Het bericht dat de Turkse moslimextremist E. in Nederland asiel heeft aangevraagd |
|
Raymond Knops (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Turkse moslimextremist E. in Nederland Asiel heeft aangevraagd?1
Uw Kamer heeft vragen gesteld over een asielaanvraag die in Nederland is ingediend door een vermeende Turkse moslimextremist, gelieerd aan de Turkse Hezbollah. Met dit schrijven beantwoord ik, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, uw vragen voor zover dat hangende het onderzoek en binnen de beantwoordingstermijn voor Kamervragen, mogelijk is. Ik hecht eraan te benadrukken dat wij scherp letten op aanwijzingen dat een vreemdeling betrokken is geweest bij terroristische activiteiten opdat hem in voorkomende gevallen een verblijfsvergunning wordt onthouden. Daarbij beklemtoon ik ten zeerste dat Nederland geen vrijhaven is en wil zijn voor terroristen.
Hoewel iedereen het recht heeft om buiten zijn land van herkomst bescherming te vragen, biedt (inter)nationale wet- en regelgeving de mogelijkheid om aan diegenen die zich daadwerkelijk (mede)schuldig hebben gemaakt aan terroristische activiteiten, verblijf te ontzeggen. In dit verband verwijs ik u naar de beantwoording van vragen van uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel, nr. 999) waarin is toegelicht op welke wijze een asielstatus wordt onthouden aan personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of personen op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Binnen het beslisproces van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is altijd nadrukkelijk aandacht voor de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid. De IND beschikt over twee gespecialiseerde units die belast zijn met de behandeling van zaken waarin het vermoeden bestaat dat sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en met zaken waarin de nationale veiligheid mogelijk in het geding is.
Als er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling mogelijk (mede)verantwoordelijk is voor gedragingen als bedoeld in artikel 1F vindt een zogenoemde eerste beoordeling plaats, waarbij onderzocht wordt met welke gedragingen de vreemdeling in verband kan worden gebracht. Daarna volgt een uitgebreid gehoor door een gespecialiseerde medewerker. Het relaas van de vreemdeling wordt beoordeeld tegen de achtergrond van gedetailleerde landeninformatie. Zo nodig en indien daartoe de mogelijkheid bestaat, vindt ook onderzoek plaats door het ministerie van Buitenlandse Zaken naar de gedragingen van de vreemdeling in het land van herkomst.
Uw vraag hoeveel Hezbollah-activisten in de afgelopen jaren in Nederland om asiel hebben gevraagd kan ik op dit moment niet concreet beantwoorden. Hoewel deze informatie wel beschikbaar is in de betreffende individuele dossiers, wordt dit niet in de IND systemen geregistreerd op een wijze die het mogelijk maakt hierover op geautomatiseerde wijze te rapporteren. Het genereren van het gevraagde cijfer zou daarom een onevenredig tijdrovend handmatig dossieronderzoek vergen. Hierbij merk ik met nadruk op dat het plegen en/of ondersteunen van terroristische activiteiten in beginsel moet worden opgevat als een ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F onder b. Deelnemers aan en ondersteuners van terrorisme worden op deze grond uitgesloten van het Vluchtelingenverdrag. Hoewel sommige personen op wie artikel 1F van toepassing is niet kunnen worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een artikel 3 EVRM-beletsel, rust op alle personen op wie artikel 1F van toepassing is en wiens aanvraag is afgewezen de rechtsplicht om Nederland te verlaten.
Voorts kan ik u melden dat vooralsnog door Turkije, in de in uw vragen genoemde afzonderlijke zaak, geen verzoek om uitlevering is ingediend.
Klopt de berichtgeving dat deze man in Turkije is veroordeeld voor het plegen van gewelddadige aanslagen uit naam van de Turkse Hezbollah?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Turkije inmiddels om uitlevering van deze persoon gevraagd? Op welke manier zult u bevorderen, indien er inderdaad sprake is van een veroordeling van E., dat hij zo snel mogelijk naar Turkije terugkeert om daar zijn straf uit te zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel asielaanvragen jaarlijks vanuit Turkije in de EU en Nederland worden gedaan en hoeveel daarvan worden gehonoreerd?
Zie antwoord vraag 1.
De rechtspositie en veiligheid van christenen in Indonesië |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Indonesische burgemeester weert kerken»1, «Indonesia: Mayor decides churches can't be built on streets with «Islamic» names»2 en «Indonesian mayor seeks to ban church construction»3, waarin onder andere wordt vastgesteld dat de burgemeester van Bogor probeert kerken te weren uit straten met islamitische namen?
Ja.
Indien de berichten op waarheid berusten, hoe kwalificeert u die dan? Hoe beoordeelt u dan de positie en handelswijze van de Indonesische centrale overheid?
Deze berichtgeving baart zorgen. Zowel het Hooggerechtshof als de Ombudsman in Indonesië heeft geoordeeld dat de desbetreffende kerk in Bogor in het bezit is van de juiste vergunningen en dus heropend dient te worden. De burgemeester van Bogor weigert tot dusver hier zijn medewerking aan te verlenen. De centrale overheid is momenteel in gesprek met de betrokken partijen om tot een oplossing te komen.
Bent u bereid onmiddellijke actie van de Indonesische overheid te eisen om de vrije bouw van en de vrije toegang tot kerken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Nederland verwelkomt de gesprekken die momenteel in Indonesië gaande zijn. Nederland vraagt regelmatig en op verschillende niveaus bij de Indonesische autoriteiten aandacht voor godsdienstvrijheid en religieuze pluriformiteit, meest recent tijdens het bezoek van staatssecretaris Knapen aan Indonesië (zie Kamerbrief DAO-267/11). Ik heb de positie van religieuze minderheden onder de aandacht gebracht van de Indonesische autoriteiten en marge van de ASEM Foreign Ministers» Meeting op 6 en 7 juni 2011 en zal dit in de toekomst blijven doen.
Ook de EU stelt tijdens de mensenrechtendialoog tussen de EU en Indonesië (die voor het laatst plaatsvond op 29 juni 2010 en 9 maart 2011) het belang van het respecteren van godsdienstvrijheid en het voeren van interreligieuze dialoog ter bevordering van begrip en verdraagzaamheid aan de orde.
Bent u bereid, ook gezien het islamitische geweld tegen christenen in Indonesië4, bilateraal en in internationale fora druk uit te oefenen om de rechtspositie en de bescherming van christenen in Indonesië te laten verbeteren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Kamerdebat over een eventuele goedkeuring van de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten en de Republiek Indonesië?5
Ja.
De benadeling van mensen die een particuliere studie hebben gevolgd |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris straft particuliere student»?
Ja.
Wat is uw opvatting over de door het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) beschreven weeffout in de plannen voor verhoging van het collegegeld voor bepaalde groepen studenten?
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bepaald dat een student één graad bachelor en één graad master tegen het wettelijk collegegeld kan behalen; indien uit het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (CRIHO) blijkt dat een graad bachelor is verleend, is bij het volgen van een tweede bacheloropleiding het instellingscollegegeld verschuldigd. Hetzelfde geldt bij het volgen van een masteropleiding. De graadverlening aan een student die bij het particulier onderwijs of in het buitenland een bachelor-opleiding met succes heeft afgerond, wordt niet in het CRIHO geregistreerd. Een student die bij het particulier onderwijs een bachelorgraad is verleend, kan dus alsnog tegen wettelijk collegegeld een (tweede) bacheloropleiding volgen. Een student die bij een buitenlandse instelling een mastergraad heeft behaald, kan eveneens alsnog tegen wettelijk collegegeld een (tweede) masteropleiding volgen. De suggestie in het persbericht dat een student die in het particuliere onderwijs een graad heeft behaald, niet tegen wettelijk collegegeld een gelijke graad kan behalen en gestraft wordt voor zijn eerdere keuze, is daarmee onjuist.
Bij de uitwerking van het principe dat een student één bachelorgraad en één mastergraad tegen wettelijk collegegeld kan behalen, diende ook te worden geregeld welk collegegeld is verschuldigd door een student die een weten-schappelijke opleiding heeft afgerond die werd aangeboden vóór de invoering van de bachelor-master-structuur, een zogenoemde ongedeelde opleiding. De ongedeelde opleiding bestond in de huidige terminologie uit een bacheloropleiding gevolgd door een masteropleiding. Om recht te doen aan deze situatie, is met de Wet verhoging collegegeld langstudeerders geregeld dat een student die een ongedeelde opleiding heeft afgerond een graad master én bachelor is verleend.
Dit heeft echter tot het onbedoelde effect geleid, dat dit ook geldt voor studenten die in Nederland een bekostigde masteropleiding hebben afgerond, maar hieraan voorafgaand een particuliere bacheloropleiding of een bacheloropleiding in het buitenland hebben gevolgd. Deze studenten kunnen – anders dan gelet op het aangehaalde principe te verwachten zou zijn – niet alsnog een bacheloropleiding tegen wettelijk collegegeld volgen. Ook op deze situatie wijst de ISO in het persbericht. Ik zal dit corrigeren en bevorderen dat de regelgeving op zodanige wijze wordt aangepast dat studenten die volgens het CRIHO een bekostigde masteropleiding hebben gevolgd en deze met succes hebben afgerond, en nog geen graad bij een bekostigde bacheloropleiding hebben behaald, per 1 september 2011 ofwel met terugwerkende kracht alsnog bij een bekostigde universiteit of hogeschool een bacheloropleiding tegen wettelijk collegegeld kunnen volgen. Ik zal tevens bevorderen dat de regelgeving zo wordt aangepast dat de instellingen vanwege de inschrijving en graadverlening van deze studenten een rijksbijdrage ontvangen.
Deelt u de mening dat mensen die tot dusver geen gesubsidieerd collegegeldtarief betaalden, of alleen een publiek gefinancierde masteropleiding volgden, niet aangeslagen mogen worden voor het instellingscollegegeld als zij na de particuliere opleiding een publiek gefinancierde (bachelor-)opleiding gaan volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke termijn kan de Kamer een correctie van deze «straf» voor (voormalige) particuliere studenten tegemoet zien?
Zie het antwoord op vraag 2.
Duurder reizen met korting |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reizen met korting op OV-kaart vaak duurder»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat bus- en treinreizigers die met korting op hun OV-chipkaart reizen, geregeld niet goedkoper uit zijn dan reizigers die met hun OV-kaart geen korting krijgen?
Met de OV-chipkaart kunnen reizigers op saldo reizen of met een kortingsproduct.
Decentrale overheden hebben in het Landelijk Tarievenkader afspraken gemaakt over het reizen met de OV-chipkaart. Daarin is onder meer afgesproken dat voor het reizen geldt dat de reiziger, als binnen 35 minuten na uitchecken wordt overgestapt, niet opnieuw het basistarief hoeft te betalen.
Daarnaast zijn er kortingsproducten beschikbaar die binnen één of meer regio’s geldig zijn en is er een landelijk kortingsproduct. De vervoerders geven aan dat wanneer bijvoorbeeld wordt overgestapt van reizen op saldo naar reizen op een kortingsproduct v.v. of overstappen tussen kortingsproducten van verschillende vervoerders, het kan voorkomen dat opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht.
Een aantal regio’s heeft afspraken gemaakt over het herkennen en accepteren van elkaars kortingsproducten waardoor er niet opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht.
Ik ben van mening dat de reiziger centraal moet staan in de afwegingen die partijen maken voor het reizen met de OV-chipkaart. Vanzelfsprekend is dit een complex geheel, aangezien verschillende kortingsproducten gelden van verschillende vervoerders en in verschillende regio’s. Deze mogelijkheid tot differentiatie is ook ooit zo bedoeld bij de decentralisatie van het openbaar vervoer. Desalniettemin is het vanuit het belang voor de reiziger belangrijk dat hier meer samenhang in zit en dat door de betreffende decentrale overheden en vervoerders hierover nadere afspraken worden gemaakt.
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat ze de vervoerders zullen vragen te onderzoeken of aanpassing van het chipkaartsysteem mogelijk is en tegen welke kosten.
Bent u van oordeel dat de achterliggende oorzaak de slechte samenwerking tussen de vervoersregio’s is? Zo nee, wat is volgens u dan de reden?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven, was het bij de decentralisatie ook de bedoeling dat er verschillende kortingsproducten in verschillende regio’s zouden kunnen worden geboden, maar dat de decentrale overheden en vervoerders vanuit het belang van de reiziger wel nadere afspraken kunnen maken over de geldigheid van regionale kortingen.
Bent u bereid om bij de implementatie van de aanbevelingen van de commissie Meijdam2 de problemen en onduidelijkheid bij het reizen met korting ook op te lossen? Op welke termijn denkt u dat de problemen zijn opgelost?
Als de heer Meijdam als kwartiermaker aan de slag gaat om de aanbevelingen uit het rapport van de naar hem genoemde commissie uit te werken, zal een van de onderdelen een permanente structuur voor een krachtige coördinatie en effectieve en efficiënte besluitvorming op die terreinen van de OV-chipkaart, die het niveau van individuele concessies overstijgen, betreffen. Deze structuur kan het tot stand komen van gezamenlijke afspraken, bijvoorbeeld ten aanzien van het herkennen en accepteren van kortingsproducten, bevorderen.
Bent u van mening dat de belangen van de vervoerders ondergeschikt moeten zijn aan het (financiële) gemak van de reizigers?
De belangen van de reizigers moeten centraal staan bij de afwegingen die partijen maken voor het reizen met de OV-chipkaart.
Acht u het nog steeds mogelijk dat de OV-chipkaart het nationale vervoerbewijs kan worden in het licht van het veelvoud van OV-aanbieders en het grote aantal concessiegebieden?
De OV-chipkaart is geen nationaal vervoerbewijs in de zin van de Wet personenvervoer 2000. De OV-chipkaart wordt door de decentrale overheden en vervoerders ingevoerd. Op basis van de afspraken die ik met de decentrale overheden heb gemaakt bij het go-besluit in juni 2006 zal de OV-chipkaart het vervoerbewijs zijn in het gehele regionale openbaar vervoer.
Het gasnetwerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de onderzoeksraad aangaande het wegnemen van risico’s in ons gasnetwerk?1
De heer Joustra vraagt aandacht voor de rapporten van de Onderzoeksraad. Ik ben het echter niet eens met zijn stelling dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de Onderzoeksraad. Naar aanleiding van het rapport «Grijs gietijzeren gasleidingen, Een onderzoek naar aanleiding van de gasexplosie Haarlemmer Houttuinen Amsterdam, 9 maart 2008» van 28 april 2009 en de daarbij behorende aanbevelingen van 6 juli 2009 zijn de volgende acties ondernomen:
Waar in Nederland is het risico op ongelukken het grootst? Hoeveel mensen wonen in een gevarenzone? Hoe groot is de kans dat er een gasexplosie ontstaat vanwege de verouderde gietijzeren leidingen?
Voor grijs gietijzeren leidingen is er ten opzichte van andere materialen een additioneel risico indien die leidingen in niet-geconsolideerde grond liggen en die grond wordt geroerd ten gevolge van transport van zwaar verkeer of door de bouw of bemaling van diepe bouwputten. Doordat de grond op veel plaatsen wordt geroerd, is het aantal breuken per km grijs gietijzerleiding ruim vijf maal hoger dan in niet-brosse transportleidingen. Vandaar ook de noodzaak tot sanering.
Spreekt wat u betreft uit de snelheid van handelen door netbeheerders voldoende gevoel voor urgentie om de risico’s van de verouderde gietijzeren gasnetwerken weg te nemen? Zo nee, hoe gaat u dat gevoel van urgentie vergroten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten mede in het licht van de snelheid waarmee de verouderde netwerken in Frankrijk en Engeland zijn vervangen?
De realisatie van de plannen voor de vervanging van grijs gietijzer zijn voldoende ambitieus, gegeven de omstandigheden waarin door gasnetbeheerders eerst op de meest risicovolle plaatsen wordt gewerkt aan de sanering van het grijs gietijzer. Daarover zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders en SodM ziet toe dat deze afspraken worden nagekomen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de gemaakte afspraken te herzien.
De Nederlandse situatie is niet één op één te vergelijken met Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook in Groot-Brittannië is een eerste periode van vijf jaar voor het opheffen van de meest risicovolle locaties voorzien en een periode van 30 jaar voor het opheffen van de overige risicovolle locaties.2
Hebben alle netbeheerders inmiddels een risico-inventarisatie afgerond? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen inventarisatie en waarom niet?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben hun risico-inventarisatie afgerond.
Hebben alle netbeheerders een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren gasleidingen op basis van die risico-inventarisatie? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen plan van aanpak en waarom niet? Zo ja, kunt u per netbeheerder aangeven op welk moment in de tijd zij alle gietijzeren gasleidingen hebben vervangen?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren leidingen op basis van hun risico-inventarisatie.
Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010. Na 30 jaar, in 2 041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Hoeveel van de geïnventariseerde knelpunten in het hoofdgasnetwerk zijn inmiddels door de gasunie opgelost? Hoeveel knelpunten moeten nog worden weggenomen?
Het Telegraaf-artikel geeft aanleiding tot misverstanden. Bij het artikel werd een kaartje van het Gasunie hoofdtransportnet afgedrukt. Dit kaartje zet de lezer op het verkeerde been omdat het onderzoek van het OVV waaraan wordt gerefereerd alleen betrekking heeft op regionale gasnetwerken. Op het kaartje van Gasunie’s hoofdtransportnet dat werd afgebeeld komen geen leidingen voor van «grijs gietijzer», want er zijn helemaal geen grijs gietijzeren leidingen in het hoofdtransportnet.
Ligt de Gasunie daarmee nog op schema om tijdig te voldoen aan het wegnemen van de risico’s in het hoofdgasnetwerk? Zo nee, wat is de oorzaak van de vertraging?
Niet van toepassing, zie mijn reactie op vraag 6.
Het onderschatte aantal Q-koortspatiënten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veel meer Q-koorts dan tot nu toe gedacht»?
Ja.
Klopt het dat het besmettingsrisico van Q-koorts in de onderzochte woongebieden meer dan 11x zo hoog bleek dan eerder verondersteld? Zo nee, wat was dan het nu gebleken risicopercentage en het eerder aangenomen risicopercentage?
Voor veel infectieziekten, ook voor Q-koorts, geldt dat slechts een deel van de mensen die in contact komen met de ziekteverwekkers en besmet raken ook daadwerkelijk ziek wordt. Van de mensen die wel klachten krijgen, zullen velen niet naar de huisarts gaan. Q-koorts wordt alleen gemeld als mensen met klachten de huisarts bezoeken en de huisarts de diagnose laat bevestigen door laboratorium onderzoek. Er is voor infectieziekten dus altijd een groot verschil tussen het aantal besmettingen, het aantal zieken en het uiteindelijk aantal meldingen.
Klopt het dat tegenover de 4 000 bekende gevallen van Q-koortsbesmetting, volgens onderzoek 36 000 nog niet eerder bekende besmettingen staan?
De ongeveer 4 000 bekende gevallen zijn gebaseerd op meldingen. Het aantal van 36 000 is een schatting van het aantal besmettingen door middel van bloedonderzoek. Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2, wordt dit verschil bij veel infectieziekten gezien. In de schatting op basis van bloedonderzoek zijn ook mensen opgenomen die wel besmet waren maar geen verschijnselen hadden, maar ook de mensen die wel verschijnselen hadden maar daarmee niet naar de dokter zijn gegaan.
Kunt u aangeven hoeveel mensen in 2009, 2010 en 2011 zijn overleden aan de gevolgen van Q-koortsbesmetting en hoeveel mensen chronisch ziek geworden zijn volgens de tot nu toe bekende cijfers?
Bij het RIVM zijn voor 2009 zeven, voor 2010 elf en voor 2011 één sterfgeval met Q-koorts bekend.
Chronische Q-koorts is in tegenstelling tot acute Q-koorts niet meldingsplichtig zoals ik ook heb gemeld in eerdere antwoorden op kamervragen van het lid Thieme over chronische Q-koorts (vergaderjaar 2010–2011, nr. 1926). Het RIVM schat dat op dit moment bij ongeveer 200 patiënten chronische Q-koorts is vastgesteld. Deze inschatting is gebaseerd op contacten met de diverse ziekenhuizen waar patiënten met chronische Q-koorts worden behandeld.
Is het waar dat nu het aantal besmettingsgevallen substantieel hoger blijkt te liggen, ook het aantal sterfgevallen en chronisch zieken drastisch zou moeten worden bijgesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze is zo’n bijstelling te realiseren en bent u bereid daar ruchtbaarheid aan te geven?
Het aantal besmettingsgevallen is hoger dan het aantal gemelde gevallen, maar niet hoger dan verwacht.
Een deel van de besmettingen die ongemerkt verlopen of die gepaard gaan met slechts milde klachten kan in een latere fase toch tot chronische Q-koorts leiden. Het is onbekend bij welk percentage dat aan de orde is.
Wel is bekend dat chronische vermoeidheid na Q-koorts sterk samenhangt met de ernst van de klachten tijdens de acute fase.
Deelt u de mening dat nu het besmettingsrisico met Q-koorts zoveel hoger blijkt dan gedacht, er een heroverweging zou moeten plaatsvinden ten aanzien van het toestaan van het houden van schapen en geiten in de nabijheid van bewoonde gebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De belangrijkste maatregel in de bestrijding van de Q-koorts voor de lange termijn is de vaccinatie van professioneel gehouden melkgeiten en -schapen, en geiten en schapen op publieksboerderijen. Het uitblijven van een piek in humane besmettingen tijdens de afgelopen lammerperiode bevestigt de effectiviteit van deze strategie.
Bent u bereid een ruim dekkende beroepsaansprakelijksverzekering ten aanzien van Q-koortsbesmettingen verplicht te stellen voor houders van schapen en geiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De staatssecretaris van EL&I is niet voornemens een dergelijke verzekering verplicht te stellen. Het al dan niet afsluiten van een verzekering die mogelijke schadeclaims kan dekken is een verantwoordelijkheid van de individuele ondernemer.
Bent u bereid soortgelijke waarschuwingen voor de omgeving van geiten- en schapenhouderijen te doen uitgaan naar omwonenden en toeristen, als de Braziliaanse en Amerikaanse overheid hebben uitgegeven ten tijde van de Q-koortsuitbraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee. In eerdere antwoorden op kamervragen van het lid Thieme (TK 2010–2011, Aanhangsel 2121) heb ik al aangegeven die adviezen ongenuanceerd te vinden. Bovenal is door de vaccinatie van melkgeiten en -schapen de uitstoot van Q-koorts bacteriën, en daarmee het risico op besmetting drastisch gedaald.
Deelt u de mening dat meer adequaat optreden van de overheid het aantal sterfgevallen en gevallen van chronische ziekte had kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke beleidsaanpassing voor de toekomst vloeit hieruit voort?
De staatssecretaris van EL&I en ik hebben uitvoerig met uw Kamer gesproken over de lessen van de bestrijding van de Q-koortsepidemie en de noodzakelijke maatregelen voor de toekomst (TK 2010–2011, 28 286 nr. 445).
Hoge annuleringskosten bij online boeken van reizen |
|
Martijn van Dam (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom de bedenktijd uit de wet Kopen op afstand en de Europese e-commercerichtlijnen niet geldt voor het boeken van reizen? Geldt dat voor alle diensten die op reizen betrekking hebben zoals het boeken van een pakketreis (vlucht, lokaal vervoer en hotel), het boeken van separate vliegtickets, het reserveren van een hotel, huisje of camping, enzovoorts?
De Nederlandse regels over koop op afstand, waaronder ook telefonische
verkoop en verkoop via een webwinkel vallen, zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (titel 1, afdeling 9A, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, inzake overeenkomsten op afstand) en vinden voor een groot deel hun oorsprong in de richtlijn koop op afstand.1 Deze richtlijn zorgt ervoor dat overal in Europa hetzelfde minimum aan consumentenbescherming geldt en kent onder meer het recht toe aan de consument om binnen een bepaalde periode de overeenkomst te ontbinden (het herroepingsrecht). De regeling over pakketreizen kent geen herroepingsrecht (titel 7A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gebaseerd op de richtlijn pakketreizen).
Bepaalde overeenkomsten zijn van het herroepingsrecht van de richtlijn koop op afstand uitgesloten. Het gaat hier onder meer om diensten met betrekking tot logies, vervoer, het restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding die tijdens een bepaalde periode of op een bepaald moment verricht moeten worden (artikel 3 van de richtlijn en artikel 7:46i BW). Voor dit soort diensten geldt geen herroepingsrecht omdat er bijna altijd sprake is van een unieke reservering voor de consument, meestal bij een derde partij zoals de vervoerder. Bij een boeking van deze diensten door de consument wordt deze in de meeste gevallen meteen bij de diverse toeleveranciers vastgelegd. Deze toeleveranciers hanteren hun eigen leverings- en annuleringsvoorwaarden richting de aanbieder. De aanbieder van de dienst zal bij annulering daarom zelf vaak aanzienlijke kosten moeten maken bij geboekte vliegtickets of vakanties. Meer in het algemeen zijn prijzen van vakantiediensten sterk tijdgebonden. Als de consument toch kan herroepen, zal dit extra kosten met zich meebrengen omdat de reservering mogelijk komt te vervallen en plekken niet meer voor hetzelfde bedrag kunnen worden verkocht. Ook bij de totstandkoming van de nieuwe richtlijn consumentenrechten is om deze redenen het herroepingsrecht uitgesloten voor de genoemde diensten.
Vindt u het vandaag de dag, nu inmiddels een meerderheid van de consumenten zijn vakantie «op afstand» (via internet of telefonisch koopt), nog steeds terecht dat consumenten geen wettelijke bedenktijd hebben wanneer zij een vakantie of een reis boeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is een boeking van een reis via internet eigenlijk juridisch bindend? Is de consument juridisch gebonden bij het opgeven van zijn persoonsgegevens of pas wanneer hij een betalingshandeling verricht (bijvoorbeeld door creditcardgegevens op te geven)?
Het enkel invullen van de persoonsgegevens leidt niet tot een juridisch bindende overeenkomst. Het sluiten van een overeenkomst is gebaseerd op aanbod en aanvaarding (6:217 BW). Voor via internet gesloten overeenkomsten gelden op grond van de artikelen 6:227a-6:227c BW aanvullende eisen. De consument is gebonden aan de overeenkomst nadat hij de door hem gewenste reis heeft geselecteerd en akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden. Hij kan de overeenkomst ontbinden tot het moment dat de aanbieder de boeking van de reis heeft bevestigd. De dienstverlener is bij de boeking verplicht om de consument goede informatie te verstrekken over het boekingsproces en hoe de overeenkomst tot stand zal komen (6:227b lid 1 BW). Laat de dienstverlener dit na, dan kan de consument de overeenkomst vernietigen, zodat hij hieraan niet langer is gebonden (6:227b lid 4 BW).
Zijn ook bij u voorbeelden bekend van mensen die bij het ontvangen van de boeking een fout ontdekten, bijvoorbeeld in de naam die ze hadden opgegeven voor het vliegticket of de datum waarop de reis moet plaatsvinden, maar die ondanks dat ze dat direct aangaven voor de wijziging of annulering toch een aanzienlijk deel van de reissom moesten betalen? Zijn mensen juridisch verplicht in zo'n geval te betalen? Of geldt het algemene rechtsbeginsel van redelijkheid en billijkheid en kunnen mensen met een beroep daarop voorkomen dat ze verplicht worden grote bedragen te betalen voor een wijziging of voor een vakantie die ze niet genoten hebben?
Bij het sluiten van iedere overeenkomst geldt dat zowel de verkoper als de consument rechten en plichten hebben. Ook ben ik van mening dat van consumenten een eigen verantwoordelijkheid mag worden verwacht bij het aangaan van overeenkomsten. Het maakt daarbij geen verschil of deze overeenkomst online of in een winkel wordt gesloten.
Ter voorkoming van fouten wordt de consument bij het boeken via een webwinkel verschillende malen gevraagd om zijn gegevens te controleren. Voordat de betaling plaatsvindt, krijgt de consument nogmaals de vraag of alle gegevens kloppen. Gaat het om een vooraf samengestelde reis, dan mag de aanbieder van een dienst bepaalde kosten rekenen voor door de consument gevraagde wijzigingen of annulering met een maximum van de reissom (7:503 BW). De consument moet hier wel van in kennis worden gesteld en moet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik vind dat de kosten in redelijke verhouding moeten staan met de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De algemene voorwaarden die de ANVR hanteert en die in overleg met de consumentenbond tot stand zijn gekomen, hebben een bepaling waardoor de consument tegen betaling van € 27 om wijzigingen van de reisovereenkomst kan verzoeken. Tot 28 dagen voor vertrek worden deze wijzigingen voor zover mogelijk aangebracht.2 Annulering is volgens de voorwaarden mogelijk tegen inhouding van een deel van de reissom, afhankelijk van het tijdstip waarop de consument annuleert.3
Daarnaast voorzien ook de algemene voorwaarden van Thuiswinkel.org in een herstelmogelijkheid. Leden worden hierop gecontroleerd en gecertificeerd. Deze herstelmogelijkheid is de manier waarop de consument, voor het sluiten van de overeenkomst, de door hem in het kader van de overeenkomst verstrekte gegevens kan controleren en indien gewenst herstellen.
Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan slagen indien de kosten voor het wijzigen van de overeenkomst disproportioneel zijn. De consument kan dan naar de rechter of een geschillencommissie gaan, die op grond van de omstandigheden van het geval een oordeel velt. Gelet op de bestaande praktijk in de reisbranche en de mogelijkheden voor de consument om tegen excessen op te treden, zie ik geen aanleiding om de regels aan te passen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en onredelijk is als mensen tientallen procenten van de reissom moeten betalen wanneer ze zeer korte tijd na een boeking een foutje ontdekken en dat willen corrigeren? Zo ja, bent u bereid (indien nodig) regelgeving aan te passen zodat mensen altijd in de gelegenheid worden gesteld een vergissing te kunnen corrigeren mits dat binnen korte tijd na boeking gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er onoverkomelijke bezwaren te bedenken tegen de introductie van een bedenktijd voor het «kopen op afstand» van een vakantie, in elk geval wanneer datum waarop geboekt wordt ruim voor de datum ligt waarop de reis gemaakt wordt? Zo ja, welke?
In de eerste plaats verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 2. Daarnaast hebben de Consumentenbond, de ANVR en Thuiswinkel.org terugkerend overleg over de algemene voorwaarden en de rechten van de consument. Er is tussen deze organisaties overeenstemming over het feit dat er geen herroepingsrecht geldt in deze sector. Daaraan voeg ik toe dat ik medio 2012 een richtlijnvoorstel verwacht van de Europese Commissie die de richtlijn Pakketreizen zal vervangen (Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten4). Bij het bepalen van de Nederlandse inzet zal ik in overleg met belangenorganisaties bezien of er aanleiding is de richtlijn op dit punt te herzien.
Bent u voorstander van het invoeren van het recht op bedenktijd voor het boeken van reizen of vakanties via internet, eventueel beperkt tot die gevallen waarijn ruim vantevoren wordt geboekt?
Zie antwoord vraag 6.
De Israëlische antiboycotwet |
|
Wassila Hachchi (D66), Harry van Bommel , Frans Timmermans (PvdA), Alexander Pechtold (D66), Mariko Peters (GL) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is, los van de procedures en democratische instituties in Israël, uw oordeel over wetten die personen of organisaties, die oproepen tot een boycot van bepaalde staten, aansprakelijk kunnen laten stellen door de slachtoffers van een dergelijke boycot?
Genoemde wet staat mogelijk op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting. Op verzoek van een aantal Israëlische organisaties buigt het Israëlische Hooggerechtshof zich momenteel over de wet. Ik loop niet op het oordeel van het Hof vooruit.
Vindt u het Israëlische voorstel voor een antiboycotwet van 11 juli jongstleden in strijd met de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u, los van de specifieke context van het Midden-Oosten vredesproces, pleidooien voor boycotten in generieke zin in een democratische samenleving een legitiem en geweldloos middel tot verzet en een uiting van de vrijheid van meningsuiting? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het territoriale bereik van het wetsvoorstel niet alleen de staat Israël binnen zijn internationaal erkende grenzen omvat, maar ook de bezette Palestijnse gebieden, alsmede de bezette Golan-hoogvlakte? Kunt u dit toelichten?
De wetstekst (artikel 1, definitie) spreekt over de staat Israël, zijn instituties en gebieden onder zijn controle.
Klopt het dat volgens het wetsvoorstel eenieder die oproept tot een boycot tegen de staat Israël of «gebieden onder controle van de staat Israël» een onrechtmatige daad (civil wrong) begaat? Klopt het dat de commissie «Constitution, Law and Justice» van het Israëlische parlement overweegt om een boycot niet alleen als onrechtmatige daad, maar zelfs als strafbaar feit aan te merken?
Het oproepen tot een boycot wordt door de wet gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. Het is mij niet bekend wat overwegingen tot mogelijke vervolgstappen van het Israëlische parlement zijn.
Klopt het dat een rechter volgens het wetsvoorstel een persoon die in strijd met de betreffende wet zou handelen tot een schadevergoeding kan veroordelen, zonder dat vooraf een bewijs van schade geleverd hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet autoriseert de rechter om degene die oproept tot boycot een schadevergoeding op te leggen. Bij bepaling van de omvang van de schade kijkt de rechter onder andere naar de omstandigheden, de ernst en de reikwijdte van de oproep.
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de initiatiefnemer van de wet, het Knesset-lid Elkin, en andere parlementariërs de wet in de eerste plaats hebben voorgedragen om de nederzettingen, die Israël in strijd met het internationaal recht in de bezette Palestijnse en Syrische gebieden heeft gebouwd tegen boycotacties te beschermen? Kunt u hierop ingaan?
De heer Elkin heeft gezegd dat hij met dit voorstel is gekomen om Israël en Israëliërs te beschermen. Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht.
Klopt het dat in het wetsvoorstel niet duidelijk is gedefinieerd wat onder een «boycot» wordt verstaan en daardoor een breed scala aan gedragingen en handelingen door de wet getroffen zou kunnen worden, zoals het publiceren van kritische rapporten over het Israëlische nederzettingenbeleid of het weigeren van medewerking aan culturele activiteiten in nederzettingen?
De wet bevat een definitie van een boycot in artikel 1. Het is in de eerste plaats aan de Israëlische rechter om deze definitie te toetsen aan individuele gevallen die aan hem worden voorgelegd.
Deelt u de mening van meer dan 50 Israëlische maatschappelijke organisaties dat (het oproepen tot) een boycot een civiel, niet-gewelddadig en legitiem middel is om sociale en politieke verandering na te streven?1 Deelt u de mening dat de voorgestelde wet ertoe leidt dat critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen worden belemmerd in het uitdragen van hun opvattingen en dat een open publiek debat wordt geblokkeerd?
De regering wijst het oproepen tot boycot door burgers niet principieel af. In het onderliggende geval is de Nederlandse regering geen voorstander van activiteiten zoals het oproepen tot boycots, het terugtrekken van investeringen en het afroepen van sancties tegen Israël, omdat deze afbreuk doen aan de hoofddoelstelling om vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen direct te hervatten.
Israël kent democratische instituties die burgers ruimte bieden voor debat. De open en levendige discussie over deze wet is daarvan een voorbeeld.
Welke invloed heeft de voorgestelde wet op de vrijheid van meningsuiting en het recht om te protesteren van critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Een tekort aan verpleeghuisartsen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tekort aan verpleeghuisartsen»?
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent het aantal opleidingsplekken, het aantal studenten en het tekort aan verpleeghuisartsen bevestigen?
Onderstaande tabel geeft de mij bekende cijfers weer. De eerste rij geeft de maximumaantallen instroomplaatsen weer, die de minister van VWS per jaar beschikbaar heeft gesteld aan de hand van de ramingen van het Capaciteitsorgaan. De overige rijen zijn ontleend aan het register van de Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie (HVRC). De peildatum is 31 december van het jaar.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Beschikbare opleidingsplaatsen voor instroom
96
1921
112
112
102
109
Gerealiseerde instroom
88
82
88
77
nnb
Aantal specialisten in opleiding
173
166
187
218
nnb
Geregistreerde specialisten
1 392
1 448
1 474
1 434
nnb
Op verzoek van veldpartijen is voor 2008 het aantal beschikbare instroomplaatsen eenmalig verdubbeld ter compensatie van het wegvallen van één jaarcohort opleidingsuitstroom door de verlenging van de opleidingsduur van 2 naar 3 jaar vanaf 1 september 2007.
Naar het zich laat aanzien zal volgens SOON2 in 2011 de maximale instroom worden gerealiseerd. Dit stemt hoopvol, hoewel het natuurlijk de vraag is of hier sprake is van een structurele ontwikkeling.
Het totaalaantal vacatures specialist ouderengeneeskunde bedraagt 203 in het tweede kwartaal van 2011 volgens de Arbeidsmarktmonitor van Medisch Contact.
Kunt u ingaan op de oorzaken van het genoemde tekort? Is dit puur een kwestie van gebrek aan interesse bij studenten of zijn er andere zaken die hier ook een rol spelen?
VWS heeft de afgelopen jaren veldpartijen verzocht voor alle zorgopleidingen, waar structureel te weinig wordt opgeleid, plannen van aanpak te ontwikkelen aan de hand van analyses van onderliggende oorzaken. Uit recente gesprekken blijkt dat partijen hier inmiddels meer inzicht in hebben verkregen. Het specialisme ouderengeneeskunde heeft onder andere te maken met onbekendheid van het beroep en imagoproblemen. De ervaring die de medische studenten tijdens hun basisartsopleiding opdoen met een medisch beroep, bepaalt in hoge mate de bekendheid ervan. Daarom bepleiten SOON en Verenso, de beroepsorganisatie van specialisten ouderengeneeskunde, bij de medische faculteiten een verplicht coschap in de ouderengeneeskunde in het basiscurriculum.
De koepelorganisaties van de beroepsgroep en de opleidingsinstituten ondernemen reeds diverse acties om de bekendheid met en interesse voor het beroep te vergroten bijvoorbeeld door presentaties over het beroep te verzorgen op banenmarkten. Ook richten zij zich op oudere basisartsen en/of specialisten om de zij-instroom in de opleiding te bevorderen.
Zijn / worden er op dit moment initiatieven ontwikkeld die een oplossing kunnen bieden voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke en door wie?
Er zijn en worden door diverse partijen verschillende maatregelen genomen om de tekorten te verminderen.
De minister van VWS heeft in 2007 het opleidingsfonds mede ingevoerd om het opleiden van groepen zorgverleners, waar sprake is van (dreigende) tekorten, te stimuleren. De opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt vanaf 2008 via het opleidingsfonds uit begrotingsgelden gesubsidieerd. Voor deze opleiding zijn vanaf 2008 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Ons beleid is erop gericht de beschikbaar gestelde instroom volledig te realiseren.
Daar waar tekorten zijn, lossen instellingen die op via alternatieven zoals het efficiënter inzetten van specialisten ouderengeneeskunde, taakherschikking naar praktijkverpleegkundigen en inschakeling van basis- en huisartsen.
Huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde moeten in de zorg thuis en in verzorgingshuizen veel meer gaan samenwerken. Ook de KNMG vindt dat voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen noodzakelijk. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
VWS is op dit moment in gesprek met veldpartijen voor een brede aanpak om de (zij)instroom in de opleiding verder te bevorderen en ondersteunt initiatieven voor alternatieve oplossingen via taakherschikking.
Ziet u een rol voor de overheid om bij te dragen aan een oplossing voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
De opnamestop bij verpleeghuisorganisatie Plantein |
|
Renske Leijten |
|
Wat is u reactie op het bericht dat verpleeghuisorganisatie Plantein een tijdelijke opnamestop heeft moeten instellen door een tekort aan budget uit de AWBZ? Is hier naar uw oordeel sprake van een tekort in de financiering of heeft de instelling het geld niet goed beheerd?1
Ik ben op de hoogte van genoemd knelpunt in de financiering, dat inmiddels is opgelost. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd in antwoord op vragen van de Kamerleden Jacobi, Monasch en Wolbert (PvdA) over de getroffen maatregelen van een verpleeghuis te Sneek (uw kenmerk 2011Z15232).
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen gedwongen worden mensen te weigeren, doordat zij niet uitkomen met hun totaalbudget? Zo nee, vindt u het in het licht van deze ontwikkeling verstandig om uw beleid van vergroting van de risicodragendheid voort te zetten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik sta ervoor dat mensen de zorg krijgen die ze nodig hebben. Het wel of niet adequaat zijn van het budget speelt zich af op het niveau van zorgkantoorregio’s. Daarvoor heb ik de nodige kaders gesteld. Het zorgkantoor maakt in de regio afspraken met diverse zorginstellingen om in de zorgkantoorregio de zorg te kunnen leveren die cliënten nodig hebben. De instelling, die meer «zorgvraag» heeft dan «productieafspraken», dient zich te richten tot het zorgkantoor. Het spreekt daarbij voor zich dat alleen de afgesproken productie gehonoreerd kan worden. Er is geen sprake van een beleid van vergroten van risicodragendheid.
Deelt u de mening dat een opnamestop om verliezen te beperken ongunstig is voor patiënten die zorg nodig hebben? Zo nee, waarom voert u een beleid dat de behoefte van patiënten ondergeschikt maakt aan de financiële problematiek en afwegingen van een zorginstelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het noodzakelijk dat cliënten die zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. Daarvoor gelden bepaalde regels, zoals ik die in het antwoord op vraag 2 heb geschetst. De NZa heeft mij in mei geadviseerd te wachten met eventuele maatregelen tot haar advies van september. Eerst zullen zorgkantoren conform de gebruikelijke gang van zaken bezien of bij eventuele schaarste van het regiobudget eventuele ruimte van andere zorgkantoren ingezet kan worden. Ik zal me na het advies hierover van de NZa in september gaan beraden over oplossingen van eventuele regionale problemen, die niet op andere wijze zijn te voorkomen.
Deelt u de mening van de heer Lugies (Plantein) dat het probleem ligt bij de jaarlijkse verdeling van AWBZ-geld, waardoor zorginstellingen niet uitkomen met hun totaalbudget? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Nee, die mening deel ik niet. Zie daarvoor het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening van de heer Lugies dat het totaalbudget van zo’n 1 miljard euro voor de regio Friesland al jaren structureel te weinig is? Zo nee, met welke gegevens onderbouwt u dit? (2)
Deze vraag is in onderzoek. Ik hecht daarbij grote waarde aan een onafhankelijk en objectief oordeel. De NZa heeft mij gemeld dat het regiobudget Friesland inderdaad de laatste jaren gekneld heeft en dit jaar opnieuw knelt. De constatering dat sprake is van een knellend budget klopt derhalve. Hiervoor zijn tot op heden oplossingen gezocht door zorgkantoren onderling. Vraag is wat de oorzaak is. In dat licht heb ik onderzoek in gang gezet over een herverdeling van bestaande middelen over zorgkantoren. De NZa verdeelt al enkele jaren de groeimiddelen op basis van de geïndiceerde vraag over de zorgkantoorregio’s. In het voorjaar van 2012 zal worden bezien of een aangepast verdeelmodel kan worden toegepast. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de voorgenomen uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de verdeling van het AWBZ-geld, zodat opnamestops om financiële redenen in zorginstellingen voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb dit onderzoek reeds in gang gezet. Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 5.
Tegenvallende kaartverkoop door de btw-verhoging in de cultuursector |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder kaartverkoop door btw-verhoging»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de terugval in kaartverkoop, zoals in dit bericht vermeld?
Zoals bij de behandeling van het Belastingplan 2011 door mij is onderkend kan een prijsverhoging van toegangskaarten voor podiumkunsten tot een daling van de vraag leiden. Het kabinet heeft zich toen gebaseerd op het evaluatierapport van het verlaagde btw-tarief op cultuur.2 In dat rapport wordt voor de gehele sector podiumkunsten (gesubsidieerd en ongesubsidieerd) geconcludeerd dat de prijselasticiteit op korte termijn – 0,32 en op lange termijn – 0,37 bedraagt. De Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) schrijft de terugval in de kaartverkoop in zijn geheel toe aan de btw-verhoging. Naast de btw-verhoging zal echter ook de economische conjunctuur en de ontwikkeling van de koopkracht van invloed zijn op de kaartverkoop. Daarnaast blijkt uit gesprekken met culturele instellingen dat de trend van afnemende voorverkoop, en meer losse verkoop, zich doorzet. Aangezien de btw-verhoging nog maar kort geleden – namelijk 1 juli – heeft plaatsgevonden, is het te voorbarig om een gefundeerde uitspraak te doen over de effecten van de btw-verhoging op de omzet voor theaters en schouwburgen.
Deelt u de mening dat de cultuursector zich coöperatief opstelt door al rekening te houden met de belastingverhoging bij het samenstellen van de programma’s? Zo nee, waarom niet?
De cultuursector reageert op het gedrag van de theaterbezoeker. Dat is een hele professionele, verstandige en zakelijke aanpak.
Deelt u de mening dat de tegenvallende verkoopcijfers laten zien dat de btw-verhoging, ook voor de staatskas, geen productieve maatregel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel kost de btw-verhoging de staat indien de kaartverkoop op dit lage niveau blijft?
De geraamde btw-opbrengst is verwerkt in het budgettair beeld. Bij afwijkende realisaties als gevolg van de omzetontwikkeling bij de podiumkunsten is het voor de belastingopbrengst de vraag waar de lagere uitgaven aan podiumkunsten dan aan worden besteed.
Bent u bereid om de verhoging van het btw-tarief zo snel mogelijk terug te draaien, gezien de negatieve werking van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.
Zoals toegezegd tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011 in de Eerste Kamer, zullen de ontwikkelingen in de podiumkunstensector gemonitord worden. De maatregel is pas kort van kracht zodat thans hierin nog geen afdoende inzicht bestaat.
De exploitatie van buitensportaccommodaties door gemeenten en sportstichtingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sport en btw: de wedstrijd van de dag»?1 2
Ja.
Deelt u de constatering van de auteur dat de rechtspraak van de Hoge Raad3 met zich meebrengt dat de Belastingdienst het recht op aftrek van omzetbelasting van gemeenten en sportstichtingen slechts mag uitsluiten als sprake is van een symbolische vergoeding, waarbij niet noodzakelijk is dat de vergoeding kostendekkend moet zijn? Wat vindt u van de gevolgtrekking dat de Hoge Raad daarmee heeft uitgesloten dat de vergoeding van sportverenigingen gelijk moet zijn aan een vast percentage van de investeringen?
Nee, ik deel niet de opvatting dat de aftrek van omzetbelasting van gemeenten en sportstichtingen slechts mag worden uitgesloten als sprake is van een symbolische vergoeding. Afgezien van de gevallen waarin de vergoeding zodanig laag is dat voor de heffing van omzetbelasting niet meer kan worden uitgegaan van een prestatie in het economische verkeer, bestaan er ook situaties waarin een normale (c.q. meer dan symbolische) vergoeding wordt berekend maar desalniettemin aftrek moet worden geweigerd. Dit soort gevallen doen zich voor als sprake is van omzetbelastingconstructies die vallen binnen de termen van het leerstuk misbruik van recht. Hiervan is sprake als is voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste moeten de betrokken handelingen ertoe leiden dat in strijd met het doel van de btw een belastingvoordeel wordt toegekend. Ten tweede moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat belastingvoordeel te verkrijgen. Bij de beantwoording van de Kamervragen van 20 april 2011, heb ik in de beantwoording aangegeven dat het bij de hier bedoelde misbruiksituaties bijvoorbeeld gaat om de sale- en leasebackstructuur. Het kan dan gaan om een geval waarin een sportvereniging (bijv. een tennisvereniging) zelf eigenaar is van sportvelden en bijbehorende voorzieningen en de tennisvelden en/of de kleedruimten met aftrek van voorbelasting wil renoveren. Een sportvereniging heeft volgens de wet geen recht op aftrek van voorbelasting voor de renovatiekosten. De activiteiten van de sportvereniging aan de leden zijn namelijk vrijgesteld van btw. Om toch recht op aftrek te creëren worden de sportvelden en het clubgebouw door de vereniging geleverd of verhuurd aan een door de vereniging zelf opgerichte stichting, die de renovatie voor haar rekening neemt. De stichting trekt de btw op de renovatiekosten af en stelt de sportvelden en de bijbehorende voorzieningen weer als geheel als sportaccommodatie tegen een lage vergoeding met berekening van btw ter beschikking aan de vereniging. Op die wijze wordt kunstmatig aftrek gecreëerd waar die er volgens de wetgeving niet zou moeten zijn, omdat de velden en de bijbehorende voorzieningen gebruikt worden voor de van btw vrijgestelde sportbeoefening door leden van de vereniging. Een vergelijkbare misbruiksituatie doet zich voor als gemeenten samen met sportverenigingen vergelijkbare structuren aangaan om aftrek op de renovatie van het clubgebouw te realiseren. Een voorbeeld hiervan is dat de sportvereniging de clubgebouwen verhuurt aan de gemeente die deze clubgebouwen samen met de sportvelden weer met berekening van btw ter beschikking stelt aan deze sportvereniging. Als deze opzet is gekozen om ervoor te zorgen dat de gemeente btw-aftrek kan claimen voor de renovatie van de clubgebouwen en er overigens geen andere reële economische redenen zijn voor die opzet, dan meen ik dat sprake is van een btw-constructie die alleen of overwegend is opgezet om fiscale redenen.
Herinnert u zich in uw antwoorden op vragen van 20 april 20114 waarin u hebt aangegeven in de uitvoeringssfeer nadere aanwijzingen te geven, waarbij de toepassing van het Sportbesluit wordt uitgebreid. Wanneer zal dit gewijzigde besluit gepubliceerd worden?
Ja, ik kan mij mijn antwoord op de vragen van 20 april 2011 goed herinneren.
Daarin heb ik aangegeven in de uitvoeringssfeer nadere aanwijzingen te geven, waarbij de toepassing van het Sportbesluit wordt uitgebreid. In dit kader zijn op 11 juli 2011 conform de normale procedure voor de totstandkoming van beleidsbesluiten op ambtelijk niveau opgestelde conceptrichtlijnteksten voor commentaar naar verschillende belangenorganisaties gestuurd. De procedure waarbij deze concepten strikt vertrouwelijk voor commentaar naar belangenorganisaties en andere ministeries worden gestuurd, geldt voor beleidsbesluiten op fiscaal gebied. De beoordelaars van de conceptbeleidsbesluiten krijgen zo de kans om technisch-inhoudelijk commentaar te leveren teneinde de conceptversies mee te helpen te verbeteren. Daarmee wordt op constructieve en doelmatige wijze in de conceptfase van een beleidsbesluit bijgedragen aan de totstandkoming van fiscaal beleid. Inmiddels zijn de commentaren van de verschillende belangenorganisaties op deze conceptrichtlijnen ontvangen en heeft een overleg over deze commentaren met deze organisaties plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat de conceptrichtlijnen naar aanleiding van deze commentaren zullen worden bijgesteld en nogmaals voor commentaar aan deze organisaties zullen worden gestuurd. Ten aanzien van deze bijgestelde conceptrichtlijnen kan ik meedelen dat de gedachte wordt losgelaten om bij de invulling van het begrip «symbolische vergoeding» eventueel aan te sluiten bij een bepaald percentage van de kosten van sportaccommodaties. De definitieve richtlijnen zullen naar mijn verwachting begin oktober op de daartoe gebruikelijke wijze in de Staatscourant worden gepubliceerd.
Klopt het dat u voornemens bent het Sportbesluit zo aan te passen dat gemeenten om aftrek van omzetbelasting te krijgen een vergoeding moeten vragen van 2,5% van de bruto stichtingskosten voor sportvelden en 5% van de bruto stichtingskosten voor sportkantines en kleedruimtes, waarbij alle lopende exploitatiekosten tevens in de vergoedingen moeten worden meegenomen? Wat moet er worden verstaan onder stichtingskosten? Moeten hierin ook de kosten worden meegenomen waarop geen btw drukt zoals de kosten van grondverwerving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot bovengenoemd arrest van de Hoge Raad, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat gekeken moet worden naar de prijs die gangbaar is voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat dit voor de meeste sportverenigingen een extreme verhoging van de huurprijs betekent van vele honderden procenten? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat voor bestaande sportaccommodaties gemeenten de huurprijs moeten vaststellen op basis van de WOZ-waarde en voor nieuwe sportaccommodaties op basis van het investeringsbedrag? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten een veel hogere huurprijs moeten vragen aan nieuwe sportverenigingen dan aan bestaande sportverenigingen? Op welke wijze wordt rekening gehouden met het feit dat de investeringskosten regionaal of lokaal sterk kunnen verschillen, bijvoorbeeld door verschillen in de kosten van de grond en de mogelijkheden om te bouwen op de grondsoort? Moeten verenigingen in het westen van het land nu meer gaan betalen dan elders?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Belastingdienst in lijn met het nieuwe Sportbesluit adviseert om de door de gemeente te vragen huur te compenseren door middel van subsidies? Is het juist dat als gemeenten een subsidie verstrekken om de gebruikersvergoeding te bekostigen, deze subsidie dan belast is met btw als de exploitatiesubsidie is bedoeld om te bewerkstelligen dat alle exploitatielasten worden gedekt? Deelt u de mening dat hierdoor onnodig gemeentelijke gelden worden rondgepompt, waardoor er bovendien een ongewenste verstrengeling ontstaat tussen privaatrechtelijke gelden en publiekrechtelijke gelden? Is het ten slotte niet bij wet verboden om privaatrechtelijke en publiekrechtelijke bedragen te verrekenen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de nieuwe regels grote sportverenigingen bevoordelen ten opzichte van kleine sportverenigingen, aangezien iedere sportvereniging onafhankelijk van het aantal leden een sportveld nodig heeft met kleedkamers, sanitaire faciliteiten en opslagruimtes?
Zie antwoord vraag 3.
Moeten andere sectoren waar het verlaagde btw-tarief (gedeeltelijk) geldt, zoals sociaal-culturele activiteiten, bibliotheken, schouwburgen en musea, nu ook gaan vrezen dat zij met dergelijke eisen in percentages geconfronteerd zullen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Foute compensatie bij de ex-post risicoverevening |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat de ex-post verzekering in 2007 niet goed is gegaan door een fout van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
Het is mij bekend dat er in de ex post compensatie binnen de risicoverevening 2007 een fout is opgetreden. Dit betreft de hogekostencompensatie (HKC) over 2007.
Kunt u aangeven wat er precies fout is gegaan in de verrekeningstabel, en hoe dit is veroorzaakt? Kunt u aangeven waarom het zo lang heeft geduurd voor de fout is vastgesteld? Welke garantie heeft u dat de foute berekening niet opnieuw zal optreden?
Het gaat om de verrekenpercentages die golden voor de tarieven van ziekenhuizen in 2007. Deze verrekenpercentages worden gebruikt om de ingediende declaraties te corrigeren voor de zogenaamde opbrengstverrekeningen. De verrekenpercentages hebben als doel om de gehanteerde tarieven en het volume (PxQ) te laten aansluiten bij het ziekenhuisbudget. Bij de origineel in rekening gebrachte tarieven was er ook al een verrekenpercentage, maar dat leidde niet tot aansluiting op het budget. Ieder ziekenhuis heeft tot 2008 een verrekenpercentage gehad.
Deze verrekenpercentages over 2007 zijn voor vrijwel alle academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis te hoog vastgesteld. In de opgave voor de HKC 2007 wordt door zorgverzekeraars gebruik gemaakt van deze verrekenpercentages. Doordat de verrekenpercentages te hoog waren hebben zorgverzekeraars teveel kosten in de HKC ingebracht. De fout is ontstaan doordat in de onderliggende berekeningen abusievelijk is uitgegaan van gegevens over 2006 in plaats van 2007. De juiste verrekenpercentages over 2007 leiden dus tot een lagere schadelast en een lagere inbreng in de HKC. Dit werkt vooral door bij zorgverzekeraars die een relatief groot marktaandeel hebben bij academische ziekenhuizen.
De bijgestelde verrekenpercentages over 2007 zijn in april 2009 door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) opgeleverd. Pas naar aanleiding van een bezwaarschrift van een zorgverzekeraar naar aanleiding van de definitieve vaststelling van de risicovereveningsbijdragen 2007, bleek dat er een discrepantie was tussen opbrengstverrekeningen op basis van verrekenpercentages en de (vaste) bedragen die reeds verrekend waren tussen zorgverzekeraars en aanbieders. Dit bleek het gevolg te zijn van een onjuiste vaststelling van de verrekenpercentages van academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis.
In het traject van afrekening van de opbrengstresultaten zijn afspraken gemaakt over de aanlevering van gegevens tussen de NZa en CVZ en over de controle op de juistheid daarvan. Daarbij speelt de externe accountant ook een rol.
Naar aanleiding van de genoemde fout zijn er al aanvullende afspraken gemaakt over een audit op de gegevens. Of verdere intensivering noodzakelijk is, zal ik in de komende tijd in overleg met de NZa en CVZ onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe de fout sinds 2007 financieel heeft doorgewerkt in de ex-post compensaties bij de zorgverzekeraars? Welke bedragen zijn er per zorgverzekeraar jaarlijks onjuist toegewezen of niet uitgekeerd?
Er is geen doorwerking naar de ex post compensaties ná 2007. De fout heeft voor wat betreft de ex post compensatie uitsluitend effect op 2007.
Heeft de verrekeningsfout in 2007 gevolgen gehad voor de vastgestelde premies door zorgverzekeraars in de afgelopen vier jaar? Zo ja, is dit aan te geven in percentages van de premiehoogte? Is er als gevolg van de niet goed vastgestelde ex-post risicoverevening sprake (geweest) van oneigenlijke concurrentie voor- en/of nadelen?
De HKC 2007 is in september 2010 voor het eerst toegepast in de tweede voorlopige vaststelling. Op dat moment konden voor zorgverzekeraars voor het eerst het effect van de HKC zien. Dit betekent dat de fout geen gevolgen zal hebben gehad voor de premieberekeningen over 2008, 2009 en 2010. Mogelijk heeft bij de premieberekening voor 2011 de fout een effect gehad, omdat daarbij is uitgegaan van het vereveningsresultaat 2007 inclusief de foutief vastgestelde HKC. Premieberekeningen zijn echter gebaseerd op veel meer factoren dan alleen het effect van de HKC van drie jaar eerder. Mijn inschatting is dan ook dat het effect beperkt is.
Zullen er financiële verschuivingen tussen verzekeraars plaatsvinden als de NZa nieuwe verrekeningspercentages heeft vastgesteld, en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) voor alle verzekeraars opnieuw de hogekostencompensatie 2007 vaststelt?
Ja, dat valt wel te verwachten.
Kunt u uiterlijk binnen vier weken, voordat de zorgverzekeraars de premies voor 2012 moeten vaststellen, aangeven wat de financiële gevolgen van een correcte herberekening voor de individuele zorgverzekeraars bij de risicoverevening 2012 zijn?
De herberekening, en daarmee het exacte inzicht in de financiële gevolgen, kan pas plaatsvinden als er nieuwe, correcte verrekenpercentages beschikbaar zijn. Deze nieuwe verrekenpercentages moeten vervolgens gebruikt worden om nieuwe HKC-opgaves te doen. Dit zal enige tijd in beslag nemen en niet binnen vier weken kunnen gebeuren.
Echter, inmiddels zijn alle zorgverzekeraars al wel geïnformeerd over de voorlopige – onder voorbehoud van een accountantscontrole – nieuwe verrekenpercentages. Zorgverzekeraars kunnen berekenen hoe hun inbreng in de HKC wijzigt. Hiermee kunnen zorgverzekeraars een indicatie krijgen van de financiële effecten en dit meenemen in hun premieberekening over 2012.
De toename van zelfdodingen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal zelfdodingen opnieuw is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is?
Helaas heb ik moeten constateren dat het absolute aantal suïcides over 2010 ten opzichte van 2009 is gestegen. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedraagt het absolute aantal suïcides 1600 over het jaar 2010, terwijl dit aantal over het jaar 2009, 1525 bedroeg.
Ook het gemiddeld aantal suïcides is in 2010 (9,6 per 100 000 inwoners) gestegen ten opzichte van het gemiddeld aantal suïcides in 2009 (9,2 per 100 000 inwoners). De stijging van het gemiddelde aantal over 2010 (met 0,4 per 100 000 inwoners) is wel iets minder dan de stijging van het gemiddelde aantal over 2009 (met 0,5 per 100 000 inwoners).
Gezien mijn inspanningsverplichting om het aantal suïcides met vijf procent per jaar te verminderen, betreur ik deze stijging zeer. Overigens is niet alleen in Nederland een stijging waar te nemen van het aantal suïcides in de afgelopen (drie) jaren. Als we kijken naar het gemiddelde aantal suïcides per 100 000 inwoners in 27 Europese landen over de jaren 2007 tot en met 2009 dan is er ook sprake van een stijging van het gemiddelde aantal suïcides. De gemiddelde aantallen suïcides zijn over de jaren 2007 tot en met 2009 respectievelijk 9,9, 10,2 en 10,3 (bron. http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/health/public_health d.d. 8 september 2011).
Ik heb geen verklaring voor de stijging van het aantal suïcides over de afgelopen drie jaren. Waarschijnlijk speelt de economische crisis daarin ook een bepaalde rol, zo menen onderzoekers van het Britse medische tijdschrift The Lancet (bron: The Lancet, Volume 378, issue 9 786, pag. 124–125). Van belang hierbij is verder dat een aantal uiteenlopende factoren van invloed is op suïcide; onder meer psychologische factoren, de aanwezigheid van een psychische stoornis, persoonlijke omstandigheden, etnische achtergrond en cultuur en genetische kwetsbaarheid. Gezien de complexiteit van het samenstel aan factoren dat van invloed is op het aantal suïcides en het gegeven dat het aantal suïcides ook Europees gezien de afgelopen drie jaar een stijging laat zien, denk ik niet dat een onderzoek naar de precieze oorzaken van die stijging toegevoegde waarde heeft.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het derde achtereenvolgende jaar is waarin de zelfdodingen zijn gestegen? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de oorzaken te inventariseren en de Kamer hierover schriftelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van psychiater Jan Mokkenstorm dat de drempel om hulp te zoeken moet worden verlaagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de financiële drempel in de vorm van de eigen bijdragen weg te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Personen die suïcidaal zijn en hun naasten kunnen sinds de start van de Stichting 113online in 2009 op een laagdrempelige manier en zonder kosten zich wenden tot directe hulpverlening. De Stichting 113online biedt onder meer online en telefonisch crisiscounseling en de mogelijkheid om te chattherapie te volgen. Ook is er een mogelijkheid van het volgen van zelfhulptherapie online en doorverwijzing naar de reguliere ggz. Doordat die hulp ook anoniem geboden kan worden, is dit bij uitstek een vorm van laagdrempelige hulpverlening.
Voor anonieme hulpverlening is het dus mogelijk om op een zeer laagdrempelige manier hulp te krijgen. Voor de niet-anonieme hulpverlening zal per 2012 een eigen bijdrage worden geïntroduceerd van € 100 voor interventies onder de 100 minuten per kalenderjaar en € 200 voor interventies boven de 100 minuten per kalenderjaar.
Personen die op grond van de Wet Bopz gedwongen zijn opgenomen en jongeren onder de 18 jaar, zijn uitgezonderd van deze maatregel. Deze maatregel is al versoepeld ten opzichte van de eigen bijdragemaatregel in het regeerakkoord. Ook de DBCs crisis en – indirecte tijd zijn uitgezonderd van deze eigen bijdrage. Ik ben op dit moment niet bereid de financiële drempels nog verder te verlagen.
Bent u bereid onderzoek te doen en in gesprek te gaan met deskundigen over de risico’s dat het opwerpen van drempels door middel van eigen bijdragen in de Geestelijke Gezondheidzorg (GGZ) zullen leiden tot een verdere stijging van het aantal zelfdodingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer schriftelijk informeren over de resultaten?
Tijdens het Algemeen Overleg van 30 juni jl. heb ik toegezegd dat ik de eventuele effecten van de eigen bijdrage op zorgmijding zal onderzoeken. In oktober zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de precieze onderzoeksopdracht.
Deelt u de mening van Ad Kerkhof, hoogleraar Suïcidepreventie (Vrije Universiteit), dat meer geïnvesteerd moet worden in preventie en voorlichting? Zo ja, op welke wijze zorgt u hiervoor? Zo nee, beschouwt u, naast stoppen-met-rokencampagnes en voorlichting over verantwoord alcoholgebruik, ook suïcidepreventie als betutteling?1 2
Sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (Tweede Kamer, 2007–2008, 22 894, nr 172) is meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van de kwaliteit van zorg. Ook in de Jaarrapportage Vermindering Suïcidaliteit 2010 (Tweede Kamer, 2010 -2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), die ik begin 2011 naar de Tweede Kamer heb gezonden, is vermeld welke producten zijn verschenen op het gebied van suïcidepreventie. Daaruit mag duidelijk zijn dat ik suïcidepreventie niet beschouw als een vorm van betutteling. Op het terrein van voorlichting ben ik op dit moment aan het onderzoeken of de mediarichtlijn van de Ivonne van der Venstichting moet worden herzien. Met voorlichting over suïcidepreventie moet prudent worden omgegaan in verband met het risico op kopieergedrag.
Deelt u de mening dat het feit dat zelfdoding als doodsoorzaak wedijvert met kanker en hart- en vaatziekten, het discriminerende karakter van de eigen bijdragen specifiek gericht op geestelijke gezondheidszorg onderstreept? Zo nee, waarom niet?3
De zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de ggz is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector. In de tweedelijns ggz worden veel mensen met een milde problematiek behandeld die beter in de eerstelijns ggz behandeld kunnen worden. Dat is mede het gevolg van het ontbreken van een eigen bijdrage in de tweedelijns ggz, die voor de eerstelijns ggz wel verplicht is. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz vergroot het kostenbewustzijn van patiënten. Voor het herstel van deze weeffout in deze sector acht ik een deugdelijke grondslag voor de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz aanwezig.
Bent u bereid de versoepeling per 1 april 2011 van de meldingenprocedure suïcides en suïcidepogingen met ernstig letsel terug te draaien, gelet op het belang van voldoende zicht op de omstandigheden waaronder suïcides plaatsvinden voor het terugdringen ervan? Zo nee, waarom niet?4
Nee, ik ben niet bereid de herijkte suïcidemeldingenprocedure voor suïcides terug te draaien. Deze meldingenprocedure is met ingang van 1 mei jl. van kracht geworden en wordt in 2012 geëvalueerd. In deze herijkte meldingenprocedure worden alle suïcides gemeld aan de IGZ, een deel op casusniveau en een deel in de vorm van geaggregeerde informatie. Tevens verwijs ik voor de gewijzigde meldingenprocedure naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Bouwmeester (Tweede Kamer, 2009–2010, Aanhangsel 2875).
Deelt u de mening dat bezuinigingen in de zorg onmiddellijk moeten worden teruggedraaid, indien aantoonbaar zou blijken dat deze tot meer sterfgevallen leiden? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke bezuinigingen in deze categorie vallen? Is dit niet het offeren van mensenlevens om uw bezuinigingsdoelstellingen te halen?
Zie antwoord vraag 5.
Turkse bombardementen in Noord-Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Wat zijn naar uw inlichtingen de politieke doelstellingen van de Turkse regering met het veelvuldig bombarderen, zeker 132 doelen sinds 17 augustus 2011, van doelen in Iraaks-Koerdistan?1
De Turkse aanvallen zijn een reactie op aanslagen van de terroristische PKK in juli en augustus, waarbij meer dan 20 Turkse militairen het leven verloren. De Turkse regering hoopt met deze operaties de harde kern van de PKK, die zich in het Kandil-gebergte in Noord-Irak schuilhoudt, een slag toe te brengen. Hierbij zijn volgens mediaberichten in ieder geval zeven burgerdoden gevallen. Eventuele beschadiging van de Iraakse infrastructuur kan ik vooralsnog niet bevestigen.
Is het waar dat zeker zeven Irakese burgers bij de luchtaanvallen zijn gedood?2 Is het tevens waar dat wegen en bruggen in Noord-Irak zijn vernietigd door de luchtaanvallen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de voorzitter van het parlement van de Koerdische regio in Irak dat de Amerikaanse autoriteiten de bedreiging van het Iraakse grondgebied hebben genegeerd?3 Indien neen, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de Iraakse regering om te voorkomen dat er vanaf Iraaks grondgebied terroristische aanslagen worden gepleegd op de buurlanden.
Deelt u de mening dat deze aanvallen in strijd zijn met het internationaal recht? Indien neen, waarom niet?
De Nederlandse regering is geschokt en betreurt de slachtoffers als gevolg van het geweld. Vaststaat dat vanuit Irak Koerdische aanvallen hebben plaatsgevonden op Turks grondgebied. Aangezien de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties geen maatregelen heeft genomen tegen deze aanvallen, kan Turkije zich beroepen op het recht op zelfverdediging, mits deze maatregelen onder meer overeenstemmen met eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Is het waar dat ook Iran een maand geleden aanvallen uitvoerde op Noord-Irak? Kunt u bevestigen dat Turkije en Iran overleg voeren of afspraken maken over acties in het noorden van Irak?4 Kunt u dat toelichten?
Er zijn onbevestigde berichten dat er in juli gevechten hebben plaatsgevonden tussen Iraanse legereenheden en de zogenaamde PJAK («Party of Free Life of Kurdistan»). Eventuele afspraken tussen Turkije en Iran over acties in Noord-Irak kan ik niet bevestigen.
Zijn deze aanvallen naar uw oordeel een gevaar voor het behoud van de territoriale eenheid van Irak, waar Turkije zich volgens uw brief van 12 maart 2010, voor inzet?4 Deelt u de opvatting dat dit probleem de regio blijvend destabiliseert? Zo ja, op welke wijze denkt u dat dit kan worden opgelost?
Voor zover de Turkse acties van beperkte duur zijn, hoeft de territoriale eenheid van Irak of de regionale stabiliteit niet in gevaar te komen. Niettemin is van belang dat de Turkse regering in nauw overleg blijft met de Iraakse autoriteiten, waaronder de «Koerdische Autonome Regio».
Bent u bereid de Turkse regering op te roepen onmiddellijk met deze militaire interventie te stoppen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het periodiek bombarderen van delen van Noord-Irak, zoals al jarenlang gebeurt, een oplossing van de Koerdische kwestie niet dichterbij brengt?5 Indien neen, waarom niet? Zo ja, waarom wel?6
Ik ben van mening dat militaire middelen niet toereikend zijn om de Koerdische kwestie op te lossen. Ook verbetering van de sociale en economische positie, en waarborging van de politieke en culturele rechten van de Koerdische minderheid in Turkije zijn belangrijke factoren. Van belang is hervatting van de «Democratische Opening», waarbij de Turkse regering met dialoog een oplossing voor dit vraagstuk zoekt. Het Kabinet zal in contacten met de Turkse overheid aandacht voor dit onderwerp blijven vragen.
Bent u bereid bij de Turkse autoriteiten aan te dringen op een onmiddellijke democratisering van de Koerdische delen van Turkije, waarbij vrijlating van de gekozen Koerdische politici een eerste vereiste is en waarbij ook opstandelingen in Irak moeten worden betrokken teneinde een vreedzame oplossing dichterbij te brengen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het niet openbaar maken van meetlocaties van onderzoek naar gezondheidsrisico’s van de intensieve veehouderij |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom de meetlocaties van het IRAS-onderzoek niet openbaar worden gemaakt? Is het juridisch strikt onmogelijk om de meetlocaties openbaar te maken, mede gezien het feit dat de minister de opdrachtgever is, of bent u daar niet toe bereid? Kunt u een juridische onderbouwing geven?1
In mijn brief van 19 augustus jl. ben ik ingegaan op de problematiek van het openbaar maken van meetlocaties van dit onderzoek. Ik heb toen geschreven dat er in dit onderzoek sprake is van twee soorten meetlocaties, namelijk vaste meetlocaties waar continumetingen zijn verricht naar stikstof, fijnstof, endotoxinen en DNA van bepaalde bacteriën en meetlocaties om effecten van specifieke bedrijfstypen te kunnen vaststellen.
Over de eerste soort meetlocaties heb ik geschreven dat deze al globaal zijn weergegeven in het rapport. Omdat hier sprake is van «toevallige» locaties, verspreid in de onderzoeksregio waar privacyaspecten geen grote rol spelen en toekomstig onderzoek niet geschaad wordt, hebben de onderzoekers er geen bezwaar tegen dat de postcodes van deze locaties openbaar gemaakt worden. De postcodes zijn: 3583, 5409, 5709, 5712, 5813 en 5816.
Over de tweede soort meetlocaties waarbij medewerking van bedrijven is gevraagd en vertrouwelijkheid is beloofd door de onderzoekers blijf ik bij wat ik in mijn brief van 19 augustus jl. heb geschreven. Deze meetlocaties van het IRAS-onderzoek kan ik niet openbaar maken omdat ik daarover niet beschik. De onderzoekers verzekeren mij dat het openbaar maken van dit soort meetlocaties soortgelijk toekomstig onderzoek vrijwel onmogelijk maakt. Ik hecht zeer aan het verrichten van gedegen onderzoek.
U vraagt ook naar de juridische mogelijkheden en onderbouwing. Ik heb geen juridische mogelijkheden om de onderzoekers te verplichten de meetlocaties bekend te maken. Bij de subsidieverstrekking zijn geen voorwaarden gesteld aan de bekendmaking van de meetlocaties.
Vindt u ten principale dat mensen in Nederland het recht hebben te weten dat er in de lucht bij hun leefomgeving hoge concentraties endotoxinen aanwezig zijn? Zo nee waarom niet, zo ja, waarom geeft u dan niet de meetlocaties? Wat is uw vervolgactie?
Het meten van endotoxines, fijnstof, pollen, ozon, roetdeeltjes of wat dan ook in de lucht staat iedereen vrij. Van die vrijheid hebben de onderzoekers ook gebruik gemaakt. Ze hebben gemeten op privéterreinen. Met de eigenaren van die terreinen zijn afspraken gemaakt dat de locaties niet bekend zullen worden gemaakt. Ik kan niet treden in die afspraken en ik beschik ook niet over de locaties. Ik heb dus niets om openbaar te maken. Voor het overige wil ik verwijzen naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe staat het met het tijdens het debat over gezondheidseffecten van de intensieve veehouderij in Brabant gedane toezegging voor vervolgonderzoek? Wat is de stand van zaken van dit vervolgonderzoek? Hoe ziet de onderzoeksopzet eruit? Zijn er in het vervolgonderzoek ook meetpunten in de Brabantse brandhaarden waar hoge concentraties intensieve veehouderij zijn?2
De onderzoekers hebben een aantal aanbevelingen gedaan voor verdieping en verificatie. Op dit moment zijn wij in gesprek met het RIVM over de invulling van die aanbevelingen. Of er in het vervolgonderzoek ook in Brabant wordt gemeten weet ik op dit moment nog niet. Dat hangt af van de opzet die de onderzoekers voor het vervolg voorstellen.
Hebben er metingen plaatsgevonden in Huijgevoort? Gaan deze nog plaatsvinden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik weet niet of er in deze plaatsen metingen hebben plaatsgevonden of zullen gaan plaatsvinden.
Hebben er metingen plaatsgevonden in Reusel-De Mierden? Gaan deze nog plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meetlocaties zijn er in vervolgonderzoek? Zijn de meetlocaties inmiddels bekend?
Zie antwoord vraag 4.
Worden deze locaties wel openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 19 augustus jl. heb ik aangegeven dat bekend maken van de meetpunten gedurende het onderzoek zou kunnen leiden tot verstoring van de meetgegevens of vandalisme en dus schade voor de onderzoekers en overlast voor de bewoner of het bedrijf waar de meetpaal was geplaatst. Als nieuwe metingen onderdeel zijn van de opzet van het vervolgonderzoek zal ik de onderzoekers vragen hoe zij om willen gaan met het openbaar maken van meetpunten. Ik vind transparantie en openbaarheid van groot belang. Ik hecht aan de andere kant ook aan goed onderzoek. Als het openbaar maken van een meetpunt betekent dat eigenaren van terreinen geen medewerking verlenen aan het onderzoek en de onderzoekers uit moeten wijken naar suboptimale locaties komt de kwaliteit van het onderzoek in gevaar. Daarnaast kan de situatie ontstaan dat onderzoekers alleen nog welkom zijn op locaties die willen aantonen dat ze geen of weinig stoffen uitstoten. Dat levert een bias op. Kortom, er zijn vanuit het oogpunt van onderzoek krachtige argumenten om niet voor volledige openheid te kiezen.
Kan de Kamer de nieuwe onderzoeksopzet ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De onderzoeksopzet wordt nu opgesteld conform de toezeggingen aan uw Kamer. Ik zal uw Kamer na opdrachtverlening informeren over de opzet van het onderzoek.
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot de volgende conclusie: «Naast het feit dat de onderzoekers de precieze meetlocaties niet verstrekken ben ik van mening dat die gegevens geen bijdrage kunnen leveren aan een risico-inschatting op die specifieke locaties»?3
Ik baseer mij op het onderzoek dat door IRAS, Nivel en RIVM is uitgevoerd.
Het is niet mogelijk om uitscheiding van stof en kiemen van alle Nederlandse veehouderijen te meten. In plaats van de hele populatie te testen, test men slechts een gedeelte van de populatie: een steekproef. Op een aantal bedrijven is dus een meetpunt neergezet. De onderzoekers zeggen over het selecteren van de meetpunten: «Voor de gradiëntmetingen zijn bedrijven geselecteerd waar in een straal van 500 meter geen of hoogstens een enkel ander bedrijf aanwezig was om de specifieke bijdrage van het bedrijf aan de concentraties in de lucht goed te kunnen schatten. Ook mocht er niet teveel verstorende begroeiing rond het bedrijf aanwezig zijn en mochten er zich geen andere mogelijke bronnen van microbiële blootstelling in de nabije omgeving bevinden. Verder moest de omgeving van het bedrijf goed benaderbaar zijn voor de plaatsing van meetpalen.» Al deze voor het onderzoek van belang zijnde aspecten doen niets toe of af aan het potentiële risico van deze individuele bedrijven ten opzichte van de vele (zie blz. 31) andere bedrijven in het gebied.
De gegevens uit de steekproef worden geëxtrapoleerd naar de populatie. De blootstelling en de effecten daarvan op de gezondheid van alle bewoners van het gebied zijn vergelijkbaar met die gemeten zijn in de steekproef. Dat geldt voor omwonenden van bedrijven waar de metingen hebben plaatsgevonden, maar ook voor omwonenden van de bedrijven waar die metingen niet hebben plaatsgevonden.
Hebben de omwonenden, waar de verhoogde waarden zijn gemeten geen recht op deze informatie, net zoals omwonenden van bedrijven waar een q koorts besmetting is geweest? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 9.
De Gay Pride in Servië |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verbod op Gay Pride Servië dreigt»?1
Ik ken het door u genoemde artikel. Bij het verschijnen ervan hadden de organiserende Servische NGO’s nog niet bekendgemaakt op welke datum zij voornemens zijn de volgende Gay Pride te organiseren. Inmiddels is bekend dat dit op 2 oktober a.s. zal zijn. De relevante autoriteiten staan in beginsel positief tegenover de organisatie van de Gay Pride, maar hebben zich nog niet definitief uitgesproken over hun medewerking aan (de beveiliging van) de Gay Pride. Vooral de politievakbonden betonen zich huiverig, gezien de onlusten die vorig jaar uitbraken naar aanleiding van de parade. Het organiserende comité is tevreden over de mate van samenwerking die het ontvangt van de direct betrokken autoriteiten (het Servische ministerie van Binnenlandse Zaken en de gemeente Belgrado). Een verbod op de parade is er op dit moment niet.
Hoe beoordeelt u de breed gedragen weigering van de Servische autoriteiten om mee te werken aan de organisatie en beveiliging van een Servische Gay Pride?
Zie antwoord vraag 1.
Is er in Servië sprake van vooruitgang op het gebied van rechten voor seksuele minderheden en de publieke houding tegenover deze groep, die volgens de Europese Commissie in 2010 nog blootstond aan bedreigingen en discriminatie zonder de nodige bescherming van de overheid?2
Discriminatie van seksuele minderheden alsmede onvoldoende bescherming daartegen van de zijde van de overheid vormen in Servië nog steeds een probleem. De Gay Pride in Belgrado in oktober 2010 was, zoals ook de Europese Commissie in haar laatste voortgangsrapportage over Servië meldde, een stap vooruit. Ook stelde Servië in 2010 een anti-discriminatie commissaris aan, die onder andere belast is met de volledige implementatie van de anti-discriminatiewetgeving, het verlenen van rechtshulp aan de slachtoffers en het beoordelen van wetgeving op mogelijk discriminerende werking. Het is nog te vroeg om de effectiviteit van dit mechanisme te kunnen beoordelen.
Bent u, in tegenstelling tot de Servische vice-premier Ivica Dacic, van mening dat de gelijke behandeling en bescherming van seksuele minderheden wel degelijk een rol moeten spelen in het stabilisatie- en associatieproces tot de EU en bij eventuele latere toenaderingen, aangezien de EU een waardengemeenschap is en rechten van seksuele minderheden ook deel uitmaken van de jaarlijkse voortgangsrapportages van de Europese Commissie?
Ik heb in mijn contacten met mijn Servische collega de boodschap overgebracht dat Nederland Servië beoordeelt net als ieder ander potentieel kandidaat-lid. Dat betekent dat Servië dient te voldoen aan de gestelde voorwaarden op het gebied van goed bestuur, economie en democratie (de Kopenhagen-criteria). De bescherming van minderheden is daar uitdrukkelijk onderdeel van. Ik zal er in de Europese Raad van ministers op toezien dat de rechten van minderheden worden meegenomen in de beoordeling van de Servische EU-lidmaatschapsaanvraag, ook wanneer het actuele gebeurtenissen betreft die door de Europese Commissie niet meer kunnen worden verwerkt in haar «avis» over Servië dat op 12 oktober verschijnt.
Zult u er bij uw Servische collega op aandringen dat de rechten van seksuele minderheden beschermd worden? Zult u er tevens op wijzen dat de rechten van seksuele minderheden deel uitmaken van de jaarlijkse voortgangsrapportages van de Europese Commissie over Servië en daarmee wel degelijk een rol spelen in het stabilisatie- en associatieproces en eventuele latere toenaderingen?
Zie antwoord vraag 4.
Zult u deze kwestie onder de aandacht brengen van uw collega’s in de Europese Raad van ministers?
Tegenvallende resultaten van toetsen en de nadruk op rekenen en taal |
|
Jasper van Dijk , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Nadruk op rekenen en taal schaadt onderwijs» en «Nederlandse aanpak in Engeland en VS al op retour»?1
Ik onderschrijf de analyse van het artikel in Trouw van 22 augustus jongstleden niet. In het artikel wordt vanuit het perspectief van het primair onderwijs een oneigenlijke tegenstelling gecreëerd tussen kennisoverdracht en algemene vorming. Aandacht voor goede taal- en rekenprestaties zou ten koste gaan van andere vakken en, meer in het algemeen, van de ontwikkeling van het kind. In mijn visie is kennis overdragen een onderdeel van vorming. Ook de Onderwijsraad wijst er in zijn recente adviezen – Onderwijs vormt (2010), Een stevige basis voor iedere leerling (2011) – op dat een goede beheersing van Nederlandse taal en rekenen een noodzakelijke voorwaarde is voor de verdere bredere en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. De brede vormende opdracht van scholen staat voor mij op geen enkele manier ter discussie. Vorming vindt in de praktijk niet als los onderdeel plaats, maar krijgt in het hele onderwijsproces gestalte, ook in het taal- en rekenonderwijs. Zonder een goede beheersing van taal en rekenvaardigheden is het leren van andere vakken en vaardigheden, zoals geschiedenis, aardrijkskunde en burgerschap, niet goed mogelijk. Besturen en hun scholen hebben alle ruimte om aan de bredere vorming een eigen invulling te geven en om daarbij een missie en profiel te kiezen die leerlingen, leraren en andere betrokkenen inspireren. Bij de aanbieding van de Actieplannen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Leraren (brief van 23 mei 2011) heb ik dat ook benadrukt, evenals in mijn reactie op het bovengenoemde advies van de Onderwijsraad uit 2011.
Deelt u de mening van hoogleraar Robin Alexander uit Cambridge, dat Nederland wat betreft taal en rekenen in grote lijnen dezelfde aanpak kiest als Engeland en de Verenigde Staten zo’n tien jaar geleden? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse beleid is slechts beperkt vergelijkbaar met de situatie in Engeland en de Verenigde Staten. In deze landen werden leerstandaarden en daarop gebaseerde testen en toetsen voornamelijk ingevoerd als verantwoordingsinstrument voor scholen. Toetsen voor verschillende leerjaren werden centraal van bovenaf vastgesteld en verplicht aan scholen opgelegd.
In Nederland sluit het taal- en rekenbeleid (waaronder mijn voornemens met betrekking tot het invoeren van een centrale eindtoets en de verplichting voor een leerling- en onderwijsvolgsysteem) nauw aan bij de bestaande onderwijspraktijk. Het beleid in Nederland is gericht op het bevorderen van opbrengstgericht werken om zo tot hogere prestaties te komen. Een belangrijk onderdeel van opbrengstgericht werken is dat scholen de vorderingen van leerlingen door toetsen systematisch in beeld brengen en bekijken of leerlingen de gestelde doelen halen. Vrijwel alle scholen in het primair onderwijs hebben al een leerlingvolgsysteem en nemen in dat kader regelmatig toetsen af. Ik sluit aan op dit sterke punt van ons primair onderwijs en bevorder een betere benutting van deze systemen, zonder door te schieten in een gedetailleerde reeks van centrale toetsen voor de verschillende leeftijdsfasen.
Hoe voorkomt u dat de aandacht voor andere vakken dan taal en rekenen in Nederland zal verslappen, zoals in Engeland en in de Verenigde Staten gebeurde?
Los van de inhoudelijke samenhang en overlap in de leerdomeinen van taal en rekenen en andere vakken, heb ik geen aanwijzingen dat scholen in het primair onderwijs zich eenzijdig richten op taal en rekenen. Het primair onderwijs heeft een brede maatschappelijke opdracht. Scholen krijgen van de overheid veel ruimte om zelf invulling te geven aan de brede vormende functie van het onderwijs. De kerndoelen Primair Onderwijs, die verankerd zijn in de Wet op het primair onderwijs, geven richting aan het inhoudelijk aanbod van het basisonderwijs. Dit aanbod is gericht op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op de ontwikkeling van creativiteit en het verwerven van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. Sinds jaar en dag geven basisscholen inhoud aan dit brede aanbod. Dit wezenskenmerk van ons primair onderwijs zal, ook bij meer gerichte aandacht voor taal en rekenen, voluit door scholen en hun besturen gestand worden gedaan.
Deelt u de mening van de grondlegger van het Amerikaanse beleid op het gebied van taal en rekenen (Diane Ravitch), dat dit uiteindelijk een rampzalig stelsel tot gevolg had? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het past mij niet om een oordeel te geven over andere onderwijsstelsels, maar ik trek natuurlijk wel lessen uit ervaringen in andere landen.
Hoe voorkomt u dat in Nederland teaching to the test gangbaar wordt vanwege de verplichte toetsen en referentieniveaus, met als gevolg ontevreden leraren en gestreste ouders en leerlingen?
In het Nederlandse onderwijsstelsel zijn hoge testscores of eindcijfers niet de maat van alle dingen. In de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs staat het advies van de school centraal. De eindtoets, als momentopname, is ondersteunend ten opzichte van het schooladvies. Ik vertrouw op de professionaliteit van scholen en leraren om op een verstandige manier met toetsen om te gaan en het onderwijs niet uitsluitend te richten op een goede score op een toets.
Indien scholen zich steeds meer gaan richten op toetsen, op wat voor manier houdt u dan rekening met het risico van perverse prikkels, die net als in de Verenigde Staten hebben geleid tot gesjoemel met toetsen, fraude en het onder druk zetten van leraren?
In het Nederlandse onderwijsstelsel worden perverse prikkels ontmoedigd doordat de Inspectie van het Onderwijs werkt met een afgewogen stelsel van indicatoren, waarbij niet alleen naar de opbrengsten, maar ook naar aspecten van het onderwijsproces wordt gekeken.
Geweld tegen de politie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politievakbond ziet geweld wéér stijgen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de politievakbond ACP dat maatregelen om geweld tegen de politie in te dammen niet lijken te werken? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw inzet en de resultaten met betrekking tot het programma Veilige Publieke Taak? Zo nee, waaruit blijkt dan dat deze maatregelen wel werken?
Uit de 2-meting van het programma Veilige Publieke Taak2 blijkt – in tegenstelling tot andere groepen van overheidswerknemers – dat het aantal slachtoffers van agressie en geweld bij de politie de afgelopen jaren onveranderd hoog is gebleven (zie antwoord 3). Er hebben zich echter wel verschuivingen voorgedaan: er is een daling op het gebied van fysiek geweld, maar van een stijging van intimidatie en discriminatie. Dit lijkt een gevolg van het meer proactief optreden van politieambtenaren. Door een grotere bewustwording van de norm dat agressie en geweld onacceptabel zijn, door de ervaren ondersteuning van leiding en collega’s en een zerotolerancebeleid wordt er eerder opgetreden. Conform de uitvoeringsregeling «Geweld tegen politieambtenaren» – die februari 2010 in werking is getreden – worden politieambtenaren gestimuleerd om agressie en geweld te melden en te registreren. Dit leidt tot een verhoging van het aantal aangiftes. Agressie en geweld worden daardoor meer zichtbaar. Zowel ten aanzien van het doen van aangifte als de verdere afhandeling van dit soort incidenten is echter wel verbetering te realiseren. In de eerdergenoemde 2-meting geven minder medewerkers dan in 2007 aan dat er maatregelen in de eigen organisatie zijn getroffen voor het altijd doen van aangifte door de werkgever van ernstig ongewenst gedrag, voor het geven van een reactie naar de dader en voor het verhalen van de schade op de dader.
Kunt u over de afgelopen vijf jaar cijfers geven over het aantal keren dat er geweld tegen politiefunctionarissen is gepleegd en het aantal keren dat politiefunctionarissen hun vuurwapen hebben moeten gebruiken?
In de afgelopen vijf jaar zijn verschillende onderzoeken naar de beleving van agressie en geweld tegen politiefunctionarissen uitgevoerd. Uit de 2-meting van het programma Veilige Publieke Taak2 blijkt dat het slachtofferschap bij de politie stabiel is gebleven: in 2007 was 73% van al het politiepersoneel met publiekscontacten slachtoffer, in 2009 68% en in 2011 73%. De frequentie van het aantal incidenten dat politiepersoneel meemaakt is ook stabiel gebleven. Er hebben zich echter wel verschuivingen voorgedaan: er is een daling op het gebied van fysiek geweld, ten koste van een stijging van intimidatie en discriminatie. Hoewel er geen landelijke registratie is van het vuurwapengebruik door de politie blijkt uit onderzoek3 dat het vuurwapengebruik – met letsel tot gevolg – door de politie niet is toegenomen.
Ziet u verband tussen enerzijds verruwing van de samenleving in het algemeen en geweld tegen te politie in het bijzonder en anderzijds het klaarblijkelijk toegenomen vuurwapengebruik door de politie? Zo ja, hoe ziet u dit verband? Zo nee, welke redenen ziet u wel voor dit vuurwapengebruik?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over het pleidooi van de voorzitter van de politievakbond ACP dat de politie preventief geweld zou mogen toepassen dan wel dat de geweldsbevoegdheid van de politie verruimd zou moeten worden?
De politie is bevoegd geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Dit betekent overigens niet dat geweld pas mag worden toegepast als er geweld tegen politiemensen wordt gebruikt. In bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn om gepast geweld toe te passen om te voorkomen dat een situatie onnodig escaleert. Daarnaast heeft de politie de bevoegdheid om in bepaalde, in de ambtsinstructie omschreven, gevallen het vuurwapen te gebruiken om een verdachte aan te houden indien die zich aan zijn aanhouding probeert te ontrekken. Het gebruik van geweld moet echter altijd worden getoetst aan de algemene beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Binnen deze kaders heeft de politie voldoende bevoegdheden om adequaat op te kunnen treden. Ik zie dan ook geen noodzaak om de geweldsbevoegdheid te verruimen.
Verschilt de bevoegdheid van de Nederlandse politie om (preventief) geweld te mogen gebruiken van die bevoegdheid bij politiekorpsen in andere landen van de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze?
Hoewel er weinig internationaal vergelijkende studies zijn van politiegeweld kan uit een lopend onderzoek4 voorlopig worden geconcludeerd dat de meeste landen van de Europese Unie overeenkomen wat betreft wet- en regelgeving omtrent de politietaak, de geweldbevoegdheden, de meldplicht en de training.
Nog meer Europees geld voor de Palestijnse Autoriteit |
|
Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU verhoogt steun aan Palestijnen»?1
Ja.
Wilt u onderschrijven dat Europa, dat midden in een enorme economische crisis verkeert, helemaal geen honderden miljoenen Euro's moet overmaken naar de corrupte Palestijnse autoriteit? Zo neen, waarom niet?
De EU-bijdrage aan de Palestijnse Autoriteit (PA) is onderdeel van het internationale beleid ter ondersteuning van het Israëlisch-Palestijnse vredesproces.
Deelt u de mening dat de oorverdovende stilte van de Palestijnse autoriteit over de terroristische aanvallen uit Palestijns gebied op Israël aantoont dat deze «autoriteit» stilzwijgend die aanvallen gedoogt? Onderschrijft u ook dat een dergelijke «autoriteit» helemaal nooit geld uit Europa moet ontvangen?
De PA is op de Westelijke Jordaanoever actief in de bestrijding van terreur en geweld, in nauwe samenwerking met Israël. Mede om die reden is financiering van de PA wenselijk.
Vindt u ook dat de door de Europese Commissie gegeven verklaring, dat het geld wordt overgemaakt «vooruitlopend op het ontstaan van een Palestijnse staat», het Palestijns streven naar eenzijdige onafhankelijkverklaring alleen maar in de kaart speelt? Deelt u de mening dat dit uiterst ongewenst is?
Welke mogelijkheden heeft u om zich tegen deze onwenselijke subsidie te verzetten en hoe gaat u dat doen?