Het gebruik van de term scharrelei |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Britten vallen over scharrelei», waarin wordt gesteld dat de Britse eierhandel grote problemen heeft met de Nederlandse term «scharrelei»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de term «scharrelei» verwarring zaait omdat veel mensen, waaronder ook Nederlandse consumenten, denken dat de kippen die deze eieren leggen vrij buiten kunnen scharrelen, terwijl in werkelijkheid deze dieren met negen hennen op één vierkante meter binnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Scharrelhennen verblijven in stallen waar zij kunnen scharrelen en zich vrij bewegen. De benaming scharrelei bestaat al jaren. Er is veel gecommuniceerd over de soorten eieren (biologisch, met vrije uitloop, scharrel of uit kooien), onder andere door het Voedingscentrum en door de pluimveeketen zelf. Ook in de huidige campagne van de pluimveeketen worden de verschillen tussen de eiersoorten uitgelegd. Dankzij deze communicatie kunnen de consumenten zich een beter beeld vormen van de productieomstandigheden. Zo komen ze te weten dat de scharreleieren gelegd worden door hennen die in hun stal kunnen scharrelen, maar niet over een vrije uitloop beschikken.
Bent u reeds benaderd door de British Egg Products Association over deze kwestie? Zo ja, op welke wijze en met welke uitkomst?
Nee, ik ben hierover niet benaderd.
Deelt u de mening dat het vervangen van de term «scharrelei» door de term «schuurei» de onduidelijkheid over de leefomstandigheden van de dieren weg kan nemen en dat dit ook een stimulans kan vormen voor bedrijven die hun dieren vrije uitloop bieden, waarmee zij tegemoet komen aan uw ambities om te komen tot een diervriendelijker dierhouderij?
Ik ben van mening dat het vervangen van de in Nederland goed bekende term «scharrelei» door «schuurei» de zaak niet duidelijker maakt voor de consument en voor verwarring kan zorgen. De door u voorgestelde term «schuurei» dekt niet de lading omdat ook kooieieren in een schuur/stal worden geproduceerd.
De eisen die van toepassing zijn voor het gebruiken van de benaming «scharrelei» zijn vastgelegd in de EU-verordening 589/2008. Een vervanging van deze benaming zou een wijziging van deze verordening vereisen. Nederland kan daarover dus niet zelf beslissen. Om wijzigingen in de Nederlandse termen aan te brengen, is in het bijzonder de mening van onze Belgische taalgenoten van belang. De Vlaams-Belgische overheid heeft aangegeven hier om bovenvermelde inhoudelijke redenen en om taaltechnische redenen afwijzend tegenover te staan. (In België wordt het begrip scharrelei verbonden met een hen, die op de bodem/grond loopt (œufs de poule élevées au sol)).
Gezien het bovenstaande ben ik geen voorstander van een wijziging van de regelgeving voor wat betreft het gebruik van de term «scharrelei», ook niet ten behoeve van een grotere duidelijkheid in de buitenlandse handel. De Nederlandse eierhandelaren en hun (Britse) afnemers zijn verantwoordelijk voor een goede onderlinge communicatie over het soort eieren dat ze verhandelen. De in de EU-verordening afgesproken code (2 voor scharreleieren) is hiervoor bedoeld en voldoende om in goed vertrouwen zaken te blijven doen.
Ik ben wel van mening dat de pluimveeketen er goed aan doet om te blijven communiceren richting consumenten over de bestaande productiesystemen en de benaming van de eieren. Zodoende kunnen de consumenten die voorstander zijn van een leghennenhouderij met vrije uitloop voor de betreffende eieren kiezen.
Deelt u de mening dat het veranderen van de eisen die van toepassing zijn voor het dragen van de benaming «scharrelei» ook duidelijkheid kan verschaffen aan (buitenlandse) afnemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de term «scharrelei» niet langer van toepassing te laten zijn voor dieren die binnen worden gehouden, om zo duidelijkheid te scheppen over de leefomstandigheden van de dieren die de eieren leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
De gratis parkeermogelijkheden in verband met de Ramadan |
|
Joram van Klaveren (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Slagbomen open voor de Ramadan in Bergen op Zoom»?1 Is dit bericht waar?
Het bericht is mij bekend. Op de gemeentelijke website heeft de gemeente Bergen op Zoom een verklaring geplaatst.
«De gemeente zet de slagbomen op het pastoor Joorenplein 's nachts open in het kader van een gelijk parkeerregime op de pleinen in de binnenstad en niet speciaal voor de ramadan.
Dit in tegenstelling tot wat diverse media melden.
Het college wil het betaald parkeerregime op de pleinen in de binnenstad gelijktrekken om duidelijkheid te scheppen voor inwoners en bezoekers. Op het Pastoor Joorenplein betalen parkeerders 's avonds na 20.00 uur en op koopavonden na 21.00 een tarief van € 1,50 tot 6.00 uur de volgende ochtend. Op bijvoorbeeld het Mineurplein kan 's avonds en 's nachts gratis geparkeerd worden.
Omdat het college dit op korte termijn goed wil regelen, is daarop vooruitlopend de slagboom opengezet. Het gaat om een proef van een aantal maanden.»2
Zo ja, deelt u de de visie dat gratis parkeren in verband met de islamitische maand Ramadan het zoveelste bewijs is van de toenemende invloed van de islam op Nederland?
Zoals hierboven is aangegeven heeft dit gratis parkeren niet te maken met de Ramadan.
Naar aanleiding van welke niet-islamitische feesten wordt het parkeerbeleid op zo'n manier aangepast dat men gratis kan parkeren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er nooit een uitzondering op het parkeerbeleid moet worden gemaakt voor islamitische feesten? Zo nee, waarom niet?
Het parkeerbeleid is een autonome taak van de gemeente. De artikelen 225, 234 en 235 Gemeentewet stellen de kaders voor de heffing en invordering van de parkeerbelasting.
Welke kosten zijn gemoeid met dit dhimmibeleid van de gemeente en deelt u de mening dat de gemaakte kosten gekort dienen te worden op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 4.
De arbeidsomstandigheden op de bouwplaats van een energiecentrale in de Eemshaven |
|
Marieke van der Werf (CDA), Mirjam Sterk (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bouwvakker Eemshaven alsnog overleden»?1
Ja.
Hoeveel arbeidsongevallen hebben zich sinds de start van de bouw van de energiecentrale voorgedaan? Hoeveel met dodelijke afloop?
Vanaf 1 januari 2010 tot en met half augustus 2011 hebben zich in totaal 10 meldingsplichtige ongevallen voorgedaan op de bouwplaats van energiecentrale RWE, waarvan 1 met dodelijke afloop. Het ongeval met dodelijke afloop heeft op 16 februari 2011 plaatsgevonden. Het slachtoffer is in juli overleden.
Naast RWE zijn er nog twee energiecentrales in de Eemshaven in aanbouw. Bij geen van deze in aanbouw zijnde energiecentrales hebben zich dodelijke ongevallen voorgedaan.
Is door de Arbeidsinspectie onderzoek gedaan naar de arbeidsomstandigheden? Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo ja, wat is het oordeel van de Arbeidsinspectie over de situatie op de bouwplaats?
Ja, er is onderzoek gedaan. Sinds de start van de werkzaamheden voor de energiecentrale van RWE zijn er door de Arbeidsinspectie diverse overtredingen geconstateerd met betrekking tot de arbeidsomstandigheden en arbeidstijden. Naar aanleiding hiervan zijn handhavingsacties uitgevoerd. Het bedrijf heeft daarop de nodige maatregelen getroffen om de arbeidsomstandigheden op de bouwplaatsen te verbeteren, zoals meer fysieke controles op deze bouwplaatsen door veiligheidsfunctionarissen, het regelmatig houden van bijeenkomsten met de bedrijven over de veiligheid, meer aandacht voor opleiding, instructie en toezicht, het verbeteren van de coördinatie tussen bijvoorbeeld verschillende steigerbouwers en ook voorlichtingsbijeenkomsten voor buitenlandse bedrijven over de Nederlandse wetgeving. Wekelijks voert de Arbeidsinspectie controles uit bij RWE.
Is er een relatie tussen de specifieke eisen aan de bouw van deze energiecentrale en de aard en omvang van de ongevallen?
De eisen met betrekking tot de bouw van deze energiecentrale wijken niet af van die voor andere bouwwerken van grote omvang. Bij dit soort bouwwerken waar gewerkt wordt met een groot netwerk van aannemers en onderaannemers worden hoge eisen gesteld aan de planning en de coördinatie van de werkzaamheden. Op basis van de beschikbare gegevens is er geen relatie te leggen tussen de bouwwerkzaamheden en de aard en omvang van de ongevallen die hebben plaatsgevonden bij de bouw van energiecentrale RWE.
Welke maatregelen zijn en/of worden door u genomen om de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats van de energiecentrale te verbeteren en het aantal ongevallen te verminderen?
Zoals aangegeven hebben de interventies van de Arbeidsinspectie geleid tot een structurele verbetering van de veiligheidssituatie op de bouwplaats. Ter controle van de consequente uitvoering van de door de werkgevers getroffen maatregelen worden ter plekke wekelijks fysieke controles uitgevoerd. Waar nodig wordt gehandhaafd in de vorm van waarschuwingen, stilleggingen, eisen en (ongevallen-)boeterapporten. Ook vindt periodiek overleg plaats met de bouwleiding.
Onwettige uitzendconstructies voor Poolse werknemers |
|
Martijn van Dam (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u zich op de hoogte gesteld van de uitspraak van de Rechtbank in Roermond die heeft bepaald dat de uitzendconstructie van een transportbedrijf voor Poolse werknemers onwettig is en dat Poolse chauffeurs moeten worden betaald volgens de Nederlandse CAO?
Ik heb kennis genomen van de uitspraak.
Weet u hoeveel van dergelijke constructies er bestaan in Nederland en om hoeveel arbeidskrachten uit onder meer Polen het hier gaat? Zo nee, bent u bereid dit in samenwerking met de FNV en de brancheorganisatie uit te zoeken?
Er zijn geen gegevens bekend over het aantal constructies zoals de constructie waarover de Rechtbank zich heeft uitgesproken. Cao-partijen hebben zelf de verantwoordelijkheid als het gaat om de handhaving van de cao, en kunnen indien gewenst (binnen de voorwaarden van artikel 10 Wet AVV) de hulp inroepen van de Arbeidsinspectie. Het is dan ook primair aan cao-partijen om eventueel onderzoek te doen naar het vóórkomen van dergelijke constructies.
Kunt u schetsen wat volgens u de gevolgen van deze uitspraak zullen zijn voor vergelijkbare uitzendconstructies, die vooral bedoeld zijn om werknemers uit Midden- en Oost-Europa tegen lage lonen in dienst te nemen? Deelt u de mening dat in afwachting van het hoger beroep, deze uitspraak leidend moet zijn in de handhaving?
Indien een Nederlands bedrijf buitenlandse werknemers tijdelijk inhuurt via een buitenlands uitzendbureau geldt de Detacheringsrichtlijn (96/71/EC, vertaald in de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid) als uitgangspunt. Dit betekent dat bijvoorbeeld de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag moet worden nageleefd. De kantonrechter heeft dit bevestigd. De uitspraak is nog voorwerp van hoger beroep. Tevens moeten – wanneer bepalingen van een cao algemeen verbindend zijn verklaard – de kernarbeidsvoorwaarden zoals die omschreven zijn in de Wet AVV worden nageleefd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 zijn cao-partijen zelf verantwoordelijk als het gaat om de handhaving van de cao.
Wanneer sprake is van de situatie dat er structureel in Nederland gewerkt wordt, is het Nederlands arbeidsrecht van toepassing. Wanneer er slechts tijdelijk in Nederland wordt gewerkt zijn de Detacheringsrichtlijn en de kernbepalingen die genoemd worden in de Wet AVV van toepassing. De handhavingsactiviteiten van de Arbeidsinspectie vinden op die basis plaats en zullen als gevolg van de uitspraak niet wijzigen.
Bent u bereid illegale uitzendconstructies actief op te sporen en aan te pakken en daarvoor, desnoods tijdelijk, extra inspecteurs bij de Arbeidsinspecties aan te stellen?
De partijen betrokken bij de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» hebben hun verantwoordelijkheid genomen door werk te maken van de civielrechtelijke handhaving van de cao.
Daarnaast hebben de verantwoordelijke toezichthouders, naar aanleiding van de recente signalen over constructies en wetsontduiking in de transportsector, de samenwerking gezocht. De Arbeidsinspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat trekken gezamenlijk op in de transportsector. Met inzet van de thans beschikbare capaciteit en expertise van beide diensten, wordt het ontduiken van de wet- en regelgeving tegengegaan. Dit laat onverlet dat, zoals beschreven in bovenstaande antwoorden de verantwoordelijkheid voor de handhaving van cao-afspraken bij cao-partijen ligt, en in casu ook is genomen. Het aanstellen van extra inspecteurs bij de arbeidsinspectie is dan ook niet aan de orde.
Bent u bekend met het feit dat bedrijven zich steeds vaker buiten Nederland willen of zijn gaan vestigen om op die manier alsnog werknemers uit Midden- en Oost-Europa onder het Nederlandse CAO loon te laten werken op de Nederlandse arbeidsmarkt? Wat vindt u van de dit gedrag, waarbij de afdrachten aan de belastingdienst en eerlijke betaling van Nederlandse werknemers wordt ontweken?
Voor zover er gegevens zijn over verplaatsingen van bedrijven naar het buitenland, is mij niet bekend welke motieven hieraan ten grondslag liggen.
De postbezorging op maandag |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «PostNL wil nu echt af van bezorgen op de maandag»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van Harry Koorstra van PostNL «dat we nu echt af moeten van de plicht om op maandag te bezorgen» en «dat het belachelijk is om op maandag de hele bezorginfrastructuur in stand te houden voor dat hele kleine beetje post»?
Op basis van artikel 16, lid 5 van de Postwet 2009 is de uitvoerder van de universele postdienst verplicht ten minste zes dagen per week poststukken op te halen en voert hij tenminste zes dagen per week overal in Nederland een bestelling uit. Dat houdt dus in dat de post op maandag moet worden bezorgd. Aan uw Kamer heb ik toegezegd om de universele postdienstverlening twee jaar na de inwerkingtreding van de Postwet te evalueren.2 Deze evaluatie vindt nu plaats. Ook heb ik uw Kamer dit najaar een visie op de postmarkt toegezegd3; daarin zal ik ingaan op de uitkomsten van deze evaluatie en mijn bevindingen daarbij.
Wat vindt u van de uitspraak van PostNL dat iemand de bezorging op maandag moet betalen en dat PostNL dat niet gaat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of PostNL plannen heeft om de tarieven te verhogen als de postbezorging op maandag blijft bestaan?
Op basis van de Postwet 2009 en de Postregeling 2009 dient OPTA in het najaar de tarieven van de universele dienst vast te stellen op basis van de daadwerkelijke kosten en een redelijk rendement. Zover mij bekend heeft PostNL ten behoeve daarvan onlangs een tariefvoorstel gedaan aan OPTA. De beoordeling van dat voorstel is aan OPTA.
Deelt u de mening dat postbezorging op maandag gegarandeerd moet blijven en bent u bereid hierover met PostNL in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Inbreuk op de privacy door sociale netwerk sites |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen over inbreuk door LinkedIn op privacy?1
Bent u bekend met het feit dat Facebook via de speciale Facebook applicatie voor smartphones automatisch contactpersonen uit telefoonlijsten en vrienden op Facebook synchroniseert, waardoor telefoonnummers van Facebookvrienden automatisch op iemands Facebookpagina komen te staan?
Deelt u de mening dat het automatisch toestemming geven voor het kopiëren van telefoonnummers door Facebook ongewenst is en dat er expliciet om toestemming zou moeten worden gevraagd? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze praktijk wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?
Heeft Facebook naar uw mening genoeg gedaan om gebruikers te informeren over het feit dat dit gebeurt? Zo nee, waar is Facebook volgens u dan tekort geschoten?
Terreur van Marokkaanse jongeren in Helmond |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kut-Hollander roepen pik ik niet»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de situatie in de wijk Binnenstad Oost in Helmond? Zo ja, is er inderdaad sprake van de in het bericht genoemde incidenten, dreigementen, intimidaties en beledigingen? Hoe lang duurt deze situatie al en wat is uw mening daarover? Zo nee, wilt u zich dan op de hoogte stellen van die situatie en de Kamer daarover berichten?
De politie en de gemeente hebben ons geïnformeerd over de situatie in de wijk Binnenstad Oost te Helmond. Er is sprake van een overlastsituatie die aangepakt moet worden. Er is geen sprake van een onbeheersbare situatie zoals deze wordt voorgesteld in genoemd artikel. Enkele meldingen van overlast en incidenten hebben in juni van dit jaar geleid tot een intensieve integrale aanpak onder regie van het gemeentebestuur en in samenspraak met de driehoek. In het kader van deze aanpak worden de volgende acties ondernomen:
Bij de integrale aanpak zijn betrokken:
Op 1 mei jongstleden zijn 5 verdachten aangehouden. Op 20 augustus jongstleden is een gebiedsverbod opgelegd aan een 21-jarige inwoner van Helmond. Deze persoon pleegde herhaaldelijk overlast en speelde een leidende rol in de overlast die door een groep werd veroorzaakt. Het gebiedsverbod geldt voor de Binnenstad Oost en een gedeelte van Oud-West voor een periode van 3 maanden.
Verder is van belang dat vanuit de ministeries van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties expertise ter ondersteuning van de lokale aanpak wordt ingezet.
In de wijk is al sedert tien jaar een traject van verbetering in de wijk aan de gang, de stedebouwkundige vernieuwing heeft aansprekende resultaten opgeleverd en ook de recente veiligheidscijfers laten zien dat het op dat vlak steeds beter gaat. De inspanningen blijken hun vruchten af te werpen. Zie daaromtrent verder het antwoord op vraag 9.
Hoe groot is de groep die zich bezighoudt met het terroriseren van de wijk? Hoe is de samenstelling van die groep (leeftijd, geslacht of afkomst)?
Er is geen sprake van een duidelijke groep. De overlastgevende jongeren komen in wisselende samenstellingen bij elkaar in kleine groepjes. Het totale aantal hangjongeren betreft ongeveer 50 jongens/mannen van voornamelijk allochtone (Marokkaanse) afkomst. Er zijn enkele autochtone jongeren bij betrokken. Zij zijn allen woonachting in Helmond en variëren in leeftijd tussen de 12 en 26 jaar.
Deelt u de mening dat ouders als opvoeder ook een rol hebben bij het tegengaan van criminaliteit van hun kinderen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders betrokken worden bij het tegengaan van wandaden van hun kinderen? Wat is de stand van uitvoering van de motie-Marcouch c.s. over een sociaal verhoor»2? Zo nee, waarom niet?
Ouders moeten zich bewust zijn van hun bijzondere verantwoordelijkheid voor de opvoeding van een minderjarige en mogelijke scheefgroei daarin. Het snel betrekken van ouders bij het strafrechtelijke traject van hun minderjarige kind vinden wij belangrijk en wordt door ons en de verschillende partners in de uitvoering actief bevorderd. De politie, de Raad voor de kinderbescherming, de jeugdreclassering en de justitiële jeugdinrichtingen leggen contact met de ouders van minderjarige delinquenten. Deze instanties hebben een belangrijke taak in het detecteren van achterliggende gezinsproblematiek en de toeleiding tot de benodigde hulpverlening of opvoedingsondersteuning, of -in ernstige gevallen- ondertoezichtstelling. In de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 84) is uitvoerig belicht hoe op deze wijze uitvoering wordt gegeven aan het gesprek met de ouders (sociaal verhoor) dat de motie-Marcouch beoogt. Sinds 1 januari 2011 zijn de ouders verplicht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting van hun minderjarige kind. Deze zogenaamde verschijningsplicht beoogt eveneens de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding te vergroten en daardoor de recidive bij de jeugdige delinquent te verminderen.
Behoort deze groep tot de criminele jeugdbendes waarvan u onlangs hebt beloofd ze van de straat te halen? Zo ja, hoe gaat u dat doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er is (conform toepassing van de Beke-methode) geen sprake van een criminele jeugdbende of groep. Er is hier sprake van overlastgevende jongeren.
Deelt u de mening dat het optreden van het werk van burgemeester en van wethouders en de politie richting bewoners en overlastgevers de afgelopen jaren tekort geschoten is en dat zij de controle over de situatie kwijt zijn? Zo ja, wat gaat u doen om de situatie in de wijk Binnenstad Oost in Helmond (te doen) verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het formeren van een knokploeg ongewenst is maar dat het ook een begrijpelijke uiting kan zijn van machteloze woede van terroriseerde bewoners? Zo ja, wat gaat u doen om verdere escalatie van beide kanten te voorkomen, de orde op straat te herstellen en overlastgevers op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er, voor zover bij gemeente en politie bekend, geen sprake van een geformeerde knokploeg of concrete plannen bij wijkbewoners om die te formeren. Bewoners van de wijk zijn vanzelfsprekend – net als de betrokken instanties – wel bezorgd om de veiligheid en leefbaarheid van hun wijk. Om die reden maakt het betrekken en informeren van bewoners ook deel uit van de integrale aanpak.
Kunt u een overzicht geven van de instanties die zich inmiddels met de problemen in deze wijk bezighouden, hun concrete acties en de resultaten daarvan? Acht u deze inspanningen voldoende? Zo ja, waarom verbetert de situatie in de wijk dan niet? Zo nee, welke extra inspanningen zijn dan nog nodig en hoe gaat u bewerkstellingen dat die worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is er het afgelopen jaar aangifte gedaan in verband met bedreigingen, belediging, vernieling of andere misdrijven in de wijk Binnenstad Oost?
Aangiften:
periode 1 januari tot 1 mei 2011
1 mei 2011 tot heden
bedreiging
4
bedreiging
1
vernieling
10
vernieling
2
mishandeling
2
mishandeling
1
belediging
1
belediging
1
brandstichting
1
Uit bovenstaande cijfers van de regiopolitie blijkt dat het aantal incidenten in de maanden mei, juni, juli en de eerste week van augustus 2011 beduidend lager is dan in de eerste 4 maanden van 2011 (voor intensivering aanpak).
Overlastmeldingen:
1 januari t/m 10 augustus 2010
1 januari t/m 10 augustus 2011
41 meldingen
29 meldingen
Uit bovenstaande cijfers blijkt dat het aantal overlastmeldingen in vergelijkbare periodes in 2010 en 2011 een daling van ruim 25% in 2011 geeft.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners gezien de situatie in de wijk en de sfeer van intimidatie en bedreiging, geen aangifte meer durven te doen? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te verhogen? Zo nee, waarom niet?
De bewoners van de wijk Binnenstad Oost zullen altijd aangifte moeten kunnen doen. Door de gemeente is naast het algemene overlasttelefoonnummer van de gemeente aan de buurtbewoners een telefoonnummer bekend gemaakt waarop de buurtbewoners (eventueel anoniem) overlastsituaties kunnen melden waarop de toezichthouders van de gemeente Helmond inzet plegen. Hier is overigens tot op heden geen enkele melding gedaan. Door de politie is op bewonersavonden en in individuele contacten gewezen op de mogelijkheid van 0900–8844 en Meld Misdaad Anoniem. Ook zal er door politie gewezen worden op de mogelijkheid voor aangevers en getuigen om voor de aangifte elders domicilie te kiezen.
Is het waar dat zeventig procent van de bewoners uit de wijk zouden vertrekken als ze de kans zouden krijgen? Is de waarde van koophuizen in de wijk inderdaad sterk gedaald? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Er zijn geen objectieve gegevens voorhanden om dit soort uitspraken te staven. De algehele trend van dalende prijzen op de woningmarkt geldt ook voor het betreffende gebied. Het verloop in deze wijk is niet significant anders dan in de overige vergelijkbare wijken in Helmond.
Is het waar dat camerabeelden niet live worden gevolgd? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit wel moet gebeuren?
Momenteel worden de camerabeelden niet live uitgekeken. Gezien de huidige frequentie en spreiding van overlastmeldingen en incidenten (11 in totaal sinds 1 mei jl.) is dit niet opportuun.
De beelden kunnen achteraf bekeken worden indien zich incidenten en overlastmeldingen voordoen. Indien er in de (nabije) toekomst aanleiding voor is, zullen de beelden live worden bekeken.
Is het waar dat er een samenscholingsverbod in de wijk van kracht is maar dat dat door de politie niet wordt gehandhaafd? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Er is geen samenscholingsverbod van kracht in de wijk.
De open brief van de Afghaanse ambassadeur over het uitzetten van Afghaanse vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de open brief van de Afghaanse ambassadeur in Nederland over het uitzetten van uitgeprocedeerde Afghaanse vreemdelingen naar Afghanistan? Wat is uw reactie op deze brief?
Ja. Het is een brief die het persoonlijke gezichtspunt weergeeft van de ambassadeur van Afghanistan in Nederland op de situatie in zijn land van herkomst.
Is het waar dat de Afghaanse ambassadeur u verzoekt zich aan te sluiten bij de burgemeester van Coevorden en het Afghaanse gezin uit Aalden met de twee kinderen van 9 en 11 jaar niet uit te zetten naar Afghanistan? Zo ja, ben u desondanks van mening dat de Afghaanse autoriteiten bereid zijn mee te werken aan de mogelijke terugkeer van het gezin? Kunt u dit toelichten?
Uit deze open brief van de Afghaanse ambassadeur kan niet worden geconcludeerd dat de Afghaanse autoriteiten niet bereid zijn tot medewerking aan de terugkeer van dit specifieke gezin en ook niet aan terugkeer in het algemeen.
Wat is de consequentie van deze brief voor het terugkeerbeleid van uitgeprocedeerde Afghaanse vreemdelingen, nu de ambassadeur zelf schrijft dat in Afghanistan nog niet voldoende toegerust is om alle Afghanen, onder meer op de terreinen van gezondheidszorg en huisvesting, adequate voorzieningen te bieden?
Deze brief heeft geen consequentie voor het terugkeerbeleid. Nederland kent een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van een rechterlijke toets waarin wordt beoordeeld of een vreemdeling het risico loopt op een schending van het Vluchtelingenverdrag of een schending van artikel 3 EVRM. Daarbij wordt de informatie die bekend is over de situatie in het land van herkomst betrokken. Het is bekend dat de situatie in Afghanistan op het gebied van onder meer gezondheidszorg en huisvesting moeilijk is. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat geen enkele vreemdeling afkomstig uit Afghanistan zou kunnen terugkeren.
Moet de brief van de ambassadeur zo worden gelezen dat hij van mening is dat, op basis van het genoemde Memorandum of Understanding, Afghaanse vreemdelingen slechts mogen worden teruggestuurd naar Afghanistan als zij daar zelf, vrijwillig, toe bereid zijn? Kunt u dit toelichten? Hoe duidt u deze opmerking?
De ambassadeur van Afghanistan citeert in zijn open brief een passage uit het MoU dat met de Afghaanse autoriteiten en met de UNHCR is afgesloten. Deze passage drukt uit dat zowel voor de Nederlandse als de Afghaanse autoriteiten zelfstandig vertrek de voorkeur heeft. Het MoU sluit gedwongen vertrek echter niet uit.
Heeft deze brief van de ambassadeur gevolgen voor de relatie tussen Nederland en Afghanistan, bijvoorbeeld voor de politietrainingsmissie die Nederland uitvoert in Afghanistan? Kunt u dit toelichten?
Deze brief heeft geen gevolgen voor de relatie tussen Nederland en Afghanistan. Nederland en Afghanistan werken op vele terreinen goed en intensief samen.
Het vrijlaten van een terreurverdachte |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Terreurverdachte Almere vrijgelaten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat verdachten van terrorisme altijd in voorlopige hechtenis dienen te worden genomen en gehouden vanwege de ernst van het misdrijf waarvan ze verdacht worden en vanwege het vluchtgevaar dat in dergelijke situaties zeer groot is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid artikel 67a van het Wetboek van Strafvordening aan te passen door het toevoegen van een nieuwe grond voor voorlopige hechtenis inhoudende het verdacht worden van (betrokkenheid bij) een terroristisch misdrijf?
Deze mening deel ik niet. Bij het opleggen van voorlopige hechtenis is het van belang dat steeds per geval wordt beoordeeld of daartoe noodzaak bestaat. De factoren aan de hand waarvan de rechter die afweging maakt, zijn in de wet opgenomen. Ik acht het van belang dat de wet de rechter voldoende mogelijkheden geeft verdachten in voorlopige hechtenis te doen plaatsen en houden, indien dat in de desbetreffende zaak aangewezen is. Naar mijn mening biedt de wet daarvoor thans voldoende mogelijkheden. Hoe deze factoren in individuele gevallen worden gewogen, is aan de rechter.
De gevolgen van de omvorming van de asielzoekerscentra in Katwijk, Venlo en Gilze tot een opvanglocatie voor gezinnen van vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten/omvormen van de asielzoekerscentra (AZC’s) in Katwijk, Venlo en Gilze tot opvanglocaties voor gezinnen met kinderen?
In goed bestuurlijk overleg en met medewerking van de betreffende burgemeesters zijn de opvanglocaties in Katwijk en Gilze-Rijen in gebruik genomen als gezinslocatie. Afhankelijk van de benodigde capaciteit zal het COA in overleg treden met andere gemeenten over de inrichting van een gezinslocatie.
Hoeveel asielzoekers uit die drie AZC’s moeten als gevolg van deze omvorming/herinrichting gedwongen verhuizen naar een andere opvanglocatie?
Het COA streeft ernaar het aantal gedwongen verhuizingen zoveel mogelijk te beperken. Daarom is volgens berichtgeving van het COA, vroegtijdig geanticipeerd op het voorgenomen besluit tot de omvorming naar opvanglocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen. Hierdoor is de populatie in de genoemde locaties door natuurlijk verloop afgenomen.
Van de gezinnen met minderjarige kinderen die reeds in één van de AZC’s verblijven is voorts bekeken of en op welke termijn ze tot de doelgroep (gaan) behoren om een inschatting te maken over de opportuniteit van een verhuizing. Tot de doelgroep van de gezinslocaties behoren gezinnen met minderjarige kinderen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven en waarvan het recht op opvang derhalve is geëindigd.
Inmiddels zijn 400 vreemdelingen van uit de AZC Katwijk en Gilze-Rijen reeds verhuisd naar een andere locatie. Er verblijven nu 72 meerderjarige asielzoekers op beide AZC’s die nog moeten verhuizen.
Is gegarandeerd dat de gezinnen met kinderen die reeds in één van de drie betreffende AZC’s verblijven, niet onnodig worden verhuisd naar een andere locatie?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden de grootschalige omvormingen van de drie AZC’s uitgevoerd en gerealiseerd? Worden de huidige bewoners van de AZC’s tijdig geïnformeerd? In hoeverre wordt rekening gehouden met mogelijke gezondheidsproblemen van de huidige bewoners en wordt continuïteit van hun behandeling gegarandeerd? In hoeverre wordt rekening gehouden met asielzoekers die geworteld zijn in de buurt van één van de drie plaatsen en nu gedwongen moeten verhuizen? In hoeverre wordt rekening gehouden met het aantal verhuizingen die de asielzoekers reeds achter de rug hebben?
Het in gebruik nemen van de AZC’s Katwijk en Gilze-Rijen als gezinslocatie gebeurt geleidelijk. Enerzijds door de huidige bewoners over te plaatsen naar andere AZC’s, waarbij, indien van toepassing, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met sociale en medische omstandigheden van de asielzoekers. Anderzijds door de gezinnen met minderjarige kinderen die thans in een vrijheidsbeperkende locatie of AZC verblijven, over te plaatsen naar de gezinslocaties.
Op 19 juli jl. is gestart met de verhuisbewegingen. De huidige bewoners van de AZC’s Katwijk en Gilze-Rijen zijn op voorhand op de hoogte gebracht van de omvorming van het AZC tot gezinslocatie en wat dit voor hen zou kunnen betekenen. Vervolgens hebben medewerkers van het COA op individueel niveau met bewoners gesproken om in kaart te brengen met welke sociale en medische factoren bij de overplaatsing rekening gehouden zou moeten worden. Deze factoren spelen een grote rol bij het bepalen van het moment van overplaatsing en het AZC waar men naar gaat verhuizen. Bij de overplaatsing gaat het medisch dossier mee over naar de opvolgende zorgverlener.
De beoordeling of plaatsing in een gezinslocatie aan de orde is, wordt gemaakt door DT&V. Indien de DT&V van oordeel is dat een gezin voor plaatsing in de gezinslocatie in aanmerking komt, legt zij aan het gezin een vrijheidsbeperkende maatregel op. Het COA faciliteert vervolgens de verhuizing naar de gezinslocatie.
Deelt u de mening dat het tempo van de omvorming niet te hoog moet zijn, maar dat zorgvuldige voorbereiding, waarbij de menselijke maat voorop staat, het uitgangspunt moet zijn? Op welke wijze wordt dit ingevuld?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden wordt zorgvuldig omgegaan met de verplaatsing van bewoners van het AZC Katwijk of Gilze naar een andere locatie.
Deelt u de mening dat individuele bewoners die moeten verhuizen ruim van tevoren moeten worden ingelicht, zodat zij zich voldoende kunnen voorbereiden en zij tijdig afscheid kunnen nemen van mensen met wie zij contact hebben? Op welke wijze wordt dit ingevuld?
Ja. Het COA rapporteerde hierover het volgende. De bewoners van de locaties die worden ingericht als gezinslocatie zijn medio juli door het COA geïnformeerd over de omvorming en de gevolgen hiervan voor hen. Zodra op individueel niveau bekend is naar welk azc de bewoner verplaatst zal worden, heeft de bewoner nog twee weken tijd om de verplaatsing voor te bereiden. Met de bewoners op de VBL zijn door de DT&V gesprekken gevoerd ter voorbereiding op de overplaatsing.
Kritiek op het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De privacy wordt nauwelijks bewaakt; College Bescherming Persoonsgegevens mag weinig en doet weinig»?1
Ja.
Deelt u het in genoemde artikel gestelde dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in de praktijk een bescheiden rol speelt bij het bewaken van de privacy van de Nederlandse burger? Zo ja, waar blijkt dat uit en in hoeverre zullen bezuinigingen de positie van het CBP verder aantasten? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Het CBP treedt op bij ernstige overtredingen die de privacy van grote groepen mensen raken. Het CBP boekt daar ook successen mee, zoals onder andere blijkt uit enkele grote zaken (Google, OV-Chipkaart) waar het optreden van het CBP tot aanpassingen in de werkwijze heeft geleid. Natuurlijk is het zo dat het CBP een keuze moet maken uit de zaken die het oppakt, maar door de risicogestuurde aanpak hoeft dit de effectiviteit van de handhaving niet negatief te beïnvloeden. De inzet van het CBP is erop gericht om de aanstaande bezuinigingen te implementeren zonder dat dit de positie van het CBP aantast.
Is het waar dat bedrijven en burgers met individuele klachten ten aanzien van privacyschendingen slecht geholpen worden door het CBP? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Ik heb niet het beeld dat het CBP slecht omgaat met individuele klachten. Zo heeft het CBP iedere werkdag een telefonisch spreekuur en is er een website (www.mijnprivacy.nl) die speciaal gericht is op burgers. Naast het verstrekken van algemene informatie kunnen via deze wegen ook klachten kenbaar worden gemaakt. Problemen die uit individuele klachten naar voren komen zijn mede bepalend voor de prioriteiten die het CBP zich stelt, al zal niet iedere afzonderlijke klacht opgevolgd kunnen worden.
Deelt u de mening van het CBP dat de bescheiden rol van deze instelling te maken zou hebben met de relatief weinig bevoegdheden, personeel en budget? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de positie van het CBP als privacywaakhond te verbeteren?
Ik kan niet bevestigen dat het CBP relatief onderbedeeld is in vergelijking met toezichthouders in andere EU-landen. In ieder geval ben ik van mening dat het personeel en budget toereikend zijn voor de Nederlandse situatie, ook na de geplande bezuinigingen. Daarbij is van belang dat dit kabinet de bevoegdheden van het CBP zal verruimen door, zoals aangekondigd bij brief van 29 april 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 761, nr. 1), de mogelijkheid te creëren dat het CBP bestuurlijke boetes oplegt. Overigens vormt de uitbreiding van bevoegdheden geen taakuitbreiding, maar is het een verruiming van het instrumentarium van het CBP om met overtredingen om te gaan. Het is aan het CBP is om, gegeven het budget, keuzes te maken in de afdoeningwijze, met inachtneming van proportionaliteit en subsidiariteit ten aanzien van degene bij wie de normoverschrijding is geconstateerd.
Is het waar dat de meeste privacy toezichthouders in andere EU-landen over relatief meer middelen beschikken dan het CPB? Zo ja, waarom is het CPB relatief onderbedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhouden de aangekondigde bezuinigingen op het CBP zich tot de passage in het Regeerakkoord dat de informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens verbeterd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de taken van en de vragen aan het CPB en het beschikbare budget zich de afgelopen 10 jaar ontwikkeld? Vindt u dat in evenwicht?
Zoals blijkt uit de hierna volgende tabel is er in de afgelopen 10 jaar per saldo sprake geweest van een forse toename in het budget van het CBP. Gelijktijdig met deze toename is er sprake geweest van grote technologische ontwikkelingen en een sterk toegenomen beroep op de privacytoezichthouder. Er is daarbij steeds oog voor geweest dat deze ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn.
Jaar
Budget ( x € 1 000)
2001
2 961
2002
3 919
2003
4 615
2004
4 950
2005
5 898
2006
5 957
2007
6 147
2008
7 166
2009
7 285
2010
7 699
2011
7 631
Gaat de wetswijziging die in voorbereiding is voor uitbreiding van bevoegdheden van het CPB ook gepaard met uitbreiding van het budget? Zo ja, hoeveel? Zo nee, hoe dient het CPB deze taakuitbreiding dan te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Risico's voor het bedrijfslevenvan stilvallen kredietverlening |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Banken draaien abrupt geldkraan dicht»?1
Ja.
Onderkent u het probleem dat door de onrust op de financiële markten het voor bedrijven steeds moeilijker wordt om hun investeringen en overnames nog gefinancierd te krijgen door de banken en dat ook herfinanciering voor bestaande leningen meer problemen geeft door verscherpte financieringseisen?
Bedrijven kunnen overnames en investeringen onder meer financieren met bankleningen en, in geval van grote ondernemingen, met uitgifte van obligaties. Het is, in verband met het zomerreces, gangbaar dat bedrijven in de maand augustus nauwelijks tot geen vermogen ophalen met emissies op de obligatiemarkt. Met betrekking tot uitgifte van obligaties door banken zelf laat de koersontwikkeling van reeds eerder uitgegeven bankobligaties zien dat beleggers in bedrijfsobligaties, net als aandelenbeleggers, zorgen hebben ten aanzien van de effecten van de schuldencrisis op de banken. Het is echter te vroeg om te bepalen of de recente onrust op de markten tot significante emissieproblemen voor banken zal leiden als de emissiemarkt in de loop van september heropend wordt. Wat betreft directe bancaire financiering van overnames, bijvoorbeeld in de vorm van een syndicaat met andere banken, leren contacten met banken dat partijen op deze markt op de hoogte zijn van de onrust in de financiële wereld, maar dat gezien het zomerreces het te vroeg is te bepalen of deze markt significant geraakt zal worden. Met betrekking tot de mogelijkheden tot herfinanciering van bankleningen is het te vroeg om algemene conclusies te trekken. De laatste meting van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de acceptatiecriteria die banken hanteren bij beoordeling van kredietaanvragen, laat zien dat de banken deze criteria in het tweede kwartaal van dit jaar hebben versoepeld. Tijdens de kredietcrisis zijn de acceptatiecriteria zowel voor mkb-bedrijven als grote ondernemingen aangescherpt, waarbij de aanscherping voor grote ondernemingen eerder van start ging. Via contacten met banken en met financieringsadviseurs volgt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de ontwikkelingen op de voet. Op dit moment heb ik, langs die weg, nog geen signalen ontvangen dat de acceptatiecriteria opnieuw zijn aangescherpt of dat de kredietverlening terugvalt.
Vindt u het terecht dat banken verscherpte financieringseisen stellen aan bedrijfsfinanciering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke rol speelt het aanscherpen van de regelgeving hier mogelijk bij? Welke segmenten (MKB, grotere bedrijven e.d.) worden volgens u het sterkst geraakt door het stilvallen van de kredietverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling voor de economische groei?
Aangezien het nog te vroeg is om vast te kunnen stellen of de recente onrust op de financiële markten significante effecten heeft op de kredietverlening aan het bedrijfsleven, is het eveneens nog niet mogelijk om in te schatten of er via de kredietverlening gevolgen zullen zijn voor de economische groei. Op voorhand kan wel de verwachting worden uitgesproken dat een terugval in economische groei gepaard zal gaan met het inzakken van de kredietvraag. Een eventuele vermindering van het kredietaanbod hoeft dan ook niet per definitie tot knelpunten bij de kredietverlening te leiden.
Deelt u de mening dat dit een urgent probleem is dat direct om actie van de overheid vraagt?2 Deelt u tevens de mening dat het onwenselijk is dat de kredietverlening in de tweede helft van dit jaar mogelijk stil komt te liggen? Bent u van plan hier wat aan te doen? Zo ja, wat en zou daarbij ook gebruik kunnen worden gemaakt van het bestaande instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Mocht de komende tijd blijken dat er significante problemen ontstaan met de kredietverlening, dan kunnen die geadresseerd worden met het bestaande financieringsinstrumentarium van EL&I. In het licht van de kredietcrisis heeft EL&I dit garantie-instrumentarium vanaf november 2008 in een zevental stappen uitgebreid. De vraag naar borgstellingen bij mkb-kredieten is dit jaar reeds voorafgaande aan de recente onrust op de financiële markten dusdanig gestegen dat het garantiebudget voor 2011 naar alle waarschijnlijkheid ontoereikend zal zijn. Om de kredietverlening extra te ondersteunen zal het kabinet het garantiebudget voor de borgstellingsregeling BMKB voor dit jaar verhogen van € 765 mln naar € 1 mld. Honorering van de in juni dit jaar ingediende aanvraag bij het European Investment Fund (EIF) kan er toe leiden dat het budget ook voor de komende jaren wordt verhoogd. Daarnaast heeft het kabinet besloten om het instrument Garantie Ondernemingsfinanciering te verlengen met vooralsnog een jaar. Met dit garantie-instrument stimuleert het kabinet de kredietverlening aan het grotere mkb en het kleinere grootbedrijf.
Het bericht "Ombudsman: Rijk te positief over windmolens" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de Nationale ombudsman die oordeelt dat het Rijk te positief is over windmolens wegens het niet vermelden van kritische rapporten over windenergie op de website www.windenergie.nl?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kritische rapporten, mede door eerdere Kamervragen van ondergetekende, al langere tijd bekend waren?2 3
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze rapporten aanvankelijk niet zijn vermeld op de website www.windenergie.nl?
De discussie betreft de vraag in welke mate grootschalige elektriciteitsproductie uit windenergie inpasbaar is in het elektriciteitssysteem. In sommige onderzoeken wordt geconcludeerd dat deze grens bij 6 000 MW windvermogen ligt, andere onderzoeken zien deze grens pas bij 12 000 MW. Gezien het huidige opgestelde windvermogen (ca. 2 200 MW) is deze systeemgrens nog niet direct in zicht.
Voor de website windenergie.nl werd daarom de redactionele keuze gemaakt om de discussie slechts kort aan te roeren en daarbij één link op te nemen, en wel naar een recent proefschrift (2009) over de grootschalige inpassing van windenergie (Bart Ummels, Power System Operation with Large-Scale Wind Power in Liberalised Environments).
Inmiddels zijn op de website verwijzingen naar meerdere onderzoeksrapporten opgenomen.
Deelt u de mening dat, bij de keuze voor windenergie, er beslissingen moeten worden genomen gebaseerd op alle onderzoeken en niet alleen op die onderzoeken die een positief beeld schetsen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De honderdduizenden euro's belastinggeld voor een opvoedingstraject voor Marokkanen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drie ton Eindhoven voor opvoedingsproject Marokkanen»?1
Ja.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen ten einde dit linkse kulproject stop te zetten dat haaks staat op de afspraak uit het regeerakkoord geen doelgroepenbeleid meer te voeren?
Goed opvoeden is van grote waarde voor jeugd, gezin en samenleving. Het uiteindelijke doel is dat kinderen goed participeren en geen overlast veroorzaken in onze samenleving. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding. Het is een taak van gemeenten om ouders zo nodig te ondersteunen met hun opvoedvragen. De wijze waarop gemeenten aan deze taak invulling geven, is ter beslissing van het lokaal bestuur dat hierover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Hoe duidt u de linkse spilzucht om honderdduizenden euro's uit te geven aan een kulproject in een tijd van grote bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de gemaakte kosten gekort dienen te worden op het gemeentefonds?
Nee, jeugdbeleid valt onder het gedecentraliseerde beleid. De gemeente handelt binnen de beleidsruimte die de gemeente heeft. Een korting op het gemeentefonds is dan ook niet aan de orde.
In hoeverre deelt u de visie dat het effectiever is Marokkaans straattuig daar waar mogelijk te denaturaliseren en het land uit te zetten dan honderduizenden euro's belastinggeld te verspillen aan opvoedingsprojecten?
Het kabinet vindt dat jongeren die overlast veroorzaken of crimineel zijn, ongeacht hun herkomst aangepakt moeten worden. Als er een delict is gepleegd dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is momenteel niet mogelijk. Met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit wordt wel gesproken over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen, dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit. Indien voor 1 januari 2012 blijkt dat de verdragsluitende partijen niet tot een dergelijke wijziging bereid zijn, zal een voorstel worden voorbereid om de Nederlandse wetgeving zodanig te wijzigen dat de eerste vijf jaar sprake is van een voorwaardelijke verkrijging van de Nederlandse nationaliteit die, met inachtneming van de aangescherpte afstandseis, van rechtswege definitief wordt tenzij men veroordeeld wordt voor een misdrijf waar 12 jaar of meer op staat.
Het bericht dat normaal gedrag in het nieuwe psychologenhandboek als ziek wordt benoemd |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel waarin wordt gemeld dat in de nieuwe Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) de drempel voor aandoeningen wordt verlaagd en nieuwe aandoeningen worden toegevoegd?1
Ja.
Acht u het denkbaar dat in Nederland als gevolg van deze veranderingen in de DSM de medicalisering van normaal gedrag eveneens gaat toenemen?
Vanwege de groeiende wetenschappelijke kennis over oorzaak, aard en ernst van psychische klachten wordt met enige regelmaat de Diagnostic Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) als classificatiesysteem herzien. Het is gebruikelijk dat de American Psychiatric Association hiervoor wereldwijd expertgroepen van beroepsbeoefenaren raadpleegt. Eerstvolgende publicatie van een herziene versie (de DSM V) wordt medio 2013 verwacht. Belangrijkste wijziging is het voorstel om over te stappen van een dichotome beoordeling (er zijn wel/ niet psychische klachten), naar een meer dimensionele beoordeling van ziekte (er is meer/ minder sprake van psychische klachten).
Met een classificatiesysteem als de DSM kan door professionals in de ggz met een en dezelfde (internationale) taal over de klinische presentaties van een psychiatrische stoornis worden gesproken. Het is aan hen om zorg te dragen voor een in de praktijk eenduidig te hanteren instrument. Daar waar dit bij herziening tot onderlinge controverse leidt, zullen zij zelf een oplossing moeten vinden. Ik wil daarom geen beleidsmatig oordeel vellen over de discussie, zoals die is gepubliceerd in de Volkskrant.
Voor zover deze discussie raakt aan de door mij gevoelde behoefte om geneeskundige geestelijke gezondheidszorg, die valt onder de Zorgverzekeringwet (Zvw), beter af te bakenen ben ik wel geïnteresseerd in de uitkomst hiervan. Ik deel met u volledig de opvatting dat onnodige medicalisering moet worden voorkomen. Zowel uit oogpunt van kwaliteit voor de cliënt/patiënt als uit een oogpunt van kostenbeheersing. Medicalisering hangt echter niet primair af van wie, welk classificatiesysteem gebruikt, maar vooral van de professionele wijze waarop de noodzaak tot medisch handelen wordt afgewogen.
Volgens het voorstel van de APA zullen bij herziening van de DSM V verschillende ziektecategorieën worden toegevoegd, dus in die zin is er sprake van uitbreiding van het behandeldomein voor de ggz. Hoe specifieker de bijbehorende gedragskenmerken op wetenschappelijke gronden in de DSM V echter zijn omschreven, hoe beter professionals in staat zijn de noodzaak tot behandeling te bepalen. Dit betekent dat een nieuwe ziektecategorie, niet alleen patiënten insluit, maar ook sommige patiënten kan uitsluiten op basis van de klinische presentatie van hun klachten.
Training in de toepassing van de dit classificatiesysteem is onderdeel van het opleidingscurriculum van zowel psychiaters, psychologen als psychotherapeuten. Daardoor zijn zij in staat om in individuele gevallen een adequaat diagnostisch oordeel te vellen. Vooruitlopend op publicatie van de DSM V heb ik geen reden om aan te nemen dat bij herziening van dit classificatiesysteem deze diagnostische zorgvuldigheid in het gedrang komt. Maar ik zal zeer kritisch blijven kijken naar mogelijke gevolgen voor het verzekerd pakket en het «gepast gebruik» daarvan.
Acht u de kans groot dat het aantal te vergoeden behandelingen zal toenemen als gevolg van de nieuwe DSM criteria en vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze ontwikkeling te voorkomen?
Zoals ik hierboven stelde, zal ik zeer kritisch kijken naar eventuele gevolgen voor het verzekerde pakket en het gepast gebruik daarvan. Eventuele toename van te vergoeden behandeling is echter in beginsel niet (eenzijdig) afhankelijk van het door professionals gehanteerde classificatiesysteem. Voor vergoeding van behandeling voor psychiatrische patiënten is binnen het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) het basispakket leidend. Ik stel dit jaarlijks vast, mede op basis van adviezen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Om duidelijkheid te scheppen over (de grenzen van) het basispakket voor de geneeskundige ggz heb ik hen d.d. 7 maart 2011 gevraagd om een uitvoeringstoets met betrekking tot ziektelast en een pakketadvies (Z-VU-3052198). Het CVZ heeft toegezegd dit in de loop van 2012 aan mij te leveren en op basis hiervan zal ik mijn beleid zo nodig aanpassen.
Binnen de huidige functionele aanspraak onder de Zvw zijn alleen de inhoud en omvang van zorg en de bijbehorende indicatiegebieden in de regelgeving opgenomen. Het is aan de zorgverzekeraars om te bepalen wie en waar de zorg geleverd wordt.
Vindt u dat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) zich bij de indicatiestelling, ook in de toekomst, moet laten leiden door de zogenaamde International Classification of Function ing, Disability and Health (ICF)?
Indicatiestelling door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) is voor de tweedelijns ggz aan de orde zodra een patiënt langer dan een jaar intern verblijft. Het CIZ bepaalt het benodigde zorgzwaartepakket ter bekostiging van behandeling en verblijf. Het daarbij gehanteerde classificatiesysteem ICF is bedoeld om het menselijk functioneren in kaart te brengen.
De huidige formulierenset, die door het CIZ wordt gehanteerd bij indicatieonderzoek, is mede gebaseerd op de ICF-classificatie voor het vaststellen van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen.
In reactie op en in lijn met de door de Kamer aanvaarde motie-Wiegman-Van Meppelen Scheppink (32 123 XVI, nr. 60) heeft het CIZ experimenten uitgevoerd. Het beleid met betrekking tot de indicatiestelling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is gericht op het geven van vertrouwen en het van daaruit actief betrekken van de zorgaanbieders/-professional bij het proces van indicatiestelling AWBZ. Daartoe is een verdere vereenvoudiging van het proces van indicatiestelling AWBZ gewenst, waardoor de administratieve lasten c.q. handelingen verder worden teruggebracht. Dit zal mede toetssteen zijn voor de beoordeling van de uitkomsten van de experimenten met het ICF.
Ziet u mogelijkheden om de invloed van de DSM classificatie terug te dringen? Zo ja, bent u van plan dit te doen?
Ik ben niet in de positie om te bepalen welk classificatiesysteem voor psychiatrische stoornissen professionals in de geneeskundige ggz gebruiken voor het beoordelen van de aard en ernst van psychische klachten. Het is aan de beroepsverenigingen van psychiaters, psychologen en psychotherapeuten om te stimuleren dat gebruik wordt gemaakt van een wetenschappelijk goed onderbouwd instrument dat eenduidig te hanteren is in de praktijk. Mijn aangrijpingspunten liggen bij het verzekerd pakket en (via het CVZ) de duiding van het gepast gebruik daarvan.
Zou het kunnen dat een deel van de overdiagnosticering wordt veroorzaakt door het feit dat degene/de organisatie die diagnosticeert vaak ook bepaalt hoe de behandeling eruit moet zien (indiceert) en vervolgens de behandeling uitvoert? Bent u voornemens deze belangenketen te doorbreken? Zoekt u alternatieven? Zo ja, in welke richting?
Ik vind het bezwaarlijk om zonder harde bewijzen de integriteit van behandelaar ten aanzien van de diagnosestelling in twijfel te trekken. Niettemin zie ik uw punt van «moral hazard». Dat is echter niet uniek voor de ggz, maar geldt breed in de curatieve zorg. Dat is ook de reden dat ik opdracht heb gegeven om een «kwaliteitsinstituut» bij het CVZ in het leven te roepen dat een eenduidige taal zal ontwikkelen, vastgelegd in professionele standaarden, waarin indicatiestelling, gepast gebruik van zorg, richtlijnen, kwaliteitsnormen, kwaliteitsindicatoren en uitkomstindicatoren voor het gehele zorgpad worden opgenomen. De informatie daaruit zal ook publiek worden gemaakt, zodat verzekeraars scherper kunnen inkopen, patiënten/cliënten beter kunnen kiezen en de Inspectie beter kan handhaven.
Acquisitiefraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de aanhoudende en verergerde problematiek rondom acquisitiefraude?1
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Erkent u dat deze vorm van financieel-economische criminaliteit al jaren vrijwel ongemoeid door kan gaan? Klopt het dat de betreffende zwendelaars nooit zijn aangepakt door het Openbaar Ministerie (OM)?
Ik deel de opvattingen niet dat acquisitiefraude vrijwel ongemoeid wordt gelaten en er geen oplossingen zouden zijn om slachtofferschap van acquisitiefraude te voorkomen. Ik verwijs in dit verband onder meer naar de door de toenmalige Minister van Economische Zaken mede namens de toenmalige Minister van Justitie gegeven antwoorden op vragen van het lid Elias van uw Kamer (Kamerstukken II, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 2350), en naar mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Erkent u dat acquisitiefraude niet alleen voorkomt bij particulieren, maar ook bij ondernemers, overheidsinstellingen, ziekenhuizen en scholen?
Ja, beide zaken blijken uit de door het Steunpunt acquisitiefraude verzamelde gegevens.
Hoe kan het dat er al die jaren geen constructieve oplossing is gezocht danwel gevonden om acquisitiefraude een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u nog niet opgetreden tegen de Holland Internet Group (voorheen Website Services), die bovendien reeds een aantal rechtszaken heeft verloren, waar onder andere de Stichting Aanpak Financieel-Economische Criminaliteit in Nederland (hierna te noemen: SafeCin) u meerdere malen op heeft gewezen? Bent u bereid dit alsnog te doen, of in ieder geval het OM de opdracht te geven een strafrechtelijk onderzoek te starten naar dit bedrijf?
In het verleden is tegen Website Services BV, de gestelde voorganger van Holland Internet Group, de mogelijkheid van strafvervolging onderzocht. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs geseponeerd. Tegen deze beslissing is een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingesteld die door het Gerechtshof Leeuwarden ongegrond is verklaard.
Mochten zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarbij de genoemde bedrijven zich schuldig maken aan strafbare feiten, dan zal het Openbaar Ministerie de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden wederom onderzoeken. Het enkele oordeel van de civiele rechter is hiervoor onvoldoende, omdat dit oordeel is gebaseerd op een ander wettelijk kader.
Overigens merk ik op dat de gevallen die hier worden aangeduid met acquisitiefraude vaak niet strafrechtelijk te sanctioneren zijn. Het handelen kan weliswaar betiteld worden als onbetamelijk en maatschappelijk ongewenst, maar is vaak geen oplichting in strafrechtelijke zin. Mede om deze reden wordt bij de aanpak van acquisitiefraude vooral ingezet op preventie.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar deze bedrijven indien de rechter in de rechtszaak die MKB Nederland ondertussen zelf heeft moeten opstarten tegen drie bedrijven die zich waarschijnlijk schuldig maken aan acquisitiefraude oordeelt dat inderdaad sprake is van frauduleus handelen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, ondanks een uitspraak van de rechter hierover, bereid de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken ook van toepassing te verklaren op ondernemers en daarmee actief over te gaan tot aanpassing van deze wet?
De richtlijn oneerlijke handelspraktijken is tot stand gekomen ter bescherming van consumenten. De kern van de richtlijn is dat een consument in alle vrijheid en goed geïnformeerd een besluit over een aankoop kan nemen. Voor ondernemers gelden de algemene beschermingsbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, zoals ten aanzien van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. De regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken leent zich niet om één op één te worden overgenomen ter bescherming van ondernemers. Ik heb al contact met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de vraag of de regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kan dienen voor een eventuele op ondernemers toe te snijden maatregel. Daarbij betrekken wij de uitspraak van de rechter in de zaak die MKB Nederland heeft aangespannen.
Erkent u dat met de oprichting van de fraude helpdesk in 2010 het probleem op zichzelf niet is opgelost en dat deze onvoldoende middelen heeft om preventief te werk te gaan?
De Stichting Aanpak Financiële- Economische Criminaliteit in Nederland (SafeCin) verzorgt naast het Steunpunt acquisitiefraude ook de fraudehelpdesk. Deze helpdesk is erop gericht burgers en kleine ondernemers te helpen een weg te vinden in het fraudeveld. De fraudehelpdesk geeft voorlichting en verstrekt bijvoorbeeld voorwaarschuwingen over gesignaleerde fraude- of oplichtingspraktijken om de doelgroep weerbaarder te maken en slachtofferschap te verminderen. Tevens heeft de helpdesk een doorverwijzende functie als het gaat om meldingen en vragen die op het werkterrein van andere netwerkpartners liggen zoals de politie, AFM en Consumentenautoriteit. Mij is niet gebleken dat de fraudehelpdesk over onvoldoende middelen zou beschikken. Er is een evaluatie van de helpdesk voorzien voor het einde van 2011.
Bent u bereid de fraudehelpdesk, en daarmee SafeCin, voldoende financiële middelen te verschaffen om preventief op te kunnen treden tegen acquisitiefraude?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat er meer moet worden gewerkt aan uitgebreide voorlichting over dit onderwerp, nu gezien de groei van deze vorm van financieel-economische criminaliteit duidelijk is geworden dat de door u in 2008 voldoende geachte informatieverschaffing2 via media en de Kamer van Koophandel onvoldoende is?
De mate waarin anno 2011 voorlichting wordt gegeven over fraudevormen, waaronder acquisitiefraude, is ten opzichte van 2008 al toegenomen door onder andere de komst van de in mijn antwoord op vragen 8 en 9 genoemde fraudehelpdesk.
Gaat u het idee van SafeCin, te weten het oprichten van een landelijk loket om digitaal aangifte te doen3, overnemen of in ieder geval de mogelijkheid hiervan onderzoeken?
Eenvoudig aangifte kunnen doen is van groot belang. De politie werkt momenteel aan de verbetering van het aangifteproces in brede zin. Bovendien onderzoekt mijn departement in samenwerking met de relevante ketenpartners of er bijzondere voorzieningen, waaronder een centraal loket, getroffen kunnen worden voor meldingen en aangiftes van landelijk georganiseerde private partijen zoals SAFECIN.
Erkent u dat deze frauduleuze praktijken steeds meer grensoverschrijdend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze problematiek aan te kaarten in de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, teneinde middels internationale samenwerking alsnog te onderzoeken welke oplossing kan worden geboden tegen deze vorm van financieel-economische criminaliteit?
Gezien het grensoverschrijdende karakter van deze problematiek beraad ik mij op de wijze waarop deze problematiek effectief aangekaart kan worden op Europees niveau.
Het lot van ooievaar Freedom |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actie van bezorgde Drenthenaren die een ooievaar hebben vrijgekocht uit de huisdierenhandel en het dier, genaamd Freedom, in overleg met ooievaarsstation De Lokkerij de vrijheid terug willen geven?1
Ja.
Is het waar dat u tot op heden hebt geweigerd een ontheffing te verlenen voor het vrijlaten van deze ooievaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Er is tot op heden geen ontheffing aangevraagd. Het zal u voorts bekend zijn dat, als ontheffingaanvragen worden afgewezen, dat met redenen omkleed gebeurt. Bovendien staat tegen dergelijke afwijzingen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Vindt u een kooi of een voliere een geschikte leefomgeving voor een ooievaar, die als vogel immers het tamelijk typerende natuurlijke gedrag vertoont dat hij zich vliegend voortbeweegt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe u tot deze opvatting gekomen bent?
Er worden vele soorten vogels in kooien of volières gehouden zonder dat wetgeving zich daartegen verzet.
Hoe beoordeelt u het werk van ooievaarsstation De Lokkerij, de inzet van de beheerders en vrijwilligers en de kennis en expertise die men daar heeft opgebouwd over ooievaars? Deelt u onze overtuiging dat het hier gaat om onbaatzuchtige en zeer waardevolle inzet voor ooievaars in nood waarbij de belangen van de dieren altijd voorop staan?
In zijn algemeenheid heb ik waardering voor mensen die zich onbaatzuchtig inzetten voor dieren in nood.
Onderschrijft u de mening dat de inschatting of een opgevangen dier succesvol terug kan keren naar de natuur belangrijker is dan de vraag of het betreffende dier in gevangenschap geboren is? Zo ja, waarom heeft u, ondanks de inschatting van De Lokkerij dat Freedom zich prima in het wild kan redden, tot nu toe geweigerd toestemming te geven voor haar vrijlating?
Nee. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan risico’s opleveren voor de wilde populatie. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan pas aan de orde zijn als laatste redmiddel, dat wil zeggen als de wilde populatie inmiddels is uitgestorven of vrijwel is uitgestorven. Uitzetten van in gevangenschap gefokte vogels in andere dan genoemde gevallen is in strijd met de richtlijnen van de IUCN betreffende herintroducties2.
Kunt u ook uitleggen waarom u in het geval van orka Morgan steeds geheel handelt volgens de inzichten van het Dolfinarium – dat nota bene commerciële belangen heeft bij het in gevangenschap houden van het opgevangen dier – en u in het geval van ooievaar Freedom de inzichten van het non-profit ooievaarsstation De Lokkerij negeert bij de beslissing over de toekomst van het dier?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de benodigde ontheffing te verlenen om Freedom haar vrijheid terug te geven en haar daarmee te behoeden voor een droevig leven in gevangenschap? Bent u voorts bereid uw beleidslijn aan te passen zodat voor vergelijkbare gevallen nu en in de toekomst de terugkeer naar het wild altijd kan worden gerealiseerd wanneer dit maar mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5. De beleidslijn dient te bewerkstelligen dat de richtlijn van de IUCN zo consequent mogelijk wordt gevolgd. De voorgestelde aanpassing van de Beleidslijn herintroducties2 zou ertoe leiden dat afgeweken kan worden van de richtlijnen van de IUCN. Daartoe ben ik niet bereid.
Wat vindt u ervan dat ooievaars en talloze andere vogelsoorten gewoon te koop zijn voor particulieren om als gezelschapsdier gehouden te worden?
De vogelrichtlijn is niet van toepassing op in gevangenschap gefokte exemplaren van beschermde vogelsoorten. Er is geen aanknopingspunt voor een algemeen bezit en handelsverbod zoals lijkt te worden voorgesteld. Ik zie ook geen reden om dat in het kader van natuurbescherming op nationaal niveau te regelen.
Zoals eerder toegezegd, wordt er in het kader van de Wet dieren een positieflijst voor zoogdieren tot stand gebracht. Bij gebleken goede ervaringen met deze lijst zal ik overwegen deze uit te breiden naar andere diergroepen, waaronder vogels. Voor het tijdpad betreffende deze regelgeving verwijs ik naar mijn brief van 15 juli 2011.3
Vindt u dat de wens om een bepaalde vogelsoort te houden zwaarder weegt dan het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen, zoals vliegen en voedsel zoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om een einde te maken aan de huidige situatie waarin het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen juist voortdurend ondergeschikt wordt gemaakt aan de wens om allerlei diersoorten te houden als gezelschapsdier?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid op zeer korte termijn een verbod in te voeren op het houden van en handelen in ooievaars en allerlei andere diersoorten die duidelijk niet geschikt zijn als gezelschapsdier? Zo nee, waarom laat de beloofde positieflijst ondanks vele verzoeken daartoe vanuit de Kamer zo ongelooflijk lang op zich wachten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat De Lokkerij u heeft uitgenodigd voor de geplande vrijlating van Freedom op 4 augustus jl., maar dat u voor de eer hebt bedankt? Hebt u eigenlijk weleens een vogelasiel of opvangcentrum bezocht in het kader van uw functie als staatssecretaris?
Ik was niet in de gelegenheid deze uitnodiging aan te nemen. Ik probeer mijn werkbezoeken een afspiegeling te laten zijn van de portefeuille die ik als staatssecretaris behartig. Een bezoek aan een vogelasiel of opvangcentrum is er nog niet van gekomen.
De privacyschending van medische persoonsgegevens door zorgverzekeraars |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars medische dossiers kunnen inzien zonder dat toestemming van de verzekerde wordt gevraagd? Zo nee, waarom niet?1
Er is voor de toegang van zorgverzekeraars tot medische gegevens een zorgvuldige regeling getroffen. Die regeling geldt zowel voor de Zvw, de AWBZ als de aanvullende verzekering. Deze regeling is afgestemd met de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (KNMG), GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en vastgesteld op basis van advisering door het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Heeft u inzicht in welke mate de regels omtrent privacy van medische persoonsgegevens worden nageleefd door zorgverzekeraars? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
De NZa heeft in 2007 een uitgebreide nulmeting verricht op de naleving van de privacyregelgeving door zorgverzekeraars. Het doel van de nulmeting was om inzicht te verkrijgen in de organisatorische en technische maatregelen die zorgverzekeraars hadden getroffen voor de bescherming van persoonsgegevens, hoe deze maatregelen werden gewaarborgd en of de getroffen maatregelen voldeden aan wat bij wet- en regelgeving is bepaald. Naar aanleiding van de bevindingen van de nulmeting heeft de NZa in 2008 een follow up onderzoek verricht. Dit had als doel om vast te stellen of alle zorgverzekeraars (inmiddels) de noodzakelijke organisatorische maatregelen hadden getroffen om op een adequate wijze uitvoering te kunnen geven aan de naleving van de privacyregelgeving. Dat bleek in voldoende mate het geval te zijn.
Voorts verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het met het oog op de zorgvuldigheid en veiligheid wenselijk dat zorginstellingen medische gegevens uit dossiers per post opsturen naar de zorgverzekeraar die de controle houdt? Zo nee, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo ja, wilt u toelichten waarom?
Het is niet ongebruikelijk deze gegevens per post te versturen. Binnen de post zijn voldoende waarborgen (aangetekend versturen, track & trace) mogelijk voor een zorgvuldige en veilige verzending van deze gegevens.
Onderschrijft u, met het oog op de medische privacy, dat medische dossiers alleen op locatie van de gecontroleerde zorginstellingen en met toestemming van de verzekerde te bezichtigen zijn door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Niet is in te zien waarom detailcontrole uitsluitend moet plaatsvinden bij de instelling. In de regelingen bedoeld in het antwoord op de eerste vraag is vastgelegd dat de detailcontrole steeds plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar. Uit dit voorschrift vloeit voort dat deze bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. Hiermee is gewaarborgd dat bij de uitvoering van de detailcontrole voldoende deskundigheid beschikbaar is en adequaat (door de medisch adviseur) wordt gemotiveerd.
De zorgverzekeraar legt voorafgaand aan de detailcontrole aan de zorgaanbieder uit wat het doel is van de controle. De zorgaanbieder kan daarover vragen stellen die de verzekeraar met inachtneming van de regeling naar beste weten beantwoordt. Een zorgaanbieder kan in een voorkomend geval gemotiveerd aangeven bij een verzekeraar waarom hij van mening is dat in dat geval niet aan de in de regeling gestelde eisen is voldaan. De verzekeraar zal naar aanleiding daarvan de noodzaak tot inzet van het controle-instrument nader motiveren en toelichten. Waar bij nader inzien blijkt dat het controledoel ook zonder het betreffende instrument kan worden gerealiseerd, is een andere oplossing aangewezen. Het voorgaande laat onverlet dat de zorgaanbieder ook de medisch adviseur van de zorgverzekeraar om een (nadere) toelichting kan vragen. Mocht de verzekeraar in voorkomend geval van mening blijven dat de inzet van het betreffende controle-instrument noodzakelijk is en de zorgaanbieder blijft van mening dat niet aan de eisen van de regeling is voldaan, dan zal de verzekeraar in overweging nemen of hij een juridische procedure zal entameren.
Bovenstaande procedure is geheel in overeenstemming met de regeling.
Deelt u de mening dat medische dossiers uitsluitend in behandeling zouden mogen worden genomen door medisch geschoolde adviseurs die gebonden zijn aan het medisch beroepsgeheim en niet door andere kantoormedewerkers? Zo nee, waarom niet?
In de regeling is bepaald dat detailcontrole plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar en dat deze op verzoek van de zorgaanbieder bij de detailcontrole aanwezig is. Hieruit vloeit voort dat de medisch adviseur bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. De daarbij ingeschakelde medewerkers hebben een van de medisch adviseur afgeleide geheimhoudingsplicht.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) intensiever toe op de uitvoering van materiële controles met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens door zorgverzekeraars, sinds zorgverzekeraars ingevolge de nieuwe ministeriële regeling op basis van de Zorgverzekeringswet geen toestemming meer nodig hebben van verzekerden om deze gegevens in te kunnen zien?2
De nieuwe regeling heeft hierin geen beleidswijziging gebracht. Ook onder de oude regeling was geen toestemming van de verzekerde nodig.
De NZa besteedt intensiever aandacht aan materiële controles vanwege het in het regeerakkoord opgenomen onderwerp over intensivering van het rechtmatigheidsonderzoek. Dit krijgt bij het lopende onderzoek Zvw 2010 gestalte door het aspect materiële controle verdiepend te onderzoeken. Via het informatiemodel uitvoeringsverslag 2011 en het controleprotocol 2011 heeft de NZa de verantwoording en controle voorschriften voor de zorgverzekeraars over de materiële controle aangescherpt. Ten algemene valt het op dat zorgverzekeraars in beperkte mate verdiepende controles aan de hand van medische dossiers uitvoeren. Tegelijkertijd constateren we dat er – wellicht door de in de regeling omschreven heldere procedure en bevoegdheden – een countervailing power van de zorgaanbieders bestaat waarbij in het algemeen alleen goed onderbouwde verzoeken van de zorgverzekeraars tot inzage in de medische dossiers leiden.
Deelt u de mening, met het oog op de privacy, dat een verzekerde te allen tijde toestemming gevraagd dient te worden zodra (medische) gegevens gecontroleerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens die door zorgverzekeraars tijdens controles worden ingezien?
In de Zvw is de wettelijke basis gelegd voor (onder omstandigheden ook) inzage in medische dossiers door zorgverzekeraars indien en voor zover een dergelijke verwerking van medische persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Zvw. In de Regeling zorgverzekering is nader uitgewerkt hoe en onder welke omstandigheden zorgverzekeraars van die mogelijkheid gebruik kunnen maken bij materiële controle. In de regeling wordt beoogd een zorgvuldige en proportionele werkwijze van zorgverzekeraars te waarborgen door het voorschrijven van een stapsgewijze opbouw van die materiële controle. De zorgverzekeraar mag stappen in een volgende fase (met instrumenten die een grotere inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van patiënten) niet eerder zetten dan nadat is vastgesteld dat met de stappen in de voorgaande fase niet kan worden volstaan om het door de zorgverzekeraar vastgestelde doel van de materiële controle te bereiken. Detailcontrole (in laatste instantie ook in de vorm van inzage in medische dossiers) is daardoor slechts mogelijk als de zorgverzekeraar kan aantonen dat minder ingrijpende stappen het doel van de materiële controle niet kan worden bereikt. Inzage in medische dossiers kan dus uitsluitend plaatsvinden als uiterste middel, indien de proportionaliteit daarvan kan worden gemotiveerd. Het aldus inbouwen van waarborgen voor zorgvuldigheid en proportionaliteit is conform de advisering van het CBP ter zake.
Het hoge aantal vrijspraken in zaken tegen (vermeende) loverboys |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «de bewijsproblematiek van loverboypraktijken»?1
Ja.
Deelt u de mening en kwantitatieve analyse dat verdachten van loverboypraktijken relatief vaak worden vrijgesproken? Zo nee, waarin is in deze mening en analyse dan niet waar?
Ja, zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Hoe komt het dat het aantal vrijspraken bij het nieuwe artikel 273a/f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) relatief hoger ligt dan ten opzichte van het vorige oude artikel 250av Sr? Acht u het mogelijk dat doordat in het nieuwe artikel andere vormen van uitbuiting dan seksuele vormen van uitbuiting zijn opgenomen, het artikel te onoverzichtelijk is geworden en dat dit nadelig uitwerkt voor een correcte tenlastelegging?
Als een van de mogelijke redenen voor het relatief toegenomen aantal vrijspraken op basis van art. 273a/f Sr. in vergelijking met art. 250 av Sr. in loverboy-zaken noemt de auteur de complexiteit van het eerstgenoemde artikel. Uit haar onderzoek blijkt overigens niet dat er als zodanig iets mis is met de strafbaarstelling van art. 273a/f Sr. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) constateert in haar zevende rapportage (2009) dat het een complex artikel betreft. Zij stelt dat het onderscheid tussen de aard van verschillende soorten werk c.q. dienstverlening, en tussen meerderjarige en minderjarige slachtoffers, maakt dat er een groot aantal subonderdelen nodig was om alle strafbaar te stellen gedragingen te beschrijven. Derhalve meent de NRM dat het artikel niet eenvoudig te doorgronden is, hetgeen volgens haar mede het gevolg is van het gebruik van een aantal termen – afkomstig uit internationale regelingen die ten grondslag liggen aan de mensenhandelbepaling – die niet nader zijn uitgelegd.
Dit behoeft evenwel geen belemmering voor succesvolle vervolging te zijn. Wel vergt het bijzondere aandacht. Zo is het van belang dat mensenhandelzaken – niet alleen loverboy-zaken – worden behandeld door functionarissen met voldoende (specialistische) kennis en expertise. De toenmalige Minister van Justitie is daarop al ingegaan in zijn reactie op bovengenoemde 7de rapportage van de NRM (5630171/10). Bij het Openbaar Ministerie is in iedere regio een specialistische mensenhandelofficier aangesteld. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht in cursussen ook specifieke aandacht te besteden aan het opstellen van tenlasteleggingen in mensenhandelzaken.
Juist vanwege de complexiteit van het artikel wordt door de specialistische officieren voortdurend gewerkt aan het verhogen van de kwaliteit van het requisitoir met het oog op het sorteren van maximaal rendement op de zitting. Belangrijk is het goed uiteenrafelen en interpreteren van het artikel, het maken van gerichte keuzes bij de opsporing en vervolging, mede met het oog op een goede en verantwoorde uitleg ter zitting.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat, zoals reeds is aangegeven in het (op rechtspraak.nl gepubliceerde) advies van de Raad over het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart van 18 februari 2011, de Raad van mening is dat, aangezien het gaat om ongeveer 150 zaken per jaar met een zeer specialistisch karakter, het voor de hand ligt dat zaken op het gebied van mensenhandel voorlopig ressortelijk geconcentreerd worden. Dat wil zeggen in eerste aanleg bij de rechtbanken Rotterdam, Oost-Nederland, Amsterdam en Oost-Brabant en in tweede aanleg bij de gerechtshoven 's-Gravenhage en Arnhem-Leeuwarden.
Is het waar dat er vrijspraken zijn geweest vanwege onjuiste, niet volledige en/of opmerkelijke tenlasteleggingen? Zo ja, hoe vaak hebben rechters vanwege een dergelijke tenlastelegging verdachten vrijgesproken en wat zegt dit over de kennis van de desbetreffende officier van justitie? Zo nee, wat is er op dit punt dan niet waar aan het in het artikel gestelde?
Het is lastig te zeggen in welke mate er sprake is geweest van fouten in tenlasteleggingen en in welke mate eventuele fouten en/of niet volledige tenlasteleggingen hebben geleid tot vrijspraken. Immers, soms waardeert een rechter een tenlastelegging anders dan het Openbaar Ministerie. Daarmee is niet perse sprake van een fout. Ook is niet altijd duidelijk of een andere waardering steeds de (enige) reden voor een vrijspraak is. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de in het artikel geconstateerde problemen bij het bewijzen dat slachtoffers zich daadwerkelijk onvrijwillig beschikbaar hebben moeten stellen voor prostitutie?
Uit de hiervoor genoemde rapportage van de NRM blijkt dat de aangiftes en belastende verklaringen ten aanzien van verdachte(n) van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen een belangrijke rol als bewijsmiddel spelen in mensenhandelzaken. Gebleken is dat slachtoffers vaak tijdens het opsporingsonderzoek, in tegenstelling tot slachtoffers van andersoortige delicten, nog op één of andere manier onder invloed zijn van de vermeende daders waarbij liefdes- of angstgevoelens vaak nog lange tijd een rol spelen. De NRM meent dan ook dat dit problemen kan opleveren voor het vergaren van bewijs, aangezien het slachtoffers ervan kan weerhouden aangifte te doen of anderszins een belastende verklaring af te willen leggen.
Is het waar dat rechters de instemming van een slachtoffer met de prostitutie regelmatig als een serieuze instemming lijken aan te merken en daarmee voorbij lijken te gaan aan de listige werkwijzen van loverboys en de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en/of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, heeft dit te maken met een gebrek aan goede en volledige kennis omtrent de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en /of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze kennis wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Mij past geen oordeel over de wijze waarop rechters individuele zaken beoordelen en de beslissingen die daarin worden genomen. Wel constateer ik dat de auteur van het in vraag 1 genoemde artikel in enkele gevallen het oordeel van de rechter niet lijkt te delen. Onderbouwing voor die twijfel aan de beoordeling van de rechters in die zaken, wordt niet gegeven. Hierbij dient ook in ogenschouw te worden genomen dat de rechter bij de beoordeling van een zaak, in hoge mate afhankelijk is van de bewijsmiddelen die hem worden gepresenteerd. Die middelen zullen toegesneden dienen te zijn op het maken van een afweging op het lastige terrein van de relatie tussen het (vermoedelijke) slachtoffer en de verdachte. Dat vergt ook bij de politie en het Openbaar Ministerie een specialistische aanpak. Ik verwijs u daaromtrent naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre komen de bevindingen in het genoemde artikel overeen met de bevindingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar laatste rapportage en in hoeverre niet?
Als gezegd bevestigt de NRM de complexiteit van artikel 273f Sr. Daarnaast deelt de NRM het beeld dat het percentage volledige vrijspraken voor mensenhandel in het algemeen, in vergelijking met het percentage vrijspraken voor het delict verkrachting relatief hoog ligt. Tevensconstateert de NRM dat (zware) geweld- en zedendelicten het meest frequent naast mensenhandel ten laste zijn gelegd en deze zware delicten daarmee ook als dwangmiddelen van een mensenhandelfeit beschouwd kunnen worden. Voorts meent de NRM dat door de bewijsproblematiek (zie het antwoord op vraag 5), verklaringen van slachtoffers, en met name consistentie daarin, een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van het bewijs.
Financiële malaise in de AWBZ-zorg door afwaardering van vastgoed |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorg voelt malaise vastgoed»? Zijn de signalen van zorginstellingen voor u reden tot zorg? Zo nee, waarom niet?1
Is het waar dat door uw nieuwe boekhoudkundige spelregels honderden miljoenen euro’s dreigen te verdampen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u dit uit aan de belastingbetaler?
Deelt u de mening dat een efficiënte inzet van zorggeld vereist dat zorginstellingen zich primair met zorgverlening bezighouden en niet met andere activiteiten? Zo nee, welke activiteiten dienen naar uw oordeel nog meer van zorggeld te worden betaald? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om de overheid de financiering en het beheer van het vastgoed te laten organiseren zodat de zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg?
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen door de toenemende financiële risico’s geld gaan oppotten in plaats van te investeren in verbetering van de zorg en het wegwerken van personeelstekorten? Zo ja, waarom?
Hoeveel euro winst hebben de 50 grootste AWBZ-instellingen vorig jaar in totaal geboekt? Waar komt dat geld vandaan?1
Bij de opstelling van de «top 50», is uitgegaan van ook AWBZ zorg leverende instellingen/concerns. Deze leveren voor een deel ook ZVW zorg. Tot sommige behoort bijvoorbeeld een ziekenhuis. Met de beschikbare informatie is geen eenduidige splitsing te maken, tussen AWBZ, ZVW en overig.
De 50 grootste AWBZ-zorg leverende instellingen (niet uitsluitend AWBZ zorg) hebben een positief resultaat gehaald van € 190,49 mln. Dit is 1,57% van de totale inkomsten (niet uitsluitend AWBZ zorg). Voor alle AWBZ zorgleverende instellingen is dit 1,89%.
Wel is de herkomst van de inkomsten van de 50 grootste AWBZ zorg leverende instellingen aan te geven.
Bron
Inkomsten top 50 AWBZ
Aandeel
1
Wettelijk budget voor aanvaardbare kosten (uit AWBZ/Zvw-zorg, exclusief subsidies)
77,3%
2
Niet-gebudgetteerde zorgprestaties (exclusief DBC B-segment, inclusief Wmo-huishoudelijke hulp)
6,5%
3
Omzet DBC B-segment
3,9%
4
Subsidies (exclusief Wmo-huishoudelijke hulp; inclusief overige Wmo-prestaties)
6,6%
5
Overige opbrengsten
5,6%
Hoe verhoudt de kabinetsdoelstelling van het aantrekken van private investeerders in de zorg door middel van winstuitkeringen zich met het voorspelbare oppotten van geld door zorginstellingen als reactie op de toenemende risico’s op onder meer vastgoed? Wilt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen vooral zullen bezuinigen op hun personeel, gebouwenonderhoud en het woon-/leefklimaat van de bewoners, aangezien zij gedwongen zijn reserves aan te leggen en gebonden zijn aan solvabiliteitseisen van banken en andere investeerders? Zo ja, is dit wat het kabinet beoogt met zijn beleid? Zo nee, waar verwacht u dat de instellingen dan op bezuinigen en wilt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen door het kabinetsbeleid financieel beloond worden voor het aantrekken van doelgroepen die veel geld opleveren en juist financieel worden gestraft indien zij zich uit medemenselijkheid richten op probleemgroepen zoals daklozen, zorgmijders en mensen zonder geld? Zo nee, wat is uw inhoudelijke reactie op de verklaring die de financieel secretaris van het Leger des Heils geeft voor het slechte financiële resultaat in vergelijking met andere AWBZ-instellingen?1
Kent u de brief van Revalidatie Nederland (RN) aan de Kamer, waarin deze aangeeft dat de kapitaallasten van revalidatiecentra gemiddeld 11,3% van de omzet bedragen volgens onderzoek in 2007 en 2008 van uw voorganger?2 Wilt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot de 8,7% opslag die genoemd wordt in het document Invoering prestatiebekostiging medisch specialistische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Wat is uw reactie op de argumenten van RN?