De veroudering van het HKS-register |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Register politie hopeloos verouderd»?1
Ja.
Klopt het dat de gegevens in het zogenoemde herkenningsdienstsysteem (HKS) zijn verouderd, vaak geen accurate voorstelling van zaken geven en er dus personen ten onrechte te boek staan als verdacht en crimineel? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat het systeem zo snel mogelijk weer helemaal «actueel» is?
Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van de vragen 1 en 2 van het lid Van Raak (SP), vraagnummer 2011Z16386.
Op welke termijn zal het nieuwe systeem, dat het verouderde HKS moet vervangen, in gebruik worden genomen?
Het oude HKS zal opgaan in de nieuwe basisvoorziening Politie. Deze volledige transitie zal enkele jaren in beslag nemen.
Op welke wijze zal ervoor gezorgd worden dat de foute gegevens niet «meeverhuizen» naar het nieuwe systeem?
Voor zover er sprake is van «foute»gegevens zullen de korpsen het bestand voor
conversie schonen.
Deelt u de mening het herstel van de fouten niet nog jaren mag duren maar dat er zo spoedig mogelijk sprake moet zijn van een accuraat systeem? Zo ja, kunt u hiervoor een concrete deadline aangeven?
Zie de beantwoording van de vragen 3. en 4.
Het bericht dat de regering van Curaçao gevangenen met een enkeltje naar Nederland wil sturen |
|
Eric Lucassen (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Curaçao wil gevangenen uit Bonaire terugsturen»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de manier waarop de regering van Curaçao hierover communiceert? Bent u van plan de regering van Curaçao tot de orde te roepen? Zo nee, waarom niet?
Curaçao biedt op dit moment een tijdelijke oplossing voor gedetineerden die uit veiligheidsoogpunt niet direct op Bonaire konden worden geplaatst. Het betreft een groep van 22 gedetineerden die hun delicten vóór 10 oktober 2010 hebben gepleegd op Bonaire en ook vóór die datum veroordeeld zijn onder Nederlands Antilliaans recht. De Minister van Justitie van Curaçao heeft bij mij aangegeven dat deze situatie niet langer verantwoord is en heeft mij verzocht bij te dragen aan een oplossing. Aangezien een verder verblijf in detentie op Curaçao of Bonaire vanwege dringende redenen van veiligheid van vijf gedetineerden onverantwoord is, heb ik – mede vanuit het oogpunt van slachtoffers en nabestaanden – besloten hen vóór 22 december 2011 gefaseerd over te plaatsen naar Nederland. Zodra de nieuwbouw van de gevangenis op Bonaire gereed is (2015) en daarmee de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen gegarandeerd zijn, zullen deze gedetineerden naar Bonaire worden overgebracht. De overige 17 gedetineerden zullen te beginnen op 5 september 2011 gefaseerd overgeplaatst worden naar Bonaire. Aangezien Curaçao een tijdelijke oplossing biedt voor de gedetineerden die niet direct op Bonaire kunnen worden geplaatst, betaalt Nederland aan Curaçao een bedrag van maximaal 720 000 Nederlands Antilliaanse guldens voor de huisvesting van deze gedetineerden gedurende de periode tot 22 december 2011. Alle 22 gedetineerden zullen de laatste periode van hun detentie op Bonaire doorbrengen.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om te voorkomen dat Curaçao gevangenen met een enkeltje naar Nederland stuurt? Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Curaçao dit dreigement ten uitvoer brengt? Kunt u garanderen dat deze gevangenen niet in Nederland worden gedumpt?
Zie antwoord vraag 2.
Welk percentage van de gedetineerden in Nederland is afkomstig uit de voormalige Nederlandse Antillen? Hoeveel daarvan zijn afkomstig uit Curaçao?
Op het peilmoment 17 augustus 2011 was 7,2% van de strafrechtelijk gedetineerden in Nederland afkomstig uit de voormalige Nederlandse Antillen. Van die 7,2% (852 gedetineerden) was 85,3% afkomstig uit Curaçao (727 gedetineerden).
Bent u, wanneer Curaçao dit plan doorzet, bereid om deze gedetineerden dan ook met een enkele reis terug te sturen naar het eiland waar ze vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het overschatten van besparingen door meer marktwerking |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat De Nederlandsche Bank (DNB) door het grotere marktwerkingrisico wil dat zorgverzekeraars per 2012 meer eigen vermogen aanhouden?1
Ja, DNB heeft 4 juli jl. de minister van Financiën geadviseerd om gelet op het totaalpakket aan maatregelen, waardoor het risicoprofiel van zorgverzekeraars zal toenemen, de solvabiliteitseis te verhogen van 9 naar 11 procent van de schadelast in 2012.
Klopt het dat de DNB de solvabiliteitseis verhoogt van 9% naar 11%, waardoor de zorgpremie per verzekerde met ongeveer 40 euro zal stijgen?
Nee, de minister van Financiën besluit over de verhoging van de minimumvereiste solvabiliteitsmarge voor (basis)zorgverzekeraars. DNB heeft de minister van Financiën geadviseerd om de solvabiliteitseis te verhogen van 9 naar 11%. In de brief die Uw Kamer op 5 september jl. ontving staat het voornemen van de minister van Financiën vermeld om het advies van DNB over te nemen.
Het extra kapitaal dat zorgverzekeraars door de verhoging moeten aanhouden bedraagt € 720 miljoen. Als zorgverzekeraars dit extra kapitaal volledig via de premie zouden financieren, dan leidt dit tot een opwaartse premiedruk van circa € 25 per verzekerde, ervan uitgaande dat de helft – door de zogenaamde 50/50-regeling – via de inkomensafhankelijke bijdrage wordt opgebracht. Mede gelet op de huidige kapitaliseringsgraad van zorgverzekeraars (de solvabiliteitsratio ligt gemiddeld boven de 200%) verwacht ik echter niet dat dit zal gebeuren.
Deelt u de verwachting van Zorgverzekeraars Nederland dat zorgverzekeraars een veiligheidsmarge boven de verplichte solvabiliteit zullen aanhouden?
Om te voorkomen dat een onvoorziene verslechtering van de financiële situatie van een verzekeraar de belangen van de polishouder schaadt, kunnen zorgverzekeraars een veiligheidsmarge in acht nemen. Hoe groot deze marge moet zijn zal de zorgverzekeraar zelf moeten bepalen aan de hand van de geïdentificeerde risico's.
Klopt het dat de totale buffer van zorgverzekeraars, het «dode geld» in de zorg, door deze hogere eisen structureel met tussen de 500 miljoen en 1 miljard euro zal stijgen?
Door de stijging van de solvabiliteitseis met 2 procentpunt van 9 naar 11% zal de minimaal vereiste solvabiliteitsbuffer toenemen met € 720 miljoen.
Overigens zou ik de term «dood geld» niet willen gebruiken. Deze solvabiliteitsbuffer dient wel degelijk een belangrijk doel. Immers, door de borging van de financiële soliditeit van de zorgverzekeraars worden polishouders beter beschermd. Voorts ligt het geld niet dood op de plank. Het mag binnen prudentiële grenzen belegd worden zodat er ook een beleggingsrendement op behaald kan worden.
Hoe kunt u in 2015 90 miljoen euro en structureel 330 miljoen besparing hebben ingeboekt voor het vergroten van de marktwerking via uitbreiding van het B-segment en afschaffing van de ex-post verevening, terwijl het extra marktrisico nu al leidt tot minstens 500 miljoen euro aan stijgende zorgkosten door de hogere solvabiliteitseisen?
Zorgverzekeraars kunnen de verhoging van het solvabiliteitsvereiste (gedeeltelijk) vertalen in een premieopslag. Die opslag is tijdelijk totdat het gewenste solvabiliteitsniveau is bereikt. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik al aangegeven dat gemiddeld zorgverzekeraars al ruim aan de nieuwe solvabiliteitseis van 11% voldoen. De uitgavenbesparing van 330 miljoen euro is structureel. Deze bedragen zijn gebaseerd op berekeningen zoals het CPB heeft gemaakt in de notitie «Analyse economische effecten financieel kader».
Heeft u de besparingsopbrengst door de uitbreiding van marktwerking niet overschat mede omdat de extra kosten om het marktrisico af te dekken niet zijn meegerekend?
Zie het antwoord op vraag 5. De zorguitgaven stijgen niet als gevolg van de hogere solvabiliteitseis. Zoals geschetst bij het antwoord op vraag 5 kan er wel een tijdelijk effect op de zorgpremie ontstaan afhankelijk van de huidige solvabiliteitspositie van verzekeraars.
Het bericht dat de Landelijke Vereniging van Bloed- en Plasmadonoren (LVB), (aspirant)donoren zal adviseren om niet langer bloed of plasma te geven |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Landelijke Vereniging van Bloed- en Plasmadonoren (LVB), (aspirant)donoren zal adviseren om niet langer bloed of plasma te geven?1 2
In Nederland hebben we een prima bloedvoorziening van zeer hoge kwaliteit. Ik ben oprecht trots op de voorziening zoals we die kennen. Ik realiseer me ook dat een dergelijke bloedvoorziening alleen in stand kan worden gehouden dankzij vele vrijwillige donoren die bereid zijn hun bloed om niet te doneren voor mensen die afhankelijk zijn van bloed en bloedproducten. Ik heb dan ook veel respect voor deze donoren.
Dat de Landelijke Vereniging van Bloed- en Plasmadonoren (LVB) donoren overweegt te adviseren om niet langer bloed of plasma te doneren vind ik ondoordacht en onverantwoordelijk. De LVB overweegt dit omdat zij het niet eens is met de hoogte van de salariëring van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin.
Ik kan mij voorstellen dat mensen de salarissen van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin buitenproportioneel vinden. Ik vind ook dat het om erg hoge bedragen gaat. Dit zal anders worden voor toekomstige bestuurders van Sanquin. Zoals eerder aan de Kamer gemeld, heeft de Raad van Toezicht van Sanquin ermee ingestemd dat de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ) als grondslag voor de beloningsstructuur voor nieuwe leden van de Raad van Bestuur zal worden gehanteerd. Bij de invulling van de laatste vacature binnen de Raad van Bestuur van Sanquin is daar ook uitvoering aan gegeven. Het nieuwe lid van de Raad van Bestuur is ingeschaald volgens de BBZ. Echter noch de BBZ, noch de komende normeringswet richt zich op reeds bestaande arbeidscontracten. Het zal dus nog een tijd duren voordat álle bestuurders een inkomen hebben dat gebaseerd is op de BBZ, maar dat is (juridisch) onontkoombaar.
Ik kan er begrip voor opbrengen dat niet iedereen zich kan vinden in het beleid omtrent de honorering van bestuursleden, maar om vervolgens donoren op te roepen geen bloed en plasma meer te doneren gaat mij een stap te ver. Als donoren dat advies daadwerkelijk opvolgen dan dupeert dat patiënten die op bloed en bloedproducten zijn aangewezen. Ik betreur het dat de LVB een dergelijk advies overweegt uit te brengen.
Overigens, heb ik recent ook een brief ontvangen van de Landelijke Donorraad en Donor Vereniging Nederland als reactie op de door de LVB veroorzaakte commotie rondom het salaris van de Raad van Bestuur van Sanquin. Deze donoren laten een duidelijk tegengeluid horen. Zij zijn van mening dat de discussie rondom de salarissen van de bestuursleden van Sanquin is voorbehouden aan de politiek. Zij betreuren de handelwijze van de LVB en vinden de oproep aan donoren om te stoppen met bloeddonatie ongepast en onverantwoord. De Landelijke Donorraad en Donor Vereniging Nederland Bloeddonatie geven in hun brief aan dat de patiëntenzorg in Nederland van levensbelang is en nooit als politiek pressiemiddel mag worden ingezet.
Hoeveel bloeddonoren hebben de afgelopen twee maanden hun bloeddonorschap opgezegd en hoeveel meer is dat in vergelijking met de maanden ervoor? Wanneer deze informatie niet bekend is, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In juni 2011 zijn 4550 donoren uitgeschreven. 764 daarvan hebben op eigen verzoek hun donorlidmaatschap opgezegd (bijvoorbeeld in verband met verhuizing naar het buitenland of wijziging van de afnamelocatie). In juli 2011 zijn 3437 donoren uitgeschreven, waarvan 721 op eigen verzoek. De door Sanquin uitgeschreven donoren worden uitgeschreven op grond van bijvoorbeeld medische redenen of omdat de desbetreffende donor geruime tijd niet te bereiken was.
Het aantal donoren dat in augustus 2011 is uitgeschreven is op dit moment nog niet bekend. Wel is door Sanquin bijgehouden hoeveel uitschrijvingen hebben plaatsgevonden in verband met klachten omtrent de salariëring van de bestuursleden vanaf 30 juli jl. (de datum waarop de publicaties van de LVB plaatsvonden). Tot en met week 33 (dus drie weken) waren dat in totaal 166 donoren.
Per jaar worden er gemiddeld 40 000 donoren (dit is ongeveer 10% van het totale donorbestand) uitgeschreven om verschillende redenen. Het totaal aantal geregistreerde donoren is in 2010 met ca. 2000 toegenomen ten opzichte van 2009, namelijk van 404 184 in 2009 naar 406 127 in 2010 (een donor wordt geregistreerd na de eerste keer bloed geven).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bloeddonoren niet stoppen met het geven van bloed of plasma, omdat zij boos zijn over de topsalarissen van de Raad van Bestuur van Sanquin?
Ieder verlies aan donoren is te betreuren. Ik kan en wil echter donoren niet tegenhouden die willen stoppen met doneren van bloed, om wat voor reden dan ook. Het doneren van bloed blijft een vrijwillige zaak. Wel hoop ik dat donoren die ontevreden zijn hun onvrede niet zullen uiten via een boycot die de patiënten treft. Ik ben het met hen eens dat de bestuursleden van Sanquin veel verdienen. Ik kan mij ook voorstellen dat het tempo van de aanpassing van de salariëring sommigen te langzaam gaat, maar ik heb geen (juridische) instrumenten tot mijn beschikking om in reeds bestaande contracten in te grijpen. Zoals in vraag 1 aangegeven zal het salaris van toekomstigebestuursleden wel worden genormeerd.
Bent u bereid de brandbrief die de Landelijke Vereniging van Bloed- en Plasmadonoren naar u heeft verzonden naar de Kamer te sturen, tezamen met uw inhoudelijke reactie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal u de brief en mijn reactie toesturen.
Bent u bereid de heer Buunen, voorzitter van de Raad van Bestuur, die in 2010 € 258 000 excl. pensioenpremie en sociale lasten heeft ontvangen en de heer De Wit, vice-voorzitter Raad van Bestuur, die in 2010 € 226 000 excl. pensioenpremie en sociale lasten heeft ontvangen, te vragen hun salaris in te leveren tot aan minimaal de Balkenendenorm? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Bij Sanquin is de norm gesteld dat nieuwe bestuursleden conform de BBZ beloond moeten worden. De BBZ is alleen van toepassing verklaard op nieuwe arbeidsovereenkomsten. Binnenkort wordt de wet normering topinkomens (WNT) op Sanquin van toepassing. Op grond daarvan kan evenmin worden ingegrepen in bestaande arbeidsovereenkomsten.
Vindt u niet ten principale dat bestuurders van dergelijke publieke voorzieningen onder een reguliere CAO zouden moeten vallen net als verpleegkundigen, leraren, hulpverleners en andere mensen die werkzaam zijn in de publieke sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Ten algemene vind ik dat de bestuurders van Sanquin – net als andere werkenden – gehonoreerd moeten worden in overeenstemming met de zwaarte van de functie en met inachtneming van het loongebouw van de sector waarin ze werkzaam zijn. Het gegeven dat werknemers in de semi-publieke sector werken, mag er niet toe leiden dat de relatie met de functiezwaarte en het sectorale loongebouw in de honorering wordt losgelaten. Ik vind dan ook niet ten principale dat bestuurders van dergelijke publieke voorzieningen onder een reguliere CAO zouden moeten vallen. Wel ben ik van mening dat de hoogte van de beloningen van bestuurders binnen de zorg aan banden moet worden gelegd. Vandaar ook de afspraak dat nieuwe bestuursleden, in dit geval Sanquin, ingeschaald worden op basis van de BBZ en dat Sanquin onder de werkingssfeer van de WNT wordt gebracht.
Het is de Raad van Toezicht van Sanquin die het salaris van de Raad van Bestuur van Sanquin vaststelt. De Raad van Toezicht van Sanquin is van mening dat het aansturen van een organisatie met een dergelijke omvang en met producten die qua veiligheid en betrouwbaarheid zo gevoelig zijn, kwaliteiten vergt die vergelijkbaar zijn met vaardigheden die nodig zijn voor het besturen van academische ziekenhuizen. Voor het aantrekken van leden van de Raad van Bestuur is daarom door de Raad van Toezicht een honorering vastgesteld die op vergelijkbaar niveau ligt. Deze vergelijking is ook terug te vinden in de arbeidsvoorwaarden van alle Sanquin medewerkers, die de CAO-ziekenhuizen volgen.
ESBL-producerende bacteriën |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ESBL-enzym van kip naar ziekenhuis»?1
Ja.
Deelt u de mening van onderzoeker Mevius dat ESBL-enzymen, rechtstreeks uit de intensieve veehouderij in ziekenhuizen zijn terecht komen? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad heeft in haar advies «antibiotica in de veeteelt en antibiotica resistentie bij mensen» van 31 augustus 2011 geconcludeerd dat het zeer aannemelijk is dat er overdracht van ESBL-genen plaatsvindt vanuit de dierhouderij naar de mens. Uit onderzoek blijkt dat identieke ESBL-genen zijn aangetoond in bacteriën die aangetroffen zijn in pluimvee en op rauw kippenvlees en in bacteriën die afkomstig zijn van patiënten.
De Gezondheidsraad merkt echter ook op dat deze ESBL-producerende bacteriën ook aangetroffen worden bij gezelschapsdieren en bij wilde dieren. Dit betekent dat deze bacteriën ook voorkomen in het milieu.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de enzymen zich blijken te kunnen verplaatsen door de voedselketen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet uitgesloten dat ESBL-producerende bacteriën die kunnen voorkomen op rauw vlees of groenten zich via de voedselketen verder kunnen verspreiden. In welke mate dit kan plaatsvinden is niet bekend.
Is het waar dat waar sprake is van een 100% overeenkomst tussen in het ziekenhuis aangetroffen ESBL-enzymen en die uit de veehouderij, besmet voedsel in ziekenhuizen de oorzaak moet vormen, gegeven het feit dat veehouders separaat worden opgenomen en de besmetting niet zouden moeten kunnen verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Personen die contact hebben met levende varkens of vleeskalveren dienen conform de MRSA-richtlijn voor ziekenhuizen in isolatie te worden verpleegd totdat MRSA-dragerschap is uitgesloten, maar dit houdt geen verband met eventueel ESBL-dragerschap van patiënten. Besmetting van (rauwe) voedingsmiddelen met ESBL-producerende bacteriën kan leiden tot transmissie van ESBL-genen naar de darmflora van de mens. Het gaat daarbij dus niet specifiek om voedsel dat in ziekenhuizen wordt geconsumeerd. Daarnaast spelen directe overdracht van dier op mens en transmissie via het milieu mogelijk ook een rol in de verspreiding van ESBL-genen maar het relatieve belang van de verschillende routes is nog onduidelijk. Dit is ook geconstateerd door de Gezondheidsraad.
Is het waar dat er in Belgische ziekenhuizen jaarlijks meer dan 2 600 patiënten sterven als gevolg van een MRSA besmetting?2 Hoeveel Nederlandse sterfgevallen in ziekenhuizen worden veroorzaakt door MRSA/ESBL besmettingen?
Het genoemde aantal sterfgevallen in Belgische ziekenhuizen kan ik niet bevestigen. Een Europese studie, gebaseerd op gegevens verzameld in 2007, laat zien dat bloedvergiftiging door MRSA jaarlijks tot 50 extra doden leidt in België. Bloedvergiftiging door ESBL-producerende E. coli bacteriën die resistent zijn tegen bepaalde antibiotica resulteert jaarlijks in 15 doden in België. Deze aantallen zijn alleen gebaseerd op bloedvergiftiging en betrouwbare gegevens over andere infecties zijn niet beschikbaar. Deze aantallen zijn dus aanzienlijk lager dan de beschreven 2 600 sterfgevallen.
In Nederland wordt geschat dat jaarlijks 7 mensen sterven als gevolg van een bloedvergiftiging door MRSA en 37 mensen sterven als gevolg van een bloedvergiftiging door ESBL producerende E. coli.
Bent u bereid ziekenhuizen te verplichten alleen gecertificeerd MRSA/ESBL-vrij voedsel toe te laten tot het ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, zie ook antwoord vraag 4. Er zijn geen aanwijzingen dat voedsel in ziekenhuizen de oorzaak is van infecties met MRSA of ESBL-producerende bacteriën bij mensen. Mensen kunnen met MRSA en ESBL-producerende bacteriën gekoloniseerd zijn voordat zij worden opgenomen in het ziekenhuis. Een goede verhitting van voedsel voorkomt overdracht van ESBL in de ziekenhuiskeuken. Dit beaamt ook Prof. Mevius in het door u geciteerd bericht.
Een verbod op voedsel besmet met MRSA/ESBL of een verplichte certificering «MRSA/ESBL vrij» voor voedsel liggen daarom op dit moment dan ook niet voor de hand. Wel zijn uiteraard steeds alle hygiënevoorschriften van toepassing voor de productie en bereiding van voedsel, waardoor het risico van overdracht van pathogene bacteriën wordt geminimaliseerd of zelfs weggenomen. Dit blijft de eerste inzet om overdracht van ESBL-producerende bacteriën via voedsel te voorkomen, niet alleen in ziekenhuizen maar ook in de gehele voedselketen.
Bent u bereid het gebruik van kip uit de intensieve veehouderij in ziekenhuizen te verbieden, zolang er geen sluitende certificering bestaat voor MRSA/ESBL-vrije producten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u met onderzoeker Mevius van mening dat toename van ESBL-producerende bacteriën vooral veroorzaakt wordt door overmatig antibioticagebruik in de intensieve veehouderij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertegen harde maatregelen te treffen? Aan welke maatregelen denkt u?
Het is waarschijnlijk dat het gebruik van antibiotica bijdraagt aan de prevalentie van ESBL-producerende bacteriën. Dit is ook aangegeven in het advies van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad stelt verder dat de oorzaken van de plotselinge toename van de prevalentie van ESBL-producerende bacteriën onbekend zijn. De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben aan de Kamer aangegeven dat de hoeveelheid antibiotica in de veehouderij drastisch moet verminderen. Zo moet er in 2013 een reductie hebben plaatsgevonden van 50% ten opzichte van 2009.
In december 2010 hebben de Staatssecretaris van EL&I en ik u geïnformeerd over de manier waarop deze reductie behaald moet worden. Daarnaast hebben we u op 22 september jl. geïnformeerd over de maatregelen die wij zullen treffen naar aanleiding van het gezondheidsraadadvies (Tweede Kamer 29 683, nr. 104).
Bent u met onderzoeker Mevius van mening dat halvering van het gebruik van antibiotica in de veehouderij in 2015 niet voldoende zal zijn en dat er ingrijpende hygiënemaatregelen op de boerderij noodzakelijk zullen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u de vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij sneller doen verlopen? Aan welke verplichte extra hygienemaatregelen op de veehouderijen denkt u?
Halvering van het antibioticagebruik in 2013 zal naar verwachting niet alle problemen oplossen. Dit is dan ook pas het begin. Verdere reductie is noodzakelijk. Voor een verdere aanpak is ook het structureel werken aan verbetering van de diergezondheid cruciaal. Onder andere door aanpassing van stalsystemen en fok van robuustere dieren. Deze aanpak leidt tot structureel minder gebruik van antibiotica. In het kader van de uitwerking van de agenda voor verduurzaming van de veehouderij is er veel aandacht voor deze aspecten.
Bent u op basis van het onderzoek van Mevius bereid een heffing op te leggen aan de veehouderij voor de maatschappelijke kosten die ontstaan als gevolg van overmatig antibioticagebruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Nee. De dierenarts is gehouden aan zorgvuldig veterinair handelen. Hierin past geen overmatig gebruik van antibiotica. De overheid heeft het toezicht geïntensiveerd op dierenartsen en veehouders die zich niet aan de regels houden voor wat betreft zorgvuldig antibioticagebruik.
Bent u naar aanleiding van het onderzoek van Mevius bereid een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen antibiotica die mogen worden toegepast in de veehouderij en antibiotica die mogen worden toegepast in de humane gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Ja, de Gezondheidsraad heeft hier recentelijk een advies over uitgebracht. De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben op 22 september jl. een brief aan de Kamer gezonden hoe dit advies door ons wordt opgevolgd (Tweede Kamer 29 683, nr. 104).
‘Curaçao wil gevangenen uit Bonaire terugsturen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel gevangenen uit Bonaire zijn opgesloten in een gevangenis op Curaçao?1 Hebben deze gevangenen de misdaden waarvoor ze zijn veroordeeld gepleegd op Bonaire of op Curaçao?
Er zijn thans 22 personen afkomstig uit Bonaire gedetineerd in de gevangenis in Curaçao. De betreffende gedetineerden hebben delicten gepleegd op Bonaire.
In hoeverre zijn de misdaden door de gedetineerden uit Bonaire gepleegd voor de transitie van 10 oktober 2010 in het land de Nederlandse Antillen? Kunt u aangeven of er gedetineerden uit de BES-eilanden na de transitie in gevangenissen op Curaçao en Sint-Maarten zijn beland? Zo ja, om hoeveel gedetineerden gaat het?
De betreffende gedetineerden hebben de delicten gepleegd vóór 10 oktober 2010 in het land de Nederlandse Antillen. Daarnaast is één gedetineerde uit de Justitiële Inrichting in Bonaire om veiligheidsredenen (tijdelijk) overgeplaatst naar de gevangenis in Curaçao.
Kunt u verklaren waarom deze gevangenen nog steeds vastzitten in een gevangenis op Curaçao en niet in een gevangenis op Bonaire? Wanneer verwacht u dat deze gevangenen naar Bonaire worden overgeplaatst?
Curaçao biedt op dit moment een tijdelijke oplossing voor gedetineerden die uit veiligheidsoogpunt niet direct op Bonaire konden worden geplaatst. Het betreft een groep van 22 gedetineerden die hun delicten vóór 10 oktober 2010 hebben gepleegd op Bonaire en ook vóór die datum veroordeeld zijn onder Nederlands Antilliaans recht. De Minister van Justitie van Curaçao heeft bij mij aangegeven dat deze situatie niet langer verantwoord is en heeft mij verzocht bij te dragen aan een oplossing. Aangezien een verder verblijf in detentie op Curaçao of Bonaire vanwege dringende redenen van veiligheid van vijf gedetineerden onverantwoord is, heb ik – mede vanuit het oogpunt van slachtoffers en nabestaanden – besloten hen vóór 22 december 2011 gefaseerd over te plaatsen naar Nederland. Zodra de nieuwbouw van de gevangenis op Bonaire gereed is (2015) en daarmee de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen gegarandeerd zijn, zullen deze gedetineerden naar Bonaire worden overgebracht. De overige 17 gedetineerden zullen te beginnen op 5 september 2011 gefaseerd overgeplaatst worden naar Bonaire. Aangezien Curaçao een tijdelijke oplossing biedt voor de gedetineerden die niet direct op Bonaire kunnen worden geplaatst, betaalt Nederland aan Curaçao een bedrag van maximaal 720 000 Nederlands Antilliaanse guldens voor de huisvesting van deze gedetineerden gedurende de periode tot 22 december 2011. Alle 22 gedetineerden zullen de laatste periode van hun detentie op Bonaire doorbrengen.
Zijn er in de aanloop naar 10 oktober 2010 afspraken gemaakt over gedetineerden van de BES-eilanden die vastzitten op Curaçao of Sint-Maarten? Zo ja, kunt u deze toelichten en daarbij vermelden welke eventuele kosten verbonden zijn aan deze afspraken en wie deze betaalt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De minister van Veiligheid en Justitie is formeel niet verantwoordeljjk voor de tenuitvoerlegging van vonnissen gewezen onder het Nederlands Antilliaans recht. Een verzoek tot overdracht van gedetineerden was en is mogelijk op grond van artikel 40 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden.
Zijn er ook gevangenen die inwoner van Curaçao zijn en die in Nederland gevangen worden gehouden voor een misdaad gepleegd op Curaçao? Zijn er voorts ook gevangenen die om een andere redenen in Nederland vastzitten, maar eigenlijk op Curaçao in een gevangenis thuishoren? Zo ja, om hoeveel gevangenen gaat het en bent u voornemens om hen, in lijn met de argumentatie van de Curaçaose minister van Justitie Wilsoe, terug te sturen naar Curaçao?
Er verblijven drie gedetineerden in gevangenissen in Nederland die afkomstig zijn uit Curaçao en die daar ook zijn veroordeeld. Deze gedetineerden verblijven daar op grond van artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Een verzoek tot overdracht van deze gedetineerden naar Curaçao is dan ook niet aan de orde.
Fouten in het computersysteem van de politie |
|
Ronald van Raak |
|
Waarom staan zeker 8 000 personen die zijn overleden in de computersystemen van de politie?1
Het onderzoek «De Staat van Informatie» van de Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid (WRR) vormt de basis voor berichtgeving in de media. De onderzoekers hebben het voorbehoud gemaakt dat uit het onderzoek niets valt af te leiden over de werking van het operationele HKS. Het onderzoek was namelijk gericht op het landelijk onderzoeksbestand van HKS, een archiefbestand. De berichtgeving in de media lijkt ten onrechte uit te gaan van de veronderstelling dat de conclusies zien op het operationele deel van het HKS waardoor betrokken burgers mogelijk last ondervinden.
De WRR heeft voor haar onderzoek gebruik gemaakt van per jaar «bevroren» landelijke onderzoeksbestanden van de dienst IPOL van het KLPD. Deze gegevens zijn vanwege hun aard niet getoetst op actualiteit in het operationele HKS-systeem, Het gaat om jaarlijkse extracten uit HKS, momentopnames die bestemd zijn voor statistische- en onderzoeksdoeleinden ter verkrijging van strategische inzichten. Zo kan het dus zijn dat er in de «bevroren» bestanden over de periode 1996–2008 verdachten voorkomen die thans zijn overleden of vrijgesproken. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om tot individuen herleidbare (politie)gegevens.
Aangenomen mag worden dat de 8 000 personen van wie bekend is dat zij zijn overleden en de 2 800 personen die zijn vrijgesproken, juist wél uit het operationele HKS zijn verwijderd. Betreffende personen hebben namelijk een code gekregen waardoor de gegevens automatisch binnen de wettelijke termijn worden verwijderd.
Wat het operationele deel van het HKS betreft geeft de politie aan dat wijzigingen niet in alle gevallen snel en accuraat worden ingevoerd. Ik hecht er aan dat de gegevens in het belang van de burger actueel en juist zijn. De korpsen zullen hiervoor zorg dragen.
Waarom staan zeker 2 800 personen die zijn vrijgesproken ten onrechte als verdachte of crimineel in de computersystemen van de politie?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen kan het hebben voor mensen, dat zij ten onrechte als verdachte of crimineel in de computersystemen van de politie staan en hoe kunnen zij worden geholpen om deze gevolgen ongedaan te maken?
Uit de beantwoording van de vragen 1 en 2 moge blijken dat de betrokkene van een opname in een bevroren bestand geen negatieve gevolgen ondervindt.
Op basis van artikel 25 van de wet Politiegegevens kan op verzoek van betrokkene worden meegedeeld of en zo ja welke deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. Betrokkene kan dan op basis van artikel 28 van de wet Politiegegevens een verzoek doen aan de verantwoordelijke korpsbeheerder om de hem of haar betreffende politiegegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, onvolledig of niet ter zake dienend zijn. De verantwoordelijke korpsbeheerder neemt dan een beslissing op het verzoek en zorgt dat een beslissing tot verbetering aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Hoe kunnen mensen die ten onrechte als verdachte of crimineel staan geregistreerd uit de computersystemen van de politie worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Welke fouten staan er nog meer in het computersysteem van de politie? Welke maatregelen gaat u nemen om deze fouten zo spoedig mogelijk uit de computersystemen te verwijderen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2.
HKS maakt onderdeel uit van het aanvalsplan ICT van de politie. Voor de langere termijn geldt dat het HKS zal deel gaan uitmaken van de nieuw te vormen basisvoorziening politie.
Herinnert u zich dat u op 21 juni 2011 aan de Kamer schreef: «Indien zich belangrijke veranderingen voordoen in Libië zal worden beoordeeld of het op dat moment wel mogelijk is de Libische autoriteiten om medewerking in deze zaak te verzoeken.»?1
Ja.
De Nederlandse overheid wil de openingen die de ontwikkelingen in Libië bieden, zoveel mogelijk benutten om voortgang te boeken in deze tragische kwestie. Daarover is onlangs gesproken met de grootouders van I.A. In dat gesprek is toegezegd om de zaak onder de aandacht te brengen bij het nieuwe bewind in Libië, zodra zich een mogelijkheid voordoet. Hierbij is wel de kanttekening geplaatst dat Libië op dit moment een uiterst turbulente en fragiele periode doormaakt en er nog geen sprake is van een optimaal functionerende overheid.
Bent u bereid om bij contacten met het nieuwe bewind in Libië te pleiten voor snelle uitlevering, zodat recht gedaan wordt in deze zaak?
De Nederlandse overheid blijft alert op mogelijkheden om uitlevering te realiseren. Vooralsnog verbiedt de Libische wetgeving echter de uitlevering van eigen onderdanen. Veel landen kennen een dergelijk verbod. Hoewel er een nieuw bewind is in Libië, heb ik niet de verwachting dat dit op korte termijn anders zal zijn.
Bent u bereid om het besluit om de vader niet op de nationale opsporingslijst te plaatsen te heroverwegen?
Aangezien bekend is dat betrokkene nog steeds in Libië verblijft, ziet het Openbaar Ministerie geen aanleiding dit besluit te heroverwegen. Ik verwijs hieromtrent naar de beantwoording van de door de leden Omtzigt en Van Toorenburg gestelde vragen, ingezonden op 17 juni 2011 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2851).
Welke andere inspanningen doet u op dit moment om ervoor te zorgen dat deze man opgespoord wordt?
Het Openbaar Ministerie heeft nauwelijks mogelijkheden betrokkene in Libië op te sporen, omdat het aldaar geen opsporingsbevoegdheden heeft.
Doordat er nog geen geïnstitutionaliseerde samenwerking met het nieuwe Libische bewind bestaat en mede gelet op de voortdurende onduidelijke situatie in het land, zijn er op dít moment geen andere mogelijkheden dan het plaatsen van een nationale en internationale signalering in het opsporingsregister. Deze signaleringen hebben reeds plaatsgevonden.
Een exorbitante fee van €450 miljoen betaald door een pensioenfonds uit pensioengelden |
|
Ino van den Besselaar (PVV), Roos Vermeij (PvdA), Jesse Klaver (GL), Marianne Thieme (PvdD), Wouter Koolmees (D66), Paul Ulenbelt , Elbert Dijkgraaf (SGP), Carola Schouten (CU), Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de volgende passage in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in het kort geding van het pensioenfonds van de metaalelektro (PME) tegen de Nederlandse Bank (DNB): «Zo blijkt dat PME samen met een ander pensioenfonds € 450 miljoen aan kosten van vermogensbeheer aan Mn Services heeft voldaan, een bedrag dat DNB als exorbitant hoog aanmerkt, dat sterk afwijkt van de basisfee van ongeveer € 12 miljoen en dat grotendeels niet kan worden verantwoord door Mn Services?»1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze passage in de uitspraak. Ik wil hierbij aantekenen dat volgens informatie van PME, bevestigd door DNB, deze passage een essentiële typefout kent. In plaats van: «een bedrag dat DNB als exorbitant hoog aanmerkt» had hier moeten staan: «een bedrag dat DB als exorbitant hoog aanmerkt». DB is hier het Dagelijks Bestuur van PME. De betreffende opmerking is terug te vinden in de notulen van de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 16 november 2008.
Welk oordeel heeft u over twee pensioenfondsen die zo’n bedrag uitgeven aan vermogensbeheer (wat overigens gezien de rest van de uitspraak als totaal weggegooid geld beschouwd moet worden: er moest immers extra worden afgeschreven op de portefeuille)?
Het is voor mij als minister niet mogelijk om een oordeel te vormen over deze kwestie. In de Pensioenwet is bepaald dat alleen de toezichthouders, DNB en AFM, de bevoegdheid hebben om informatie op te vragen bij pensioenfondsen. Op basis van die informatie kunnen zij zich een oordeel vormen over de situatie bij een pensioenfonds. Het is vervolgens aan de toezichthouder om de nodige maatregelen richting een pensioenfonds te treffen. De toezichthouders hebben bij de uitoefening van hun toezicht een geheimhoudingsplicht. Dat betekent dat zij de vertrouwelijke gegevens die ze hebben verkregen bij de uitoefening van hun taken niet naar buiten mogen brengen. Dat betekent dat noch ik noch DNB of AFM in het openbaar een uitspraak mag doen over de situatie bij een individueel fonds.
Daarnaast merk ik op dat het bestuur van PME beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Ook al gelet daarop is terughoudendheid van alle betrokken partijen van belang.
Welke middelen en mogelijkheden hebben actieven en gepensioneerden van het pensioenfonds PME, wanneer zij de uitspraak lezen en zich realiseren dat dit hun pensioengeld is?
Individuele deelnemers hebben zelf geen directe bevoegdheden indien zij een vermoeden van onzorgvuldig of onjuist handelen hebben door het bestuur van het fonds. Wel kunnen zij dit bij het verantwoordingsorgaan aankaarten. Alle pensioenfondsen zijn verplicht om een verantwoordingsorgaan in te stellen. In het verantwoordingsorgaan zijn de werkgevers, de werknemers en de pensioengerechtigden vertegenwoordigd.
Indien het verantwoordingsorgaan signalen krijgt over onjuist handelen van het bestuur kan zij hierover in overleg treden met het bestuur. Als ultimum remedium kan het verantwoordingsorgaan als het van oordeel is dat het bestuur niet naar behoren functioneert en het bestuur geen maatregelen hieromtrent neemt, zich wenden tot de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
Herinnert u zich dat u op 20 april 20112 aan de Kamer schreef: «Ik ben er voorstander van dat fondsen over deze kosten (van vermogensbeheer) rapporteren, bijvoorbeeld in het jaarverslag, op hun website etc»?
Ja.
Herinnert u zich dat bij herhaling bijna Kamerbreed is aangedrongen op grotere kostentransparantie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn aan de pensioenfederatie te vragen hoe ver zij is met standaard rapporteren over de kosten van vermogensbeheer, zoals toegezegd in april/mei van dit jaar, de stand van zaken terug te rapporteren aan de Kamer en aan te geven of de pensioenfondsen in uw ogen voldoende actie ondernemen?
De pensioenfederatie heeft mij laten weten dat onder leiding van een stuurgroep uitvoeringskosten wordt gewerkt aan een handreiking uitvoeringskosten over het boekjaar 2011. Eind september wordt deze intern gerapporteerd, waarbij in de huidige planning de handreiking medio november openbaar wordt. Op dat moment zal ik bezien of eventuele aanvullende maatregelen nodig zijn.
De zorgen van de ANWB over de gevolgen van de aangekondigde OV bezuinigingen |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leefbaarheid stad in gevaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgen die de ANWB uit over de gevolgen van de door u voorgenomen bezuinigingen op het openbaar vervoer voor wat betreft de bereikbaarheid van en de luchtkwaliteit en de parkeermogelijkheden in de grote steden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de vrees van de ANWB dat Park & Ridevoorzieningen in gevaar komen bij gebrek aan goed aansluitend openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kent u het rapport van PricewaterhouseCoopers (PWC) waarin sprake is in het artikel «Halvering buslijnen dreigt»?2
Ja. In het artikel in de Spits wordt overigens ten onrechte de indruk gewekt dat er een nieuw onderzoek is gepubliceerd. Mijn ministerie heeft samen met de stadsregio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden drie verkenningen uitgevoerd.
Het gaat om (1) een rapport van PWC over de mogelijkheden tot efficiencyverbetering bij de gemeentelijke vervoerbedrijven, (2) een rapport van Conquist over rationalisering van de openbaar vervoernetwerken en (3) een rapport van NEA waarin twee scenario’s voor prijsverhoging in het openbaar vervoer op effecten worden beoordeeld. Deze verkenningen heb ik uw Kamer toegezonden met mijn brief van 6 juni 2011 (TK 23 645, nr. 452) en hierover heb ik met uw Kamer gedebatteerd op 23 juni 2011.
Kunt u aangeven hoe de bereikbaarheid, de luchtkwaliteit en de parkeermogelijkheden in de grote steden zich ontwikkelen, in het door PriceWaterhouseCoopers geschetste scenario dat de helft tot tweederde van de buslijnen in de grote steden verdwijnt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen om die gevolgen te kwantificeren?
De hoofdlijn uit mijn brief van 6 juni 2011 is, dat het mogelijk is om de bezuinigingstaakstelling voor de stadsregio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden verregaand te realiseren door een andere inrichting van het ov-netwerk en een andere organisatie van de exploitatie.
Een belangrijke conclusie die ik uit de verkenningen trek is dat tram en metro in de drie grote steden als hoofdassen moeten functioneren met een hoge(re) snelheid en een grote(re) frequentie. Het busvervoer is hierop aanvullend.
Dit vereist een kritische herbezinning op dun bezette ontsluitingslijnen (in de grote steden vaak buslijnen) ten gunste van het versterken van belangrijke verbindingen of hoofdassen (in de grote steden vaak tram of metro). Hiervan zullen grote groepen reizigers profiteren die dagelijks van huis naar werk en terug gaan. Ervaringen in het buitenland met deze aanpak zoals in Jönköping in Zweden, laten zien dat dit kan leiden tot een toename van het gebruik van het openbaar vervoer. Hiermee zijn ook, in antwoord op vraag 2, de bereikbaarheid van en de luchtkwaliteit in de stad gediend.
Aanvullende maatregelen zoals Park & Ride-voorzieningen (P&R) voor auto en fiets langs de hoofdassen zijn een noodzakelijke ondersteuning. Ik zie daarom niet in waarom deze aanpak P&R-voorzieningen in gevaar brengt, zoals in vraag 3 aan de orde wordt gesteld. Sterker nog, door het OV meer te concentreren op hoofdassen, wordt het juist makkelijker om dit soort P&R voorzieningen bij de OV knooppunten te realiseren. Dit is ook in reactie naar de ANWB gemeld.
De verkenningen zijn overigens geen blauwdruk, maar vragen uitwerking die alleen door de stadsregio’s kan plaatsvinden. Dit geldt voor de inrichting en exploitatie van het lijnennet, de kwaliteit die zij nastreven en de prijs die zij daarvoor van de klant vragen.
Het college bescherming persoonsgegevens (CPB) en patiëntendossiers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zienswijze van de «Zienswijze CBP over doorstartmodel voor landelijke uitwisseling medische gegeven 9 augustus 2011», waarin het CBP helder stelt dat een vereniging van zorgaanbieders slechts patiëntgegevens mag uitwisselen na uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? (vraag 1 en 2)?
Ja.
Klopt het dat het CBP met haar antwoord op vraag 3 ook verbiedt dat een lokale «Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorginformatieuitwisseling», die informatie uitwisselt, al is het alleen maar voor waarneming en vervanging, dit alleen mag doen als er expliciete toestemming van de patiënt bestaat?
De Zienswijze van het CBP heeft betrekking op het concept-Doorstartmodel van Nictiz. In welke gevallen er expliciete toestemming van de patiënt vereist is voor informatie-uitwisseling is afhankelijk van de concrete opzet van de gegevensuitwisseling en de werkwijze van de bij de (lokale) gegevensuitwisseling betrokkenen. Dit is primair ter beoordeling aan het CBP.
Ten aanzien van de organisatie van gegevensuitwisseling heeft het CBP in de pers onlangs aangegeven dat wanneer een regionaal EPD zodanig is opgezet dat medische gegevens worden uitgewisseld via een met het landelijk schakelpunt (LSP) vergelijkbaar schakelpunt, dat wil zeggen via een intermediair waardoor de (eigen) hulpverlener geen feitelijke controle (meer) heeft, dan (uitdrukkelijke) toestemming van de patiënt noodzakelijk is.
Betekent het antwoord op vraag 3 dat (bijna) alle lokale patiëntendossiers en medicatiedossiers illegaal zijn op dit moment? Zo nee, wat is hun wettelijke grondslag?
Zie ook het antwoord op vraag 2. De wettelijke grondslag voor informatie-uitwisseling in de zorgsector is gelegen in de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de informatievoorziening binnen dit wettelijk kader te laten plaatsvinden en aan het CBP en de IGZ om hier toezicht op te houden.
Is het bezien in het licht van deze zienswijze van het CBP, legaal om op de door het Nationaal ICT instituut in de Zorg (NICTIZ) voorgestelde wijze de landelijke uitwisseling van patiëntengegevens te regelen?
Nictiz stelt als voorwaarde dat de organisatie en de uitwisseling van gegevens volledig zal moeten voldoen aan de eisen die de bestaande wetgeving op dit gebied stelt, waarbij de zienswijze van het CBP richtinggevend is.
Wat voor een soort gegevensuitwisseling bent u van plan wettelijk toe te staan?
Alle gegevensuitwisseling dient te voldoen aan de huidige wettelijke eisen. In de onlangs uitgevoerde juridische analyse heb ik aangegeven op welke punten ik het noodzakelijk acht huidige wetgeving aan te passen daar waar de huidige regelgeving onvoldoende toereikend is of het maatschappelijk gewenst is aanvullende maatregelen te nemen.
Heeft u opgetreden of bent u van plan op te treden tegen gegevensuitwisseling die wettelijk niet is toegestaan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Op het verwerken van gegevens is allereerst de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing. De WGBO gaat uit van een privaatrechtelijke behandelovereenkomst tussen de patiënt en de hulpverlener, waarbij de patiënt alle civielrechtelijke middelen ter beschikking staan om deze overeenkomst af te dwingen. Als er sprake is van het uitwisselen van gegevens zonder toestemming van de patiënt, buiten de uitzonderingsgronden van de WGBO om, is het dus allereerst de patiënt zelf die naar de burgerlijke rechter kan stappen om de hulpverlener ter verantwoording te (laten) roepen.
Op de naleving van de bepalingen in de Wbp wordt toezicht gehouden door het College Bescherming Persoonsgegevens. Het is derhalve aan het College om een halt toe te roepen aan schendingen van de Wbp door de toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
De IGZ houdt verder toezicht op het op een verantwoorde en juridisch correcte manier van omgaan met (elektronische) gegevensuitwisseling als onderdeel van de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg.
Bent u bereid om in de brief die u aan de Kamer zult sturen over de (on)mogelijkheden van een doorstart van het landelijk dossier ook expliciet een hoofdstuk op te nemen over de huidige regionale dossiers en uitwisseling, de juridische status daarvan en de wijze waarop gegevensuitwisseling wel mogelijk is en veilig kan gebeuren? Kunt u daarbij aangeven welke wijzigingen in wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk zijn?
De WGBO en WBP vormen het juridisch kader voor gegevensuitwisseling in de zorgsector. Binnen dit kader is het aan zorgaanbieders om de gegevensuitwisseling zo in te richten dat deze de praktijk van zorgverlening ondersteunt en tegelijkertijd voldoet aan de wettelijke vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van veiligheid en privacybescherming. In het debat van 24 mei jl. met uw Kamer zijn vragen gesteld over uitwisseling van gegevens via private initiatieven. Ik heb daarop toegezegd bij de toezichthouders, te weten het College Bescherming Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, te informeren of zij een beeld hebben van private initiatieven. Daarnaast heeft de voorzitter van het CBP een onderzoek naar regionale elektronische patiëntendossiers aangekondigd.
Ten aanzien van de juridische aspecten van elektronische gegevensuitwisseling in het algemeen verwijs ik u naar de juridische analyse die ik u voor het zomerreces heb aangeboden en waarin ik heb aangegeven op welke punten ik het noodzakelijk acht huidige wetgeving aan te passen daar waar de huidige regelgeving onvoldoende toereikend is of het maatschappelijk gewenst is aanvullende maatregelen te nemen.
Kunt u deze vragen voor het eind van het zomerreces beantwoorden?
Ik zal u de antwoorden zo spoedig mogelijk doen toekomen.
De mogelijkheid werkloze Turken te weren op basis van een EU-richtlijn uit 2004 |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Vaals wil EU-burgers zonder inkomen weren»1 en «Turken niet verplicht tot inburgeren»?2
Ja.
Deelt u de visie dat het oordeel van de Centrale Raad van Beroep dat Turken niet verplicht kunnen worden in te burgeren, dramatisch is voor de integratie van Turken in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Het belang van inburgering voor integratie en participatie is onbetwist, ook bij de voorlieden en zegsmensen uit de Turkse gemeenschap. Beheersing van de Nederlandse taal en kennis van de samenleving zijn immers wezenlijke voorwaarden om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving. De minister van BZK beziet dan ook, in samenspraak met onder andere Turkse organisaties, op welke wijze de inburgering van Turkse onderdanen die naar Nederland komen en reeds in Nederland zijn, kan worden geborgd. Tevens wordt bezien of en op welke wijze het concept van de leeftijdsonafhankelijke leerplicht kan worden ingevoerd.
In hoeverre leidt het oordeel van de Centrale Raad van Beroep waarin er gewezen wordt op artikel 59 van het aanvullend protocol van het Associatieverdrag tussen Turkije en de EU ertoe dat de EU-richtlijn uit 2004 op basis waarvan de gemeente Vaals per 1 september a.s. EU-burgers zonder werk of vermogen wil weren, ook van toepassing is op Turken?
Artikel 59 van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst bepaalt (kort gezegd) dat Turkse onderdanen die vallen onder de werkingssfeer van het Aanvullend Protocol niet gunstiger mogen worden behandeld dan EU-burgers. De EU-richtlijn waarnaar de vraagstellers verwijzen regelt het vrije verkeer van EU-burgers en hun gezinsleden. Deze rechtsinstrumenten zijn in die zin onvergelijkbaar, dat Turken geen EU-burgers zijn en dus geen rechten kunnen ontlenen aan de EU-richtlijn. Aangezien zij deze rechten niet hebben, zijn ook de beperkingen van deze rechten niet op hen van toepassing. Overigens is het wel zo dat Turken als niet-EU-burgers moeten voldoen aan de voorwaarden van toelating en verblijf zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet en aanverwante wetgeving. Dit betekent ondermeer dat zij moeten aantonen met welk doel ze in Nederland willen verblijven, hiervoor over de benodigde middelen moeten beschikken en aan de andere voorwaarden, verbonden aan dat verblijfsdoel, moeten voldoen. Van een situatie dat Turkse onderdanen gunstiger worden behandeld dan EU-burgers is dan ook geen sprake.
Deelt u de visie dat, indien de betreffende richtlijn ook op Turken van toepassing is, alle gemeenten moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheid om Turken die geen vermogen of werk hebben waarmee ze in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, kunnen worden geweerd om zo een nog groter inburgeringsdrama te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Het aantreden van Peter W. als interim-directeur bij het Maasstad Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Vindt u het acceptabel dat de raad van toezicht van het Maasstad Ziekenhuis uit haar midden de heer W. als interim-bestuurder heeft gekozen? Deelt u de mening dat hier op zijn minst sprake is van de schijn van belangenverstrengeling? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de benoeming van een bestuurder. De raad van toezicht is in dit geval verantwoordelijk voor de benoeming van leden van de raad van bestuur. Bij de benoeming van een bestuurder in de zorg hebben de cliëntenraad en de ondernemingsraad een adviesrecht. Uit het persbericht van het Maasstad ziekenhuis blijkt dat beide medezeggenschapsorganen betrokken zijn geweest bij de benoeming van de nieuwe bestuurder. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Gerbrands met kenmerk 2011Z16268.
Deelt u de mening dat het als interim-directeur aanstellen van dit voormalige lid van de raad van toezicht het vertrouwen van de burger geen goed doet, aangezien deze raad juist onder vuur lag vanwege te laks optreden inzake de klesbiella-besmetting? Zo nee, waarom niet?
Of dit een juiste stap is om het vertrouwen van de burger in het ziekenhuis te verbeteren is niet aan mij. Het besturen van een zorgaanbieder en het beeld dat een zorgaanbieder naar buiten wil uitdragen is een zaak van het bestuur van de zorgaanbieder. Zie hiervoor eveneens mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen met kenmerk 2011Z16268.
Deelt u de mening dat het, gelet op de brede verontwaardiging over de vertrekvergoeding van zijn voorganger, zeer onverstandig is om de heer W., die in het verleden diverse gouden handdrukken bij elkaar heeft gegraaid, als diens opvolger aan te stellen? Zo nee, waarom niet?
Of dit een onverstandige beslissing is hangt niet af van de brede verontwaardiging over de vertrekvergoeding van zijn voorganger. De vertrekvergoeding van zijn voorganger heeft geen directe relatie met eventuele vertrekvergoedingen die de interim-bestuurder eerder heeft ontvangen. De wettelijke eisen en voorwaarden zijn hierbij leidend en ik zal de aanstelling van een bestuurder van een ziekenhuis dan ook niet anders beoordelen.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verzoeken om hier in te grijpen, zodat een directeur zonder besmet verleden kan worden aangesteld die wel het vertrouwen kan herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is in eerste instantie aan partijen binnen en rondom het ziekenhuis om zich te roeren. De raad van toezicht kan extra toezicht op het bestuur houden en als uiterste middel het bestuur ontslaan of schorsen. Patiënten kunnen naar aanleiding van berichtgeving wegblijven omdat zij geen vertrouwen meer hebben in het ziekenhuis. Cliëntenraden, ondernemingsraden en verzekeraars kunnen extra kritische vragen stellen en naar de Ondernemingskamer stappen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt momenteel al verscherpt toezicht en doet onderzoek naar het optreden van het bestuur. Bijsturen van het gedrag van bestuurders naar aanleiding van deze acties kan het vertrouwen in het ziekenhuis herstellen.
Wat is het overeengekomen salaris voor de heer W. en welke ontslagvergoeding of vertrekregeling heeft hij bedongen?
Het salaris, de ontslagvergoeding of de vertrekregeling zijn mij niet bekend. De verantwoording van het inkomen van de interim-bestuurder zal plaatsvinden in het jaarverslag over 2011 dat naar verwachting medio 2012 zal verschijnen.
Deelt u de mening dat deze zaak wederom aantoont dat een medisch interventieteam in het leven moet worden geroepen dat een falend bestuur opzij kan zetten en snel maatregelen kan implementeren wanneer er sprake is van een gevaarlijke situatie, zoals een uitbraak van resistente bacteriën? Zo nee, waarom niet?2
Falend bestuur opzij zetten, op verzoek van mij, door een extern interventieteam doet geen recht aan de private verantwoordelijkheid van de partijen in de zorg. Het is de taak van de raad van toezicht om te besluiten of een bestuurder al dan niet opzij gezet moet worden. Daarnaast heeft de cliëntenraad de bevoegdheid om een enquêteverzoek in te dienen bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer kan bij wanbeleid voorzieningen treffen zoals ontslaan van één of meer bestuurders of leden van de raad van toezicht.
Ik ben wel verantwoordelijk voor de werking van het systeem. De IGZ grijpt in wanneer de kwaliteit van de zorg en de patiëntveiligheid in gevaar is. Ik stel anderen, zoals cliënten, cliëntenraden en verzekeraars in staat om hun verantwoordelijkheid te nemen als er iets mis gaat of dreigt te gaan. Deze kaders worden verduidelijkt en aangepast door de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) die zich op dit moment in de Tweede Kamer bevindt. Zo worden zorgaanbieders verplicht om ten minste één lid van de raad van bestuur te belasten met de portefeuille kwaliteit. Ook wordt de positie van cliëntenraden versterkt.
Naast de Wcz is een aantal beleidswijzigingen aangekondigd die verband houden met het besturen van zorginstellingen, zoals de aanscherping van de fusietoetsing in de zorg, de opsplitsingsbevoegdheid voor de IGZ en het beleid op het gebied van continuïteit van zorg.
Een fout in de rekeningen van verzekeraars |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fout in rekeningen verzekeraars»?1
Ja.
Is de berichtgeving over rekenfouten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) correct?
De basis is correct, maar een aantal aspecten van het bericht is niet geheel juist. Zo is nog niet bekend of er sprake is van «flinke» gevolgen. Het gaat niet om een kostencompensatie voor dure behandelingen in academische ziekenhuizen die opnieuw berekend moet worden, maar om de zogenaamde hogekostencompensatie (HKC) binnen de risicoverevening. En het gaat om de verrekenpercentages op de tarieven 2007 van de academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis. Op één ziekenhuis na, zijn daar de verrekenpercentages te hoog vastgesteld. Verder zijn deze verrekenpercentages over 2007 gebruikt voor vaststelling van ex ante vereveningsbijdragen voor het jaar 2010 en voor het jaar 2012.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van de beschreven fout zijn voor de financiële afronding van het jaar 2007 voor de verschillende zorgverzekeraars en wat de gevolgen zijn voor de ex ante toegekende budgetten voor de jaren 2010, 2011 en 2012?
De gevolgen voor de verschillende verzekeraars over 2007 zijn nog niet bekend. De financiële afronding van 2007 had door het vaststellen van de definitieve afrekening, in het voorjaar kunnen plaatsvinden. Als gevolg van de fout zal de afronding van het vereveningsjaar 2007 meer tijd vergen.
De exacte financiële consequenties zullen pas helder zijn als de NZa nieuwe verrekenpercentages heeft aangeleverd, zorgverzekeraars nieuwe HKC-opgaven hebben gedaan, en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) deze heeft verwerkt. Dit proces zal enkele maanden in beslag nemen.
De declaratiegegevens 2007, en daarmee de verrekenpercentages 2007, zijn gebruikt voor het berekenen van de normbedragen voor de risicoverevening 2010. Deze normbedragen vormen de basis voor de ex ante vereveningsbijdragen 2010. Ik zal nagaan of en in hoeverre dit effect heeft gehad op de normbedragen over 2010.
De beschreven fout heeft geen gevolgen voor de risicoverevening 2011.
De verrekenpercentages over 2007 zijn wel gebruikt voor de vaststelling van de vereveningsbijdrage voor een specifiek vereveningscriterium in 2012, namelijk de meerjarig hoge kosten (MHK). De vormgeving van de MHK is zodanig dat ik inschat dat de normbedragen voor MHK niet of nauwelijks gevoelig zullen zijn voor de foutieve verrekenpercentages over 2007. Wel zal het leiden tot enige onzekerheid in de ex ante geraamde aantallen verzekerden die vallen binnen het MHK-vereveningscriterium. Deze onzekerheid werkt mogelijk door in de ex ante deelbijdragen, die CVZ binnenkort toe gaat kennen. Het is niet mogelijk om dit op verzekeraarsniveau in dit stadium van het proces nog te corrigeren.
De vereveningsbijdrage 2012 wordt in het vaststellingstraject op een later tijdstip door het CVZ herberekend. Een mogelijk effect van de fout wordt dan ieder geval gecorrigeerd.
Ik zal in overleg met CVZ en ZN bekijken of het nodig is om eerder tot een nieuwe raming over te gaan, opdat zorgverzekeraars eerder inzicht krijgen.
Kunt u aangeven met welke extra onzekerheden zorgverzekeraars hierdoor te maken hebben bij de financiële afronding van de jaren 2007 tot en met heden, bovenop de reeds bestaande onzekerheden als de nog niet definitief afgerekende Hoge Kostenverevening 2005 en de Hoge Kosten Compensatie 2008, 2009 en 2010, de macronacalculatie van de kosten in 2008, 2009 en 2010 die nog plaatsvindt, de onbekende hoogte van de schadelast (over- en onderfinanciering) voor de jaren 2009 en 2010 en de nog te bepalen definitieve verhouding tussen vaste en variabele kosten voor de jaren 2009 en 2010?
Nee, op dit moment is het financiële effect van de fout in de HKC 2007 nog niet bekend.
De onzekerheid die in ieder geval optreedt is de vraag of en voor welk bedrag een herberekening plaatsvindt bij de verzekeraars op hun reeds ontvangen bijdrage uit de HKC. Een eventuele bijstelling in de HKC 2007 heeft geen invloed op overige aspecten die genoemd worden.
Wat is naar uw inschatting het gevolg van deze extra onzekerheid voor het gemiddeld af te dekken risico per 100 000 verzekerden voor zorgverzekeraars?
Het effect op de HKC 2007 is nog niet bekend, en dus ook het effect op het risico niet.
Wat zijn naar uw inschatting de gevolgen van de vijf openstaande boekjaren 2007 tot en met heden voor de premie van de basisverzekering in 2012?
Er kan geen inschatting worden gemaakt van deze gevolgen. Zorgverzekeraars houden in hun premiestelling rekening met de bijdragen vanuit de risicoverevening en met onzekerheden in de hoogte van de kosten, over openstaande jaren. Voor de jaren 2008 tot en met 2011 heeft nog geen definitieve vaststelling van de vereveningsbijdrage plaatsgevonden en zolang een boekjaar in termen van de risicoverevening niet is afgesloten blijft er enige mate van onzekerheid bestaan. Naarmate de tijd vordert komt er wel steeds meer informatie beschikbaar, en wordt de onzekerheid in principe steeds kleiner.
Wel heeft het CVZ aangegeven dat het in algemene zin kan aangeven wat de richting van de verandering zal zijn voor de HKC 2007. Door te hoog vastgestelde verrekenpercentage zullen zorgverzekeraars die veel verzekerden hebben die zorg gebruiken in academische ziekenhuizen, vermoedelijk een te hoge inbreng in de HKC hebben gehad. Het CVZ kan het effect niet per zorgverzekeraar in kaart brengen. Zorgverzekeraars kunnen dit effect wel zelf inschatten met de voorlopige nieuwe verrekenpercentages, die inmiddels (onder voorbehoud van een goedkeurende accountantsverklaring) via ZN aan zorgverzekeraars beschikbaar zijn gesteld. Op die manier kunnen zorgverzekeraars deze informatie meewegen in de premieberekening voor 2012.
Er is echter geen vertaling te maken van dit enkele feit naar de premiestelling van 2012, mede gelet op het feit dat verzekeraars ieder hun eigen beleid zullen hanteren over hoe om te gaan met onzekerheden.
Betrekt u het totaal van de onzekerheden voor zorgverzekeraars bij uw beleidsvoornemens voor 2012 en bent u bereid om op basis van deze extra onzekerheid, veroorzaakt door een rekenfout van de NZa, uw beleidsvoornemens aan te passen?
Elk jaar betrek ik de onzekerheden voor het betreffende vereveningsjaar bij de vaststelling van de ex post compensatie binnen de risicoverevening. Ik zie in de onderhavige rekenfout geen aanleiding mijn beleidsvoornemens aan te passen.
Is er bij deze omissie sprake van een incident of is er in het verleden vaker sprake geweest van omissies bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en/of NZa bij de afrekening van verzekeraars?
Er is nog niet eerder een fout gemaakt die er toe heeft geleid dat een definitieve afrekening deels moet worden overgedaan.
Welke maatregelen treft u om omissies in de toekomst te voorkomen?
Ik heb de NZa aangesproken op de omissie. In het traject van de verwerking van de opbrengstresultaten in de risicoverevening zijn door de NZa en het CVZ afspraken gemaakt over de aanlevering van gegevens en controle op de juistheid daarvan. Daarbij speelt de externe accountant ook een rol. Naar aanleiding van de fout zijn aanvullende afspraken gemaakt over uitbreiding van deze controle. Of verdere intensivering hiervan nodig is, zal ik de komende tijd met betrokken partijen nagaan. Daarnaast is het CVZ zelf bezig om het interne proces, waarbij de door de NZa geleverde gegevens in de risicoverevening worden verwerkt, te laten toetsen (certificeren) door een externe accountant.
Wie is naar uw mening verantwoordelijk voor de fout in de afrekening van verzekeraars, het CVZ, de NZa of beide toezichthouders?
De fout is gemaakt bij de NZa. Maar ik concentreer mij liever op het inventariseren van de consequenties van de fout in de verrekenpercentages 2007, het herstellen van deze eventuele consequenties en het voorkomen van herhaling.
Waarom informeert de ene toezichthouder (het CVZ) marktpartijen over fouten van een andere toezichthouder (de NZa)?
De reden hiervoor is dat het effect van de verrekenpercentages tot uitdrukking kwam in de HKC binnen de risicoverevening.
Overigens is het CVZ geen toezichthouder. Het CVZ voert de risicoverevening uit en stelt de hoogte van de vereveningsbijdrage voor elke zorgverzekeraar vast. Om die reden heeft het CVZ zorgverzekeraars geïnformeerd over de foutieve verrekenpercentages 2007.
Kunt u toelichten wat de verantwoordelijkheden van en de onderlinge rolverdeling tussen het CVZ en de NZa zijn bij de diverse afrekeningen en is dit voor zorgverzekeraars voldoende duidelijk?
De rolverdeling is duidelijk. De NZa bepaalt de tarieven van de ziekenhuizen. De kostenopgaven die zorgverzekeraars doen ten behoeve van de risicoverevening worden gebaseerd op de declaraties van ziekenhuizen. Doordat er sprake is van opbrengstresultaten moeten de oorspronkelijke gedeclareerde tarieven gecorrigeerd worden ten behoeve van de HKC-opgave. Het CVZ verwerkt deze gegevens in de risicoverevening en stelt op basis daarvan de vereveningsbijdrage voor iedere zorgverzekeraar vast.
Wat vindt u van het idee om berekeningen van het CVZ en de NZa voortaan te voorzien van een accountantsverklaring?
Ik zal deze suggestie meenemen bij het maken van afspraken om herhaling te voorkomen.
Wie draait er op voor de extra kosten en accountantsverklaringen die gepaard gaan met het opnieuw aanleveren van gegevens over de jaren 2007 tot en met heden?
Op dit moment hoeven alleen de gegevens voor de hogekostencompensatie 2007 opnieuw aangeleverd te worden. De kosten die daarmee gepaard gaan komen ten laste van de zorgverzekeraars.
De doorstart van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EPD kan doorstart maken»?1
Ja.
Klopt het dat vijf koepels van zorgverleners met steun van zorgverzekeraars een voorstel aan het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz) hebben gepresenteerd?
In het kader van de verkenning die Nictiz heeft uitgevoerd, hebben 5 koepels een brief inzake de doorstart van het LSP aan het bestuur van Nictiz gestuurd met een voorstel voor de invulling van hun betrokkenheid. De koepels hebben mij hiervan op de hoogte gesteld.
De koepels geven in de brief aan mondelinge afspraken te hebben gemaakt met de verzekeraars over de financiering van de exploitatie door een extra opslag op de tarieven.
In de brief die ik van het bestuur van Nictiz heb ontvangen over de uitkomsten van de verkenning meldt Nictiz ten aanzien van de bekostiging dat Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven niet bereid te zijn tot rechtstreekse bekostiging van het servicecentrum voor zorgcommunicatie. Wel beschouwt men een door het servicecentrum in rekening gebracht abonnementstarief als integraal onderdeel van de door een zorgverlener te maken kosten dat in het tarief van een zorgproduct kan worden verdisconteerd.
In mijn brief van 13 september jl. heb ik u mijn reactie doen toekomen op de uitkomsten van de verkenning van Nictiz.
Heeft u dit voorstel eveneens ontvangen? Zo ja, wanneer kan de Kamer uw reactie hierop verwachten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is dit voorstel al door het Centraal Planbureau (CPB) getoetst? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de verkenning heeft Nictiz geconstateerd dat het belangrijk is vast te stellen of continuering van de landelijke infrastructuur wettelijk gezien mogelijk is, nu het wetsvoorstel is verworpen. Hiertoe heeft Nictiz een concept- Doorstartmodel opgesteld en is een zienswijze van het CBP gevraagd. Op 16 augustus jl. heeft het CBP deze zienswijze bekend gemaakt. Deze zienswijze is bij mijn brief van 13 september jl. gevoegd.
Deelt u de mening dat zonder toestemming van de patiënt geen enkel EPD van de grond mag komen?
Zorgverleners zijn op basis van de WGBO wettelijk verplicht om een dossier in te richten (al dan niet elektronisch) met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hierin moeten gegevens worden opgenomen omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen, voor zover dit voor een goede hulpverlening noodzakelijk is. Een patiënt heeft onder meer het recht op inzage in en het recht op afschrift van dit dossier. Voor het verstrekken van inlichtingen uit het dossier aan een ander dan de patiënt is toestemming van de patiënt vereist, tenzij, onder meer, het diegenen betreft die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. Voor het verstrekken van inlichtingen uit het dossier aan een ander dan de patiënt is dus in beginsel toestemming vereist. Of en in welke gevallen er voor het verstrekken van inlichtingen uit een (elektronisch) dossier geen toestemming vereist is, is afhankelijk van de wijze waarop een en ander is ingericht. Omdat de WGBO uitgaat van een civielrechtelijke behandelovereenkomst tussen de hulpverlener en de patiënt, is het allereerst aan de patiënt om bij het niet (correct) naleven van deze overeenkomst de hulpverlener hierover ter verantwoording te roepen voor de civiele rechter. Daarnaast is de naleving van de regels van de Wbp ter beoordeling aan het CBP.
Wat is uw reactie op de manier van bekostiging van de benodigde tien miljoen euro per jaar voor dit plan, namelijk dat zorgverzekeraars het doorberekenen via een verhoging van de tarieven van artsen en apothekers?
Het op orde hebben en houden van de informatievoorziening en het voldoen aan de wettelijke verplichtingen is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Dit is een onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering. De kosten hiervoor worden gefinancierd uit de reguliere budgetten en tarieven. Ik kan mij voorstellen dat de zorgaanbieders deze kosten betrekken bij de afspraken met de zorgverzekeraars.
Het is mij niet bekend welke precieze afspraken er zijn gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars over de bekostiging. Uit de brief van het bestuur van Nictiz maak ik op dat Zorgverzekeraars Nederland een door het servicecentrum in rekening gebracht abonnementstarief als integraal onderdeel van de door een zorgverlener te maken kosten beschouwt dat in het tarief van een zorgproduct kan worden verdisconteerd. Ik kan mij hierin vinden.
Wellicht ten overvloede wil ik hierbij opmerken dat op 5 april jl. in de Eerste Kamer de motie X van het lid Tan is aangenomen. Met de motie X van het lid Tan heeft de Eerste Kamer de regering verzocht alles te doen wat in haar vermogen ligt om verdere beleidsinhoudelijke, financiële en organisatorische medewerking aan de ontwikkeling van het Landelijk Schakelpunt (LSP) te beëindigen. De uitvoering van deze motie sluit financiering van het benodigde budget door VWS uit.
Betekent deze wijze van bekostiging dat uiteindelijk de patiënt, direct of indirect, gaat meebetalen aan het EPD? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
De patiënt betaalt – al dan niet via de verzekeraar – voor de zorg die hem of haar wordt geleverd door de zorgaanbieder. Deze opbrengst wordt door de zorgaanbieder aangewend voor onder andere de kosten van de bedrijfsvoering. De informatievoorziening die nodig is voor het voeren en onderhouden van de dossiers (conform de wettelijke eisen) is hier onderdeel van.
De gevolgen van de bezuinigingen voor het aantal inbraken |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer woninginbraken in juni en juli»?1
Ja.
Kunt u de in het bericht genoemde cijfers ten aanzien van het toegenomen aantal inbraken in de afgelopen maanden bevestigen? Zo nee, over welke cijfers beschikt u?
Het ANP baseert zich op voorlopige cijfers van 14 van de 25 regiokorpsen. Het door de politie geregistreerde aantal inbraken in woningen vertoont sinds enige jaren weer een licht stijgende lijn. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek is het totaal aantal geregistreerde woninginbraken: 70 245 in 2008, 73 855 in 2009 en 81 925 in 2010.
Deelt u de mening dat een toename van circa 10% zorgwekkend is? Zo ja, wat gaat u doen om het aantal inbraken te laten dalen? Zo nee, waarom niet en wat acht u dan wel zorgwekkend?
Een toename van woninginbraak is voor mij een zorgwekkend signaal. In samenspraak met het Korpsbeheerdersberaad (KBB) is een aantal landelijke prioriteiten voor de politie afgesproken. Een van deze afspraken is gericht op het bestrijden van «high impact» criminaliteit, waaronder woninginbraken.
In hoeverre draagt het aantal woninginbraken bij aan (de toename van) de onveiligheid en onveiligheidsgevoelens?
«High impact» criminaliteit zoals overvallen, geweldsmisdrijven en ook woninginbraken hebben een negatieve invloed op onveiligheidsgevoelens. In sterke mate geldt dit voor het slachtoffer zelf, maar de berichtgeving over deze «high impact» criminaliteit kan ook veiligheidsgevoelens van andere burgers, die zelf geen slachtoffer zijn geworden, beïnvloeden.
Welke maatregelen neemt u om aan de professionalisering van de inbrekers het hoofd te bieden?
De overheid stimuleert inbraakpreventie langs verschillende lijnen. In het Bouwbesluit is bepaald dat nieuw te bouwen woningen moeten voldoen aan de daarin vastgelegde vereisten van inbraakwerendheid. Met het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) wordt gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning. Daarnaast wordt in het kader van het verbetertraject dat door de politie is ingezet in kaart gebracht welke extra maatregelen tegen woninginbraak getroffen kunnen worden.
Deelt u de mening dat daar waar burgers zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen ten aanzien van inbraakpreventie, zij dit ook moeten doen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat burgers geholpen en gestimuleerd moeten worden die eigen verantwoordelijkheid te nemen? Zo ja, hoe doet u dit? Acht u maatregelen in het kader van het Politiekeurmerk Veilig Wonen afdoende?
Ja. Vanuit mijn Ministerie worden burgers en bedrijven gestimuleerd om zelf verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van inbraakpreventie. Daarvoor is een reeks aan maatregelen in voorbereiding, waaronder het inrichten van een website met informatie voor burgers en bedrijven over effectieve en veelbelovende maatregelen die men zelf kan nemen tegen allerlei vormen van veelvoorkomende criminaliteit. Het PKVW sluit hier goed op aan.
Deelt u de mening dat burgers bij de aanschaf van inbraakwerende materialen steun verdienen bijvoorbeeld blijkend uit een positieve financiële prikkel zoals het verlagen van de BTW op deze materialen of andere financiële prikkels? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad goed als burgers en bedrijven die inbraakpreventieve maatregelen nemen, hiervoor worden beloond. Met een kopie van het certificaat Veilige Woning kan men bij de verzekeringsmaatschappij om een premiekorting op de inboedelverzekering vragen.
Kent u de gegevens van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid waaruit blijkt dat het tempo waarin huizen veiliger worden, aan het vertragen is? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, over welke cijfers beschikt u dan wel?
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft mij medegedeeld dat sinds het Bouwbesluit van 1999 er aan de woningbeveiliging van nieuwbouwwoningen veel verbeterd is. Het aantal verstrekte PKVW certificaten neemt wel af. In de periode 2004–2005 waren dit er nog circa 60 000 per jaar, in 2010 zijn er circa 33 000 certificaten afgegeven. De daling komt deels door de afname van de productie van nieuwbouwwoningen en deels doordat veel gemeenten het PKVW niet in hun beleid hebben opgenomen en daarop controleren.
Deze cijfers zijn openbaar en te vinden op de website van het CCV (http://www.hetccv.nl/dossiers/Politiekeurmerk+Veilig+Wonen/Landelijk+-+De+effectiviteit+van+PKVW).
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat het veiliger maken van bestaande huizen vanwege bezuinigingen onder druk komt te staan? Zo ja, wat gaat u doen om die beveiliging te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
De benodigde bezuinigingen mogen niet ten koste gaan van de veiligheid in de samenleving. Burgers en bedrijven worden door het kabinet actief gestimuleerd om hun verantwoordelijkheid te nemen bij het waarborgen van de eigen veiligheid. Daarnaast zullen extra preventieve en repressieve maatregelen getroffen worden om woninginbraak tegen te gaan.
De nieuwe interim-bestuurder van het Maasstad ziekenhuis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Interim-directeur Maasstad elders ontslagen»?1
Het is niet aan mij om te beoordelen of de benoeming van Peter Weeda onzinnig is geweest en of deze zo snel mogelijk moet worden teruggedraaid. Het is aan de raad van toezicht in samenwerking met de medezeggenschapsorganen om te besluiten tot de aanstelling van een nieuwe bestuurder. Bij de benoeming van een bestuurder hebben de cliëntenraad en de ondernemingsraad een adviesrecht. Wanneer blijkt dat de benoeming van een bestuurder toch ongewenst is, kan de raad van toezicht dit corrigeren door hem te ontslaan of te schorsen. Zie daarvoor ook mijn antwoorden op de Kamervragen met kenmerk 2011Z16268.
Deelt u de mening dat het aanstellen van de heer W. als interim-bestuurder een onzinnige beslissing is geweest, die zo snel mogelijk teruggedraaid moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt het vertrouwen in het ziekenhuis hersteld als het bestuur fout op fout blijft maken?
In een situatie waar het bestuur fout op fout blijft maken is het aan partijen binnen en rondom het ziekenhuis om zich te roeren. De raad van toezicht kan extra toezicht op het bestuur houden en als uiterste middel het bestuur ontslaan of schorsen. Patiënten kunnen naar aanleiding van berichtgeving wegblijven omdat zij geen vertrouwen meer hebben in het ziekenhuis. Cliëntenraden, ondernemingsraden en verzekeraars kunnen extra kritische vragen stellen en naar de Ondernemingskamer stappen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal ingrijpen als de verantwoorde zorg in het geding is. Bijsturen van het gedrag van bestuurders naar aanleiding van deze acties kan het vertrouwen in het ziekenhuis herstellen.
Bent u bereid in te grijpen bij het Maasstad Ziekenhuis en te bewerkstelligen dat het bestuur onder toezicht wordt gesteld?
De IGZ oefent momenteel verscherpt toezicht uit op het Maasstad ziekenhuis. Mocht u bedoelen met bestuurlijke ondertoezichtstelling dat het bestuur uit hun functie wordt gezet, dan doet dit geen recht aan de private verantwoordelijkheid van de partijen in de zorg. De verantwoordelijkheid voor het besturen van een ziekenhuis ligt bij de raad van bestuur van dat ziekenhuis. Ik stel de kaders vast zodat anderen, zoals de raad van toezicht, de cliëntenraad, de ondernemingsraad en verzekeraars, hun verantwoordelijkheid kunnen nemen als er iets mis gaat of dreigt mis te gaan. Deze kaders worden verduidelijkt door de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) die zich op dit moment in de Tweede Kamer bevindt.
Naast de Wcz introduceer ik een aantal beleidswijzigingen die verband houden met het besturen van zorginstellingen. Ik noem de aanscherping van de fusietoetsing in de zorg, de opsplitsingsbevoegdheid voor de IGZ en mijn beleid op het gebied van continuïteit van zorg.
Extra instrumenten, in aanvulling op de instrumenten die de Wcz creëert en die daarnaast zijn aangekondigd, zijn mijns inziens niet noodzakelijk. Goed bestuur wordt niet bevorderd door nog meer nieuwe instrumenten voor de overheid of extra regelgeving. Goed bestuur verlangt onder andere de juiste cultuur binnen een organisatie. Een cultuur verander je niet met nog meer regels. Ik zie dan ook niet de noodzaak voor bestuurlijke ondertoezichtstelling als extra instrument.
De uitspraak van Raad van State inzake Natura 2000-gebied Elperstroom |
|
Ger Koopmans (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u uw reactie geven op de uitspraak van Raad van State inzake Natura 2000-gebied Elperstroom?1
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft n.a.v. het beroep tegen het aanwijzingsbesluit Elperstroomgebied een tussenuitspraak gedaan waarin de Afdeling de Staatssecretaris van EL&I op alle punten in het gelijk heeft gesteld, op één onderdeel na. De Afdeling is van mening dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het gebied met 220 hectare is uitgebreid bij de aanwijzing van het gebied. Omdat de Afdeling belang hecht aan een spoedige beëindiging van het geschil draagt de Afdeling mij op alsnog met een toereikende motivering te komen voor de uitbreiding van het gebied.
Waaruit bleek dat de begrenzing van het gebied, zoals aangemeld bij de Europese Commissie, onvoldoende was om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren?
In het kader van de realisatie van de EHS zijn in de periode 2003–2009 aan de oostkant van het aangemelde gebied gronden aangekocht en ingericht. Het oorspronkelijk aangemelde gebied bestond uit de kern van het beekdal Stroetma, Oosterma en Reitema. Deze begrenzing bleek onvoldoende om de verdroging van het beekdal effectief aan te pakken en biedt ook onvoldoende ruimte om de uitbreidingsdoelen voor heischraalgrasland en vochtige heide te realiseren.
De uitbreiding van de begrenzing ten opzichte van de oorspronkelijke aanmelding in Brussel was al onderdeel van het ontwerp-aanwijzingsbesluit dat in 2007 ter inzage is gelegd. Van een verdere uitbreiding nadien is geen sprake.
De begrenzing is in het beheerplanproces nog onderwerp van onderzoek geweest. De uitkomst van dit hydrologisch onderzoek was dat de begrenzing inclusief uitbreiding nodig is om de hydrologie in het gebied op orde te brengen. Deze uitkomst is onderschreven door alle direct bij het beheerplanproces betroken partijen waarna de begrenzing is het beheerplanproces geen punt van discussie meer is geweest.
Is de uitbreiding van het gebied met 220 hectare noodzakelijk om aan de voorwaarden van Brussel te voldoen? Zo nee, bent u bereid deze hectares te schrappen en zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op het oordeel van de Raad van State dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een uitbreiding van 220 hectare, welke op basis van ecologische criteria noodzakelijk is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, onvoldoende onderbouwd heeft?
De Afdeling stelt expliciet dat de uitbreiding is gebaseerd op ecologische criteria. Deze criteria zijn verwoord in het Aanwijzingsbesluit en ter zitting nader toegelicht. Op de aard van deze criteria heeft de Afdeling geen kritiek. De kritiek richt zich uitsluitend op het ontbreken van een voldoende onderbouwing van de omvang van de gebiedsuitbreiding.
De Afdeling heeft mij opgedragen om binnen drie maanden het besluit tot aanwijzing van het Elperstroomgebied alsnog toereikend te motiveren. Ik zal daaraan gehoor geven en de motivering uitbreiden.
Wat is de staat van instandhouding van de habitattypen heischrale graslanden (H6230) en vochtige heiden, hogere zandgronden (H4010A), blauwgraslanden (H6410) en kalkmoerassen (H7230) in de biografische zone en welke maatregelen worden daar getroffen?
De staat van instandhouding in de Atlantische biogeografische regio is voor alle genoemde habitattypen zeer ongunstig. Dat geldt ook voor de situatie binnen Nederland, met uitzondering van H4010 (die matig ongunstig is). De maatregelen die worden getroffen, zijn zeer divers. Ze hebben met name betrekking op het verbeteren van de waterhuishouding en het verminderen van (de effecten van) stikstofdepositie.
Kunt u aangeven hoever het staat met het plan van aanpak Natura 2000 ten aanzien van gebieden, doelen en aanwijzingsbesluiten zoals gemeld in uw brief van 23 februari 2011?
Ik heb u een brief met mijn nieuwe aanpak Natura 2000 gestuurd. Daar heb ik de analyse die is uitgevoerd naar de implementatie bijgevoegd.
De Nederlandse bijdrage aan de toekomst van Libië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke concrete invulling u wilt en kunt geven om in NAVO-, EU- en VN-verband Libië «de democratische transitie zorgvuldig vorm te geven», nu het einde van het Qadaffi-regime in zicht lijkt?1
Nederland pleit voor betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij het nieuwe Libië om een inclusieve stabiele democratie en vrije verkiezingen, een goed functionerende rechtstaat (inclusief respect voor mensenrechten en minderheden) en economisch herstel te bevorderen. De Nederlandse uitgangspunten voor deze betrokkenheid zijn verwoord in de Beneluxverklaring van 22 augustus 20112 alsmede de Beneluxverklaring van 25 augustus 2011 naar aanleiding van de Internationale Contactgroep Libië op hoog-ambtelijk niveau3.
Kunt u een stappenplan schetsen met scenario's ter uitvoering van de motie Pechtold c.s.2 waarin de regering wordt verzocht «om na beëindiging van het huidige gewapend conflict te komen tot een duurzame politieke oplossing die vrede, vrijheid en democratie voor de Libische bevolking realiseert»?
De Internationale Contactgroep Libië, waar Nederland lid van is, heeft op 25 augustus verklaard de Nationale Overgangsraad in dit stadium als de enige vertegenwoordiger van de Libische staat en bevolking te beschouwen. In dat forum zijn eveneens globale afspraken gemaakt die moeten leiden tot vrede, veiligheid en democratie voor de Libische bevolking. Zodra de situatie het toelaat zullen de Verenigde Naties een leidende rol voor wat betreft de coördinatie van de internationale betrokkenheid bij de wederopbouw van Libië ter hand te nemen. Hierbij speelt het rapport van de speciale adviseur van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties voor de wederopbouw van Libië, Ian Martin een belangrijke rol. In EU verband gaat binnenkort een missie naar Libië om de behoefte te inventariseren. Ook in NAVO-verband wordt nagedacht over de post-conflict fase. Gezien het fluïde karakter van de huidige situatie bestaat het voornemen de Kamer nader te informeren wanneer de omstandigheden en de stand van het internationaal overleg dat mogelijk maken.
Op welke manier zal Nederland zich ten aanzien van Libië in EU-verband inzetten voor meer samenwerking met de Afrikaanse Unie en de Arabische Liga?
Ik heb aangedrongen op nauwe betrokkenheid van de Afrikaanse Unie en de Arabische Liga bij de ontwikkelingen in Libië.
Verwacht u meer mogelijkheden voor Nederland om bevroren geld van het Libische regime te ontdooien, en daarmee de Libische bevolking bijvoorbeeld met noodhulp te steunen? Zo nee, kunt u het sanctiecomité van de VN aansporen deze mogelijkheid aan Nederland en andere landen te geven?
Op 15 augustus heeft het kabinet toestemming gegeven tot de vrijgave van 100 miljoen euro van de tegoeden van het Libische regime die in Nederland bevroren zijn. Dit is gedaan op verzoek van de Wereldgezondheids-organisatie (WHO). Hierover is de Kamer bij brief (BPZ/2011) van 22 augustus 2011 geïnformeerd.5
Zolang het sanctieregime van kracht is verkent het kabinet actief de mogelijkheden om verdere in Nederland bevroren tegoeden aan te wenden, met name voor hulp aan humanitaire organisaties die in Libië werkzaam zijn. In dat verband onderhoud ik intensieve contacten met de desbetreffende VN organisaties om de behoefte te peilen. Concrete gevallen worden door Nederland of andere landen voorgelegd aan het Sanctiecomité, dat van geval tot geval een afweging maakt. Nederland dringt aan op snelle aanname van een nieuwe VNVR-resolutie die sancties beëindigt zodra zeker is dat bevroren tegoeden niet meer in handen van het Qaddafi en zijn aanhangers kunnen geraken.
Op welke manier zet u zich in om berechting door het Internationaal Strafhof van alle Libische verdachten mogelijk te maken?
Nederland is voorstander van berechting van Libische verdachten door het Internationaal Strafhof en draagt dat actief uit.
Bent u, vanwege de urgentie van de actuele situatie in Libië, bereid deze vragen binnen 72 uur te beantwoorden?
Ja.
Begroeiing van de uiterwaarden |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Vanuit welk budget wordt de aangekondigde 75 mln. vrijgemaakt waarmee het kabinet voornemens is de begroeiing van de uiterwaarden in relatie tot waterveiligheid aan te pakken? Waar wordt het bedrag aan besteed?
Het budget is afkomstig uit een in het infrastructuurfonds opgenomen reservering ten behoeve van uitvoeringskosten van waterveiligheidsprojecten. Het budget is nodig om eenmalig vegetatie, zoals bomen, struweel en ruigten, die een ongewenst opstuwend effect op de hoogwaterstanden hebben te verwijderen. Om te voorkomen dat vervolgens opnieuw vegetatie met ongewenste effecten op de hoogwaterstanden opschiet, bereid ik een voorstel tot wijziging van de Waterwet voor die de rechthebbenden van gronden in de uiterwaarden verplicht de vegetatie op hun terreinen zodanig te onderhouden dat zich geen ongewenste opstuwende effecten voordoen.
Kunt u aangeven of voor de financiering ook gekeken is naar andere financieringswijze en/of functieontwikkeling zoals rood voor groen, opbrengst afgravingsproducten, verkoop van biomassa of beheer door agrariërs?
Doel is om vegetatie die een ongewenste opstuwing veroorzaakt te verwijderen. Er zullen geen geulen worden gegraven waardoor vrijkomend materiaal verkocht zou kunnen worden. De verkoop van biomassa en andere vormen van inverdienen worden meegenomen om de kosten te verlagen. Rood voor groen is geen optie, omdat nieuwe bebouwing in de uiterwaarden met het oog op de afvoer van rivierwater evenmin is gewenst. De eenmalige verwijdering van ongewenste vegetatie door het rijk brengt geen verschuivingen in het beheer met zich mee. Agrariërs, maar ook natuurbeheerders blijven hun terreinen beheren. Ook op terreinen van agrariërs is vegetatie ontstaan die een ongewenst opstuwend effect op de waterstanden heeft. Deze vegetatie zal, uiteraard na overleg met rechthebbenden, eenmalig op kosten van het rijk worden verwijderd. De voorgenomen wijziging van de Waterwet legt vervolgens de verantwoordelijkheid voor een zodanig beheer van de vegetatie dat deze geen ongewenst opstuwend effect op de waterstanden heeft bij de rechthebbenden. De maximaal toegestane vegetatie zal in een legger worden vastgelegd. De legger is het juridisch document van de beheerder van een waterstaatswerk waarin de normatieve staat (ligging, vorm, afmeting en constructie) van het waterstaatswerk, zoals het winterbed van de grote rivieren, wordt vastgelegd.
Waarom stelt u een wet voor en gebruikt u niet al bestaande kaders?
Naar mijn mening dienen rechthebbenden van gronden in de uiterwaarden de daarop groeiende vegetatie zelf zodanig te onderhouden dat deze geen ontoelaatbare belemmering voor de rivierafvoer vormt. Op dit moment bevat de Waterwet deze onderhoudsverplichting niet. Vandaar dat ik daartoe een voorstel tot wijziging van de Waterwet voorbereid.
Dit komt tegemoet aan de wens van uw Kamer, zoals deze tot uiting is gebracht in de motie Boelhouwer/Koppejan van 14 december 2009.1 De Kamer verzoekt in deze motie de regering «prioriteit te geven aan een goed beheer en onderhoud van de natuur in de uiterwaarden, waarbij de terreinbeheerders van het betreffende gebied primair verantwoordelijk zijn om dit beheer en onderhoud dienstbaar te maken aan het realiseren en behouden van de waterveiligheid.»
Is sprake van een inhaalslag om de begroeiing in toom houden? Zo ja, waarom moet deze inhaalslag plaatsvinden? Wie is eindverantwoordelijk voor de uiterwaarden en het beheer? Welke verantwoordelijkheidsverdeling hebben de beheerders/ bevoegd gezag in deze? In hoeverre past de aanpak van begroeiing bij de realisatie van de natuurdoelen in Natura2000- gebieden?
De vegetatie in de uiterwaarden van de grote rivieren is sinds de jaren negentig van de vorige eeuw flink toegenomen. Dit is het gevolg van wijziging in grondgebruik en het niet (meer) onderhouden van vegetatie. Echter, het opschieten van bomen, ooibos en struweel staat een veilige afvoer van het rivierwater letterlijk in de weg. De vegetatie belemmert de rivierafvoer, waardoor de waterstanden hoger worden. Dit staat op gespannen voet met de realisatie van de doelstelling voor de veilige afvoer van water door de Maas, Rijn en zijtakken. Uitgangspunt voor de in de PKB ruimte voor de Rivier opgenomen rivierkundige maatregelen zijn de waterstanden in het jaar 1997. Na die tijd toegenomen vegetatie die de rivierafvoer belemmert zorgt er voor dat de veiligheidsdoelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier niet wordt gerealiseerd.
Er is dan ook sprake van een inhaalslag om de invloed van de vegetatie op de waterstand in overeenstemming te brengen met de situatie in het referentiejaar 1997. Dit is nodig om de veiligheidsdoelstelling te realiseren en daarmee te voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Het is van groot belang dat de vegetatie na deze inhaalslag op dit niveau wordt onderhouden. Vandaar dat ik een voorstel tot wijziging van de Waterwet voorbereid.
De Rijkswaterstaat is als rivierbeheerder eindverantwoordelijk voor de veilige afvoer van rivierwater en treedt namens mij op als bevoegd gezag. Het dagelijks beheer van de uiterwaarden berust in het algemeen niet bij Rijkswaterstaat, maar bij particulieren, natuurbeschermingsorganisaties en andere overheden.
Bij het in uitvoering brengen van de inhaalslag en het vastleggen van de maximaal toegestane vegetatie worden de doelen van waterveiligheid en van Natura 2000 met elkaar in overeenstemming gebracht. Daartoe vindt overleg plaats met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Het ministerie van EL&I is op grond van de Natuurbeschermingswet de vergunningverlenende instantie voor werkzaamheden in het kader van de inhaalslag die vergunningplichtig zijn.
Doen zich naast deze inhaalslag ook andere ontwikkelingen in het kader van waterveiligheid voor waarop beleid dient te worden aangepast, zoals bijvoorbeeld de opkomst van de bever in Nederland?1
Het realiseren van de inhaalslag is bestaand beleid en opgenomen in het Nationaal Waterplan. Nieuw is mijn voornemen een voorstel tot wijziging van de Waterwet bij uw Kamer in te dienen waarmee de verantwoordelijkheid de vegetatie zodanig te onderhouden dat deze geen ontoelaatbare belemmering voor de rivierafvoer vormt, bij de rechthebbenden komt te berusten.
De opkomst van de bever vraagt geen nieuw beleid. Uit onderzoek is gebleken dat er goede mogelijkheden zijn om schade door bevers met preventieve maatregelen, zoals het aanbrengen van gaas of het aanbermen van de dijk, te beperken.
Kan worden aangegeven wat deze aanpak oplevert aan kilogram groen-afval en aan waterveiligheid? Deelt u de mening dat het maaisel niet als afval dient te worden bestempeld, maar als covergistingsmateriaal?
De hoeveelheid materiaal die vrijkomt bij het verwijderen van de vegetatie is nog onbekend. Doel van het verwijderen van de vegetatie is het teniet doen van de door deze vegetatie veroorzaakte ongewenste opstuwing van de waterstanden om daarmee bij te dragen aan de realisatie van de veiligheidsdoelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier.
Het Alterra onderzoek waar de vraag naar verwijst heeft betrekking op bermmaaisel. Bij de inhaalslag komt ander, veel grover, materiaal vrij, zoals struweel en hout. Waar mogelijk en kosteneffectief zal vrijkomend materiaal als biomassa voor energiewinning worden benut.
Wat vindt de regering van het voorstel om het groenafval aan te bieden als biomassa-component in covergisting, omdat vergisting van maaisel duurzaam is, zoals is gemeld in Alterra-rapport 2064?
Zie antwoord vraag 6.