Het bericht dat vrachtwagenchauffeurs actie aankondigen tegen arbeidsverdringing |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hete winter op de snelweg»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Bent u op de hoogte van de problemen van arbeidsverdringing waarmee de Nederlandse transportsector kampt? Wat is naar uw mening de oorzaak van deze problemen?
In het bericht wordt gesproken over arbeidsverdringing door Oost-Europese chauffeurs. In feite is er in de Europese Unie grotendeels sprake van een open markt. Dat houdt in dat we te maken hebben met grensoverschrijdende arbeid. Dit is zeker in sectoren als het wegtransport het geval. Om dit goed te reguleren bestaat er voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden wet- en regelgeving die arbeidsverdringing moet voorkomen.
Bent u ook van mening dat er sprake is van rechtsongelijkheid en valse concurrentie tussen Europese vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, wat is de reden van die rechtsongelijkheid? Welke Nederlandse wetten zijn hier mede debet aan? Welke Europese richtlijnen?
Valse concurrentie wordt voorkomen door gelijke rechten en plichten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden voor iedere chauffeur die in Nederland werkt. Er kunnen zich drie situaties voor doen. Ten eerste kunnen buitenlandse chauffeurs (structureel) worden ingehuurd door een Nederlands bedrijf. Het bedrijf dient in dit geval de Nederlandse wet- en regelgeving in acht te nemen, waaronder het wettelijk minimumloon, alsmede de van toepassing zijnde cao. Ten tweede kan er tijdelijk in Nederland worden gewerkt, dan gelden volgens de Detacheringsrichtlijn de kernbepalingen van de algemeen verbindend verklaarde cao. De kern bestaat met name uit loon, verlof en werktijden. Daarmee gelden voor buitenlandse en Nederlandse chauffeurs dezelfde loonafspraken. Op deze manier wordt arbeidsverdringing voorkomen.
Een derde situatie doet zich voor wanneer buitenlandse vervoerders in Nederland enkele binnenlandse ritten uitvoeren. Volgens de Europese regelgeving (Vo(EG) nr. 1072/2009), moeten de voertuigen van buitenlandse vervoerders de lidstaat na drie ritten of zeven dagen na eerste lossing weer verlaten. In geval van dergelijk cabotagevervoer zijn de vervoerders op het gebied van arbeidsvoorwaarden niet gebonden aan de Nederlandse wet- en regelgeving of de cao.
Welke gevolgen heeft deze arbeidsverdringing voor kleine Nederlandse transportondernemingen en voor de individuele vrachtwagenchauffeur? Welke gevolgen zijn er voor de Nederlandse transportsector? En welke voor de verkeersveiligheid?
De huidige wet- en regelgeving moet arbeidsverdringing voorkomen. Ik ben in overleg met zowel cao-partijen als de inspectiediensten over de manier waarop de handhaving kan worden verbeterd. Tevens zal de minister van Infrastructuur en
Milieu dit thema op Europees niveau bespreken (zie vraag 7).
Deelt u de mening dat het loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage en regels over dienstbetrekking in de eis van betrouwbaarheid in de wet wegvervoer goederen Nederlandse vrachtrijders nog verder op achterstand zal zetten ten opzichte van hun Oost-Europese collega’s?
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hun werk veilig kunnen blijven uitoefenen? Wat kunt u in Nederland voor de vrachtwagenchauffeurs betekenen? Wat zal u met uw Europese collega’s bespreken?
In Verordening 1072/2009 zijn onlangs nieuwe Europese regels vastgelegd aangaande cabotage. Van loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage is dan ook geen sprake.
Aan de Tweede Kamer is toegezegd 2 jaar na inwerkingtreding van de Wet wegvervoer goederen een evaluatie van een aantal onderwerpen van deze wet uit te voeren. In het kader van deze evaluatie wordt ook gekeken naar de eis van dienstbetrekking en naar de vraag welke bescherming deze de Nederlandse chauffeur biedt. De evaluatie zal in het eerste kwartaal van 2012 gereed zijn en de Minister van Infrastructuur en Milieu zal u hierover vervolgens informeren.
Welke boodschap heeft u voor de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs die deze winter «de straat op» willen?
Het is vanzelfsprekend van belang dat wet- en regelgeving goed wordt nageleefd en gehandhaafd. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid. De handhaving van de cao is de verantwoordelijkheid van cao-partijen. In de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» zijn nalevingsbepalingen opgenomen die algemeen verbindend zijn verklaard. Meldingen over betaling onder het minimumloonniveau kunnen bij de Inspectie SZW worden gedaan en deze worden onderzocht. De Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt toezicht op de verordening 1072/2009 over cabotage. Als er sprake is van een overtreding, kan daartegen bestuursrechtelijk worden opgetreden. Een vrachtwagen kan dan bijvoorbeeld worden stilgezet.
Naar aanleiding van de signalen over constructies en wetsontduiking in de transportsector hebben de verantwoordelijke toezichthouders de samenwerking gezocht. De Inspectie SZW en de Inspectie Verkeer en Waterstaat trekken gezamenlijk op in de transportsector.
Om de veiligheid te garanderen is het belangrijk dat iedereen dezelfde rechten en plichten heeft en dat hierop goed wordt gecontroleerd. Hiervoor zijn betrokken partijen gezamenlijk verantwoordelijk. Zoals ik heb toegezegd in het mondeling vragenuur op 15 november jl. ben ik met cao-partijen in overleg gegaan om te bezien hoe de samenwerking bij de handhaving kan worden geoptimaliseerd. Dit overleg wordt begin volgend jaar voortgezet, samen met de betrokken inspectiediensten.
In het vragenuur op 15 november jl. heb ik tevens mijn bereidheid getoond om in Europees verband aan te dringen op onderzoek naar de uitwerking van de Europese regels, met name voor de kleinere bedrijven. Daaruit moet blijken of sprake is van problemen door onbedoelde gaten in wet- en regelgeving die op Europees of Nederlands niveau moeten worden aangepakt. Ik heb dit inmiddels onder de aandacht gebracht van mijn collega van Infrastructuur en Milieu. Zij zal dit in Europees verband bespreken.
Haatcriminaliteit tegen het openbaar gezag |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tweet http://twitter.com/#!/Wusley/status/133551540274348032 en herinnert u zich de vragen over rellen en vernielingen bij het huis van de burgemeester van Urk?1
Ja.
Zouden de daarin aan de burgemeester van Rotterdam gerichte bewoordingen strafbaar kunnen zijn? Zo ja, op grond van welke artikelen in het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
De bewoordingen van de tweet zouden in beginsel onder de reikwijdte van artikel 266 (belediging) of 267 (belediging van een ambtenaar) Wetboek van Strafrecht kunnen vallen.
Beschikt u over gegevens over de aard en omvang van haatcriminaliteit via sociale mediasites? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het nodig om onderzoek te doen naar dit fenomeen?
Haatcriminaliteit is een ruim begrip en geen strafrechtelijke term. Haatcriminaliteit kan zien op (discriminatoire) uitlatingen, het pesten van personen of het zwartmaken van bedrijven of organisaties. Delicten zoals belediging, discriminatie en bedreiging kunnen van toepassing zijn. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat gelet op de reikwijdte van het begrip haatcriminaliteit, delicten die daaronder geschaard kunnen worden niet in een aparte categorie worden geregistreerd. Over de omvang van alle strafbare feiten die als haatcriminaliteit te betitelen zijn, zijn daarom geen gegevens voorhanden.
Ik deel de mening dat moet worden opgetreden tegen het plegen van dit soort strafbare feiten via sociale mediasites. Het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) treedt specifiek op tegen discriminatoire uitingen via websites, waaronder sociale mediasites. In het jaarverslag over 2010 (http://www.meldpunt.nl/publicaties/mdi-jaarverslag-2010) meldt het MDI dat veel profielenwebsites goed meewerken en discriminerende uitingen meestal snel verwijderden. Ik heb geen signalen ontvangen die nopen tot het verrichten van meer onderzoek.
Deelt u de mening dat er tegen het plegen van haatcriminaliteit via sociale mediasites moet worden opgetreden? Zo ja, in hoeverre is er speciale aandacht voor deze vorm van haatcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u, zoals u eerder aangaf ten aanzien van agressie en geweld, het ook onacceptabel als burgemeesters door haatcriminaliteit worden belemmerd in hun functioneren? Zo ja, deelt u dan de mening dat ambtshalve vervolging van dit soort delicten op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ambtshalve vervolging behoort tot de mogelijkheden. Het is echter voor de vervolging van dit soort feiten van belang dat de betreffende politieke ambtsdrager aangifte doet, omdat een groot deel van de beledigende uitlatingen op internet niet ter kennis komt van de politie of het Openbaar Ministerie.
Deelt u, mede gezien uw eerdere mening dat burgemeesters en andere politieke ambtsdragers een voorbeeldrol vervullen naar de gemeenschap en de werknemers met publieke taken, de mening dat in geval van haatcriminaliteit gepleegd tegen gezagsdragers, zij aangifte zouden moeten doen? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat er in alle gevallen van haatcriminaliteit tegen gezagsdragers aangifte wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, juist vanwege hun voorbeeldrol wordt gestimuleerd dat politieke ambtsdragers aangifte doen van strafbare feiten. Vanuit het programma Veilige Publieke Taak is specifiek voor politieke ambtsdragers een stappenplan ontwikkeld om te komen tot het veilig kunnen verrichten van hun publieke taak. Momenteel wordt het stappenplan in overleg met de diverse beroepgroepen van politieke ambtsdragers verspreid. Op de bijbehorende website www.veiligbestuur.nl wordt onder meer aandacht besteed aan het doen van aangifte.
Vallen onder het ongewenst gedrag, waarvan u de mening toegedaan ben dat daarvoor altijd melding zou moeten worden gemaakt, ook belediging of andere uitingsdelicten? Zo ja, hebt u hier ook afspraken over gemaakt met het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Ja, één van de uitgangspunten binnen het programma Veilige Publieke Taak is dat alle voorvallen van agressie en geweld, waaronder belediging of andere uitingsdelicten, moeten worden geregistreerd. Binnen gemeenten is dat voor politieke ambtsdragers bijvoorbeeld mogelijk binnen het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem. In het convenant dat in 2009 met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) is gesloten, wordt hieraan aandacht besteed. Ook op de in het in mijn antwoord op vraag 6 genoemde website www.veiligbestuur.nl, die samen met onder andere de NGB is ontwikkeld, wordt het onderwerp registratie behandeld.
Artsen die 1 miljard extra declareren |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Weet u dat artsen tussen 2006 en 2008 voor 1 miljard Euro extra inkomsten bij elkaar sjoemelden?1 Wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van het door het lid Van der Veen aangehaalde Volkskrant-artikel waarin gerefereerd wordt aan een promotieonderzoek van dr. Hasaart. Laat ik vooropstellen dat ik het woord «sjoemelen» in de kop van dit artikel misplaatst vind. De onderzoeker spreekt zelf over onbedoelde en onjuiste declaraties. Daarbij mist het artikel belangrijke nuances die wel zijn gemaakt in het eigenlijke onderzoek, waar ik inmiddels eveneens kennis van heb mogen nemen. De 1 miljard Euro betreft een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog niet de gebruikelijke controles door de onderzochte verzekeraar over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben op grond van dergelijke controles een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Wat vindt u ervan dat 5% van de zorg die artsen en ziekenhuizen in rekening brachten dubbel werd gedeclareerd?
Het onderzoek richt zich in feite op twee verschillende soorten onwenselijk declaratiegedrag van ziekenhuizen: upcoding en overdeclaratie. Bij upcoding wordt er een duurdere DBC gekozen dan strikt medisch noodzakelijk. Bij overdeclaratie worden meerdere DBC's geopend bij een bepaalde behandeling, waardoor sommige activiteiten dubbel worden gedeclareerd. Als dit opzettelijk gebeurt, is er sprake van fraude.
Verzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist wordt gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Van zorgverzekeraar CZ heb ik vernomen dat er over het algemeen geen sprake bleek van kwade opzet, dus van fraude, maar dat onduidelijkheden in het declaratieproces de oorzaak waren van veel dubbele declaraties. Meestal komen de verzekeraar en de specialist er in hoor en wederhoor samen uit en wordt het teveel gedeclareerde bedrag teruggestort.
Ik acht het van groot belang dat eventuele verkeerde prikkels of onduidelijkheden in het systeem weggenomen worden. Met de invoering van DOT worden de prikkels voor dergelijk declaratiegedrag voor een belangrijk deel ondervangen, onder andere door de invoering van vaste afsluitregels en automatische afleiding van het juiste DOT-zorgproduct. Medisch specialisten kunnen straks niet meer zelf een DBC sluiten en een nieuwe openen voor dezelfde zorgvraag: de DBC sluit 42 (operatief) of 90 dagen (poliklinisch) na het laatste contact met de patiënt. Daarbij wordt het DOT-zorgproduct niet meer door de medisch specialist gekozen, maar leidt een onafhankelijk computersysteem (de Grouper) af welk DOT-zorgproduct het best past bij de geregistreerde diagnose en zorgactiviteiten.
Ook de rol van de verzekeraar wordt steeds belangrijker in de afspraken en controle bij ziekenhuizen. Verzekeraars krijgen meer belang en mogelijkheden bij de kostenbeheersing. De invoering van prestatiebekostiging, het vervallen van de collectieve afspraken, de vergroting van de mogelijkheden tot prijsonderhandeling, het vergroten van de risicodragendheid van verzekeraars, zullen alle leiden tot een actievere rol voor verzekeraars. Dit is ook bevestigd in het hoofdlijnenakkoord dat ik enkele maanden geleden met veldpartijen heb gesloten. Hiernaast ben ik samen met veldpartijen een project «intensivering controle en toezicht» gestart om de mogelijkheden tot verbetering van het systeem vanuit het controle- en toezichtperspectief te bezien.
Wat vindt u ervan dat medische ingrepen die relatief veel geld opleveren met de huidige Diagnose Behandeling combinatie (dbc) structuur, zoals heupoperaties, vaker werden uitgevoerd dan behandelingen waarop niet wordt verdiend?
De onderzoeker noemt in haar onderzoek geen oorzaak voor het vaker uitvoeren van bepaalde behandelingen: «De volume-effecten die we hebben gevonden kunnen we niet direct interpreteren als overproductie. Er kunnen ook andere redenen zijn voor de toename in volume zoals eerder bestaande wachtlijsten, onderbehandeling of verschillen in behandelstijl.»
Als de uitgevoerde behandelingen hebben geleid tot overbehandeling, dan is dat geen goede zaak, zowel vanuit financieel oogpunt, als vanuit kwaliteitsoogpunt. Ten algemene laat dit het belang zien van het inrichten van de juiste financiële prikkels in het bekostigingssysteem. Dit vraagt om passende tarieven voor de DBC’s. Ik ben van mening dat die voor een groot deel in de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars het beste tot stand kunnen komen. De afgelopen overgangsjaren is er veel ervaring opgedaan met het onderhandelen over DBC’s. Met de uitbreiding van het vrije segment naar 70% krijgt de sector de ruimte om over meer zorg goede prijsafspraken te maken. De invoering van DOT helpt hierbij. De nieuwe DOT-zorgproducten zijn medisch herkenbaarder en kostenhomogener. Dit draagt bij aan goede onderhandelingen over kwaliteit, volume en prijs. Ik ben me er wel van bewust dat bij de invoer van een nieuw systeem er altijd opstartproblemen zijn, en onduidelijkheden. Partijen hebben nog geen ervaring opgedaan met het declararen van DOT-zorgproducten. Ik houd een vinger aan de pols hoe het loopt.
In dit verband wijs ik u er graag op dat het bevorderen van gepast gebruik en het terugdringen van praktijkvariatie en daarmee van onnodige zorg, een belangrijk speerpunt is in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord dat ik met de sector heb gesloten. Overigens geeft de NZa via het vereveningsonderzoek extra aandacht aan gepast gebruik ten behoeve van de controle op de middelen die ten laste van het zorgvereveningsfonds mogen worden gebruikt. Tot slot wil ik u wijzen op het convenant over gepast gebruik dat ondertekend is door de NPCF, de KNMG, ZN, DBC-Onderhoud, de Nza, de Regieraad Kwaliteit van Zorg, ZonMw en het CVZ. Deze partijen hebben de intentie uitgesproken om gezamenlijk inzicht te krijgen in de aard en omvang van ongepast gebruik en welke verbeteringen hiervoor zouden moeten worden doorgevoerd.
Wat is volgens u de reden dat op locaties met vrijgevestigde artsen vaker duurdere behandelingen, zoals operaties met overnachting, werden ingezet dan in ziekenhuizen met artsen in loondienst?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er een variatie bestaat tussen ziekenhuizen in de verhouding goedkopere en duurdere DBC’s bij een aantal aandoeningen. Hierbij spelen patiëntenkenmerken een rol. De onderzoeker wijst echter terecht ook op andere kenmerken die van invloed zijn op de mate waarin upcoding voorkomt. De «declaratiecultuur» van een ziekenhuis wordt hierbij genoemd. Het is daarom van belang dat zorgverzekeraars naast het maken van prijsafspraken ook toezicht houden en acties ondernemen bij onjuist declaratiegedrag, door bijvoorbeeld de verhouding tussen bepaalde DBC’s te benchmarken tussen ziekenhuizen. Zorgverzekeraars zijn hier steeds beter toe in staat.
Het is van belang om de financiële prikkels in de zorg in balans te brengen. Betere kwaliteit en het wegwerken van wachtlijsten door extra inspanningen moeten beloond worden. Daar staat tegenover dat dit niet moet doorslaan naar uitsluitend omzetgedreven zorgaanbod. Met het invoeren van het beheersmodel voor medisch specialisten per 2012 wordt de prikkel om «te veel» te declareren beperkt. Meer verrichtingen doen levert vrijgevestigd medisch specialisten boven de honorariumgrens niet meer honorariumomzet op, aangezien er in dat beheersmodel een vast plafond geldt voor de honorariumomzetten van alle medisch specialisten werkzaam in een instelling. Er blijft echter wel een prikkel bestaan voor individuele specialisten om meer te declareren. Met de invoering van de grouper en de vereenvoudiging van de productstructuur verwacht ik evenwel dat de mogelijkheden hiertoe verkleind worden. Ook de zorgverzekeraar heeft hier, zoals gezegd, een belangrijke rol.
Wie is er verantwoordelijk voor het beperken en controleren van het sjoemelen met declaraties? Zijn dat de zorgverzekeraars, de artsen zelf, of de minister van VWS?
Juist registreren en declareren van de geleverde zorg is een verantwoordelijkheid van de arts en andere registrerende zorgprofessionals alsmede van de organisatie waarbinnen de arts of andere zorgprofessionals werken. De wijze waarop geregistreerd en gedeclareerd dient te worden is vastgelegd in de registratie- en declaratieregels van de NZa.
De zorgverzekeraars controleren de declaraties. Zij willen alleen correcte declaraties vergoeden vanwege de premiestelling en omdat zij alleen correcte declaraties ten laste van de Zvw mogen brengen. Hiertoe voeren zorgverzekeraars formele controles (voldoet de declaratie aan de voorwaarden?) en materiële controles (is de gedeclareerde zorg daadwerkelijk en doelmatig geleverd?) uit. Dit geldt ook voor de controle op de DBC’s waarbij met name gekeken wordt of voldaan wordt aan de registratieregels en declaratiebepalingen van de NZa.
Bent u het ermee eens dat patiënten vaak niet in staat zijn dit sjoemelen te ontdekken en te stoppen, zelfs als ze de dbc rekening ontvangen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van aanbieders om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden en van de NZa om toezicht te houden op hoe de zorgverzekeraars deze taak uitvoeren.
Patiënten hebben een signaalfunctie en kunnen misstanden melden bij de zorgverzekeraar en/of de toezichthouders. Ik ben het met u eens dat het voor patiënten lastig is om op basis van de zorgrekening onjuiste declaraties te ontdekken. Dit heb ik ook in de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld. Het heeft voor een patiënt weinig zin als er een rekening wordt opgestuurd waarop alleen maar codes staan. Sommige verzekeraars doen dit al heel goed, maar de meeste hebben hier nog echt een verbeterslag te maken.
Bent u het eens met de conclusie van econome Hasaart dat de financiering van het zorgstelsel, sinds 2005 op basis van dbc’s, strategisch gedrag uitlokt bij artsen en zorginstellingen om hun inkomen op te krikken?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de invoering van het DBC-systeem een effect heeft op het gedrag van medisch specialisten en ziekenhuizen. Het is van belang dat we de prikkels juist leggen. Dat houdt in dat extra inzet met als doel meer gezondheidswinst wordt beloond.
Afgezien van de gezondheidswinst hebben we de laatste jaren enorme verschillen in de honorering van medisch specialisten geconstateerd. De DBC-systematiek die in 2005 is ingevoerd heeft veel positieve effecten. De DBC-systematiek maakt de zorg transparant, beloont extra inzet van zorgaanbieders, heeft positief effect op wachtlijsten gehad en stimuleert doelmatigheid in de zorg. Ieder systeem heeft risico’s. Binnen de DBC-systematiek en prestatiebekostiging bleek er een risico te zijn dat DBC’s leidden tot overproductie. Ik verwacht dat door DOT dergelijke risico’s beperkt worden. De NZa zal de werking van DOT in de praktijk gaan monitoren.
Er is ook een rol voor zorgverzekeraars. Door het vrije segment uit te breiden naar 70% kunnen zorgverzekeraars over meer zorg voor een countervailing power zorgen. Door de toenemende rol van verzekeraars, zoals het onderhandelen over prijzen en de vergrootte risicodragendheid, worden zorgverzekeraars hier ook meer toe gestimuleerd.
Naast een goede DBC-systematiek zijn hier ook goede richtlijnen en behandelprotocollen voor nodig. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut wordt samen met het veld gewerkt aan betere richtlijnen en behandelprotocollen. Kwaliteit is natuurlijk primair de verantwoordelijkheid van de professionals. Als professionals komen tot richtlijnen, dan zijn die via de kwaliteitswetgeving algemeen verbindend verklaard. Blijven de professionals in gebreke, dan hebben we een Kwaliteitsinstituut met doorzettingsmacht. Ik doe mijn uiterste best het Instituut in de loop van 2013 operationeel te maken.
Vindt u deze conclusie in lijn met waarschuwingen dat de dbc’s zouden leiden tot onnodige productie bij vrijgevestigde specialisten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een beloningssysteem komt dat ziekenhuizen en artsen op behaalde gezondheidswinst beloont en niet vooral omzet stimuleert?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel premie heeft de belastingbetaler sinds 2005 onnodig betaald, omdat 5% dubbel werd gedeclareerd, medische ingrepen die relatief veel geld opleverden vaker werden uitgevoerd, en er bij vrijgevestigde specialisten in hogere mate een prikkel was om strategisch hun inkomen op te krikken?
Het is niet mogelijk om aan te geven of en hoeveel premie onnodig is betaald. Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste twee vragen, betreft de 1 miljard Euro een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog geen controles over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Tussentijdse verzwaring van opleidingen voor mbo-deeltijdleerlingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt het feit dat deeltijdopleidingen tot onder andere doktersassistent, tandartsassistent en onderwijsassistent vlak voor het einde van de opleiding een aantal verplichte vakken (onder andere wiskunde) toevoegt aan het onderwijsprogramma?
Dit vind ik onwenselijk. Voor studenten dient bij de start van hun mbo-opleiding duidelijk te zijn uit welke onderdelen het onderwijsprogramma bestaat. Dit onderwijsprogramma dienen onderwijsinstellingen te baseren op het kwalificatiedossier (of eindtermendocument) dat van toepassing is voor het studiejaar waarin de studenten met hun opleiding starten.
Klopt het dat deze tussentijdse verwaring van opleidingen voor mbo-deeltijdleerlingen gebeurt vanwege de vanaf 2013–2014 verplichte centrale examens voor voltijdleerlingen op niveau 4-opleidingen in het mbo?
Dat klopt niet; er is geen sprake van tussentijdse verzwaring van de kwalificatie-eisen aan mbo-opleidingen. Met ingang van 1 augustus 2010 kennen alle mbo-4 opleidingen kwalificatie-eisen Nederlands en rekenen die gebaseerd zijn op de referentieniveaus. Deze kwalificatie-eisen (en de centrale examinering ervan in 2013–2014) gelden voor alle studenten die vanaf 1 augustus 2010 met hun mbo-opleiding beginnen. Voor «zittende» studenten die vóór 1 augustus 2010 met hun opleiding zijn begonnen, geldt dat zij hun opleiding mogen afmaken volgens het kwalificatiedossier (of eindtermendocument) zoals dat gold toen zij met hun opleiding begonnen. Voor studenten die vanaf 1 augustus 2010 met een korte mbo-4 opleiding beginnen- gericht op afronding vóór studiejaar 2013–2014 – is de pilotfase van kracht. In deze pilotfase worden de kwalificatie-eisen taal en rekenen getoetst met instellings- en pilotexamens en kunnen studenten ook zonder een voldoende voor deze taal- en rekenexamens hun diploma behalen.
Bent u bekend met het effect van deze examenmaatregel en vakkentoevoeging voor deeltijdstudies in het mbo van 1,5 jaar, waarbij deze leerlingen tussentijds een studieverzwaring opgelegd krijgen die zij niet nodig hebben aangezien deze groep aan het werk gaat en niet doorstroomt naar het hbo?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Van tussentijdse studieverzwaring is geen sprake. Bij mijn beleid voor taal en rekenen in het mbo maak ik geen onderscheid in de wijze waarop studenten – in deeltijd of «voltijds» – hun diploma behalen. Zowel het vervolgonderwijs als het bedrijfsleven moet ervan op aan kunnen dat studenten na het behalen van het mbo-4 diploma hun basisvaardigheden beheersen. Ook voor de uitoefening van de door u genoemde beroepen als doktersassistent, tandartsassistent en onderwijsassistent, is een goede beheersing van taal en rekenen van groot belang.
Vindt u het redelijk wanneer een opleiding, vlak voor het eind van de opleidingsduur, verplichte examenvakken toevoegt, ten opzichte van het programma wat bekend is gemaakt aan het begin van de periode? Zo ja, waarom mag dit in dit geval volgens u bij deze deeltijdstudies? Zo neen, hoe gaat u om met deze beschreven situatie?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze u tegemoet kan komen aan deze mbo-deeltijdleerlingen, die nu tussentijds in hun opleiding negatieve effecten lijken te ondervinden van een examenmaatregel en vakkentoevoeging die voor voltijdse leerlingen met hbo-perspectief bedoeld zijn?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2; ik vind het niet nodig om hiernaar nader onderzoek te doen. In de door u beschreven situatie kunnen de betreffende studenten een klacht indienen bij de onderwijsinstelling. Indien de studenten van mening zijn dat deze niet zorgvuldig wordt afgehandeld, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de Ombudslijn mbo. Deze bewaakt dan een zorgvuldige afhandeling.
De nieuwe systematiek voor subsidieverlening van het Fonds Podiumkunsten |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Subsidieregeling flink op de schop; podiumgroepen moeten punten verdienen»?1
Ja.
Hoeveel cultureel aanbod zal er verdwijnen door de nieuwe subsidieregels van het Fonds Podiumkunsten?
De druk op het fonds neemt flink toe. Vorige keer waren er zo’n 300 aanvragen. Verwachting is dat het er deze periode nog meer zullen zijn, omdat de instellingen die uit de BIS vallen waarschijnlijk een aanvraag zullen indienen bij het fonds. Het fonds verwacht dat er zo’n 60 tot 80 aanvragen gehonoreerd kunnen worden, nu zijn dat er 120. Hoeveel cultureel aanbod er zal verdwijnen, hangt van zoveel factoren af, dat dit niet te voorspellen is.
Vindt u de criteria van het Fonds goed?
Het fonds zet nog meer dan voorheen in op ondernemerschap en geografische spreiding. Dit beleid en ook de overige criteria van het fonds sluiten goed aan bij mijn brief Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid.
Hoe kan een instelling als het Internationaal Danstheater nog op niveau presteren als er ongeveer 70% van de subsidie vervalt?
Instellingen kunnen bij het fonds een minder groot bedrag krijgen dan in het verleden. Reden hiervoor is dat kleinere instellingen in vergelijking met een aantal grote instellingen soms precies hetzelfde aanbod tegen lagere kosten produceren. Zulke grote verschillen zijn niet eerlijk en niet doelmatig. Met het nieuwe budget zou het fonds al snel door het budget heen zijn bij toekenning van een groot bedrag aan één instelling. Dit zou een negatief effect hebben op de pluriformiteit van het aanbod. Het Internationaal Danstheater kan een aanvraag indienen bij het fonds en afhankelijk van of deze aanvraag wordt toegekend en voor welk bedrag zal de instelling haar beleid aanpassen. Het is aan de instelling zelf om te bezien hoe zij het beleid en hun bedrijfsvoering aanpassen wanneer zij minder subsidie ontvangen dan voorheen.
Wat zijn de effecten voor bijvoorbeeld het toneelgezelschap Orkater, dat in subsidie gehalveerd dreigt te worden?
Het is aan de instelling zelf om te bezien hoe zij het beleid en hun bedrijfsvoering aanpassen wanneer zij minder subsidie ontvangen dan voorheen. Doordat de instellingen de vrijheid hebben zelf de keuzes te maken, valt ook niet precies te voorspellen wat de effecten voor specifieke instellingen zullen zijn.
Aanvallen op Kachin in Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voortdurende mensenrechtenschendingen als gevolg van gevechten tussen het Birmese leger en de Kachin-minderheid in Noord-Birma, alsmede nieuwe legeroffensieven in Kachin?1
Ja.
Gelet op de verslechterende situatie in Kachin Staat, kunt u aangeven welke stappen de EU en Nederland hebben genomen om de humanitaire crisis aan de orde te stellen?
De EU vraagt mede op initiatief van Nederland regelmatig aandacht voor de humanitaire situatie in Birma. Recentelijk heeft de Eurocommissaris Georgieva, een bezoek gebracht aan Birma. Daar heeft zij de kwestie van humanitaire toegang en de slechte behandeling van minderheidsgroepen bij de Birmese autoriteiten aan de orde gesteld.
Bent u bereid om u in EU-verband in te spannen om, mede in het licht van de naderende winter, de humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden in Kachin op te voeren? Bent u bereid ook als Nederland zelfstandig humanitaire hulp aan Kachin vluchtelingen en ontheemden te verstrekken via bijvoorbeeld lokale humanitaire organisaties? Zo nee, waarom niet?
Via de jaarlijkse bijdrage aan de Europese Unie draagt Nederland bij aan de humanitaire hulp van de Europese Commissie aan Birma. Voorts kunnen hulporganisaties zoals UNHCR, WFP en het ICRC de jaarlijkse ongeoormerkte bijdragen van Nederland naar eigen inzicht besteden.
Een belangrijk knelpunt is dat in Kachin de toegang voor hulpverleners beperkt is. Daardoor is toezicht op de uitvoering van hulpactiviteiten moeilijk. Ook bestaan er onvoldoende garanties dat de middelen rechtmatig worden besteed en dat de hulp neutraal, onpartijdig en onafhankelijk wordt verleend. Dit geldt ook voor de lokale humanitaire organisaties. Een bijdrage aan deze organisaties ligt daarom nu niet voor de hand.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband op de aanstaande EU-China Top China aan te sporen om een constructieve rol te spelen om dit conflict te beëindigen, bijvoorbeeld door druk uit te oefenen op het Birmese leger om de aanvallen in Kachin Staat te stoppen en het Birmese regime aan te sporen tot een landelijk staakt het vuren akkoord en op landelijk niveau een dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van etnische minderheden verenigd in de United Nationalities Federal Council (UNFC)? Zo nee, waarom niet?
De EU-China Top is uitgesteld. Een nieuwe datum is nog niet bekend. Ik bepleit het bespreken van de ontwikkelingen in Birma tijdens de volgende EU-China top.
Bent u bekend met het rapport aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2011 van de Speciale VN-Rapporteur voor mensenrechten in Birma, Quintana, waarin hij refereert aan onder meer groepsverkrachtingen in Kachin Staat door het Birmese leger1? Bent u bereid om – al dan niet in EU-verband – u in te spannen om overheids- en legergeweld tegen vrouwen en meisjes in etnische minderheidsgebieden in Birma tegen te gaan? Zo ja, hoe?
Ja. Het rapport is de basis voor de jaarlijkse Birma resolutie van de AVVN. Net als in voorgaande jaren heeft NL zich ook dit jaar ingespannen in de resolutie een verwijzing te krijgen naar de hervatting van geweld tegen etnische bevolkingsgroepen. Nederland steunt vanuit het mensenrechtenfonds een NGO-project dat aandacht vraagt voor de etnische conflicten in Birma.
De fact-finding van NCH naar Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat van 11–15 december a.s. een «oriënterende fact-finding missie» zal plaatsvinden naar Birma, georganiseerd door het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering (NCH)?1
Ja.
Hoe staat het met het ontmoedigingsbeleid van de overheid voor Nederlandse bedrijven om handel te drijven met Birma en Birmese bedrijven en om activiteiten te ontplooien in Birma?2 Hoe rijmt dit beleid met de handelsmissie van het NCH?
In het Nederlandse beleid ten aanzien van Birma zijn de EU-sancties leidend. Deze zijn gericht op de leden van het regime en hun inkomsten uit de houtsector en de edelmetalen- en edelstenensector. Daarnaast wijst de Nederlandse overheid bedrijven op het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hierbij het uitgangspunt.
Dit houdt in dat de Nederlandse regering bedrijven informeert over de situatie in Birma, wijst op hun verantwoordelijkheden in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hen oproept, naast inachtneming van de sancties, geen activiteiten te ontplooien die voor het Birmese regime inkomsten genereren. Bedrijven komen bovendien niet in aanmerking voor (financiële) overheidssteun voor hun activiteiten gericht op Birma.
De fact-finding missie is een privaat initiatief van het NCH. In contacten met het NCH heeft de Nederlandse overheid het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma toegelicht.
Overigens is in Birma sinds het aantreden van de nieuwe regering eind maart vorig jaar een voorzichtig politiek en economisch hervormingsproces ingezet.
Nu op de website van het NCH staat dat deze missie een vervolg is op de succesvolle NCH bijeenkomst over Birma op 6 juni 2011, kunt u aangeven welke bedrijven hier bij aanwezig waren en in welke sectoren zij actief zijn?
Van het NCH is vernomen dat aan de bijeenkomst op 6 juni 2011 bedrijven hebben deelgenomen uit sectoren agro-en voedingsmiddelen, scheepsbouw-baggeren, financiering en hout.
Is er tijdens deze bijeenkomst ook aandacht gevraagd voor de specifieke keerzijdes van handel met en investeringen in Birma, waar Nederlandse bedrijven ongewild mee te maken kunnen krijgen (dwangarbeid, kinderarbeid, corruptie, steun aan een regime en leger dat nog altijd verantwoordelijk kan worden gehouden voor grote misstanden – humanitair, politiek, sociaal-economisch)?
Het NCH heeft laten weten dat deze onderwerpen aan de orde zijn geweest. Voorts heeft het NCH tijdens de bijeenkomst het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen in Birma benadrukt.
Hebben relevante maatschappelijke stakeholders, waaronder vakbewegingen en Birmese NGO’s, gelegenheid gehad om op deze bijeenkomst te spreken?
Het NCH heeft laten weten dat maatschappelijke organisaties tijdens de bijeenkomst niet aanwezig zijn geweest. Wel heeft het NCH separaat met het Birma Centrum Nederland gesproken.
Zal er voorafgaand aan de fact-finding missie met de bedrijven die mee gaan naar Birma worden gecommuniceerd over de internationale aspecten op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van handel met en investeringen in Birma, om te bevorderen dat zulke activiteiten bijdragen aan implementatie van de Ruggie Principles van de VN en OESO-richtlijnen? Zo ja, bent u bereid relevante maatschappelijke en sociale actoren, zoals de vakbeweging, daarbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De invulling van de communicatie in het kader van de voorbereiding op de missie is een verantwoordelijkheid van het NCH. In contacten met het NCH is uitvoerig ingegaan op de situatie in Birma en op het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma. De overheid verwacht van ieder bedrijf dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt, in binnen- en buitenland. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun keuzes en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid, door transparantie te betrachten en desgevraagd bereid te zijn een open dialoog aan te gaan met belanghebbenden. In dit kader is in contacten met het NCH tevens het belang benadrukt van het betrekken van relevante maatschappelijke en sociale actoren bij activiteiten met betrekking tot Birma, zoals deze missie.
Bent u bereid te bevorderen dat er tijdens het programma van de fact-finding missie in Birma voldoende ruimte wordt gemaakt voor dialoog tussen deelnemende bedrijven en relevante, breed onder de bevolking gesteunde Birmese stakeholders, waaronder de National League for Democracy (NLD), (kritische) oppositiepartijen in het huidige parlement van Birma, zoals de National Democratic Force (NDF) en politieke partijen gelieerd aan etnische minderheden, vertegenwoordigers van etnische minderheden, maatschappelijke organisaties en de onafhankelijke Birmese vakbeweging (FTUB)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het NCH om de modaliteiten van het programma voor de missie in te vullen. In contacten met het NCH is op verschillende momenten aandacht gevraagd voor een gebalanceerd programma van de fact-finding missie naar Birma, waarbij het belang van aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen steeds is benadrukt.
Bent u bereid het NCH te vragen naar de wijze waarop de handelsmissie conform de Ruggie Principles van de VN en OESO -richtlijnen heeft gehandeld en publiek verslag te doen van de fact-finding missie?
Nee. Deze missie is een privaat initiatief van het NCH. De verantwoordelijkheid voor de missie, inclusief evaluatie en verslaglegging, is een zaak van het NCH.
Het bericht dat bewoners van krimpregio’s minder gezond zijn dan bewoners elders in Nederland |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving en het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de gezondheidssituatie van bewoners van krimpregio’s?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het onderzoek dat bewoners in krimpregio’s hun eigen gezondheid lager beoordelen dan bewoners elders in Nederland?
Het onderzoek is een eerste verkenning van de gezondheidssituatie in krimpregio’s in Nederland. Hoe mensen hun eigen gezondheid beoordelen is een belangrijke maat om gezondheid te meten. Waarom de bevolking van krimpregio’s hun eigen gezondheid als minder goed beoordelen dan elders in Nederland, kan op basis van dit onderzoek nog niet voldoende worden verklaard. Wel noemen de onderzoekers een aantal mogelijkheden en geven hierbij aan dat de gezondheidsachterstand slechts gedeeltelijk verklaard kan worden door de verschillen in bevolkingssamenstelling (qua sociaaleconomische status en leeftijd). De minister van VWS heeft het RIVM gevraagd een vervolg op dit onderzoek uit te voeren om hier nader inzicht in te verwerven.
Welke relatie ziet u in dit verband met sociaal economische gezondheidsverschillen in deze regio’s?
In krimpregio’s wonen gemiddeld meer mensen met een lagere sociaaleconomische status (lage opleiding, laag inkomen). Op grond van eerdere studies zoals bijvoorbeeld het RIVM-rapport «Gezondheid in veertig krachtwijken» kan worden geconcludeerd dat een lagere sociaaleconomische status vaak samenhangt met een minder goede gezondheid. Ook wanneer er rekening wordt gehouden met deze verschillen in bevolkingskenmerken wijken krimpregio’s af van het Nederlandse gemiddelde omtrent sterfte en ervaren gezondheid. Bovengenoemd vervolgonderzoek zal mogelijk meer inzicht kunnen geven in de oorzaken van de afwijkende gezondheidsuitkomsten in de krimpregio’s.
Hoe beoordeelt u de informatie dat, naast de eigen lage inschatting van de gezondheid van bewoners uit krimpgebieden, ook cijfermatig naar voren komt dat de levensverwachting van mensen lager ligt in deze gebieden en dat het aantal sterfgevallen door hart- en vaatziekten hoger ligt dan elders in Nederland?
Uit het onderzoek blijkt dat niet in alle krimpgebieden de levensverwachting lager ligt dan gemiddeld in Nederland. Bovendien blijkt dat de gezondheidsverschillen binnen een regio tamelijk groot kunnen zijn. Verder betekent een gevonden statistisch verband niet altijd een oorzakelijk verband. Het feit dat in dit onderzoek verschillende indicatoren voor gezondheidsuitkomsten in dezelfde richting wijzen, duidt evenwel op een consistent beeld. Mede daarom is nader onderzoek gewenst.
Deelt u de mening dat dergelijke aanvullende sociale en medische constateringen de noodzaak voor een actief en visierijk krimpbeleid van de rijksoverheid aantonen? Zo ja, hoe uit zich dat in uw beleid voor deze krimpregio’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de noodzaak voor een actief en visierijk krimpbeleid, maar niet om de in de vraag genoemde redenen. In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolking (2009) en de Interbestuurlijke Voortgangsrapportage Bevolkingsdaling (2011) is de aanpak van krimp vastgelegd, waarbij gekozen is voor een interbestuurlijke aanpak met primaire verantwoordelijkheid voor gemeenten en een regierol (in het bijzonder in het fysieke domein) voor provincies. Bij deze aanpak spelen ook maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers een belangrijke rol. Een samenvatting van dit beleid is opgenomen in de Voortgangsrapportage. In het antwoord op vraag zes kom ik hier op terug.
Welke concrete maatregelen heeft u op dit moment in uw beleidsvoornemens voor de krimpregio’s opgenomen of gaat u opnemen naar aanleiding van deze berichtgeving en onderzoeksresultaten rondom de gezondheid van mensen in deze gebieden?
Een van de maatregelen die vanuit het Rijk is genomen voor een goede krimpaanpak is actieve ondersteuning van experimenten. Ik ondersteun samen met mijn collega-minister van VWS krimpexperimenten in Parkstad Limburg en Oost-Drenthe. In het krimpexperiment Oost-Drenthe wordt onderzocht hoe in de toekomst zorg gegarandeerd wordt op het platteland, in een situatie waarin de zorgvraag stijgt als gevolg van de vergrijzing, maar het arbeidspotentieel krimpt. De deelnemende partijen zijn gemeenten, zorgaanbieders, welzijnsinstellingen, woningcorporaties, huisartsen, het dementienetwerk, een verzekeraar, een cliëntenorganisatie en een mantelzorgkoepel. Op 28 september 2011 is hierover het convenant «Zorgkracht in krimpgebieden» ondertekend door 18 convenantpartijen. De experimenten in Parkstad Limburg richten zich op het vergroten van de instroom vanuit de zorgopleidingen en het organiseren van een wijkgebonden basiszorg en voldoende zorggeschikte woningen. Begin september heb ik met gedeputeerden van de krimpprovincies afgesproken om te komen tot gezamenlijke convenanten op het gebied van de aanpak van de gevolgen van krimp. Hierbij zal ook verkend worden in hoeverre het mogelijk is om vanuit het Rijk samen met de zorgsector, onderwijs en gemeenten te komen tot afspraken over het aanbod van en kwalitatieve aspecten (gericht op preventie) van zorg.
Het zonder toestemming afschieten van een damhert |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «damhert zonder toestemming burgemeester afgeschoten»?1
Ja.
Is het waar dat het hert zonder de vereiste toestemming is afgeschoten?
De burgemeester van Leiderdorp is bevoegd om de genoemde toestemming te verlenen. Het is niet aan mij om daarover vragen te beantwoorden, maar aan het college van B&W. Ik verwijs dan ook naar het antwoord van het college op de vragen van de Groenlinks-fractie in de gemeenteraad. Zie daarvoor de agenda van de Raad van 11 november 2011, agendapunt 3.2
Kunt u aangeven of proces verbaal is opgemaakt van het in strijd met de regels afschieten van dit hert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen vervolgens ondernomen zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de jager in strijd met de wettelijke bepalingen heeft gehandeld? Zo nee, waarop is uw mening gebaseerd? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de jachtakte van de betreffende jager?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het eigenmachtig optreden van jagers in strijd met wettelijke regels een extra reden vormt uitvoering, regelgeving en toezicht op het faunabeleid vanuit gescheiden organen te doen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van eigenmachtig optreden van een jager. Ik zie in dit incident dan ook geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop beleid, uitvoering en toezicht zijn georganiseerd.
De effecten van de nieuwe criteria van het Fonds Podiumkunsten op muziekensembles |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht «Muziekensembles zwaar gedupeerd door nieuw beleid Fonds Podiumkunsten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat door de nieuwe regels van het Fonds opheffing van de muziekensembles onontkoombaar is?
Er is geen sprake van dat door de nieuwe regels van het Fonds Podiumkunsten de opheffing van de muziekensembles onontkoombaar is. Muziekensembles komen in aanmerking voor de meerjarenregeling en voor projectsubsidies. De muziekensembles worden zeker niet uitgesloten voor de meerjarenregeling door de hierin gestelde criteria. Het fonds podiumkunsten stelt 5,8 miljoen euro beschikbaar voor meerjarige activiteiten voor de sector muziek. Daarnaast wordt het budget van de projectsubsidies voor de periode 2013–2016 in stand gehouden.
Bent u bereid deze vragen alsmede de vragen over de criteria van het Fonds2, te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Cultuur op 21 november aanstaande?
Ja.
Visvriendelijke technieken |
|
Ad Koppejan (CDA), Johan Houwers (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Rechtbank van Maastricht heeft besloten de door u afgegeven Waterwetvergunning te vernietigen1, onder meer omdat u volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de extra vissterfte, die zal optreden ten gevolge van de geplande waterkrachtcentrale in Borgharen, niet in strijd is met het door u gehanteerde beleid?
Ja.
Bent u bekend met de visvriendelijke pompen en turbines – met een lagere «total cost of ownership» dan reguliere pompen en turbines – die het bedrijf Nijhuis Pompen BV, aan wie recentelijk in uw aanwezigheid de Aquatech Innovation Award is uitgereikt heeft ontwikkeld voor waterkrachtcentrales waarmee de vissterfte aanzienlijk beperkt kan worden?
Ja.
Bent u bereid om de eigenaren van waterkrachtcentrales op te roepen dergelijke visvriendelijke technieken (zoals visvriendelijke pompen en turbines) te installeren in hun waterkrachtcentrales? Zo ja, welke middelen wil u hier toe aanwenden?
Indien visvriendelijke technieken zich in de praktijk hebben bewezen, ook voor wat betreft de rentabiliteit, roepen wij eigenaren van waterkrachtcentrales op deze toe te passen. Ik beschouw dit als toepassing van best beschikbare technieken.
Bent u bereid om waterschappen en de overige betrokken uitvoeringsorganisaties op te roepen visvriendelijke technieken te gebruiken bij vervangingsopgaven, om zo bij te dragen aan beleidsvoornemens op het gebied van de visstand? Zo ja, welke middelen wilt u hiertoe aanwenden?
Ik zal waterschappen en de overige betrokken uitvoeringsorganisaties vragen om bij vervangingsopgaven én bij nieuwe werken visvriendelijke technieken te gebruiken. Dit is in lijn met het beleidsvoornemen om te streven naar een goede toestand voor Kaderrichtlijn Water, ook op het gebied van de visstand. Dergelijke visvriendelijke technieken worden bijvoorbeeld onder de aandacht gebracht middels rapportages en voorlichtingsbijeenkomsten van de STOWA.
Bent u van mening dat de geplande waterkrachtcentrale in Borgharen wel aan het door u gehanteerde beleid op het gebied van de visstand kan voldoen met de eerder genoemde visvriendelijke technieken?
Zoals bekend heb ik hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ingediend, omdat ik van mening ben dat de waterkrachtcentrale met het toepassen van de in de vergunning opgenomen maatregelen voldoet. Het toepassen van rendabele visvriendelijke turbines, ook in bestaande waterkrachtcentrales, kan mijns inziens alleen maar leiden tot minder vissterfte.
Het bericht ‘VS laten zich de les niet lezen in de luchtvaart’ |
|
Richard de Mos (PVV), Louis Bontes (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VS laten zich de les niet lezen in de luchtvaart»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Republikeinse voorzitter van de transportcommissie van het Huis van Afgevaardigden van het Emissions Trading System (ETS), een ordinaire en illegale belastingmaatregel is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Heffingen en belastingen worden van overheidswege eenzijdig vastgesteld en berekend volgens vooraf vastgelegde criteria, bijvoorbeeld het belastingpercentage en de grondslag. Bij een regeling zoals het emissiehandelssysteem (ETS) gaat het daarentegen om een marktgebaseerde maatregel, waar de prijs van een emissierecht volgens een vrije markt, op basis van vraag en aanbod tot stand komt. De prijs wordt niet door de overheid vooraf vastgelegd zoals bij een heffing of belasting en in ruil voor het betalen van de prijs krijgt de uitstoter een verhandelbaar recht op uitstoot. Bovendien worden 82% van de rechten kosteloos toegewezen aan de luchtvaartmaatschappijen. Dat het luchtvaart ETS geen heffing of belasting en conform internationale verdragen is, is bevestigd door de Advocaat-Generaal in Hofzaak C-366/10, waar ik de Kamer eerder over heb geïnformeerd (Zie brief dd. 25 oktober 2011, 21 501-08, nr. 388).
Deelt u de mening dat de mainportfunctie van Schiphol in gevaar kan komen doordat niet-Europese vliegmaatschappijen om Europa heen zullen gaan vliegen om zo het ETS en de daarmee verbonden extra kosten te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Handhaving en versterking van de mainportfunctie van Schiphol acht ik van groot belang. In eerder onderzoek van CE Delft (Competitiveness issues for Dutch aviation from EU ETS, oktober 2008, zie Kamerstukken II 2008/09, 31 963, nr. 7, blz. 3) is geconstateerd dat de invoering van het luchtvaart ETS en de daarmee gepaarde kosten EU-hubs minder aantrekkelijk kan maken voor transfer. Dit effect is niet gekwantificeerd in het onderzoek, en zal mede afhankelijk zijn van de prijsontwikkeling van de emissierechten. Hoe groot dit effect zou kunnen zijn is moeilijk in te schatten omdat vele andere factoren hier een rol spelen.
Hoe stroken de afwijzingen van andere landen en het standpunt van Eurocommissaris Hedegaard, om het ETS alsnog in te voeren, met het regeerakkoord waarin wordt gesteld dat «het beleid is gericht op een wereldwijde aanpak van emissiehandel zodat er een gelijk speelveld is»?
Invoering van het ETS is een juridische verplichting waar alle lidstaten van de Europese Unie en het Europees Parlement in 2008 mee hebben ingestemd. Dit staat echter beleid dat gericht is op de totstandkoming van een wereldwijde aanpak van emissiehandel niet in de weg. Dit is het streven van zowel de Nederlandse regering als de Europese Commissie.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de invoering van het ETS, waarin onder andere de volgende punten worden meegenomen:
Ja. Bij het Kennisinstituut Mobiliteitsbeleid is op dit moment een onderzoek uitgezet naar de effecten van EU-ETS op de Nederlandse luchtvaart. Dit onderzoek bouwt voort op onderzoeken die destijds, bij de invoering van ETS luchtvaart, zijn uitgevoerd, zoals het onderzoek van CE Delft (zie vraag 3). Ik acht een dergelijk onderzoek van groot belang, temeer omdat de Nederlandse luchtvaartpartijen eerder hebben laten weten dat de mogelijk negatieve consequenties substantieel kunnen zijn.
Bent u tevens bereid om met uw Europese collega’s op te trekken en u gezamenlijk hard te maken voor een onafhankelijk onderzoek op internationaal niveau naar de gevolgen van de invoering van het ETS? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wacht ik op de resultaten van het KiM-onderzoek dat is gericht op de effecten voor de luchtvaart in Nederland. Tevens heb ik Europees commissaris Hedegaard (klimaat) gevraagd de mogelijke gevolgen voor de Europese luchtvaart in beeld te brengen.
Bent u daarnaast bereid om, net als een groot aantal niet-Europese landen, een «joint declaration» binnen Europa op te zetten, die zich uitspreekt tegen het ETS?
Er is inmiddels sprake van een juridische verplichting waarmee alle lidstaten en het europees parlement hebben ingestemd. Uitgangspunt was en blijft dat er een mondiaal systeem moet komen. Ik zal me daar, binnen de mogelijkheden die ik heb, voor inzetten.
Denkt u dat er een reductie in de CO2-uitstoot komt door deze maatregel, wanneer vliegtuigen uit niet Europese-landen omvliegen om niet via Europa te hoeven vliegen?
Ja, dat verwacht ik wel. Of de reductie in CO2 uitstoot eventueel minder hoog zal zijn dan nu wordt verwacht, zal moeten blijken uit het onderzoek dat door KiM momenteel wordt uitgevoerd.
Kunt u uitleggen waarom de Europese Commissie deze maatregel doordrukt als al gebleken is dat «vliegbelastingen» (zie de voormalige Nederlandse vliegtaks) zeer negatieve effecten hebben?
Het invoegen van luchtvaart onder het ETS is een afspraak van alle EU landen, gemaakt eind 2008 en inmiddels geïmplementeerd op Europees en nationaal niveau. Het ETS is overigens geen belasting. Zie antwoord op vraag 2 en 4.
Deelt u de mening dat Europa met maatregelen als het ETS, vooral in tijden van economische teruggang, stukje bij beetje, zijn eigen economische graf graaft?
Ik blijf van mening dat – conform regeerakkoord – gestreefd moet worden naar een wereldwijde aanpak van emissiehandel zodat er een gelijk speelveld is.
Wat gaat Europa doen met luchtvaartmaatschappijen die zich niet aan het ETS houden en toch op Europese bestemmingen vliegen, oftewel de wet overtreden?
Er geldt een nationaal handhavinginstrumentarium. In Nederland is gekozen voor een duale handhaving, dit betekent dat er zowel met bestuurlijke boetes als met een strafrechtelijke sanctie kan worden gehandhaafd. Als ultimum remedium kan er, volgens de richtlijn, een exploitatieverbod (een vliegverbod) worden opgelegd door de Commissie. Voor verdere toelichting over de sancties die kunnen worden opgelegd, zie MvT implementatie wet richtlijn 2008/101/EG, Kamerstukken II 2009/10, 31 963, nr. 3.
Deelt u de mening dat het tekenend is voor hoe wereldvreemd Eurocommisaris Hedegaard is als zij via twitter kinderpraat als «We vertrouwen erop dat de VS het Europese recht zal respecteren, zoals de EU altijd het Amerikaanse recht respecteert» de wereld instuurt?
Nee.
Bent u bereid deze vragen vόόr de behandeling van de begrotingsstaten van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en van het milieu en van het Infrasstructuur-fonds d.d. 22 en 23 november 2011 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht “G20-landen beloven economie te stimuleren” |
|
Jolande Sap (GL), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «G20-landen beloven economie te stimuleren» en in het algemeen met de uitkomsten van het G20 overleg in Cannes van de afspraken omtrent stimulering van de economie door landen met een handelsoverschot?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u een update geven van het handelsoverschot van Nederland van de afgelopen jaren?
Zie onderstaande figuur.
Bron: eigen bewerking CPB-cijfers
Kunt u toelichten wat de achterliggende oorzaken van dit overschot zijn?
bron: eigen bewerking op CPB MEV bijlage 2 en bijlage 3
In het kader van het bestrijden van macro-economische onevenwichtigheden wordt in Europees verband gesproken over de indicator «lopende rekening»; wat is het Nederlandse standpunt aangaande de symmetrie op deze indicator? Ziet u in de oproep van de G20 redenen om dit standpunt te herzien?
Deelt u de mening dat in Europa geldt dat het tekort op de handelsbalans van de één, het overschot van het andere land is, gezien de grote hoeveelheid intra-Europese handel? Welk percentage van de handelsbalansen van de Europese landen wordt bepaald door de intra-Europese handel? Hoe schat u de kans in, dat de landen met een tekort op de handelsbalans dit tekort opheffen door eenzijdige aanpassing van hun zijde?
Hoe apprecieert u de afspraken op de G20 dat landen met een overschot op de handelsbalans de economie gaan stimuleren? Op welke wijze gaat Nederland haar koers wijzigen en opvolging geven aan deze afspraken gemaakt tijdens de G20? Gaat Nederland deze afspraken in Europees verband bevorderen?
Kunt u aangeven hoe u de motie Sap c.s.2 in dit kader gaat uitvoeren? Op welke wijze gaat u pleiten voor stimulering in Europa door de sterke landen?
Bent u bereid sterker te gaan stimuleren in Nederland, teneinde de koopkracht en economie op peil te houden, conform adviezen van het CPB, de OESO, en het IMF, met als gevolg dat het tekort op de handelsbalans wordt teruggebracht? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende algemeen overleg Ecofin/Eurogroep dat is gepland op 24 november 2011?
Ja.
Een rapport van twee Israëlische mensenrechtenorganisaties |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van twee mensenrechtenorganisaties waaruit zou blijken dat Israëlische artsen medeplichtig zijn aan martelingen van Palestijnse gevangenen door de Israëlische geheime dienst Shin Bet?
Ja.
Klopt het dat artsen verwondingen die Palestijnen tijdens verhoren hebben opgelopen niet documenteren en dat zij geen aangifte doen bij de politie? Deelt u voorts de goed gedocumenteerde conclusie dat artsen Palestijnen terugsturen naar hun verhoor ook als zij eerder gewond zijn geraakt?
Ik kan niet beoordelen in hoeverre de bevindingen van het rapport correct zijn. Het is in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten om een reactie daarop te geven.
Zo ja, bent u bereid deze gedragingen in duidelijke termen te veroordelen, aangezien Israel hiermee niet alleen in strijd handelt met eigen wetten, maar ook met een reeks internationale verdragen die door de staat Israel zijn ondertekend en geratificeerd? Zo nee, waarom niet?
Israël is als ondertekenaar van het VN-verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing (1984) gehouden de verplichtingen uit dit verdrag na te komen en hierover regelmatig rapport uit te brengen aan het VN-Comité tegen Foltering. Nederland meent dat de discussie met Israël waartoe dit rapport aanleiding kan geven, in eerste instantie via dit Comité moet plaatsvinden.
Bent u bereid uw Israelische collega hierop rechtstreeks aan te spreken en hem erop te wijzen dat deze gedragingen een duidelijke schending zijn van fundamentele mensenrechten? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland voert bilateraal en via de EU een mensenrechtendialoog met Israël, onder meer over de naleving van de verplichtingen die het is aangegaan in het kader van internationale mensenrechtenverdragen. In die context kan de nakoming van internationale verplichtingen met betrekking tot detinering en verhoor van gevangenen aan de orde komen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Het bericht dat huisartsen aan de bel trekken over de situatie van vreemdelingen in de opvang |
|
Henk van Gerven (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel over inhumane opvang en medische zorg van uitgeprocedeerde asielzoekersgezinnen en huisartsen die hierover de noodklok luiden?1
Ja.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) overheidstaken uitvoert, die zijn vastgelegd in een contract met zorgverzekeraar Menzis? Heeft u inzicht in dit contract?
In artikel 3 van de Wet COA is bepaald dat het COA belast is met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers in een opvangcentrum. Daartoe behoort de dekking van ziektekosten. Dit is opgenomen in artikel 9 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Het COA dient een ziektekostencontract af te sluiten ter dekking van de kosten van het door mij vastgestelde pakket medische voorzieningen (de Regeling Zorg Asielzoekers). Het COA heeft aan deze wettelijke verantwoordelijkheid voldaan en aan de hand van een openbare aanbesteding voor de curatieve zorg een overeenkomst gesloten met zorgverzekeraar Menzis. Ik ben bekend met deze overeenkomst.
Wat vindt u ervan dat het COA u verantwoordelijk houdt voor het beleid met betrekking tot de medische zorg? Acht u het wenselijk dat huisartsen door het COA naar u worden doorverwezen, terwijl u de huisartsen weer terugverwijst naar het COA? Kunt u toelichten wat hier is misgegaan en wat u hieraan kunt doen?
De inrichting van de gezinslocatie is in samenspraak tussen het COA en mij tot stand gekomen. Het COA heeft hier vervolgens uitvoering aan gegeven en dit als zodanig de huisartsen ook medegedeeld. Daar waar de huisartsen door het COA zijn verwezen naar mij en andersom is waarschijnlijk sprake geweest van miscommunicatie.
Klopt het dat er een gesprek plaatsvindt tussen Menzis en het COA? Bent u bereid om de resultaten hiervan met het COA te bespreken of hierover de Kamer te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het COA en Menzis (Menzis COA Administratie (MCA) en het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) zijn continu met elkaar in gesprek. Zodra een van beide organisaties bemerkt dat er belemmeringen optreden in de uitvoering van de medische zorg, bespreken zij dat met elkaar. Dit is voor de wijzigingen op het centrum in Katwijk niet anders.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4 van de leden Dibi en Voortman.
Is er inmiddels voor gezorgd dat de uitgeprocedeerde asielzoekers toegang hebben tot medische zorg? Hoe is dit geregeld na het einde van het contract met Menzis?
De toegang tot de medische zorg is vanaf de start van de gezinslocatie overeenkomstig het huidige zorgmodel geborgd geweest. Dit betekent dat asielzoekers voor de toegang tot de zorg gebruik kunnen maken van het inloopspreekuur bij een huisarts of praktijkondersteuner op het asielzoekerscentrum, zelfstandig een afspraak maken met de huisarts van het centrum of via de praktijklijn van het GC A (7 dagen in de week, 24 uur per dag) een afspraak maken.
Daarnaast kan in nood- of spoedeisende gevallen gebruik worden gemaakt van 112. Via het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVcN) kunnen professionele tolken worden ingeschakeld.
Het huidige contract met zorgverzekeraar Menzis heeft een looptijd tot 1 januari 2014. Conform Europese richtlijnen is het COA verplicht de desbetreffende dienstverlening aan te besteden. De voorbereidingen voor deze aanbesteding starten in 2012.
Erkent u dat er eerder door Menzis COA Administratie (MCA) en Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) is getracht om bij het COA aan te geven dat de medische zorg schromelijk tekortschiet of zal schieten door de statuswijzigingen van zowel AZC Katwijk (nu een gezinsopvanglocatie (GOL)) en van AZC Vught (nu een vrijheidsbeperkende locatie (VBL))?2 Wat is hierop de reactie geweest van het COA? Hebben zij de zorgen van Menzis serieus genomen? Bent u op de hoogte gebracht van de gezondheidsrisico’s die Menzis en de huisartsen aan hebben willen kaarten?
Zoals eerder aangegeven zijn COA en Menzis continu met elkaar in gesprek. Daarbij worden ook belemmeringen in de uitvoering van de zorg duidelijk. Het COA en Menzis hebben afspraken gemaakt hoe in het vervolg om te gaan met wijzigingen, binnen de opdracht die het COA heeft ten aanzien van het uit te voeren beleid.
Na de signalen van de huisartsen en de brief van de IGZ hebben het COA en GC A voor de langere termijn afspraken gemaakt over verhuizingen in een situatie waarin een opvanglocatie in korte tijd van bewoners wisselt en een andere status krijgt. Deze afspraken hebben ten doel de medische risico’s te ondervangen die aan de orde kunnen zijn bij de uitzonderlijke situatie van een plotselinge statuswijziging van een asielzoekerscentrum. De afspraken hebben betrekking op onder meer de duur en invulling van de voorbereidingsperiode voor GC A om zorg te blijven garanderen, voor die bewoners die zorg nodig hebben. Bewoners die niet zorgbehoevend zijn kunnen dan bijvoorbeeld met voorrang overgeplaatst worden, zorgbehoevenden later. Daarnaast heb ik expliciet de opdracht gegeven dat een overplaatsing pas zal plaatsvinden nadat het continueren van de medische behandeling op de nieuwe locatie is gewaarborgd.
Het feit dat het COA en Menzis regelmatig met elkaar overleggen en de wijze waarop voornoemde afspraken tussen beide partijen tot stand zijn gekomen overtuigt mij ervan dat COA en Menzis hun verantwoordelijkheid waarmaken en elkaars rol serieus nemen.
Wat is uw reactie op de noodkreten van Menzis COA Administratie en Gezondheidscentrum Asielzoekers en de zorgen die zij hebben geuit in hun brieven?2
Ik neem deze signalen serieus en ik stel vast dat het COA dit ook doet. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 hebben het COA en GC A voor de langere termijn afspraken gemaakt in een situatie waarin een locatie in korte tijd van bewoners wisselt en een andere status krijgt.
Met het COA heb ik bevestigd dat het uitgangspunt moet zijn dat de continuïteit van de medische behandeling steeds moet zijn gegarandeerd alvorens een gezin te verhuizen.
Hoe komt het volgens u dat in beide genoemde gevallen problemen zijn ontstaan met de overdracht van de dossiers van bewoners?
Ik verwijs hier in dit verband naar de hierboven opgenomen beantwoording van de kamervragen van de heer Voortman en de heer Dibi, in het bijzonder mijn antwoord op vraag 5.
Klopt de uitspraak van Menzis dat er op genoemde locaties alleen sprake is van de medisch noodzakelijke zorg? Wat verstaat u daaronder?
Ja, in overeenstemming met het koppelingsbeginsel in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 heb ik met het COA afgesproken de medische zorg op de gezinslocaties zodanig te regelen dat volwassenen toegang hebben tot medisch noodzakelijke zorg. Kinderen op de gezinslocaties hebben, uiteraard op indicatie van de zorgverlener, recht op alle voorzieningen van de Regeling Zorg Asielzoekers.
De beoordeling of medische zorg noodzakelijk is, komt toe aan de medische professional. Het gaat om elke vorm van zorg die de medische professional noodzakelijk acht en daarbij is geen enkele vorm van zorg op voorhand uitgesloten.
Gaat u alsnog onderzoek laten verrichten naar de invulling die door het COA wordt gegeven aan de medische zorg in een VBL danwel GOL of in ieder geval naar de mogelijkheden die het COA aan huisartsen en andere medici biedt om uitgeprocedeerde asielzoekers de nodige medische zorg te verschaffen? Zo nee, wat moet er nog gebeuren alvorens het COA overgaat tot actie of u het COA daartoe maant?
Zoals blijkt uit mijn beantwoording op vraag 5 is de toegang tot medische zorg gewaarborgd. Ik treed niet in de beoordeling die vervolgens moet plaatsvinden, namelijk of medische zorg noodzakelijk is. Deze beoordeling komt toe aan de medische professional. Ik zie dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Herkent u de schrijnende situatie in de gezinslocaties? Klopt het beeld dat de huisartsen geven over de inhumane leefomstandigheden? Zo ja, wat is uw verklaring? Zo nee, waarom denkt u dat zij dit beeld op deze manier hebben geschetst?
Nee, ik herken het beeld van de schrijnende situaties op de gezinslocatie niet. De opvang van gezinnen op de gezinslocatie geschiedt op locaties die voorheen werden gebruikt als asielzoekerscentrum. Aan de inrichting van deze locaties is niets veranderd. Ik heb begrepen dat de gezinslocaties ten tijde van de verhuizingen een rommelige aanblik hadden omdat op korte termijn een grote groep vreemdelingen naar een andere plaats moest worden overgeplaatst, maar zoals ik zelf heb kunnen vaststellen tijdens mijn werkbezoek aan de gezinslocatie Katwijk op 15 december jl., is dat inmiddels voorbij.
Het gebruik van bont van wasbeerhondjes in nep-Uggs |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wasbeerhondjes de klos voor nep-Uggs»?1 gepubliceerd op Telegraaf.nl op 4 november 2011?
Ja.
Is het waar dat er duizenden namaak Uggs in Nederland op de markt zijn gemaakt van wasbeerhondjes?
Dat kan ik niet bevestigen. Wel kan ik u melden dat de douane in 2010 222 paar schoenen heeft tegengehouden die mogelijk inbreuk maken op merkrechten van Uggs. Of er daadwerkelijk inbreuk is gepleegd is aan de rechter. Daarnaast zijn er tijdens een strafrechtelijke actie bij het voormalige TNT tussen de 1 200 en 1 500 paar in beslag genomen. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat het hier algemene cijfers met betrekking tot namaak-Uggs betreft en dat voor deze Uggs niet per se gebruik is gemaakt van bont van wasbeerhondjes. Ook bij de producent van Uggs zijn er geen gegevens bekend over het aantal namaak-Uggs met gebruik van dit bont.
Is het waar dat de namaak Uggs moeilijk van echte Uggs te onderscheiden zijn en dat de producent van echte Uggs een label met hologram plaatst in de laars om de echte van de namaak Uggs te kunnen onderscheiden?
Van de producent van Uggs is vernomen dat namaak-Uggs soms moeilijk zijn te onderscheiden van originele Uggs. Uggs levert sinds herfst 2010 producten zoveel mogelijk met extra beveiliging, bijvoorbeeld een beveiligingssticker of een beveiligingslabel.
Deelt u de mening dat alleen het plaatsen van een label in de echte Uggs onvoldoende is om de strijd tegen namaak Uggs met bont te winnen?
De producent van Uggs heeft aangegeven meer maatregelen te nemen dan het plaatsen van een label om namaak te bestrijden. Zo geeft de producent van de laarzen voorlichting aan de consument om originele schoenen van namaak te kunnen onderscheiden.
Het Nederlandse beleid is dat bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij dus zelf tegen inbreukmakers op te treden; strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel. Bij mogelijke invoer van mogelijk inbreukmakende producten kan de houder van een intellectueeleigendomsrecht (waaronder een merkrecht) met een beroep op de «Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectueeleigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten» een verzoek indienen bij de douane om inbreukmakende producten aan de buitengrenzen tegen te houden. Daarbij dient de rechthebbende alle informatie te verschaffen die de douane nodig heeft om de vermoedelijk inbreukmakende goederen te kunnen identificeren.
Bent u van plan maatregelen te nemen om het gebruik van wasbeerhondjes voor namaak Uggs tegen te gaan en te voorkomen dat deze namaak Uggs in Nederland op de markt komen/blijven? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt met betrekking tot de bestrijding van namaak geen onderscheid gemaakt naar het gebruik van bont of andere materialen. Het criterium is of een product mogelijk inbreuk maakt op een intellectueeleigendomsrecht. De rechthebbende van zo’n recht kan daarvoor, zoals hierboven omschreven, gebruik maken van de diensten van de douane. Ik ben niet voornemens om andere maatregelen ter bestrijding van namaak te nemen.
Het bericht “Zwaar transport negeert regels” |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zwaar transport negeert regels»?1
Ja.
Op welk wijze, door wie en hoe vaak wordt de handhaving van de regels rond exceptionele transporten vorm gegeven?
De politie controleert bij staandehouding van een transport de aanwezigheid van de door de RDW afgegeven ontheffing. Hierbij wordt gecontroleerd op het voldoen aan de voorschriften en beperkingen. In het betreffende artikel wordt gesuggereerd dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat in dezen de handhavende instantie is. Dit is echter niet het geval. Exceptioneel transport betreft een ontheffing op grond van artikel 149 van de Wegenverkeerswet 1994. De politie is verantwoordelijk voor de naleving van deze wet, waaronder ook de controle op de aanwezigheid van ontheffingen.
Het stilzetten van exceptionele transporten geeft vaak problemen omdat dit vrijwel altijd hinder voor het overige verkeer oplevert. Er zijn weinig locaties waar een dergelijk transport, vanwege de afmetingen en/of massa, veilig stilgezet kan worden. Dit is overigens geen reden om af te zien van handhaving. Een transport zal zo mogelijk altijd worden stilgezet als geen ontheffing is afgegeven of de ontheffing niet geldig is omdat niet aan de eisen wordt voldaan. Dit handhavingsbeleid is door het openbaar ministerie uitgewerkt in de Aanwijzing voertuigafmetingen.
Is het waar, dat er vooral in de nachtelijke uren geen of slechts zeer beperkte handhaving op het gebied van exceptioneel vervoer is?
Tijdens de nachtelijke controles ligt de prioriteit van de handhaver bij de openbare orde en veiligheid. De Dienst Verkeerspolitie van het KLPD heeft in haar activiteitenplan van 2012 een aantal nachtelijke controles gepland ten aanzien van het exceptionele transport.
Kunt u aangeven of en hoe vaak het voorkomt dat er te weinig en/of onbevoegde begeleiding aanwezig is?
Er zijn geen gegevens voorhanden over de frequentie van te weinig en/of onbevoegde transportbegeleiding. Wel kan worden aangegeven dat, volgens informatie van het KLPD, bij circa 30% van de transporten waarbij een incidentele ontheffing noodzakelijk is, sprake is van onjuistheden (het transport voldoet niet aan de ontheffingsvoorschriften of -beperkingen, of er is geen ontheffing verleend).
Kunt u aangeven hoeveel ongevallen de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden als gevolg van exceptioneel transport waarbij niet aan de wettelijke regels is voldaan?
Specifieke gegevens over het aantal ongevallen in de afgelopen jaren waarbij exceptioneel transport betrokken is en waarbij niet aan de wettelijke regels is voldaan, zijn niet voorhanden. Wel kan worden aangegeven dat de meeste ongevallen met exceptionele transporten gebeuren door het rijden zonder ontheffingen, waardoor transporteurs niet op de hoogte zijn van de veilige routes. De ongevallen betreffen meestal de hoogtetransporten die zich vast rijden onder een kunstwerk, zoals een viaduct of een brug.
Hoe hoog zijn de boetes in Nederland en omliggende landen voor overtredingen van de voor zwaar transport geldende regels en hoe staan deze in verhouding tot elkaar?
Nederland
In Nederland is de hoogte van de boetes afhankelijk van de mate van overschrijding van de afmetingen en/of massa. Als in de ontheffing opgenomen beperkingen worden overschreden of niet aan de beperkingen (zoals het volgen van de voorgeschreven route) wordt voldaan dan verliest de ontheffing zijn geldigheid en wordt geacht dat zonder ontheffing wordt gereden. Voor de hoogte van de boetes maakt het dus niet uit of er al dan niet een ontheffing is afgegeven. Door de vaak grote overschrijding van de afmetingen vallen dit soort voertuigcombinaties vaak in de hoogste boetecategorie die voor dit soort overtredingen geldt. Daarbij komt dat de voertuigcombinatie wordt stilgezet tot een goede ontheffing is afgegeven, er een gecertificeerde transportbegeleider ter plaatse is gekomen of tot het tijdstip is aangebroken waarop de combinatie mag rijden. Ook komt het voor dat de lading van een voertuigcombinatie overgeladen moet worden omdat voor die combinatie geen ontheffing wordt afgegeven. Naast de boete brengt het stilzetten van de combinatie dus nog aanzienlijke kosten met zich mee.
Voor het ontbreken van een vereist certificaat van vakbekwaamheid en/of het rijden zonder de vereiste transportbegeleiding bedraagt de boete € 550.
NB De vermelde boetes worden met ingang van 1 januari 2012 met 19,7% verhoogd.
t/m 0,10 m
€ 330
van meer dan 0,10 m en t/m 0,20 m
€ 500
van meer dan 0,20 m
€ 750
t/m 0,25 m
€ 330
van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m
€ 500
van meer dan 0,50 m
€ 750
VA t/m 0,25 m
€ 200
VA meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m
€ 300
VA meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m
€ 450
VA meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m
€ 650
VA meer dan 1,00 m
€ 1 000
Bij recidive kan het OM een hogere boete opleggen voor strafrechtzaken.
België
In België wordt gerekend in percentage van overschrijdingen. Evenals in Nederland geldt in België dat indien het vervoer niet voldoet aan de voorwaarden in de ontheffing men wordt geacht te rijden zonder geldige ontheffing, en dat wordt gerekend vanaf de standaard afmetingen.
Tot 5%
€ 60
Van 5% tot 10%
€ 300
Van 10% tot 15%
€ 560
Van 15% tot 20%
€ 800
Van 20% tot 30%
€ 1 000
Van 30% tot 40%
€ 1 120
Van 40% en hoger
€ 1 240
Bij een extra gevaarzetting is in België max. boete van € 1750 mogelijk
Duitsland
In Duitsland wordt er geen onderscheid gemaakt v.w.b. het percentage van overschrijding van de voorschriften m.u.v. de hoogte overschrijding. Voor de hoogte van de boetes hanteert men in Duitsland de «Bussgeldkatalog-Verordnung-BkatV). Bij willens en wetens wordt niet geverbaliseerd uit het Ordnungswirdigfkeit (een soort Wet Mulder) maar stapt de handhaver over naar Anzeige (strafrecht). Indien het exceptionele transport bovendien de medeweggebruikers hindert, wordt afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt voor het hinderen. Voor een beperkt aantal ernstige feiten kan de opsporingsambtenaar geen gebruik maken van de boetecatalogus maar verbaliseert voor strafrecht. De hoogte van de dan op te leggen sanctie wordt bepaald door het Openbaar Ministerie.
Afzonderlijk voor gevaar of hinder veroorzaken
€ 75
Overschrijding hoogte door lading tot 4.20 m
€ 20
Overschrijding hoogte door lading van meer dan 4.20 m
€ 40
Overschrijding breedte
€ 50
Overschrijding lengte
€ 50
Aansprakelijkheid voor de houder/eigenaar bij overschrijding van hoogte, breedte lengte
€ 75
Niet opvolgen voorschrift ontheffing
€ 40
Niet meevoeren ontheffing
€ 10
Klopt het dat het begeleiden van exceptionele transporten op Nederlands grondgebied door niet in Nederland gecertificeerde transportbegeleiders kan plaatsvinden?
Nee. Een transportbegeleider op Nederlands grondgebied moet een Nederlands certificaat hebben (zie Regeling verkeersregelaars 2009 paragraaf 3 artikel 5d).
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van vervoerders en transportbegeleider die wel alles goed geregeld hebben?
Niet-gecertificeerde transportbegeleiders en vervoerders die niet over de juiste vergunningen beschikken, mogen dit soort vervoer niet verrichten of begeleiden.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om deze problemen aan te pakken?
Op korte termijn wordt het voor de politie mogelijk door tussenkomst van de meldkamer van het KLPD het register Toelating Exceptioneel Transport (TET) van de RDW ook buiten kantooruren te bevragen. Verder stelt de afdeling Ontheffingen van de RDW haar expertise over de criteria voor het verlenen van vergunningen voor de routering van exceptionele transporten ter beschikking van het opleidingsprogramma van de politiediensten.
De afname van vleermuizen onder invloed van wegen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van nieuw wetenschappelijk onderzoek1 waaruit blijkt dat wegen voor een significante afname zorgen van de aantallen, activiteit en diversiteit van vleermuizen?
Ja.
Onderschrijft u de conclusie in het rapport «Natura 2000 in Nederland» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), dat om de doelstellingen van de Habitatrichtlijn te verwezenlijken de bescherming van alleen de Natura 2000-gebieden onvoldoende is omdat populaties ook buiten de gebieden voorkomen? Zo ja, op welke wijze zijn de gevolgen van het rijkswegennet op de vleermuizen in het kader van Natura 2000 getoetst?
De natuurwetgeving betreft de duurzame instandhouding van soorten. Deze verplichting geldt zowel binnen als buiten de specifiek beschermde gebieden. In het rapport «Ecologische effectiviteit van Natuurwetgeving» (Veen, M.P. van, et al. 2011) wordt geconstateerd, dat voor de meeste vleermuissoorten geldt, dat het goed gaat met deze soorten en dat de aantallen toenemen. Dat is mede dankzij mitigerende maatregelen die genomen moeten worden bij de aanleg van infrastructuur.
Wordt de verspreiding van vleermuizen op dit moment gemonitord? Zo ja, hoe, en wat zijn de laatste resultaten ervan? Zo neen, hoe kan dan invulling gegeven worden aan artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn, namelijk het nemen van passende maatregelen als er verslechtering optreedt?
In het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) wordt de verspreiding van vleermuissoorten onderzocht. In samenwerking met de Nederlandse Zoogdiervereniging (VZZ), de Gegevens Autoriteit Natuur (GAN) en het CBS zijn in de afgelopen jaren verschillende provinciale atlassen gereedgekomen over de verspreiding van vleermuizen. Deze ecologische monitoring vloeit voort uit onze verplichtingen vanuit de EU-Habitat Richtlijn en het EUROBATS verdrag.
In de brochure «Met vleermuizen overweg» van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat staan aanwijzingen voor wegenontwerpers, bouwers en beheerders over hoe rekening gehouden moet worden met vleermuizen. Bij de bouw van wegen en andere infrastructurele ontwikkelingen wordt voor het verlenen van de benodigde vergunningen of ontheffingen de omgeving gemonitord op kwetsbare en beschermde soorten. Er wordt rekening gehouden met vliegroutes, jachtgebieden en verblijfplaatsen van vleermuizen, waarbij voor verschillende soorten soortspecifieke maatregelen worden getroffen. Indien daartoe aanleiding is worden mitigerende maatregelen getroffen. Een voorbeeld hiervan is het gereedkomen van de A74, waar op verschillende plaatsen zogenaamde hop-overs zijn ingericht. Ook zijn onderdoorgangen gemaakt waarbij speciale vleermuisvriendelijke verlichting is aangebracht.
Deelt u de mening dat met dit voortschrijdende inzicht het optreden van significante effecten op de vleermuizen als gevolg van het wegverkeer op de rijkswegen dus niet uitgesloten kan worden? Zo ja, bent u bereid hier een aanvullende passende beoordeling van op te stellen? Zo neen, op basis van welke onafhankelijke gegevens heeft u de zekerheid dat er geen significante effecten optreden?
De monitoringsverplichting blijft bestaan en indien er aanwijzingen zijn voor significante effecten, dan zullen er effectieve maatregelen getroffen worden. Tot nu toe zie ik daartoe, mee gelet op de uitkomsten van de atlasprojecten en de gegevens van het NEM, geen aanleiding.
Bent u bereid aanvullend onderzoek in te stellen naar de effectiviteit van mitigerende maatregelen zoals de vleermuisbruggen, zodat die eventueel landelijk ingezet kunnen worden? Zo neen, waarom niet?
Nee, in het verleden is daar al onderzoek naar gedaan. Daaruit bleek dat voorgestelde maatregelen vaak wel, maar soms niet effectief zijn.
Daar wordt lering uitgetrokken. Ook worden soortgerichte maatregelen die nu genomen worden bij infrastructurele projecten geëvalueerd.
De verkoop van namaak Uggs op de Nederlandse markt |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «nep-Uggs lopen goed op internet»1 waarin men bericht dat er sprake is van grootschalige verkoop van nagemaakte schoenen van het merk UGG Australia in Nederland?
Ja.
Nu alleen al in oktober er meer dan 20 000 advertenties geplaatst zijn waarin deze producten worden aangeboden, met name op internet en hierbij ook op grote schaal inbreuk wordt gemaakt op merkenrechten, is dit beeld representatief voor het aanbod aan namaakkleding en -schoeisel in het algemeen in Nederland?
De herkomst van het genoemde aantal van 20 000 advertenties valt niet uit de nieuwsberichten op te maken. In 2010 zijn door de Nederlandse douane op grond van de «Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectueeleigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten» (hierna: Douaneverordening) in totaal meer dan 6 miljoen artikelen aan de buitengrenzen tegengehouden. Ruim 130 000 artikelen (zo’n 2%) vallen in de categorie kleding en schoenen. Deze aantallen slaan echter op mogelijke inbreuk op een intellectueeleigendomsrecht, het uiteindelijke weren van de markt geschiedt bij gerechtelijke uitspraak.
Op EU-niveau liggen de cijfers en de verdeling anders. De Europese Commissie heeft becijferd dat er in 2010 103 miljoen artikelen zijn tegengehouden, waarvan een kleine 7% bestond uit kleding.
Daar China de voornaamste bron van namaakproducten lijkt te zijn, welke contacten onderhoudt u met de Chinese autoriteiten om de stroom aan namaakproducten te stoppen?
Uit cijfers van de Europese Commissie blijkt inderdaad dat China de voornaamste bron is voor de invoer van namaakproducten in Europa.
Met de Chinese autoriteiten zijn zowel op EU- als op nationaal niveau regelmatig contacten over het tegengaan van namaak. Hieruit blijkt dat de Chinese autoriteiten de laatste jaren een actiever beleid voeren om namaak tegen te gaan.
Al meer dan 25 jaar heeft de Nederlandse douane daarnaast een intensief utwisselings- en trainingsprogramma met de Chinese douane. Voor de specifieke stroom van internetbestellingen/verkopen en zendingen via post, koeriers en cargodiensten zijn geen afspraken gemaakt of is geen direct contact. Vanuit een samenwerkingsverband tussen China en de EU participeert de haven van Rotterdam in een EU-China action plan. Post en koeriersmodaliteiten vallen niet onder dit actieplan.
Het doel van het actuele actieplan betreffende EU-China douanesamenwerking inzake intellectueeleigendomsrechten is de toepassing te versterken van douanecontroles gericht op het bestrijden van namaak en piraterij in de handel tussen de EU en China, en te voorzien in een basis voor verdere acties ter bestrijding van namaak en piraterij.
Heeft u inzicht in de economische schade die het gevolg is van de verkoop van namaakproducten en inbreuk op merkenrechten? Zo ja, kunt u aangeven om welke bedragen het gaat?
Inbreuken op intellectueeleigendomsrechten in het algemeen en namaak en piraterij in het bijzonder zijn uitgegroeid tot een fenomeen met internationale dimensies, dat ernstige economische en sociale gevolgen heeft, de goede werking van de (interne) markt verstoort en de consumentenbescherming in het gedrang brengt, met name op het gebied van volksgezondheid en openbare veiligheid. Dit leidt tot ondermijning van de economie, een verlegging van handelsstromen en een verstoring van de concurrentie, waardoor bedrijven hun vertrouwen in de (interne) markt verliezen en minder investeren en innoveren. Hoewel het lastig is om eenduidige cijfers te verkrijgen, kan wel worden gesteld dat het een probleem is van grote en groeiende omvang. Volgens de laatste cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt de waarde van de internationale handel in nagemaakte en door piraterij verkregen goederen in 2007 op 250 miljard USD geraamd.
In 2010 heeft de EU-douane aan de buitengrenzen van de Unie bij 80 000 controles 103 miljoen goederen tegengehouden waarvan zij vermoedde dat ze waren nagemaakt of door piraterij waren verkregen. Het is niet bekend hoe deze handelscijfers zich verhouden tot de waarde van de namaakgoederen die voor de Europese markt bestemd zijn, maar het is aannemelijk dat het bij namaakgoederen om honderden miljoenen, zo niet miljarden euro’s gaat.
Welke maatregelen worden er vanuit uw ministerie genomen om het bedrijfsleven te helpen de handel in namaakproducten tegen te gaan?
Het Nederlandse beleid is dat bij inbreuken op intellectueeleigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij zelf tegen inbreukmakers op te treden; strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel. Bij intellectueeleigendomsfraude kan het algemeen belang aan de orde zijn, waaronder:
In Nederland houden vele publieke en private partijen zich bezig met de handhaving van intellectueeleigendomsrechten. Ook bestaan afspraken tussen de betrokken ministeries en uitvoerende instellingen. Voor wat betreft de daadwerkelijke uitvoering van de regels heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ten aanzien van de controle aan de buitengrenzen door de douane een Kaderovereenkomst met het Ministerie van Financiën gesloten. Op grond van deze overeenkomst vervult de douane een faciliterende rol bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten van het grensoverschrijdende goederenverkeer. De douane is daarmee een belangrijke speler bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten. Naast de overheid zijn op nationaal niveau private belangenorganisaties werkzaam die zich vooral richten op werkzaamheden/acties op het gebied van de bestrijding van piraterij en namaak.
De handhaving door de douane geschiedt op basis van de Douaneverordening. Dat houdt – kort gezegd – in dat de douane ofwel ambtshalve ofwel op grond van een verzoek van een rechthebbende van een intellectueeleigendomsrecht bepaalde goederen tegenhoudt waarvan men vermoedt dat deze inbreuk maken op dit recht en de houder van dit recht hiervan op de hoogte stelt. Daarna is het, binnen de in voornoemde verordening gestelde grenzen en termijnen, aan de houder om verdere actie te ondernemen. Indien hij geen overeenstemming met de afzender van de goederen kan bereiken, dan dient hij, ter vaststelling van zijn recht, de rechter in te schakelen. De rechter bepaalt aan de hand van de nationale wetgeving of er al dan niet sprake is van een inbreuk op de intellectueeleigendomsrechten van de houder. Indien dat het geval is, dan bestaat de mogelijkheid, mits ook in rechte gevorderd en toegewezen, de goederen te vernietigen.
Nu marktplaats.nl het belangrijkste platform blijkt te zijn waarop illegale waar wordt aangeboden, zo ook de namaak schoenen van UGG Australia, welke mogelijkheden ziet u om, in overleg met Marktplaats, deze handel via haar platform tegen te gaan?
Mij zijn geen cijfers bekend waaruit blijkt dat Marktplaats inderdaad het belangrijkste platform is waarop illegale waar wordt aangeboden.
Marktplaats heeft een speciaal programma opgesteld, het programma Meldpunt Inbreuk. Dit programma is speciaal ingericht voor bedrijven om actie tegen inbreukmakende advertenties te kunnen ondernemen. Via een «notice-and-takedown»-procedure kunnen rechthebbenden een verzoek indienen bij Marktplaats tegen inbreukmakende advertenties. Werknemers van Marktplaats kunnen deze advertenties vervolgens verwijderen. Een verzoek aan Marktplaats dient te voldoen aan de vereisten zoals deze zijn gesteld in de «Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt», met name omtrent de intellectueeleigendomsrechten waar inbreuk op gemaakt zou worden. De richtlijn stelt eisen aan de inhoud van het verzoek; deze eisen waarborgen dat de partijen die een inbreuk aanmelden de houder zijn van het intellectueeleigendomsrecht dan wel geautoriseerd zijn door de houders van het recht.
Nu er in het geval van de namaak-UGG Australia producten klaarblijkelijk gebruik gemaakt wordt van de pels van wasbeerhonden, die in China op gruwelijke wijze levend worden gevild, welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat producten die zijn voorzien van leer en bont dat op deze wijze wordt vergaard op de Nederlandse markt terecht komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zet de Nederlandse regering actief in op het tegenhouden van namaakgoederen aan de Nederlandse grens. Hiermee wordt indirect ook het genoemde wasbeerhondenbont op nep-Uggs bestreden. Naast deze maatregelen zie ik geen andere maatregelen om producten voorzien van leer en bont dat dieronvriendelijk is geproduceerd aan de grens tegen te houden.
Als namaakkleding en -schoeisel vaak onder slechte arbeidsomstandigheden worden vervaardigd, in zogenaamd «sweat shops», is dit voor u een reden om extra alert te zijn op de import van en handel in illegale namaakproducten?
Nee, voor het optreden tegen inbreuk op intellectueeleigendomsrechten maakt het geen verschil hoe de desbetreffende artikelen zijn vervaardigd.
Het bericht dat duizenden leerlingen onterecht thuis zitten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Kamer u herhaaldelijk heeft verzocht om informatie over het aantal thuis zittende leerlingen dat niet op een school kan worden ingeschreven of dat op een school staat ingeschreven maar niet wordt toegelaten tot de lessen. Bent u bereid om naar het aantal thuiszittende leerlingen gericht onderzoek te laten doen? Zo ja, wanneer kan de Kamer een antwoord verwachten en zo nee, waarom niet?1
Uw verzoek bevestig ik. In 2010 heeft Ingrado (de vereniging van leerplichtambtenaren) een onderzoek naar het aantal thuis zittende leerlingen gedaan. Ik zie geen reden om op dit thema verder aanvullend onderzoek te doen. Sinds het najaar van 2010 worden de cijfers over thuiszitters meegenomen in de rapportages die gemeenten jaarlijks opstellen op het gebied van leerplicht. Deze cijfers komen in het eerste kwartaal van 2012.
Bent u bereid om ouders die in het kader van een dergelijk onderzoek melden dat hun kind thuis zit omdat hun kind door de scholen wordt geweigerd, in overleg met Ingrado (Vereniging voor leerplichtambtenaren) te vrijwaren van vervolging op grond van de Leerplichtwet?
Leerplichtambtenaren schrijven een proces-verbaal uit als ouders hun kind bewust thuis houden. Als een leerling naar oordeel van de leerplichtambtenaar echter noodgedwongen thuis zit, dan is het niet de taak van de leerplichtambtenaar om verbaliserend op te treden. Hij zal dan samen met de ouders, de leerling en de school of scholen een oplossing zoeken. Als een leerling langdurig thuis zit, zonder uitzicht op een schoolplaatsing, kunnen ouders ook ondersteuning krijgen van een onderwijsconsulent.
Op welke wijze garandeert u het recht op onderwijs van deze kinderen, zoals dat voortvloeit uit artikel 2 EP Evrm, artikel 28 en 29 van het Verdrag van de Rechten van het Kind, als een school in strijd daarmee handelt?2
Het recht op onderwijs wordt beschermd door de Leerplichtwet. Een kind hoort dat onderwijs te kunnen krijgen waarbij zijn of haar talenten het beste tot ontwikkeling komen. Als een leerplichtige leerling als gevolg van een handicap, chronische ziekte of stoornis zeer moeilijk plaatsbaar is, dan kunnen ouders de hulp van een onderwijsconsulent inschakelen. Zie ook het antwoord op vraag 7. Met de beleidvoornemens rond passend onderwijs worden structureel betere voorwaarden gecreëerd om de thuiszitterproblematiek effectiever aan te pakken. Als passend onderwijs wordt ingevoerd, dan krijgt het schoolbestuur namelijk de verantwoordelijkheid om voor elke leerling die zich aanmeldt een passend aanbod te vinden. Dit gebeurt zo nodig in goed overleg met ouders, gemeenten, jeugdzorg en andere partners.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waar de rechter heeft nagelaten om de schorsing van een leerling te toetsen aan de daarvoor toepasselijke onderwijswet- en regelgeving angezien werd gesteld: «De door eisers betoogde schendingen lenen zich niet voor behandeling in kort geding en dienen in een bodemprocedure dan wel op de in genoemde wetten voorziene wijze aan de orde te worden gesteld»?3
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze de complexe onderwijswet- en regelgeving voor juristen, waaronder rechters, beter toegankelijk wordt?
Het is naar mijn mening niet juist om een verband te leggen tussen de rechterlijke uitspraak genoemd onder vraag 4 en de mate van complexiteit van de onderwijswetgeving. In algemene zin heeft de kwaliteit en toegankelijkheid van de onderwijswetgeving vanzelfsprekend mijn aandacht. Bij het voorbereiden van nieuwe wetgeving betrek ik de mogelijkheden voor vereenvoudiging van de onderwijswetgeving.
Bent u bereid in dat onderzoek de mogelijkheid mee te nemen om de rechtspositie van de onderwijsvrager te regelen in een onderwijsovereenkomst in boek 7 BW, bijvoorbeeld naar het voorbeeld van de geneeskundige behandelingsovereenkomst?4
De belangen van de onderwijsvrager worden gewaarborgd in de Leerplichtwet en in de verschillende sectorwetten. Voor een onderzoek naar de mogelijkheid om de rechtspositie van de onderwijsvrager in het Burgerlijk Wetboek te regelen, zie ik geen concrete aanleiding.
Op welke wijze denkt u vorm te geven aan de rechtsbescherming van de leerling als sprake is van een schorsing of verwijdering die strijdig is met de onderwijswet- en regelgeving?
Als ouders het niet eens zijn met een besluit tot verwijdering, dan kunnen zij tegen dit besluit binnen zes weken bezwaar aantekenen bij de school. De school moet vervolgens binnen vier weken het bezwaar overwegen en haar besluit aan de ouders meedelen. Als ouders zich niet in dit besluit kunnen vinden, dan kunnen zij naar de rechter stappen.
In het openbaar onderwijs is ook een schorsing een besluit waartegen bezwaar kan worden ingediend en beroep kan worden ingesteld bij de (bestuurs)rechter. In het bijzonder onderwijs kan een schorsing, eventueel in kort geding, worden aangevochten bij de burgerlijke rechter.
Naast bovengenoemde procedures kunnen ouders zich wenden tot de klachtencommissie van de school.
Ten aanzien van verwijdering geldt nog het volgende. In de huidige situatie mag een basisschool een leerling pas verwijderen, nadat de school 8 weken aantoonbaar inspanningen heeft verricht om een andere school voor de leerlingen te vinden. Verwijdert de school de leerling zonder inachtneming van deze inspanningsverplichting en/of termijn, dan voldoet de school niet aan een bekostigingsvoorwaarde en kan aan de school een bekostigingssanctie worden opgelegd. In het voortgezet onderwijs geldt dat een leerling pas kan worden verwijderd als de school een andere school bereid heeft gevonden de leerling toe te laten. Als mijn beleidsvoornemens voor passend onderwijs worden ingevoerd, dan gaat deze regeling ook voor het basisonderwijs gelden.
Tot slot moet het hoofd van een school op grond van de Leerplichtwet de beslissing tot verwijdering van een leerling terstond melden aan de leerplichtambtenaar. Indien het hoofd van de school deze verplichting niet nakomt, dan kan hiervoor vanaf 1 januari 2012 een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Welke gegevens mag een school opnemen in het leerlingdossier? Bent u bereid om scholen te verplichten om ouders in de schoolgids te informeren over hun bevoegdheden ten aanzien van het leerlingdossier op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens en uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen?5 Zo ja, op welke wijze en welke termijn gaat u de scholen hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, wat is de reden om dat niet te doen?
Onder «leerlingdossier» wordt verstaan de verzameling van administratieve en onderwijskundige gegevens die de school verwerkt en bijhoudt over een leerling. Het betreft algemene gegevens die nodig zijn voor de leerlingadministratie, zoals het verzuim, de in- en uitschrijving, gegevens die nodig zijn voor het berekenen van de bekostiging die de school van OCW krijgt en om onderwijskundige gegevens als rapporten, toetsresultaten en gegevens uit het leerlingvolgsysteem. Er kan specifieke informatie over de leerling zijn opgenomen als dit noodzakelijk is voor het geven van het onderwijs en de begeleiding van de leerling.
Welke informatie van een leerling wordt bewaard, is de verantwoordelijkheid van de school. Er zijn geen regels voor vastgelegd, zodat de school maatwerk kan leveren. Een school dient zich hierbij te houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Dit betekent onder andere dat de school leerlinggegevens niet mag verspreiden tenzij opgrond van een wettelijke opdracht.
Scholen zijn verplicht om in de schoolgids de rechten en plichten van de ouder en de school te benoemen (artikel 13, eerste lid, onder f, van de WPO en artikel 24a, eerste lid, onder e, van de WVO). Ook is de school op grond van artikel 42 van de WPO en artikel 43 van de WEC verplicht om ouders en eventueel de leerling een afschrift van het onderwijskundig rapport te geven. Ik adviseer de sectorraden om hun leden te wijzen op de mogelijkheid om in de schoolgids aan te geven welke concrete procedures de school hanteert rond opslag en verwerking van leerlinggegevens. Ook zal ik bij de landelijke ouderorganisaties aandringen op goede voorlichting over de rechten van ouders. In de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is vastgelegd dat ouders instemmingsrecht hebben op de schoolgids, en op eventuele specifieke regelingen voor het verwerken van persoonsgegevens van de ouders en de leerlingen en de uitwisseling van informatie tussen ouders en de school (artikel 13, onder g, i en k, en artikel 14, eerste lid, onder a, tweede lid, onder f en g en derde lid, onder d, van de WMS).
Deelt u de mening dat scholen expliciete toestemming moeten hebben van de betrokken ouders of wettelijke verzorgers en of leerlingen van 16 jaar of ouder om het leerlingdossier van een leerling uit te wisselen met andere organisaties?
De leerlinggegevens die de school verwerkt en bijhoudt over een leerling zijn slechts toegankelijk voor de ouders en/of de leerling, de schoolleiding en het onderwijspersoneel dat bij de leerling betrokken is. Ouders of wettelijk verzorgers (en leerling vanaf 16 jaar) moeten eerst toestemming geven, voordat derden de gegevens van de leerling mogen inzien. Soms is de school verplicht gegevens aan derden te geven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij:
Het onderwijskundig rapport wordt door een basisschool opgesteld voor de nieuwe school wanneer een leerling naar een andere school gaat. Op deze wijze dragen de scholen er zorg voor dat elk kind in een cruciale fase van zijn ontwikkeling het onderwijs en de begeleiding ontvangt die het nodig heeft, en uiteindelijk in de passende leerweg binnen het voortgezet onderwijs terecht komt. Hier prevaleert dus het onderwijskundig belang van het doorgeven van ter zake doende informatie aan de nieuwe school, dat een wettelijk verplicht karakter heeft, ten behoeve van de doorlopende leerlijn van de leerling boven het toestemmingsrecht van de ouders. Ouders moeten door de school worden geïnformeerd over de inhoud van het onderwijskundig rapport; zij hebben recht op correctie van onjuiste informatie, en kunnen hun visie aan het rapport laten toevoegen als zij het niet eens zijn met het professionele oordeel van de school. Dit is mijns inziens een aanvaardbare oplossing als bijvoorbeeld meningsverschillen bestaan over de inhoud.
Er ligt een wetswijziging voor in de Eerste Kamer, waarmee ik mogelijk wil maken dat het persoonsgebondennummer gebruikt wordt bij de overdracht van leer- en begeleidingsgegevens tussen scholen. Uw Kamer heeft hier vorig jaar mee ingestemd. Tevens zal bij AMvB nader bepaald worden wélke gegevens scholen ten hoogste mogen uitwisselen, gelet op de directe noodzaak en relevantie voor het leren en de begeleiding van de leerling op de nieuwe school.
Handelde de directeur van de school van Gemma6 in overeenstemming met wet- en regelgeving omtrent het leerlingdossier door haar dossier te verspreiden zoals is gebeurd?
De betreffende casus is mij niet bekend. Volgens het artikel in Metro betreft het een basisschoolleerling. Op grond van artikel 42 WPO stelt de directeur voor iedere leerling die de school verlaat, een onderwijskundig rapport op ten behoeve van de ontvangende school. Ook de permanente commissie leerlingenzorg of de commissie voor de indicatiestelling kunnen om een onderwijskundig rapport verzoeken.
Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Op welke gronden hebben de scholen waar Gemma aanklopte na te zijn weggepest geweigerd haar toe te laten?
Zoals bij vraag 10 aangegeven, ken ik de casus en dus ook de gronden van weigering niet. Scholen kunnen een leerling weigeren bijvoorbeeld wegens plaatsgebrek of op grond van denominatie.
Beschikten deze scholen op het moment van de weigering over het leerlingdossier van Gemma? Zo ja, welke rol heeft dit dossier gespeeld bij het bepalen van de weigeringsgrond?
Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Op welke wijze controleert de Inspectie van het Onderwijs de kwaliteit van de leerlingdossiers? Maakt de inspectie hierbij gebruik van een a-selecte steekproef of selecteert de te inspecteren school welke dossiers voor inspectie in aanmerking komen?
Om te kunnen oordelen over de kwaliteit van het onderwijs, betrekt de inspectie de gegevens die de school over een leerling registreert in het leerlingdossier. Selectie van de dossiers gebeurt door de inspecteur. De school zelf speelt hierin geen rol. Als de inspectie bij controle vaststelt dat de school wettelijke voorschriften niet naleeft, dan spreekt de inspectie de school hierop aan. Daarnaast beoordelen instellingsaccountants de (papieren) procedures, ook vanuit privacyoogpunt (administratieve organisatie). Dit wordt samen met eventuele andere signalen en/of klachten betrokken bij de risicodetectie.
Is het u bekend dat het College Bescherming Persoonsgegevens ouders met klachten over leerlingdossiers doorverwijst naar de klachteninstellingen in het onderwijs die daarvoor niet zijn bedoeld, noch over voldoende deskundigheid beschikken over de Wet bescherming persoonsgegevens?7
Het is mij bekend dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich niet de eerst aangewezen instantie acht om klachten in behandeling te nemen en dat zij verwijst naar klachteninstellingen binnen het onderwijs. De klachteninstellingen in het onderwijs zijn bedoeld voor alle mogelijke klachten over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag of het personeel van de school (artikel 14 van de WPO en artikel 24b, eerste lid, van de WVO). Dus daaronder vallen ook mogelijke klachten van ouders of leerlingen over het niet naleven door de school van voorschriften uit de Wbp of onderwijswetten ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens, het uitwisselen van leer- en begeleidingsgegevens en de rechten van ouders en leerlingen. Ik wijs hierbij ook op het CBP-Richtsnoer «Informatieplicht basisscholen met betrekking tot het onderwijskundig rapport» en het «Modelprivacyreglement verwerking leerlingengegevens voor PO en VO» die voor klachteninstellingen als leidraad kunnen dienen.
Bent u van mening dat de onderwijsconsulenten de bevoegdheid hebben om scholen op hun verplichting terzake het leerlingdossier aan te spreken, ingeval een stigmatiserend dossier de kansen voor de leerling te zeer beperkt?
Onderwijsconsulenten hebben hiervoor geen formele bevoegdheid. Zij adviseren en ondersteunen ouders en scholen bij ernstige schoolplaatsingsproblematiek. In overleg met de ouders onderzoeken en analyseren zij in ieder geval de situatie van de betrokken leerling en de betrokken scholen. Stuiten zij in hun onderzoek op een onderwijskundig rapport of leerlingdossier dat overbodige, niet relevante informatie bevat, dan zullen zij de betreffende school daar zeker op wijzen.
Aan welke onafhankelijke instantie kunnen ouders bezwaren voorleggen, in geval van een geschil waarbij de klachtencommissies niet de aangewezen instanties zijn, zodat met spoed een zorgvuldig oordeel kan worden gegeven waardoor conflicten tussen ouders en scholen zoveel mogelijk kunnen worden vermeden?
Een goed functionerende onafhankelijke klachtencommissie zal bij spoedeisende zaken ook spoed betrachten, een zorgvuldig oordeel geven en trachten conflicten tussen school en ouders zoveel mogelijk te beperken. Verder kunnen ouders altijd een kort geding of bodemprocedure aanspannen bij de rechter.
Overigens kunnen ouders die vermoeden dat hun kind met een handicap of chronische ziekte ongelijk is behandeld, hun klacht voorleggen aan de Commissie Gelijke Behandeling.
Waar hadden de ouders van Gemma de aantekeningen van de directeur van de school in haar leerlingdossier kunnen aanvechten? Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de OCW begroting 2012?
Ouders hebben recht op correctie van onjuiste informatie.
Als ouders het niet eens zijn met het professionele oordeel van de school en/of menen dat er onjuiste, niet relevante of onterechte informatie in het dossier zit dan kunnen zij de school verzoeken de betreffende informatie te verwijderen. Ook kunnen zij hun visie aan het rapport laten toevoegen. Dit is mijns inziens een aanvaardbare oplossing als bijvoorbeeld meningsverschillen bestaan over de inhoud. Als de school aan bovenstaande niet meewerkt, kunnen ouders een klacht indienen bij de klachtencommissie van de school. In het uiterste geval kunnen ouders zich tot de rechter wenden.
Basisscholen moeten ouders actief informeren over de inhoud van het onderwijskundig rapport. De school moet dit schriftelijk vastleggen.