Levenslange subsidie voor een kunstenaar die voor inspiratie zou gaan zorgen |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gelovige Geleerden»?1
Ja.
Heeft de levenslange subsidie sinds 2000 voor mevrouw S. inmiddels al geleid tot de beloofde «inspiratie»? Zo ja, van wie en op welke manier zijn zij geïnspireerd? Tot welke meesterwerken heeft dit geleid? Kunt u de exacte boektitels geven?
Mevrouw Hannemieke Stamperius ontvangt een zogenoemd eregeld. De eregeldregeling is begin jaren ’90 ingesteld door het Fonds voor de Letteren (vanaf 2010 onder de naam Nederlands Letterenfonds) en is bestemd voor een beperkt aantal oudere auteurs en vertalers met bijzondere verdiensten voor de Nederlands- of Friestalige literatuur die niet of nauwelijks meer kunnen publiceren en van wie het inkomen dientengevolge is teruggelopen naar een minimumniveau. Inkomenscompensatie voor deze groep van veelal zeer oude auteurs was het primaire motief voor de regeling, al zijn er ook enkele toekenningen gedaan louter als eerbetoon aan de betreffende schrijvers.
De bedoelde recensie in Elsevier vermeldt dat het Fonds voor de Letteren aan mevrouw Stamperius een eregeld zou hebben toegekend «met als reden dat zij voor de generaties na haar «een inspiratie en wegbereider» zou zijn geweest. Het citaat refereert vermoedelijk aan de volgende zin in de toekenningsbrief: «Door uw werk heeft u de weg geëffend voor inmiddels al enkele generaties schrijfsters.» De daaropvolgende zin luidt: «In haar steunbetuiging schrijft Renate Dorrestein onder meer «Dankzij Stamperius is voor ons de verzuchting van Virginia Woolf niet meer van toepassing: Dit is een onbelangrijk boek, want het gaat over de gevoelens van vrouwen in een huiskamer».» In de brief wordt dus geen inspiratie beloofd of gevraagd.
Waarom moeten specifiek schrijfsters een «inspiratie en wegbereider» hebben? Wat is er zo anders aan vrouwelijke auteurs dat zij een andere aanpak verdienen dan mannen?
Zie vraag 2. De termen «inspiratie en wegbereider» komen in de brief niet voor.
Hoeveel kunstenaars krijgen er levenslang subsidie van de kunstfondsen?
Momenteel ontvangen 23 auteurs en vertalers een eregeld dat per jaar maximaal € 7 500.– bedraagt. Het aantal ontvangers zal niet groeien, omdat het fonds geen financiële ruimte heeft voor nieuwe toekenningen. In mijn brief «Meer dan kwaliteit» heb ik aangegeven dat alle subsidieregelingen van fondsen met het karakter van een inkomensvoorziening zullen worden stopgezet.
Kunnen Henk en Ingrid ook levenslang subsidie van een kunstfonds ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie vraag 4.
De doorgaande achteruitgang van de weidevogels |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Forse daling aantal weidevogels»?1
Ja.
Klopt het dat de daling van de aantallen patrijs, grutto, graspieper en tureluur in Nederland harder gaat dan gemiddeld in Europa? Zo ja, hoe lang is hier al sprake van?
Nee, de Europese trend en Nederlandse trends verschillen nauwelijks. In het geval van de patrijs lijkt dit wel zo te zijn, maar dit is te verklaren doordat verschillende soorten data-reeksen vergeleken worden.2
Onderschrijft u de bevinding van het onderzoek dat de intensieve landbouw één van de belangrijkste oorzaken is van de achteruitgang van het aantal weidevogels? Zo ja, op welke wijze wilt u deze teruggang een halt toeroepen? Zo nee, op welke onderzoeken baseert u dit?
Ja, ik onderschrijf dat dit één van de oorzaken is. Daarom hecht ik ook grote waarde aan agrarisch natuurbeheer en aan het in 2009 ingevoerde collectief (mozaïek)beheer.
Verder start in Europa binnenkort het debat over een aanpassing van het GLB voor de periode 2014–2020. Het Kabinet wil het GLB inzetten voor een duurzamere landbouw met een duidelijk groene dimensie. Ik zal u hierover nader informeren zodra de voorstellen van de Europese Commissie bekend zijn.
Onderschrijft u dat de voortdurende achteruitgang van weidevogels de noodzaak aantoont dat het huidige agrarisch natuurbeheer aanpassing vereist? Zo ja, bent u bereid hiertoe nieuwe wetenschappelijke inzichten te integreren in het beleid? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Aanpassing van het stelsel voor agrarisch natuurbeheer is nu niet aan de orde. Het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer (SNL) is pas in 2010 in werking getreden en de verantwoordelijkheid van de provincies. Jaarlijks kunnen provincies beheerpakketten aanpassen, en de samenstelling van een beheermozaïek, zoals vastgelegd in collectieve beheerplannen, wijzigen op basis van verbeterde (wetenschappelijke) inzichten.
Klopt het dat er op dit moment geen resultaatsverplichting geldt wanneer in het kader van het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer subsidie voor agrarisch natuurbeheer is verkregen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de noodzaak om gemeenschapsgeld in tijden van bezuiniging zo effectief mogelijk in te zetten? Zo nee, welke concrete resultaten zijn er de afgelopen jaren dan wel gehaald?
Het klopt dat met de invoering van het SNL, de resultaatverplichting voor de individuele boer is afgeschaft. De individuele boer is verplicht om de maatregelen te nemen zoals omschreven in zijn beheerpakket. De reden van het afschaffen van de resultaatverplichting bij de individuele boer is dat naast de maatregelen die de boer zelf kan nemen, tevens een veelheid van factoren waar de boer geen invloed op heeft het resultaat op zijn terrein kunnen beïnvloeden.
Echter, de kosteneffectiviteit van het weidevogelbeheer wordt wel jaarlijks bijgehouden op gebiedsniveau. Jaarlijks worden het aantal broedparen geteld en het provinciale collectief beheerplan op basis van deze gegevens voor het volgende seizoen, of zelfs tijdens een broedseizoen, aangepast.
Bent u bereid er bij provincies op aan te dringen dat zij bij het verlenen van subsidies ten behoeve van weidevogels gaan controleren op de effectiviteit, zodat gemeenschapsgeld niet verkwanseld wordt?
Zie antwoord vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit aantoont dat de grenzen bereikt zijn van het intensiveren van de landbouw? Zo ja, op welke wijze bent u bereid om een omslag te faciliteren naar een landbouwsector die binnen de geldende milieu- en natuurgrenzen produceert? Zo nee, op welke wetenschappelijke rapporten en inzichten baseert u dit?
Ik deel uw mening niet dat de grenzen van het intensiveren van de landbouw zijn bereikt en zie zeker ruimte voor een innovatieve en duurzame ontwikkeling in de landbouwsector, mits vormgegeven binnen de geldende wetgeving (waaronder die op milieu- en natuurgebied) en op een wetenschappelijke basis gefundeerd.
Onderschrijft u dat de voortdurende achteruitgang van soorten haaks staat op de afspraken van de Convention on Biological Diversity om verlies aan biodiversiteit te stoppen? Zo ja, welke beleidsconclusies wilt u hieruit trekken om toch de reeds gemaakte afspraken na te komen? Zo nee, welke geloofwaardigheid heeft Nederland dan nog bij het ondertekenen van internationale afspraken en verdragen ontremt natuurbescherming als die afspraken keer op keer niet gehaald worden?
De CBD staat voor het halt houden van het verlies op biodiversiteit, dat is ook het doel van het agrarische natuurbeheer. Dit sluit op elkaar aan.
Bent u bereid boeren te verplichten hun bedrijfsvoering zodanig in te richten dat weidevogels er tijdens de broed- en opgroeiperiode een veilig onderkomen kunnen vinden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De agrariërs zijn verplicht zich aan de Flora- en faunawet te houden. De wet verbiedt het verstoren en doden van vogels en het vernielen van nesten en eieren. Bovendien is de zorgplicht van de wet van toepassing. Daarmee hebben zij op dit moment al de verplichting weidevogels te beschermen.
Het bericht dat fraude op islamitische scholen niet wordt vervolgd |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fraude islamitische basisscholen niet vervolgd»1, waarin wordt gemeld dat de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Veiligheid en Justitie niet of nauwelijks stappen ondernemen tegen frauderende islamitische basisscholen?
Ja.
Klopt het dat de Inspectie voor het Onderwijs eind 2008 vastgesteld heeft dat in de periode 2004–2008 voor zeker 4,6 miljoen euro is verduisterd of onrechtmatig besteed door 15 besturen van islamitische basisscholen en dat daarbij geen enkele bestuurder berecht is? Deelt u onze mening dat zulks niet aanvaardbaar is?
De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2008 een thema-onderzoek uitgevoerd naar bestuurlijke praktijken in het islamitisch basisonderwijs. De Kamer is hierover per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VIII, nr. 38. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn door mij terugvorderingen gestart die optellen tot € 4,6 miljoen euro. Het gaat hierbij om terugvordering van bekostiging die in strijd met de bekostigingsvoorwaarden is besteed of verkregen.
Ten aanzien van 3 van de 15 schoolbesturen waarbij onrechtmatigheden zijn geconstateerd is aangifte gedaan vanwege een vermoeden van strafbare feiten. In 2 gevallen is de aangifte door het Ministerie van OCW gedaan, en in 1 geval door het schoolbestuur. In de andere gevallen was er geen aanleiding om aangifte te doen. Los van het thema-onderzoek in het basisonderwijs heeft het ministerie van OCW ook aangifte gedaan tegen 1 bestuur van een islamitische school voor voortgezet onderwijs (zie Kamerstukken 2007/08, 31 289, nr. 27.
Om het artikel van Binnenlands Bestuur in perspectief te plaatsen:
De grondslag voor de terugvordering van onrechtmatig verkregen of bestede bekostiging is neergelegd in de onderwijswetten en de Algemene wet bestuursrecht. Er is derhalve sprake van een bestuursrechtelijk instrumentarium. Dit instrumentarium richt zich tot de ontvanger van de bekostiging – in casu het schoolbestuur – en niet op werknemers van die rechtspersoon.
Het schoolbestuur beschikt over het juridisch instrumentarium om ex-bestuurders aan te spreken op bestuurdersaansprakelijkheid, respectievelijk om de eigen werknemers aan te spreken op eventueel onverschuldigd betaald salaris. Ook kan het schoolbestuur overgaan tot het ontslag van die werknemers, respectievelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze mogelijkheid staat niet open voor het ministerie van OCW, er is immers alleen een juridische (bekostigings)relatie met het bevoegd gezag.
Desalniettemin zijn in de gevallen waarin naar mijn mening sprake was van wanbeheer de verantwoordelijke bestuursleden vertrokken. Bij 1 instelling weigerde het bestuur zelf zijn verantwoordelijkheid te nemen en is via de rechter ontslag van de desbetreffende bestuurders afgedwongen op grond van artikel 2:298 van het Burgerlijk Wetboek. In alle andere gevallen was het niet nodig om via de rechter het vertrek van de bestuurders af te dwingen.
Voor de inzet van het strafrechtelijk instrumentarium door het Openbaar Ministerie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat slechts in één geval vervolging is ingesteld, nl. bij SIS Heerlen, en dat in de zaken van SIS Helmond (€ 900 000), Ibn Ghaldoun (€ 1,2 miljoen) en SIS Almere2 (€ 750 000) Justitie heeft afgezien van vervolging? Wat was de reden om tot niet-vervolging over te gaan? Bent u bereid te bezien of alsnog tot vervolging kan worden overgegaan? Zo neen, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft in totaal 4 aangiften tegen Islamitische schoolbesturen in behandeling genomen (3 in het basisonderwijs en 1 in het voortgezet onderwijs). Naar aanleiding van de aangifte tegen SIS Heerlen is een strafrechtelijk onderzoek gestart en is vervolging tegen drie feitelijk leidinggevenden ingesteld. Ook is een ontnemingsvordering ingediend. De inhoudelijke behandeling ter zitting is op 14 september 2011 aangevangen en door de rechtbank voor onbepaalde tijd aangehouden.
Voor de aangiften tegen SIS Helmond, Ibn Ghaldoun en SIS Almere geldt dat het Openbaar Ministerie, op basis van feitenonderzoek, in 2008 heeft besloten geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen en daarmee af te zien van vervolging. Niet alle gedragingen waarvan aangifte is gedaan, leidden naar het oordeel van het Openbaar Ministerie tot strafbaar handelen. Daarnaast hebben bewijstechnische en opportuniteitsredenen een rol gespeeld.
Klopt het dat de terugvorderingen door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betaald worden uit de reserves van de scholen? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor de kwaliteit van het onderwijs?
De teruggevorderde bedragen zijn verrekend met de lopende bekostiging. Het gevolg daarvan is dat de school lopende uitgaven moet betalen uit de reserves dan wel bezuinigingen moet doorvoeren. Desgewenst hebben besturen gebruik kunnen maken van een afbetalingsregeling om de gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs zo beperkt mogelijk te houden. In deze gevallen loopt de terugvordering nog.
Over het geheel genomen hebben de terugvorderingen geen negatieve gevolgen gehad voor de kwaliteit van het islamitisch onderwijs. Deze kwaliteit is sinds 2008 namelijk verbeterd. In 2008 was 35,9% van de islamitische scholen zwak en 12,8% zeer zwak. Per 1 september 2011 is 22% van de islamitische scholen zwak en 2,4% zeer zwak. Deze kwaliteitsverbetering is terug te voeren op de inspanningen van de scholen. De scholen zijn daarbij ondersteund vanuit het project Kwaliteitsverbetering Islamitisch Onderwijs. Dit project heeft de Islamitische Scholen Besturen Organisatie (ISBO) geïnitieerd en uitgevoerd, met een beperkte financiële steun van OCW.
Deelt u de mening dat het gemeenschapsgeld dat de scholen in reserve hebben ten goede moet komen aan leerlingen, leraren en het onderwijsproces en niet bedoeld is om terugbetaald te worden als boete voor de fraudes die door bestuurders worden gepleegd? Bent u bereid te voorkomen dat de reserves hiervoor worden aangewend? Zo neen, waarom niet?
Met u zijn ondergetekenden van mening dat het geld van scholen ten goede moet komen aan het onderwijs. Om te waarborgen dat scholen dit ook doen is wettelijk geregeld waaraan de bekostiging moet worden besteed. Als scholen zich hier niet aan houden, is sprake van een onrechtmatige besteding en wordt het onrechtmatig bestede bedrag teruggevorderd. Door strikt de hand te houden aan deze bestedingsverplichting wordt voorkomen dat bekostiging of opgebouwde reserves voor andere doeleinden worden aangewend dan de wet toestaat. Het gaat hier om een preventief effect dat zijn uitwerking tot nu toe niet heeft gemist. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 reeds heb uiteengezet is het in voorkomende gevallen aan het schoolbestuur zelf om ex-bestuurders en (ex-)werknemers aansprakelijk te stellen voor geleden schade.
Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig is dat frauderende bestuurders wegkomen met nepotisme, fraude en zelfverrijking en dat de belastingbetaler de rekening daarvoor betaalt? Zo neen, waarom niet?
Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat de rijksbekostiging (het geld van de belastingbetaler) wordt ingezet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. In gevallen waarin dit niet gebeurt wordt de rijksbekostiging teruggevorderd.
Bent u bereid om samen actie te ondernemen om de terugvorderingen te verhalen op de betrokken bestuurders, verhoogd met een boete? Zo neen, waarom niet?
De rechtspersoon waarvan een onderwijsinstelling uitgaat moet ervoor zorgen dat haar bestuursleden of medewerkers niet onrechtmatig handelen. Indien deze rechtspersoon wordt geconfronteerd met schade door onrechtmatig handelen van een van haar bestuursleden of medewerkers is het aan die rechtspersoon zelf om de geleden schade te verhalen op het bestuurslid of de medewerker. Het ministerie van OCW heeft geen juridische bevoegdheid om onrechtmatig verkregen of bestede bekostiging te verhalen op individuele bestuursleden of medewerkers van een onderwijsinstelling.
Het uitgangspunt is dat schoolbesturen zelf de verantwoordelijkheid nemen waar het gaat om het verhalen van schade op ex-bestuursleden of ex-medewerkers. In 1 geval was er een gegronde reden te vermoeden dat het schoolbestuur deze verantwoordelijkheid niet zou waarmaken. Dit is hetzelfde geval als waar de bestuursleden zijn ontslagen via de rechter. De reden is dat de oude bestuurders, kort voor hun ontslag door de rechter, uit eigen kring nieuwe bestuursleden hadden benoemd. Met de nieuwe bestuursleden is de schriftelijke afspraak gemaakt dat dit bestuur de geleden schade zou verhalen op ex-bestuursleden en ex-medewerkers in gevallen waarin dit – mede ter beoordeling van OCW – juridisch haalbaar was te achten. Toen het nieuwe bestuur vervolgens talmde met het overleggen van een terugvorderingplan heb ik de aanwijzingsbevoegdheid ingezet waar ik sinds 1 augustus 2010 over beschik (artikel 163b van de Wet op het primair onderwijs). Naar aanleiding daarvan heeft het bestuur een terugvorderingsplan opgesteld en de advocaat van het bevoegd gezag heeft laten weten dat de ex-bestuursleden en ex-medewerkers inmiddels aansprakelijk zijn gesteld voor de geleden schade.
Vanuit strafrechtelijk perspectief kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat wanneer er sprake is van strafbare feiten die hebben geleid tot wederrechtelijk verkregen voordeel voor verdachten, het Openbaar Ministerie mogelijkheden heeft om dit voordeel te ontnemen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het individuele geval beslist het Openbaar Ministerie of een dergelijke ontnemingsvordering wordt ingesteld.
De veiligheid van sprinkler- en brandmeldinstallaties |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat het bij sprinkler- en brandmeldinstallaties is toegestaan dat installateurs/onderhoudsbedrijven zelf bepalen wie de keuring uitvoert? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Indien u dat niet acceptabel vindt, wat gaat u daaraan doen?1
Op grond van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) moeten brandmeldinstallaties die verplicht doormelden naar de meldkamer van de veiligheidsregio voorzien zijn van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling brandmeldinstallaties 2002 van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Op grond van die regeling kunnen gespecialiseerde bedrijven gecertificeerd worden voor de aanleg van brandmeldinstallaties. Een brandmeldinstallatie die door een gecertificeerd bedrijf wordt geleverd en geïnstalleerd, wordt vervolgens door dit bedrijf met een certificaat opgeleverd. Om het productcertificaat te kunnen behouden geldt er een jaarlijkse, aantoonbare, onderhoudsverplichting. Het onderhoudsbedrijf is in de praktijk veelal degene die de brandmeldinstallatie heeft geïnstalleerd. De (hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde) certificerende instelling ziet steekproefsgewijs toe op het juiste aangelegd zijn en jaarlijkse onderhoud van de brandmeldinstallaties.
Voor sprinklers bestaat een vergelijkbare regeling. Periodiek (veelal een of twee keer per jaar, afhankelijk van het risico van het gebouw) wordt een inspectie uitgevoerd op het voldoen van de sprinklerinstallatie in combinatie met de brandmeldinstallatie en overige brandbeveiligingsmaatregelen. Ook deze inspectie vindt plaats op basis van een regeling van het CCV. De eigenaar of huurder van een gebouw geeft opdracht tot het uitvoeren van de periodieke inspectie en staat daarbij vrij in zijn keuze van een inspectie-instelling. De inspectie-instelling dient voor de werkzaamheden te zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie.
De regelingen van het CCV worden vastgesteld door een breed gedragen en ter zake kundige Commissie van Belanghebbenden. Ik heb er vertrouwen in dat dit gedragen stelsel leidt tot goede en veilige brandbeveiligingsinstallaties.
Met de voorgenomen inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 vervalt de plicht tot het hebben van een certificaat van een leverancier voor een brandbeveiligingsinstallatie. In plaats daarvan moet een gebouw waarin een sprinkler- of brandmeldinstallatie aanwezig is voor ingebruikname voorzien zijn van een inspectiecertificaat. Een dergelijk certificaat – dat een uitspraak doet over de brandveiligheid van het gehele gebouw, inclusief de installaties – wordt door een onafhankelijke geaccrediteerde inspectie-instelling verstrekt op basis van een inspectie. Deze inspectie moet, afhankelijk van het gebruik, ieder jaar respectievelijk iedere drie jaar worden herhaald. Het is aan de gebouweigenaar / gebruiker om te bepalen wie deze inspectie uitvoert en niet aan de installateur of het onderhoudsbedrijf.
De huidige regelingen van het CCV worden binnen afzienbare tijd vervangen door nieuwe certificatieschema’s (zie ook de beantwoording van vraag 8), ondermeer om deze te laten voldoen aan Europese regelgeving als het gaat om vrij handelsverkeer van diensten en goederen. Bijkomend voordeel is dat hierdoor een nog striktere functiescheiding tussen aanleg en inspectie ontstaat.
Controleert de brandweer actief of gebouweigenaren met een sprinklerinstallatie (tijdig) voldoen aan hun verplichting om halfjaarlijks een inspectiecertificaat te verstrekken? Voor hoeveel procent van de gebouwen met een sprinklerinstallatie is een actueel inspectiecertificaat bij de brandweer aanwezig?
Gemeenten stellen in hun handhavingsbeleid (verplicht op grond van artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht) vast hoe vaak controle plaatsvindt bij verschillende gebouwen. Deze frequentie wordt bepaald op basis van een risicoanalyse en varieert over het algemeen tussen de 6 maanden tot 2 jaar. In bijna alle gevallen voert de brandweer deze controles namens de gemeente uit. Bij die controles wordt ook gecontroleerd of de bij wet voorgeschreven certificaten aanwezig zijn. Ik heb geen signalen ontvangen vanuit gemeenten of brandweer dat deze certificaten regelmatig ontbreken.
Gebouweigenaren of – gebruikers moeten bij controle door of namens het bevoegd gezag een eventueel verplicht certificaat kunnen tonen. Het is echter niet zo dat er een plicht bestaat om die certificaten en / of eventuele gebreken aan de brandweer of gemeente te melden.
Hoeveel vals alarmmeldingen komen bij de brandweer binnen via brandmeldinstallaties met automatische doormelding? Welk aandeel van deze vals alarmmeldingen is het gevolg van niet goed functionerende installaties?
Volgens onderzoek van het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV)2, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) waren er in 2008 bijna 60 000 meldingen waarvan zo’n 95% onterechte meldingen betrof (zie grafiek hieronder). In de meeste gevallen betrof het hier nodeloze brandmeldingen veroorzaakt door bijvoorbeeld roken, stof of dergelijke. Exacte cijfers over het aantal meldingen als gevolg van niet functionerende brandmeldinstallaties zijn niet bekend.
Krijgt de brandweer standaard een afschrift van de inspectiecertificaten van brandmeldinstallaties met automatische doormelding?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is de reductie van ca. 80% van het aantal gebouwen waarvoor een brandmeldinstallatie met doormelding verplicht is gesteld, gebaseerd op een onafhankelijke risicoanalyse? Zo ja, welke?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft het NIFV in opdracht van de NVBR onderzocht wat de consequenties zijn van het schrappen van een deel van de plicht tot doormelden. Het NIFV concludeert op basis van haar onderzoek dat:
Hebben de gebruikers(organisaties) van gebouwen recht op inzage in de uitkomsten van de keuringen van brandveiligheidsvoorzieningen? Is er een informatieplicht van de gebruikers indien een voorziening wordt afgekeurd? Zo nee, zou die er niet moeten komen?
De resultaten van de steekproefsgewijze controle op gecertificeerde installateurs is zichtbaar door het wel of niet beschikbaar zijn van een certificaat. Bij de voorgenomen inspectieverplichting in het Bouwbesluit 2012 is de gebruiker / eigenaar opdrachtgever van de inspectie en zal het rapport logischerwijs aan hem of haar ter beschikking worden gesteld door de inspecterende inspectie-instelling. Het ontbreken van een inspectiecertificaat is voor het bevoegd gezag dan aanleiding om handhavend op te treden. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat brandmeldinstallaties met automatische doormelding slechts steekproefgewijs gecontroleerd worden2 door een certificerende instelling, zowel bij oplevering als tijdens het gebruik, waardoor bijvoorbeeld de installaties van kinderdagverblijven met een capaciteit tot 100 kinderen slechts in 4% van de gevallen bij oplevering en in de gebruiksfase slechts in 2% van de gevallen gekeurd worden?
De steekproefsgewijze controle heeft betrekking op het toezichtregime van de certificatie-instelling. De installatie wordt door een gecertificeerd bedrijf aangelegd respectievelijk onderhouden. De certificerende instelling controleert in een vooraf vastgesteld aantal gevallen of de installatie deugdelijk is aangelegd respectievelijk het onderhoud deugdelijk is uitgevoerd Op basis hiervan besluit de certificatie-instelling of de contractuele relatie gecontinueerd kan worden, of als niet aan de eisen en voorwaarden voor certificatie wordt voldaan, overgegaan moet worden tot schorsing of mogelijk intrekking.
In de praktijk zal met betrekking tot de aangehaalde steekproef sprake zijn van categorie «Midden» en uitkomen op 10% of 20%. Er is dus bij kinderdagverblijven in de meeste gevallen sprake van een verhoogd toezichtregime door de certificatie-instelling.
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een groot deel van de gebouwen met een brandmeldinstallatie voor ingebruikname voorzien te zijn van een inspectiecertificaat. Deze verplichting geldt voor ieder kinderdagverblijf, er is geen sprake van een steekproef. De inspectie moet in geval van verplichte doormelding naar de brandweer jaarlijks worden herhaald.
Bent u per saldo van mening dat het onafhankelijk toezicht op de deugdelijkheid van sprinkler- en brandmeldinstallaties in Nederland op een adequaat niveau staat? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, op welke termijn kan de Kamer voorstellen voor verbetering tegemoet zien?
Ik ben van mening dat de regelingen op grond waarvan gespecialiseerde, gecertificeerde bedrijven brandbeveiligingsinstallatie s aanleggen, controleren en onderhouden leiden tot een adequaat veiligheidsniveau. Daarnaast wordt de huidige regeling – de regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het CCV, waarin aanleg, onderhoud en inspectie verweven zijn in één document – op dit moment door de partijen binnen het CCV herzien. De nieuwe regeling van het CCV kent een transparanter karakter en kent een beter onderscheid tussen de aanleg van een installatie onder certificaat en de inspectie op de veiligheid van het geheel.
Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 wordt een stelsel geïntroduceerd dat voor de meeste risicovolle gevallen en voor gevallen waarbij – op grond van gelijkwaardigheid – een sprinkler of rook-warmteafvoer is aangebracht jaarlijks een onafhankelijke inspectie voorgeschreven. De regeling die ten grondslag ligt aan deze inspectie garandeert een onafhankelijke inspectie.
De gezamenlijke nulgrensafspraak tussen zorgverzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) namens de zorgverzekeraars aan de ziekenhuizen heeft medegedeeld dat de effectieve groeiruimte voor 2012 nihil of negatief is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars daarmee gezamenlijk hebben afgesproken per 2012 hetzelfde aantal of minder behandelingen in de ziekenhuiszorg toe te staan?
Blijkens de brief van ZN is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraak in het hoofdlijnenakkoord, met daarin verdisconteerd de verwachte ontwikkeling van de uitgaven van vorig jaar en dit jaar. Zorgverzekeraars geven hiermee aan dat zij oog hebben voor de noodzaak van de beheersing van de gezondheidszorg uitgaven. De keuze voor een brief is de keuze van ZN. Zij hadden ook kunnen kiezen voor een andere manier van communiceren, zoals een gesprek.
Is deze gezamenlijke coördinatie in strijd met de Mededingingswet waar de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op toeziet? Zou u de NMa willen verzoeken een onderzoek te laten doen naar deze afspraak tussen zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om de NMa te vragen een onderzoek te doen. De zorgverzekeraars hebben een gezamenlijke interpretatie naar buiten gebracht over wat er in het bestuurlijk akkoord over macrogroei is afgesproken. De brief waarin zij dit standpunt naar buiten brengen, behelst geen afspraak tussen verzekeraars om voor ieder individueel ziekenhuis een nullijn te hanteren en heeft ook geen betrekking op de inkoop van afzonderlijke dbc’s c.q. DOT’s. Binnen de gekozen macro-inzet hebben verzekeraars de vrijheid om hun individuele inkoopbeleid gestalte te geven. Er is wat dit betreft naar mijn mening geen verschil tussen de situatie waarin het macrovolume met nul procent groeit of met een ander percentage.
Is er sprake van marktconcurrentie tussen zorgverzekeraars, indien zij gezamenlijk afspraken coördineren over de hoogte van het zorgvolume in het volgende jaar? In hoeverre is er ruimte voor individueel inkoopbeleid op prijs, kwantiteit en kwaliteit als zorgverzekeraars gezamenlijk een nulgrens voor het volume hanteren?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat zorgverzekeraars de makkelijkste weg kiezen door bij voorbaat minder zorg in te kopen om de risico’s voor zichzelf te verkleinen? Verwacht u van hen dat zij zich richten op het terugdringen van onnodige zorg en zinnig en zuinig inkopen?
In het interview met Zorgvisie heb ik het volgende gezegd: «Het is historisch dat zorgverzekeraars zich willen committeren aan een afspraak over volume. Dat is nog nooit gebeurd. Het is hen te prijzen dat ze zich daarvoor gaan inzetten. Maar het zou de gemakkelijke weg zijn als verzekeraars hun verantwoordelijkheid invullen door minder in te kopen. Het gaat erom dat ze de onnodige zorg, terugdringen». Met zoveel woorden zeg ik hier dat volumebeperking en het terugdringen van onnodige zorg door zuinige en zinnige zorginkoop heel goed samen kunnen gaan. Dat is tenslotte in het belang van zowel de verzekeraar als van de premiebetaler als van de patiënt. Het hoofdlijnenakkoord gaat niet alleen over de afspraak dat het volume moet worden beperkt, maar ook over de manier waarop: terugdringen van onnodige en ondoelmatige zorg. Overigens dienen in mijn visie ook de zorgaanbieders zich in deze actief op te stellen. Daarom ben ik blij dat verzekeraars en instellingen voor medisch specialistische zorg in het hoofdlijnenakkoord de intentie hebben uitgesproken hieraan gezamenlijk te werken.
Over het bericht dat een veroordeelde pedofiel niet onder toezicht van de reclassering zou staan |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toezicht Sytze van der V. niet mogelijk»?1
Deze vragen zijn beantwoord bij brief van 29 november 2011 (Kamerstuk 29 270, nr. 62).
Is het waar dat de reclassering geen uitvoering meer kan geven aan het toezicht dat is opgelegd aan de in het bericht genoemde veroordeelde pedofiel? Zo ja, waarom is dit? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat juist veroordeelde pedoseksuelen onder toezicht van de reclassering zouden moeten staan en blijven, mede ter voorkoming van gevaar voor kinderen? Zo ja, wat is de actuele situatie rondom de genoemde pedoseksueel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is de zaak tegen genoemde pedoseksueel inmiddels onherroepelijk? Zo ja, wat zegt dit over de mogelijkheden van de reclassering dan wel het moeten opvolgen van de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering? Welke gevolgen kan het niet opvolgen daarvan hebben voor de voorwaardelijke straf van de genoemde persoon? Maakt het daarbij uit dat de reclassering zelf mogelijk niet in staat is de genoemde persoon aan de voorschriften en aanwijzingen te houden? Zo ja, wat maakt dat uit?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Domper uit het buitenland op de mat» over de problemen die grensarbeiders ondervinden bij de Nederlandse en Duitse belastingdienst en overige overheidsinstanties aan beide kanten van de grens?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Hoge Raad heeft bepaald dat een inwoner van Duitsland, die een ABP-overheidspensioen ontvangt, belastingplichtig is in Nederland, omdat Nederland het heffingsrecht heeft?2
Het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2008, nr. 43 722, BNB 2009/199, is mij bekend. De Nederlandse hoogste rechter concludeert daar dat een «ABP»-pensioen genoten door een inwoner van Duitsland, opgebouwd in Nederlandse overheidsdienst, in Nederland mag worden belast. De Hoge Raad verwijst in zijn oordeel naar artikel 12, tweede lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting van het inkomen en van het vermogen, gesloten te ‘s-Gravenhage op 16 juni 1956 (hierna: het Verdrag). Op grond van een letterlijke interpretatie van het genoemde verdragsartikel zou echter kunnen worden verdedigd dat sinds de privatisering van het ABP het heffingsrecht over dergelijke pensioenen aan Duitsland toekomt. Het artikel spreekt immers over pensioenen die worden betaald rechtstreeks door de overheid of door een publiekrechtelijk lichaam en dat was na de privatisering niet meer het geval. De Nederlandse Hoge Raad heeft een dergelijke interpretatie mijns inziens terecht in voornoemd arrest niet gevolgd.
Het is mij voorts bekend dat enkele Duitse belastinginspecteurs wel het standpunt in hebben genomen dat dergelijke pensioenen volgens het belastingverdrag in Duitsland mogen worden belast. De Duitse belastingdienst is immers niet aan oordelen van de Nederlandse Hoge Raad gebonden. Ik heb begrepen dat dit standpunt slechts is doorgezet door inspecteurs uit een enkele deelstaat en dat in de desbetreffende individuele gevallen wel uitstel van betaling is verleend in afwachting van een oplossing voor de dubbele heffing die als gevolg van de Duitse heffing zou ontstaan.
Vanzelfsprekend heb ik richting Duitsland gewezen op de duidelijke strijd met doel en strekking van de bepaling in het Verdrag indien dergelijke overheidspensioenen in Duitsland zouden worden belast. De intentie van de Verdragsluitende partijen is destijds immers geweest dat overheidspensioenen in de bronstaat mogen worden belast. Op basis van artikel 25 van het Verdrag wordt momenteel tussen de bevoegde autoriteiten van beide landen overleg gevoerd met het doel deze kwestie structureel op te lossen. Ik verwacht dat dit overleg op zeer afzienbare termijn tot een bevredigende oplossing zal leiden.
Klopt het dat de Duitse autoriteiten van mening zijn dat het ABP een private instelling is sinds de wet privatisering ABP en dat het heffingsrecht daarom aan Duitsland toekomt op basis van artikel 12 van het verdrag tussen Nederland en Duitsland en artikel 19 van het OESO-modelverdrag? Bent u bekend met signalen dat in een aantal gevallen de Duitse autoriteiten ook werkelijk belastingaanslagen opleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze komt u met de Duitse regering tot een oplossing voor dit conflict?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het verder de Duitse belastingdienst recentelijk besloten heeft met terugwerkende kracht vanaf 2005 belasting te heffen over de Duitse rente die in Nederland wordt betaald? Betekent dit dat mensen die een Duits pensioen ontvangen met terugwerkende kracht zes belastingaangiftes moeten indienen en zes verklaringen door de Nederlandse belastingdienst moeten laten afstempelen, terwijl het zeer waarschijnlijk is dat vooral mensen met relatief bescheiden pensioenen – de grootste groep – geen belasting hoeven te betalen?
Bij de beantwoording zal ik voor een duidelijk begrip van de problematiek eerst een beschrijving geven van de Duitse wetgeving en vervolgens ingaan op de uitvoeringsaspecten en de rol van de Nederlandse overheidsinstanties.
Bij wet van 5 juli 2004 («Alterseinkünftegesetz») is de Duitse inkomstenbelasting gewijzigd waardoor «Renten» uit de wettelijke «Rentenversicherung» (socialezekerheidspensioenen) met ingang van 1 januari 2005 in Duitsland feitelijk als belastbaar inkomen moeten worden aangemerkt. De Duitse wetgever was gehouden om de Duitse belastingwetgeving op dit punt aan te passen als gevolg van een uitspraak van de Duitse rechter (het «Bundesverfassungsgericht») van 6 maart 2002. De aanpassing ziet op zowel de belastingheffing van in Duitsland als in andere landen wonende Rente-genieters en heeft dus ook gevolgen voor in Nederland wonende Rente-genieters. Op grond van het Verdrag heeft Duitsland de bevoegdheid om belasting te heffen over de Duitse Rente die is uitbetaald aan inwoners van Nederland. Daartegenover heeft de belastingplichtige in Nederland recht op een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting. De Duitse wetgeving voorziet er in om de gerechtigden niet in een keer volledig over hun Duitse Rente te belasten, maar kent een oplopende mate van heffing. Van diegenen die in 2005 al een Rente ontvangen, wordt slechts over 50% van het ontvangen bedrag belasting geheven. Voor diegenen die in latere jaren voor het eerst een Duitse Rente ontvangen, neemt het percentage toe met 2% per jaar tot 2020 en daarna met 1% per jaar.
De Duitse wetgeving is ook van toepassing op degenen die een Rente ontvangen omdat zij in Duitsland in de oorlogsjaren als dwangarbeider werkzaam zijn geweest. Het Duitse ministerie van Financiën heeft mij geïnformeerd dat zij aanleiding heeft gezien om een voorstel te doen tot wijziging van de Duitse wetgeving waardoor Renten die worden betaald aan buitenlandse dwangarbeiders alsnog vrijgesteld zullen worden. Het was op grond van de informatie die ik uit Duitsland heb ontvangen nog niet volledig duidelijk of deze vrijstelling van toepassing is op alle dwangarbeiders of voor een bepaalde categorie dwangarbeiders. De beslissing of iemand onder de nieuwe wet valt, ligt in handen van de Duitse «Renteversicherungsanstalt» die beoordeelt of het inkomen valt onder paragraaf 1 van het «Bundesentschädigungsgesetz». Vooruitlopend op de aanpassing van de wijziging zal de Duitse belastingdienst de vrijstelling al toepassen.
Voor wat betreft de uitvoering van de Duitse wetgeving heeft volgens informatie van de Duitse belastingdienst vanaf 2005 eerst de toekenning van identificatienummers plaatsgevonden aan alle inwoners van Duitsland en daarna aan alle in het buitenland wonende Rente-genieters. Pas daarna kon men overgaan tot belastingheffing van de Duitse Rente. Het Duitse «Finanzamt Neubrandenburg» is vervolgens met ingang van 1 januari 2009 verantwoordelijk gemaakt voor de belastingheffing over de Duitse Rente van niet-ingezetenen. Hierdoor is men pas laat kunnen toekomen aan het heffen van belasting van niet-ingezetenen met een Duitse Rente. Dit heeft als ongelukkig gevolg dat inwoners van Nederland vanaf 2010 geconfronteerd zijn met de verplichting om over de jaren 2005 tot en met 2009 alsnog een Duitse aangifte in te vullen. Omdat het om de toepassing van het Duitse recht gaat, zullen de in Nederland wonende Rente-genieters eventuele klachten en bezwaren over deze wijze van belastingheffing aan de Duitse bevoegde instanties moeten richten. Het invullen van de Duitse aangiften is volgens de Duitse belastingdienst nodig om te kunnen vaststellen in welke mate er in Duitsland inkomstenbelasting is verschuldigd. De Duitse wetgeving voorziet er helaas niet in om de belasting als voorheffing in te houden op de Duitse Rente. Voor niet-ingezetenen, zoals inwoners van Nederland, bestaat de keuzemogelijkheid om voor de Duitse belastingheffing behandeld te worden als zogenoemde «unbeschränkte Steuerpflichtige». Dit kan er toe leiden dat in Duitsland door toepassing van de Duitse nationale vrijstellingen geen of maar beperkt inkomstenbelasting is verschuldigd over de Duitse Rente. Om dat te kunnen vaststellen dient de belastingplichtige in de Duitse aangifte alle inkomsten op te geven en moet de Nederlandse Belastingdienst de juistheid van de gegevens bevestigen aan de hand van het in Nederland aangegeven wereldinkomen (de zogenoemde «EU/EWR-bescheinigung»). Dit is overigens een praktijk die ook geldt voor de Duitse belastingheffing van Nederlandse grensarbeiders.
De rol van de Nederlandse uitvoeringsinstanties bestond er tot voor kort uit dat de uitbetaling van de Duitse Rente aan inwoners van Nederland werd gedaan door Bureau Duitse Zaken (BDZ) van de Sociale Verzekeringsbank. Tegelijkertijd met de uitbetaling verstrekte BDZ uit oogpunt van dienstverlening informatie over de gevolgen in Nederland van het ontvangen van de Duitse Rente. Deze informatie was in eerste instantie bedoeld om de belastingplichtige er op te wijzen hoe in Nederland de Duitse Rente in de Nederlandse belastingaangifte moet worden opgegeven en hoe om vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verzocht. Verder werd informatie verschaft over de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor vrijstelling van de verzekeringsplicht en de premiebetaling voor de volksverzekeringen. Vanaf 2005 is bij de informatieverstrekking ook aandacht besteed aan de inkomstenbelastingheffing over de Duitse Rente in Duitsland. Deze informatie werd altijd gelijktijdig met de eerste beslissing op de aanvraag van de Duitse Rente gestuurd. Daarnaast werd de informatie gestuurd aan iedere Rente-genieter die zich bij BDZ meldde met vragen over de belastingheffing (telefoon, loket, spreekuren etc.). Hiermee staat niet vast dat de informatie over de Duitse belastingheffing elke Rente-genieter die in Nederland woont heeft bereikt. Ik kan me daarom goed voorstellen dat sommige Rente-genieters verrast zullen zijn geweest door de aangiftebiljetten die van de Duitse fiscus recentelijk zijn ontvangen.
De informatieverstrekking over de Duitse Rente door BDZ is inmiddels beëindigd, omdat de betaling van de Duitse Rente en de beslissingen en mededelingen daarover tegenwoordig zonder tussenkomst van BDZ rechtstreeks door een Duitse instantie, namelijk de «Renteversicherung», aan de in Nederland wonende Rente-genieters plaatsvindt. Wel wordt van de zijde van de Nederlandse Belastingdienst in algemene zin informatie aan grensarbeiders verstrekt en worden vragen beantwoord over grensoverschrijdende aangelegenheden door het team Grensoverschrijdend werken en ondernemen (GWO) in Maastricht. Het GWO heeft de afgelopen tijd een belangrijke taak gehad in de voorlichting over de Duitse belastingheffing met betrekking tot de Duitse Rente. Bij het GWO zijn twee ambtenaren van de Duitse belastingdienst werkzaam. Zij zijn bij uitstek in staat om uitleg over de Duitse belastingwetgeving te verschaffen en spreken Nederlands waardoor er geen taalprobleem is.
De verantwoordelijke instantie voor de wijze waarop in Duitsland belasting wordt geheven over de Duitse Rente en om toelichting te geven over de wijze waarop Duitse aangifteformulieren moeten worden ingevuld, is het eerder genoemde Finanzamt Neubrandenburg. Op de website van het Finanzamt is uitgebreide informatie beschikbaar over de belastingheffing over de Duitse Rente. Deze informatie is tevens beschikbaar in andere talen, maar helaas niet in de Nederlandse taal. Voor het invullen van de Duitse belastingaangifte heeft het GWO de afgelopen tijd om die reden duizenden vragen beantwoord ter toelichting.
De capaciteit en de kennis van de Nederlandse Belastingdienst om gericht te helpen bij het invullen van een Duitse aangifte heeft zijn grenzen. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren dat de primaire verantwoordelijkheid van de Belastingdienst ligt bij het verstrekken van informatie over het Nederlandse belastingstelsel. In enkele bijzondere gevallen heeft het GWO belastingplichtigen expliciet geholpen bij het invullen van de Duitse aangifte. Het ging dan om belastingplichtigen die al op hoge leeftijd waren. Verder is verwezen naar spreekuren van «EUREGIO» (zie bijvoorbeeld www.rheinwaddenzee.info), waar medewerkers van de Duitse belastingdienst aanwezig zijn om hulp te bieden.
Klopt het dat deze wet iedereen treft die in Nederland woont en ooit in Duitsland heeft gewerkt en inmiddels met pensioen is en hun nabestaanden, onder wie mensen die tussen 1940–1945 in Duitsland (onder dwang) gewerkt hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Is over deze maatregel van de Duitse fiscus en de verstrekkende gevolgen voor deze Nederlandse ouderen vooraf met Nederland overleg geweest? Zo ja, wat waren daarvan de gezamenlijke conclusies en aanbevelingen? Is het niet zinvol om met Duitsland overeen te komen om op de Duitse Rente vooraf Lohnsteuer te laten inhouden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de instanties in de informatieketen voor grensgangers in een vroegtijdig stadium bij de uitvoering van deze maatregel betrokken zodat zij hierop adequaat konden inspelen?
Zie antwoord vraag 5.
Tot wie kunnen grensarbeiders zich richten voor hulp? Klopt het dat zij zich in Duitsland moeten wenden tot het Finanzamt Neubrandenburg, dat nu niet bepaald dichtbij Nederland ligt?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer tekent de Nederlandse regering eindelijk een nieuw belastingverdrag met Duitsland, nu het oude uit 1959 totaal verouderd is en er al meer dan 20 jaar onderhandeld is?
Gedurende de afgelopen jaren heb ik de Tweede Kamer regelmatig op de hoogte gehouden van de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag met Duitsland. Ik wijs in het bijzonder op de beantwoording van Kamervragen van de leden Omtzigt en Aasted Madsen-van Stiphout van 3 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 3 653, Aanhangsel) en op de brief aan uw Kamer van 11 november 2010 in het kader van de behandeling van het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (Kamerstukken I 2010–11, 32 145, A). In die brieven heb ik enerzijds benadrukt dat een nieuw verdrag met Duitsland mijn bijzondere aandacht heeft en heb ik de wens uitgesproken dat met voortvarendheid een dergelijk verdrag tot stand zou kunnen worden gebracht. Anderzijds is benadrukt dat gewaakt moet worden voor te hoog gespannen verwachtingen en is uitgelegd dat onderhandelingen over een belastingverdrag – zeker tussen buurlanden – complex zijn.
In de brief uit 2010 heb ik wel de hoop en verwachting uitgesproken dat voortgang zou kunnen worden geboekt. Ik kan u bevestigen dat van dat laatste sprake is. De onderhandelingen bevinden zich in de afrondende fase. Met Duitsland is in vergaande mate overeenstemming bereikt over de kern van een nieuw verdrag. In dit stadium kan ik op de inhoud van het (hopelijk binnen afzienbare tijd te ondertekenen) nieuwe verdrag vanzelfsprekend niet ingaan. Daarmee zou het onderhandelingsproces worden verstoord. Het is eigen aan een onderhandelingsproces dat niet op ieder punt de Nederlandse wensen volledig zullen kunnen worden gehonoreerd in een toekomstig verdrag.
Ik bevestig graag nogmaals dat de heffingsverdeling over pensioenen in den brede en de wens voor een compensatieregeling voor grensarbeiders voor mij een wezenlijk punt in het tot stand brengen van een evenwichtig verdrag vormen. Zoals ik ook in mijn hiervoor genoemde reacties heb bevestigd, is onderdeel van de inzet van Nederland te komen tot een compensatieregeling voor grensarbeiders die vergelijkbaar is met de regeling in Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001.
Voor wat betreft de vraag over een zogenoemd hooglerarenartikel bereik(t)en mij signalen dat die bepaling ook juist in de relatie met België enige onbedoelde effecten zou kunnen hebben. In het rapport van de Commissie grensarbeiders van 29 april 2008 (Kamerstukken II, 2007–08, 26 834, nr. 20) is er op gewezen dat de beloningen voor onderwijzend personeel dat grensoverschrijdend werkzaam is tijdens de eerste twee jaren in de woonstaat belast zijn en vanaf het derde jaar in de werkstaat. Hierdoor ontstaat in veel gevallen gedurende de eerste twee jaar discoördinatie tussen de belasting- en premieheffing. In dat kader is gesteld dat het niet mogelijk is om in onderling overleg tot een oplossing te komen die afwijkt van datgene wat in het verdrag is overeengekomen. Wel is de toezegging gedaan om deze problematiek bij de eerstvolgende onderhandelingen tot wijziging van het Nederlands-Belgische belastingverdrag aan de orde te stellen. Diezelfde problematiek doet zich voor zover mij bekend in de relatie met Duitsland niet voor.
Wat is de Nederlandse beleidsinzet m.b.t. het heffingsrecht over wettelijke, niet-wettelijke en overheidspensioenen? Is de beleidsinzet erop gericht om het onderscheid tussen «gewone» werknemers «en onderwijspersoneel resp. ambtenaren op te heffen?
Zie antwoord vraag 10.
In de nota verdragsbeleid kondigt u aan het (hoog)leraarartikel niet meer op te nemen in nieuwe verdragen; kunt u vooruitlopend hierop al een protocol of beleidsbesluit nemen die hetzelfde effect heeft, aangezien dit artikel tot veel problemen leidt bij Nederlandse onderwijsinstellingen die Duitse of Belgische docenten aanstellen?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt er ook onderhandeld over een compensatieregeling voor inwoners van Nederland, die in Duitsland werken en niet de mogelijkheid hebben om hun hypotheekrente af te trekken? Zo ja, welke vorm gaat die krijgen?
Zie antwoord vraag 10.
De groei van het aantal buitenlandse studenten in het hoger onderwijs |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat circa 50 000 buitenlandse studenten in het Nederlandse hoger onderwijs studeren? Hoeveel van deze studenten zijn afkomstig uit EU-landen?1
Ja. Uit cijfers van DUO blijkt dat in 2010–2011 ongeveer 52 000 studenten met een buitenlandse nationaliteit stonden ingeschreven voor bekostigd hoger onderwijs in Nederland 65% daarvan kwam uit de landen van de EU, 35% uit niet-EU landen (bron: Nuffic).
Is het waar dat het aantal buitenlandse studenten voor komend studiejaar is gegroeid met 38 procent (7000 studenten) ten opzichte van vorig jaar? Hoe oordeelt u over deze groei?2
De VSNU gaf een persbericht uit over vooraanmeldingsgegevens voor de universiteiten; zij noemden daarin het getal van 7000 studenten met een niet-Nederlandse nationaliteit. Het gaat hier om vooraanmeldingen; te verwachten is dat deze niet allemaal tot inschrijvingen zullen leiden. Ik wil hierover dan ook nog niet oordelen. De cijfers over daadwerkelijke inschrijvingen zullen in januari 2012 beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat internationale uitwisseling van studenten een goede zaak is, maar dat een en ander wel in balans moet blijven? Zo ja, wat onderneemt u als de groei van het aantal buitenlandse studenten doorzet waardoor opleidingen in toenemende mate worden bevolkt door buitenlandse studenten?
Ja, internationale uitwisseling van studenten is een goede zaak. De Spill overs en baten van de EU-afspraken over vrij verkeer van goederen, diensten en personen (inclusief studenten), zijn aanzienlijk voor onze open kenniseconomie (door CPB geschat op € 100 miljard). De arbeidsmarkt vraagt om afgestudeerden met internationale bagage. Dit kan door studenten geheel of gedeeltelijk een opleiding in het buitenland te laten volgen of door het creëren van een internationale leeromgeving in Nederland door het aantrekken van buitenlandse studenten een verrijking zijn voor het Nederlandse hoger onderwijs.
Uitgangspunt voor alle instellingen moet zijn dat zij zich bij de werving en selectie laten leiden door kwaliteit en niet door financiële motieven. De kwaliteit van de student en die van het geboden onderwijs versterken elkaar. Conform het Europese non-discriminatie principe dienen kwaliteitseisen gelijk te zijn voor Nederlandse studenten en studenten uit een andere EU-land.
Een toename van het aantal buitenlandse studenten in opleidingen wordt een probleem, wanneer daardoor de kwaliteit van een opleiding onder druk komt te staan. In dergelijke gevallen zal ik het gesprek aangaan met betreffende hoger onderwijsinstelling(en) om tot een oplossing te komen.
Voorts verwijs ik u naar mijn schriftelijke antwoorden op de door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gestelde vragen over mijn brief d.d. 17 mei 2011 inzake de voortgang van de aanpak van belemmeringen bij het studeren in het buitenland (Kamerstuk 31 288, nr. 166). Hierin geef ik aan dat binnen OCW sinds deze zomer reeds een werkgroep is gestart die zich bezig houdt met de kosten en baten van de stijging van het aantal buitenlandse studenten dat naar Nederland komt. De resultaten die hieruit voort komen zal ik nog dit jaar met de Tweede Kamer delen.
Hoe hoog is de jaarlijkse Rijksbijdrage voor een student uit een EU-lidstaat aan een Nederlandse universiteit? Hoe gaat de Rijksbijdrage per student zich de komende jaren ontwikkelen, gezien de bezuiniging van 370 miljoen euro als gevolg van de Wet langstudeerders?
De gemiddelde publieke onderwijsuitgaven per student bedragen € 6 000. Dit geldt ook voor een student uit een EU-lidstaat aan een Nederlandse universiteit, althans, voor zover deze student woonachtig is in Nederland of één van de grenslanden. Vanaf het collegejaar 2012/13 vindt – als gevolg van de collegegeldverhoging voor langstudeerders – een verschuiving plaats van publieke naar private financiering. Daardoor dalen de publieke onderwijsuitgaven per student in de komende jaren. Tegelijkertijd stijgen de private onderwijsuitgaven per student vanwege het verhoogde collegegeld conform de langstudeerdersmaatregel. Als de publieke en private onderwijsuitgaven per student worden opgeteld, blijven de totale onderwijsuitgaven per student ongeveer gelijk (zie tabel 6.1 van de artikelsgewijze toelichting op de begroting 2012 voor onderwijs). Hierbij geldt dat de afgelopen jaren de groei van het studentenvolume is gecompenseerd.
Deelt u de mening dat de groei van het aantal buitenlandse studenten niet mag leiden tot een aantasting van de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Ik deel de mening dat de groei niet ten koste mag gaan van de kwaliteit. Het is juist de bedoeling dat de kwaliteit toeneemt. Ik vind ook dat deze groei niet ten koste mag gaan van de toegankelijkheid op stelselniveau. Wanneer er aanwijzingen zouden zijn dat de kwaliteit van opleidingen in het geding is door de groei van het aantal buitenlandse studenten, zal ik hierover het gesprek aangaan met betreffende onderwijsinstellingen. Uitgangspunt moet zijn dat universiteiten en hogescholen zich bij de werving en selectie van studenten laten leiden door kwaliteit en niet door financiële motieven – of het nu gaat over Nederlandse studenten of studenten uit andere EU-landen. In de Strategische Agenda Hoger onderwijs stel ik daarom voor dat bekostiging van instellingen meer dan in de huidige situatie op basis van kwaliteitsprestaties plaatsvindt.
Hoe voorkomt u dat de groei van het aantal buitenlandse studenten tot verdringing leidt, aangezien u voorstander bent van selectie aan de poort en een numerus fixus voor bepaalde opleidingen?
Bij selectie gelden, conform het Europese non-discriminatiebeginsel, dezelfde kwaliteitseisen voor Nederlandse en voor buitenlandse studenten. In de praktijk zal het soms voorkomen dat een buitenlandse student beter voldoet aan de selectie-eis dan een Nederlandse student. In dat geval doet zich bij selectieve opleidingen een verdringingseffect voor. Ik vind dit niet bezwaarlijk, zolang er op stelselniveau sprake blijft van toegankelijkheid en de Nederlandse student ook bij andere opleidingen terecht kan.
Hoe oordeelt u over de ruime aandacht van universiteiten voor het binnenhalen van buitenlandse studenten? Vindt u het wenselijk dat steeds meer opleidingen (uitsluitend) Engelstalig worden aangeboden?
Op grond van artikel 1.3, vijfde lid, van de WHW dienen de instellingen zich in het kader van hun werkzaamheden op het gebied van het onderwijs wat betreft Nederlandse studenten mede te richten op de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands. De wet maakt uitzondering op deze regel mogelijk. Onder andere op basis van de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van de opleiding, dan wel de herkomst van studenten, mogen instellingen opleidingen in een andere taal aanbieden. Ik oordeel daarover positief, want het is volkomen in overeenstemming met het beleid van opeenvolgende kabinetten (waaronder het huidige kabinet) dat universiteiten ruime aandacht hebben voor het aantrekken van buitenlandse studenten (zie ook mijn antwoord op vraag3. Daarmee hangt samen dat er een goed aanbod moet zijn van Engelstalig onderwijs, want daardoor wordt ons hoger onderwijs aantrekkelijker voor buitenlandse studenten. Op die manier kunnen onze universiteiten en hogescholen beter concurreren met buitenlandse instellingen. Verder wordt door middel van Engelstalig hoger onderwijs de Nederlandse student voorbereid op een internationale arbeidsmarkt.
Deelt u de mening dat universiteiten geen publiek geld moeten besteden aan de actieve werving van studenten in het buitenland? Zo ja, hoe oordeelt u over de advertentie van de Universiteit Utrecht in NRC van 31 augustus jl?
Nee, die mening deel ik niet. Ik verwijs naar mijn bovengenoemde eerdere antwoorden op de vragen 3 en 5. Bovendien maken in een decentrale context als die van het hoger onderwijs instellingen binnen wettelijke c.q. beleidsmatige grenzen hun eigen afwegingen in de besteding van hun lump sum financiering.
Bent u bereid een eind te maken aan de actieve werving van studenten in Saudi Arabië, met behulp van een contactpersoon die voor 100 000 euro met publiek geld wordt gefinancierd?3
De onderwijsattaché waarop u kennelijk doelt is niet specifiek belast met de actieve werving van studenten, maar met de uitvoering van het in 2009 ondertekende Memorandum of Understanding op het gebied van onderwijs en wetenschap tussen Nederland en Saudi-Arabië. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de Internationaliseringsagenda «Het Grenzeloze Goed» en de ambitie om de internationale positionering en oriëntering van het Nederlands hoger onderwijs te stimuleren. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap draagt hieraan € 100 000 per jaar bij gedurende een periode van drie jaar.
Wat onderneemt u tegen onderwijsinstellingen die met publiek geld vestigingen openen in het buitenland?
Op dit moment maakt de wet het niet mogelijk dat Nederlandse hoger onderwijsinstellingen geaccrediteerd onderwijs in het buitenland verzorgen. Dit is contractonderwijs. Met het nog in werking te treden artikel 1.19 WHW zal het in de toekomst voor instellingen mogelijk worden om geaccrediteerde opleidingen in het buitenland aan te bieden. Hiervoor zal een algemene maatregel van bestuur worden gemaakt. Over de inhoud hiervan zal ik uw Kamer dit najaar informeren. In ieder geval blijft ook hier gelden dat geen publiek geld mag worden aangewend voor deze buitenlandse activiteiten. Uitgaven met publiek geld ten aanzien van dergelijke activiteiten kunnen worden beschouwd als ondoelmatige en/of onrechtmatige uitgaven en kunnen in voorkomend geval worden teruggevorderd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de groei van het aantal buitenlandse studenten, waarbij wordt gekeken naar de gevolgen voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs alsmede de besteding van publiek geld aan het faciliteren en werven van buitenlandse studenten? Zo nee, waarom niet?
Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de maatschappelijke kosten en baten van de internationalisering van ons hoger onderwijs. Ik verwacht medio november 2011 de resultaten van dit onderzoek te ontvangen. Indien de resultaten van dit onderzoek onvoldoende antwoord geven op genoemde vragen, zal ik nader onderzoek laten doen naar de door u genoemde effecten van de groei van buitenlandse studenten.
De reisinformatie op het spoor |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Wat bedoelt u, in uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen,1 met «over de planning van dit traject moet ik nog nadere informatie van NS en ProRail ontvangen»? Welke informatie ontbreekt nog?
Sinds 1 augustus 2011 heeft NS de functionele zeggenschap ten aanzien van reisinformatie met als doel nu al snellere en consistente reisinformatie aan de reiziger. Dit wil ik voor alle reizigers, op het hoofdrailnet en op de regionale lijnen. Hierover zijn ProRail en NS in overleg met decentrale vervoerders. De formele overgang van onder andere de eigendom, systemen en het beheer daarvan en het personeel, met inachtneming van de daarbij geldende procedures, dient nog verder uitgewerkt te worden en is voorzien voor medio 2012.
Betekent uw «verwachting», dat het vóór de winter geregeld is, dat u daarover geen garanties kunt geven? Zo nee, welke problemen resteren nog indien u nu slechts een verwachting uitspreekt?
Zie antwoord 1.
Kunt u op 1 november 2011 het sein «winterklaar» afgeven? Wil dat zeggen dat vanaf die datum alle organisatorische ingrepen en materiële voorzieningen zijn getroffen, waardoor onnodig uitval dan wel vertraging om die reden niet meer voor kan komen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 27 januari 2011 heb ik meerdere maatregelen, uiteenlopend van organisatorische ingrepen tot materiële voorzieningen, genoemd, waaronder reisinformatie. Ik heb de Tweede Kamer ook geïnformeerd over de voortgang van deze maatregelen en het effect daarvan voor de winter.
De spaarrekening van de MBO Raad |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Hoe kan het dat de MBO Raad het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap foutief informeert over feiten die hem bekend zijn?1
Zoals in de rectificatie is aangegeven, heeft de MBO Raad de vraag abusievelijkonjuist beantwoord. Bij navraag bleek, dat de MBO Raad de vraag niet goed had begrepen. Van opzet is derhalve geen sprake. In de jaarrekening was de juiste informatie opgenomen.
Deelt u de mening dat correcte informatieverschaffing aan de Kamer te allen tijde gewaarborgd dient te zijn en hoe beoordeelt u in dat licht de op 15 augustus 2011 ontvangen antwoorden op schriftelijke vragen?
Correcte informatieverschaffing aan de Kamer is uiteraard het uitgangspunt. Ik ga er van uit dat het hier een incident betreft.
Het Zwitsers saldo van Bruinsma |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met de woorden «het OM kan geen zicht krijgen op enigerlei Zwitsers saldo van Bruinsma»?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, nr. 779, vergaderjaar 2011–2012).
Hoe verhoudt dit zich met eerdere berichten dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporing dienst (FIOD) uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar een bankrekening?
Zie antwoord vraag 1.
Als er geen geld (en geen zicht) is, waarop heeft de Zwitserse justitie in 1995 dan beslag gelegd?
Het Zwitserse Openbaar Ministerie heeft een eigen strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar de betreffende bankrekening, en in dat kader beslag gelegd op die rekening. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet op de hoogte van de resultaten van dit onderzoek en de overwegingen van het Zwitserse Openbaar Ministerie die hebben geleid tot beslaglegging, en was ook niet betrokken bij deze beslaglegging. Daardoor kan ik uw vraag niet beantwoorden.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u schrijft dat dit onderzoek in Nederland heeft geresulteerd in een fiscale afdoening? Wat was de aanleiding en waar bestond deze afdoening uit?1
Ja. Gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de Belastingdienst geen mededelingen doen over de fiscale behandeling van individuele belastingplichtigen.
Chinese journalisten onder huisarrest |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in Beijing een vijftal Chinese schrijvers onder huisarrest is geplaatst tijdens de Internationale Boekenbeurs, waar Nederland eregast is? Indien nee, wat zijn naar uw informatie dan de feiten?1 2
In de media is bericht dat vijf personen onder huisarrest zijn geplaatst door de Chinese autoriteiten. Het letterenfonds heeft drie van de vijf genoemde personen uitgenodigd voor het Nederlandse programma. Een van deze drie personen heeft de beurs op 3 september bezocht en was ’s avonds aanwezig bij de bijeenkomst in «Café Amsterdam». Hij meldde wel onder politietoezicht te staan. Een van de andere personen heeft bevestigd onder huisarrest te staan. Ik beschik niet over informatie dat het huisarrest een direct gevolg was van de Nederlandse uitnodiging, zoals gemeld in het artikel in de Volkskrant.
Is het waar dat ook de bezoeken van de Filippijnse president en een EU-delegatie aanleiding waren voor het huisarrest van de Chinese schrijvers en een spreekverbod richting de media? Indien nee, wat zijn dan de feiten? Indien ja, wat doet de regering, zowel bilateraal als in EU-verband, om dit soort overheidspraktijken aan te kaarten bij de Chinese regering? Wat is hierbij de inzet van de regering?
Dit kan ik niet bevestigen. Het is moeilijk traceerbaar of en waarom dit soort toezicht/huisarrest wordt ingesteld, aangezien er geen officiële mededelingen over worden gedaan.
Nederland en de Europese Unie spreken regelmatig hun zorgen uit over vrijheid beperkende maatregelen tegen personen die niet zijn veroordeeld. Zij hebben bij herhaling hun zorg uitgesproken over de toename van dergelijke maatregelen sinds begin dit jaar. Ook bij de volgende bilaterale mensenrechtenconsultaties zal Nederland dit opbrengen.
Is het waar dat de schrijvers die onder huisarrest zijn geplaatst, voornemens waren het programma dat Nederland in het kader van de boekenbeurs organiseert te bezoeken en dat hen deze mogelijkheid is ontnomen? Indien nee, wat zijn dan de feiten?
De persoon die meldde dat hij onder politietoezicht stond, heeft op zaterdag 3 september jl. de beurs bezocht en was ’s avonds aanwezig bij een bijeenkomst in «Café Amsterdam». Van de andere personen naar wie in het Volkskrantartikel van 2 september wordt verwezen is niet bekend of zij voornemens waren naar de «Beijing International Book Fair» te komen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk bij de Chinese autoriteiten te informeren naar de situatie van de schrijvers en te bepleiten dat zij in vrijheid worden gesteld en toegang krijgen tot het Nederlandse programma in Beijing? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en vraag 6. De Nederlandse regering stelt vrijheid beperkende maatregelen zonder vorm van proces of veroordeling voortdurend aan de orde in de mensenrechtenconsultaties, zowel in EU-verband als in bilateraal verband. Tijdens de «Beijing International Book Fair» heeft staatssecretaris Zijlstra aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van meningsuiting en de zorg uitgesproken over individuele gevallen van beperking.
Heeft de regering de boekenbeurs in Beijing als kans gezien om vrijheid van meningsuiting in China te bevorderen aangezien vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid prioriteiten zijn binnen het mensenrechtenbeleid van de Nederlandse regering? Zo ja, op welke wijze is dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor beantwoording van deze vraag naar de Kamervragen van het lid Kortenoeven over de censuurpolitiek van het regime van de Communistische Volksrepubliek China, DAO-307/11. Een aantal kritische schrijvers en publicisten is bij het evenement aanwezig geweest. Door de aangehaalde banden tussen de Nederlandse en Chinese boekenwereld zijn de kansen op dialoog tussen vakgenoten toegenomen.
Kunt u aangeven op welke ervaringen de staatssecretaris Zijlstra van OC&W doelde, en wat de gevolgen voor betreffende personen zijn geweest toen hij aangaf dat het noemen van namen en zaken van aanhoudingen van schrijvers en andere critici van het regime niet wordt gedaan omdat de ervaring is dat dit de situatie voor hen alleen maar verslechtert?3
Individuele gevallen worden in EU en bilaterale contacten alleen dan genoemd wanneer dit effectief is en het geen gevaar oplevert voor betrokkenen. De drie personen voor wie Amnesty International in aanloop naar de Boekenbeurs campagne voerde, zijn meermalen genoemd. In andere gevallen kan stille diplomatie beter werken.
In het contact met Chinese autoriteiten heeft staatssecretaris Zijlstra gezegd dat de zorgen ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting niet enkel van algemene aard zijn, maar ook individuele gevallen betreffen. De staatssecretaris heeft aangekondigd dat Nederland hierover nader van gedachten wil wisselen met China tijdens de volgende mensenrechtenconsultaties.
Bent u bereid deze vragen binnen 24 uur te beantwoorden aangezien de boekenbeurs binnen enkele dagen weer is afgelopen?
Zorgvuldig verzamelen van de feiten heeft meer tijd gevraagd, waardoor de 24-uurs beantwoording niet haalbaar bleek.
Islamitische zending bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Infrastructuur en Milieu |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitnodiging «Vier het Suikerfeest met JongBZK en JIM»?
Ja.
Deelt u de visie dat het beschikbaar stellen van overheidsruimte en -personeel tijdens diensttijd voor deze ideologische manifestatie niet alleen tekenend is voor de voortgaande islamisering van Nederland, maar dat het ook volstrekt onacceptabel is de belastingbetaler hiervoor op te laten draaien? Zo nee, waarom niet?
Uw visie deel ik niet. De suikerfeestviering is een initiatief van de jongerenverenigingen van de ministeries van BZK en I&M. De minister van BZK houdt zich niet bezig met de aard van hun activiteiten, zolang de grenzen van de wet niet worden overschreden. Een suikerfeestviering is geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
In hoeverre deelt u onze visie dat de meer dan verwerpelijke islamitische zending middels koranrecitaties en Ramadanexegese nooit door ministeries gefaciliteerd moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke kosten brengt deze door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Infrastructuur en Milieu georganiseerde islammanifestatie met zich mee?
De directe kosten van de suikerfeestviering zijn 600 euro. Deze worden gedragen door Jong BZK en JIM. De ministeries hebben indirecte kosten gemaakt door de medewerkers die aanwezig waren (circa 30) toestemming te geven de bijeenkomst (gedeeltelijk) onder werktijd bij te wonen.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen ten einde te voorkomen dat er in de toekomst nog sprake is van door ministeries gefaciliteerde islamitische zending?
Geen, zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
SP-financier Sauer die een substantieel aandelenpakket van NRC Handelsblad blijkt te hebben |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Uitgever van NRC Handelsblad boekt verlies in eerste jaar»?1
Ja, nadat u mij bij mijn overige werkzaamheden daarop wees.
Was u ervan op de hoogte dat SP-financier Derk Sauer maar liefst 9 procent van NRC Handelsblad in bezit blijkt te hebben?
Gelukkig niet. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap volgt de wederwaardigheden en faits divers rond de spreiding van aandelenbezit in het particuliere bedrijfsleven niet op de voet. Dat draagt bij aan een zo gering mogelijke bestuurlijke drukte, beperkte bureaucratische lasten en een optimale focus op de kerntaken van het departement.
Acht u de kans aanwezig dat NRC Handelsblad nog verder links georiënteerd raakt, bijvoorbeeld doordat NRC-journalisten in het gevlei willen komen bij hun radicaal-linkse eigenaar?
Ik ga er van uit, dat de mate van Lux in de Libertas toereikend is bij de redactie van deze krant om de vrees voor een dergelijk gedragspatroon niet overmatig te doen zijn. Mocht uw vrees echter bewaarheid worden dan kunnen abonnees hun mening hierover eventueel kenbaar maken door «te stemmen met de voeten».
Deelt u de mening dat u als minister dient toe te zien op een scheiding tussen eigendom en redactie bij dagbladen?
Nee. Ook dat draagt weer bij aan een zo gering mogelijke bestuurlijke drukte, beperkte bureaucratische lasten en een optimale focus op de kerntaken van het departement. Vanzelfsprekend acht ik scheiding van redactie en eigenaar van belang. Maar hier vindt regulering plaats via de Raad voor de Journalistiek.
Deelt u een gevoel van verlies dat het eens zo trotse conservatief-liberale avondblad is verworden tot een politiek-correct blad dat een lofzang brengt op de multiculturele samenleving, het EU-nationalisme, de «arabische lente», de strijd tegen Israel, de kunstsubsidies en dat, behoudens een enkele uitzondering, alleen maar extreem-linkse columnisten heeft?
Mijn gevoelsleven heeft weinig raakvlakken met «trotse conservatief-liberale tendenties», maar het primaire gevoel bij uw vraagstelling is er een van de blijde bewondering voor het werk van NRC-columnisten als Heldring en Hofland. Hun scherpzinnige geest en gepolijste schrijfstijl zijn al decennia een toonbeeld van Ausdauer, klasse en jeugdigheid. Een voorbeeld dus voor elke journalist, zelfs als deze parlementariër is geworden. Lofzangen bieden deze columns, die zich kenmerken door een kritische journalistieke benadering zelden, is mijn indruk.
De veroordeelde mensenrechtenverdediger Vidadi Isganderov en de arrestatie van mensenrechtenactivisten in Azerbeidzjan |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de recente veroordeling van de mensenrechtenverdediger Vidadi Isganderov en zes mensenrechtenactivisten door een Azerbeidjaanse rechtbank?1
Ja.
Heeft u concrete acties ondernomen tijdens het proces en na de veroordeling van deze zeven personen? Indien ja, welke acties? Indien nee, waarom heeft u geen actie ondernomen?
Ja. De dialoog met Azerbeidzjan over mensenrechten maakt onderdeel uit van het Oostelijke Partnerschap van de EU. Nederland is actief betrokken geweest bij twee EU-verklaringen over deze kwestie: een van de EU-delegatie in Azerbeidzjan in samenspraak met de EU-ambassades ter plaatse, en een in OVSE-kader (d.d. resp. 27 augustus en 1 september 2011). Hierin spreekt de EU zorgen uit over de situatie van deze en andere mensenrechtenverdedigers in Azerbeidzjan, en wordt Azerbeidzjan gewezen op zijn internationaalrechtelijke verplichtingen op mensenrechtengebied.
Bent u bereid om op zeer korte termijn de ondergane behandeling van Vidadi Isganderov en de wijze waarop bewijslast is verkregen, te bespreken met de Azerbeidjaanse autoriteiten? Bent u eveneens bereid de ondergane behandeling van de zes mensenrechtenactivisten en de wijze waarop bewijslast is verkregen, te bespreken met de Azerbeidjaanse autoriteiten?
De EU heeft de procesgang van de zeven personen nauwlettend gevolgd en zal dat blijven doen. Nederland blijft de situatie van deze en andere mensenrechtenverdedigers in bilaterale contacten aan de orde stellen.
Indien niet, hoe kunt u verklaren bij eerdere beantwoording van schriftelijke vragen2 dat de mensenrechtensituatie structureel wordt opgebracht in bilaterale contacten?
Niet van toepassing.
Uitgestelde behandelingen door hoge tandartskosten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Tandartsen te duur» over hoge tandartskosten en magere verzekeringen waardoor mensen steeds vaker de behandelingen voor kronen, bruggen en implantaten laten schieten?1
Ik vind dat de burger zelf primair verantwoordelijk is om zorg te dragen voor een gezond gebit en zelf afwegingen dient te maken over de bekostiging van tandheelkundige zorg. Hiervoor kan hij of zij zich ook aanvullend verzekeren. Uit gegevens van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) blijkt dat ruim 80% van de Nederlandse burgers gebruik maakt van een aanvullende verzekering.
Herkent u de signalen van zorgverzekeraars en de Vereniging van laboratoriumhoudende Tandtechnici (VLHT) dat behandelingen al gauw duizenden euro’s kosten en dat mensen daarom noodzakelijke behandelingen uitstellen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Bij de behandelkosten voor kronen, bruggen en implantaten dient onderscheid te worden gemaakt in de behandelkosten als zodanig en de techniek- en materiaalkosten voor het maken van kronen, bruggen en implantaten. De eerste kosten vallen onder het regime van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), de laatste vallen daar niet onder en zijn dus vrij onderhandelbaar. Behoudens het uitzonderlijke geval dat de tandarts zelf de kronen, bruggen en implantaten maakt. In de regel valt de hoogte van de tarieven voor techniek- en materiaalkosten dus niet onder mijn ministeriële bevoegdheid.
Is het waar dat mensen tandheelkundige behandelingen uitstellen vanwege hoge tarieven? Zo ja, voor welke groepen geldt dit?
Het is mij niet bekend in hoeverre mensen tandheelkundige behandelingen vanwege hoge tarieven uitstellen.
Wat zijn de gevolgen van het uitstellen van tandheelkundige behandelingen?
Het uitstellen van noodzakelijke tandheelkundige behandeling kan uiteindelijk in principe leiden tot pijnklachten of functieverlies van het mond-kauwstelsel.
Welke wetenschappelijke onderzoeken zijn bekend over de gevolgen van uitstel van deze behandelingen?
Het uitstellen van een noodzakelijke behandeling draagt niet bij tot een gezond gebit. Dit blijkt uit een veelheid aan literatuur die op het gebied van het ontstaan en behandelen van cariës wereldwijd beschikbaar is.
Wat is het belang van tijdige tandheelkundige behandeling en preventie van gebitsklachten en welke rol heeft de overheid hierin?
Voor de overheid zie ik in deze een taak weggelegd waar het gaat om pakketbeslissingen. Zo heb ik, ondanks de bezuinigingsdruk, ervoor gekozen om het uitgebreide jeugdpakket voor de mondzorg te behouden. Daarmee heeft elk kind en jeugdige tot achttien jaar kosteloos toegang tot een integraal pakket van preventieve en curatieve mondzorg en wordt een goede start voor een levenslang gezond gebit gewaarborgd.
Hebt u inzicht in de prijsverschillen tussen tandartspraktijken, die ontstaan door de kosten van de gebruikte implantaatmaterialen?
Nee, dat inzicht heb ik niet.
Wie bepaalt de tarieven voor bruggen, kronen, implantaten als deze niet door de zorgaanbieder zelf zijn vervaardigd? Gelden hiervoor dezelfde maximumtarieven als voor tandtechniek in eigen beheer? Zo nee, waarom niet? Hoe worden deze tarieven vastgesteld en hoe is de prijsontwikkeling de afgelopen tien jaar geweest?
De tarieven voor bruggen, kronen en implantaten die niet door de zorgaanbieder zelf zijn vervaardigd, worden door de tandtechnische industrie zelf bepaald en vallen niet onder wettelijke maximumtarieven van de Wmg. Ik beschik niet over prijslijsten en kan ook geen uitspraken doen over trends hierin.
Indien genoemde verrichtingen door de tandarts in eigen beheer worden uitgevoerd is de Wmg wel van toepassing en gelden dus ook maximumtarieven. Deze tarieven zijn niet noodzakelijkerwijze dezelfde als de tarieven op de vrije markt. Het gaat hier overigens om sporadische gevallen omdat nog niet een procent van de tandartsen zelf de techniek ter hand neemt.
Het stijgend aantal wanbetalers voor de zorgpremie |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat ruim 300 000 wanbetalers een gedwongen betalingsregeling met het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) hebben getroffen, omdat zij een betalingsachterstand van minstens zes maanden voor de nominale Zorgverzekeringswet (Zvw)-premie hebben?1
Het is niet juist dat het CVZ met ruim 300 000 wanbetalers een gedwongen betalingsregeling heeft getroffen. Het CVZ heft en int de bestuursrechtelijke premie zoveel mogelijk aan de bron (door rechtstreekse inhouding op het inkomen) of door het treffen van incassomaatregelen door het Centraal Justitieel Incassobureau. Betalingsregelingen worden in dit traject door het CVZ niet getroffen.
Klopt het dat het aantal wanbetalers in de eerste maanden van 2011 met 12% is gestegen? Aangezien de Verzekerdenmonitor 2011 meldde dat eind 2010 282 054 wanbetalers bij het CVZ aangemeld waren, hoeveel wanbetalers zijn er nu?
Volgens opgave van het CVZ waren er op 31 augustus 2011 307 312 mensen die in het bestuursrechtelijke premieregime zitten en aan bronheffing of incasso door het CVZ onderworpen zijn. Dit is ten opzichte van het aantal wanbetalers op 31 december 2010 een stijging van 10,8%.
Weet u wat de oorzaken zijn van de stijging van het aantal wanbetalers en welke (inkomens)groepen het betreft? Houden de wanbetalers, na de gedwongen inhouding met een ophoging van 30% op de uitkering of het salaris door het CVZ, voldoende financiële ruimte zodat ze niet door het sociale minimum zakken?
In oktober 2008 heeft mijn ambtsvoorganger een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke redenen waarom verzekerden de premies van zorgverzekeringen niet betalen. Onderzoeksbureau Credit Yard/Casting for Credit heeft dit uitgevoerd. Dit onderzoek is in april 2010 afgerond. Uit de onderzoeksrapportage blijkt dat het moeizaam is de specifieke doelgroep te selecteren, te vragen naar gedrag en gedragsmotieven in het kader van schuldproblematiek en daarop respons te krijgen. Hoewel het onderzoek enige indicatie van attitude, gedrag en gedragsmotieven opleverde, werd geconcludeerd dat – gezien de lage respons – de uitkomsten van het onderzoek niet representatief kunnen worden geacht.
Ik verwacht niet dat een vervolgonderzoek meer respons zal opleveren. Daarom komt vervolgonderzoek mij weinig zinvol voor.
Het CBS zal in november 2011 nadere gegevens verstrekken over de verdeling van het inkomen bij wanbetalers per 31 december 2010.
De inkomensverdeling (bruto-maandinkomen) per 31 december 2009 was als volgt:
Het behoud van het sociaal minimum is omgeven met beschermende maatregelen, zoals opgenomen in artikel 18 Zvw. Zo dient bij de absolute minima een herberekening plaats te vinden van de beslagvrije voet.
Is er ook een toename van het aantal wanbetalers met een betalingsachterstand van minder dan zes maanden, welke door de zorgverzekeraars niet bij het CVZ kunnen worden aangemeld om over te gaan tot gedwongen inhouding?
Hoe groot het aantal mensen is met een betalingsachterstand van minder dan zes maanden bij hun zorgverzekeraar of hoeveel mensen hun zorgverzekeraar vragen om een betalingsregeling is mij niet bekend.
Bent u het eens met het CVZ dat de schuldhulpverlening klaarblijkelijk niet afdoende werkt? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van oordeel dat de schuldhulpverlening niet afdoende werkt. Ook het CVZ heeft die opvatting niet. Wel ben ik van mening dat de preventieve maatregelen, gericht op het voorkomen van wanbetaling van de zorgverzekeringspremie, waaronder het aanbieden van schuldhulpverlening, verder geïntensiveerd kunnen worden. In het kader van het regeringsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de wanbetalersregeling beraad ik mij op intensivering van preventieve maatregelen in het voortraject om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijk premieregime terechtkomen. Ik streef er naar uw Kamer hierover in het najaar te informeren.
Is uw inschatting dat een kleinere pakketdekking, een hoger eigen risico van € 210, een hogere premie en minder zorgtoeslag per 2012 zullen leiden tot een stijging van het aantal wanbetalers, terwijl elke wanbetaler een verzekerde nu al € 27 per jaar kost?
Het kabinet is van mening dat het inkomensbeeld dat resulteert uit alle maatregelen die zullen worden gepresenteerd op Prinsjesdag acceptabel en evenwichtig is. Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt komt wanbetaling bij elke inkomensgroep voor. Het koopkrachtbeeld van 2012 is daarbij niet van een zodanige aard, dat dit een substantieel effect zal hebben op de mogelijkheden van mensen om hun zorgpremie te betalen. Er wordt dan ook geen stijging van het aantal wanbetalers verwacht als gevolg van de hierboven genoemde maatregelen.
Bent u bereid een overzichtsonderzoek te doen naar de stapelingseffecten van de zorgmaatregelen van dit kabinet, onder andere een kleinere pakketdekking, een hoger eigen risico van € 210, meer eigen bijdragen, hogere zorgpremies en minder zorgtoeslag, voor de inkomensposities van lage- en middeninkomens in 2012?
Een overzicht van de inkomenseffecten van de zorgmaatregelen van het kabinet voor 2012 zijn terug te vinden in de bijlage specifieke inkomenseffecten van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die met Prinsjesdag is uitgereikt.
Een omstreden wetsvoorstel van de Cambodjaanse regering waardoor het werk van niet- gouvernementele organisaties (NGO's) ondermijnd zal worden |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Cambodjaanse Raad van Ministers een wetsvoorstel wil aannemen waardoor het werk van NGO's ondermijnd zal worden?1
Ik vind dat zorgelijk.
Op welke manier ondersteunt Nederland NGO’s en andere organisaties die zich inzetten voor mensenrechten in Cambodja? Indien deze wet wordt geïmplementeerd, wat kunnen de mogelijke consequenties zijn voor het werk dat Nederland in Cambodja verricht?
Er is geen directe ondersteuning van NGO’s door de Nederlandse overheid. Wel wordt actief Unicef Cambodja ondersteund met een bedrag van € 1 545 238, waarmee geweld, uitbuiting en misbruik van kinderen in Cambodja wordt tegengegaan. Aangezien Unicef een VN organisatie is verwacht ik vooralsnog geen consequenties voor het werk van Unicef.
Deelt u de mening van vooraanstaande mensenrechtenorganisaties dat indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, alle Nederlandse bilaterale hulp met Cambodja stopgezet moet worden? Indien nee, waarom niet?
Bent u van plan om de Cambodjaanse autoriteiten te wijzen op het gegeven dat dit een omstreden wet is? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten, de Cambodjaanse autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van mensenrechten ? Indien nee, waarom niet?
Nederland heeft geen bilaterale hulprelatie met Cambodja.
De begeleiding aan BES-bursalen |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Is er geen onderzoek geweest naar de bereidheid van andere partijen, op de BES-eilanden, om de zorg voor de studenten op zich te nemen, omdat dit niet meer mogelijk was omdat de Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) in een laat stadium was afgehaakt?1
Zoals ik in mijn antwoorden op de eerdere vragen van het lid Ortega-Martijn over dit onderwerp (2011Z13910) heb aangegeven, was het mijn inzet om de begeleiding van de studenten van Saba en Sint Eustatius door de Stichting Sint Maarten Student Support Services (S4) voort te laten zetten en de begeleiding van de studenten van Bonaire door de Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC). Toen op 1 maart van dit jaar bleek dat de SSC de begeleiding van de studenten van Bonaire niet ter hand zou nemen, heb ik S4 gevraagd of zij ook de begeleiding van de studenten van Bonaire op zich wilde nemen, omdat hiermee tijdig kon worden verzekerd dat ook deze studenten adequate begeleiding kon worden geboden.
In hoeverre zal het Pakket van Eisen, dat vanaf volgend schooljaar gaat gelden voor partijen die de begeleiding van BES-bursalen ter hand willen nemen, afwijken van de eisen die voorheen werden gesteld aan de SSC & de St. Maarten Student Servies 4? Kunt u dit specificeren?
Ik bezie op dit moment hoe het Pakket van Eisen eruit moet zien. Op dit moment kan ik dus niet specificeren in hoeverre dit afwijkt van de eisen die voorheen aan SSC en S4 werden gesteld.
Draagt de Dienst Uitvoering Onderwijs ook de budgettaire verantwoordelijkheid voor de begeleiding van BES-bursalen in Nederland? Zo nee, welk orgaan draagt deze verantwoordelijkheid wel?
De Dienst Uitvoering Onderwijs maakt deel uit van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het is dus de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die de budgettaire verantwoordelijkheid draagt voor de begeleiding van de BES-bursalen.
Doelt u met een «adequaat uitvoeringsapparaat in Nederland» op een zogenaamd BES-loket ter vervanging van het inmiddels opgeheven Antillenhuis?
Nee. Met een «adequaat uitvoeringsapparaat in Nederland» heb ik willen aangeven dat de partij die de begeleiding van de studenten verricht een vestiging in Nederland moet hebben, om zodoende de studenten goed te kunnen bedienen.
Deelt u de analyse dat aanvullende inspanningen vereist zijn bij de begeleiding van BES-bursalen in Nederland om uitval tegen te gaan? Kunt u uiteenzetten of en hoe het huidige beleid er op gericht is om uitval onder de studenten afkomstig uit de BES-eilanden tegen te gaan? Zijn recente cijfers beschikbaar waaruit blijkt hoe het gesteld is met de uitval van deze studenten in vergelijking met de uitval van andere studenten in Nederland. Zo ja, kunt u deze bijvoegen?
Ik heb geen enkele aanleiding te twijfelen aan de zorg die S4 zal besteden aan de begeleiding van de BES-bursalen. Op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn alle universiteiten en hogescholen verplicht studenten studiebegeleiding te bieden. Daarbij is het de plicht van de instelling bijzondere zorg te besteden aan de begeleiding van studenten die behoren tot een etnische of culturele minderheid waarvan de deelname aan het hoger onderwijs in betekenende mate achterblijft bij de deelname van Nederlanders die niet behoren tot een dergelijke minderheid.
De mij ter beschikking staande cijfers hebben betrekking op de instroom van de jaren 2004 tot en met 2007. Daaruit blijkt dat van de hbo-studenten, afkomstig uit de (voormalige) Nederlandse Antillen en Aruba gemiddeld 26,5% na drie jaar het hbo had verlaten zonder getuigschrift tegenover 22% van alle studenten. Voor het wo is dat 17,25% tegenover 11%.
Het bericht dat er steeds meer mensen zijn die hun zorgpremie niet kunnen betalen |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er steeds meer mensen zijn die hun zorgpremie niet kunnen betalen?1
Ik heb kennis genomen van diverse berichten dat het aantal wanbetalers stijgt en dat er steeds meer mensen zijn die zorgverzekeraars verzoeken een betalingsregeling te treffen.
Kunt u aangeven om hoeveel mensen het gaat en wat de reden is?
Volgens opgave van het CVZ waren er op 31 augustus 2011 307 312 mensen die in het bestuursrechtelijke premieregime zitten en aan bronheffing of incasso door het CVZ onderworpen zijn.
Hoe groot het aantal mensen is met een betalingsachterstand van minder dan zes maanden bij hun zorgverzekeraar of hoeveel mensen hun zorgverzekeraar vragen om een betalingsregeling is mij niet bekend.
Is er ook een verband met een intensievere opsporing als gevolg van de wanbetalerswet en de wet onverzekerden? Zo ja, welk verband?
Het is mij niet bekend hoeveel mensen geen zorgverzekering hebben gesloten omdat zij van mening zijn dat ze de premie niet kunnen betalen. Er is geen rechtstreeks verband te leggen tussen het niet-verzekerd zijn en de mogelijkheid om de zorgpremie te betalen. Het is mogelijk dat voormalige onverzekerden die als gevolg van de Wet Opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering zijn opgespoord en een zorgverzekering hebben gesloten, problemen hebben om de premie voor die zorgverzekering te voldoen. Het is evenwel de opvatting van de regering dat de regelgeving in Nederland zodanig is dat in beginsel iedereen in staat zou moeten zijn de nominale premie voor zijn zorgverzekering te betalen. Het sociaal minimum is daarop afgestemd. Verzekerden met een laag inkomen kunnen in aanmerking komen voor zorgtoeslag.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn om achterstallige premiebetaling te voorkomen? Deelt u de mening dat de zorgverzekeraars hierbij een zinvolle schakel kunnen zijn?
De meest eenvoudige mogelijkheid om achterstallige premiebetaling te voorkomen is de premie aan de zorgverzekeraar op tijd te voldoen. Het verlenen van een automatische incasso aan de zorgverzekeraar kan daarbij behulpzaam zijn. In het geval er een achterstand is ontstaan zal de verzekeraar na twee maanden premieachterstand een betalingsregeling aanbieden om verder oplopen van de achterstand tegen te gaan.
Ik ben van mening dat zorgverzekeraars voor wat betreft het voorkomen van premieachterstand bij het betalen van de zorgpremie een zinvolle rol kunnen spelen. In het kader van het regeringsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de wanbetalersregeling beraad ik mij op intensivering van preventieve maatregelen in het voortraject om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijk premieregime terechtkomen. Ik streef er naar uw Kamer hierover in het najaar te informeren.