Onnodige bureaucratie omtrent het in- en uitschrijven van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de verplichting van gastouders om zich uit te schrijven uit het Landelijk Register Kinderopvang indien zij tijdelijk geen kinderen opvangen en dat er door gemeenten boetes worden opgelegd indien gastouders zich hier niet aan houden?
Ja.
Deelt u de mening dat deze verplichting voor de gastouder onnodige en onevenredige administratieve lasten en kosten met zich mee brengt?
Een gastouder dient zich onmiddellijk uit te schrijven uit het LRK indien de kinderopvangactiviteiten definitief worden beëindigd. Hiermee blijft de actualiteit van het LRK en daarmee de rechtmatige toekenning van kinderopvangtoeslag gewaarborgd. Gaat het echter om een tijdelijke onderbreking van de opvangactiviteiten, dan zou het handhaven van de inschrijving een lastenverlichting en een kostenbesparing voor de gastouder kunnen betekenen. De gastouder hoeft dan immers geen nieuwe aanvraag in te dienen om de opvang te kunnen hervatten.
Deelt u de mening dat herhaaldelijk in en uitschrijven door gastouders op een eenvoudigere manier moet kunnen worden geregeld, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te creëren om bij tijdelijke inactiviteit als «slaper» geregistreerd te worden?
Ja.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk in het nieuwe jaar te regelen? Kunt u gelet op het korte tijdsbestek binnen één week op bovenstaande vragen reageren?
In het nieuwe Besluit registers Kinderopvang en Peuterspeelzalen, dat per 1 januari 2012 in werking treedt, wordt geregeld dat de inschrijving van de gastouder in het Landelijk Register Kinderopvang gehandhaafd kan blijven in geval van een tijdelijke onderbreking van de daadwerkelijke opvang, bijvoorbeeld in geval van zwangerschap of ziekte. De gastouder hoeft dan geen nieuwe aanvraag in te dienen als hij of zij de kinderopvangwerkzaamheden weer wil hervatten.
Een brief naar aanleiding van een noodoproep in verband met de dengue-epidemie op Bonaire |
|
Pia Dijkstra (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel geld investeert u in het project voor de versterking van de openbare gezondheidszorg op Bonaire, en welk percentage daarvan is bestemd voor de bestrijding van infectieziekten, als dengue?1
De bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (de BES-eilanden) zijn net als gemeentebesturen in Nederland, zelf verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg, waaronder infectieziektebestrijding. Als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heb ik een inhoudelijk ondersteunende rol bij het versterken hiervan. Ik ondersteun daarvoor de BES-eilanden met financiële middelen en met de inzet van experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
De inhoudelijke en budgettaire invulling van het RIVM-project «implementatie Wet Publieke Gezondheid (WPG) en International Health Regulations (IHR)» loopt sinds september 2010 en is nog gaande. Hiervoor heb ik jaarlijks maximaal 0,7 miljoen euro beschikbaar. Het RIVM adviseert verder waar nodig lokale experts en onderhoudt contact met de kwartiermakers van de GGD.
De GGD detacheert op verzoek van mijn ministerie vanaf begin 2012 twee medewerkers naar de BES-eilanden. Tot medio 2013 is voor het totale project van de GGD op mijn begroting ruim 1 miljoen euro beschikbaar. Dit bedrag is bestemd voor de ondersteuning van de eilandbesturen voor het geheel van de eilandstaken op het terrein van publieke gezondheidszorg en is niet gespecificeerd naar taak.
Daarnaast wordt met de wijziging van de Nederlandse WPG structureel jaarlijks voor de 3 eilanden samen nog 0,5 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorgtaken. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gezonden. Ook hier bepaalt het eilandbestuur waaraan het geld besteed wordt.
Welke inzet plegen de experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Den Haag in het tegengaan van dengue op Bonaire en welke activiteiten verricht het Caribbean Epidemiology Centre (CAREC) op dit gebied?
Het RIVM vervult voor mij de inhoudelijk ondersteunende rol op het gebied van infectieziektebestrijding. Op de BES-eilanden kijkt het RIVM naar ondersteuning en aanpassingen die lokaal nodig zijn om een niveau van de infectieziektebestrijding conform de Nederlandse standaard zoveel mogelijk te bereiken. Het RIVM heeft plaatselijke professionals bijgeschoold over de regelgeving en praktijk van meldingsplicht, surveillance en epidemiologie en de organisatie van de (grootschalige) bestrijding.
Vanaf begin 2012 worden vanuit de GGD experts gedetacheerd op de eilanden om bij de praktische invulling van publieke gezondheidszorgtaken te assisteren. Hieronder vallen ook surveillance en registratie van infectieziekten. Deze kwartiermakers zullen in samenwerking met het RIVM de taken inventariseren en afstemmen, waarbij uiteraard ook aandacht wordt geschonken aan de preventie van ziekten als dengue en aan een goede organisatie en goede scholing rond vectoroverdraagbare aandoeningen en een hygiënische dienst.
CAREC is onderdeel van de Latijns Amerikaanse afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie (PAHO). Zij publiceren bijvoorbeeld dengue guidelines, meldingen, epidemiologische informatie en voorlichtingsmateriaal. De PAHO geeft ook technisch advies bij het opstellen van langere termijn planning om dengue te bestrijden.
Wat is het precieze doel van de activiteiten van het RIVM, de GGD en CAREC?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis en expertise van het RIVM, de GGD en CAREC wordt vertaald naar effectief lokaal preventiebeleid en dat dit beleid gecontinueerd en systematisch geëvalueerd wordt in de gemeente Bonaire?
De eilandbesturen zijn zoals ook gemeentebesturen in Nederland verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg. Het project dat de GGD op mijn verzoek uitvoert is bedoeld de eilandbesturen te helpen die verantwoordelijkheid te kunnen invullen. De kwartiermakers van de GGD bieden zowel zorginhoudelijke als bestuurlijke ondersteuning aan de BES-eilanden. De lokale situatie dient hierbij als uitgangspunt en zij gaan uit van een nauwe samenwerking met lokale experts (waaronder PAHO/CAREC). GGD en RIVM zetten expliciet in op de bijscholing van lokale professionals wanneer het gaat om de infectieziektebestrijding. Het doel is dat het huidige ondersteuningsproject van de GGD na afloop van deze periode zal resulteren in een structureel samenwerkingsverband. Lokale beleidsontwikkeling en ook evaluatie en de borging daarvan is de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur zelf. Uiteraard kan het eilandbestuur, indien zij dit nodig acht, hiervoor een verzoek tot hulp doen.
Hoe verhouden de (extra) kosten van preventieve maatregelen tegen dengue zich tot het inkomen van de inwoners van Bonaire?
Deze vraag is op dit moment niet concreet te beantwoorden. Het succes van bestrijden van infectieziekten hangt af van veel verschillende factoren, denk bijvoorbeeld aan hygiëne en handhaving. De aanwezigheid van een vector (in dit geval een mug) die de infectieziekte kan overdragen is voor dengue een bepalende factor. Er zijn verschillende preventieve maatregelen die kunnen worden genomen om de ziektelast van dengue te verminderen. Elke mogelijke maatregel heeft voor- en nadelen (inclusief kosten) die gewogen moeten worden. Deze afweging is aan het eilandsbestuur. De verdeling van de kosten van infectieziektebestrijding gaat op een zelfde manier als dit bij elke gemeente in Nederland gaat. De gedeputeerde van Bonaire heeft mij verzocht om haar te ondersteunen bij de bestrijding van dengue. Ik heb daarom het RIVM om advies gevraagd over de aard en omvang van het probleem en mogelijke oplossingsrichtingen. Ik hecht veel waarde aan goede samenwerking met het eilandbestuur en de juiste inhoudelijke ondersteuning, zodat er straks zinvolle activiteiten en bijbehorende uitgaven plaatsvinden.
Een Israëlisch wetsvoorstel ten aanzien van inkomsten van organisaties die donaties ontvangen van buitenlandse statelijke entiteiten |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Nederlandse regering opheldering heeft gevraagd aan en haar zorgen heeft geuit bij de Israëlische regering over twee wetsvoorstellen die de buitenlandse subsidiëring van Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties aan beperkingen zou onderwerpen?1 Zo ja, wat was de precieze aard en inzet van deze interventie? Hoe heeft de Israëlische regering erop gereageerd?
De regering heeft zorg geuit over bedoelde wetsvoorstellen. Daarbij is zowel gewezen op de potentiële beperking van democratische grondrechten als op mogelijke imagoschade voor Israël. Van Israëlische zijde werd hiervan goede nota genomen en de Israëlische procedure inzake initiatiefwetgeving uiteengezet.
Klopt het dat internationale pressie ertoe heeft geleid dat de Israëlische premier Netanyahu de betreffende wetsvoorstellen heeft bevroren, nadat het Ministeriële Comité voor Wetgeving de voorstellen eerder had geaccordeerd?2
Voorgenomen wetgevingsprocessen zijn inderdaad bevroren. Ik treed niet in de overwegingen van de Israëlische premier die daartoe geleid hebben.
Is het waar dat de EU-Ambassadeur in Israël, Standley, pressie heeft uitgeoefend om de Israëlische regering ertoe te bewegen de wetsvoorstellen te schrappen? Zo ja, verwelkomde en steunde u deze pressie?
De EU-ambassadeurs dragen het standpunt uit zoals besproken in EU-verband.
Heeft u vernomen dat de Israëlische procureur-generaal Weinstein de wetsvoorstellen «disproportioneel en onconstitutioneel» heeft genoemd en erop gericht de meningsuiting te onderdrukken?3 Wat is uw reactie daarop?
De regering volgt het Israëlische debat aandachtig, maar onthoudt zich van commentaar op individuele uitspraken die in dat kader in Israël worden gedaan.
Klopt het dat Nederland in EU-verband een leidende rol vervult bij de bescherming van mensenrechtenverdedigers en in dat kader proactief en coördinerend optreedt bij het monitoren en tegengaan van wetsvoorstellen en wetgeving in Israël die een bedreiging vormen voor de positie en vrijheden van mensenrechten- en vredesactivisten en hun organisaties? Kunt u dit toelichten?
De Nederlandse ambassade heeft in het kader van de taakverdeling tussen EU-delegatie en lidstaten de rol op zich genomen van «focal point human rights defenders». In het kader van de EU-strategie voor mensenrechtenverdedigers organiseert de post onder andere een jaarlijks evenement ten behoeve van mensenrechtenverdedigers.
Is het waar dat de indieners van de eerder genoemde wetsvoorstellen op verzoek van premier Netanyahu deze voorstellen in een nieuw wetsvoorstel hebben geïntegreerd?4
Er is een nieuw voorstel voor initiatiefwetgeving dat de kern van de twee eerder genoemde voorstellen combineert.
Zo ja, klopt het dat dit wetvoorstel voorziet in een totaalverbod op buitenlandse subsidiëringen van bepaalde maatschappelijke organisaties? Welke handelingen of uitlatingen van organisaties resulteren in dit verbod?
Nee, dit wetsvoorstel voorziet niet in een totaalverbod. Wel wordt een bepaalde mate van regulering beoogd van organisaties die als politieke NGO’s worden gedefinieerd.
Het wetgevingsproces in Israël wat betreft initiatiefwetten is zodanig complex en veranderlijk, dat het op dit moment niet zinvol is op de details van de verschillende initiatiefwetsvoorstellen in te gaan.
Klopt het dat dit wetvoorstel voorziet in een belasting van 45 procent op buitenlandse overheidssteun aan maatschappelijke organisaties die geen financiële steun van de Israëlische overheid ontvangen? Zo ja, is het waar dat een dergelijke belasting tot gevolg zou hebben dat belangrijke internationale donoren, waaronder de EU en haar lidstaten, hun subsidiëring van Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties zouden moeten staken, omdat zij op basis van regelgeving en richtlijnen geen subsidies mogen verstrekken die fiscaal belast worden?
Er zijn inderdaad een of meer voorstellen voor initiatiefwetgeving die voorzien in een dergelijke belastingheffing. Een dergelijke belastingheffing zou gevolgen kunnen hebben voor de buitenlandse financiering van Israëlische NGO’s.
Klopt het dat dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat de Israëlische minister van Financiën en de parlementaire commissie voor Financiën ontheffing kunnen verlenen voor deze belasting, waardoor zij feitelijk justitieel gezag zouden verwerven over maatschappelijke organisaties die juist tot taak hebben om de uitvoerende en wetgevende macht te controleren? Wat is uw reactie daarop?
Het is inderdaad initiatiefwetgeving die voorziet in een dergelijke discretionaire bevoegdheid. Gezien de onzekere uitkomsten van het wetgevingsproces acht ik commentaar op de diverse voorliggende wetsvoorstellen op dit moment niet zinvol.
Klopt het dat Israëlische nederzettingenorganisaties die private buitenlandse donaties en/of financiële steun van de Israëlische overheid ontvangen, buiten het bereik van dit wetsvoorstel vallen? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Het initiatiefwetsvoorstel voorziet in een dergelijk onderscheid. Ook hier geldt dat het oordeel van de regering afhankelijk is van de uitkomst van het wetgevingsproces.
Wat is uw reactie op berichten dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton en de Amerikaanse ambassadeur in Israël Shapiro met ontzetting hebben gereageerd op deze ontwikkelingen?5
Daar neem ik kennis van.
Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, heeft de Nederlandse regering dan nog de mogelijkheid om alle Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties te blijven financieren die op dit moment Nederlandse subsidie ontvangen? Zo nee, welke mensenrechten- of vredesorganisaties zouden niet langer in aanmerking komen voor subsidiëring door Nederland?
Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uiteindelijke wetgeving. Pas wanneer de inhoud daarvan bekend is, kan men vaststellen of deze gevolgen heeft voor de subsidierelaties die Nederland onderhoudt.
Kloppen berichten dat het Ministeriële Comité voor Wetgeving of de Israëlische regering zich op zeer korte termijn over het aangepaste wetsvoorstel zullen buigen? Zo ja, bent u bereid om nog voordat dit gebeurt via de bilaterale relatie en via de EU druk uit te oefenen op de Israëlische regering om de onafhankelijkheid van maatschappelijke organisaties te waarborgen?
Het is niet bekend wanneer de voorstellen voor initiatiefwetgeving voor definitieve stemming aan de Knesset voorliggen. Dat laat onverlet dat de EU-delegatie en de ambassades van diverse lidstaten in hun reguliere contacten met Israël het eerder genoemde standpunt zullen blijven uitdragen.
Zou u willen streven naar beantwoording van deze vragen voordat het Ministeriële Comité voor Wetgeving, c.q. de Israëlische regering, zich over het aangepaste wetsvoorstel buigen?
Ja.
De instroom van nieuwe aspiranten bij de Politieacademie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het dat de instroom van politieagenten op de Politieacademie op gang begint te komen, waardoor er vanaf begin volgend jaar veel nieuwe aspiranten zullen gaan starten op de locaties Apeldoorn, Drachten en Eindhoven?
Ja.
Hoe staat het op dit moment precies met deze instroom? Gaat het doel van 1 850 aspiranten gehaald worden? Hoeveel aspiranten zijn er tot nu toe in 2011 begonnen? In hoeveel gevallen gaat het daarbij om zogenaamde zij-instromers?
In 2011 zijn volgens opgave van de korpsen 1890 aspiranten aangesteld, waaronder 100 recherchekundige zij-instromers. In deze 1890 aspiranten zijn niet meegerekend 22 aspiranten die in 2011 wel waren aangesteld, maar in datzelfde jaar voortijdig de opleiding hebben verlaten. Ook niet meegerekend zijn 17 aspiranten die onder voorbehoud zijn aangesteld en op een later moment met de opleiding zullen starten. Hiermee is ruimschoots voldaan aan het benodigde aantal van 1 850 aspiranten, dat nodig was om de operationele sterkte op peil te houden. Zoals gezegd hebben 22 aspiranten voortijdig de opleiding verlaten. Uitval tijdens het onderwijs is een bekend, maar onvermijdelijk fenomeen. Door adequate maatregelen, zoals goede voorlichting, goed onderwijs en een goede begeleiding wordt getracht het uitvalspercentage te beperken, dan wel zoveel mogelijk in het begin van de opleiding te laten plaatsvinden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2011 gemeld om te beginnen aan de opleiding? Hoeveel hiervan zijn ook daadwerkelijk begonnen aan de opleiding? Hoeveel zijn hiervan afgehaakt? Wat was daarvan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de toegenomen instroom voor de werkdruk van de docenten op de genoemde locaties?
De instroom van eind 2011 en ook die van begin 2012 zal zo evenwichtig mogelijk over de zes opleidingslocaties van de Politieacademie worden verdeeld. De formatie van de Politieacademie is berekend op een gemiddelde jaarlijkse instroom van 2000 aspiranten. Dat neemt niet weg dat er in 2012 op momenten onvermijdelijk een piek zal zijn in het aantal aspiranten dat aan de Politieacademie verblijft. Dit is noodzakelijk en onvermijdelijk om de in de eerste helft van 2011 opgelopen achterstand in de instroom in te kunnen halen.
Op 30 januari 2012 start de Politieacademie met een nieuw curriculum in het initieel onderwijs. In dit nieuwe curriculum zijn de laatste ontwikkelingen in het politievak verwerkt. De belangrijkste organisatorische wijziging ten opzichte van het huidige curriculum is een andere ritmiek tussen het school- en het praktijkdeel van de opleiding. In het begin van de nieuwe opleiding verblijven de aspiranten langer aan de Politieacademie dan nu het geval is, te weten acht maanden in plaats van drie maanden in de huidige opleiding. Daarna worden de afwisselende praktijk- en schooldelen van de opleiding steeds vier maanden in plaats van de huidige drie maanden. Deze aanpassingen in de ritmiek zijn gedaan naar aanleiding van uitgevoerde evaluaties.
De invoering van het nieuwe curriculum leidt samen met de instroom van december 2011 tot een cumulatie van activiteiten in 2012 aan de Politieacademie. Het College van Bestuur van de Politieacademie heeft aangegeven daarvoor in maand januari 2012 extra ondersteuning te hebben georganiseerd. Een ander zwaartepunt in de werkbelasting voor docenten ligt in de maanden mei en juni 2012, vanwege het tweede instroommoment van dat jaar. In overleg tussen de korpsen en de Politieacademie is afgesproken dat tijdig in de benodigde docenten zal worden voorzien. Ik zal de uitvoering van deze afspraken nauwlettend volgen.
Op deze wijze kan de kwaliteit van het onderwijs worden gegarandeerd, kunnen docenten zich op het onderwijs voorbereiden en blijft de werkdruk acceptabel. De plaatsing van de aspiranten kan daarbij op een verantwoorde wijze plaatsvinden.
Het nieuwe curriculum vereist dat de begeleiding van de aspiranten tijdens de praktijkdelen aangepast wordt. Omdat deze aangepaste begeleidingsperiodes starten in het najaar van 2012 en dan de nationale politie is ingevoerd, worden in het kader van het inrichtingsplan van de nationale politie nadere voorstellen ontwikkeld door de kwartiermakersorganisatie. Hierbij worden de bevindingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over een gewenste standaardisatie van de praktijkbegeleiding meegenomen1 en dient het «referentiekader werkend leren» als leidraad. Op deze wijze wordt de begeleiding van aspiranten in de praktijk tijdig aangepast en tevens gestandaardiseerd voor de gehele nationale politie.
Naast het verzorgen van onderwijs staat er door deze cumulatie van werkzaamheden en het invoeren van een nieuwe systematiek van examineren druk op het aantal benodigde examinatoren.
Klopt het dat door de start van veel nieuwe groepen, deze moeilijk te bemensen zijn met de capaciteit die nu aanwezig is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat vanaf begin volgend jaar ook gewerkt gaat worden met een nieuw curriculum? Zo ja, wat betekent dit voor de werkdruk van de docenten op deze locaties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van het politieonderwijs niet lijdt onder bovenstaande ontwikkelingen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van deze plotselinge toename voor het praktijkgedeelte van de opleiding ofwel de korpsen die deze aspiranten een plek en begeleiding moeten geven?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen alle aspiranten op een verantwoorde manier geplaatst worden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
De behandeling van slachtoffers van zedenmisdrijven |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Justitie slordig bij zedenzaken»?1
Ja.
Erkent u de problemen die het Landelijke Advocaten Netwerk voor Zeden Slachtoffers naar voren brengt in hun zwartboek?
De positie van slachtoffers van strafbare feiten is de laatste jaren op belangrijke punten verbeterd. Op 1 januari 2011 is de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (wet VPS) in werking getreden. In deze wet zijn diverse rechten opgenomen voor slachtoffers van strafbare feiten.
Ik beschouw de lijst met knelpunten van het Landelijk Advocaten Netwerk voor Zeden Slachtoffers (hierna: LANZS) als een belangrijk signaal over de wijze waarop de wet VPS en de rechten voor slachtoffers in die wet in de praktijk tot uitvoering komt. De lijst is opgesteld op mijn verzoek en dat van het Openbaar Ministerie (OM), de Raad voor de rechtspraak en de politie. Aanleiding hiervoor was een overleg in augustus 2011 waarin door het LANZS een aantal knelpunten aan de orde werd gesteld. Aan het LANZS is gevraagd de knelpunten te concretiseren door een aantal praktijkgevallen te benoemen die de ervaren knelpunten illustreren. Deze concretisering heeft uitgemond in de door LANZS opgetekende knelpunten.
Wat gaat u hieraan doen?
Sinds de melding van de knelpunten is door de verschillende betrokken partijen (OM, Rvdr, LANZS, NOvA en mijn ministerie) overleg gevoerd over de aanpak ervan. Zowel het OM als de Rvdr hebben, conform de afspraak zoals gemeld in mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 december 2011, de knelpunten op de lijst geanalyseerd en aangegeven hoe de verschillende gesignaleerde problemen worden opgepakt. Komend najaar vindt op mijn ministerie vervolgoverleg plaats met de betrokken partijen om het resultaat van de gekozen oplossingen te evalueren. Ik zal aan de vanuit de advocatuur betrokken partijen vragen om opnieuw verslag te doen van de ervaringen met de wet VPS in de praktijk.
Heeft het justitiële apparaat, gezien de bezuinigingen en de toenemende werkdruk, voldoende capaciteit en middelen om in strafrechtelijke procedures aandacht te besteden aan het slachtoffer?
Ten behoeve van de implementatie van de wet VPS zijn middelen beschikbaar gesteld aan de ketenpartners om hun taken uit te voeren. Overigens hoeft aandacht voor het slachtoffer niet per definitie te leiden tot extra kosten, bijvoorbeeld als het gaat om een correcte bejegening en het wijzen op rechten.
Het feit dat het ABP betrokken is bij landroof in Mozambique |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Roos Vermeij (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ethisch project ABP loopt uit op landroof»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de rapporten van landbouworganisaties, ngo’s en de Mozambikaanse overheid waaruit blijkt dat ABP’s investering van 47 miljoen euro het tegendeel heeft bereikt van de ethische ambities die het pensioenfonds in 2007 grootst heeft aangekondigd?
Het is spijtig dat de investering van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF), die is ontworpen met ethische- en duurzaamheidsambities in gedachte, deze doelstellingen niet heeft kunnen realiseren. Het is belangrijk dat in overleg met lokale partners wordt bezien hoe deze doelstellingen alsnog kunnen worden gerealiseerd. Om deze verandering teweeg te brengen is, mede naar aanleiding van interventie van het ABP, enkele maanden geleden door het GSFF nieuw management benoemd.
Bent u bereid het ABP, aan wie de rijksoverheid de grootste premiebetaler is, als meerderheidsbelanghebbende in de investering van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF) in Mozambique, aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden en zorgplicht omtrent eerlijke consultatie en compensatie van en de negatieve gevolgen voor lokale boeren? Indien nee, waarom niet?
ABP is een geprivatiseerd fonds en staat daarmee net als andere pensioenfondsen in Nederland op afstand van het kabinet. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft als sectorwerkgever Rijk, naast andere overheids- en onderwijswerkgevers, wel een zetel in de Werkgeversraad en het Verantwoordingsorgaan van ABP. In deze organen wordt regelmatig met het ABP-bestuur gesproken over de vraag of de beleggingen voldoen aan haar eigen ESG-criteria, waarbij ESG staat voor environment, social en governance. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zal in de Werkgeversraad dan wel het Verantwoordingsorgaan deze concrete investering van GSFF in Mozambique agenderen.
Bent u bereid het ABP actief aan te sporen om zich te houden aan de herziene OESO-richtlijn voor Multinationale Ondernemingen? Indien ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Verantwoorde landbouw en bosbouw zijn van groot belang voor de ontwikkeling van het land en met name voor de provincie Niassa. Om deze ontwikkeling te realiseren zijn investeerders nodig. Het is daarbij essentieel dat investeerders en lokale gemeenschappen goed communiceren en overeenkomsten sluiten die duurzaamheid garanderen en voor beide partijen gunstig zijn. Voorts dient de nationale en lokale overheid er op te kunnen toezien dat de wet- en regelgeving wordt uitgevoerd. De Nederlandse overheid draagt in Mozambique bij aan deze zaken.
Hoe beoordeelt u de petitie van de lokale boerenorganisatie União Provincial de Camponeses de Niassa, die een dringend beroep doet op westerse investeerders om te stoppen met financieren van plantages in Mozambique? Bent u bereid een dergelijk initiatief te ondersteunen? Zo ja, hoe nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Nederlandse ambassade in Mozambique reeds op de hoogte was van de investering van GSFF in Mozambique en de gevolgen hiervan?
De ambassade was niet op de hoogte van deze specifieke investeringen van GSFF in de provincie Niassa. De ambassade was wel op de hoogte van een programma in Niassa, gefinancierd door de Zweedse overheid, ter ondersteuning van de private sector, onder meer in de bosbouw. De ambassade was ook op de hoogte van de conflicten die zich in Niassa hebben voorgedaan tussen investeerders en lokale gemeenschappen.
Op welke wijze draagt de Nederlandse ambassade in Mozambique bij aan het tot stand komen en uitvoeren van wet- en regelgeving rond land? Hoe wordt in Mozambique het opleiden van zogenaamde paralegals, (districts)magistraten, aanklagers, burgemeesters, politiefunctionarissen, NGO staf en / of vrouwen- en boerenorganisaties ondersteund om «landgrabbing» te voorkomen?
De Nederlandse ambassade, de FAO, de Mozambikaanse regering en het Centre for Legal and Judicial Training werken sinds eind jaren 90 aan verbetering van de uitvoering van de Mozambikaanse wetgeving op het gebied van landrechten. Het betreft bewustwording en training van juridische medewerkers (paralegals), lokale overheidsvertegenwoordigers en boerenorganisaties (mannen en vrouwen). Daarnaast ondersteunen de ambassade en FAO een initiatief van de overheid om samen met de investeerders en de lokale gemeenschappen te komen tot concrete en bindende afspraken over de investeringen. Belangrijk is dat de afspraken acceptabel zijn voor de gemeenschappen en dat deze beantwoorden aan hun rechten op landgebruik.
Deelt u de mening dat het verbazingwekkend is dat zelfs de deelnemers in het ABP niet op de hoogte (kunnen) zijn van de investeringen van hun pensioenfonds, terwijl dit wel hun grootste spaarpot is?
Het is van belang dat deelnemers hun fonds kunnen aanspreken op het beleggingsbeleid. Daarvoor is nodig dat de deelnemer inzicht heeft in het beleggingsbeleid. Bij het ABP kunnen deelnemers dit inzicht eenvoudig verkrijgen. In het via internet beschikbare «verslag verantwoord beleggen» laat het ABP zien wat zijn keuzes zijn met betrekking tot beleggingen.
Bent u bereid om bij het verdere overleg over het pensioenakkoord aan de sociale partners te vragen om met een voorstel te komen waarbij de beleggingen van pensioenfondsen transparant worden, bijvoorbeeld door een keer per kwartaal een lijst te publiceren, zodat deelnemers een mening kunnen vormen over de wijze waarop hun geld belegd wordt?
Het kabinet is voornemens in het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen op te nemen dat een pensioenfonds in zijn jaarverslag vermeldt op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Dat stelt partijen in staat eenvoudiger te achterhalen wat het beleggingsbeleid is van fondsen, en hen mogelijkerwijs daar op aan te spreken. Uw Kamer ontvangt dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na ommekomst van het advies van de Raad van State.
De uitspraken van admiraal Venlet over de Joint Strike Fighter |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraken van de admiraal Venlet over de problemen met de JSF in het artikel «JSF’s build and test was «Miscalculation» Adm. Venlet says: production must slow»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de mate van overlap tussen ontwikkelen, bouwen, testen en productie bij nader inzien een misrekening is geweest?
Bij de aanvang van het F-35 programma werd gedacht dat door de grootschalige toepassing van computersimulaties de ontwikkeling van de F-35 anders zou verlopen dan eerdere ontwikkelingstrajecten. Op grond daarvan is besloten relatief vroeg in het programma al grotere aantallen toestellen te produceren. Vice-admiraal Venlet zet in het interview uiteen dat deze benadering blijkt te leiden tot meer kosten dan oorspronkelijk verwacht. Om die reden heeft minister Panetta op 26 januari jl. aangekondigd dat de Verenigde Staten de komende jaren minder toestellen zullen afnemen teneinde de aanpassingskosten van de toestellen na aflevering te beperken.
Op grond van de beschikbare informatie heeft Defensie steeds het standpunt van het Pentagon gedeeld. Tijdens de hoorzitting van april 2009 zijn ervaringen besproken met eerdere ontwikkelingstrajecten van wapensystemen. Op dat moment was er nog geen reden aan te nemen dat de programmaopzet gewijzigd moest worden.
Is het u bekend dat de Amerikaanse rekenkamer U.S. Government Accountability Office (GAO) al enige jaren waarschuwt dat er in een JSF project een risico wordt genomen met het overlappen van ontwikkelen, bouwen, testen en productie? In welke mate zijn deze zorgen van GAO binnen het JSF Program office (JPO) besproken?
Het GAO heeft de afgelopen jaren gewezen op risico’s als gevolg van de overlap van ontwikkeling, bouw, testen en productie. Deze waarschuwing komt terug in de Monitor over het project vervanging F-16 van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2009 (Kamerstuk 31 200, nr. 14). In de bestuurlijke reactie op deze GAO-rapporten heeft het Amerikaanse Ministerie van Defensie (waar het JPO deel van uitmaakt), zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 en 6, steeds gesteld dat de ontwikkeling van de F-35 vooral door de grootschalige toepassing van computersimulaties anders zou verlopen dan eerdere ontwikkelingstrajecten. In de reactie op het GAO rapport van 12 mei 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 269) wordt daarnaar verwezen. Defensie heeft op grond van de beschikbare informatie steeds het standpunt van het Pentagon gedeeld. Naar de huidige inzichten, op grond van de uitvoering van ongeveer 20 procent van het testprogramma, blijkt dat de ontwikkeling van de F-35 minder afwijkt van eerdere progamma’s dan verwacht.
Welke conclusies zijn er door u binnen het JPO getrokken op basis van de waarschuwingen van de Amerikaanse rekenkamer?
Zie antwoord vraag 3.
Welke conclusies zijn er door u getrokken uit de eveneens door de Nederlandse Algemene Rekenkamer (ARK) gedane waarschuwingen over de risico’s die genomen worden met het overlappen van ontwikkelen, bouwen, testen en productie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol hebben de waarschuwingen van de deskundigen over het risico van de overlap tussen ontwikkelen, testen en produceren, geuit tijdens de hoorzitting van april 2009, gespeeld in het verdere besluitvormingsproces met betrekking tot de Nederlandse deelname in de JSF ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de extra bijkomende kosten voorkomend uit de nu geconstateerde gebreken voor het in aanbouw zijnde eerste Nederlandse testtoestel dat volgens planning in augustus 2012 geleverd gaat worden?
Voor wiens rekening zullen extra bijkomende kosten voor het in aanbouw zijnde eerste Nederlandse testtoestel komen?
Wat zijn de extra bijkomende kosten voorkomend uit de nu geconstateerde gebreken voor het tweede Nederlandse testtoestel dat volgens planning in maart 2013 geleverd gaat worden?
Voor wiens rekening zullen extra bijkomende kosten voor het tweede Nederlandse testtoestel komen?
Wat zijn de gevolgen van de benodigde aanpassingen voor de totale aanschafprijs van het eerste Nederlandse testtoestel?
Wat zijn de gevolgen van de benodigde aanpassingen voor de totale aanschafprijs van het tweede Nederlandse testtoestel?
Is het u al bekend wat de gevolgen van de huidige problemen zullen zijn voor de wijze waarop het JSF programma zal worden aangepast? Zo nee, op welke termijn verwacht u duidelijkheid over de verdere planning in het JSF project?
Zoals toegezegd in de brief van 1 juli 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 275) zal ik u informeren over de Amerikaanse besluitvorming zodra die gereed is. Naar verwachting zal begin februari duidelijkheid ontstaan over de Amerikaanse productieaantallen in de komende jaren. Over de planning van de ontwikkelingsfase zal naar verwachting in de weken daarna een besluit vallen. De Verenigde Staten zullen de partners informeren over de voortgang daarvan. Minister Panetta heeft op 26 januari jl. reeds aangekondigd dat de Verenigde Staten de komende jaren minder toestellen zullen afnemen teneinde de aanpassingskosten van de toestellen na aflevering te beperken.
Een Nederlands besluit over de vervanging van de F-16 wordt overgelaten aan een volgend kabinet. Naar verwachting zullen de eerste productietoestellen niet voor 2019 bij het Commando luchtstrijdkrachten instromen. Risico’s veroorzaakt door de gelijktijdige ontwikkeling en productie van de F-35 zullen tegen die tijd (2019) aanzienlijk zijn afgenomen omdat de ontwikkeling dan nagenoeg zal zijn voltooid.
Is binnen het JPO al gesproken over een aanpassing van de planning in het JSF project?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke wijze zult u de Kamer informeren over de gewijzigde planning in het JSF project?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van de door de partnerlanden geplande aantallen toestellen? Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van de door de partnerlanden geplande bestellingen?
Jaarlijks geven de partnerlanden in het najaar hun aangepaste planningsreeksen door aan het JPO. Deze reeksen worden gebruikt voor de herijking van de financiële reeksen die ten grondslag liggen aan de onder meer door Nederland ontvangen financiële informatie ten behoeve van de jaarrapportage. Zoals uiteengezet bij de beantwoording van vraag 13, 14 en 15 zal pas begin februari duidelijkheid ontstaan over de Amerikaanse planning. In Italië worden op dit moment bezuinigingsmaatregelen uitgewerkt. Daarbij wordt ook het aantal aan te schaffen F-35 toestellen opnieuw vastgesteld. In de jaarrapportage wordt het actuele overzicht van de planningreeksen opgenomen.
Op dit moment zijn de volgende aantallen toestellen besteld:
Turkije heeft onlangs besloten twee toestellen aan te schaffen in de LRIP-7 productieserie. Noorwegen heeft besloten vier toestellen in de LRIP-8 productieserie te bestellen. Verder zijn er twee niet-partnerlanden die concrete stappen hebben gezet; Israel heeft een eerste bestelling van negentien toestellen gedaan en de Japanse regering heeft besloten een eerste serie van 42 toestellen te bestellen.
Het verstoren van het Sinterklaasfeest door straattuig |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sinterklaas en Zwarte Piet bekogeld door reljeugd»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het openlijk vieren van het Sinterklaasfeest, in wijken waar veel Marokkanen wonen, de laatste jaren onder druk staat als gevolg van geweld, diefstal en het verwijderen van christelijke symboliek? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedere verstoring van het Sinterklaasfeest een verwerpelijke daad is. Een kinderfeest als Sinterklaas moet in een veilige en ontspannen omgeving kunnen plaatsvinden. Uit de periodieke overleggen met gemeenten komt overigens niet het beeld naar voren dat de verstoring van een Sinterklaasfeest meer dan een geïsoleerd incident is, of dat het openlijk vieren van Sinterklaas de laatste jaren onder druk staat.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen ten einde te voorkomen dat tuig het openlijk vieren van Sinterklaas onmogelijk maakt?
Het kabinet zet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groep. De aanpak van problematische jeugdgroepen is een prioriteit van het kabinet. De aanpak van overlast op straat is in eerste instantie een lokale aangelegenheid. Gemeenten hebben daarbij een breed scala aan maatregelen tot hun beschikking.
Bent u zich ervan bewust dat dit het zoveelste voorbeeld is van Marokkaans tuig dat typisch Nederlandse (kinder)feesten verstoort en dat veel Nederlanders dit spuugzat beginnen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de plaatsen waar zich vanaf 2008 tot en met 2011 gewelddadige incidenten hebben voorgedaan bij de viering van zowel het Sinterklaasfeest als Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op 3 ligt de verantwoordelijkheid voor de aanpak van overlast op straat in eerste instantie bij de lokale overheden. Dergelijke incidenten, waaronder incidenten rondom het vieren van Sinterklaas en Sint Maarten, worden niet landelijk geregistreerd.
Corruptie in de publieke sector |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende»?1
Ja.
Wat is uw beoordeling van de conclusie dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector tekort schieten om corruptie en andere integriteitsschendingen te voorkomen?
De conclusies en de meningen in het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende» komen uit de oratie die prof. E. Kolthoff heeft gehouden op 9 december 2011 aan de Open Universiteit. Deze rede, met daarbij de verdere onderbouwing van de conclusies en stellingen, is nog niet gepubliceerd. Hierdoor kan de aangehaalde conclusie alleen in algemene zin worden beoordeeld.
Die beoordeling houdt in dat ik geen redenen heb om aan te nemen dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector onvoldoende effectief zouden zijn. Ik teken daarbij aan dat er nog zoveel regels kunnen worden gesteld en maatregelen worden genomen, maar dat corruptie en andere integriteitsschendingen nooit volledig kunnen worden uitgebannen.
Vermeldenswaard is dat Nederland in de lijst van 183 landen op de jaarlijkse Corruption Perception Index van Transparency International Nederland als een van de minst corrupte landen op de zevende plaats staat.2.
Wat van belang is, is dat organisaties hierop alert zijn en blijven, maatregelen nemen om risico’s te verminderen en adequaat optreden bij vermoedens van schendingen. De wettelijke verplichtingen voor het voeren van een integriteitsbeleid bieden hiervoor mijns inziens een adequaat kader.
In hoeverre deelt u de mening dat er de afgelopen periode te veel gefocust is op het voldoen aan papieren normen en te weinig aandacht is besteed aan de organisatiecultuur en hoe die inwerkt op het gedrag van individuen? Wat vindt u van de conclusie dat er meer gekeken moet worden naar het totale systeem waarbinnen organisatiegerelateerde misdragingen plaatsvinden?
Het integriteitbeleid van de overheid richt zich niet alleen op het formuleren van wet- en regelgeving, maar ook op het bevorderen van een integere organisatiecultuur. Diverse bureaus, waaronder het door BZK opgerichte Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector, hebben (onder andere door gebruikmaking van instrumenten als dilemmatrainingen en workshops) nadrukkelijk aandacht besteed aan bewustwording en aan het versterken van de organisatiecultuur om zo de weerbaarheid van organisaties te versterken.
Ook is het, in het geval van concrete (vermoedens van) integriteitsschendingen, op basis van bestuursrechtelijke jurisprudentie goed gebruik om in disciplinair onderzoek niet alleen te kijken naar individuele factoren, maar ook naar invloeden vanuit de organisatie.
Wat is uw beoordeling van de stelling dat het lerend vermogen in de publieke sector wat betreft het tegengaan van corruptie en het bevorderen van integriteit niet erg groot is?
Het versterken van het lerend vermogen in de publieke sector is in algemene zin van groot belang, niet alleen op het gebied van integriteit maar op alle vlakken die betrekking hebben op het functioneren van de publieke sector en het openbaar bestuur. Integer handelen past in een professionele beroepsopvatting en vanuit die invalshoek wordt het ook nadrukkelijk in professionaliseringsactiviteiten betrokken.
De verschillende koepelorganisaties en beroepsverenigingen besteden aandacht aan integriteit en organiseren bijeenkomsten waar organisaties kennis en ervaring met elkaar kunnen uitwisselen. Begin 2011 heeft bijvoorbeeld het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters in haar Lochem-conferenties aandacht besteed aan integriteit.
Voor het lerend vermogen vind ik het daarnaast van groot belang dat organisaties inzicht hebben in de integriteitscultuur van hun organisatie, dat zij een centraal overzicht hebben van schendingen en misstanden, en dat zij risicoanalyses houden. Uit eerdere evaluaties is mij bekend dat nog niet alle overheidorganisaties over dergelijke inzichten beschikken.3
Ziet u aanleiding voor strengere selectie aan de poort bij functies voor topmanagement en bestuur? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou dit vorm gegeven kunnen worden?
De verantwoordelijkheid voor de werving en selectie van topmanagers en bestuur is op verschillende wijze belegd. Gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk voor de werving en selectie van hun ambtenaren. Bij het Rijk is de Algemene Bestuursdienst verantwoordelijk voor de werving en selectie van de topmanagementgroep.4
Onderdeel van de werving en selectie van leden van de topmanagementgroep bij het Rijk is een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Eventuele gevoeligheid voor corruptie vormt een belangrijk onderdeel hiervan. Een betrokkene mag pas op een TMG-functie worden benoemd indien een verklaring van geen bezwaar door de AIVD is afgegeven. Gedurende de periode van functievervulling wordt dit AIVD-onderzoek periodiek herhaald. Ook leggen TMG-leden bij de start van hun functie (opnieuw) de eed af waarbij aandacht wordt gevraagd voor integriteit. Daarnaast zijn TMG-leden verplicht hun nevenfuncties te melden. Dit wordt standaard meegenomen bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden van TMG-leden. De nevenfuncties worden getoetst op eventuele onverenigbaarheid met de uitoefening van de functie. Indien dit het geval is, is de ambtenaar verplicht de nevenfunctie te beëindigen. Deze toetsing wordt periodiek herhaald, ook tijdens de periode van functievervulling.
Op deze wijze zijn afdoende waarborgen ingebouwd in het proces van werving en selectie van leden van de TMG.
Voor bestuurders geldt dat er onlangs al een aantal aanscherpingen op het gebied van integriteit heeft plaats gevonden. Wethouders worden door de gemeenteraad benoemd. Van kandidaat wethouders kan gevraagd worden een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen. Daartoe wordt voorzien in een spoedprocedure voor de afhandeling van de aanvraag. Bij brief van 21 april 2011 is uw Kamer daarover geïnformeerd.5 In de Gemeentewet en de provinciewet is een aantal vereisten opgenomen waaraan bestuurders van gemeenten respectievelijk provincies moeten voldoen. Het betreft voorschriften over niet te verenigen betrekkingen, het vervullen van nevenfuncties en verboden handelingen. Het staat gemeenten en provincies vrij om in hun gedragscode voorschriften op te nemen waaruit toetsingscriteria voortvloeien die relevant zijn voor de benoeming van nieuwe bestuurders.
Voor burgemeesters geldt dat ze door de Kroon benoemd worden op aanbeveling door de gemeenteraad. In de aanstellingsprocedure wordt de integriteit van kandidaten getoetst door de Commissaris van de Koningin in zijn hoedanigheid als Rijksorgaan. Sinds geruime tijd zijn in de procedure een AIVD naslag en fiscale toetsing opgenomen.
De onbelaste kilometervergoeding |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het interview met de directeur van de ANWB, Guido van Woerkom, waarin hij de vrees uitspreekt voor het verlagen van de onbelaste kilometervergoeding?1
Ja.
Klopt het dat er ambtelijk scenario’s worden doorgerekend voor het verlagen van de onbelaste kilometervergoeding?
In de autobrief heb ik aangekondigd dat ik samen met de minister van I&M de mogelijkheden zal verkennen om langs fiscale weg een bijdrage te leveren aan het bestrijden van files. Die verkenning vindt momenteel plaats. Bij eerdere gelegenheden heb ik de Kamer toegezegd de resultaten van die verkenning voor het zomerreces aan de Kamer te zullen zenden. Uitgangspunt bij de verkenning is dat alle opties die een mogelijk effect hebben op het terugbrengen van files en die bijdragen aan mijn streven om te komen tot een robuust, eenvoudig en fraudebestendig belastingsysteem, worden onderzocht. Daarbij wordt ook gekeken naar het mobiliteitseffect van een eventuele verlaging van de onbelaste kilometervergoeding.2
Zonder concrete vormgeving van een dergelijke maatregel is geen inschatting te geven van een eventuele inkomensderving voor de gemiddelde werknemer. De vraag is ook hoe een werkgever zal reageren op een eventuele verlaging van de onbelaste reiskostenvergoeding per kilometer. Hij kan er namelijk zonder meer voor kiezen om zijn huidige kilometervergoeding van (stel) 19 cent per kilometer te blijven betalen. In dat geval zullen de gevolgen voor de werknemer beperkt zijn tot de belasting over de zes cent die de kilometervergoeding dan uitstijgt boven de tot 13 cent verlaagde onbelaste kilometervergoeding.
Ik kan op dit moment niet vooruit lopen op het resultaat van de eerder genoemde verkenning. Dat betekent dat ik in deze fase ook geen antwoord kan geven op de vraag of een eventuele verlaging van de onbelaste reiskostenvergoeding ook gevolgen zal hebben op de kilometers die worden afgelegd met het openbaar vervoer, met elektrische of hybride auto’s dan wel met de fiets of de brommer.
Een wijziging van een tarief of de verlaging van een tegemoetkoming beschouw ik overigens niet als een toename van instrumentalisme. Er komt immers geen nieuwe regeling bij. Er zou wel sprake zijn van toenemend instrumentalisme als ik uitzonderingen zou vaststellen voor elektrische of hybride auto’s dan wel voor fietsen en brommers. Ten algemene deel ik het standpunt van de geachte afgevaardigde dat fiscaal instrumentalisme tot een minimum moet worden beperkt.
Klopt de vrees van de directeur dat de gemiddelde werknemer, die met zijn privéauto van en naar het werk gaat, er € 400 per jaar op achteruit zou gaan bij een verlaging van 19 cent naar 13 cent per kilometer?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze verlaging per kilometer ook gaat gelden voor de werknemer die met het openbaar vervoer naar het werk gaat? Of is er hier sprake van zogenoemd groen vervoer?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u deze korting ook doorvoeren voor elektrische en hybride auto’s?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u deze korting ook doorvoeren voor mensen die met een fiets of brommer naar het werk komen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe valt dit te rijmen met uw voornemen om het instrumentalisme in het belastingrecht te beperken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er hier sprake is van een inkomen in natura?
Nee. Zoals de term reiskostenvergoeding al aangeeft betreft het geen loon, maar een kostenvergoeding. Deze kosten zijn echter op forfaitaire wijze vastgesteld doordat, onafhankelijk van de werkelijke kosten per kilometer, 19 cent per kilometer belastingvrij mag worden vergoed.
Deelt u de mening dat een dergelijke lastenverzwaring voor werknemers ongewenst zou zijn, zeker gezien de huidige economische situatie en het feit dat miljoenen werknemers geen alternatief hebben voor het gebruik van hun privéauto voor woon-werkverkeer?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u mij, en vele hardwerkende Nederlanders, geruststellen door duidelijk te stellen dat u niet gaat morrelen aan de onbelaste kilometervergoeding?
Zie antwoord vraag 2.
De geplande uitzetting van een stateloos echtpaar naar de Oekraïne |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staatloze asielzoeker kan niet terug naar huis in New York»1
Ja.
Klopt het dat het in het artikel beschreven echtpaar stateloos is en dus door geen enkele staat krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd?
Op basis van een uitspraak van de Oekraïense rechtbank wordt aangenomen dat het echtpaar niet de Oekraïense nationaliteit heeft, noch is mij een andere nationaliteit van betrokkenen bekend.
Klopt het dat het in het bovengenoemde bericht vermelde echtpaar op zeer korte termijn dreigt te worden uitgezet naar de Oekraïne?
Het gedwongen vertrek van het echtpaar naar de Oekraïne stond gepland voor donderdag 8 december 2011.
Klopt het dat de rechter in de Oekraïne heeft vastgesteld dat dit echtpaar niet de Oekraïense nationaliteit bezit?
Dat klopt.
Heeft het bedoelde echtpaar in de Oekraïne concreet zicht op rechtmatig verblijf of op het verkrijgen van de Oekraïense nationaliteit? Zijn daar bilaterale afspraken over gemaakt tussen de Oekraïne en Nederland? Zo nee, welk doel is er dan met de uitzetting gediend?
Voorafgaand aan de komst naar Nederland heeft het echtpaar ruim een jaar (van mei 2007 tot augustus 2008) in de Oekraïne verbleven. Daar is het echtpaar door de Oekraïense autoriteiten in het bezit gesteld van vreemdelingenpaspoorten. Uit informatie van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het echtpaar om de Oekraïense nationaliteit te verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van het echtpaar om hiertoe stappen te ondernemen. Vervolgens is het aan de Oekraïense autoriteiten om op een dergelijke aanvraag te beslissen. Door de Nederlandse overheid zijn hierover geen afspraken gemaakt. Het is aan het echtpaar zelf of zij een verzoek willen indienen bij de Oekraïense autoriteiten.
Het echtpaar verblijft thans onrechtmatig in Nederland en dient Nederland dan ook te verlaten. Zij hebben geen gehoor gegeven aan hun vertrekplicht, waardoor het gedwongen vertrek aan de orde is. Het gedwongen vertrek vindt plaats op basis van de terug- en overnameovereenkomst tussen de Europese Unie en de Oekraïne, welke ook ziet op staatlozen die voorafgaand aan hun komst naar een Europees land in de Oekraïne hebben verbleven.
Hoe verhoudt het uitzetten van dit echtpaar zich tot de inspanningen waartoe Nederland gehouden is op basis van het VN-verdrag betreffende de status van staatlozen en de Conventie voor het verminderen van Stateloosheid?
Uit informatie van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het echtpaar om de Oekraïense nationaliteit verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van het echtpaar om hiertoe stappen te ondernemen. Vervolgens is het aan de Oekraïense autoriteiten om op een dergelijke aanvraag te beslissen.
Oekraïne heeft op 19 mei 2006 het Verdrag inzake het voorkomen van staatloosheid met betrekking tot statenopvolging ondertekend.
Bent u bereid, indien het uitzetten naar de Oekraïne niet bijdraagt aan het opheffen van de stateloosheid, af te zien van deze uitzetting? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om u, samen met uw collega van Buitenlandse Zaken, maximaal in te spannen voor een oplossing in deze zaak, waarbij het opheffen van de stateloosheid en terugkeer naar de VS het uitgangspunt moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Over deze zaak is meerdere malen contact geweest tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Amerikaanse autoriteiten, zowel hier te lande met de Amerikaanse ambassade en het Amerikaans consulaat generaal, als via de Nederlandse ambassade in Washington met de Immigration and Customs Enforcement (ICE) in de VS.
De Amerikaanse autoriteiten hebben bij verschillende gelegenheden laten weten, dat:
De DT&V heeft betrokkenen verschillende malen ondersteund bij hun verzoek om toelating tot de VS. De DT&V heeft namens betrokkenen contact gelegd met het Amerikaans consulaat generaal in Amsterdam, heeft geassisteerd bij een presentatie van betrokkenen op het consulaat generaal en heeft bemiddeld bij het verkrijgen van de vereiste toestemming voor (weder-)toelating tot de VS. Dat leverde niet het voor betrokkenen gewenste resultaat op.
Ik ben van mening dat de Nederlandse overheid zich voldoende heeft ingespannen om te bezien of terugkeer naar de VS tot de mogelijkheden behoorde en het echtpaar voldoende heeft gefaciliteerd.
Bent u bereid om, in afwachting van de beantwoording van deze vragen, geen onomkeerbare stappen te nemen in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Tegen de uitzetting is door de betrokkenen bezwaar gemaakt en een verzoek om een Voorlopige Voorziening (VoVo) gedaan dat door de Rechtbank Haarlem is toegewezen. Ik heb hiertegen hoger beroep ingesteld en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tevens verzocht een spoed VoVo te treffen. De Afdeling heeft zicht onbevoegd verklaard in het hoger beroep en het verzoek om de Vovo afgewezen. Het besluit op het bezwaar zal dientengevolge worden afgewacht alvorens vertrek aan de orde kan zijn.
De financiële gevolgen voor ondernemers van de sloop van winkelcentrum ’t Loon in Heerlen |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Claims wegzakkende winkeliers nabij»?1
Ja.
Hoeveel winkeliers in ’t Loon worden direct en indirect geconfronteerd met de gevolgen van de sloop?
In totaal zijn 40 ondernemingen direct of indirect getroffen door de gevolgen van de sloop. 10 daarvan zijn hun gehele pand inclusief inventaris kwijt. De 30 overigen zijn tijdelijk gesloten vanwege overlast door de sloop, danwel tijdelijk elders gehuisvest. De gemeente Heerlen heeft voortvarend meegewerkt aan oplossingen voor winkels met seizoensgebonden artikelen.
Is er al een schatting te maken van de totale financiële schade van de gedupeerde winkeliers in ’t Loon, rekening houdend met de voor de detailhandel belangrijke decembermaand?
De echte financiële schade kan pas bepaald worden op het moment dat er duidelijkheid is over de toekomst van het winkelcentrum ’t Loon. Pas dan valt in te schatten hoe groot de omzetderving is vanwege de gedeeltelijke sloop en bijbehorende ontruiming van het winkelcentrum. Nieuwbouw van het gesloopte deel van het winkelcentrum kan eerst plaatsvinden als de oorzaak van de inzakking definitief is vastgesteld. Die termijn is medebepalend voor het totale bedrag aan schade. In alle gevallen spreken we hier over aanzienlijke schadebedragen.
Is de Wet tegemoetkoming schade bij rampen van toepassing op de situatie in Heerlen? Zo ja, waar kunnen de getroffenen aanspraak op maken? Zo nee, waarom niet?
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is door de minister van Veiligheid en Justitie beoordeeld als zijnde niet van toepassing op de situatie in Heerlen. Deze wet is alleen direct van toepassing op overstromingen met zoet water en aardbevingen met een kracht van ten minste 4,5 op de schaal van Richter. Deze situaties zijn beide niet aan de orde.
De Wts kan bij koninklijk besluit van toepassing worden verklaard indien zich een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio's voordoet die van tenminste vergelijkbare orde is als een overstroming of een aardbeving.
Een ramp wordt in de Wet veiligheidsregio's als volgt gedefinieerd: een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
Hoewel het in de situatie in Heerlen gaat om materiële belangen wordt niet voldaan aan de in de definitie genoemde criteria van omvang van en inzet bij een ramp.
Op welke wijze kunt u de provincie Limburg en de gemeente Heerlen ondersteunen om de eerste nood van de getroffen ondernemers te lenigen?
De gemeente Heerlen heeft een vergoedingsregeling ingesteld voor ondernemers in winkelcentrum ’t Loon. Hiermee kunnen redelijke kosten ter beperking van schade en/of redelijke kosten als gevolg van het gebrek aan liquide middelen, veroorzaakt door omzetderving, tot € 50 000 vergoed worden. De gemeente Heerlen heeft hiervoor om financiële steun gevraagd aan de provincie Limburg. Dit verzoek komt in januari ter besluit in de Gedeputeerde Staten. De gemeente heeft daarmee in beginsel voldoende middelen om deze vergoedingsregeling te bekostigen. Het kabinet heeft aangeboden expertise in te zetten ten aanzien van de uitvoering van de vergoedingsregeling.
Zelfstandig ondernemers kunnen daarnaast, indien zij aan de voorwaarden voldoen, bij de gemeente een beroep doen op ondersteuning vanuit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). De gemeente heeft hierbij de mogelijkheid tot het verstrekken van een voorschot, teneinde directe financiële nood te lenigen.
Deelt u de mening dat werktijdverkorting ruimhartig moet worden toegepast voor de getroffen winkeliers? Wanneer krijgen deze winkeliers uitsluitsel?
De situatie in Heerlen is een calamiteit in de zin van de Beleidsregels Werktijdverkorting 2004. De getroffen winkeliers komen voor werktijdverkorting in aanmerking als ook aan de overige in deze beleidsregels gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Er zijn inmiddels 18 aanvragen voor werktijdverkorting ingediend. Zoals gebruikelijk zijn deze aanvragen uitgezet bij het UWV om informatie te vergaren, mede aan de hand waarvan de aanvragen zullen worden beoordeeld. Het UWV heeft een termijn van twee weken om deze onderzoeken uit te voeren. Zodra die onderzoeksresultaten binnen zijn, worden de aanvragen beoordeeld en zullen de aanvragers door middel van een beschikking worden geïnformeerd over de uitkomst.
Welke overige mogelijkheden heeft u om de gemeente Heerlen en de winkeliers te ondersteunen, zoals bijvoorbeeld bijdragen in het verplaatsen en openen van nieuwe winkels?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebrek aan Nederlandse ambitie ten aanzien van windenergie op zee |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de het artikel «De Nederlandse ambitie verwaait» en bent u bekend met de in het artikel genoemde rapporten van Rabobank en Bloomberg «Offshore wind: Foundations to Growth» en «Reaching Eur 10c/KWh»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het artikel en de rapporten van Bloomberg en Rabobank?2 Kunt u in het bijzonder ingaan op de conclusies in het hoofdstuk «The Dutch dilemma» in het rapport «Reaching Eur 10c/KWh»?3
Het Volkskrantartikel geeft de hoofdconclusies weer van beide rapporten, maar geeft hierop geen eigen commentaar.
Het Bloomberg rapport gaat in op diverse manieren om de kostprijs van windenergie op zee omlaag te brengen. De analyses wijken niet erg sterk af van andere analyses op dit terrein: technische innovatie, schaalvergroting, industrialisatie, stabiel overheidsbeleid en goede financieringsmechanismen vormen de sleutel tot kostprijsverlaging bij offshore windenergie. Dit komt overeen met hetgeen bedrijven in de sector mij vertellen.
Het andere rapport van RABObank volgt een vergelijkbare analyse. In het hoofdstuk «The Dutch dilemma» wordt ingegaan op de kracht van Nederlandse bedrijven met name op de Engelse en Duitse markt. De Franse en Deense markt voor offshore wind zijn volgens de onderzoekers meer gesloten voor partijen, die geen «local content» bieden. De door RABO geïnterviewde personen menen, dat ook de Engelse en Duitse markt meer protectionistische trekken gaan vertonen, waardoor Nederlandse spelers extra gebaat zouden zijn bij een sterke thuismarkt.
Op zich vind ik het niet raar, dat een bank krachtig overheidsbeleid wil op terreinen, waar winsten zijn te behalen. Ik voel evenwel weinig voor een protectionistisch beleid: landen met een sterk protectionistische houding zijn doorgaans niet de sterkste economieën en de Nederlandse markt is simpelweg te klein om te willen afschermen. In het Energierapport 2011 heb ik gepleit voor een meer Europese aanpak, omdat Nederland het meeste baat heeft bij een open Europese economie zonder barrières. Ook in deze sector zal het geld in het buitenland moeten worden verdiend. Ik ben ervan overtuigd dat Nederlandse bedrijven meer profiteren van concurrentiegedreven kwaliteitsverbetering en kostprijsverlaging dan van protectionisme. Daarbij moeten we niet vergeten, dat de belastingbetaler of de energieconsument opdraait voor een grootschalige uitrol, waartoe RABObank oproept.
Hoeveel offshore windprojecten zullen nog gerealiseerd worden voor 2020? Wat is de te verwachte hoeveelheid energie (in MWh) die opgewekt zal worden in 2020 uit offshore wind?
Gebaseerd op planningen en verwachtingen zou in 2020 in Noord-West Europa voor meer dan 50GW aan opgesteld vermogen windenergie op zee gerealiseerd worden.
In Nederland zijn twee windparken op zee in bedrijf (OWEZ en Prinses Amalia). Voor drie windparken is subsidie verstrekt. Ik ga ervan uit dat deze gebouwd zullen worden. Daarmee zal Nederland voor 2020 beschikken over bijna 1 GW aan opgesteld windvermogen op zee. Met 1 GW opgesteld vermogen kan naar verwachting jaarlijks circa 3,8 TWh elektriciteit worden opgewekt. Dit is ongeveer 2,5% van het elektriciteitsverbruik in Nederland.
Ik acht het zeer wel denkbaar, dat er voor 2020 vanuit het innovatiebeleid demonstratieprojecten tot stand zullen komen.
Hoe denkt u het ontstane gat van door de Rabobank verwachte 4 GW te kunnen dichten als de gestelde doelstelling van 5 178 MW (49% van de duurzame energie behoefte in 2020) uit offshore wind niet gehaald gaat worden? Kunt u specificeren hoe precies de 4 GW ingevuld gaan worden? Denkt u de EU doelstelling van 14% duurzame energie te halen in 2020, als de verwachting is dat het overgrote deel van de ingecalculeerde opwekking van energie uit offshore wind niet gerealiseerd wordt?
Dit kabinet committeert zich aan de Europese doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 en wil dat met de meest kostenefficiënte technieken bereiken. De doelstelling duurzame energie kan ook op het gebied van groen gas en warmte worden bereikt. Ik heb u naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 21 november jongstleden informatie gestuurd4, waaruit blijkt, hoe dit kabinet denkt de doelstelling in 2020 te bereiken. Windenergie op zee heeft in die aanpak op korte termijn geen prominent belang.
Hoe verhouden de kosten voor het aanvragen van een vergunning voor een offshore windpark en de hoeveelheid verstrekte subsidie in Nederland zich tot de kosten van een vergunning en verstrekte subsidie in landen als Duitsland, Engeland, België en Denemarken?
In onderstaande tabel5 treft u een vergelijking van de kosten van wind op zee tussen verschillende lidstaten aan. De onderste rij biedt een vergelijking met de Nederlandse subsidie. De vergelijking is indicatief, omdat regimes per land verschillen en de afstanden van de windparken tot de kust een belangrijke factor vormen.
Nederland
Duitsland
Engeland
Denemarken
België
MWh prijs
ca € 170,– (15 jr incl kabelkosten)
ca € 150,– (12–15 jr excl kabelkosten)
ca € 80,–
(20 jr incl kabelkosten exclusief opbrengst elektriciteit)
ca € 140,– (eerste 20TWh, exclusief kabelkosten)
ca € 100,–
(20 jr, inclusief kabelkosten, exclusief opbrengst elektriciteit)
% NL subs
100
1051
1052
973
1214
Bijdrage verschilt naar afstand en waterdiepte – windparken liggen vaak ver uit de kust
De € 80,– is gebaseerd op de dubbele ROC-prijs, die is gegarandeerd
Uitkomst tender windpark Anholt (25 km uit de kust)
Opbrengst uit elektriciteit geraamd op € 55,– per MWh
De kosten van vergunningaanvragen zullen niet sterk verschillen per land. Alle landen zullen milieueffectrapportages vragen en hebben te maken met grotendeels Europese regels ten aanzien van de bescherming van ecologische belangen op zee.
Mijn indruk is, dat de stimuleringsniveaus in genoemde landen elkaar niet zo heel veel ontlopen, al vind ik de Belgische subsidie wel aan de hoge kant. De vergelijking met Duitsland geeft mogelijk een vertekend beeld, omdat de hoogte van het feed-in tarief na verloop van tijd neerwaarts kan worden bijgesteld.
Hoeveel werkgelegenheid, investeringen en patentaanvragen zijn er jaarlijks de laatste vijf jaar geweest in de offshore-windindustrie? Hoe verhouden deze cijfers zich tot die in landen als Duitsland, Engeland, België en Denemarken?
Op basis van de uitwerking van innovatievoorstellen rond offshore windenergie, die in het kader van het topsectorenbeleid zijn aangedragen bedraagt de huidige werkgelegenheid in Nederland meer dan 2000 voltijdbanen. Cijfers uit andere landen heb ik niet beschikbaar. De Nederlandse industrie zegt zelf een marktaandeel van ca 25% te hebben op de Europese markt voor offshore wind.
In de periode 2005–2010 heeft Nederland wereldwijd ongeveer 2,2% van alle patenten op het gebied van offshore wind aangevraagd. De VS (25%) Duitsland (19,2%) en Denemarken (15,8%) zijn koploper in internationaal aangevraagde patenten. Andere cijfers: Japan (6,2%), China (4,4%), Spanje (3,3%) en VK (3,2%)10.
Onderschrijft u het belang van het creëren van een nieuwe industrie in Nederland gericht op het bouwen van offshore windparken? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft een topsectorenbeleid ontwikkeld om de verdiencapaciteit van Nederlandse bedrijven goed te houden en mogelijk te verbeteren. Binnen de topsector Energie is een aparte innovatietafel offshore wind ingesteld, die met voorstellen komt. Binnen het topteam Energie worden deze voorstellen en die van andere innovatietafels op het gebied van energie gewogen. Zoals ik u in mijn brief van 16 januari jongstleden over het topgebiedenbeleid heb aangegeven, hoop ik in maart innovatiecontracten te kunnen afsluiten.
Vindt u het een gemiste kans dat de voornoemde industrie haar pioniersrol dreigt te verliezen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De Nederlandse offshore industrie is sterk in kennis, fundaties en installatietechnieken en heeft daarmee een fors marktaandeel in de Noord-West Europese markt.
Hoewel Duitse en Deense fabrikanten het belangrijkste marktaandeel hebben in turbinetechnologie en grote bedrijven in China, Korea en Amerika zich op deze markt gaan begeven, heeft Nederland wel degelijk twee bedrijven, die turbines ontwikkelen voor windenergie op zee: Darwind/XEMC en 2BEnergy.
Welke actie(s) zult u ondernemen om te voorkomen dat de voornoemde industrie verder achterop raakt bij vergelijkbare industrieën in de Nederland omringende landen?
Ik heb een Green Deal gesloten met NWEA over onder meer innovatie en kostenreductie; NWEA heeft inmiddels 50 Nederlandse bedrijven in een coalitie bijeen gebracht om hieraan te werken. Begin december heeft het eerste overleg plaatsgevonden tussen EL&I, I&M en NWEA om de uitwerking van deze Green Deal gestalte te geven. Dit sluit uitstekend aan bij het topsectorenbeleid, waarmee kansrijke sectoren in innovatie en versterking verdiencapaciteit worden gesteund door de overheid. Ik ben ervan overtuigd, dat het daarmee vooral de bedrijven zelf zijn, die kansen zien op de Europese markt en daar de beste keuzes in kunnen maken.
Het falen van veiligheidsscanners op Schiphol |
|
Ronald van Raak |
|
Klopt het dat de huidige veiligheidsscanners op luchthaven Schiphol vuurwapenpatronen kleiner dan 2 tot 2,5 centimeter niet detecteren?1
De security scanners die op Schiphol worden gebruikt zijn uitvoerig getest en voldoen aan internationaal vastgestelde detectienormen. Ik acht daarmee het beveiligingsniveau afdoende gewaarborgd.
Waarom overweegt Schiphol de aanschaf van meer van dergelijke scanners, terwijl in Duitsland het gebruik van soortgelijke scanners is gestopt?
Schiphol overweegt de aanschaf van meer scanners omdat dit past binnen haar visie op effectieve en passagiersvriendelijke beveiligingsconcepten. Dergelijke bedrijfseconomische overwegingen kunnen elders anders uitpakken.
Waarom acht u het gebruik van genoemde scanners nog verantwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat TNO in Den Haag alternatieve scanapparatuur heeft ontwikkeld die kleine voorwerpen, waaronder vuurwapenpatronen, wel kan detecteren?
TNO heeft mij bericht dat zij als kennisinstituut over technologieën en de nodige technische, operationele en wetenschappelijke inzichten beschikt die in het security domein ingezet kunnen worden. Deze worden door TNO gebruikt voor advisering, technologieoverdracht en certificering & beproeving. TNO heeft echter zelf geen concrete security scan apparaten ontwikkeld noch in veelvoud gebouwd.
Bent u bereid de ontwikkeling van alternatieve scanapparatuur te ondersteunen?
Ik ondersteun de ontwikkeling van nieuwe apparatuur zoveel als mogelijk, voor zover deze een bijdrage aan een betere beveiliging kan leveren dan wel de potentie hiertoe heeft.
De Toelatingscode vmbo-t / havo van de VO-Raad |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich van het debat over de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2011 in november 2010 de gedachtewisseling over het stringente toelatingsbeleid van havo-scholen voor leerlingen die een vmbo-t-diploma1 hebben behaald en die onder meer leidde tot de motie Çelik / Voordewind2 die de Kamer op 16 november 2010 heeft aangenomen?
Ja, dat herinner ik mij.
In hoeverre vindt u dat de «Toelatingscode overstap van vmbo naar havo»3 van de VO-Raad met de maximum instroomeis van een gemiddeld eindexamencijfer van 6,8 en een toelatingsgesprek waarin ook het advies van de vmbo-school en de motivatie van de leerling aan bod komen, de intentie van de motie waarmaakt dat recht wordt gedaan aan de kansen van leerlingen om eigen talenten te ontwikkelen door doorstroom van vmbo-t naar havo te borgen?
De combinatie van een gemiddeld eindexamencijfer en een toelatingsgesprek waarin de motivatie van de leerling en het advies van de vmbo-school worden betrokken, biedt de mogelijkheid tot een afgewogen oordeel te komen over de kansen van een leerling om het havo succesvol af te ronden. Dat havo-scholen bij een afwijkende mening in overleg moeten treden met de vmbo-school biedt een extra waarborg voor een goede afweging.
Betekent de rol van het schooladvies binnen een scholengemeenschap met vmbo, havo en vwo dat deze tegenover de vmbo’ers die willen doorstromen nog altijd absurde toelatingseisen stelselmatig kan verpakken als een negatief advies van de vmbo-school?
Ik zie geen reden waarom scholengemeenschappen toelatingseisen als een negatief advies van de vmbo-school zouden verpakken. Uit het Ecbo onderzoek4 dat is uitgevoerd, blijkt juist dat vmbo’ers uit scholengemeenschappen die vmbo en havo onder één dak hebben vaker doorstromen naar havo dan vmbo’ers uit zelfstandige vmbo- of mavoscholen. Ook blijken deze leerlingen het beter op het havo te doen dan vergelijkbare leerlingen uit een zelfstandig vmbo of mavo. Deze conclusies onderstrepen het belang van regionale samenwerking tussen vmbo- en havoscholen en het gezamenlijk oppakken van de begeleiding van vmbo-leerlingen naar het havo.
Bestaan er formele en/of inhoudelijke redenen die rechtvaardigen dat de afspraken van de code pas ingaan per 1 augustus 2012 en niet per 1 januari 2012, zodat ook de huidige examenkandidaten van het vmbo-t kunnen profiteren van minder opgeklopte instroomeisen naar havo-scholen? Zo ja, wat zijn deze formele en/of inhoudelijke redenen en onderschrijft u deze? Zo neen, wilt u dan bij de VO-Raad erop aandringen dat de code al in werking treedt per 1 januari 2012?
Scholen zullen in het voorjaar al conform de code handelen. Vmbo-leerlingen die dan examen doen, worden komend voorjaar dus al volgens de code toegelaten. Ter ondersteuning hiervan heb ik met de VO-raad afgesproken dat er dan ook een klachtenloket operationeel is, waar ouders en leerlingen het kunnen melden als scholen zich niet aan de code houden. Ook zal ik zelf de uitvoering van de code goed in de gaten houden. De Inspectie van het Onderwijs doet in 2012 onderzoek naar de naleving van de code.
Onderdeel van de code is dat vmbo- en havoscholen een nadere invulling geven aan, en met elkaar afspraken maken over onder meer loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) en de programmatische aansluiting tussen vmbo en havo. Deze afspraken moeten de komende tijd worden gemaakt en per 1 augustus 2012 vastgelegd zijn.
De toename van geweld in de Democratische Republiek in Congo (DRC) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving van o.a. Human Rights Watch en the International Crisis Group, die te kennen hebben gegeven dat een mogelijke conflictsituatie in de DRC niet valt uit te sluiten na afloop van de verkiezingsuitslag?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat verkiezingsgeweld, onregelmatigheden en vermoedens van fraude over deze verkiezingsuitslag aan orde van de dag zijn in het zeer onrustige Congo?
Uit rapporten van de EU-waarnemersmissie en andere internationale en lokale waarnemers blijkt dat de verkiezingen met een groot aantal onregelmatigheden gepaard zijn gegaan. Gezien de uitgestrektheid van het land en de gebrekkige infrastructuur waren logistieke en organisatorische problemen te verwachten, maar de berichten over fraude en mensenrechtenschendingen zijn zorgelijk en ondermijnen de geloofwaardigheid van het proces.
De EU heeft de afgelopen weken meermaals de Congolese autoriteiten opgeroepen om maximale transparantie te betrachten bij het afwikkelen van het verkiezingsproces en het behandelen van klachten. Ook zijn de autoriteiten en alle presidentskandidaten opgeroepen de kalmte te bewaren en geschillen op vreedzame wijze door middel van dialoog op te lossen.
Bent u bereid deze kwestie op zeer korte termijn actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen om de rust te herstellen in het land? Zo nee, waarom niet?
De verkiezingen in de DRC hebben de volle aandacht van zowel de VN als de EU. Sinds de verkiezingen heeft Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton driemaal een verklaring heeft uitgegeven over dit onderwerp (respectievelijk op 30 november, 2 december en 9 december). De VN Veiligheidsraad heeft op 2 december een verklaring uitgegeven over de kwestie. Binnen de EU wordt op dit moment overleg gevoerd over een passende reactie op de officiële bekrachtiging door de Congolese Hoge Raad van de uitslagen.
Het is nu vooral aan de Congolezen zelf, zowel regering als oppositie, om een vreedzame oplossing te vinden voor de geschillen. De internationale gemeenschap biedt daarbij haar diensten aan en spreekt alle partijen aan op hun verantwoordelijkheden, maar kan een dergelijke oplossing niet afdwingen.
Bent u bereid, zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Congolese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ja. De internationale gemeenschap heeft de afgelopen weken veelvuldig en op alle niveaus contact onderhouden met de Congolese autoriteiten. Daarbij zijn zij steeds op hun verantwoordelijkheid gewezen, zowel waar het de transparantie en geloofwaardigheid van het verkiezingsproces betreft, als de mensenrechtensituatie in het algemeen. Nederland zal dit zowel in EU-verband als bilateraal blijven doen.
Deelt u de mening dat het ondertussen wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie in Congo als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s? Indien nee, waarom niet?
Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt staat het onderwerp reeds hoog op de politieke agenda van de Hoge Vertegenwoordiger.
Het artikel “Kopten zetten Marinab in brand en schuiven het in de schoenen van Moslims” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het artikel: op de voorpagina van de krant «Al-Misrīyūn» gelieerd aan de radicale Gama’at al-Islamiya?
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Wat is uw mening over het feit dat de NOS en haar journalist als enige en gezaghebbende bron worden opgevoerd in dit artikel over het in brand steken van het Koptische gebouw/kerk?
Journalisten zijn verantwoordlijk voor de keuze van hun bronnen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er rapporten en artikelen met een andere strekking liggen waarin de brand in het Koptische gebouw wordt toegeschreven aan een menigte jonge moslims?1
Ik heb kennis genomen van het feit dat er berichtgeving met een andere strekking is. Het resultaat van persvrijheid en vrije nieuwsgaring kan zijn dat in verschillende media verschillende lezingen van dezelfde gebeurtenis ontstaan.
Wat vindt u van het feit dat een bericht van het onafhankelijke Nederlandse journaal nu in Egypte wordt gebruikt door extremisten om hun gelijk te halen?
Nederlandse media stellen in vrijheid hun berichtgeving samen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat de reportage in het NOS journaal van 27 november stelliger is dan op basis van het feitenmateriaal had gekund en dat daardoor nodeloos spanningen in Egypte oplopen?
Het zou aan de NOS zijn om zonodig zulke stappen te zetten.
Kunt u de Kamer de uitslag doen toekomen van onderzoeken die in Egypte gedaan zijn en worden naar de oorzaak van deze brand?
De resultaten van het onderzoek onder leiding van de Egyptische minister van Justitie naar de achtergrond van het Maspero-incident op 9 oktober jl., waaronder de gebeurtenissen rondom de Al Marinab kerk, zijn nog niet bekend.
Deelt u de mening dat het NOS journaal, indien de berichtgeving aantoonbaar onjuist was, tot rectificatie moet overgaan?
Zie antwoord vraag 5.
Een scholengemeenschap die het onderwijs meent te verbeteren door voortaan leerlingen met een havo-advies af te wijzen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u hoge toelatingseisen voor scholen als instrument om deze in hun onderwijsaanbod toegevoegde waarde te laten realiseren?
De toelating van leerlingen op een school is, conform artikel 2 van het Inrichtingsbesluit WVO, een beslissing van het bevoegd gezag. Voorwaarde is wel dat de toelatingseisen helder, transparant en voorafgaande aan de toelating worden gecommuniceerd. Het is dus niet aan mij om over toelatingsbeslissingen van scholen te oordelen.
Hoe beoordeelt u de «moeilijke beslissing» van het Amsterdamse St. Nicolaaslyceum om het onderwijs te verbeteren door voortaan leerlingen met een havo-advies af te wijzen?1
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u de keuze om een tweejarige havo/vwo-brugklas aan te bieden en geen havo-brugklas een geldig excuus om enkel nog leerlingen met een havo/vwo-advies toe te laten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van Onderwijs Consumenten Organisatie Amsterdam dat het plan van het St. Nicolaaslyceum strijdig is met de Amsterdamse Kernprocedure inzake de overstap van groep 8 naar de brugklas?2
De Amsterdamse Kernprocedure is een convenant waarin schoolbesturen in Amsterdam op vrijwillige basis afspraken hebben gemaakt over de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Het is niet aan mij om te oordelen of het plan van het St. Nicolaaslyceum strijdig is met dit convenant.
Deelt u de mening dat «cherry-picking» van de beste scholieren betekent dat zo’n school het zichzelf in feite te makkelijk maakt? Deelt u de mening dat het met het oog op het onderwijsrendement juist waardering verdient als een havo-school met (individueel) maatwerk en goede begeleiding leerlingen met een havo-advies aan een havo-diploma weet te helpen? Zo ja, hoe zal de vorm van «cherry-picking» die het St.Nicolaaslyceum hanteert dan worden verdisconteerd in de oordelen van de onderwijsinspectie?
De Inspectie van het Onderwijs betrekt in haar oordeel de mate waarin een school de resultaten behaalt die op grond van het basisschooladvies verwacht mogen worden. Ik ben van mening dat dit een evenwichtige maat is om het onderwijsrendement van een school te bepalen.Met de invoering van de eindtoets in het primair onderwijs, wordt het mogelijk om dit onderwijsrendement nog nauwkeuriger te meten. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb gesteld, is het niet aan mij om te oordelen over het toelatingsbeleid van een school.
Wel blijf ik de aansluiting tussen po en vo nadrukkelijk volgen en zeker wanneer de toelatingseisen door de vo-scholen worden aangescherpt. Ik ben van mening dat leerlingen recht hebben op het onderwijs dat bij hen past.
De conferentie van OWASP |
|
André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «1500 Sinterklazen lossen IT problemen op»?1
Ja.
Waarom was er geen vertegenwoordiging van Govcert2 aanwezig bij de gratis toegankelijke conferentie waarbij experts van over de gehele wereld kennis uitwisselden over beveiligingsproblemen waaronder de Nederlandse overheid gebukt gaat? Deelt u de mening dat het goed was geweest voor Nederland als er een vertegenwoordiging van de Nederlandse overheid aanwezig was geweest?
De OWASP Benelux bijeenkomst is een nuttige, maar één van een groot aantal jaarlijks georganiseerde beveiligingsbijeenkomsten. Waar mogelijk, is Govcert.nl vertegenwoordigd bij beveiligingsbijeenkomsten. Govcert.nl is goed aangesloten op de initiatieven die voortvloeien uit OWASP. Zo was OWASP ook prominent aanwezig tijdens het govcert.nl-symposium op 15 en 16 november 2011.
Gaat u alsnog gebruikmaken van de vele lessen die OWASP (Open Web Application Security Project) te bieden heeft, bijvoorbeeld door de beschikbare documentatie te analyseren, eventueel te vertalen en vervolgens te verspreiden over de Nederlandse overheid?
De Nederlandse overheid maakt gebruik van een veelheid aan kennis en informatie over informatiebeveiliging, waaronder die van OWASP. Zo is de kennis van OWASP tijdens het govcert.nl-symposium actief uitgedragen aan de aanwezige vertegenwoordigers uit de Nederlandse overheid. Daarnaast is door OWASP beschikbaar gestelde informatie, verwerkt in het Raamwerk Beveiliging Webapplicaties dat al sinds 2006 door Govcert wordt gepubliceerd en verspreid binnen de Nederlandse overheid.
Tenslotte wordt op dit moment met OWASP samengewerkt bij het opstellen van een publicatie over veilige webapplicaties.
Hoe beoordeelt u het grote verschil in kosten tussen het Govcert-symposium en de OWASP-conferentie? Welk evenement was duurder en welk evenement had meer inhoud en een betere toespitsing op de problemen waar de Nederlandse overheid momenteel mee kampt? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige intentie van de regering om meer te doen met minder geld?
Het Govcert symposium had een brede scope, een groot aantal sprekers en gasten afkomstig uit ruim 35 landen en ongeveer 300 organisaties, en was meer toegespitst op de actuele en mogelijke digitale dreigingen en trends voor Nederland.
De conferentie in Luxemburg had een andere opzet en een ander doel.
Gaat u in de toekomst meer inzetten op aansluiting bij de (grotendeels vrijwillige) gemeenschap van beveiligingsexperts, hackers en andere deskundigen die niet per se door de overheid worden betaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze aansluiting zoeken?
De Nederlandse overheid en meer in het bijzonder Govcert.nl maakt, binnen de geldende juridische kaders, gebruik van de kennis en expertise uit diverse gemeenschappen van experts en onderzoekers die niet door de overheid worden betaald. Govcert.nl zoekt dergelijke samenwerking bijvoorbeeld bij de beoordeling van Factsheets of Whitepapers over ICT-veiligheid of bij de analyse van kwetsbaarheden van bijvoorbeeld mobiele telefonie. Ook worden regelmatig hackers uitgenodigd bij Govcert.nl.
De nieuwe werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau en de overeenkomsten met gerechtsdeurwaarders |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de contracten met gerechtsdeurwaarders openbreekt en dat deurwaarders per 1 januari 2012 de keuze hebben uit het niet langer werken voor het CJIB en het werken op no-cure-no-pay-basis?
Het CJIB beziet thans wat de mogelijkheden zijn om meer kosten-efficient te werken. Daarbij is het uitgangspunt dat de huidige relatie met de gerechtsdeurwaarders de komende jaren wordt voortgezet. Het CJIB heeft in eerste instantie no cure no pay als oplossingsrichting in aanmerking genomen, maar beziet ook andere varianten. In welke vorm resultaatafhankelijke beloning deel uit gaat maken van de nieuwe afspraken staat dan ook nog niet vast.
Wat is de reden van deze nieuwe werkwijze? Waarom wil het CJIB voortaan niet meer betalen voor diensten die voor het CJIB zijn verricht, indien de invordering niet heeft geleid tot betaling?
Zie antwoord vraag 1.
Is het in dergelijke gevallen altijd de schuld van de gerechtsdeurwaarder dat er door de schuldenaar niet betaald is? Zo nee, waarom kan er dan niet gewoon een eerlijke prijs betaald worden voor deze dienstverlening? Wat is de rechtvaardiging voor het werken op no-cure-no-pay-basis?
Het is doorgaans niet de schuld van de gerechtsdeurwaarder als er door de schuldenaar niet betaald wordt. Zie verder mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat deze nieuwe werkwijze risico’s met zich mee kan brengen, zoals het eerder inzetten van zwaardere dwangmiddelen, het afwentelen van de misgelopen inkomsten op overige producten van deurwaarders of dat er meer commerciële activiteiten (zoals incasso’s) zullen worden verricht door gerechtsdeurwaarderskantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De doelstelling van een aangepaste werkwijze is dat sneller een beslissing wordt genomen door de gerechtsdeurwaarder over de incasseerbaarheid van de vordering. De precieze werkwijze moet nog nader worden ontwikkeld. Daarbij zal ook de KBvG worden betrokken. Mocht de gerechtsdeurwaarder de zaak retourneren aan het CJIB, dan zal het CJIB overgaan tot het inzetten van andere wettelijke middelen.
Welke besparing is beoogd met deze nieuwe werkwijze? Is deze besparing reeds opgenomen in de begroting?
De gewenste besparing ten opzichte van 2011 wordt begroot op circa 2 miljoen euro. De begroting van het CJIB voor 2012 is nog niet vastgesteld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat, alvorens deze nieuwe werkwijze zal worden ingevoerd, eerst mogelijke risico’s in kaart worden gebracht en dat er goed overleg plaatsvindt tussen het ministerie, het CJIB en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen ruim voor het kerstreces, uiterlijk 20 december 2011, te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.