arbeid moet in eerste instantie worden voldaan door de arbeidsreserve die nu al in Nederland aanwezig is. Op dit moment ontvangen ongeveer een half miljoen mensen een uitkering, hoewel zij wel kunnen werken. Pas als er vacatures zijn die niet vervuld kunnen worden door dit binnenlands aanbod en evenmin door arbeidskrachten uit de overige landen van de EU (nu nog met uitzondering van Bulgarije en Roemenië), is er plaats voor werknemers van buiten de EU.
Deelt u de mening dat Nederland geen behoefte heeft aan een proactieve informatie en communicatiestrategie die bijdraagt aan een maximale positieve perceptie over arbeidsmigratie?
Ik ben niet voor een informatie- en communicatiestrategie met als doel arbeidsmigratie uit derde landen te promoten. Zoals gezegd zijn er op dit moment in Nederland ongeveer een half miljoen mensen met een uitkering. Vervolgens is er voldoende aanbod uit andere EU-landen. Ook dit is prioritair arbeidsaanbod, dat op grond van de Wet arbeid vreemdelingen voorrang heeft op aanbod van buiten de EU.
Vindt u dat het schetsen van een positief beeld over arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie een taak is voor de Europese Commissie?
Gelet op de hoge werkloosheid in de EU op dit moment, vind ik dat het toelatingsbeleid restrictief dient te zijn. Ook al zullen er in de toekomst vanwege demografische ontwikkelingen mogelijk kraptes ontstaan op de arbeidsmarkt, is de primaire doelstelling van dit moment de huidige werkloosheid in de EU terug te dringen. Dit heb ik ook in reactie op de mededeling over immigratie en asiel in 2010 aan de Europese Commissie laten weten. Dit laat onverlet een meer open houding van de EU wanneer het gaat om hooggekwalificeerde arbeidsmigratie c.q. kennismigratie, omdat zij een positieve bijdrage leveren aan het innovatie- en groeipotentieel van de economie van de EU en de lidstaten. Wat betreft dit aspect kan de EC een rol spelen.
Bent u bereid hiertegen protest aan te tekenen bij de Europese Commissie en u er sterk voor te maken dat hier geen Europees geld voor beschikbaar wordt gesteld?
Ja, in mijn contacten met de Europese Commissie zal ik wijzen op de onwenselijkheid van een proactieve informatie- en communicatiestrategie door de Europese commissie met de inzet van Europees geld. Zoals gezegd zie ik alleen een mogelijke rol voor de EC als het gaat om hooggekwalificeerde c.q. kennismigratie.
Een homoseksuele asielzoekers op grond van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de afwijzing van een homoseksuele asielzoeker op grond van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen?1
Ja.
Volgt uit uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen, dat het geheel aan verklaringen van de betrokken vreemdeling niet geloofwaardig is bevonden, dat u tevens niet geloofwaardig acht dat de asielzoeker homoseksueel is?
Zoals reeds eerder vermeld, acht ik het in beginsel onwenselijk informatie te verstrekken over individuele gevallen. Daarbij geldt in dit geval dat de vreemdeling aan wie gerefereerd wordt, in beroep is gegaan tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag. Dit noodzaakt mij tot terughoudendheid bij het verstrekken van informatie, zolang de rechter zich nog niet heeft uitgesproken. Onder verwijzing naar de vorige antwoorden, meld ik u nogmaals dat het geheel aan verklaringen van de betrokken vreemdeling door de IND niet geloofwaardig is bevonden.
Elke asielaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij de asielzoeker ligt en dat het aan de vreemdeling is om zijn verklaringen aannemelijk te maken, ook betreffende zijn gestelde seksuele geaardheid. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van andere informatie over de vreemdeling in het dossier. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid vindt plaats overeenkomstig de algemene uitgangspunten die gelden bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas zoals beschreven in de Vreemdelingencirculaire. Daarbij is het mogelijk dat de IND het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker niet gelooft, maar zijn homoseksualiteit op zichzelf wel.
Waarom heeft u vraag 4 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Is de ongeloofwaardigheid van een asielrelaas een contra-indicatie zoals bedoeld in uw asielbeleid om homoseksuele asielzoekers uit Iran een verblijfsvergunning te verlenen, tenzij er contra-indicaties zijn?
Vragen 4 en 5 van de vorige kamervragen zijn gezamenlijk met vragen 3 en 6 beantwoord. Zoals is opgemerkt in antwoord op vragen 2, 5 en 8 is het mogelijk dat het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker ongeloofwaardig is, maar dat de homoseksuele geaardheid wel geloofwaardig is. In dat geval komt een Iraanse homoseksuele asielzoeker, behoudens contra-indicaties zoals bijvoorbeeld openbare orde, in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
In aanvulling op dit eerdere antwoord wil ik opmerken dat in het vreemdelingenbeleid geen uitputtende lijst gegeven wordt van contra-indicaties. In de Vreemdelingencirculaire worden contra-indicaties beschreven, zoals in C4/2.5 Vc en in C4/3.11 Vc. Voorbeelden hiervan zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid; dat de vreemdeling zich onttrokken heeft aan toezicht; dat er ernstige twijfels bestaan aan de identiteit van de vreemdeling en het verstrekken van onjuiste gegevens teneinde te bewerkstelligen in een gunstiger positie te komen verkeren dan waarin hij zonder deze gegevens zou verkeren.
Waarom heeft u vraag 5 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Deelt u de mening dat deze contra-indicaties beperkt zouden moeten blijven tot aspecten van openbare orde en veiligheid en fraude? Kunt u bij dit antwoord in aanmerking nemen dat de situatie voor homoseksuelen in Iran verschrikkelijk is en dat zij die daar openlijk voor uit komen voor hun leven hebben te vrezen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u vraag 6 van bovengenoemde schriftelijke vragen niet beantwoord? Is de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten aanzien van deze asielzoeker uit Iran overtuigd dat hij zijn homoseksualiteit heeft verzonnen? Klopt het dat zijn homoseksualiteit voornamelijk niet is geloofd omdat er een aantal andere aspecten van zijn asielrelaas niet wordt geloofd? Kunt u deze antwoorden toelichten? Bent u bereid, indien u deze vraag vanwege het individuele karakter niet openbaar kunt beantwoorden, dit in vertrouwelijkheid te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er, naast het door u in de beantwoording van bovengenoemde schriftelijke vragen genoemde beleid en de door u vermelde werkinstructie, andere instructies (of anderssoortige aanwijzingen) voor de beslismedewerkers van de IND waarin staat aangegeven hoe de geloofwaardigheid van asielrelazen moet worden beoordeeld? Wanneer zijn deze instructies voor het laatst aangepast? Bent u bereid deze instructies openbaar te maken? Bevatten deze instructies ook kwantitatieve doelstellingen?
Nee, dat is niet het geval. Reeds in de eerdere beantwoording is vermeld dat op 20 december 2010 de instructie «Beslissystematiek: beoordeling geloofwaardigheid en zwaarwegendheid» is verschenen. Sindsdien zijn er geen andere instructies of andersoortige aanwijzingen verschenen voor de beslismedewerkers van de IND. Genoemde instructie is openbaar en bevat geen kwantitatieve doelstelling.
Deelt u de mening, mede gezien uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker doorslaggevend is voor de vraag of een asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, maar ook vanwege fraudebestrijding, dat het wenselijk is dat deze gegevens worden geregistreerd? Bent u bereid daartoe over te gaan? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Reeds nu wordt de omstandigheid dat de verklaringen van een asielzoeker (deels) ongeloofwaardig worden bevonden geregistreerd in het individuele dossier van de vreemdeling. Dit vormt in die gevallen ook onderdeel van de beschikking die eveneens deel uitmaakt van het departementale dossier.
Deze registratie in het individuele dossier is echter niet zodanig dat het ook mogelijk is om voor grotere groepen asielzoekers geautomatiseerd hierover gegevens te genereren. Dit zou alleen kunnen als deze registratie zou zijn terug te brengen tot een eenvoudig «ja» of «nee» (of «deels») en als er steeds een directe relatie zou bestaan tussen de geloofwaardigheid en de beslissing op de asielaanvraag. Dit is niet het geval. Immers, niet in alle zaken waarin tot een afwijzing van de aanvraag wordt gekomen, heeft altijd een beoordeling van de geloofwaardigheid van alle aspecten plaatsgevonden. Dit is het meest duidelijk in afwijzingen van asielverzoeken op basis van een zogenoemde Dublin-claim, waarbij inhoudelijke toetsing van het asielrelaas in het geheel niet plaatsvindt. Daartegenover staat dat het in voorkomende gevallen evenmin is uitgesloten dat een asielverzoek wordt ingewilligd als een deel van het relaas niet geloofwaardig is geacht, maar uit het geloofwaardig bevonden deel van de verklaringen onomstotelijk een gegronde vrees voor vervolging of schending van artikel 3 EVRM volgt.
Wat dient een homoseksuele man of lesbische vrouw in zijn algemeenheid te doen om zijn of haar seksuele geaardheid aannemelijk te maken? Wat is uw antwoord op die vraag indien het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden? Is de situatie mogelijk dat de IND het asielrelaas van een homoseksuele asielzoeker niet gelooft, maar zijn homoseksualiteit op zichzelf wel?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de website van DUO onveilig is |
|
Boris van der Ham (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er voor de tweede keer in een half jaar een lek zit in de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?1
Ik betreur dat er voor de tweede keer een incident op de website van DUO heeft plaatsgevonden. Gebruikers van deze site moeten kunnen rekenen op betrouwbare en beveiligde informatie.
Hoe kan het dat de website van DUO niet bestand blijkt tegen hackers, ondanks dat u eerder aangaf opdracht te hebben gegeven «een externe audit uit te voeren» die tot aanbevelingen kon leiden «om dit soort problemen te voorkomen»?2
Deze website van DUO wordt diverse malen per maand aangevallen door hackers. De site is beveiligd met een systeem dat hack-pogingen registreert en signaleert en (wijzigingen van) systemen worden getest op veiligheid. Het incident van 7 juni jl. betreft een actie van een hacker die de veiligheid van de DUO-site heeft getest door een eigen pagina op de site te plaatsen. Dit had niet mogen gebeuren. Het bewuste lek is per omgaande gerepareerd. DUO heeft vervolgens al haar websites gecontroleerd op mogelijke beveiligingslekken en waar nodig maatregelen getroffen.
De huidige hack-aanval op de site van DUO verschilt van het incident van 5 november vorig jaar. Toen was er sprake van een interne fout in de webapplicatie «Mijn DUO», waardoor vijf studenten per ongeluk de gegevens van een ander hebben kunnen inzien. De externe audit op dit eerdere incident is in de eerste maanden van 2011 uitgevoerd door PWC. De aanbevelingen uit deze audit zijn door DUO overgenomen.
Hoe verhoudt dit voorval zich tot uw toezegging om studenten «een betrouwbaar systeem te kunnen bieden»?3
Het systeem waarmee studenten transacties doen met DUO is betrouwbaar. DUO doet er alles aan om te zorgen dat de informatiebeveiliging zodanig is ingericht dat er geen derden via de site bij de gegevens kunnen komen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze problemen zich in de toekomst niet nogmaals voordoen?
De aanbevelingen uit de audit, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, hebben DUO hierbij geholpen. Dit betekent dat DUO investeert in preventie om de kans op incidenten te minimaliseren en op het versterken van het vermogen tot incidenten snel en gestructureerd af te handelen en de gevolgschade te beheersen.
Hierbij zal altijd sprake zijn van een afweging van kosten en capaciteit tegen risico’s. Het ontstaan van incidenten kan niet voor 100 procent worden voorkomen, zoals ook recente voorbeelden in andere sectoren illustreren (Nintendo, Sony, de RABO-bank en de CIA).
Ten slotte heeft DUO aangifte gedaan omdat het hacken van een site strafbaar is.
Zijn er andere overheidswebsites die evenzeer kwetsbaar zijn? Waar blijkt dit uit?
Mij is niet bekend of ook andere overheidsorganisaties last hebben gehad van dergelijke hack incidenten. De medeoverheden hebben ten aanzien van informatiebeveiliging hun eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft de interne, ketenonafhankelijke, bedrijfsvoering.
Op welke wijze wordt het toegezegde onderzoek naar dit lek vormgegeven? Worden daarbij externe experts ingeschakeld?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij het onderzoek naar de hack-aanval van 7 juni jl. en bij het treffen van herstelmaatregelen zijn interne en externe experts ingeschakeld.
Het artikel 'Notaris wordt vrije beroepsbeoefenaar' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Notaris wordt vrije beroepsoefenaar»1 en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europees Unie van 24 mei 2011?2
Ja, het betreft uitspraak in de zaken tegen België, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk, Duitsland en Griekenland. Het Hof heeft nog geen uitspraak gedaan in eenzelfde zaak tegen Nederland.
Klop het dat als gevolg van hier bedoelde uitspraak notarissen in een aantal EU-lidstaten niet langer de nationaliteit moeten hebben van de lidstaat waarin zij werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, door het Hof is in voornoemde zaken bepaald dat het vereiste van nationaliteit van het land waarin men werkzaam is als notaris in strijd is met het beginsel van vrijheid van vestiging (artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie VwEU). Ten aanzien van de mogelijkheid om een uitzondering te maken op het beginsel van vrije vestiging voor het uitoefenen van openbaar gezag op grond van artikel 51 VwEU concludeert het Hof dat de werkzaamheden van de notaris in de betrokken landen niet kan worden beschouwd als rechtstreekse en specifieke deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag.
Welke opleiding- en nationaliteiteisen worden nu gesteld aan notarissen die zich willen vestigen in Nederland, maar een opleiding hebben genoten in ander EU-lidstaat?
Artikel 6 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt dat het bezit van de Nederlandse nationaliteit en een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties vereist is. Voorts is een stage als bedoeld in artikel 31 van de Wna vereist, een met goed gevolg afgelegd examen als bedoeld in artikel 33 van de Wna, het bezit van een ondernemingsplan dat voldoet aan de eisen van artikel 7, eerste lid, van de Wna, een verklaring omtrent het gedrag, een verklaring van de kamers van toezicht, en moet betrokkene tenminste 3 jaren werkzaam zijn geweest in het notariaat in het Koninkrijk onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer.
Bent u het met de auteurs van het artikel eens dat het stellen van een vestigingseis voor het ambt van de notaris op basis van het arrest niet meer mogelijk is? Zo ja, waarom. Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft in voornoemde zaken geoordeeld dat het stellen van een nationaliteitsvereiste op grond van de uitspraak van het Hof in strijd is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In de uitspraak van het Hof wordt echter benadrukt dat notariële werkzaamheden doelen van algemeen belang nastreven, zoals het waarborgen van de rechtmatigheid en rechtszekerheid. Een dwingende reden van algemeen belang vormt een rechtvaardiging van noodzakelijke en proportionele beperkingen van de vrijheid van vestiging. Het Hof vermeldt in het bijzonder regels omtrent de aanstelling, aantal, territoriale bevoegdheden, beloning, onafhankelijkheid en incompatibiliteiten. Aangenomen dat het Hof bij de beoordeling van het Nederlandse notarisambt tot dezelfde conclusie komt, blijven dergelijke vestigingseisen mogelijk.
Bent u van plan de Wet op het notarisambt omtrent de nationaliteitseis te wijzigen?
Thans ligt bij de Eerste Kamer een wetsvoorstel (dossiernummer 31040) dat voorziet in het vervallen van de eis van Nederlanderschap voor de benoeming tot notaris. Onafhankelijk van de vraag van de europeesrechtelijke toelaatbaarheid is eerder door de regering geoordeeld dat de eis van Nederlanderschap voor benoeming tot notaris geen extra waarborg biedt of toegevoegde waarde heeft voor het goed functioneren als notaris. Wel voorziet genoemd wetsvoorstel in de invoering van het vereiste van een goede beheersing van de Nederlandse taal.
Het uitsterven van de scholekster |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het heel slecht gaat met de scholekster en dat deze soort dreigt uit te sterven in Nederland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 30% van de wereldpopulatie in ons land broedt? Zo ja, welke verantwoordelijkheid voelt u voor het voortbestaan van de scholekster? Bent u bereid te verklaren dat u de scholekster niet laat uitsterven in Nederland?
Het genoemde relatieve aandeel is juist voorzover het de ondersoort Haematopus ostralegus ostralegus betreft (broedgebied West-, Noord-, en Centraal Europa).
Ik ben verantwoordelijk voor het nakomen van de Europese verplichtingen zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Klopt het dat deze soort als niet-broedvogel in het kader van Natura 2000 beschermd is en de landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: uitbereiding van omvang en kwaliteit leefgebied? Door middel van welke concrete maatregelen wordt invulling gegeven aan dit doel?
Nee, dat klopt niet. De landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied.2In de Natura 2000-gebieden die voor de scholekster zijn aangewezen is per gebied een instandhoudingsdoelstelling geformuleerd, en daarmee is voorzien in een gunstige staat van instandhouding. In de beheerplannen zullen deze doelstellingen in omvang, tijd en ruimte worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat de continue daling van het aantal scholeksters niet in lijn is met de verplichtingen die voortvloeien uit de Natura 2000 gelet het verslechteringsverbod van artikel 6.2 van de Habitatrichtlijn? Zo ja, welke passende maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan? Zo neen, op welke wetenschappelijke gegevens baseert u dit?
Ja, die mening deel ik. Ik heb in het kader van Natura 2000 de Waddenzee gekozen als strategische locatie voor verbetering van het leefgebied van de scholekster. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het Programma Naar een Rijke Waddenzee.3 Op 29 april 2011 is er in dat kader overeenstemming bereikt over een advies «Hoofdlijnen meerjarenafspraken handkokkelvisserij in de Waddenzee» tussen de vereniging van handkokkelvisserij Op Handkracht Verder, de Coalitie Wadden Natuurlijk4, de provincie Fryslân en mijn ministerie. Onderzoek naar voedselreservering van scholeksters ligt aan de basis van dit advies, waarbij een grens is gedefinieerd tussen een arm en rijk kokkeljaar. Een belangrijke maatregel is dat de visserijdruk op de voor scholeksters belangrijke gebieden zal worden beperkt. Wanneer er weinig jonge kokkels aanwezig zijn zal er minder worden gevist. In het kader van het Beheerplan Waddenzee zullen de afspraken verder worden afgestemd en uitgewerkt zodat de negatieve trend van de scholeksterpopulatie kan worden afgeremd, en juridische procedures voor de handkokkelvisserij voortaan worden voorkomen. Met een goede balans tussen economie en natuur als resultaat.
Bent u bereid agrarisch beheer aan te passen ten behoeve van de scholekster, bijvoorbeeld door een latere maaidatum? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet, valt dit niet onder de aanschrijvingsbevoegdheid?
Nee, aanpassing is niet nodig. De beleidsregels voor de pluspakketten «soortenrijk weidevogelgrasland» en «zeer soortenrijk weidevogelgrasland» van de provinciale subsidieregelingen agrarisch natuurbeheer bevatten de scholekster als doelsoort. Ik wijs er op dat het hier pakketten betreft die deel uit maken van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer, een stelsel wat onder verantwoordelijkheid van de provincies valt. De scholekster als broedvogel valt niet onder de werking van de Natuurbeschermingswet 1998, zodat de aanschrijvingsbevoegdheid binnen deze wet in dit geval niet toegepast kan worden.
Deelt u de analyse van SOVON Vogelonderzoek Nederland, dat het herstel van de schelpdieren in de Waddenzee onvoldoende is, waardoor de scholeksters bedreigd worden in hun voortbestaan? Zo ja, welke andere soorten hebben te lijden onder deze voedseltekorten? Zo neen, op welke inzichten baseert u zich?
Ik deel de conclusie van het rapport dat er niet één enkele oorzaak is van de achteruitgang van de scholekster. Het rapport noemt onder andere het verruigen en overspoelen van broedgebieden op de kwelders, naast het moeizame herstel van schelpdieren zoals de mosselen die overgroeid raken door Japanse oesters, en hogere temperaturen die een nadelig effect hebben op nonnetjes.5
Zijn de visserijactiviteiten op de Waddenzee onderworpen aan een passende beoordeling met betrekking tot de scholekster? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo neen, waarom niet acht u dat in het licht van de nieuwe inzichten niet noodzakelijk?
Het merendeel van de visserijactiviteiten is gereguleerd middels een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Aan elk van deze vergunningen ligt een specifieke Passende Beoordeling ten grondslag. Daar waar relevant, is binnen die passende beoordeling ook het eventuele effect van een visserij op de scholekster beschouwd. In een aantal gevallen zijn enkele, veelal algemeen geformuleerde, vergunningvoorschriften opgenomen. Onder andere ter voorkoming van eventuele effecten op deze soort.
Kunt u bevestigen dat het ook in de Delta slecht gaat met de scholekster als gevolg van een sterke afname van het aantal droogvallende platen en dus voedselgebieden? Zo ja, welke concrete maatregelen worden hiertegen in het kader van Natura 2000 genomen om de verdere achteruitgang van de populatie stoppen? Onderschrijft u de noodzaak van het behoud en herstel van getijdennatuur?
Ja, dat kan ik bevestigen. De afname is vermoedelijk een gevolg van afname van droogvallende mosselbanken en kokkels. Bij kokkels is massale sterfte een bekend fenomeen, in de Oosterschelde als gevolg van een combinatie van klimatologische omstandigheden en parasitaire infecties.6
Er is in het kader van Natura 2000 de strategische keuze gemaakt om verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voorlopig in de Waddenzee neer te leggen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Op grond van de EVA-II studie zal het oppervlak van het inter-getijdengebied rond 2015 met 10% of meer zijn afgenomen. Dit proces («zandhonger») is een gevolg van de Deltawerken en is niet redelijkerwijs (volledig) te corrigeren. Daarom zijn de doelen van steltlopers in de Oosterschelde in principe 10% lager gelegd dan het leefgebied voor de aantallen in de periode 1999–2003. Rijkswaterstaat heeft zich verplicht onderzoek te doen naar herstel- of compensatiemogelijkheden, zodat de doelen voor deze soorten in de toekomst mogelijk kunnen worden bijgesteld.
Kunt u uitleggen waarom de scholekster niet op de Rode Lijst staat vermeld, terwijl het aantal broedpaartjes nog niet de helft is van dat van 20 jaar geleden? Is het waar dat de gebruikte criteria niet geschikt zijn voor langlevende soorten zoals de scholekster, zodat pas laat wordt ontdekt dat het erg slecht gaat met een bepaalde soort?
Deelt u onze zorg dat er meer soorten zijn die wel sterk achteruitgaan, maar niet voorkomen op de Rode Lijst? Zo ja, heeft u zicht op de soorten waar het om gaat? Zo neen, hoe weet u zo zeker dat er geen reden is tot zorg?
Nee, die zorg deel ik niet. Ten eerste worden voor een relatief groot deel van de Nederlandse soorten rode lijsten opgesteld. Ten tweede wordt onderzoek verricht op basis waarvan de huidige selectie rode lijsten mogelijk in de toekomst nog representatiever kan worden gemaakt voor trends van een breder deel van de biodiversiteit. Ten derde zijn de soorten die maatschappelijk het meest van belang worden geacht ook opgenomen in het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Het NEM volgt juist kortetermijntrends van populaties.
Het opvragen van gegevens over derden bij GGZ Friesland |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op de website van GGZ Friesland te lezen valt dat mensen een telefoonnummer kunnen bellen om na te gaan of mensen in hun naaste omgeving onder behandeling zijn bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg?1
Nee, maar ik heb inmiddels begrepen dat op de website van GGZ Friesland heeft gestaan dat mensen contact op kunnen nemen met het Meldpunt «Zorg en Overlast» om na te gaan of iemand in behandeling is bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
GGZ Friesland heeft aangegeven dat het om een fout gaat waardoor deze passage op de website van GGZ Friesland was opgenomen. De betreffende passage is inmiddels van de website verwijderd.
GGZ Friesland geeft aan de situatie bijzonder te betreuren en het beleid te hanteren dat gegevens over het al dan niet in behandeling zijn van personen bij GGZ Friesland nooit zonder toestemming aan derden worden verstrekt. Dus ook niet aan familie of andere naastbetrokkenen.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van het Meldpunt «Zorg en Overlast» van GGZ Friesland?
GGZ Friesland is niet gelieerd aan en niet bekend met het Meldpunt «Zorg en Overlast». Het genoemde telefoonnummer is van een Meldpunt «Zorg, overlast en huiselijk geweld» van de GGD Zuid-Holland Zuid. Dit meldpunt biedt advies en ondersteuning. Ook dit meldpunt geeft geen informatie over het al dan niet in behandeling zijn van een persoon, zonder toestemming van betrokkene.
Deelt u de mening dat het nooit mogelijk mag zijn om doormiddel van een simpel telefoontje te achterhalen of iemand uit je omgeving zich onder behandeling heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Het doen van mededelingen door een behandelaar over het in behandeling hebben van personen verdraagt zich niet met het medisch beroepsgeheim en de bepalingen inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek. Toetsing door het College Bescherming Persoonsgegevens is niet nodig omdat duidelijk is dat het niet mag.
Is deze werkwijze getoetst door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of andere GGZ-instellingen deze werkwijze ook hanteren, en welke maatregelen u hiertegen gaat treffen?
Het is mij niet bekend dat andere instellingen deze werkwijze hanteren. GGZ Friesland heeft ook aangegeven dat niet gemeld wordt over cliënten of ze in behandeling zijn en dat deze tekst niet op de website had mogen staan.
Cliënten staan daarnaast diverse middelen ter beschikking om voor hun rechten op te komen, zo kan men zich tot klachtencommissie of rechter wenden. Voor zover het gewraakte handelen valt binnen het toezichtskader van de IGZ kan de IGZ optreden.
De liquidatie van Stanley H. |
|
Hero Brinkman (PVV), Coşkun Çörüz (CDA), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat de executieve medewerker op het moment van liquidatie was voorzien van de voorgeschreven geweldsmiddelen, maar kennelijk niet heeft opgetreden?1
Heeft de executieve medewerker nu wel of niet van zijn vuurwapen gebruik gemaakt? Zo nee, bent u niet van mening dat de executieve medewerker had moeten instaan voor de noodzakelijke verdediging van eens anders lijf? Zo nee, waarom niet?
Tot welke specifieke groep niet-geüniformeerde politieambtenaren behoorden de twee buitengewoon opsporingsambtenaren? Waarom was het voor deze twee opsporingsambtenaren essentieel om onherkenbaar te zijn?
Hoe is het mogelijk dat, ondanks de aanwezigheid van drie medewerkers van het Korps Landelijk Politiediensten (KLPD) ter plekke, de aanwezigheid van een observatieteam op wat grotere afstand evenals een politiehelikopter in de lucht, de daders toch zijn ontsnapt? Zo nee, waarom niet?
Uit hoeveel leden bestond het observatieteam?
Is dit observatieteam direct op de hoogte gesteld van de liquidatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?
Wanneer precies is dit observatieteam in actie gekomen en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van een wildredder bij maaiwerkzaamheden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Electronische «wildredder» voorkomt slachtoffers»?1
Ja.
Zijn er het afgelopen jaar overtredingen geweest met betrekking tot de vereisten vanuit de Flora- en faunawet en maaiwerkzaamheden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, hoe vindt de controle hier op plaats?
Dit soort overtredingen komen aan het licht wanneer melding wordt gedaan van het ongeluk of van de vondst van het slachtoffer. Dergelijke meldingen zijn voor 2010 niet bekend. De Rechtbank van Zutphen heeft op 13 september 2010 wel een bedrijf veroordeeld voor het overrijden van drie reekalveren tijdens maaiwerkzaamheden. Deze overtreding vond plaats in juni 2009. De rechter heeft een voorwaardelijke boete van € 500 opgelegd.
Klopt het dat de weidevogelstand nog steeds achteruitgaat en dat het beheer van gebieden, waaronder het maaien, hierin een belangrijke rol speelt?
Ja, maar er zijn ook steeds meer successen, zoals het mozaïekbeheer voor weidevogels, waarbij meerdere agrariërs betrokken zijn en er met een gebiedscoördinator flexibel en effectief wordt ingezet op een groter gebied.
Onderschrijft u dat als er nieuwe technologische ontwikkelingen zijn die de kans op slachtoffers als gevolg van maaien sterk verminderen, deze breed ingezet zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid het gebruik van de wildredder verder te stimuleren en te faciliteren? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Het inzetten van de wildredder is slechts een van de mogelijkheden om de kans op slachtoffers als gevolg van maaien te verminderen, van binnen naar buiten maaien is een andere mogelijkheid. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de maaier om zodanige maatregelen te treffen dat ongelukken worden voorkomen.
Protheses |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank te Arnhem d.d. 3 augustus 2010 (registratienummer AWB 09/2734?1
Ja.
Bent u bekend met de discrepantie tussen geen BTW-heffing op manuele tandtechnische protheses en wel BTW-heffing op machinaal vervaardigde protheses?
Er is vanaf 1 januari 2008 een duidelijk verschil in btw-heffing tussen leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici en leveringen van tandprothesen door andere ondernemers. Per die datum is op aandringen van de Europese Commissie artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 namelijk in overeenstemming gebracht met de Europese regelgeving (thans artikel 132, lid 1, letter e, van de btw-richtlijn). Dit betekent dat vanaf 1 januari 2008 de levering van tandprothesen in Nederland alleen is vrijgesteld van btw als die levering wordt verricht door een tandarts of door een tandtechnicus. Tandprothesen die in Nederland geleverd worden door een andere ondernemer dan een tandarts of tandtechnicus, zijn belast met btw. Het maakt hierbij niet uit of het om machinaal of manueel vervaardigde prothesen gaat.
Deze discrepantie ligt besloten in de dwingende Europese regelgeving en is naar mijn mening niet onrechtmatig. Ik merk hierbij op dat volgens mijn informatie tandartsen in de meeste gevallen tandprothesen vrijgesteld van btw inkopen van tandtechnici die in Nederland zijn gevestigd. De btw die nog op deze tandprothesen drukt betreft de btw die de tandtechnicus niet kan aftrekken, omdat hij een vrijgestelde levering verricht. In situaties waarbij een tandarts tandprothesen aanschaft van andere ondernemers dan tandtechnici is over die aanschaf wel btw verschuldigd, maar kan de leverancier van de tandprothese de btw op zijn kosten wel in aftrek brengen. Dat kan kostprijsverhogend uitwerken omdat de levering door de tandarts van de tandprothese wel is vrijgesteld. Deze kan de btw op de aanschaf van de tandprothesen dus niet in aftrek brengen. Het is mij niet bekend dat deze btw-gevolgen belemmerend uitwerken voor de innovatie in de tandheelkunde.
Een gevolg van deze verschillen in de btw-heffing over tandprothesen is dat intracommunautaire verwervingen van tandprothesen in Nederland in alle gevallen belast zijn met btw. Hierover gaat de genoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem, alsmede de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2010, nr. 09/03619 en rechtbank Breda van 13 april 2011, nr. 10/2920.
Deze rechtbanken hebben namelijk geoordeeld dat de verwerving van tandprothesen vrijgesteld is van btw als deze intracommunautair geleverd zijn door een tandtechnicus in een andere EU-lidstaat. Tegen deze uitspraken is sprongcassatie ingesteld. In beroep is verdedigd dat deze verwervingen wel degelijk belast zijn met btw, omdat de vrijstelling alleen geldt als alle leveringen van tandtechnische prothesen in Nederland vrijgesteld zouden zijn. Zoals hiervoor aangegeven is dat niet het geval. Daarbij merk ik op dat de belastingheffing over de verwerving van tandprothesen uit landen, zoals Duitsland en Zweden, op de Nederlandse afzetmarkt voor tandprothesen zorgt voor een door mij voorgestane gelijkere concurrentiepositie tussen tandtechnici die in Nederland zijn gevestigd en tandtechnici die in Duitsland of Zweden zijn gevestigd. In deze landen zijn de leveringen van tandprothesen belast met btw, omdat deze lidstaten gebruik hebben gemaakt van een overgangsregeling om af te mogen wijken van het vrijstellingsregime voor de levering van tandprothesen (artikel 370 van de BTW-richtlijn). Dit overgangsregime kan alleen worden toegepast door lidstaten die op 1 januari 1978 tandprothesen belastten met btw en dat zijn blijven doen. Het belaste regime voor tandprothesen in die lidstaten betekent dat tandtechnici in die landen recht op aftrek van btw hebben voor hun kosten. Dit aftrekrecht geldt ook als de tandprothesen intracommunautair worden geleverd aan afnemers in Nederland, waarbij geen btw in rekening wordt gebracht. Als in die gevallen de verwerving van tandprothesen door de afnemende tandartsen in Nederland vrijgesteld zou worden van btw, blijven dergelijke tandprothesen helemaal vrij van btw-druk. De tandtechnicus die in Nederland is gevestigd en van daaruit aan zijn afnemers in Nederland levert, heeft echter geen recht op vooraftrek op zijn kosten, waardoor hij de prothesen niet helemaal vrij van btw-druk kan leveren aan zijn klanten.
De toepassing van de btw-vrijstelling voor de intracommunautaire verwerving van tandprothesen door tandartsen/tandtechnici van tandprothesen vanuit Duitsland en Zweden zou dan naar mijn mening tot een ongewenste verstoring van de concurrentiepositie leiden met tandartsen/tandtechnici, die in Nederland zijn gevestigd.
Deelt u de mening dat deze uitspraak duidt op onrechtmatige BTW-heffing op machinaal vervaardigde protheses?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze wijze van heffen niet alleen nadelig uitpakt voor de patiënt maar daarbij ook de innovatie in de tandheelkunde belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Europese Commissie zich reeds over deze kwestie uitgelaten?
Nee. Wel heeft de Europese Commissie vragen over de hiervoor geschetste kwestie gesteld en loopt hierover een discussie met de Europese Commissie, waarbij de Europese Commissie er vanuit gaat dat Nederland een vrijstelling moet verlenen voor verwervingen van tandprothesen, die geleverd worden vanuit een andere lidstaat door tandtechnici of tandartsen.
Ben u voornemens deze discrepantie op te heffen, zo mogelijk voorafgaande aan een hoger beroep?
Nee, binnen het bestaande juridische kader zijn er geen mogelijkheden om het verschil tussen vrijgestelde leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici en belaste leveringen van tandprothesen door andere ondernemers op te heffen. Ik zie evenmin reden om terug te komen op het standpunt dat nu in cassatie wordt ingenomen dat de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen belast zijn met btw. Door de toepassing van de btw-heffing op de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen uit Duitsland en Zweden ontstaat een gelijkere concurrentiepositie tussen tandtechnici in die landen en tandtechnici in Nederland, die tandprothesen leveren aan tandartsen in Nederland.
Met betrekking tot de discrepanties die veroorzaakt wordt door de verschillende behandeling binnen de EU voor de levering van tandprothesen door tandtechnici en tandartsen zal ik er nogmaals en met klem bij de Europese Commissie op aandringen te bevorderen, dat er zo spoedig mogelijk een einde wordt gemaakt aan die verschillen. Naar mijn mening ligt de oplossing daarbij in het beëindigen van overgangsregelingen, die leiden tot fricties binnen de interne markt. Die opdracht ligt naar mijn mening ook duidelijk besloten in een arrest van het Hof van Justitie over de btw-gevolgen van dit verschil tussen lidstaten, namelijk in het omgekeerde geval dat een tandarts of tandtechnicus in een lidstaat die de levering vrijstelt, tandtechnische prothesen levert aan een afnemer in een lidstaat, welke lidstaat de leveringen en verwervingen van tandprothesen in alle gevallen belast met btw (Hof van Justitie van 7 december 2006, nr. C-240/05 (Eurodental)). Het Hof van Justitie overweegt als volgt: «(..) staat het derhalve aan de gemeenschapswetgever om alles in het werk te stellen om de definitieve gemeenschappelijke regeling voor btw-vrijstellingen vast te stellen en aldus de geleidelijke harmonisatie van de nationale btw-wetgevingen te verwezenlijken, aangezien alleen daardoor de mededingingsverstoringen die het gevolg zijn van de door de Zesde richtlijn (thans btw-richtlijn) toegestane afwijkings- en overgangsregelingen kunnen worden opgeheven (..).».
Het artikel ‘De dokter bewijst meestal niet waarom’ |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De dokter bewijst meestal niet waarom» van de hoogleraren Frans Helmerhorst en Rudi Westendorp?1
Ja.
Wat vindt u van hun suggestie om medische behandelingen waarvan over de effectiviteit twijfel bestaat, systematisch te onderzoeken, waarbij het onderzoek zichzelf bekostigt?
Ik ben er een groot voorstander van dat onderzocht wordt welke zorg zinnig en zuinig is. Er valt op dit vlak nog veel kennis te vergaren. De publieke programma’s «Doelmatigheidsonderzoek» en het toekomstige programma «Goed Geneesmiddelen Gebruik» van ZonMw, zijn hierop specifiek gericht.
Wat betreft het effectiviteitsonderzoek zijn er twee situaties denkbaar. In de eerste situatie is er sprake van een interventie met een zodanige therapeutische waarde dat deze behandeling formeel al deel uitmaakt van het verzekerde pakket. Als voor zo’n behandeling een goedkoper alternatief ontwikkeld wordt, is het denkbaar dat de onderzoeksmiddelen die nodig waren om dat aan te tonen terugverdiend kunnen worden als het alternatief vervolgens brede toepassing krijgt. Ik teken daarbij wel aan dat het simpele feit dat nader onderzoek noodzakelijk is, op voorhand geen garanties geeft dat het alternatief bruikbaar is en de onderzoeksmiddelen daarmee terug te verdienen zijn.
In de tweede situatie is er sprake van zorg waarvan de meerwaarde niet is aangetoond, maar die desondanks wel via de basisverzekering bekostigd wordt. Gelet op de prangende vraag om de zorguitgaven in de toekomst houdbaar te doen zijn, is het mijn voornemen om via stringent pakketbeheer en gericht toezicht daarop, a priori te voorkomen dat behandelingen van onbewezen (meer)waarde nog langer kans maken op collectieve bekostiging. Ik heb het College voor zorgverzekeringen in een uitvoeringstoets gevraagd nadere voorstellen voor stringent pakketbeheer te ontwikkelen. Het afschrift van deze uitvoeringtoets heb ik uw Kamer op 27 april 2011 bij brief met kenmerk Z-U-3060190 aangeboden.
In het verlengde daarvan zal ik binnen de beroepsgroep van artsen nagaan of er behandelingen zijn waarvoor geldt dat de beroepsgroep twijfelt aan de meerwaarde. Na deze inventarisatie zal ik deze behandelingen laten onderzoeken op hun effectiviteit waarbij het onderzoek wordt bekostigd met het geld dat vrijkomt door de behandeling, waarover sterke twijfels zijn over de effectiviteit, niet uit te voeren.
Het spreekt vanzelf dat dit onderzoek wordt uitgevoerd met inachtneming van alle normen die gelden voor onderzoek. Met deze beantwoording beschouw ik tevens de toezegging aan het lid Mulder gedaan tijdens het Algemeen Overleg Pakketbeheer van 22 juni jl. over dit onderwerp als afgedaan.